Als de spanning te groot wordt, neemt Nonnie een besluit en vertrekt naar Indonesië, op zoek naar haar wortels. Het is dan mei 1998, de maand waarin de Indonesische studentenwereld in opstand komt… Permissie beschrijft op ontroerende wijze de emotionele ontwikkeling van drie hoofdpersonen: moeder, dochter en kleindochter. Een herkenbare en aansprekende psychologische roman.
Joke Verweerd Permissie
Na bijna vijftig jaar zijn de herinneringen aan de oorlogsjaren en de Bersiaptijd voor Chris en Moesina Breur van Hagoort nog niet verdwenen. Integendeel. Hoewel ze zich schijnbaar volledig hebben aangepast in Nederland, gaat de spanning in de familierelaties steeds meer het leven beheersen. Zij zelf zwijgen liefst zoveel mogelijk over het verleden, maar dochter Nonnie en kleindochter Dee willen wéten, begrijpen, erkennen. De verhoudingen komen in toenemende mate onder druk te staan.
Joke Verweerd
Permissie
isbn 90 239 9005 6
www.uitgeverijmozaiek.nl
9 789023 990055
M
Mozaïek | Roman
In dierbare herinnering aan mijn schoonmoeder Jacoba Verweerd-Florentinus Opgedragen aan haar naamgenote, onze dochter Japke Florentine Verweerd augustus 1997 - november 1998
Joke Verweerd
Permissie Roman
Vijfde druk
Uitgeverij Moza誰ek, Zoetermeer
Ontwerp omslag: Geert de Koning Foto omslag: photas.com ISBN 90 239 9005 6 NUR 300 © 1999 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Vijfde druk 2005 Meer informatie over deze roman en andere uitgaven van Mozaïek vindt u op www.uitgeverijmozaiek.nl. Alle rechten voorbehouden.
1 Ze komt. Ik wacht. Het is nog niet eens helemaal licht buiten, maar als Dee komt, is de nacht voorbij. Het geluid van haar sleutel in de deur, haar zachte stappen op de tegels van de gang, het voorzichtige kloppen op de deur, alsof ze altijd hoopt dat we nog slapen. Dat is nooit het geval. Oude mensen slapen niet veel, die hebben veel om te overdenken. De slaap kan ook een vijand worden. Zoals voor Chris. De slaap kent het verschil tussen heden en verleden niet. ’s Nachts lijkt alles nu. Zie hem daar liggen in zijn aangepaste stoel, zijn mond open en zijn ogen dicht. Hij slaapt meer uren in zijn stoel dan in zijn bed tegenwoordig. Zal Dee hem deze keer slapend vinden? Of wordt hij wakker van haar komst en keert de weerbaarheid terug omdat zijn donkere ogen opengaan? Wat zijn we oud! ’s Nachts zijn we dubbel zo oud. Tropenjaren tellen dubbel. Ik verlang naar de komst van Dee. Zij trekt ons altijd mee naar vandaag, weg van vroeger. Zal ik vast haar beker pakken en de ketel laag op het gas zetten? Als Dee komt, doet ze meteen de keré omhoog. Licht stroomt dan in de kamer alsof het te wachten stond aan het raam. Ik zou het zelf kunnen proberen, maar die keré van hier, die jaloezieën, die zijn zo lastig. Ik lever altijd een heel gevecht met de touwtjes. Chris snurkt. Dan slaapt hij dus toch. Geen wonder, de nacht maakt ons moe. Ik ken alle lijnen in zijn gezicht. Het is haast 5
brutaal zolang naar iemand te kijken. Er blijft zo weinig van je over als je slaapt. Hoe lang kijk ik al naar dit gezicht? Al zoveel jaren kijkt hij mij aan vanaf de overkant van de tafel. Het is vertrouwd en toch zie ik er altijd twee gezichten in. Achter het gezicht van Chris zit het gezicht van George, zijn broer. Soms word ik daarom bang van de vertrouwde trekken van Chris. Zij leken op elkaar en waren volkomen verschillend. Waarom is Dee zo laat? Staat de klok dan stil? Ik loop naar Chris en streel zijn hand. ‘Chris, waar ben je, Chris? Dee komt, hoor! Slaap je nog?’ Hij schrikt wakker, even zijn zijn ogen vol van een verre angst. Dan glimlacht hij, want hij heeft het geluid herkend. Daar is Dee. ‘Ja, Maatje, maak mijn koffie maar.’ Binnenkomen is voor Dee altijd teruggaan in de tijd. Alsof ze de zware donkere vlechten weer op haar rug voelt. Het komt door de gang, de strenge tegelvloer en de donkere lambrisering. Alsof ze hier nooit ouder wordt dan tien. Zacht laat Dee de deur terug in het slot vallen. Ze schiet in haar werkschoenen. Die hebben zachte zolen, wat valt binnen de code die hier heerst. Het harde tikken van hooggehakte schoenen zou de oudjes laten schrikken, zoals elk onverwacht geluid hen schrikken laat. Even glijdt Dees hand langs de donkere houten bank aan de linkerwand. Mooi toch, dit oude houtsnijwerk. Djati, is er mooier hout dan djatihout? Vroeger toen opa nog praktijk hield, zaten de patiënten hier te wachten. Maar sinds de verbouwing is er een aparte wachtkamer aan de zijkant van het huis, met een eigen ingang. Dat is rustiger. Nu blijft het stil op de gang, geen onverwacht in het slot vallen van de deur, geen harde stappen, geen klop op de deur van een zich vergissende patiënt. Het huis van oude mensen. Het leven begint in de aanbouw, het terrein van Dee. Alleen het koperen naambord hangt nog bij de voordeur: Tandartspraktijk Chr. Breur van Haagoort. Daaronder een bescheidener uitvoering in wit plastic met haar naam. Deodata Th. Vrijbloed, tandarts, ingang achterom. Men vraagt wel eens waarom dat oude bord er nog hangt, haar opa houdt immers al jaren geen praktijk meer? Ze lacht dan en 6
haalt haar schouders op. Hoe kan ze uitleggen dat ze het een geruststellend idee vindt? Alsof ze met die naam boven de hare ook alle ervaring, alle rust en alle vakmanschap boven zich heeft staan. Het naambord is voor haar meer dan dat. Het vertelt steeds opnieuw de geschiedenis van vechten en volhouden. ‘Dat bord: nu dierbaar, later een relikwie!’ zegt Dee soms. Nu is ze bij de deur waar de geschilderde marmerstructuur van de lambrisering terugkomt in de panelen. Met een mengeling van verlangen en ongerustheid geeft Dee het bekende roffeltje op de deur. Is er een dag geweest waarop ze onbezorgd deze kamer binnenhuppelde? Nooit! Altijd moet ze gerustgesteld worden door wat ze ziet in dat eerste moment, als haar blik van opa naar oma glijdt. Is er verdriet? Is er onrust? Is er meer moeite dan de moeite van elke dag? Oma glimlacht en even maar schieten haar ogen naar opa. Is het een blik van verstandhouding? Dan is de rimpelige wang van oma tegen haar gezicht. ‘Dag, lieverd, hoe is het?’ ‘Dag, meis, zal ik je koffie maken?’ Terwijl Dee knikt, kijkt ze naar opa. Hij heft zijn magere hand in een groet. Hij schraapt zijn keel, voor hij kan groeten. ‘Permissie, opa!’ Dan trekt Dee de jaloezieën op. Licht! De tafel met het donkerrode ikatkleed is vol kringen van de koffiebekers. Oma schenkt tot de rand, dat hoort bij kopi tubruk. Het lepeltje steekt slechts met een puntje boven de schuimrand uit. Roeren en wachten, tot de dubbelgemalen koffie is bezonken. Slurpen, slikken en dan tegen oma zeggen dat niemand zo lekker koffie kan maken als zij. Dan is de spanning opgelost en kan er gepraat worden. Even maar, want de klok tikt door. Om acht uur hoort de eerste patiënt in de stoel te zitten. ‘Hoe is mamma?’ Als altijd oma’s eerste vraag. Dee schuift rechtop op de gladde houten stoel. ‘Goed, oma. Ze was wakker.’ ‘Komt ze vandaag?’ Dat is opa, die moeizaam rechtop is gaan zitten en nu zijn handen naar het plafond heft voor zijn dagelijkse discipline. Dee kijkt naar de slobberige pyjama. Opa wordt wel erg mager. De flanellen 7
stof hangt op zijn puntige schouders. Armen wijd. Armen hoog. Voorover buigen, ver naar voren reiken. Armen hoog, armen wijd. En dat alles traag, met een van inspanning verbeten gezicht en krakende botten. Zijn benen willen niet meer, maar zijn armen traint hij nog elke dag. Dan stopt hij en kijkt haar verwijtend aan. Hij wacht op antwoord. Het is niet netjes dat ze hem zo lang laat wachten. Dee lacht, dus hij ook, maar zijn ogen blijven vorsend op haar gezicht. ‘Komt ze?’ ‘Misschien; ik heb het niet gevraagd,’ zegt Dee, terwijl ze gebaart dat hij door moet gaan met zijn oefeningen, ‘toe nou, ik zie u graag zo.’ Hij kijkt verontwaardigd, alsof haar aandacht inbreuk maakt op zijn privacy. ‘Te erg! Een oude man graag zien steunen en kreunen! Wanneer begin jij weer met badminton? Discipline elke dag houdt je kras!’ Oma’s ogen zijn zacht en haar ingevallen mond maakt haast een karikatuur van haar lief Sumatraans gezicht. Ze lacht en geniet. ‘Je moet je gebit nog in, oma! Als opa het ziet, krijg je op je kop!’ Ze knikt, maar maakt een gebaar van later. Dit zijn de momenten waarop oma teert. Dee weet het. Daarom vertelt ze niet dat ze vanmorgen haar moeder aan de tafel vond met een verongelijkte trek op haar gezicht de patiencekaarten verleggend, naast haar een volle asbak. Want er zijn dingen die abrupt afbreuk doen aan een moment van geluk. Lach maar, oma, denkt Dee, terwijl ze voorzichtig de laatste slok neemt. Dee staat op, steekt even haar vinger tussen de ribben van opa die een schijnuitval naar haar doet. Als ze de deur sluit, hoort ze nog net zijn vraag. ‘Komt ze nou of komt ze niet?’ ‘Betul, betul, vast wel!’ Sussend. De praktijk is licht en ruim. De tegels van de vloer glimmen en er hangt nog vaag de geur van Java Citronella. Schoon op z’n Indisch, sommige dingen veranderen niet. Dee schiet in haar witte pak, terwijl Maaike de computer aanzet. ‘Wat komt er vandaag?’ wil Dee weten, ‘alleen controles of ook nog iets leuks?’ 8
Iets leuks voor Dee is over het algemeen een behoorlijke ingreep of reparatie waar de patiënt tegenop ziet. Toch weigert Dee het anders te noemen, voor de controles is ze geen tandarts geworden. Iets maken wat stuk is, dat is het mooie van het werk. ‘Mevrouw Evertsen komt eerst, zij belde met klachten,’ zegt Maaike. Dee draait zich om. ‘Is dat de mevrouw Evertsen van de wortelkanaalbehandeling van vorige week?’ wil ze weten. Maaike kijkt nog eens. ‘Nee,’ aarzelt ze, ‘ik geloof van niet. Kijk zelf eens mee?’ Dee buigt zich over het scherm. ‘Dit is haar schoonzus, van de Bloembinderweg; ze is al een heel tijdje niet geweest. Kijk maar, ze had toch deze maand voor controle moeten komen. Is ze er al?’ Juist op dat moment wordt er op de deur van de praktijk geklopt. ‘Mag ik al binnenkomen? Ik hoorde dat u er was.’ Meteen verandert er iets in Dee, ze voelt het zelf nog elke dag. Als ze haar gezicht in de spiegelwand tegenkomt, is het anders. Sterker. Zo lijk ik op opa, heeft ze wel eens gedacht. Komt het omdat ze haar lippen iets opeenperst of komt het door de rimpel boven haar ogen? Maaike legt de instrumenten klaar en regelt de lamp. ‘Ik zal eens kijken,’ zegt Dee vanachter het mondkapje. Het is meteen duidelijk. Chronische verwaarlozing van wijkend tandvlees heeft gezorgd voor abcessen tussen tandhals en wortel. ‘Ik zal u verdoven, dan maken we de boel schoon,’ zegt Dee tegen de heftig transpirerende vrouw. Verbeten werken ze door. Maaike is goed in haar vak. Dee hoeft haar niets te vragen. Op het goede moment legt ze het juiste instrument in Dees hand. Dee ziet veel in een open mond. Is dat opa die achter haar staat? Het doet er niet toe. Is het misschien daarom dat mensen zo’n angst voor de tandarts hebben? vraagt ze zich af. Het is de buitenkant niet meer, je kijkt bij mensen binnen. Halverwege de behandeling moet Dee even rust nemen. Dat is een slecht teken dat zelfs Maaike verstaat. Geduldig blijft ze bij de patiënt staan en veegt de mond schoon, zuigt speeksel weg, maar haar ogen houden Dee in de gaten. Dee houdt haar polsen onder 9
de koude waterstraal, voor ze nieuwe handschoenen aantrekt. Ze strijkt het haar van haar voorhoofd en zucht. Mevrouw Evertsen is zieker dan haar tandvlees. Dee weet het. Maar ze zou niet kunnen benoemen hoe ze het te weten is gekomen. Is het de kleur van het tandvlees, zijn het de lippen die trillen van het krampachtig openhouden van de mond? Of is het de niet-frisse adem die Dee tegenstaat? Als Dee de behandeling afmaakt, transpireert ze zelf ook; vreemd toch dat ze dat altijd overneemt. Maaike bet zo nu en dan Dees voorhoofd. De behandeling is behoorlijk pijnlijk en langdurig en al die tijd draait Dee het probleem om en om in haar gedachten: er is iets niet goed met mevrouw Evertsen, maar dat heeft niets met tandheelkunde te maken. Moet ze zich er mee bemoeien? Is dat wat je vermoedt je verantwoordelijkheid? Maaike laat de stoel omhoog komen. ‘Mevrouw Evertsen, hoe voelt u zich?’ De vrouw glimlacht met onwillige lippen. Het geeft haar iets hulpeloos. Dee zucht. Ze kan er niet meer omheen. ‘Bent u laatst nog bij de huisarts geweest? Niet? Dan zou ik u dat toch aanraden.’ En alsof er ineens iets duidelijker wordt: ‘Rookt u?’ ‘Vroeger veel, maar ik ben een paar maanden geleden gestopt; het ging me tegenstaan.’ ‘Tandvleesproblemen kunnen te maken hebben met vitaminetekort. Rokers gebruiken maar een klein deel van de vitamine die in het voedsel zit. Maar eigenlijk is het niet alleen dat, ik maak me zorgen over uw algehele conditie.’ Zijn het dan toch de ogen die toegeven? ‘Ik voel me al zo lang niet goed,’ zegt mevrouw Evertsen. Er is een onzekere buiging in haar stem. Dee legt even haar hand tegen de gebogen schouder en knikt. ‘Ik zou maar een afspraak maken met uw huisarts, en ik zie u dan over drie weken voor de nabehandeling.’ ‘Hoe weet je dat nou?’ vraagt Maaike voor ze de volgende patiënt binnenroept. ‘Ik weet niets...’ zegt Dee, ‘het is maar een vermoeden.’ Raar dat ze altijd zo moe wordt van dit soort vermoedens. 10
De ochtend lijkt trager dan anders, alsof het geen lunchpauze wil worden. Mensen komen en gaan. Maar aldoor blijven Dees gedachten bij mevrouw Evertsen van vanmorgen. Zelfs als ze tussen de middag even uitrust aan de andere kant van de gang, in opa’s stoel. Opa ligt om deze tijd altijd op het bed in de serre aan de achterkant. Dee zapt haar benen omhoog en zucht. ‘Lig je goed?’ vraagt opa vanuit de serre. ‘U ook?’ ‘Huhuh.’ Bevestigend zuchten, dat is het Indische ja. Maar voor ze weer aan het werk gaat, heeft opa gezegd: ‘Die eerste patiënte, wie was dat? Een van de Evertsen?’ ‘Ja,’ zegt Dee, ‘dat was mevrouw Evertsen uit de Bloembinderstraat.’ ‘Controle?’ wil opa weten. ‘Nee, ze had een afspraak gemaakt; tandvleesproblemen.’ ‘Wat heb je gedaan?’ Dee vertelt, maar er zit een toon van moedeloosheid in haar stem, alsof het vechten tegen de bierkaai is geweest. Ik wist het wel, het zat hem de hele ochtend dwars. Oude patiënten blijven zijn verantwoordelijkheid, soms. Ik zag hem kijken, het hoofd opzij bewegend om verder het grindpad af te zien. Een vrouw met een fiets aan haar hand. Niets bijzonders, maar juist zijn manier van kijken maakte het voor mij anders. Als Dee komt, weet hij opeens de naam. Ook al ligt er tien jaar tussen de dag waarop hij stoppen moest vanwege zijn benen, en de dag waarop Dee klaar was voor de praktijk. Ook in die tien jaar dat we de praktijk verpachtten, waren er soms momenten waarop hij alleen maar hoefde te kijken naar een langslopende patiënt om te weten dat er iets was. Hij merkte dat dan aan zichzelf. Intuïtie is lang niet altijd een gemak. Chris heeft het van vroeger, van de tijd dat hij in Pakan Baru krijgsgevangen zat. Een spoorweg moesten ze aanleggen voor de Jap. Het was een leven dat geen leven was: honger, angst, ziekte en dood. Daar kom je als een ander mens vandaan. Daar heb je geleerd op je intuïtie te leven, omdat je het anders niet zou overleven. Maar hoe Dee eraan komt? Soms ben ik bang dat ze het ook te danken heeft aan ons verleden. 11
Dat het iets is wat voortwoekert en het leven zwaar maakt, van de ene generatie op de andere. Zo kom ik vanzelf bij Nonnie, de moeder van Dee, ons enig kind. Waarom komt Nonnie niet? Nu hebben wij vanmorgen voor niets gewacht en ook de middag gaat stil voorbij. Ik heb al twee keer gekeken welke dag het is vandaag, maar ik ben het steeds weer kwijt. Drie kalenders hangen er en steeds streep ik de dag aan. Maar er staan al zoveel strepen. Is het dinsdag? Dan komt morgen de wijkzuster. Ik mag wel opletten dat ik vanavond de vaat ook afdroog. De zuster heeft altijd commentaar op mijn volle aanrecht, ook al is het enkel maar een afdruiprek vol schone borden. Ik heb al zo vaak uitgelegd dat het onze gewoonte is, het droogt vanzelf. Maar nee, schoon vaatwerk hoort in de kast, zegt ze. Dan kijkt ze me aan met een blik van ‘U leert het ook nooit!’ Ik laat het maar, ze weet er niets van. Ze weet niet wat ik allemaal heb aangeleerd en afgeleerd om in Holland te overleven. Wat zou ze schrikken als ze dat wist. Ze meent het goed, die zuster; ze wast Chris en ze kijkt naar zijn benen. Ik durf hem niet meer te helpen sinds hij is gevallen. ‘Is er al eten, Maatje?’ vraagt Chris vanuit de serre. ‘Je hebt niets in huis. Is het vandaag markt?’ Hij is altijd bezorgd over eten, dat houdt hij zijn leven lang. Wie te veel honger heeft gehad, blijft altijd honger houden. En dat terwijl hij eet als een vogeltje. ‘Ja, er is, Chris; ik ga bami maken straks! Het is dinsdag. Morgen is er pasar, dan ga ik boodschappen halen. Help je mij straks met een lijstje maken?’ ‘Komt Nonnie nog? Blijven ze eten? Niet te weinig maken, hoor!’ ‘Ja, Chris, als ze blijven eten, dan maak ik extra.’ Ik pak mijn oude bijbel, maar het licht is schraal. Ik kan de tekst die ik nu zou willen lezen niet opzoeken. Ik wil geen licht maken, dat is Chris zijn werk. Hij beslist wanneer hij aan licht toe is. Hij schemert lang. Dit huis is zo donker. Het is alleen in de serre nog licht, maar daar zit ik niet graag. Ik leg het boek op mijn hoofd. Het ligt vast, zoals alles wat ik vroeger op mijn hoofd droeg. Dit soort dingen verleer je nooit. Ik kan de tekst misschien vinden in mijn gedachten. 12
‘Wat zeg je, Moesina?’ vraagt Chris vanuit de schemer. ‘Ik bid, jongen.’ ‘God is nabij de ziel die tot Hem vlucht.’ Zei Chris de tekst? Het is een psalm, ik weet het weer. Straks als hij het licht aandoet, kan ik hem vinden.
13