Wandelen aan zee

Page 1


Foto: Ruth Vermaat


P. Vermaat

Wandelen aan zee in gedichten en gedachten

Derde druk

Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer


Met dank aan mijn oud-leraar Nederlands, de heer J.A. Tintel.

www.uitgeverijboekencentrum.nl Derde druk 2008 Ontwerp omslag: Studio Jan de Boer Illustratie omslag: Benelux Press ISBN 978 90 239 0777 0 NUGI 635 Š 2001 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieÍn, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


Inhoud

Woord vooraf

7

Inleiding

8

Genesis 1:10 en   1 God zette de tent op Openbaring 21:1 10   2 Het wassende water en Genesis 7:10 en 8:1 15 de regenboog Exodus 15:21 en   3 Zingen bij de zee Gezang 178 21 of zingen op het zeetje 1 Koningen 7:23 26   4 Water naar de zee dragen Psalm 32:3, Micha 7:19   5 Biechten zonder bochten en Gezang 34:1 31 Genesis 49:13 en   6 Wonen aan zee Openbaring 2:8 en 9 37 43   7 Varen zonder routeplanner Psalm 77:20 Psalm 95:5 en 6 47   8 Als de zee gaat lichten 51   9 Er gaat een lampje branden Jona 1:12 55 10 Vlaggetjesdag voor de Kerk Ezechiël 47:8 en 10 Mattheüs 8:26 60 11 Recht door zee Mattheüs 14:22 66 12 Uitvaren op de levenszee Mattheüs 14:30 71 13 Surfen of wandelen Mattheüs 13:47 77 14 Halen maar! 15 Voorzien van het watermerk Markus 5:13 en Psalm 74:14 83 Johannes 21:1 88 16 De stille oeverwachter Handelingen 27:41 en 44 93 17 Als alles fout gaat Handelingen 28:5 99 18 Aangespoeld Openbaring 7:3 104 19 De zuchtende zee Openbaring 15:2 109 20 Een glazen zee Openbaring 20:13 114 21 De zee geeft ook terug Openbaring 21:1 120 22 Geen zee meer Noten

126



Woord vooraf

Een dagje aan zee. Lekker uitwaaien. Duizenden mensen genieten ervan. Een solozeiler, die de wereld over gaat. Uit de verte leven we mee. De zee in kleuren en geuren. Een zeeman spreekt er anders over dan een vakantieganger. Een solozeiler weer anders dan een dichter of een schilder. Een kunstschilder vertelt dat het schilderen van de zee een van de moeilijkste opgaven is. Hoe verschillend mensen ook zijn, de zee spreekt. Een kolkende zee of een gladde zee. De zee spreekt in haar geven en in haar nemen. Want ze geeft: rust, ontspanning, brood aan en brood uit het water. Maar ze néémt ook: land, huizen, mensenlevens. In de vissersplaatsen hoor je daar over. Soms ontroerende verhalen. Ook de Bijbel spreekt er over. In allerlei teksten. Een paar maanden preken over deze teksten bracht heel wat tongen in beweging. Zo zijn deze meditaties gegroeid. Een aantal weken studieverlof bracht de rust om nog weer eens langs de ‘zeeteksten’ in de Bijbel te lopen. Zo spoelt er wat aan. Waardevol wrakhout, waarop ook anderen zouden kunnen drijven. Daarvoor is dit boekje bedoeld. Want hoe dreigend de zee ook is en wordt en hoeveel je er ook van je eigen leven in terugvindt, het Woord van God heeft het laatste woord. Ook over de zee. En dat is, zoals alle woorden van God, verrassend. In de ‘glazen zee’ worden al Gods geheimen doorzichtig. Soms zie je daar naar uit. En… leven van wat God belooft, is heel wat. Gods koopsom is tenslotte het enig waardevaste in deze wereld. Mijn gebed is dat de kleine lettertjes van deze koopsom in de volgende bladzijden voor ieder die dit boekje leest, groter worden. Dat is zoiets als het ‘lichten van de zee’. Soms overvalt het je, als je het ziet. Stilstaan is dan het beste. En… genieten. Scheveningen aan zee, P. Vermaat, v.d.m.


1. God zette de tent op en God noemde de vergadering der wateren zeeën; en God zag dat het goed was (Gen. 1:10) en de zee was niet meer (Openb. 21:1)

Trouwen op dinsdag Bij voorkeur op dinsdag. Zo is het nog steeds in Israël. Het is de duurste dag, want de meest geliefde. Trouwen, dat doe je bij voorkeur op dinsdag. En als je vraagt waarom nu juist op dinsdag, dan weet bijna iedereen het je uit te leggen. Het herinnert aan de schepping. Op de zesde dag schiep God de mens, als de kroon op zijn schepping. Daarom eindigt die zesde scheppingsdag niet met ‘en God zag dat het goed was’, zoals de andere scheppingsdagen, maar met ‘en ziet, het was zeer goed’. Toch is er maar één scheppingsdag, waarvan tweemaal staat geschreven dat God zag dat het goed was. Dat is de tweede dag. En daarom heeft deze tweede dag nog altijd de voorkeur als trouwdag. Het kan niet vaak genoeg gezegd worden op zo’n dag: ‘En zie het was goed.’ Het staat er ook zo mooi in de Bijbel. De Bijbel is geen aardrijkskundeboek. Het is een geloofsboek. Op vaak kinderlijke wijze wordt verteld wat geloven voor je kan betekenen. Zo wordt ook over het machtige werk van Gods schepping gesproken. Geen ingewikkelde formules, geen hoogdravende woorden. Maar gewoon. Op de indringende vraag waar alles dan vandaan komt, leert het Woord van God ons kinderlijk antwoorden: ‘God sprak.’ En voor wie dat niet genoeg is, worden ook nog de dagen genoemd. Daarbij valt bij de eerste dagen vooral op, dat God niet alleen 10


‘sprak’, maar ook ‘scheiding maakte’. Tussen dag en nacht, tussen licht en donker, tussen lucht en land en zee. Je moet eigenlijk denken aan zo’n moderne tent. Je legt alle onderdelen klaar op de grond en dan klap je hem open. Het uitspansel. Het water boven (de regen, de sneeuw, de hagel) en het water beneden (de zee, de rivieren, de meren, het grondwater). Toen God in zijn machtig scheppingswerk scheiding had gemaakt tussen lucht, land en water, toen was er ook de zee. Toen had God de tent van deze wereld opgezet. Genieten van de zee Een wandeling langs de zee. Een huis of hotel met uitzicht op de zee. De kleur van de zee is nooit eender. Zeevarenden weten je precies te vertellen wat je uit een grijze, blauwe, groene of zwarte zee kunt afleiden. De zee is nooit stil. Schilders en dichters zijn er door geïnspireerd. Aan Frederik van Eeden schreef Willem Kloos: De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining de zee, waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet; de zee is als mijn ziel in wezen en verschijning zij is een levend schoon en kent zich-zelve niet. Wat zijn er eindeloos veel mooie gedichten over de zee. Mensen komen aan zee of op zee tot rust. Vogels vinden er hun voedsel. Vissers halen hun brood uit het water. Cruiseschepen zoeken er vertier voor hun passagiers. En vooral een kolkende zee trekt veel bekijks. Er zijn heel wat Duitsers, die apart naar de Nederlandse kusten komen om er rust te zoeken. En wie geniet er niet van, als je op een zomeravond zomaar stil de zon in de zee ziet zinken? Ook de Bijbel spreekt vaak over de zee, maar dan meestal niet in de recreërende zin. In de Bijbel is de zee niet alleen het teken van Gods macht en majesteit, maar juist vaak ook van donkere en dreigende machten, waartegen een mens zich niet verweren kan. Psalm 32 spreekt over een zee van rampen, die met haar golven 11


slaat. Waarom? Was de tweede dag dan toch niet ‘goed’? Heeft ‘Gods tent’ het al begeven, zoals zo vaak bij windkracht negen op het Malieveld in Den Haag of op campings elders tenten het begeven? Bang zijn voor de zee Het valt niet te ontkennen: in de Bijbel is de zee heel vaak een bedreigende macht. De zee is geen vriend, maar veel vaker vijand. Dat geldt heel letterlijk, ook voor ons. Denk aan de gevolgen van het broeikaseffect. Als de ijskap van Groenland en de Zuidpool helemaal gaan smelten, wordt het zeeniveau zeventig meter hoger. Wat God goed schiep, is door de zonde totaal aangetast, en daar zucht ook de schepping onder, schrijft Paulus in Romeinen 8:22. Je kunt getrouwd zijn op dinsdag en toch kan je huwelijk schipbreuk lijden. Wat God ‘zeer goed’ heeft gemaakt, is door de zonde van de mens soms zeer slecht geworden. Er zijn zelfs mensen die daarom maar liever niet meer trouwen, ook al zegt Genesis 1 tweemaal dat het goed is. Kinderen krijgen is een zegen, maar in deze tijd? Er zijn mensen, die er niet meer aan durven beginnen. In al hun somberheid durven jongeren soms geen toekomstidealen meer te hebben. Elk huis heeft zijn kruis, maar bij de een is het toch wel zichtbaar zwaarder dan bij de ander? Is het niet erg ongelijk verdeeld allemaal? Maar is dat niet juist het geheim van het geloof? Te midden van alle aangrijpende dingen die volgens het laatste bijbelboek ‘uit de zee’ opkomen, lees je dat geweldige woord over Johannes: ‘en ik stond op het zand van de zee’ (12:18, curs. van mij, pv). 1 Hij lag er niet verbijsterd en verslagen. Hij liep er niet onrustig heen en weer. Maar hij stond er in alle rust want God de Heere regeert. Dwars door alles heen komt zijn koninkrijk van eeuwige vrede. En de zee was niet meer? De laatste hoofdstukken van de Bijbel vertellen ons dat er aan alle gevolgen van de zonde een einde zal komen. Zelfs alle sporen ervan 12


worden straks weggewist. Er komt een nieuwe hemel en een nieuw aarde. Maar komt er dan ook een nieuwe zee? Zal van wat God op de tweede dag schiep dan niets meer terugkomen? En van alle andere dagen wel? Was de zee dan toch niet ‘goed’ (tweemaal)? Daarover gaat de laatste meditatie in dit boek. Ditmaal sluiten we af met het lied dat langs onze kusten geliefd was. Men werd er vaak door bemoedigd en staande gehouden. Het leven op zee was onzeker en de zeilbootjes waren vroeger wankel. Als zijn de tegenwoordige schepen groot en sterk, ons levensschip is nog altijd even wankel en broos als toen. En de dreiging van het wassende water wordt er ook niet minder op. Daarom valt er over de zee en bij de zee in de Bijbel veel te leren. Hoeveel averij je levensschip ook opgelopen heeft – schepen veranderen, maar het mensenleven niet. Als je huwelijk niet heeft gebracht wat je ervan had gehoopt… als het alleen-zijn wel eens op je valt… als de gebrokenheid van deze wereld je verdriet… als de vaart uit je leven raakt… als wat God goed heeft geschapen door toedoen van mensen slecht is geworden… als uitwaaien aan zee je niet meer helpt… Door het geloof hebben mensen geleerd in hun wrakke scheepjes met de woorden van dit lied toch in vertrouwen de onzekere levenszee op te gaan. Zij mochten niet alleen weten Wie de Schepper, maar ook Wie de Verlosser is. Door Hem wordt het uitvaren elke dag anders! Zelfs als de stormbal gehesen is. Ik voel de winden Gods vandaag, vandaag hijs ik het zeil, gehavend is het en zwaar van schuim, maar ik hijs het en hoop op heil. Want Christus Zelf als stille Gast, reist op mijn scheepje mee op Zijn bevel durf ik uit te gaan op de wilde, hoge zee

13


De tranen die ik heb geweend zijn door Gods wind gedroogd. Ik denk niet meer aan wat voorheen, vergeefs ik heb gepoogd. Maar met vernieuwde levensmoed neem ik een vast besluit. Ik voel de winden Gods vandaag en zeil de haven uit O laat mij niet vergeten Heer, hoe Gij Uw liefde toont. Doe mij gedenken hoe Gij wreed met doornen werd gekroond. Een wijze Loods, als ik het waag en weer mijn zeilen hijs. Ik voel de winden Gods vandaag, leidt Gij mij op mijn reis. C. Boeke

14


Spiegeltje, spiegeltje aan de wand Minder letten op je uiterlijk. Meer bezig zijn met je innerlijk. Minder in de spiegel kijken naar jezelf. Meer in de spiegel van Gods geboden en beloften kijken. Minder je afvragen: hoe kom ik over bij mensen? Meer je zorgen maken over: hoe kom ik over bij God? In de wereld gaat het vaak over de vraag wie de mooiste, de sterkste, de slimste, de snelste is. Maar in Gods koninkrijk gaat het anders. In één van zijn brieven schrijft Paulus dat hij de grootste zondaar was. En dat God ook voor hem vergeving had. Spiegeltje, spiegeltje aan de wand… Op het terrein van tempel en kerk worden ons ook spiegels voorgehouden. Wie schrikt van zichzelf, moet niet weglopen, maar blijven. Hier wordt geen water naar zee gedragen. In de koperen zee is nog nooit iemand verdronken. Toch was zij zeer groot, een kleine drie meter diep en meer dan zeventien meter in omtrek. Er zaten duizenden liters water in en twaalf manshoge runderen droegen de zee. Zij was zo groot, om er mee aan te geven: zó groot zijn Gods liefde en genade. Dopen is diep Hoe langer ik naar de ‘koperen zee’ als teken op het tempelplein kijk, hoe meer ik er in ga zien het teken van de Heilige Doop, zoals we dat in de kerk kennen. We moesten de doopvont (letterlijk: doopbekken) voortaan maar ‘doopzee’ gaan noemen. Niet alleen om onze verbondenheid met Israël en met het Oude Testament, maar ook om het zichtbare evangelie, dat ons er in wordt getoond. Het water van de doop wijst ons toch op het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden? Dus wijst het ons richting het altaar. De doop roept ons echter ook op tot de dagelijkse vernieuwing van ons leven, omdat de wegen van het leven zo stoffig zijn. 29


Zo heeft de koperen zee ons heel wat meer te zeggen dan wat Nico Scheepmaker5 aan de zee beleefde. Hij noemde zijn gedicht ‘levensbron’, maar wie de dood van Christus ‘leert waarderen’, zal de laatste regel vrijmoedig anders lezen. Die heeft het er juist wél op begrepen! De zee is de zee, een geweldig vat waarin dood en verderf regeren. Ik neem op zijn tijd een verfrissend bad, maar leer toch de dood niet waarderen. De zee is als zee ook een levensbron dat kun je bij iedereen lezen. Maar toch zit ik liever terzij in de zon een beetje mijzelf te wezen. De zee is de zee, het domein van de vis en de draagster van duizenden schepen. Ik weet dat de zee een Godsgeschenk is, maar ik heb het er niet op begrepen.

30


5. Biechten zonder bochten een zee van ramp moog’ met haar golven slaan… (Ps. 32:3 ber.) Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen… (Mi. 7:19) in deze zee verzinken mijn gedachten… (Gez. 34:1)

De sorry-cultuur Japan heeft openlijk schuld beleden. Wat er gebeurd is halverwege de vorige eeuw, dat had zo nooit mogen gebeuren. De kampen, de troostmeisjes – het was mensonwaardig. Er is openlijk spijt betuigd. Daarom kon de keizer naar Nederland komen en met een knipoog naar de wederzijdse markten was het welkom hartelijk. Nederland heeft excuus gemaakt tegenover Indonesië. De politionele acties en alles wat eraan voorafging, hadden niet mogen gebeuren. Na dit openlijke pardon kon er weer een doorstart plaatsvinden. De politieke en economische banden zijn opnieuw aangehaald. De paus heeft aan Israël excuus gevraagd voor de houding van de Rooms Katholieke Kerk in de afgelopen eeuw(en). Dat had zo niet mogen gebeuren. Mattheüs 27:25 is verkeerd uitgelegd en toegepast. Dat had anders gemoeten. Dat was de kerk onwaardig. De jongste zoon uit de bekende gelijkenis van de gevon­den Vader had zich meer moeten openstellen voor zijn oudste broer. Na deze openlijke schuldbelijdenis kon de paus Jeruzalem bezoeken. Bij de Klaagmuur heeft hij zijn eigen gebedsbriefje ingevoegd.

31


Wij leven in een sorry-cultuur Hoe oprecht woorden van excuus ook uitgesproken en bedoeld zijn, jaren van pijn, verdriet en miskenning zijn niet door enkele woorden weggewist. Daar is meer voor nodig. Behalve tijd, ook wijsheid en tekenen van oprechtheid. Natuurlijk moet je oppassen. Natuurlijk mag je niet alles over één kam scheren. Maar soms lijkt een vraag om vergeving net zo oppervlakkig als ‘foutje, bedankt’, of ‘even Apeldoorn bellen’. De twee teksten die boven deze meditatie staan, kunnen ons goed helpen om te begrijpen wat vergeving vragen en vergeving ontvangen écht is. De zee als vuilnisbak Het is de grootste vuilnisbak van de wereld, de zee. Daar hebben de mensen van Green Peace onze ogen wel voor geopend. Zij lieten zich niet voor niets hangen aan de grote rioolpijpen bij de zee. Daar ligt wat op de bodem van de zee… Daar kunnen vissers ons over vertellen. Nog dagelijks moeten zij hun wrakkenkaart bijwerken, opdat ze met hun netten niet ergens achter blijven hangen. Er is wat en er wordt wat geloosd op de zeeën. Soms worden ook de kusten er door vervuild. Vogels en vissen spoelen als (soms nog levend) wrakhout aan. Ook de grote mensenwereld met haar sorry-cultuur heeft veel weg van ‘lozen op zee’, zonder dat je er (voorlopig) iets van ziet. ‘Moet kunnen.’ Je hoort het mensen vandaag zeggen of denken. Maar hoe diep zonden God kunnen verdrieten, medemensen verwonden en jezelf beschadigen, dat wordt vaak niet gepeild. De teksten van deze keer zetten ons dáárbij stil. Het moet (niet!) kunnen Psalm 32 gaat over de meest aangrijpende periode uit het leven van David. Er is iets gebeurd, wat nooit had mogen gebeuren. De zonde met Bathséba. En een grote zonde komt nooit alleen. De ene zonde had de andere zonde uitgelokt. Zonden zijn net als een rij dominostenen: als er één omvalt, volgen er meer. De laatste steen die omviel, was het verzwijgen voor God. Bijna een jaar lang. 32


In zijn gebed werd over deze zonde gezwegen. Alsof iets van het moderne ‘moet kunnen, foutje bedankt’ ook toen al in de lucht zat. In dat jaar zagen mensen David lichamelijk veranderen. Hij heeft wat onder de leden, dachten ze. Hij ziet er slecht uit. Met de week zagen ze hem verouderen. Maar niemand wist waardoor het kwam. Totdat Gods Geest hem de ogen en de mond opende. Toen het ‘grote zwijgen’ werd verbroken. Toen openlijk werd beleden voor God en de mensen, hoe fout hij was geweest. Toen kon een ‘zee van ramp’ hem niet meer raken. Biechten zonder bochten Dat gaat niet in je koude kleren zitten, als het hoge woord er uit moet: ‘Ik ben fout geweest…’ Er valt niets te verzachten of goed te praten. Fout is fout. Dat doet pijn. Hoe langer je zwijgt, hoe dieper de pijn. Hoe langer je ermee blijft rondlopen, hoe gespannener je gaat leven. Tabletjes helpen niet tegen verzwegen zonden. Het is goed ieder dag ‘in het eigen hart’ te kijken. Vastgeklonken aan ons eigen riool. Vraag het aan David. Verzwegen zonden maken het een mens benauwd. Als onze biecht meer is dan alleen maar ‘sorry’ zeggen. Als hij voortkomt uit een oprecht berouw – daar kun je geweldig van opknappen! Vergeven is diep als de zee. ‘sorry’-zeggen kan erg gemakkelijk zijn. Oprecht schuld belijden gaat dieper. Dat is heel wat meer dan een verklaring afleggen of woorden van spijt uitspreken. Dat kan niet van een briefje of via een officiële verklaring alleen. Het kan niet zonder diep besef van wat we God hebben aangedaan, onze naaste hebben aangedaan en onszelf hebben aangedaan. Op Golgotha is zichtbaar geworden hoe diep de zonde Hem verwondde. In de lijdenstijd wordt het lied van Gellert – een man, die zelf een weg van zwaar lichamelijk lijden heeft gekend – vaak nagebeden:

33


Leer mij, o Heer, Uw lijden recht betrachten, in deze zee verzinken mijn gedachten: o liefde die, om zondaars te bevrijden, zo zwaar moest lijden. (Gez. 177:1, LvdK) Wij kunnen niet peilen hoe diep de toorn van God om onze zonden was. Maar we kunnen ook niet peilen hoe diep de vergeving gaat, die God ons in Christus schenken wil. Dezelfde David spreekt in dezelfde psalm ook over de rijkdom van de vergeving. Niet mensen, maar God Zelf omringt hem met ‘vrolijke gezangen van bevrijding’. Als het hoge woord er uit is. Als oprecht schuld is beleden voor God en mensen, dan mag een mens ook ervaren hoe bevrijdend vergeving is. De Heere Zelf zingt het ons toe. Verboden te vissen In de Stille Oceaan is de zee op sommige plaatsen meer dan elfduizend meter diep. Wat daar overboord is gegaan, vind je nooit meer terug. Daaraan denkt de profeet Micha als hij het heeft over de zegen van oprechte vergeving. Daar komt de Heere God nooit meer op terug. Wat zou de wereld er anders uitzien, als deze genade van God meer wordt beleefd. Wat zouden mensen ontspannener gaan leven, als ze zich van alle schuld en schuldcomplexen langs deze weg lieten bevrijden. Corrie ten Boom, die in de concentratiekampen en in de laatste stille jaren van haar leven door heel wat ‘hoge zeeën’ is gegaan, heeft getuigd hoe de Heere haar vergeving heeft geleerd. Ze kon de eerste Duitser die ze jaren na de bevrijding tegenkwam geen hand geven. Toen bracht God haar Psalm 32 in herinnering en de zee uit deze tekst van Micha. Door genade mocht zij weten wat Gods vergeving voor haar betekenende, maar zelf vergeving schenken, als een deel van je familie het concentratiekamp niet heeft overleefd? Dat weigerde haar hand! Maar ineens zag ze bij deze zee een bordje staan: ‘Verboden te vissen.’ Wat God begraaft, mogen wij niet opdreggen! Dat is niet gemakkelijk. Wat vissen we graag in het zondige verle34


den van anderen! Waar worden onze koffiebezoekjes mee gevuld? God wordt er niet mee geëerd, de naaste niet mee gediend en zelf word je er ook niet beter van. Belijden is meer dan ‘sorry’ zeggen. Vergeving krijgen is meer dan ‘moet kunnen’ ontvangen. Belijden gaat diep, maar vergeving ontvangen nog dieper. Deze weg maakt God ons door zijn Woord en Geest bekend. Wie zo bevrijd leeft, gaat leren wat genade is. A. Wapenaar heeft dat in een van zijn bekende gedichten zó verwoord: Ik ben een zeiler op de zee van Uw genade Gij hebt mij ingescheept; Gij blijft altoos mijn doel. Gij zijt het vast kompas, waarmee ik ga te rade. Gij zijt de milde wind, die ik in mijn zeilen voel. Loopt straks de reis ten eind en nader ik de stranden, waar, dreigement des doods, Uw zwaarste zeeën staan, neem trouwe Loods mij het stuur dan uit mijn handen en doe mij stil verrukt Uw haven binnengaan.

35



6. Wonen aan zee Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen… (Gen. 49:13) en schrijf aan Smyrna (…) gij zijt rijk (…) (Op. 2:8, 9)

Aparte mensen Oudere vissers kennen nog het jeugdlied van weleer. Zij leerden het van hun vaders. Zij wisten het tevoren: het is een hard bestaan en reders zijn niet altijd redelijk. Vierentwintig uur achtereen moet je aan dek kunnen zijn. Soms valt de besomming tegen en is de ‘behouden teelt’ maar kort. Maar het hospitaal-kerkschip de Hoop verbindt ons aan elkaar en aan God. Aan boord doen we ‘plicht’ en ’s zondags blijven de netten en de handen stil. Tientallen jaren ging het zo. De schepen werden echter groter en de reizen korter. De vangst werd beperkt, want de zee raakte leeg. En het jeugdlied van weleer6 ging steeds meer verbleken. Ik ben een zeemanskind en daarom moet ik varen ik heb anders geen beroep dan op de woeste baren.

De zee dat is mijn tuin, daar moet ik mij vermaken de sterren, zon en maan dat zijn mijn vuur en baken. Maar als mijn vader dan een bouw- of landman was dan was ik niet op zee maar wel in ’t groene gras. 37


De wal en het gezin gingen trekken. De aparte mentaliteit bleef. Katwijk, Urk, Stellendam, Scheveningen en zo zijn er nog wat meer vissersplaatsen met hun bankjes en verhalen bij de haven. Aparte mensen, met aparte gaven. Ook hun vrouwen. Zelfstandiger en ondernemender dan de vrouwen elders. Niet alleen de klederdracht maakte hen anders. Bible belt en zwarte kousen We hebben in Nederland zo onze ‘aparte’ bevolkingsgroepen. De yuppies op de Amsterdamse grachtengordel, zij tellen hun euro’s met een nulletje meer. De vrije vogels van het Gooise matras, zij hebben hun eigen alles-moet-kunnencultuur. En dan zijn er verder – althans in het oog van anderen – de ‘zwartekousenkerken’ in Zeeland, langs de kust en op de Veluwe, de zogenaamde bible belt. Aparte mensen, in de ogen van onkerkelijken. En je zou willen dat ze vooral zouden opvallen door positieve verschillen, maar dat is helaas niet altijd zo. Het lied van Kortjakje wordt hun door die anderen nog altijd opgeplakt. Ook al is zij niet meer zo herkenbaar als vroeger, want toen was ze door de weeks altijd ziek, maar ’s zondags niet, want dan: gaat zij naar de kerk met haar boek vol zilverwerk. Er is over deze bevolkingsgroep veel geschreven. Soms herkenbaar, soms helemaal niet. Er gaat een dominee voorbij Als er zomaar in een gesprek een stilte valt, hoor je mensen nog wel eens zeggen: ‘Er gaat zeker een dominee voorbij.’ Niet iedereen weet waar die uitdrukking vandaan komt. In de vissersplaatsen zijn vooral in vroeger jaren regelmatig schepen vergaan en bemanningen omgekomen. Aan de dominee was dan de droeve taak om bij de families te gaan vertellen wie er niet meer zouden terugkomen. ‘Bij wie zal hij naar binnengaan?’ was dan de angstige vraag. En zo viel de stilte. Elke vissersplaats heeft wel haar eigen monument, zoals in Urk, met de woorden: 38


Hier wenden zij de steven en door wie achterbleef werd hier op hen gewacht vissers op zee gebleven hier staat hun naam geschreven en wordt op hen gewacht. Het breekbare leven heeft ook het geloofsleven langs de kust gestempeld. De macht en majesteit van God in het rijk der natuur. De kleine mens tegenover de grote Schepper, die wind en golven en grondzeeën gebiedt. Al vroeg leerden de jonge vissers stilstaan bij de broosheid van hun leven. Het gouden oorringetje, met de initialen, dat zij gingen dragen, is vaak gebruikt voor identificatie en als statiegeld voor de begrafenis, als de zee hun lichaam toch nog teruggaf. Bekend is het verhaal van schipper Dirk Penning uit Vlaardingen. Zijn schip – een stoomfiets, de Vlaardingen 46 – verging en samen met zijn zoon bleef hij enige tijd drijven op een houten luik.7 Toen het hout zo nat werd dat er maar één man op kon drijven, zei hij: ‘Ik laat los. Geef je moeder, je broers en zussen een kus van mij en zeg tegen hen dat ik naar de hemel ben.’ Is dit geloof, dat zo zichzelf kan verloochenen en over de zekerheid van de eeuwige toekomst getuigt, typisch voor de vissers? Of is het alleen maar iets van vroeger en van ‘mensen van voorbij’? Zebulon Toen aartsvader Jakob ging sterven, heeft hij zijn kinderen toegesproken. Voor ieder had hij een apart profetisch woord. Dus ook voor Zebulon, net als de anderen opgegroeid als schaapsherder; in het beloofde land echter werd zijn plaats en taak een andere. Wonen in het noorden, aan de zee… Een grote overgang: van schaapherder naar visser. Dat was de plaats die God hun wees. Het heeft hun geen windeieren gelegd (Deut. 33:19). Het heeft hun veel aardse rijkdom gebracht, zoals ook aan Dan en Aser (Richt. 5). Maar welvaart maakt mensen vaak los van God en zijn Woord. Het Galilea en de kuststreek, waar zij woonden, werd later ‘donker Galilea’. Zwemmen in je geld heeft vaak tot gevolg: verdrinken in je geestelijke armoede. Het noorden van Israël is daar vroeger om bekend geworden. Van wie geldt dat vandaag: rijk, maar toch arm? 39


Zegen en bewaring In Smyrna ging het anders (Openb. 2:8-11). Daar woonden de eerste christenen noodgedwongen vlak aan zee, waardoor hun pakhuizen bij hoge waterstand vaak onderliepen. In de veiliger, hoger gelegen gedeelten van de stad waren zij niet welkom. Daardoor vervielen zij in armoede. Toen zij echter een brief uit de hemel kregen, werd aan hen geschreven: ‘Gij zijt rijk.’ Niet alleen ‘gij wordt rijk, later, bij God in de hemel’, maar ook nu al. Want dat ben je toch, rijk, als je een kind van God bent? Dan wil je toch niet ruilen met de yuppies aan de grachten? Wie in Scheveningen naar zee ging, kreeg vroeger als laatste groet mee: ‘Zegen en bewaring.’ Dan ben je toch rijk, als je door de genade van God de hand mag kennen, die je ‘zegen en bewaring’ geeft? Het waren vissers uit Zebulon, die als eerste discipelen zijn uitgegaan in deze wereld. In vissersplaatsen is deze rijkdom ook vandaag niet onbekend. Maar gelukkig ook daarbuiten. Durft u naar bed? Door ieders mensenleven loopt wel een gouden draad. Soms zie je die draad zomaar ineens. De gemeenten die ik als predikant heb mogen dienen, zijn allemaal gemeenten die iets met de zee hadden. Het begon al op Flakkee in Ooltgensplaat, dat zijn naam te danken heeft aan schipper Oeltje, die in de veertiende eeuw met zijn schip vast kwam te zitten op een ‘Plaat’ in het Haringvliet. Zo werd ‘Oeltjes-plaat’ tot Ooltgensplaat. Later werd de ene polder na de andere op het water gewonnen, maar met de februari­ ramp van 1953 moest weer veel aan de zee worden prijsge­geven. Psalm 93 wordt op Flakkee nog altijd met ingehouden adem gezongen. Daarna volgde Vlaardingen. Tijdens een drie weken durende reis met het hospitaal-kerkschip de Hoop leerde ik van dichtbij de ‘mannen op zee’ kennen en het prekenboek van Adrianus van Leeuwaarden, De Godvruchtige zeeman, waaruit jarenlang aan boord gelezen werd. 40


Daarna volgde het Veenendaal van de Scheepjeswol, met zijn eigen ‘watergeschiedenis van het veen’! Vervolgens kwamen Maassluis en Scheveningen. Daardoor heb ik in de loop van de jaren heel wat vissers(kinderen) leren kennen en hun verhalen gehoord. Daarbij viel mij telkens weer hun gevoel voor rijm en gedichten op. Velen van hen konden uit hun hoofd soms lange gedichten opzeggen, misschien wel geleerd tijdens het urenlang alleen of samen op wacht staan. Daarbij was een gedicht over een gesprek tussen een Scheveningse jongen van dertien jaar en een deftige Haagse dame. Met de bekende beschaafde woordkeus vroeg zij aan de jongeman: ‘Wat wil jij worden?’ Hij vertelde dat hij zo gauw mogelijk naar zee wilde. De dame vroeg: ‘Vind je dat dan niet gevaarlijk, jongeman?’ Hij antwoordde: ‘Ja, dat is het ook; mijn beide grootvaders, mijn eigen vader en mijn oudste broer zijn allen reeds op zee gebleven.’ Daarop antwoordde zij: ‘Maar dat is ontzettend… Zij allen kwamen niet terug? En durf jij dan toch naar zee te gaan?’ Toen vroeg de kleine ‘afhouder’ aan de deftige dame: ‘Leven uw grootouders nog, uw vader, uw broer?’ Verdrietig antwoordde zij: ‘Nee, die zijn ook allen reeds gestorven.’ Prompt vroeg de jongen: ‘Waar?’ Zij antwoordde: ‘In bed.’ Daarop vroeg hij haar: ‘Maar… durft u dan nog naar bed te gaan?’ We moeten inderdaad overal bewaard worden. Wat een zegen, als we door het geloof hebben geleerd: Wie ons kan en wil bewaren, ook als onze ogen hier op aarde niet meer opengaan. William Whiting schreef als lid van een bekende Londense zangschool in de vorige eeuw apart een lied voor de varende gemeente. Daar wordt het nog altijd met veel betrokkenheid gezongen. Maar je behoeft geen zee- of visserman te zijn om dit lied te verstaan. Er zijn heel wat ‘zeeën’ waarvoor een christen komt te staan en waar we ook doorheen moeten en waar we in zijn kracht ook doorheen komen. Het Liedboek geeft van dit ‘zeemanslied’ een wat andere, maar ook mooie versie.

41


O eeuwge Vader, sterk in macht, wiens arm betoomt der baren kracht, die wijst de grond-looz’ oceaan de hem gestelde perken aan, o wil verhoren onze beê voor hen die zijn in nood op zee! O Christus, wiens bestraffend woord door wind en water werd gehoord, die onder ’t stormen rustig sliep en wandeld’ over ’t schuimend diep, o wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! O Geest, die op de grote vloed gelijk een vogel hebt gebroed, breng Gij ’t geweld der zee tot staan en laat de mens met vrede gaan. O wil verhoren onze beê voor hen, die zijn in nood op zee! O God, die ons behoeden wilt, bescherm de broeders, wees hun schild in storm en strijd, ga met ze mee en red ze van ’t geweld der zee, dat land en water wijd en zijd lofzingen uw barmhartigheid. (Gez. 467:1-4)

42


7. Varen zonder routeplanner Uw weg was in de zee (...) en Uw voetstappen werden niet bekend… (Ps. 77:20)

Het beste boek van de weg Het honderdduizendstratenboek. Hoe kort geleden nog maar zocht je voor dat dikke boek een plaatsje in het dashboard van je auto. Maar dat is alweer achterhaald. Eigentijdser is de routeplanner. Een klein computertje in de auto, waarbij de route op het scherm wordt aangegeven. Een metalen computerstem, die aangeeft wanneer we rechts- of linksaf moeten gaan. Het is ermee als met de juffrouw bij de kassa van de supermarkt: het wordt zo gemakkelijk, je hoeft eigenlijk zelf niet meer te kunnen lezen. De scanner of de spraakcomputer doet het voor je. Rekenen en (kaart)lezen – anderen doen het voor ons, soms ook al – zoals op zee – via de satelliet. Wat zou het prachtig zijn als ieder mens voor zijn eigen levensweg ook zulke concrete aanwijzingen kreeg. Wat zou het geweldig zijn als we al van tevoren onze levensweg konden overzien en zouden weten hoe en wanneer we (zonder ongelukken) op welke plaats in het leven zouden arriveren. We proberen dat wel. Mensen ‘plannen’ hun studie, hun carrière, hun reizen, hun huwelijk, hun eerste kind… Maar hoe vaak moeten we niet overrekenen. Plannen die wij maakten, worden doorkruist. Verwachtingen die wij hadden, moeten worden bijgesteld. Luchtkastelen zijn duur in het onderhoud. Omleidingsroutes, wegversperringen, ongelukken zijn niet te plannen. En wie nog gelooft in Gods hand die alle dingen leidt naar zijn wil, die weet dat overrekenen, niet alleen iets van je hoofd, maar vooral van je hart is. 43


Een Engelse dichter, die door de depressies in zijn leven nogal eens ‘de weg kwijt was’, is blijkbaar ook getroffen door de woorden van onze tekst (Gez. 447, LvdK): God gaat zijn ongekende gang vol donkre majesteit, die in de zee Zijn voetstap plant en op de wolken rijdt. Woorden uit een psalm van Asaf die ons uitnodigt om onze levensweg niet van tevoren strak te plannen, maar wel achteraf nauwkeurig te overzien. Viermaal roept Asaf ons op tot ‘gedenken’. Dat wil zeggen: neem de kaart van je levensweg nog eens in handen en overzie eens, niet wat er vóór je ligt, maar wat er áchter je ligt. De in ons oog kortste weg om bepaalde idealen te bereiken, is niet altijd de beste. God leidde zijn volk Israël uit Egypte naar Kanaän niet (Ex. 13:17) langs de korte route van een week, maar via de lange route van veertig jaar door de woestijn. En daarvoor had Hij zijn speciale reden. Redenen, die in deze Psalm ons niet verborgen blijven. Als de klok van Arnemuiden Gaan slapen is niet een kwestie van op een knopje drukken. Soms vermenigvuldigen zich de gedachten. De sirene van een ziekenauto of het slaan van een klok kan ’s nachts zoveel bij een mens wakker roepen. Vreugde, vermengd met droefenis. Wat is er fout gegaan in mij leven en waarom? Wat is er fout gegaan in mijn huwelijk en waarom? Wat is er fout gegaan in het contact met mijn ouders of mijn kinderen en wanneer is het eigenlijk begonnen? Het is als met de klok van Arnemuiden, die mensen erbij stilzetten dat ‘een schip op zee gebleven is’. Hoe konden die mensen dat toch vroeger: ondanks zware tegenslagen toch weer verder met hun leven? Ook al is niet-slapen voor het lichaam niet goed, voor de geest kan het wel eens zeer heilzaam zijn. Daarom moeten we maar niet te gauw naar ‘hulpmiddelen’ grijpen. 44


Het is nooit verkeerd om alles weer eens op een rijtje te krijgen. Asaf beveelt dat ons aan. Niet voor niets is deze psalm een ‘nachtpsalm’. Zingen en bidden brengen ons verder dan alleen maar tobben en wakker liggen. Niet zien en toch geloven Deze psalm van viermaal gedenken eindigt met de zee. Daar leek de weg van Israël indertijd in dood te lopen. Na de uittocht uit Egypte was er ook nog een doortocht door de Rode Zee nodig. Maar het geweld van de wateren hield zich in voor God. In het gebed bij de Heilige Doop worden we er altijd weer aan herinnerd: ‘Gij, die de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken hebt, en uw volk Israël droogvoets daardoor geleid, door hetwelk de Doop beduid werd...’ De zee maakte scheiding, ook al kunnen wij Gods voetstappen lang niet altijd volgen. En toch… Ook al werd Gods voetstap in de zee niet bekend, zijn leiding ging verder. Daarvoor gebruikte Hij mensen. Hier zijn dat Mozes en Aäron. In ons leven zijn dat weer andere mensen Heel gewone mensen, met zonden en gebreken. En toch heel bijzondere mensen. Op ons levenspad gebracht om ons verder te leiden. Vogels van de kust De zeevissers moesten vroeger gebruikmaken van heel eenvoudige hulpmiddelen. Zij hadden nog geen routeplanner. Ze moesten ‘een zonnetje schieten’ of een dieplood uitwerpen om hun positie te bepalen. Als er weinig zicht was, wisten ze niet hoe dicht ze al bij de kust waren. Een vuurtoren gaf vaak uitkomst, maar dat ook weer niet als het zicht slecht was. Maar een geoefend zeeman had ook zijn eigen ‘waarneming’. Hij zag het aan de vogels. Als meeuwen je schip omringen, dan komt ook de kust dichterbij. Zo eindigt deze psalm. Gods pad in de zee was onbekend. Hij geeft ons ook geen routeplanner waarmee we de koers al ver vooruit kunnen zien. Maar Hij biedt ons wel zijn hand. Vaak gebruikt Hij heel gewone mensen als ‘vogels van de kust’, wanneer de levensweg voor ons onduidelijk is.

45


De vader van een meelevend Schevenings gemeentelid, Willem Kruikemeier (1894-1948), heeft in zijn bewogen leven, dat getekend is door de oorlogsjaren, daarvan getuigd. Van zijn gedichten en verhalen is veel onuitgegeven gebleven, maar niet zijn berijming van Psalm 77, waarvan ik zijn eerste en laatste strofe ter afsluiting doorgeef. Ik roep tot God met al mijn kracht en schrei naar Hem, op Wie ik wacht. Hij neigt het oor tot mijn gebed, als een, die zich tot luisteren zet. Toen mij benauwdheid overmocht heb ik des daags mijn God gezocht, en overnacht in eenzaamheid mijn handen naar Hem uitgebreid. Daar, waar de draaikolk schuimt en spat, in diepe zeeën was Uw pad. Hoe zijn Uw wegen vreemd en zwaar, Uw gangen onberekenbaar! Gij hebt Uw volk geweid, gehoed, gelijk een trouwe herder doet. En bracht hen veilig in hun land, Door Mozes’ en Aaron’s hand.

46


8. Als de zee gaat lichten van Hem is ook de zee,… komt laten wij aanbidden… (Ps. 95:5, 6)

Dagrecreanten De bankjes zijn nooit helemaal leeg. Altijd zit er wel iemand, zomaar stil uitkijkend over het water. Als het regent, staan er de auto’s. Er zijn altijd wel mensen aan het ‘uitwaaien’. De zee. Hoe vaak je er ook komt, de zee is nooit hetzelfde. Of je er nu jaren op gevaren hebt of dagelijks op gaat uitkijken. Of zij nu hol is of bol, een spiegel of een ‘woedende watermassa’, altijd beleven mensen er wel wát aan. Gepensioneerde vissers met hun eigen bankjes en hun eigen verhalen. Kinderen, die er hun zandkastelen bouwen, totdat de vloed een intens karwei van uren in enkele minuten wegvaagt. Ouderen, die stiller worden naarmate ze langer langs de vloedlijn lopen. Je hoeft niet eens een dichterlijke ader te hebben zoals Wim Schut8 om bij de zee stil te worden en Gods stem te horen. Haar ruisend golvenkleed teruggeslagen toont zij – in wisselende stand – alle dagen, zonder vragen, de ribbels van het strand: Gods vingerafdruk is in ’t zand gebleven na het voltooien van Zijn werk, als een teken van het leven een immens garantiemerk.

47


Een merkwaardige psalm Er zijn heel wat psalmen waarin over de zee wordt gezongen. Het meest bekend en geliefd is: ‘God baande door de woeste baren en brede stromen ons een pad’ (66). Maar daarnaast wordt in berijmde en in onberijmde psalmen ook nog in allerlei verschillende toonaarden de zee bezongen. Soms wordt de zee als een grote macht afgeschilderd, maar altijd is God ‘machtiger dan het geweld der water, waaraan Zijn almacht perken stelt’ (93). Het is de moeite waard om er de concordanties eens op na te slaan. In Psalm 95 is toch iets bijzonders aan de hand. Deze psalm begint met de grootheid van God te bezingen. Die grootheid wordt zichtbaar in ‘de diepste plaatsen van de aarde en de hoogten van de bergen’. Dus wordt die grootheid ook zichtbaar in de zee. Wij kunnen ons daar iets bij voorstellen. Als najaarsstormen onze kusten beuken… Als de wisselende getijden van eb en vloed ons ook wisselende beelden van de zee laten zien… Als de ‘wind door je haren’ en de zilte lucht van het water mensen tot rust brengen… Wij kunnen ons er iets bij voorstellen, dat het ‘lied van de zee’ een loflied voor de Schepper wordt. Maar met Psalm 95 is iets merkwaardigs aan de hand. De grootste helft van de psalm bezingt de grootheid van God, maar dan ineens gaat het lied van majeur over in mineur. De laatste verzen bezingen de kleinheid en de zondigheid van de mens. Er zijn commentaren die zeggen: ‘Zo’n groot verschil in één psalm, dat kan niet.’ Zij stellen dan ook voor om ervan uit te gaan dat het wel een samenvoeging van twee verschillende kleinere psalmen zal zijn, zoals dat in sommige Psalteria ook met 42 en 43 is gebeurd. Toch ben ik zo vrij daarin met hen van mening te verschillen. Daarbij kan een klein detail uit een bekende bijbelse geschiedenis ons wellicht van dienst zijn. Jezus schreef in het zand Het is een bekend en een prachtig voorval in Johannes 8. Er waren mensen die een vrouw in overspel gegrepen bij Jezus hadden gebracht om haar te laten stenigen. 48


Maar Jezus heeft het voorval gebruikt om te laten zien wat vergeving is én om een einde te maken aan een discussie met quasischriftgeleerden. Op hun vraag of deze vrouw schuldig was en dus naar de wet van Mozes ‘gestenigd’ moest worden, wilden ze weten of Jezus hierin op dezelfde lijn als Mozes zat. Toen viel er een pijnlijke stilte. Er waren immers maar twee antwoorden mogelijk en door beide antwoorden zouden zij Jezus in problemen kunnen brengen. Als Hij ‘ja’ zou zeggen, dan zouden zij antwoorden: ‘Dat gebeurt al jaren niet meer,’ en als Hij ‘nee’ zou zeggen, zou Hij de wet van Mozes afvallen. Het bleef een poos stil. In die tussentijd scheef Jezus in de aarde. Was dat om tijd te winnen? Was dat om de aandacht af te leiden? Of was dat uit gebrek aan interesse voor deze vraagstelling? Wát Jezus precies heeft geschreven, weten we niet. Toch is het vervolg niet onduidelijk. Op Jezus’ uitnodiging na dit stille schrijven – ‘wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen’ – dropen ze allen af. Toen volgde Jezus’ onvergetelijke woord tot deze vrouw: ‘Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.’ Prachtig. Toch blijft de vraag wat Jezus nu precies heeft geschreven. Zou het soms iets te maken hebben met het ontroerende gebed van Jeremia (Jer. 17:13)? In dat gebed spreekt deze profeet uit, dat allen, die God verlaten ‘in de aarde geschreven’ zullen worden; met andere woorden: als zodanig kenbaar zullen zijn bij God en mensen. En vervolgens bidt de profeet om vergeving en behoud. Is dat het, wat Jezus, de grote Profeet, schrijvend in het zand van Judea heeft willen duidelijk maken? Voor God is zonde ook echt zonde. Maar wie oprecht zijn zonde belijdt én er mee breekt, ontvangt vergeving. Want voor Hem is vergeving ook echte vergeving! Daarvan is ook dit voorval een sprekend voorbeeld. De zee maakt je stil Eigenlijk is Psalm 95 helemaal niet zo merkwaardig: hoe meer we de grootheid van God gaan zien, hoe meer we ook oog gaan krijgen voor de kleinheid van de mens. De kleine, zondige mens. Soms openlijk op bepaalde zonden betrapt door mensen, soms even 49


openlijk door zijn Woord en Geest er bij stilgezet. Daarover spreekt deze psalm, die in majeur begint en in mineur eindigt. Maar gelukkig zijn er ook psalmen, die in mineur beginnen en in majeur eindigen (bijv. Ps. 32). Gods grootheid spreekt in zijn schepping, maar ook in zijn verlossing. De ‘diepte der zee’ is ook de plaats, waarin God beleden zonden voor eeuwig verdrinkt (we zullen dat zien in Mi. 7:19). Van dat ‘juk’ waarover Jaap Zijlstra9 in een van zijn andere gedichten spreekt (zie noot 16) zegt hij in het hier volgende gedicht alleen maar: ‘Waarom en hoe zijn nu niet van belang.’ Toch is het duidelijk dat een nachtwandeling in de zomer langs de zee hem er opnieuw bij heeft stilgezet. In het ‘lichten van de zee’ lichtte voor hem ook Gods genade op. Waar een nachtelijke ‘wandeling’ al niet goed voor is! Voor zulke wandelingen zouden we meer tijd moeten nemen. De stilte, de vrede en de vreugde die dit geeft, worden ook door de profeet Jeremia heilzaam genoemd. De zee draagt vrede deze nacht op kleine golven naar ons toe, de aarde slaapt en ademt zacht, de zee zwijgt. Waarom en hoe zijn nu niet van belang. Ik tracht niet meer en voel mij niet meer moe. Dit is het dan waarop ik heb gewacht, de stilte waar ik diep voor onderdoe. Het watervlak krult aan zijn randen om en glanst van licht, het natte zand rondom mijn voeten straalt van helder witte schichten. We zijn weer samen één, één met de zee en kijkend naar het wonderlijke lichten deelt zich een diepe vreugde aan ons mee.

50


9. Er gaat een lampje branden neemt mij op, en werpt mij in de zee… (Jona 1:12)

Voor uw eigen veiligheid De eerste keer schrik je er van. Nog geen vijf minuten na de start beginnen ze er al over. Het vliegtuig heeft nog niet eens zijn definitieve hoogte bereikt. Boven uw hoofd zitten de zuurstofmaskers. Die komen automatisch naar beneden vallen, als de druk in de cabine wegvalt. Onder uw zitplaats bevindt zich uw zwemvest. Doe dat eerst om, want het blaast zichzelf op. Als het zwemvest met water in aanraking komt, gaat het lampje automatisch branden. Inmiddels heb ik al heel wat keren gevlogen. Even zo vaak heb ik een dergelijke ‘sloepenrol’ meegemaakt. Wat me tegenwoordig vooral opvalt, is dat eigenlijk niemand luistert of kijkt. Hoe goed stewardessen het ook allemaal voordoen, de meeste mensen schenken er geen aandacht aan. Het is een soort ritueel geworden ‘voor uw eigen veiligheid’, maar niemand staat er echt bij stil. Een vaststaand onderdeel van de ‘liturgie’ zonder dat er al te veel aandacht aan wordt besteed. Maar soms gaat ook bij mij een lampje branden, zonder dat ik met water in aanraking kom. Een duif met een boodschap Zijn naam betekende letterlijk ‘duif’. Maar toen Jona een dui­ delijke boodschap van God kreeg, vloog hij de verkeerde kant uit. Het valt ook niet mee, als dorpsjongen naar de stad te moeten. En nog moeilijker: tegen een wereld, die daar niet op zit te wachten, gaan zeggen dat Gods oordeel komt. Durf jij dat: op school, onder je jaargenoten, in de kantine, 51


op een verjaardag openlijk God en zijn Woord ter sprake brengen? Durft u dat op kantoor, in de familie: zomaar tussen zake­lijke gesprekken door te spreken over het Woord en de wil van God? Jona vond het moeilijk. Eerder was hij eens geroepen geweest om een mooi bericht van God aan mensen door te geven. Toen was hij onmiddellijk gegaan. En ook gelijk de goede kant uit. Maar met dit sombere bericht naar Ninevé, nee, dat zag hij niet zitten. Van afkomst was Jona uit de stam Zebulon, dus vertrouwd met de scheepvaart. Op zoek naar een schip dat precies de andere kant uitging, vond hij zo’n vluchtschip dan ook heel snel. Zo gaat dat vaker. Er zijn altijd wel ‘goede’ argumenten te vinden om Gods roeping naast ons neer te leggen. Het komt nu niet gelegen. Het komt nu toch niet over. Voor zo’n zware taak ben ik nu te moe. Vluchtschepen liggen altijd wel klaar. Dat zul je altijd zien Het wordt geen rustige reis. Wat kan de zee tekeergaan! De schepen toen waren nog wel wat minder zeevaardig dan nu, maar er waren al heel wat maatregelen getroffen. Kostbare lading werd zomaar overboord gegooid. Zo gaat het nog. Wie ’s morgens wakker wordt, ergens in zijn lichaam een vreemd bultje voelt en een heel angstig voorgevoel krijgt, doet op zo’n dag ineens minder scherp zaken. Wat verbleekt er veel, als ineens je leven in het geding is. De bemanning van het schip heeft al heel wat benauwde uren achter de rug. Maar Jona slaapt door. Hoe is dat nu mogelijk? Heeft er iemand dat lampje fasten seat belts aangedaan en heeft Jona misschien gedacht: het zal wel wat schommelen, maar mij kan niets gebeuren? De slaap van een geruste, of toch niet? Bereidde God hem voor op nog andere benauwde uren? Hoe dan ook: de bemanning schudt Jona wakker. Alle hens aan dek. Meehelpen, meebidden, meeloten. En juist hij, die het rustigst leek, moet overboord.

52


Niet tegenspartelen Opvallend is, dat Jona niet tegenspartelt. Als het lot op Jona valt, probeert de bemanning nog van alles te doen om Jona binnenboord te houden. Een leerzaam detail: soms zijn ze in de ‘wereld’ hartelijker voor vluchtelingen dan in de kerk! Maar Jona weet meer. ‘Neem mij maar op en werp mij maar als de laatste lastige lading overboord.’ De duif Jona moet toch Gods weg gaan. Blijkbaar was er bij hem een lampje gaan branden, al vóórdat hij met het water in aanraking kwam. Beter met alle bezwaren Gods weg gaan, dan zonder Hem een rustige reis. Doet dat lampje het bij ons nog? De Heere gebruikt heel wat middelen om mensen staande te houden. Ergens lezen we dat alle tegenslagen tot onze zaligheid dienen moeten. Zijn we wel op de goede weg? Hadden we niet beter een retourtje kunnen vragen dan een enkele reis? Hebben we onze vluchtargu­ menten om aan een moeilijke opdracht te ontkomen wel goed tegen het licht gehouden? Tegen het licht van zijn Woord! Hebben we niet te veel aan onszelf en te weinig aan Hem ge­dacht? Als Jezus eens voor de moeilijkste opdracht – die van Golgotha – opzij was gegaan? Hoe was dan de storm van Gods toorn over mijn zonde ooit gaan liggen? Laten we alert zijn op onze waarschuwingslampjes. Als ze te vaak gaan branden, branden ze door en zien we ze niet meer. Dan kan het gebeuren dat een mens zonder God en zonder zijn genade rustig verder leeft. Dat mag je toch niemand aandoen? Ninevé en zijn kinderen niet. Je buren, je familie en je eigen kinderen niet. Maar ook jezelf niet. Bij het water van de kinderdoop ging al een eerste lampje branden. Het is toch nog niet doorgebrand? Hoeveel stormen inmiddels op haar levensschip hebben gebeukt, bij Nel Benschop10 ging toch weer een lampje branden: 53


Dit éne vraag ik U: laat mij ’t geloof behouden wanneer ik niets dan twijfel, onrust in mij voel; want, lieve God, wanneer die twee het winnen zouden wat had mijn leven dan voor zin, waar lag het doel? Mijn God, de stormen beuken op mijn levensdijken waarachter ik mij jaren veilig heb gevoeld; zullen ze ’t houden? Zal de storm ze doen bezwijken? Of wordt mijn land straks door de golven overspoeld? Hoor, lieve Vader, naar mijn angstig roepend smeken: ‘Heer, red mij, ik verga!’ Waar is Uw sterke hand? Kom met Uw lichtende nabijheid ’t duister breken, dan loop ik, zelfs door ’t water, naar Uw veilig land.

54


10. Vlaggetjesdag voor de kerk daarna komen zij in de zee (…) haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de grote zee… (Ez. 47:8, 10)

Vlaggetjesdag Scheveningen. Vlaggetjesdag. De laatste zaterdag van mei. Het is niet meer zoals vroeger. Geen tientallen scheepjes meer, die schitterend gepavoiseerd klaarliggen om uit te varen voor de nieuwe teelt. De scheepjes zijn schepen geworden en de schepen grote, moderne fabrieken. Maar het is er nog altijd wel eenmaal per jaar: vlaggetjesdag. Alleen de stemming is op zo’n dag ook niet meer zo enthousiast als vroeger. Er ligt een grauwsluier over de visserij. De zee raakt leeg, er zijn vangstbeperkingen. Alles mag dan klaar zijn om uit te varen, de schepen nagekeken, de netten gerepareerd, de bemanning geronseld, het vaarplan vastgesteld… Het is allemaal kleinschaliger geworden. En de stemming zit er niet meer zo in. De zeevisserij heeft veel weg van de kerk hier in West-Europa. De groei is er uit. Kerkgebouwen worden bij gebrek aan kerkgangers gesloten. In kerkdiensten in de steden ontbreken vaak de jongeren. Er wordt steeds minder gedoopt en belijdenis gedaan. Ambtsdragers worden steeds moeilijker ‘geronseld’. Moskeeën verrijzen. Het lijkt wel dat het de satan lukt om een kerkelijke vangstbeperking in te stellen. Zal het dan nooit meer vlaggetjesdag worden voor de kerk? Komt het oude enthousiasme niet meer terug? Zoutzee In gedachten loop ik er weer rond. Het is er meestal erg warm; meer dan veertig graden. Het is er kaal en doods. Er groeit nauwe55


lijks iets tijdens de laatste kilometers op weg naar ‘het diepste punt van de aarde’. Op zich is de Zoutzee (want zo wordt de Dode Zee in de Bijbel genoemd) niet eens zo groot. Hooguit 80 bij 18 kilometer. En op haar diepst bijna vierhonderd meter. Het zoutgehalte is zesmaal zo hoog als in andere zeeën. Daarom is het wonderlijk om er te zwemmen en gemakkelijk om er te drijven. Maar door het hoge zout-, chloor- en magnesiumgehalte ruikt het er niet aangenaam, hoe rijk deze delfstoffen ook zijn. Er groeit niets en in het water leeft ook niets. Een laag overvliegende vogel haalt de overkant niet. Van levend naar dood Water is in Israël altijd al een grote zorg. Elia bad er om, de profeten van Baäl deden dat ook. Om water zitten ze in het Midden-Oosten nog steeds verlegen. Het is één van de extra problemen bij de vredesbesprekingen rond Jeruzalem nu. Wie krijgt waar de toegang tot het water? Het enige zoetwaterreservoir in Israël is de Jordaan, één van de sneeuwrivieren van de Hermon. Kostbaar water. Daarom wordt het zelfs in onderaardse tunnels en reservoirs bewaard en beschermd. Wie de kaart van Israël bekijkt, die weet het. Al eeuwen lang loopt de Jordaan uit in de Dode Zee. Levend water vindt zijn dood in de Zoutzee. Hoe levend was Israël? Het volk kreeg – evenals het land! – van God een speciale roeping: Zijn boodschapper te zijn in deze wereld. In Abraham werden alle geslachten der aarde gezegend. Als volk ontvingen zij de Tien Geboden. Hun profeten kregen boodschappen van God, bedoeld voor de gehele wereld. En het meest bijzondere: de Heiland van deze wereld werd geboren uit één van de dochters van Israël. Maar hoe groots ook zijn roeping en heilig zijn taak, het zoutgehalte groeide en het levend water verziltte. Vruchteloos werd Israël te midden van de volken. 56


De Heiland van deze wereld vond geen plaats – ook niet in Israël, ‘het land onder zijn hand’), waar Hij het hoofd kon neerleggen. Verwoesting van de tempel en ballingschap volgden. Het volk ging zwerven over de hele wereld. Synagogen verschenen en verdwenen op allerlei plaatsen in de Europa en daarbuiten. En van de hoge roeping en de heilige taak bleef weinig meer over. De Dode Zee werd ook een teken van een heel volk. Hoe levend zijn wij? Wie met één vinger naar een ander wijst, wijst er op hetzelfde moment met drie naar zichzelf. Wat is er nog over van de kerk in Nederland? Alleen al in Den Haag zijn in de afgelopen jaren veel kerken gesloten en moskeeën geopend. Een christelijke cultuur, die wereldberoemde schilders, schrijvers en dichters voortbracht, is verworden tot banale grauwheid en alledaagsheid. Een paars kabinet (dat wil zeggen: regeren zonder God) opent weinig ogen, zolang de beurzen en de portemonnees maar royaal gevuld blijven. En voorzover er nog kerkelijk leven in stand blijft, haalt het de pers door zijn kleine en grote onderlinge twisten. Het levende water van reformatie, nadere reformatie en reveil lijkt verzilt. Van de hoge roeping en de heilige taak bleef weinig meer over. We zijn een volk geworden, ontzonken aan een groots verleden. De Dode Zee werd ook bij ons een teken van een heel volk. De wonderen zijn Israël en de wereld nog niet uit Daar is Ezechiël. Daar is dat wondere hoofdstuk 47. Zo blijft het niet. De Jordaan blijft niet doodgaan in de Zoutzee. Eens komt er Vlaggetjesdag, waar nu nog geen vis is te vangen! Dat is het wonder van Pinksteren. Door de kracht van de Heilige Geest. Tweeduizend jaar geleden is dat begonnen. Na Kerstmis, Goede Vrijdag, Pasen en Hemelvaart. Toen de vruchten van Christus’ werk vanuit Jeruzalem, via Judea en Samaria, uitgingen over de gehele wereld. Mensen kwamen tot bekering en geloof. Wie vandaag in Israël komt, ziet al iets van deze vrucht voor 57


ogen. Op de Olijfberg, op de zee van Tiberias, in de zaal van het laatste avondmaal, in de hof van Gethsemané moet je als groep soms wachten op je beurt. Dan kun je in je eigen taal zingen van het Lam, dat onze zonden op zich nam, Wiens bloed ons heeft gereinigd. Op je rondreis zul je Joden – en soms zie je het aan hun kleding – uit meer dan honderd verschillende landen tegenkomen. Doodgewaande vis, die heeft geleerd tegen de stroom van het antisemitisme in te zwemmen en weer ‘thuis’ gekomen is. Van dat wonder mogen wij in onze tijd getuigen zijn. Ook het volgende wonder kondigt zich al aan: met de Messiasbelijdende joden gaat Romeinen11 in vervulling. Hoe somber het kerkelijke leven soms ook lijkt, door de kracht van de Heilige Geest gebeuren er wel degelijk wonderen. Ook onder ons. Toch vlaggetjesdag Als jonge mensen, tegen de stroom van de tijd in, toch hun Heiland belijden… Als ouderen, ondanks alle aanvechting, toch hun hoop leren stellen op zijn Woord… Als zieken en gehandicapten toch blijmoedig in het leven staan door zijn kracht… Als alleenstaanden niet verzuren, maar door Gods genade veel betekenen voor anderen… Als zending en evangelisatie toch een belangrijke plaats binnen de gemeente blijven houden… Dan wordt er iets zichtbaar van het werk van de Heilige Geest. Waar dood was, gaat leven komen. En waar iets van Gods werk zichtbaar wordt, daar is het vlaggetjesdag. Vooral ’s zondags. En Gods werk gaat door. Hoe ver zijn we nog maar af van de volgende vervulling van deze bijzondere profetie van Ezechiel: Jezus’ wederkomst, als Hij zijn voeten zal zetten op de Olijfberg (Zach. 14:4 en Hand. 1:11)? Mevrouw IJskes-Kooger11 stelde die vraag ook al eens openlijk aan de orde: als er dan al zoveel wonderen met Israël zijn gebeurd, als dan de profetieën al in zoveel opzichten in vervulling zijn gegaan, 58


waarom werd het magische jaar 2000 dan niet tegelijk het jaar van zijn wederkomst? Tastend en zoekend formuleerde zij haar vraag en gaf zij haar antwoord: Zijn dan de tijden nog steeds niet vervuld, hebt U nog steeds met de mensheid geduld? Uw evangelie gaat altijd nog voort heeft ieder volk nu van Jezus gehoord? Heer’, leer ons wachten, al valt ons dit zwaar, Of‌ wacht Gij op ons, zijn wij nog niet klaar?

59


11. Recht door zee Toen stond Hij op, en bestrafte de winden en de zee… (Matth. 8:26)

Een Jezus-boot Het waterpeil in de zee van Tiberias wordt steeds lager. Dat komt door de verhoudingsgewijs geringe regenval van de afgelopen jaren. Dat is een groot probleem voor het huidige Israël. De zee van Tiberias is het enige zoetwaterreservoir, van levensbelang voor mens en dier, voor land- en tuinbouw. Dit probleem heeft overigens ook tot iets bijzonders geleid. Vlak bij het stadje Tiberias ontdekte men op de zeebodem een heel oud schip. Met grote zorgvuldigheid is het gelokaliseerd, ingepakt en naar een loods gevaren. Daar is men jaren bezig geweest met de reconstructie en conservatie. Een team van tientallen geleerden uit de hele wereld heeft daarbij geadviseerd en meegewerkt. En nu is hij tentoongesteld. De Jezus-boot, want zo wordt hij genoemd. Meer dan twintig verschillende houtsoorten trof men erin aan. De afmetingen konden nauwkeurig worden vastgesteld. Animatiefilmpjes geven een prachtig overzicht. In de kibboets Ginnosar kunnen ze er van alles over vertellen en laten zien. De zee als harp In de Bijbel komen we verschillende namen tegen. Zee van Tiberias, meer van Galilea, meer van Gennésareth. Gennésareth, dat is eigenlijk de mooiste naam. Dat betekent letterlijk ‘harp’. En wie de kaart er bij neemt, begrijpt dat. Deze zee heeft inderdaad de vorm van een harp. Dat wil zeggen: je kunt er op spelen. Je kunt er prachtige muziek uit krijgen. Dat is ook gebeurd. Jezus heeft muziek uit deze zee gehaald. Niet doordat Hij een oud instrument diep uit het water heeft opgehaald 60


en geprepareerd, maar op een andere manier. Jezus heeft zó de storm en de golven en de angst van de mensen ‘bespeeld’, dat er een lied uit kwam. Een onvergetelijk mooi lied. Een melodie die voor vele andere verzen bruikbaar is. Een lied dat op elke levenszee geleerd kan worden. Op de zee van Gennésareth kan het soms onverwachts gaan stormen. Koude ‘valwinden’ uit de Golanhoogte, in combinatie met de warme luchtstromen boven het meer, veroorzaken dat. Hierdoor kan het echt gaan stormen en is het woord ‘zee’ niet te groot voor deze ‘kleine plas’. De zee is trouwens diep genoeg om voor gevaarlijk hoge golven te kunnen zorgen. Hoe vaak gaat het zo ook niet in een mensenleven. Een plotselinge, ernstige ziekte. Een groot ongeluk schuilt in een klein hoekje. Een huwelijk, een gezin, een mensenleven, dat jarenlang ‘gladjes’ verliep, kan zomaar ineens in zwaar weer terechtkomen. Een bloeiende zaak, een vlot verlopende studie, een schijnbare droomcarrière… Van de ene dag op de andere kunnen al onze plannen ondersteboven liggen. Zonder God houd je er alleen maar bitterheid aan over. Zon­der zijn genade leven we aangeslagen, verongelijkt (waarom moet dit mij, ons overkomen?) of zelfs in opstand tegen God verder. Totdat Hij ons apart neemt. Zoals dat op de zee van Gennésareth gebeurde. Dan gaan wij weer leren onze handen te vouwen. En dan neemt Hij in ons leven het roer over en gaat Hij weer onze koers bepalen. Recht door zee gaat het dan, al lijkt het in onze ogen anders. Aan deze ‘zee’ herinneren heel wat liederen van Johannes de Heer, die men vroeger zo graag op de schepen en aan de wal zong, zoals het lied dat hoort bij deze meditatietekst en dat in het laatste couplet doet denken aan meer dan alleen deze zee: Meester, de storm is nu over, het duister is opgeklaard, en ’t zonnetje schijnt weer in ’t harte, de onrust is nu weer bedaard. Laat mij nu, hemelse Meester, niet alleen verder gaan. Houd Gij tot de hemelse haven, het roer in de hand voortaan. 61


Daar staat Hij en spreekt tot wind en zee: Zwijg, wees stil! En hoor, hoe wonderlijk klinkt Zijn stem! De golven en winden gehoorzamen Hem, het scheepje is veilig al schijnt het mis, waar Jezus de Meester aan boord slechts is. Het moet alles gaan zo Hij wil. Zwijg, wees stil, zwijg, wees stil. Met Vaders Zoon aan boord, maar Jezus sliep Het waren heel eenvoudige vaartuigen, de vissersboten van Tiberias vroeger. Met twaalf discipelen was zo’n scheepje aardig vol. Roeien of de netten hanteren – ieder had zijn eigen taak. Ge­oefende vissers hebben meestal maar een half woord nodig. Bij het ‘reep schieten’ (inhalen of uitzetten van de netten) houden woorden het werk alleen maar op. Aan stuur- en bakboord van de scheepjes waren banken voor de roeiers. De stuurman zat op een kussen, zodat hij over de roeiers heen kon zien (Mark. 4:38). Dat was vroeger het enige hulpmiddel van een stuurman. Had die stuurman uit dat bijbelgedeelte uit eerbied zijn kussen aan Jezus aangeboden, zodat Hij alles overzien kon? Had hij het kussen Jezus aangereikt met het verzoek of Hij dit keer stuurman wilde zijn? Het bijbelverhaal vertelt het ons niet. Maar in plaats van er op te gaan zitten, gaat Jezus er op slapen. Een schip met een slapende stuurman… Een onderzoek van de Raad voor de Scheepvaart zou niet lang hoeven duren. Hoeveel mensen hebben daar ook vandaag niet hun vragen bij? Waarom grijpt God niet in? Heeft Hij het stuur van deze wereld en van mijn leven dan niet in handen? Waarom gebeuren er in de wereld, of in ons eigen kleine leven zoveel verschrikkelijke dingen? Ziet God dat niet, hoort Hij dat niet, grijpt Hij dan niet in? Hoe vaak heb ik die tekst met dat scheepje niet aan de muur in woningen zien hangen. Soms is er weken aan geborduurd of jaren geleefd, gestreden en gebeden, voordat men het ‘af’ had.

62


God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst. Op de zee van Gennésareth en op menige levenszee heeft men het met vallen en opstaan, met vrezen en beven, met hozen – om het schip boven water te houden – en met roeien – om er de vaart in te houden – moeten leren. Als zelfs discipelen een paar keer zo’n storm met Jezus meemaken voordat zij er met hun ‘woord voor de wereld’ op uit kunnen gaan, dan mogen ook wij best onze zwakke momenten hebben. Als we maar op het Goede Adres blijven aankloppen. Een gebroken kompas Er zijn in de loop der jaren heel wat Scheveningers, Urkers en anderen op zee gebleven. In veel vissersplaatsen worden hun namen op monumenten genoemd en bewaard. Soms waren zij ‘bijna binnen’ en zijn ze toch, in het zicht van de haven, omgekomen. Er zijn heel wat gezegden die daaraan nog altijd herinneren en die ook aan de wal van toepassing zijn. Al ziet men kerk en toren staan, dan is de reis nog niet gedaan. Hoe vaak moet een mens niet overrekenen in het leven, omdat we te vroeg dachten dat ‘alles oké’ was. Er zijn gevaren op zee en in het leven, die je niet kunt zien aankomen, maar er zijn er ook, waarvoor je anderen en jezelf kunt waarschuwen. Een heft boven water kan men mijden In de loop van de jaren heb ik ook heel wat verhalen over wonderbaarlijke reddingen op zee gehoord of gelezen. Geschiedenissen, die in dichtvorm en in oude schoolschriften bewaard bleven. Meer dan eens ontmoet ik oude schippers, die zulke gedichten helemaal uit hun hoofd konden opzeggen. Zo heeft bijvoorbeeld de Scheveningse visser Simon de Kraa een aantal belevenissen tijdens de haringvisserij in de dertiger jaren beschreven. 63


Hij vertelt hoe ze op de Scheveningen 79 (Sch. 79) tijdens een storm hun kompas verspeelden en moesten proberen toch koers te houden. ’s Nachts is dat niet moeilijk, want dan zie je de Noordster. ’s Morgens gaat het ook nog wel, want dan oriënteer je je aan de zonsopgang. Overdag kun je altijd ‘een zonnetje schieten’ en je positie bepalen. Maar als het ’s nachts bewolkt is, of overdag zwaar weer en als er zomaar ineens heel veel vis in de netten zit? Hij eindigt dit voorval met een lofzang op Gods bijzondere uitredding. Want ten slotte kwamen ze veilig en met een grote besomming toch thuis. Een gebroken kompas en toch veilig thuis Voor hoeveel mensen zou dat vandaag gelden? Voor wie is de Bijbel vandaag eigenlijk nog een betrouwbaar kompas, een licht op het pad? Wie leest er nog dagelijks, bij elke maaltijd het Woord van God? Heeft de ‘wetenschappelijke’ Schriftkritiek het glas van het kompas niet danig beschadigd? Of hebben we het stuurkussen nog niet aan Hem gegeven? Want hoe dan ook: Hij gaat recht door zee! Simon de Kraa kwam met zijn bemanning en besomming toch veilig aan. Hij eindigt zijn verhaal met een lied. Er zijn heel wat liederen die tot het vaste repertoire behoren in de vissersplaatsen. Liederen die naar aanleiding van het bekende bijbelverhaal zijn gemaakt, zoals lied 256 uit de bundel van Johannes de Heer: Als op ’s levenszee de stormwind om u loeit, als ge tevergeefs uw arme hart vermoeit, tel uw zegeningen, tel ze één voor één, en ge zegt verwonderd: Hij liet nooit alleen. Onder deze liederen zijn er ook enkele die niet alleen aan de kust geliefd waren bij de gelovigen. Daarbij hoort ongetwijfeld het lied van dominee A.M. Toplay, die als predikant slechts kort aan de zuidkust van Engeland heeft gestaan, omdat zijn zwakke longen de vochtige lucht niet verdroegen. Toch is hem later toen hij stadspredikant was dat indrukwekkend beeld van de grote rotsen en de woelige zee altijd bijgebleven.12 64


Hij is slechts 38 jaar geworden en stierf aan een longziekte. Maar zijn lied leeft nog bij velen en het heeft bij het naderen van de dood heel vaak houvast gegeven. Vaste rots van mijn behoud als de zonde mij benauwt, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij rusten in Uw schaûw waar het bloed door U gestort, mij de bron des levens wordt Eenmaal als de stonde slaat, dat dit lichaam sterven gaat, als mijn ziel uit d’ aardse woon opklimt tot des Rechters troon, Rots der eeuwen in Uw schoot berg mijn ziele voor de dood… (Hervormde Bundel, Gez. 174)

65


12. Uitvaren op de levenszee en terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan… (Matth. 14:22)

Alle lichten op groen Alles zat mee vandaag. Dat heb je wel eens. Er zijn dagen waarop alles tegenzit. Maar er zijn ook dagen, waarop alles mee zit. Alle verkeerslichten op groen. Wat wil je nog meer?! Zo moet het bij de discipelen geweest zijn in Markus 6 (vergelijk ook Matth. 14:13-21). Een onvergetelijk mooie dag. Heel veel mensen werden door Jezus genezen en aan het eind van die dag hielden de wonderen nog niet op: de wonderbare spijziging. Het jongetje van ‘vijf en twee’ had mee mogen helpen bij het wonder. En de discipelen hadden mogen ophalen wat van het wonder overbleef. Soms is ophalen nog mooier dan uitdelen, want het dwingt je de zegeningen te tellen. Allemaal even veel: één volle mand. Er zijn van die dagen waarop je denkt tekort te komen, terwijl je alleen maar overhoudt. Zulke dagen zou je graag willen verlengen als het kon en vasthouden als dat zou lukken. Losgescheurd worden Het is niet vreemd dat Jezus aan het einde van zo’n glorieuze dag zijn discipelen moet ‘dwingen’ in het schip te gaan. Daar begint het dus mee, deze hernieuwde kennismaking met de zee. Ze moesten gedwongen worden het water op te gaan. Dat kennen wij toch ook wel? Van die momenten waarop we tot iets ‘gedwongen’ moeten worden. We hebben het druk met duizend dingen. Hectisch noemen we dat tegenwoordig. 66


Soms wórden ook wij geleefd. Terwijl we de Bijbel of een dagboekje lezen, denken we aan onze agenda. Terwijl we bidden, gaat de telefoon. Een goed gesprek aan tafel laten we storen door radio of televisie. We hebben het zo druk. Het wordt tijd dat we massaal gaan ‘onthaasten’. Dat we ons laten dwingen om van al onze drukte afstand te nemen. Laat het toch niet altijd een ziekte of een ongeluk zijn, waardoor we gedwongen worden te rusten. Een wegomlegging of een tijdelijke afsluiting kan ook in ons leven heilzaam zijn. Vakantie, al is het maar een midweek, doet ons al vaak zo anders in het leven staan. Soms moet je je gewoon laten ‘dwingen’ om het alledaagse los te laten en van het ‘druk, druk, druk’ afstand te nemen. Geen fantasie Na een drukke dag, waarop heel veel zegenrijks gebeurd is, dwingt Jezus zijn discipelen om de zee van Tiberias op te gaan. Zelf zal Hij de schare mensen uitgeleide doen en zij kunnen dan vast de zee opgaan en overvaren naar de andere kant. Vertrouwd terrein voor hen, die zee. Heel wat vertrouwder dan al die wonderen, die zij op deze lange dag aan de oever hebben gezien. Jezus zegt er bij dat Hij niet mee gaat, maar ook wat Hij wel gaat doen: ginds op de berg bidden. Dat is een verschil met de vorige keer: toen ging Hij wel mee, maar viel in slaap. Nu gaat Hij niet mee, maar zal voor hen bidden. Aan de overkant zullen ze elkaar weer ontmoeten. Het wordt een onbeschrijflijk moeilijke nacht, na een onbeschrijflijk mooie dag. Hoe vertrouwd deze zee ook is, dit keer moeten ze er mee vechten tot in de kleine uurtjes. Pas bij de vierde nachtwake (dat is tussen drie en zes uur, de moeilijkste wacht, omdat je dan het meest tegen je slaap moet vechten) komt Hij. Dat wil zeggen: er komt wel iemand, maar die houden zij voor een ‘spook’, een ‘schim’. In het Grieks staat het woord phantasma, dat doet denken aan ‘fantasie’ of ‘fantoom’. Bij fantasie denken we aan ‘het kan niet waar zijn’. Bij fantoom denken we aan mensen die pijn hebben aan een hand of een voet die ze in werkelijkheid niet meer hebben, die geamputeerd is. Eigenlijk moeten we aan beide omschrijvingen denken. 67


Zo ervaren de discipelen de komst van deze ‘Wegenwacht te water’. Toen Hij slapend in de boot bij hen was, voelden ze zich niet veilig; nu Hij biddend voor hen op de bergen is, voelen ze zich ook niet veilig en als Hij hun te hulp komt, geloven ze hun ogen niet. Ze houden het op ‘fantasie’. Of verlangden ze zo terug naar die onvergetelijk mooie dag, die aan deze zware nacht voorafging? Zat daar de meeste ‘pijn’? Een dag lang leven ‘met een groene golf’ en daarna een nacht, waarin alleen maar waarschuwingslampen branden? Waar blijft nu hun geloof? Maar zo gaat het toch ook vaak bij ons? De meeste kerkdiensten worden begonnen met het ‘votum’: Onze hulp en onze verwachting staan in de Naam des Heeren, Die hemel en aarde geschapen heeft, Die trouw houdt tot in eeuwigheid en Die nooit laat varen wat Zijn Hand begon. Is het u wel eens opgevallen dat in deze begintekst uit Psalm 121 de woorden over ‘de zee’ zijn weggevallen? Want zó staat het wel in deze psalm: Die hemel, zee en aarde, eerst schiep en sinds bewaarde. Aan het begin van elke kerkdienst worden we eraan herinnerd dat we niet alleen de levenszee opgaan, en toch hebben ook wij er angstige momenten. Wat een zegen, dat ook de discipelen op de levenszee ‘herhalingsoefeningen’ in het geloof zijn gegeven. Zo kunnen ook wij er van leren. Geen spookrijder ‘Ga terug’. Dat bordje vinden we tegenwoordig bij de afrit van de snelweg, bedoeld om te voorkomen dat mensen er een inrit van maken. Levensgevaarlijke dingen kunnen er gebeuren door spookrijders. Radioberichten worden er apart voor onderbroken. ‘Haal niet in, geef lichtsignalen, blijf rechts rijden.’ 68


Komt Jezus daarom zijn discipelen nu zo tegemoet? Om hen en ons ervoor te waarschuwen dat we gevaarlijke ‘spookrijders op de levensweg’ zijn als we vergeten met welk votum we onze kerkdiensten beginnen? Het was tenslotte een herhalingsoefening. Niet voor het eerst kwamen zij als ex-vissers nota bene op zee in problemen. Was het een beproeving: ‘Waar is nu uw geloof?’ Bij het kompas aan boord van een van de Katwijkse loggers werd het volgende gedichtje gevonden: Dit is een zeemanshuis gebouwd van staal en ijzer dat God haar stuurman zij want niemand is er wijzer al draait het schip alras de lelie van het kompas zal steeds naar ’t Noorden wijzen zo zal ’t oprecht gemoed in voor- en tegenspoed met Hem verbonden blijven. Heel vaak per dag werd er vroeger naar zo’n kompas gekeken. Heel vaak werden zulke woorden in herinnering geroepen. Op de zee van Tiberias hadden ze toen nog niet zulke moderne navigatiemiddelen als een kompas. Maar wat Jezus had gezegd en wat Hij voor hen ondertussen deed, had toch eigenlijk voldoende moeten zijn? Hoeveel van zulke ‘lessen’ hebben discipelen nodig om rustig te blijven? Was de naald van hun hart wellicht ook te weinig op Hem gericht? Eigenlijk hebben we allemaal van tijd tot tijd zulke lessen nodig. Of voelen wij de ‘pijn’ van zijn afwezigheid niet? Of houden we het nog op ‘fantasie’, als we proberen elkaar te bemoedigen met woorden uit ons votum, dat ‘Hij laat niet varen wat Zijn Hand begon’? Dat wast het water van de zee niet af Die nacht hebben ze heel wat ‘buiswater’ gehad. Zo gaat dat in ieders leven. Werk, studie, vrienden, familie, jaren 69


van vut of pensioen. Lang niet alles in een mensenleven verloopt rustig en stil. Wie zich door Hem geroepen mag weten, krijgt geen garantie voor een ‘rustige reis’. Toch hoeven overbezette dagen en doorwaakte nachten geen verloren tijd te zijn. De Heere God is geen Spookrijder, die op de levensweg ons tegenkomt om ons te beschadigen; Hij wil ons juist helen. Als wij het niet meer zien zitten, is Hij veel dichter bij ons dan wij denken. Maar waar houden wij Hem voor? Is zijn Woord voor ons echt ‘het vast kompas waarbij ik te rade ga’? Dan worden dagen die wij hadden willen verlengen en nachten die wij niet ‘om’ konden krijgen, toch waardevol. Dat wast het water van de zee niet af. Hoe die zee ook heten moge. Hoe vaak hij zelf ook in nood is geweest, voor Jaap Zijlstra13 kwam de redding telkens weer op tijd; al was het soms van een onverwachte kant, zoals hij aan zijn moeder liet weten. Redding Ik heb een schip gezien in de novemberstormen dat moeizaam vocht met de opgejaagde golven en door de watervloeden bijna werd bedolven zo nietig in het geweld, zo rank van vorm. Toen is een sleepboot krachtig uitgevaren hoe gretig greep het scheepsvolk naar de tros die trok het schip van lage gronden los en veilig voer het door de woeste baren. Zo is mijn Jezus tot mij uitgegaan, Hij zag van ver hoe ik was vastgelopen, hoe slag na tegenslag mij wilde slopen en in het noodweer hield Hij op mij aan. Hij was daar, toen mij alle moed begaf en – eens gegeven blijft gegeven – ik greep de lijn, ik greep het leven en dat wast al het water van de zee niet af...

70


13. Surfen of wandelen Maar ziende de sterke wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! (Matth. 14:30)

De eenzame surfer Heel wat mensen kijken er vanaf de boulevard of het strand met genoegen naar. Het is ook een boeiend schouwspel. Zij worden zo’n beetje gezien als het boegbeeld van de moderne tijd, de eenzame surfers. De man of vrouw, die vecht met de zee, de wind en de golven. Helemaal in je eentje. Echt overgeleverd zijn aan je zelf. Zolang mogelijk op je plank blijven staan. Proberen om heelhuids door de branding te komen. En als het niet lukt, dan zorgt je speciale pak voor de nodige bescherming. Maar je probeert wel om zo gauw mogelijk weer overeind te komen. Het lijkt een veilige sport. Je bent niet ver van de kust, je speciale pak behoedt je voor onderkoeling en natuurlijk ga je niet de zee op als er helemaal niemand in de buurt is. Toch gebeuren er soms ongelukken. Een onverwachts opstekende storm, een zware grondzee, je zeil of plank begeeft het. Dan is er hulp nodig. Hoe verder je van de kust bent, hoe meer je van hulp afhankelijk bent. Soms gaan er via de Nieuwsdienst en de weersvooruitzichten aparte waarschuwingen voor surfers uit. Voor deze categorie moet het Reddingwezen steeds vaker in touw komen. De mens als surfer Eigenlijk is het ook een treffend beeld van de mens. Op de levenszee is iedereen ‘op zichzelf’ aangewezen. Ondanks alle mooie theo­ 71


rieën over ‘samen sterk’ en ‘gedeelde smart is halve smart’, valt de praktijk nogal eens tegen. Als het er echt op aankomt, ga je alleen naar de operatietafel, doe je alleen je examen, moet je alleen de moeilijkste beslissingen in je leven nemen en sta je in laatste ernst ook alleen voor God. En hoe vreemd het ook moge klinken, het zit eigenlijk ook een beetje in ons bloed. Het is onze tweede natuur geworden. Het was één van de eerste zinnetjes, die we als kind gingen uitspreken: ‘Ikke zelf doen.’ De mens als eenzame surfer. Vechten met de ‘elementen’ van het leven. Proberen zolang mogelijk zelf de moeilijkheden de baas te blijven. Niet bang voor een ‘nat pak’ in het leven. Proberen je te wapenen tegen mogelijk komende problemen. Er zijn tegenwoordig steeds meer risico’s waartegen een mens zich kan verzekeren. Het is nu zelfs mogelijk voor de vakantie een verzekering tegen het ‘slecht-weer-risico’ af te sluiten. Toch blijven er risico’s waarvoor geen enkele verzekering is te vinden. Voor de levenszee is geen verzekeringsmaatschappij te vinden die ‘alle schade dekt’. In alle eerlijkheid moeten we zeggen: dat geldt ook voor de gelovige. Op de zee van Tiberias heeft de visserman-discipel Petrus ook op dit terrein zijn lesje geleerd. Hoewel de geschiedenis van Jezus, wandelend op de zee van Tiberias, ook door Markus en Johannes wordt verteld, vermeldt alleen Mattheüs het detail over Petrus. Toch is het ontdekkend en leerzaam voor ieder mens. Bestaat dat dan? Tegen wonderen in de Bijbel wordt door mensen buiten de kerk vaak kritisch aan gekeken. Dat gebeurt ook al eeuwenlang door mensen binnen de kerk. Zij proberen de bijbelse gegevens zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het natuurwetenschappelijke denken. Waar dat niet lukt, moet de Bijbel wijken voor de wetenschap. Gelukkig zijn er in de loop der eeuwen ook wetenschappers geweest die voor ‘hogere wijsheid’ bogen. Daarbij denk ik aan mensen als de grote sterrenkundige Isaac Newton en de niet minder grote wetenschapper Blaise Pascal. Als het gaat over de wetten van de 72


zwaartekracht, die in dit bijbelgedeelte in het geding zijn, zullen zij daar ongetwijfeld hun eigen geloofsvisie op kunnen geven. Daarom ga ik voorbij aan de kritische wetenschappelijke vragen die ‘wandelen over water’ kunnen oproepen. De mens is in staat om vrachten van vele tonnen door het water of door de lucht te vervoeren. Zou dat dan voor de Schepper van de mens te wonderlijk zijn? Duiven weten met hun fijnzinnige radar feilloos de juiste richting over meer dan duizend kilometer te vinden; zou dan voor de Schepper van alle dingen iets onmogelijk zijn? Een trouw huisdier, dat over een afstand van meer dan honderd kilometer de weg naar zijn baasje weet te gaan, haalt de krant, maar de wonderen van God worden vaak niet opgemerkt. Toch staat de ‘eenzame surfer’ Petrus niet voor niets als een leermodel in deze tekst. Er gaat toch wel even overheen, voordat je van binnenuit kunt zeggen: ‘Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten zijn bergen vlak en zeeën droog.’ Surfen of wandelen Jezus komt in de vierde nachtwake naar zijn discipelen-in-nood. Hij ‘wandelt’ over het water, hoewel de golven hoog zijn en de windkracht gevaarlijk. Uren lang vochten de discipelen met de elementen der natuur. Als Petrus Jezus herkent, vraagt hij onmiddellijk of hij overboord mag en óók over het water, naar Jezus, mag wandelen. Opvallend daarbij is dat hij niet vraagt of Jezus eerst de golven en de wind tot zwijgen wil brengen. Blijkbaar is er iets nóg belangrijker dan een kalme zee: een rustig, gelovig hart. De stille overgave aan Hem, die wolken, lucht en winden wijst spoor en loop en baan. Petrus houdt het even vol. Zolang hij op Jezus ziet, gaat het goed, maar zodra hij naar de wind en de golven kijkt, gaat het fout.

73


Geloven is niet surfen, maar wandelen In het oog van zijn medediscipelen moet Petrus wel een bijzonder initiatief hebben genomen door overboord te gaan. Toch gaat het maar korte tijd goed. Zodra hij niet op Jezus ziet, gaat het zelfs helemaal fout. Als een eenzame surfer dreigt hij zelfs te verdrinken. Maar Jezus redt hem. Dat betekent ook zijn naam: Jezus, Redder. De grote kracht van Jezus en het kleine geloof van Petrus staan hier niet zomaar beschreven. Ook in het geloof proberen we wel eens te ‘surfen’ in plaats van te wandelen. Dan laten we ons meer door emotie dan door geloof, meer door gevoel dan door gehoor, meer door indrukken dan door waarheden leiden. Dan surfen we nog een aardig eindje weg en weten het verschil niet tussen de ‘wind’ van onze geest en de adem van Gods Geest. Soms zoeken we ook in het geloof meer het spectaculaire van het surfen dan het rustige ‘wandelen met Hem’. Ook de ‘spontane krachtmens’ Petrus heeft daarin zijn lessen moeten leren voordat hij net als Henoch de rust van het wandelen vond. Dat gaat soms door diepten heen. Wie kent dat niet? Leren ‘wandelen met Hem’ is ook een zaak van vallen en opstaan. Daarvan getuigen de latere brieven van Petrus, die ondanks alles toch zo’n blijmoedige ondertoon hebben. En naast zijn brieven zijn er ook levensverhalen, die daarvan getuigen. De reddingslijn Aan het einde van een zangdienst ergens in Canada kwam een oude man naar voren, op uitnodiging van de voorganger. Hij vertelde een voorval uit zijn leven en gaf een getuigenis. ‘Op een dag ging een man met zijn zoon en zijn vriend de zee op, om te vissen. Op een gegeven ogenblik stak er een zware storm op, die zelfs de ervaren man overviel. Spoedig sloeg de boot om en werden ze alle drie in de golven geworpen.’ Ademloos luisterden twee tieners op de voorste rij naar het verhaal van de oude man. Hij vervolgde: ‘De vader kon de reddingslijn grijpen en moest toen 74


de moeilijkste beslissing van zijn leven nemen. Aan wie zou hij de lijn toewerpen? Aan zijn eigen zoon of aan zijn vriend? In een flits realiseerde hij zich dat zijn zoon een christen was, maar zijn vriend niet. In luttele seconden nam de vader de moeilijke beslissing en riep: “Jongen, ik houd van je” en wierp de reddingslijn naar de vriend. Zijn zoon verdronk en zijn lichaam is nooit teruggevonden.’ De twee tieners zaten op het puntje van hun stoel en wilden weten hoe het verhaal verder ging. ‘De vader wist dat zijn zoon de eeuwige heerlijkheid zou ingaan en vreesde dat zijn vriend voor eeuwig verloren zou zijn. Daarom offerde hij zijn zoon, in de hoop dat zijn vriend nog tot geloof zou komen. Hoe groot is de liefde van God die voor ons hetzelfde deed.’ De oude man ging weer terug naar zijn plaats. Het was doodstil in de kerk. Na de dienst schoten de twee jongeren de oude man aan. Zij vonden het niet logisch wat de oude man verteld had. ‘Stel je voor, dat die vriend later niet tot geloof is gekomen, dan heeft die man zijn zoon voor niets verloren,’ vonden zij. ‘Dat is een goed punt van jullie,’ zei de oude man, terwijl hij naar zijn versleten Bijbel keek. Met een brede glimlach keek hij de twee jongeren aan. ‘Neen, ’t was niet logisch, maar het heeft mij wel geleerd om te gaan beseffen hoe groot de liefde van God was, toen Hij zijn Zoon voor onze zonden gaf. Ik was de vriend van die zoon die toen verdronk…’ Op de levenszee gebeuren aangrijpende dingen. Ook de zee van Tiberias is daarvan getuige geweest. Een bekend lied over het ‘scheepje onder Jezus’ hoede’ is op heel wat momenten voor mensen tot een zegen geweest. Nel Benschop14 maakte van dit bekende lied een eigen, aansprekende bewerking:

75


Scheepje onder Jezus’ hoede Dit is afschuwelijk: die zwarte eenzaamheid, dit weggeslagen zijn van ied’re kust, dit drijven op de stroom van tijd naar eeuwigheid, dit worstelen vóór de eindelijke rust. Ik ben een drenkeling, wiens schip te pletter sloeg en klem me vast aan nog een wrakstuk hout, waarom? Ik wou toch dat de zee mij niet meer droeg en dat ik zonk – ik krijg het al zo koud – O God, waar is het schip met ’s Vaders Zoon aan boord? Waar is de kruisvlag, wapp’rend in de top? Wanneer Gij spreekt, al is het maar een enkel woord, dan vecht ik door. – Maar nu geef ik het op. ‘Het is niet ver meer naar het veilig strand, nog éven kind, dan trek Ik je aan land.’

76


14. Halen maar! een net, geworpen in de zee… (Matth. 13:47)

Vissers van mensen Het was op een basisschool in de stad. We zouden als kerk en school samen een dienst voorbereiden. Met de schoolleiding sprak ik af dat ik de week ervoor een hele morgen op school zou zijn. Dan zou ik met een aantal groepen de dienst alvast doornemen. Bovendien wisten de kinderen dan ook een beetje, wie ik was. De meesten kwamen nooit in een kerk en in een toga zie je er ’s zondags op een kansel zo anders uit. In een van de groepen stelde ik argeloos de vraag: ‘Wie weet wat een dominee zoal doet?’ Er kwamen heel verschillende antwoorden: ‘dode mensen begraven’, ‘kinderen dopen’, ‘de kerk schoonhouden’, maar er was ook een bijzonder antwoord. Een jongen van een jaar of acht – er van overtuigd dat de anderen het allemaal niet goed wisten – hield lang aan met ‘vlaggen’ en toen het zijn beurt was, zei hij zeer gedecideerd: ‘Door de weeks vissen en ’s zondags preken.’ Er ontspon zich een gesprek in de klas. Sommigen vonden het ‘heel gek’, andere begrepen er niets van, want ‘waar heb jij deze man dan ooit zien zitten vissen?’ Maar hij hield vol. Hij had het van zijn oma gehoord, die had het zelf gezegd en die had nog nooit gelogen… Iemand met een duidelijk kerkelijke achtergrond begreep er wel iets van: ‘Dat was vroeger, de eerste discipelen van Jezus, dat waren vissers, maar tegenwoordig zijn het gewone mensen.’ Het was een mooi opstapje voor een gesprek over de vraag wat ik nu werkelijk deed. Natuurlijk heb ik verteld over de eerste discipelen van Jezus, die vissers waren. Over het Nieuwe Testament en alles wat er rond en op de zee van Tiberias is gebeurd. Ook heb ik hun verteld, dat ik graag achter mijn naam ‘v.d.m.’ zet en dat mensen dat wel eens vertalen met ‘visser der mensen’, maar dat het 77


eigenlijk betekent ‘verbi divini minister’ en dat is ‘dienaar van het goddelijk Woord’. En zo kwamen we tijd te kort. Maar gelukkig kon ik ’s zondags nog wat meer vertellen over Jezus, de Zoon van God, de grote Visser der mensen. Over wat Hij heeft gezegd en gedaan in deze wereld. En vooral over de voorbeelden en gelijkenissen uit het dagelijkse leven, die Hij gebruikte om daarmee zijn koninkrijk te verduidelijken. Netten in soorten In de vissersplaatsen kunnen ze het je haarfijn uitleggen. De verschillende netten, waarmee wordt gevist. En het verschil tussen vroeger (‘toen het nog leuk was’) en vandaag (‘nu de visserschepen meer drijvende visfabrieken zijn geworden’). Maar, hoeveel verschillen ook, de netten zijn ook vandaag nog te verdelen in ‘staand of gaand want’, dat wil zeggen: netten die worden uitgezet (bijv. bij de haring, drie kilometer net, hangend aan blazen of drijvers) en netten die worden voortgetrokken, dus sleepnetten. Bij ‘staand want’ zwemt de vis ’s nacht, als het donker is, zelf in het net en bij ‘gaand want’ (trawlnet) wordt de vis opgezocht, opgejaagd en gevangen. Deze verschillen zijn er al eeuwen. Ook op de zee van Tiberias werd vroeger met deze twee soorten netten gewerkt. Voor de staande visserij heb je uiteraard veel meer net nodig en werk je meestal ’s nachts en bij de gaande visserij luistert het heel nauw dat je net helemaal heel is, want anders verspeel je veel vis. Het is opmerkelijk dat Jezus een aantal van zijn discipelen heeft geroepen, juist toen zij langs de kant hun netten aan het repareren waren. Toen heeft Hij ook gelijk gezegd: ‘Ik zal u vissers van mensen maken.’ Het is ook opvallend dat zij later opnieuw gingen vissen, aanvankelijk niets vingen en dat Jezus er toen voor heeft gezorgd dat hun netten ineens vol werden. Maar het opvallendst is dat Jezus bij hun roeping niet alleen heeft gezegd dat zij ‘vissers van mensen’ zouden worden, maar ook met welk soort netten zij er op uit moesten gaan. Een leerzame gelijkenis voor iedereen.15 Omdat ze ons laat zien hoe het er in het koninkrijk van God aan toe gaat. 78


Geen dieptebom of staand net ‘Het zilver van de zee’ wordt tegenwoordig op veel manieren uit het water gehaald. Maar het mag niet zomaar. Bepaalde soorten aas zijn streng verboden en dat geldt ook van bepaalde soorten netten. Alles is aan regels gebonden. Er is een quotering, opdat de vis niet uitsterft. Er zijn materiaalvoorschriften, opdat de vis of de zee niet onnodig beschadigd wordt. Niet alles wat (technisch) kan, mag ook. En dat is verstandig, al is dat voor mensen voor wie de hoogte van het inkomen ervan afhankelijk is, soms heel pijnlijk. Zo mag er uiteraard geen gebruikgemaakt worden van ‘dieptebommen’, waardoor alle vis half dood of versuft boven komt drijven. Helaas gebeurt dat wel eens door vergiftiging van het water, maar daar staan hoge boetes op. Bovendien is het gevaar van beschadiging van vis en mens er te groot voor. In het koninkrijk van God wordt niet met dieptebommen gevist. Dat zou mensen te veel beschadigen. De Heiland van deze wereld is gekomen om te verbinden, niet om te beschadigen. Hij wil mensen ‘vangen’, niet ‘vernietigen’ voor zijn koninkrijk. Het ‘dwingt ze in te komen’ uit Lukas 14:23 laat zich het best uitleggen als ‘oefen sterke aandrang uit’ of zoals Paulus dat ergens schrijft: ‘Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof.’ Drang, geen dwang. Voor ouders met opgroeiende kinderen is het niet altijd gemakkelijk om hierin een wijze weg te gaan. Wat wordt er vaak geredetwist over al dan niet naar de kerk gaan en over het dagelijks luisteren naar de geboden en de beloften van God. Wat zijn kinderen soms ‘opgejaagde vissen’ die vóór de netten van het evangelie uit zwemmen, en ouders ‘jagers’, maar niet altijd met wijsheid. Jezus gebruikt in de gelijkenis niet als voorbeeld een ‘staand net’, dat ’s nachts is uitgezet, zodat de vissen het niet zien, en zich er dus ongemerkt in vast zwemmen. Zo gaat het ook niet in Gods koninkrijk. Daar word je geen onderdaan van ‘zomaar ongemerkt’. Bekering en geloof voltrekken zich in een mensenleven ook niet zomaar ongemerkt. 79


Ook de mazen van het net zijn tegenwoordig aan strikte voorschriften gebonden. Want de grootte daarvan is bepalend voor de soort vis die men wil vangen. Voor het koninkrijk van God zijn geen verschillende netten en mazen nodig. Er wordt niet bij voorkeur ‘s nacht gevist (zoals bijv. bij de haring, die ’s nachts het best wordt gevangen). Bij dag en nacht, altijd weer en op heel verschillende manieren gaat de roepstem van God uit om mensen voor zijn koninkrijk te winnen. En daarvoor is het sleepnet het meest geschikt. Er zijn ook niet verschillende ‘soorten’ mensen, die wel of niet in aanmerking komen. Er is maar één ‘soort mens’ (trouwens er bestaan er ook niet meer) waarnaar de grote Visser op zoek is: zondaren, zondaressen. Ze zijn er wel in verschillende maten: jong en oud, klein en groot. En allemaal hebben we dezelfde neiging als de netten van het evangelie ons willen vangen: we spartelen tegen. We willen niet onttrokken worden aan ons domein (dat van de zonde) en moeten leren leven in een ander domein (dat van het koninkrijk van God). Daar adem je ándere zuurstof in en daar word je gevoed met ánder brood, namelijk: ‘brood voor je hart’. Een sleepnet met wekker Toch blijft het opvallend dat Jezus hier kiest voor een sleepnet. Dat is geschikt voor alle soorten vis en het heeft een wijde opening. Je kunt er mee ‘aan de oppervlakte’, maar ook ‘op de bodem’ vissen. Er zijn tenslotte mensen die ‘oppervlakkig leven’ (huisje, boompje, beestje, girootje en verder niets), maar ook mensen, die het ‘dieper’ zoeken. Zo gaat dat ook in het koninkrijk van God. Wij weten ook niet waar de vis zit en wie er wanneer definitief binnen boord wordt gehaald. Wel is het zo dat er tegenwoordig grote, zware kettingen vóór het sleepnet uit door het water en zonodig over de bodem van de zee gaan. Zulke kettingen hebben een aparte naam, ze worden ‘wekkers’ genoemd. Ze zijn bedoeld om de vis die zich schuil houdt of wegkruipt ‘wakker’ te maken. Vroeger werd er ook al zoiets gebruikt: kogels, die de netten verzwaarden en over de zeebodem werden getrokken. Ook voor het koninkrijk van God moeten we worden ‘wakker’ 80


gemaakt! Hoe gemakkelijk leven we zonder God en zijn genade verder. Als er geen ingrijpende dingen in ons leven gebeuren, die ons stilzetten, dan leven we vaak ‘geruisloos’ aan de ernstige roepstem van God voorbij. Sorteren doet Hij Ook dat is een mooi onderdeel van deze gelijkenis: God roept mensen alleen maar op tot ‘vissers’ of tot ‘vissen’, maar niet tot ‘sorteerders’. De Bijbel spreekt openlijk over de mogelijkheid van het voor eeuwig verloren gaan. Er worden zelfs openlijk namen van mensen genoemd, die de eeuwige duisternis in zijn gegaan. Maar dat noemen van namen is niet aan ons. Wij worden tot ‘vissen’ geroepen, niet tot ‘sorteren’, hoewel dat laatste soms meer gebeurt dan het eerste. Sorteren doet God Zelf. Hij kent de harten. Wij kennen alleen de buitenkant. Aan ons wordt slechts gevraagd om te vissen. ‘Halen maar,’ zei vroeger de schipper als hij vond dat het tijd was om de netten binnen boord te gaan halen. En dan kropen de mannen in oliegoed uit hun krib, want op dat woord lagen ze te wachten. Geen vissenbloed meer Toch zegt de gelijkenis nog wel iets over wie ‘niet behouden’ wordt, dus weer teruggeworpen wordt in de zee. Zij worden saproi genoemd, dat letterlijk vertaald betekent ‘onvissen’. Je kunt hen ook omschrijven als ‘ondeugdelijke vissen’. Er zijn studies geschreven over wat er (misschien) onder zulke ‘onvissen’ moet worden verstaan. In het kader van deze meditatie lijkt me dat niet zo belangrijk. Veel belangrijker lijkt mij de vraag of wij al ‘gevangen’ zijn in het ‘sleepnet’ van het evangelie. Daar moet je geen ‘vissenbloed’ voor hebben, heb ik wel begrepen. Want dan ben je ‘kil, onbewogen, liefdeloos’. Dan heeft het Woord van God je blijkbaar nog niet zo wakker gemaakt voor Hem, omdat zijn koninkrijk er één van liefde is. Of komt het omdat de koninkrijkjes van deze wereld ons toch boeiender lijken? Of heeft het te maken met bepaalde concrete zonden in ons leven, die we niet los kunnen laten? Spartelden we daarom nog tegen? 81


Wie zich door de genade van God heeft laten vangen in de netten van zijn Woord, die moet wel wennen aan het nieuwe leven. Andere ‘domeinen’ en andere ‘zuurstof’. Dat is een leven van vallen en opstaan. En toch, als je terugkijkt op je levensweg, dan moet je meer dan eens zeggen: wie zó gevangen is door Hem, die ontvangt ook een vrede die alle verstand te boven gaat. Bij een avondwandeling langs de zee proefde Jaap Zijlstra16 iets van deze vrede. De zee ligt stil gestrekt als een zeer zacht en glanzend kleed dat langzaam deint en bij de aanraking van ’t strand naar ’t schijnt mijn blote voeten te omplooien tracht. Het laatste licht aan verre lucht verdwijnt, boven mij twinkt de eerste sterrenpracht: juwelen op het groot gewaad der nacht dat met zijn zoom de duinen vaag omlijst. En in mij is het licht van stil geluk, ik ben bevrijd, ik draag niet meer het juk van alles wat me zwaar woog, van mezelf. O groot geluk van wie zijn God ontmoet en met Hem spreekt, wandelend langs de vloed, onder de sterren aan het hoog gewelf.

82


15. Voorzien van het watermerk en de kudde (…) versmoorde in de zee… (Mark. 5:13) Gij hebt de koppen van de Leviathan verpletterd… (Ps. 74:14)

Spanning en overspanning Jong zijn in deze tijd is niet eenvoudig. Er is zoveel dat je opeist. De vorst der duisternis probeert op duizend manieren je in zijn macht te krijgen. In de macht van drank of drugs, of in die van de snelle carrière en van het grote geld. Niet alleen jonge mensen dreigen er aan te gronde te gaan, ook ouders en ouderen. De druk van alles wat ‘moet’, is groot. Ontwikkelingen in het eigen beroep gaan snel. Wil je ‘bijblijven’ dan moet je regelmatig aan nascholing doen. Stilstand is achteruitgang. De groeiende economie vraagt van iedereen een groeiende inzet. Gezonde spanning is goed, maar overspanning is niet goed. Veel mensen raken overspannen. De wachtkamers en de wachtlijsten van psychiaters zijn overvol. Niemand weet waar dit eindigen moet. Ook voor familie en omstanders is het vaak een immens probleem. Leren omgaan met overspannen mensen zonder zelf overspannen te worden, dat is niet eenvoudig. In een oud gedicht over de zee troffen mij de volgende woorden: ’t Is geen kunst om vóór de wind, met lieflijk weer en stille stromen, en luisterend roer terecht te komen. Maar als men zich geslingerd vindt in stormen en orkanen, die het want doen hekelen tot vlas, dan komt des Heeren macht te pas om wegen tot behoud te banen. 83


In een wereld vol spanningen, zoals die er met name in het leven van jonge mensen al vroeg zijn, moet heel vaak met hen naar ‘wegen tot behoud’ worden gezocht. Jezus gaat spanning niet uit de weg Op zijn rondreis kwam ook Jezus met een overspannen man in aanraking. Legio heette hij. Hij was zo zwaar overspannen, dat hij het nergens kon uithouden. Zelfs een dwangbuis of dwangverpleging mocht niet baten. De Bijbel vertelt hoe benauwd de man en zijn familie het hadden. Radeloos waren ze van tijd tot tijd. Als Jezus met zijn discipelen de zee van Tiberias overgestoken is om rust te zoeken, komen ze uitgerekend met deze man in contact. Jezus gaat niet voor hem opzij. De duivelen in hem zien Wie ze tegenover zich hebben. Tenslotte geloven duivelen ook en ze sidderen (Jak. 2:19). Ze begrijpen: van Hem kunnen wij het niet winnen. En daarom vragen ze aan Jezus: ‘Laat ons in die zwijnen varen.’ Blijkbaar denken ze: onreine dieren mogen we wel pijn doen. Hij, die alle macht heeft, staat hun dat toe. Dan vindt Legio eindelijk rust. Wat een zegen voor hem en zijn familie. Wat een rust na zoveel onrust. Maar de duivelen ‘storten zich in de zee’. Waarom uitgerekend in de zee? Daarover is veel geschreven, waarvan we kort iets doorgeven. Leviathan, zeemonster, Jurassic Park In het Oude Testament wordt meer dan eens gesproken over zeemonsters.17 Soms krijgen ze een naam: Rahab, Behemoth of Le­viathan. In Job, in Jesaja, in Ezechiël, in de psalmen. Hoewel het Hebreeuwse Rahab ook gewoon ‘verheffing’ kan betekenen, Behemoth ‘nijlpaard’ en Leviathan ‘krokodil’ (dieren die in de Nijl ook voorkwamen), is het toch duidelijk dat werd aangesloten op het volksgeloof van die tijd. Daar zitten mythische voorstellingen van heidense religies achter. Tenslotte komt ook in Openbaring 13 het beest ‘uit de zee’ schrikbarend tevoorschijn. 84


Primitieve mensen dachten dat stormen op zee werden veroorzaakt door grote zeemonsters, die hun manen schudden in de diepte van de wateren. Het lijkt wel dat tegenwoordig in Jurassic Park en andere monsterfiguren, in allerlei televisieverhalen en op de gameboys deze angstaanjagende stripfiguren hun hoge kijkcijfers aan het moderne heidendom te danken hebben. In volle bioscoopzalen zoeken mensen zulke griezelfiguren zelf op. Oud heidendom in een modern jasje. Ook in de Bijbel krijgen ze aandacht. Niet om de mensen er angst mee aan te jagen, maar juist om duidelijk te maken dat ook die machten aan God onderworpen zijn. Ook uit dit ‘diensthuis van Egypte’ heeft God zijn volk geleid. Dat blijkt ook uit deze teksten. De Heere heeft alle macht, ook over de ‘woedende’ zee. En zo wordt dat ook zichtbaar in het Nieuwe Testament. Jezus is sterker, ook al laat Hij dat niet altijd en overal nu al merken. Soms kun je er naar uitzien dat Hij het wel altijd en overal laat merken. Vooral als het gaat om die onzichtbare machten van spanning en overspanning, van depressie en nervositeit, van neurose en psychose. Wat kunnen mensen – ook jonge mensen – huwelijken en gezinnen ge(lit)tekend worden door de grote zorgen op dit terrein. Als je mensen ziet worstelen met de grote spanningen van het leven. Jezus noemt het als een van de tekenen van de eindtijd dat ‘de mensen het hart zal bezwijken van vrees’. Soms valt het op je als een onverwachte storm, die je – ook met medicijnen – niet of nauwelijks kunt bedaren. Wat een zegen als je onder zulke omstandigheden mensen met een luisterend oor ontmoet. Wat een zegen dat er in de medische wetenschap ook op dit terrein vooruitgang wordt geboekt. Maar de grootste zegen is toch dat we mogen geloven dat ook deze gebrokenheid straks voorgoed voorbij zal zijn. De opwekking van Lazarus, van die jonge man uit Naïn en van het dochtertje van Jaïrus zijn tekenen van Gods komend koninkrijk, waarin ziekte en dood voorgoed voorbij zijn. En zo is ook wat Jezus aan de oever van de zee van Tiberias voor Legio en zijn ouders heeft gedaan van het moment waarop een 85


voorbode als God alle tranen van de ogen zal afwissen en ook de zee hiervoor niet meer nodig zal zijn. Het blijft niet altijd donker Frank was 32 jaar toen ik hem leerde kennen. Hij had de Pabo gedaan, maar kon het in het onderwijs niet vinden. Hij was een sympathieke, diepgravende jongen. Maar in het contact met de kinderen liep hij vast. Toen had hij een opleiding in de verpleegkunde gevolgd, maar hij was te gevoelig om te midden van anderen op de afdeling zich staande te houden. Soms werd de spanning hem te veel en moest hij veel medicijnen gebruiken. Van tijd tot tijd werd hij opgenomen, op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Dan liet hij de gordijnen van zijn kamer helemaal gesloten en praatten we met elkaar in het donker. Meer dan eens zag hij het helemaal niet meer zitten. Dan liep hij de zee in en wilde zich voorgoed laten wegdrijven. Maar elke keer als dat gebeurde en hij bijna ver genoeg het water ingelopen was, zag hij een kruis. Heel duidelijk, een houten kruis, hoog boven het water. En dan wist hij het weer: ik moet terug, voor mijn ouders, voor mijn vriendin, voor allen die God mij in dit leven gegeven heeft en vooral voor Hem! We konden goed met elkaar praten. Vaak hebben we samen gelezen en gebeden. Soms bleef hij onverwachts weg van de bijbelkring. Via zijn familie of vriendin kwam ik hem dan altijd wel weer op het spoor. Tot op een dag waarop niemand meer wist waar hij was. Weken later werd zijn lichaam gevonden. Ergens in de Alblasserwaard. Had hij de laatste keer het kruis niet gezien? Of had God Zelf zijn eindeloos vermoeide kind thuisgehaald? Bij zijn begrafenis lazen we het slot van Romeinen 8. Dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus. Maar er was ook verdriet en machteloosheid en veel vragen. Omdat de vorst der duisternis nog altijd zoveel macht heeft. Omdat wij tegen de machten niet kunnen zeggen, zoals Jezus dat zei: ‘Ga heen en wordt in de zee geworpen.’ Toch hadden we een houvast. Een ‘watermerk’, waarmee ook 86


Frank vroeg in zijn leven in aanraking was gekomen, toen hij als kind werd gedoopt. En ondanks alles heeft hij geleerd dat watermerk in zijn gebroken leven toch meer dan eens tegen het licht te houden. Wandelend langs de zee deed ook Joke Verweerd18 haar eigen ontdekking. wij zoeken schelpen aan de waterkant jij vindt de herkomst, zee is in je ogen de ruimte van tot nu toe lijkt gelogen je wordt nog kleiner en je pakt mijn hand. zo overzie je zee en horizon ik voel het groeien in dit bange kijken verwondering gaat naar verlangen reiken dan hef je beide handen naar de zon je lacht en zegt alsof je trouw belooft het hoge woord, het klinkt de hemel tegen ‘dit’ zeg je in vervoering, haast verlegen het watermerk is zichtbaar op je hoofd.

87


16. De stille oeverwachter na deze openbaarde Jezus Zich zelf aan de zee van Tiberias… (Joh. 21:1)

De godvrezende zeeman Een nieuw schip wordt gedoopt. ‘Driemaal’ is scheepsrecht. De staanders waaraan de reddingssloep hangt, worden ‘apostelen’ genoemd. Vaak zijn er op de ‘Geestplank’ bijbelteksten te vinden, want wie op hoop van zegen vist zal dat vooral bij het binnenhalen van de netten laten blijken. Er zijn heel wat technische termen uit de wereld van de visserij, die aan de Bijbel zijn ontleend. Op de ‘Geestplankjes’, die zijn te vinden onder de ‘Geestrol’ waarop de volle netten werden binnengehaald om vervolgens in de krebbe te worden uitgeschud, stonden vaak bijzondere spreuken. In de verschillende musea, vooral rond de Zuiderzee, zijn ze te vinden. Zoals tegenwoordig mensen met een visje op hun auto (de letters van het Griekse woord vis staan voor ‘Jezus Christus, de Zoon van God, Redder’) hun persoonlijk geloof belijden, zo deden de schippers dat vroeger met de spreuk op hun Geestplankje. Op het Geestplankje van de Katwijk 6: Met veel moeite en veel kruis stap ik in dit waterhuis Heere, wilt U met mij gaan ’k zal U roemen om Uw daân De eerste discipelen waren ook vissers. Zij hadden aan boord nog geen Geestplankjes, want pas toen Jezus hen riep, kreeg zijn Woord in hun leven een plaats. Zij waren niet gewend aan boord een kapittel uit De Godvreezende Zeeman (1709) van de lekentheo­loog N.C. van Leeuwaarden te lezen. Jaren is dat gebeurd op de Neder88


landse visserij, waarbij de meditaties en gebeden van dit Amsterdamse gemeentelid voor velen tot zegen zijn geweest. Op de zee van Tiberias waren zij opgegroeid, zoals hun vaders en voorvaders. ‘Donker Galilea’, zo werd het genoemd, totdat Jezus zelf er kwam. Als Licht der wereld riep Hij hier de eerste mensen uit het duister van hun ongeloof. Vanaf dat ogenblik hadden zij hun netten en hun schepen verlaten. En toen zij na Pasen weer eens aan boord van hun vissersscheepjes stapten, was het niet meer zoals vroeger. Het leek wel dat ze in een korte tijd alles hadden verleerd. Even leek het voor hen in Galilea weer net zo donker als vroeger. Waarom lukte het niet, die nacht? Je beroep verleer je toch niet zomaar? Of is dát het, wat Jezus nog eenmaal voor zijn hemelvaart hun heeft willen inprenten: ‘Alles is anders geworden’? Alle dingen. Je werktijd. Je vrije tijd. Een openbaring In de veertig dagen na Pasen is Jezus in totaal tienmaal verschenen. Sommige van die verschijningen vielen op dezelfde dag. Dus was het gemiddelde in die veertig dagen niet hoog. We weten niet waar Jezus was op de dagen waarop Hij niet verscheen. Het lijkt duidelijk: Hij had al tegen Maria van Magdala gezegd (20:17) dat Hij sinds Pasen ook al bezig was met zijn hemelvaart. Moesten zij alvast wennen aan zijn afwezigheid? Minstens even opvallend is, dat voor het beschrijven van de verschijningen van Jezus na Pasen verschillende werkwoorden worden gebruikt. Meestal worden die vertaald met ‘zich vertonen’, ‘zich laten zien’, ‘gezien worden’, ‘zich openbaren’. Voor het laatste wonder dat Jezus hier op aarde heeft gedaan (de wonderbare visvangst) gebruikt Johannes hetzelfde werkwoord als bij de beschrijving van het eerste wonder (op de bruiloft in Kana, niet ver van Tiberias) en dat wordt vertaald met ‘openbaren’. Jezus heeft zichzelf niet alleen ‘laten zien’, maar Hij heeft ook zijn heerlijkheid bij deze laatste gelegenheid ‘geopenbaard’. Dat woordgebruik is heel opvallend. Ook in de brieven van Paulus (bijv. Kol. 4:4) wordt ditzelfde werkwoord gebruikt en daar gaat het er om, dat Paulus een ‘verborgenheid’ wil ‘openbaren’. Heel sterke woorden dus. 89


Die kennen ook wij in ons spraakgebruik. Als iets voor ons ‘een openbaring’ is, dan wil dat zeggen dat we ineens verbanden gaan zien, die we eerder niet zagen. Je gaat opeens op een heel andere manier kijken naar dingen, die je misschien al jaren hebt gezien. Zo is deze laatste verschijning van Jezus vóór zijn hemelvaart blijkbaar voor de ex-visser Johannes ‘een openbaring’ geweest. Johannes was er zelf bij. Hij heeft (als ziener) er ook een bijzondere rol bij gespeeld. Toen hij jaren later (waarschijnlijk als laatste van zijn bijbelboeken) zijn evangelie schreef overviel het hem weer. Wat daar gebeurd is, toen, na Pasen, aan de zee van Tiberias, bij die tweede wonderbare visvangst – die eerst een misvangst leek te worden – dat was een openbaring! Toen pas is hij echt een visser van mensen geworden! Geen lege nacht Ook al zitten er jaren tussen, Johannes weet nog precies hoe het die avond en die nacht is gegaan. Met hun zevenen hadden ze besloten om nog één keer te gaan vissen. Wie er op het idee gekomen was, wist hij ook nog. Dat was Petrus geweest. Tenslotte moesten ze toch wachten, totdat ook de Opgestane zelf in Galilea zou zijn. Zij waren Hem alvast vooruit gegaan. In die nacht hadden ze niets gevangen. Helemaal niets. Achteraf was dat ook al verwonderlijk. Dat je weinig vangt, laat zich voorstellen, maar niets, helemaal niets… Achteraf hadden ze in alles van die nacht een bevestiging gezien van hun roeping drie jaar daarvoor, op deze zelfde plaats. In het bekende Gezang 463 van het Liedboek komt het gebed voor: Geef dat Uw roepstem wordt gehoord, als eenmaal bij de zee. Geef dat ook wij Uw nodend woord vertrouwen, volgen ongestoord, op weg gaan met U mee.

90


Het was een herhalingsoefening geworden. ’s Morgens vroeg hadden ze een stem vanaf de oever gehoord. Later had hij (als eerste) die stem herkend. Misschien had Hij er al uren gestaan, maar dat wisten ze niet. Als eerste had hij Jezus herkend, maar hij was niet als eerste overboord gegaan. Dat was Petrus weer geweest. In Gods koninkrijk zijn nu eenmaal ‘zieners’ en ‘doeners’. Er zijn mensen met de gave van ‘onderscheid’ en mensen van de daad. Er zijn profeten en er zijn priesters. En ze zijn beiden nodig. Zolang die twee verschillende mensen met verschillende gaven samen optrekken – en dat hebben zij jaren mogen doen – zolang kunnen verschillen binnen het koninkrijk van God alleen maar tot zegen zijn. Dat ze die nacht veel hebben gevangen – op zijn verzoek, dus voor Hem – dat is hem jaren bijgebleven. En dat Jezus in die oude, vertrouwde omgeving nog eenmaal hun iets heeft willen leren, ook dat is hem bijgebleven. Later aan de zee bij Patmos kwam het allemaal weer naar boven. Biddend leven, werkend bidden De eerste ontmoeting was aan het water. Zo gold dat voor Johannes. Maar voor wie nog Bijbels zicht heeft op Gods verbond geldt dat nog. Onze eerste ontmoeting met Hem is toch ook aan het water, bij de doop, de kinderdoop. Bij dat water heeft God ons beloofd dat Hij de God van ons leven wil zijn en aan ons gevraagd om bij het opgroeien ‘in een nieuw Godzalig leven’ te wandelen. Die vraag is toen die eerste keer ook aan Johannes gesteld. Neen, hij heeft op dat ogenblik niet geweten waar zijn jawoord hem zo al brengen zou. Maar één ding is duidelijk geworden: Hij staat altijd aan de oever van onze dagen en onze nachten, ook als wij Hem niet zien. Er zijn geen lege dagen, geen lege nachten. Wat Hij van ons vraagt, is volstrekte afhankelijkheid van Hem. Die nacht zouden ze niets hebben gevangen, als ze niet hadden gedaan wat Hij hun toen vanaf de oever had gezegd. Bij een ander water en een andere zee heeft het leven van Johannes een aangrijpende voltooiing gevonden. Maar ook daar heeft hij Hem gezien, totdat Hij hem voorgoed naar de kant riep. 91


Want eens roept Hij ons tot de laatste vangst. De grote Visser, de stille oeverwachter. Joke Verweerd19 hoorde zijn roepstem in onze tekst op geheel eigen, aansprekende wijze. Als Hij naar Galilea gaat… – de geur van water en van vis, van pek, dat haast gesmolten is van netten in gescheurde staat – Als Hij naar Galilea gaat… – de oever zoekt en werkmanszweet een visserskiel staat stijf van leed om veel gezwoeg en weinig baat – Als Hij naar Galilea gaat… een vuur maakt aan de waterkant de vis vangt, levend in Zijn hand en met ons naar het droge waadt… Dan loopt vóór mij in licht gewaad mijn Heer… Hij is bij ons terug draagt mij als vlinder op Zijn rug als Hij naar Galilea gaat.

92


17. Als alles fout gaat Het achterschip brak… En alzo is het geschied, dat zij allen behouden aan land gekomen zijn (Hand. 27:41, 44)

Niet zeewaardig? Prenatale zorg, zuigelingenzorg, kleuterzorg, basisschool, jeugdwerk, maatschappelijk werk, kindertelefoon… Er zijn heel wat adressen waar je kunt aankloppen voor de begeleiding van je kind. Voor de minste ‘storing’ in de lichamelijke, verstandelijke, geestelijke, affectieve of sociale ontwikkeling van het kind staan vele loketten open. Dat is op zich een zegen, zeker nu opvoeden zoveel ingewikkelder is geworden dan het vroeger was. Ondanks de jaarlijks tienduizend ‘vrije’ abortussen (wat een woord: ‘vrij’, want iedereen, behalve het kind is vrij!) gaat het steeds vaker bij de opvoeding mis. Het is niet voor niets dat de (nota bene: paarse!) overheid heeft besloten om ouders van ontspoorde kinderen verplichte opvoedingscursussen te laten volgen. Nee, je hoeft het verleden niet te verheerlijken, als je vaststelt dat dit een teken aan de wand is. Het dubbele inkomen, de lange wacht- en reistijden, de (audio)visuele stoorzenders in huis – het zijn geduchte concurrenten van een rustige en evenwichtige opvoeding geworden. Daar helpen duizenden nieuwe kinderopvangplaatsen niet aan, nu ook grootmoeders als de op één na beste vervangers van de moeders door hun nieuwe baantjes wegvallen. Oppasmoeders moeten steeds verder worden gezocht. Toch blijft de belangrijkste vraag voor kinderen ook vandaag: wat krijgen ze mee in hun rugzak op weg naar het ‘grote leven’? Daar kunnen de ‘kwaliteitsuurtjes’ van hun ouders binnen het gezin een belangrijke bijdrage aan leveren. Het kan tenslotte in hun leven op vele manieren gaan stormen. Wanneer computers crashen, kunnen ze vervangen worden. Maar 93


als jonge mensen schipbreuk lijden, dan heeft dat onherstelbare gevolgen voor henzelf, voor hun ouders en voor de volgende generatie. In de wereld van verslaving (drugs, drank, het grote geld, de snelle carrière) en geesteloosheid steken heel wat stormen op. Het is als met een schip dat in zwaar weer verzeild raakt. Hoe zeewaardig het ook leek te zijn, op den duur gaat alles het begeven. Het razeil (voorzeil) breekt af, het roer is niet meer te gebruiken; zomaar stuurloos drijft het rond. Ervaren zeelieden zien het absoluut niet meer zitten. Maar de ‘onervaren’ Paulus neemt de leiding stevig in handen Er valt van zo’n schipbreuk ondertussen ook op andere terreinen heel wat te leren. In Handelingen 27 vinden we een aantal bruikbare wenken om schipbreuk op de levenszee te voorkomen of ondanks verliezen toch de schade te beperken. Niet zeuren Hij was geen ervaren zeeman. Toch gaf Paulus op zijn bijzondere reis naar Rome een aantal heel praktische adviezen. Dat begon al met het tijdstip van vertrek. De herfststormen kondigden zich aan. Daarom ontraadde hij ernstig om uit te varen. Hij had al meer stormen op zee meegemaakt. Er werd niet naar geluisterd. Al spoedig bleek, dat hij gelijk had. Op weg van de ene haven op Kreta naar een andere (geschiktere?) op hetzelfde eiland, komen ze in grote moeilijkheden. Zoals dat soms ook met opgroeiende jongeren kan gebeuren. Zomaar ineens kan er in het gezin een storm opsteken, als jonge mensen ‘het ruime sop’ willen kiezen. Hoewel… zomaar ineens? Als de beproefde drieslag van ‘rust, reinheid en regelmaat’ in het gezin niet is te vinden, dan moet men niet zeggen dat het ‘zware weer’ plotseling opstak. Ondanks zijn negatieve reisadvies van tevoren blijft Paulus zich tijdens de reis toch positief opstellen. Hij zeurt niet: ‘Dan hadden jullie maar naar mij moeten luisteren.’ (Hij zegt het eenmaal.) Hij onderstreept niet eindeloos: ‘Maar ik heb het toch gezegd, dat we 94


niet moesten gaan…’ Nee, hij stelt zich positief op. Hij blijft meedenken en mee zoeken naar oplossingen. Dat is een gouden regel in de opvoeding. Niet eindeloos waarschuwen en vervolgens zeggen: ‘Ik trek mijn handen van je af,’ maar positief blijven. Blijven bemoedigen, blijven meeleven, blijven meedenken. Als onze handen zich dagelijks echt vouwen om de namen en de zorgen van onze kinderen in Gods handen te leggen, dan moeten we ook bereid zijn telkens de handen uit de mouwen te steken. Ook al zijn de problemen nog wel eens een ‘koekje van eigen deeg’. Heel praktisch beveelt Paulus hun aan eerst eens rustig te gaan eten (vs. 33). Na dagen en nachten van spanning is dat er bij ingeschoten. Regelmatig leven, dus ook regelmatig rusten en regelmatig eten, is nog altijd belangrijk. De drie R’s, zoals men dat vroeger zei, zijn in het gezin nog altijd voor iedereen en zeker voor jongeren belangrijk. Het leven is ingewikkeld en echte vriendschappen worden schaarser. Daarom is een praktische leiding, die ondanks alle onrust toch rust uitstraalt, heel belangrijk. Te midden van de 276 schepelingen heeft Paulus zich hierdoor onderscheiden. Wat gaat er van ons als ouderen uit naar de jongeren toe? Denk aan de banden Zeilschepen waren vroeger niet zo zeewaardig als tegenwoordig. Wat we met Sail-Amsterdam te zien krijgen, is natuurlijk heel wat zeewaardiger dan wat de tijd van Paulus te zien gaf. Daarom werd er vroeger in de herfst en winter niet gevaren vanwege de stormen. Bovendien was de scheepsbouw nog tamelijk primitief. Inmiddels is er al heel wat aan belangrijke spullen overboord gegaan. Lading en tuigage. Zoals jonge mensen nogal eens studiepunten, soms een jaar van hun leven of grote bedragen aan geld verspelen op hun levenszee. We lezen dat op een gegeven ogenblik wordt overgegaan tot het ‘ondergorden’ van het schip (in het Frans ceintrage; denk aan het Nederlandse woord ‘centuur’). 95


Daarbij worden touwen helemaal om het schip heen gehaald om het voor breken te behoeden. In gedachten zie ik zeelui overboord gaan en de touwen onder het schip door halen. Een zwaar en moeizaam karwei om zo schip en opvarenden ‘stormvast’ te krijgen. En ondertussen denk ik: opvoeden in de stormen van onze tijd vraagt ook veel van ouders. Je loopt nogal eens ‘een nat pak’ of een slapeloze nacht op. Tijd, vindingrijkheid en vooral liefde zijn heel belangrijk. Zijn we nog bereid om ons er echt voor in te zetten? Soms moet er wel eens tot in de kleine uurtjes gepraat en gebeden worden. Maar dat zijn toch de touwen die we om hun leven heen trekken? Soms moeten we wel eens een blokje met hen omlopen of wegen inslaan, die we zelf nooit zouden kiezen, om het contact niet verloren te laten gaan. Vroeger werd bij de oriëntatie op zee een peillood gebruikt. Daarmee werd gemeten hoeveel water men onder zich had en er werd aan geroken welke grondsoort er was. En zo kon berekend worden hoever men nog uit de kust was. Zo is ook in de opvoeding het ‘onderzoekt alle dingen, en behoudt het goede’ voor het bepalen van de koers belangrijk. Zelf is Paulus niet getrouwd geweest en heeft hij ook de zegen en zorg van eigen kinderen niet persoonlijk gekend. Toch is het opvallend dat hij in zijn brieven zo vaak oog heeft voor jonge mensen. Daarbij denk ik met name aan zijn jonge vriend Timótheüs. We kunnen kinderen en jongeren niet voor schipbreuk behoeden, maar we kunnen hen er wel voor wapenen en in hun ‘overlevingspakket’ telkens weer ‘vers materiaal’ blijven doen… Daarbij zal oudertrots het vaak verliezen van ouderliefde, maar wie iets van Gods liefde mag kennen, vindt daarin de bron om de moed niet te verliezen. In 2 Korinthe 11:25 vertelt Paulus dat hij zelf driemaal schipbreuk heeft geleden en zelfs eenmaal een dag en een nacht als schipbreukeling op zee heeft rondgedobberd, totdat hij ergens aanspoelde. Wie zoveel ervaring heeft in benauwde situaties kan andere mensen ook in allerlei andere benauwde situaties rijkelijk van advies dienen. 96


Het kwam niet en toch wel goed Uiteindelijk loopt het in dit hoofdstuk niet en toch ook wel goed af. Eerst was de kostbare lading al overboord gegaan. Vervolgens de kostbare tuigage (die soms ook nog dienst deed als drijfanker). Ondertussen was er al heel wat kostbare tijd verloren gegaan: hoe vaak was het peillood tevergeefs uitgegooid? En nadat op last van Paulus ook het laatste reddingsmiddel (de sloep) was afgehakt, was tenslotte het hele kostbare schip verloren gegaan. Maar hoeveel ook verloren, ze hebben allen hun kostbare leven mogen behouden. Zwemmend of drijvend op een stuk hout komen ze allen behouden op Malta aan. Een groot beeld van Paulus bij Malta herinnert ons er nog steeds aan. Maar mij herinnert het niet alleen aan een schipbreuk van eeuwen terug. Dat beeld herinnert ons er ook aan dat een mens door schade en schande wijs wordt. Het zet ons er bij stil dat we door veel verdrukkingen heen moeten ingaan in het koninkrijk van God. Daarbij ‘verspelen’ we in het leven ook waardevolle dingen en waardevolle mensen. Relaties, die mede door eigen schuld vastlopen. Lesgeld, dat we op veel terreinen van het leven moeten betalen. Laten we er niet moeilijk over doen om dat ook openlijk toe te geven. En als we – jong of oud – de laatste storm van ons leven zien naderen, dan geeft dit bijbelgedeelte ons daarvoor de belangrijkste aanwijzing. Hoeveel we ook ‘verspeeld’ hebben, er is een hout waarop we zeker de eeuwig veilige kust kunnen bereiken. Dat is het hout van het kruis. Jezus Christus wilde in de storm van Gods toorn om onze zonden tenondergaan, opdat wij voor eeuwig kunnen aankomen. Het gebed van een zeeman20 zouden we eigenlijk allen moeten leren meebidden:

97


Ik weet niet hoe het zijn zal in die dag wanneer ik scheep ga voor mijn laatste reis: zal dan mijn schip de laatste storm verdragen en landen aan Gods eeuwig paradijs? Want ik weet niet hoe lang de tocht zal duren en welke haven ik voorgoed verlaat. Zal ik dan zwijgend in de verte turen en alles wat ik schreiend achterlaat, niet zachtjes lang de reling horen klagen? Of zal de wind hoog gillend in de mast alleen de stem van storm en branding dragen waarin mijn ziel zich van zijn angst ontlast? Neem mij, Heer’ God, het roer dan maar uit handen en laat mij zingend op de voorplecht staan dan zal mijn schip niet op de rotsen stranden maar veilig in Uw haven binnengaan.

98


18. Aangespoeld maar hij schudde het beest af (…) en leed niets kwaads… (Hand. 28:5)

Een naamloos graf Ergens op Texel kunt u het vinden, op een van de kerkhoven. Een anoniem graf. Wel een steen, maar geen naam. Alleen de woorden: aangespoeld in leren jekker en zuidwester Identificatie was niet meer mogelijk. Een naamloos graf, zoals op vele oorlogskerkhoven. Met hoeveel zeevarenden is het in de loop van de eeuwen niet precies eender gegaan? Vermist. Aangenomen dat hij is verdronken. Misschien na weken ergens aangespoeld. Onbekend ‘untill by God’. Driemaal heeft Paulus in zijn leven letterlijk schipbreuk geleden. Ook hij had op dezelfde manier gevonden kunnen worden. Maar God had nog een taak voor hem. Zoals Jona bij Ninevé, zo Paulus op Malta. Het eiland van een beroemde schipbreukeling. Malta Het ligt er zomaar midden in de zee. Je kunt er alleen maar per boot of vliegtuig komen. Het is nauwelijks tweemaal zo groot als Texel, maar zeker tienmaal zo dicht bebouwd. Het ligt ergens in de Middellandse Zee tussen Italië en Griekenland. 99


Als je er bent, heb je het idee dat de tijd stilstaat. Het is een eigen staat, met een echt eigen nationaal aardappelras en een eigen nationaal voetbalelftal. Het heeft een rijke geschiedenis. Voor heel veel kruisvaarders naar het Heilige Land is het in een tijd van vervolging een waar toevluchtsoord geweest. De ziekenzorg van de Maltezers werd spreekwoordelijk. Zoals er in de donkere Middeleeuwen kruisridders ‘aanspoelden’, zo is eeuwen daarvoor reeds Paulus er aangespoeld met 275 andere schipbreukelingen. Aan een zeezwerftocht van maanden kwam een einde. En nog kwam er geen einde aan de ellende. Zo gaat dat soms in het leven. Je hebt jaren, waarin alles zo z’n gangetje gaat. Geen schokkende dingen. Dan zomaar ineens is er ramp op ramp. Je denkt vaste grond onder de voeten te hebben, maar je vergist je. Waar Paulus zijn kleren droogde Op het kleine Malta (Melite) staan heel wat kerkgebouwen en kapelletjes. Iemand vertelde mij dat het er in totaal 365 zijn. Maar dat opmerkelijke aantal heb ik ook op Patmos horen noemen. Soms zijn die kerken op heel gedenkwaardige plaatsen gebouwd. Sommige bevatten in goud gevatte, kostbare relikwieën. Het zal de een meer aanspreken dan de ander. Bij een recent bezoek werd ik het meest getroffen door ‘de kerk, waar Paulus zijn kleren droogde’. Dat wil zeggen: gebouwd op de plaats waar Paulus zijn kleren droogde. In gedachten zag ik de waslijn hangen. Na maanden tobben op zee en uiteindelijk hulpeloos aanspoelen waren er waarschijnlijk niet veel verschillende kledingstukken te drogen over. Na alle ontberingen zullen er wellicht grotere zorgen zijn geweest dan de vraag: hoe krijg ik mijn kleren weer droog? Eenmaal op het eiland werden de schipbreukelingen tegen de verwachting in zeer gastvrij ontvangen. Je zult maar onverwacht zoveel gasten tegelijk aan tafel krijgen! Er wordt hout gesprokkeld om de kou en de regen te verdrijven. Ook Paulus sprokkelt mee. De begaafde leerling van Gamaliël, de grote heidenapostel, acht zich daarvoor niet te groot. Hij loopt ook met een bos takken te sjouwen, net als de anderen. Wanneer hij zijn bos in het vuur werpt, blijft er een ‘takje’ aan zijn 100


hand hangen. Maar het blijkt een levend takje te zijn, een adder. Een kleine giftige slang. Na alle ellende nu ook nog dit. Niet de vraag: ‘Hoe krijg ik mijn kleren droog’, maar: ‘Hoe red ik mijn leven’ wordt ineens belangrijk. Soms verbleken onze kleine zorgen in het licht van de grote! Een enthousiaste voorganger Malta is grotendeels rooms-katholiek. Maar op een zondagmorgen vonden we er toch een klein en zelfs nieuw, protestants kerkje. Er was dienst. Een enthousiaste voorganger vertelde hoe hij tot bekering en geloof was gekomen. Hij was opgevoed in de roomskatholieke traditie. Naar zijn beleving was het geloof niet meer dan folklore. Het had geen wezenlijke, persoonlijke inhoud, totdat God hem had stilgezet. Bij het ‘gif van de zonde’ (‘want die slang van Paulus op dit eilandje doet u toch zeker ook denken aan die slang uit Gen. 3?!’) had God zijn ogen geopend voor de gevolgen ervan. Maar hij had ook Johannes 3:14 in zijn Bijbel gevonden. In de woestijn heeft Mozes ooit eens een koperen slang op een houten paal moeten zetten. Dat was in de tijd van die dodelijke slangenplaag tijdens de woestijnreis. En een ieder, die op die koperen slang zag, vond genezing. Zo had hij in het geloof Jezus als zijn Heiland leren kennen. Tegengif tegen alle zonde in zijn leven. Een eenvoudige, heldere boodschap Belangrijker dan de vraag: ‘Hoe krijg ik mijn kleren droog?’, is de vraag van Psalm 116: ‘Hoe wordt mijn ziel door U gered?’ Daarbij speelt het verhaal van een slang een grote rol. Paulus bleef rustig, ondanks de gevaarlijk beet. Dat verwonderde de mensen. Zijn hand werd niet eens dikker. Hij hield er hooguit een klein litteken aan over. Maar loopt niet ieder mens in dit leven littekens op? Hout van de boot of hout van het kruis In een andere, een kapitale kerk op het huidige Malta vonden we een tweetal opmerkelijke relikwieën, die van tijd tot tijd in plech101


tige processies worden rondgedragen. De ene was een stukje bot van de arm van Paulus. Daarbij was het ontbrekende deel met baar goud aangegeven. En verder kwamen we natuurlijk het onvermijdelijke ‘hout van het schip van Paulus’ tegen. Mij persoonlijk doet zoiets niet zoveel. Ik geloof tóch wel in het wonder van die schipbreukelingen, ook al zou er nooit meer iets van dat schip teruggevonden zijn. Zo hoef ik ook geen ‘splinters van het kruis van Golgotha’ te zien, om te mogen geloven dat Jezus Christus ook mijn Heiland wil zijn. Vlak bij Jeruzalem wordt een plaats vereerd, omdat daar de boom zou zijn gegroeid, waarvan uiteindelijk hét kruis zou zijn gemaakt. Mij doet zo’n plaats niet zoveel. Ook zonder hout geeft de zee mij voldoende geheimen prijs. De woorden van Psalm 97: ‘gij aarde, zee en eiland, verheugt u in uw Heiland’ hebben zelfs als er geen redding komt en de schipbreuk niet goed afloopt, meer dan eens houvast gegeven. Titanic Op Malta herinnert veel aan de schipbreuk van Paulus. Dat was een schipbreuk die goed afliep. Er zijn er ook heel wat die niet goed zijn afgelopen. Althans voor velen niet. Soms spreken zulke rampen tot de verbeelding. Door het grote aantal mensen, dat er bij betrokken was of door andere bijzonder details. Dat geldt zeker van de ramp met de Titanic in april 1912. De tragische ondergang van het voor die tijd ultramoderne schip is op velerlei wijzen beschreven en verfilmd. Er is één detail, dat blijkbaar niet iedereen evenzeer aanspreekt, want in sommige documentaires is het niet terug te vinden. Toch is het de moeite waard om het hier eens te vermelden. Toen het schip op de ijsberg liep en 1600 mensen naar de drieduizend meter diepe bodem van de oceaan werden gevoerd, schakelde het dansorkest van een wals over op een lied. Zoals een overlevende heeft verteld, knielde op een bepaald moment toen er grote paniek was een predikant met een aantal mensen op een van de dekken neer en ging voor in gebed. Daarna vroeg hij aan de kapel om het lied te spelen dat oorspronkelijk geschreven is naar aanleiding van de jakobsladder uit Genesis 102


28. Met dat lied in hun hart hebben velen op het schip, maar ook velen in de jaren daarna op het land, hun aardse leven beëindigd en zijn de eeuwigheid ingegaan. Zo is er ook van deze schipbreuk toch nog wel iets aangespoeld, dat de moeite van het bewaren waard is. Nader, mijn God, bij U, zij steeds mijn beê; zij ’t levenspad soms ruw, gaat Gij maar mee. Dan kent mijn ziele rust; mij van Uw trouw bewust, wacht ik aan blijder kust, Uw sabbatsvreê. En wenkt Uw eng’lenstoet eens opwaarts mij: In ’s hemels zonnegloed, verjongd en vrij, ’k juich dan op hoger toon, bij ’t naad’ren van Uw troon: ’k ben eeuwig nu Uw Zoon en U nabij! (Uit: Johannes de Heer, Lied 456)

103


19. De zuchtende zee beschadigt de aarde niet, noch de zee (…), totdat… (Openb. 7:3)

Slaap je al? Het is zomaar een kinderlied. Elly en Rikkert hebben het al heel wat keren via de cassette voor onze kinderen gezongen. Soms blijft de melodie van hun liederen langer hangen dan de woorden. Maar bij dit lied raakten ook de woorden mij. Jaren later herinner ik me nog, hoezeer ze me aanspraken. Trouwens, ik denk dat niet alleen kinderen, maar ook ouderen de woorden van dit lied een aantal keren moeten horen om de diepte ervan te peilen. Slaap je al? Ik wil even met je praten over de tijd, die we vergaten; we wilden alles achterlaten al was de weg ook nog zo smal. Slaap je al? Ik wou nog even met je bomen Over de tijden, die gaan komen; Als er niets meer valt te dromen, En iedereen ontwaken zal. Of slaap je al!? Wie biddend het laatste bijbelboek leest en het nieuws van elke dag er naast legt, gaat steeds meer zien hoe actueel de Bijbel is. De tekenen der tijden worden er helder in beschreven. De vervuiling van de lucht, het water, de aarde – we zouden de milieubewegingen niet nodig moeten hebben om wakker te blijven. De bijzondere plaats van Israël en van Jeruzalem – we hebben er als gevestigde kerken lang over gedaan om dit alles weer te gaan zien. 104


De vervolging van de ware gelovigen – soms haalt zij nog de kranten, maar zelfs al wordt zij bewust uit het nieuws gehouden – we lezen er wel over in het slot van de Bijbel. Maar vaak slapen we en willen we niet gestoord worden in onze dromen, zoals Elly en Rikkert in hun liedje aangeven. Ook over de toekomst van de zee lezen we in het slot van de Bijbel. Daarin spreekt de zee ook haar eigen taal. Een boodschap, die alleen door het geloof wordt verstaan. Ook in de zee en aan de zee horen we de voetstap van Hem, die komt. Zeeland veilig? Februari 1953. De ramp. Een westerstorm met orkaankracht joeg de zee ons land op. Grote delen van Zeeland en Zuid-Holland stroomden onder. Met één vloedgolf werden honderden woningen en mensenlevens weggevaagd. Boven verdronken straten staan kinderen op een huis een hartverscheurend blaten van Veere tot Maassluis. God kan door één wenk de mens zijn broosheid leren. Maar hoe diep de wond ook was, er werden handen ineengeslagen. Toen het laatste stroomgat in november 1953 bij Ouderkerk werd gesloten, sprak onze oud-koningin Juliana de wens uit dat ‘we deze bezoeking, waarmee we worstelen niet zullen laten voorbijgaan, tenzij hij ons zegent’. Een groots herstelplan werd opgezet. De Deltawerken werden uitgevoerd. Overal werden de dijken verhoogd. Nooit meer zou het water ons zo kunnen overvallen. Enkele jaren geleden werden de Deltawerken feestelijk afgesloten. Nadat de laatste caissons waren afgezonken, verrichtte koningin Beatrix persoonlijk de feestelijke afsluiting van dit miljardenproject. Nóg zie ik de paginagrote advertenties vóór me. ‘zeeland veilig’. De zee en het water zullen het niet meer van ons kunnen winnen. 105


In die feestelijke dagen liep Limburg onder water. Zeeland leek veilig, maar Limburg niet meer. Tientallen dorpen raakten geïsoleerd. Honderden mensen moesten worden geëvacueerd. Weken duurde die ellende. De strijd tegen het water is niet met verhoogde dijken, stuw- en strekdammen alleen te redden. Ook al zegt de regenboog ons dat Gods laatste oordeel niet door water zal plaatsvinden, toch spreekt God ook in de zee (‘stem van vele wateren’) tot ons over het naderende einde. Het zuchten van de schepping Wie oude visserlui hoort spreken over de kwaliteit van de vis vroeger en nu en over de kwaliteit van het zeewater vroeger en nu krijgt heel wat te horen. Dan denk ik niet alleen aan kwik in de vis, of het chemische schuim op de golven; ook niet alleen aan de duizenden dode vogels, als weer eens een tanker heeft gelekt. We moeten ook denken aan het smelten van de poolkap, de gevolgen van het broeikaseffect, de gaten in de ozonlaag… En er is veel meer. Voor de Franse kust liggen op de zeebodem duizenden vaten kernafval al sinds de vijftiger jaren, die steeds verder doorroesten. De schadelijke invloed hiervan op de hele ecologie kan nog niet worden vastgesteld. Na het tweede Wereld Water Forum hebben wetenschappers gezegd dat een derde wereldoorlog zal gaan over de toegang tot en de problemen met het water. Onze kroonprins heeft niet voor niets gekozen voor watermanagement als zijn toekomstig aandachtsveld. In het licht van Openbaring 7 krijgen deze ontwikkelingen een plaats in het geheel van de Godsopenbaring aan deze wereld. We horen er de woorden van Paulus over het zuchten van de schepping (Rom. 8:22) in meeklinken. Ook Paulus hoorde in de krakende natuur en de kreunende schepping de naderende voetstap van de grote Koning. Denkt u daar wel eens aan als u de gekleurde (!) schuimkragen van de golven ziet liggen op het strand? Denkt u daar wel eens aan als voor de zoveelste keer kilometers kust door olie zijn vervuild? Denkt u daar wel eens aan als de zoveelste natuurramp andere werelddelen treft? 106


De populaire Paul van Vliet zingt in een van zijn liedjes: De zee heeft mij verteld, dat hij zo moe is de zee heeft me verteld, dat hij er zo beroerd aan toe is… Maar eigenlijk weet hij er geen raad mee, hooguit: als de zee zegt, dat ze zo moe is, wil dat zeggen dat het land er zo beroerd aan toe is… De profeet Johannes op het kleine, door zeeën omspoelde Patmos zag méér dan alleen de schade aan de zee. Hij ziet er in ‘de dingen, die spoedig moeten geschieden’. Gods beloften in zwaar weer In het laatste bijbelboek moet Johannes een rampscenario aankondigen aan deze wereld. Hij moet dat doen met aangrijpende beelden en indringende woorden. Toch is dit laatste bijbelboek het ‘troostboek’ genoemd. Troostboek voor Gods kerk, voor allen die Jezus Christus oprecht leerden liefhebben. Dat valt ook in dit hoofdstuk op. Het grote ‘beschadigen van de zee’ zal niet eerder beginnen dan wanneer ‘de dienstknechten van onze God zullen verzegeld’ zijn. Dat wil zeggen, dat de Heere al van tevoren beloofd dat Hij zijn kinderen ook door de zwaarste zee zal heen loodsen. Hoezeer de zee ook beschadigd zal worden, door de zwaarste zee zal God al de zijnen voor altijd thuis brengen. Hoe vaak zal Johannes zelf op het eenzame Patmos door deze woorden zijn bemoedigd? Hoe vaak laten wij ons door deze woorden aanspreken? Hoe vaak is het op zee gezongen als aan het zware weer maar geen einde leek te komen? Zingen wij het wel eens mee? Het is een van die geliefde liederen uit de bundel van Johannes de Heer (639), die in het hart van zeevarenden een heel apart plekje heeft gekregen.

107


Klem vast aan de Rots u, ’t gevaar dreigt altoos; klem vast u aan Jezus, die ’t kruis voor u koos. Zijn liefde is uw sterkte; wat Hij heeft volbracht, geeft vrede u en blijdschap, welk kruis u ook wacht. Klem vast aan de Rots u en roem in genâ; hoe hoog bij uw worst’len de golfslag soms ga, uw Jezus, uw Helper, is altijd nabij: de Rots, die niet wankelt, uw leven is Hij. Klem vast aan de rots u, wat stormweder woedt, ’t is veilig waar Jezus Gods kind’ren behoedt.

108


20. Een glazen zee welke stonden aan de glazen zee… (Openb. 15:2)

Duizelingwekkend We waren in Canada. Met een groot koor, dat in allerlei kerken en zalen zong. De beide Martinnen begeleidden ons, de een als dirigent, de ander als organist. We beleefden met elkaar ontroerende diensten. We zongen samen met honderden, die het Nederlands nog niet verleerd en hun degelijke ondergrond nog niet vergeten waren. Natuurlijk bezochten we ook de CN Tower in Toronto. Een van de hoogste bouwwerken ter wereld. Meer dan vierhonderd meter, die snelle liften heel gauw hebben afgelegd. Op het bovenste platform is een grote glazen plaat. Daar kun je zo op gaan staan en dan kijk je meer dan vierhonderd meter naar beneden. Eerlijk gezegd durfde ik eerst niet. Zó hoog en dan rechtstreeks naar beneden kijken… Auto’s en mensen zie je als kleine bewegende beeldjes ver beneden je. Iedereen zei dat het glas dik genoeg was, dat er nog nooit iemand doorgezakt was, dat het heel interessant was. Toch deed ik er lang over om er op te gaan staan. Duizelingwekkend, die diepte. Toen ik daar stond, moest ik ineens denken aan het hospitaalkerkschip de Hoop. Jaren geleden had ik ook eens een reisje van drie weken als predikant meegemaakt langs de vissersschepen. Een intense kennismaking met de zee. Toen ik voor het eerst overboord moest, via een touwladder naar een kleine sloep die me voor ziekenbezoek naar een van de loggers zou brengen, hing ik daar ook. Boven de zee aan een kleine touwladder en de zee daar was ‘maar’ honderd meter diep. Kleine mensen, boven een diepe afgrond. 109


Hoe vaak heb ik later mensen ‘hangend boven een peilloze afgrond’ ontmoet. In ziekenhuizen, als de resultaten van een onderzoek negatief waren. In sterfhuizen, als het onvermijdelijke toch ging komen. Op gesloten afdelingen van zorgcentra, waar mensen tegen zichzelf beschermd moesten worden. In gevangenissen, waar mensen bij de onherstelbare brokken van hun leven werden stilgezet. Duizelingwekkend diep. Johannes aan zee Het laatste bijbelboek is geschreven op Patmos, een klein eilandje in de Middellandse Zee. Te midden van alle aangrijpende visioenen komen we daarin de woorden: ‘En ik stond op het zand van de zee’ tegen (12:18). Maar dat wordt niet bedoeld als recreatie: even uitwaaien aan zee, even al je zorgen laten wegwaaien…. In het slot van de Bijbel wordt met ‘de zee’ meestal bedoeld: de volkerenzee. Het teken van alle antigoddelijke machten. De Leviathan, de Rahab, de antichrist. Johannes heeft zevenmaal zeven visioenen moeten opschrijven over ‘wat na dezen geschieden zal’. Hoe dichter de wederkomst nadert, hoe groter het verzet in de wereld tegen Christus en zijn kerk. Duizelingwekkend. De onverschilligheid, de spot, de liefdeloosheid, het openlijk en vloekend bespotten van de Bijbel zal steeds algemener worden. Radio, televisie, de spotprenten in de kranten. Johannes heeft het allemaal moeten opschrijven, met op de achtergrond letterlijk de zee en ‘de stem van vele wateren’. In hoofdstuk 15 moet hij de laatste zeven plagen gaan aankondigen. Verschrikkelijk, wat er in het grote Babylon allemaal kan en mag. Wat zal het moeilijk voor hem geweest zijn om al deze aangrijpende dingen te moeten opschrijven en aankondigen! Maar voordat het meest verschrikkelijke komt – de val van Babylon – geeft God hem eerst nog een ‘troostgezicht’. Hij ziet het hier niet voor het eerst. Ook in Openbaring 4:6 heeft hij de glazen zee al even mogen zien. Zoals Johannes de Heer naast de aangrijpende ‘tekenen der tijden’ ook vaak de ‘gladde zee’ van Gods vrede heeft gezien. Ongetwijfeld hierdoor is het lied van de blinde dichteres 110


Fanny Crosby, die in haar lange en moeilijke leven meer dan achtduizend liederen heeft geschreven, ook in zijn bundel (lied 523) terechtgekomen. Veilig in Jezus’ armen, veilig aan Jezus hart; dáár, in Zijn teer erbarmen, dáár rust mijn ziel van smart. Hoor! ’t is het lied der eng’len, zingend van liefd’ en vreê, ruisend uit ’s hemels zalen, over de glazen zee. Zo ziet ook de grote Johannes een zee, die niet dreigt, waarvoor hij niet bang hoeft te zijn. Want hoe groot ze ook is, ze is stil. Een gladde zee. En hoe diep ze ook is, ze is doorzichtig. Klaar als kristal, het doorschijnendste glas uit die tijd, als mineraal uit de bergen gehaald. En ook al ziet hij door dat glas heen de vlammen van het oordeel, het lied dat hij hoort zingen is geen treurlied. Het is een overwinningslied. Koperen zee, glazen zee In het laatste bijbelboek wordt vaak herinnerd aan de tempel. De beelden in de hemel zijn ontleend aan de voorwerpen uit de tempel op aarde. Dat valt vooral op in de hoofdstukken 4 en 5. Daarom zijn er uitleggers die in de ‘glazen zee’ iets zien van de koperen zee uit de tempel, waarin de vlammen van het brandofferaltaar zich weerkaatsten. Misschien moeten we daar ook inderdaad aan denken. Dat er straks door alle gelovigen gezongen wordt, dat komt door het offer van Christus en de dagelijkse reiniging van wie in Hem gelooft. Anderen denken bij de glazen zee meer aan de Rode Zee en het aangrijpende gebeuren van Exodus 15. Toen waren, door een wonder, de Israëlieten droogvoets door het onstuimige water gegaan. De Egyptenaren waren in datzelfde woedende water hulpeloos verdronken. Een brokje geschiedenis, dat ook de liturgie in de 111


tempel heeft gestempeld. De Rode Zee als een vóórafbeelding van de glazen zee. Als we zó naar zo’n tekst kijken, komt dit bijbelgedeelte nog dichter naar ons toe. Leven we niet allemaal voor God als in een glazen huis? Of je nu in een paleis woont, of ergens in de Bijlmer, veertien hoog. Voor God is ieder mens een open boek. En wie ver van Hem ‘de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt’. Je ziet al de vlammen van het oordeel door de ‘glazen zee’ heen. Egypte verdronk er in, maar Israël werd droogvoets door de Rode Zee heen geleid. Daarom is er daarna op de oever ook gezongen. Zo mooi, zo onvergetelijk mooi. Dat lied van Mozes heeft eeuwenlang Israël vergezeld. Als ze ooit weer eens als volk door diepten heen moesten, was dit lied weer naar boven gekomen. Vóór, tijdens en ná de zwaarste beproevingen heeft dit lied hen staande en gaande gehouden. Straks, als de allerlaatste beproeving voorbij is, als Israël geen veilige grenzen meer nodig heeft, zal opnieuw dit lied klinken. En het lijkt wel dat de ‘glazen zee’ ook nu al een thema is, dat zich vooral bij groot verdriet tot troost laat zingen. Hoe vaak wordt bij begrafenissen niet gespeeld of gezongen het bekende lied ‘Veilig in Jezus’ armen’, met eveneens het uitzicht op de glazen zee?! Terug naar de zee Net als Johannes’ leven speelt ook ons leven zich af ‘aan de zee’. Wie met open ogen door dit leven gaat, komt meer dan eens voor grote vragen te staan. Hoe moet het verder met de kerk in Nederland? Hoe moet het verder in mijn huwelijk en gezin? Hoe moet ik alleen verder? Peilloos diep is de eenzaamheid van de een, het verdriet van de ander. ‘Er moet veel leed geleden zijn, zolang wij hier beneden zijn.’ En toch… In het ‘troostboek’ van de kerk staan niet alleen aangrijpende dingen, die ‘moeten geschieden’. Hoe meer we biddend dit boek lezen, hoe verder het voor ons opengaat. Dan komt er tussen de regels door – en soms ook heel direct – op ons af een machtig vergezicht. Wát er uit de ‘wereldzee’ ook nog allemaal mag opkomen, voor wie gelooft in Jezus Christus is er de zekerheid: we kunnen niet ten onder gaan. 112


Straks zal ook de dreiging van de (volkeren)zee voorgoed voorbij zijn. We horen nu al uit de verte een lied. Geen treurlied, maar een overwinningslied.21 We moesten elkaar daar vaker voor wakker maken.. Ontwaakt Een zeldzaam ogenblik aanschouwde ik de glazen zee, voor de troon van de Vader. Ik volgde tevree, zong het loflied mee, en knielde voor mijn Vader. Een zeldzaam ogenblik hoorde ik ’t geschal van de bazuin, in het huis van de Vader. Ik liep in de tuin van het hemelruim, en plukte bloemen voor mijn Vader. Een zeldzaam ogenblik ervaarde ik de stille rust, in de armen van mijn Vader. Ik werd toegerust met Zijn kracht en levenslust, en danste blij voor mijn Vader. Eens in zo’n ogenblik verander ik en sta volmaakt, voor de troon van de Vader. Voor eeuwig ontwaakt, door Zijn bloed vrijgemaakt, mag ik wonen bij mijn Vader.

113


21. De zee geeft ook terug en de zee gaf de doden, die in haar waren… (Openb. 20:13)

3-9-1947

29-7-2000

Johanna Houtsman-van der Schoor Hallo, lieve mensen! Als jullie dit lezen, ben ik er niet meer. Liever was ik ook wat later uitgestapt. Ik heb lang geknokt tegen die rotkanker, maar ik heb het uiteindelijk op moeten geven. Het was niet meer te harden. Mijn humeur heeft er nooit onder geleden, maar lijden was het wel. Pijn in mijn hart, pijn in mijn donder. Daar ben ik nu mooi van af. In een leven na de dood geloof ik niet, maar als het zo blijkt te zijn, laat ik het jullie hoogstpersoonlijk weten. Hier heb ik in ieder geval een prachtig leven gehad. Bedankt, lieve schatten en huil niet om mij… Neem liever een neut en denk nog eens aan me en waar ik voor stond. Jullie kunnen afscheid komen nemen op… De crematieplechtigheid zal plaatsvinden op… Later wordt mijn as uitgestrooid over de mij zo geliefde zee… Een rouwadvertentie In Haagse kranten komen regelmatig opmerkelijke rouwadvertenties voor. Met een paar kleine wijzigingen schrijf ik er één over, niet alleen omdat ik haar zo schokkend en stijlloos vind, maar ook omdat er een trend in te vinden is, die in onze tijd blijkbaar ‘gewoon’ moet worden. 114


Het gaat mij niet om het persoonlijk vermelden van je eigen overlijdensbericht. Dat vind ik overigens net zo ongerijmd en ongepast als geboortekaartjes waarin baby’s hun eigen geboorte aankondigen: ‘Hallo, hier ben ik, ik heet … ik weeg zoveel en ik ontvang graag bezoek tussen …’ Dat vind ik onmogelijk en merkwaardig. Het gaat mij evenmin over de navrante manier waarop mensen tegenwoordig ook in rouwberichten hun ongeloof belijden. Dat vind ik natuurlijk ook van weinig respect getuigen voor mensen – soms binnen dezelfde familie – voor wie het geloof in de God van de Bijbel juist heel veel betekent. Het gaat mij nu vooral om het ‘uitstrooien over zee’, omdat ik in de haven van Scheveningen regelmatig de boot zie vertrekken met de vlag halfstok en dus de gevulde urnen aan boord. Los van de vraag hoe je vanuit de Bijbel tegenover crematie moet staan – daarover heb ik uitgebreid geschreven in mijn boek Liever toch bezoek22 – wil ik in deze meditatie gedachten doorgeven die bij mij opkomen bij de tekst hierboven. De zee geeft haar doden terug. Daar moet ik aan denken, niet alleen als ik die kleine boot met de vlag halfstok de haven uit zie varen. Deze tekst is ook in menig monument langs de kust afgebeeld. Dus het gaat niet alleen over allen die op zee zijn gebleven, vroeger, maar ook over allen die naar zee zijn gebracht, tegenwoordig. Hoe moeilijk het voor het menselijk verstand ook voor te stellen is dat de zee eens de doden die in haar zijn, zal teruggeven, toch staat ook dit woord niet voor niets in de Bijbel. Zulke schokkende rouwberichten zetten ons ook altijd stil bij de kerkverlating en Godverlating, zoals die zich in deze tijd voltrekt. Bekend zijn de verhalen over de veerboot Estonia uit Estland, die met man en muis verging en over de Russische onderzeeërs, die met hun bemanningen op de bodem van de zee zijn gebleven. Een ernstige waarschuwing Om te beginnen is deze tekst een ernstige waarschuwing. Ook al wordt dan het laatste bijbelboek het troostboek voor de kerk genoemd, dat neemt niet weg dat er ook heel ernstige waarschuwingen in zijn te vinden. Niemand zal het grote oordeel van God kunnen ontlopen. Eens 115


zullen alle mensen voor de rechterstoel van Christus moeten verschijnen. Voorafgaand aan dat laatste oordeel zal ook het lichaam van de mens worden opgewekt, want de mens is uiteindelijk niet alleen een ziel, maar we zullen naar ‘lichaam en ziel’ voor Hem moeten verschijnen opdat een ieder ‘wegdrage, hetgeen in het lichaam geschiedt’ (2 Kor. 5:10). We lezen dan ook in het vers dat aan onze tekst voorafgaat dat ‘een ieder het lichaam zal ontvangen, dat bij zijn of haar staat voor eeuwig past’. Zo moeten we ook lezen, dat ‘de zee en het dodenrijk’23 de doden teruggeven. Op de laatste en grote dag zullen de meest verborgen plaatsen van de wereld opengaan en ook de diepste geheimen van mensenlevens. God weet ons lichaam te vinden, ook al kunnen wij ons dat niet voorstellen. Johannes huivert als hij deze woorden moet opschrijven en wij huiveren met hem mee. Een grote troost Deze tekst geeft ook veel troost en houvast. Honderden schepen zijn er in de loop van de jaren vergaan. Daarover zijn heel wat ontroerende verhalen in omloop. In het boek Lief en leed (een verzameling van gedichten, journalen en reisbeschrijvingen van de Scheveninger Job Taal, verzameld door R.A. van der Toorn) is daarvan een aantal terug te vinden. Zo verging bij de storm van 26 oktober 1936 op de thuisreis de Scheveningse logger van schipper W. de Niet met veertien man aan boord. Zo gezond, zo voor de rechter God van leven en van dood zo nog worstelaar en vechter voor behoudenis in nood In diezelfde nacht verging ook een deel van de schokkervloot van Urk en een tweetal Scheveningse bomschuiten.24 Op één van die schuiten, de Cornelis Johannes, bevond zich een drietal zonen uit hetzelfde gezin. Ook hun schuit – bomschuiten waren zeer onvast bij onstuimige zee – was in het zicht van de haven vergaan. Toen later, verspreid over een periode van een half jaar, de lichamen 116


van deze drie jongens toch nog aanspoelden op het strand van IJmuiden, werd dat door de ouders als een grote troost ervaren. Het in één keer moeten missen van drie kinderen is op zich al een onpeilbaar verdriet, maar een moeten-missen-zonder-concreetafscheid-te-hebben-genomen gaat nog dieper. Niets is erger dan een rouwdienst zonder kist, een begrafenis zonder ‘afscheid van de overledene’ of een zoektocht naar het lichaam van vermisten zonder dat ooit iets wordt gevonden. Tenslotte kan het verwerken van verdriet pas goed beginnen wanneer het ‘onderwerp van het verdriet’ zo concreet mogelijk is geworden. Het is niet voor niets dat tegenwoordig, als schepen of vliegtuigen in de zee zijn vergaan, familieleden naar die plaats worden gebracht om hun verdriet en hun bloemen op het water te werpen. Ook daarom is deze tekst een bijzondere reden tot troost: zelfs al kunnen mensen (familieleden, vrienden, politie of militairen) een vermist lichaam niet vinden, God brengt op zijn dag ook alle vermisten terecht. Onvindbaar voor een mensenhand, maar nooit onvindbaar voor Gods hand. Ook al was het lichaam van de derde zoon niet meer compleet (‘zijn wezen was gans weg, maar zijn kleren waren bekend’), bij de massaal bezochte begrafenis van de derde zoon werd de psalm gezongen die ook had geklonken bij zijn doop: ‘God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken.’ (105:5) Bij dat ‘eeuwig gedenken’ gaat dan ook deze tekst over de zee, die haar doden terug zal geven, oplichten. Het laatste bijbelboek is echt een troostboek! Bij het strand van Scheveningen staat het standbeeld van Kniertje, uit eerbied voor al die zeemansvrouwen, die zwijgend en afwachtend hun weg zijn gegaan. Bij dit standbeeld schreef de Scheveningse dichteres Inge Lievaart niet zonder reden de prachtige woorden: De zee, die steeds weer nam zal eenmaal wedergeven allen, die zijn gebleven de Heer’ van wind en water aan Christus Triomfator. 117


Eén, twee, drie, in Gods Naam Het gebeurde vroeger nogal eens dat mensen aan boord overleden of overboord sloegen en nog wel binnenboord gehaald konden worden, maar het ongeluk toch niet overleefden. Dan volgde een zeemansbegrafenis. Zo’n begrafenis begon met een eenvoudige plechtigheid aan boord. De overledene werd in een loden kist met zinkgaten gelegd. Vroeger had men zo’n kist standaard aan boord. Als de kist al ‘opgebruikt’ was, dan werd de overledene in eenvoudig zeildoek gewikkeld, dat verzwaard werd met stenen of ijzer. De kist of het doek werd op de reling van het schip geplaatst. Er volgde een gebed en daarna de standaardformule: ‘Één, twee, drie, in Gods Naam.’ Vervolgens verdween de overledene in de golven. Als zeevarende natie hebben we in de loop der eeuwen op deze wijze honderden, zo niet duizenden van ons voorgeslacht ‘over boord’ gezet. Heel wat Scheveningse vrouwen in kledingdracht hadden vroeger dan ook op hun kanten muts een ‘ijzer met kleine stukjes’, dat wil zeggen dat aan die kleine vierkante stukjes goud was te zien dat zij reeds weduwe waren. Ons lichaam heeft toekomst Dat de zee de doden zal teruggeven, is dus niet alleen bedoeld als een ernstige waarschuwing, maar ook als een bijzondere bemoediging. We leven in een tijd van lichaamscultuur. Wat wordt er niet veel tijd en aandacht gegeven aan ‘de lijn’ en aan middelen om ouder worden te voorkomen. Niet alleen anti-rimpelbehandelingen, maar ook heel wat ingrijpende operaties worden uitgevoerd om er maar ‘niet oud’ te hoeven uitzien. Ernstig zieken, die na zware behandelingen uiterlijk totaal ontluisterd zijn, vragen of de kist na hun sterven ‘zo snel mogelijk gesloten wordt’. Deze tekst geeft gelovigen een ander uitzicht. Hoe ontluisterd het lichaam ook wordt, God zal wat Hij eens uit het stof der aarde heeft geschapen op zijn dag herscheppen. Dat zal ook de zee niet kunnen tegenhouden. Het nieuwe lichaam zal niet meer zo ‘bouwvallig’ zijn als het door 118


de gevolgen van de zonde aangetaste lichaam (2 Kor. 5). Verlost van alle ‘noden, angst en pijn’ zullen kinderen van God in alle volmaaktheid Hem dienen. Op die dag zal het druk zijn aan het strand. En dan niet met ‘dagjesmensen’, maar met ‘eeuwigheidsmensen’. Naar die dag ziet ook mevrouw IJskes-Kooger25 uit in haar gedicht ‘zie Ik maak alle dingen nieuw’. Zij schaart zich in de woorden van haar gedicht naast alle vrouwen, mannen en kinderen, die af en toe naast Kniertje willen gaan staan met datzelfde verlangen. Als eens dit oude gaat verdwijnen, als alles hier vernieuwd zal zijn, als eeuwiglijk Gods zon zal schijnen, als er geen ziekte is, of pijn, nooit meer een leven wordt bedorven, geen naam meer door het slijk gesleurd, men nooit meer hoort: ‘hij is gestorven’, geen mens meer schreit, geen mens meer treurt, als zeeën ons niet zullen scheiden, geen mens een medemens bezeert, als God een stad ons zal bereiden, dan is de Heer teruggekeerd.

119


22. Geen zee meer en de zee was niet meer… (Openb. 21:1)

Een bezoek Het was een van mijn eerste pastorale bezoeken in de nieuwe gemeente. Ze woonde aan de Westduinweg, in een flat, op de vijfde etage. Ze was al negentig jaar, maar zeer helder. Die eerste keer had ik al gelijk het gevoel dat zij hier niet hoorde en iedere keer als ik er later langs fietste, schuin omhoog keek en haar over de galerij zag gaan, dacht ik hetzelfde. Zo’n echte Scheveningse vrouw in dracht in zo’n modern flatgebouw – het past eigenlijk niet bij elkaar. Zij zou vlak bij de boulevard moeten wonen en af en toe in haar klederdracht met stevige kap en wijde rokken de zeewind moeten trotseren. Maar ze woonde er al een aantal jaren en was er gelukkig. Al bij het eerste bezoek ging het boek van haar leven voor mij open en ook het boek des levens, de Bijbel en wat zij er in al die jaren uit had ontvangen. Graag wilde zij aan de ‘nieuwe dominee’ haar levensverhaal kwijt en op dit eerste onvergetelijke bezoek zijn er gelukkig ook nog heel wat gevolgd. Haar zangerige stem had, zoals het slaan van de pendule, iets van vroeger. Ze had eertijds met haar moeder wel op het ‘boetveld’ of de ‘boetzolder’ – waar de netten werden gerepareerd – gestaan, van ’s morgens vijf uur tot ’s avonds zes uur, maar daar sprak ze liever niet over. Wat ze veel belangrijker vond: dáár op het boetveld leerde ze uit haar hoofd de psalmen en liederen, die ze later met haar hart is gaan zingen. Ze wist het nog heel goed: het laatste – tegen zes uur was dat – was altijd: ‘’k wil U, o God! mijn dank betalen’. Nee, zij had niet – zoals andere vrouwen van haar generatie – de vernederingen in de tram meegemaakt, wanneer vrouwen met hun mand vol vis met de tram het land introkken om hun ‘zilver uit het water’ aan de man te brengen. Nee, zij had het niet meegemaakt, die 120


vernedering toen op een gegeven ogenblik de HTM ging weigeren zulke ‘visvrouwen’ in de tram toe te laten, vanwege de klachten van de medepassagiers. Neen, zij had een ‘dienstje’ gehad ergens in de stad, totdat het ‘voor de kinderen’ niet meer kon. Als een echte Scheveningse was ze vergroeid met de zee en met de visserij, met zwaar weer en stil vertrouwen, met ‘de wind in de verkeerde hoek’ en de donkere wintermaanden, wanneer de schepen binnen bleven en de voorraden ‘kooksel en stooksel’ snel slonken. Van haar vader had zij Psalm 107 geleerd en van haar moeder Psalm 105 over God, die zijn waarheid nooit zal ‘krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken’. Dat was gekomen door haar jongste broertje. Twaalf jaar was hij, toen hij als ‘afhoudertje’ voor het eerst naar zee was gegaan. Zijn eerste reis was tegelijk zijn laatste geworden. Bij zwaar weer was hij overboord geslagen. Ze hadden nog wel naar hem gezocht, maar het was zulk zwaar weer en ze waren al bijna ‘vol’ en ze konden niet langer op diezelfde plaats blijven. Achteraf waren ze blij dat ze het schip nog hadden kunnen ‘houwen’, want er waren ook nog grondzeeën op dat moment. Vooral haar moeder had er later heel vaak over gesproken. Ze mocht geloven dat haar kind ‘boven’ was, maar er ging geen verjaardag voorbij of ze sprak over hem. Een stoeltje op zee Zelf was ze negentien, toen de Heere haar had stilgezet. In Psalm 32 had God haar leven getekend, en door zijn genade had ze geleerd wat het betekent als je zonden ‘in de zee van eeuwige vergetelheid’ worden geworpen. Later was ze getrouwd. Ook haar man was ‘op de visserij’. Ze hadden kinderen gekregen, kleinkinderen en inmiddels ook al achterkleinkinderen. Vier jaar geleden was haar man overleden. Hij was ‘goed heengegaan’ en daarom had ze er vrede mee, al miste ze hem nog dagelijks. Ze konden zo goed met elkaar ‘over het Woord spreken’. Al haar kinderen leven nog, zij het bijna allemaal buiten Scheveningen. Zorgen en verdriet waren ook haar deurtje niet voorbijgegaan. Nog herinner ik me het slot van dat eerste bezoek. Toen ze na ruim een uur uitverteld was – ze kon ‘nog uren doorgaan, maar dominee 121


zal wel meer te doen hebben’ – vroeg ik haar of ze het wel naar haar zin had in dit ‘moderne’ huis. Toen nodigde ze mij uit om even in haar stoeltje te gaan zitten. Vlak daarbij lag toch haar Bijbel en haar dagboekje, ‘dan kunt u gelijk lezen’. ‘Als ik het moeilijk heb, ga ik daar zitten,’ vertelde ze. In dat stoeltje keek je precies over de huizen van de Westduinweg heen op de zee. Daar zat ze vaak en keek dan uit over de zee. Ze had nog een paar zusters, die ook al ‘heel oud’ waren: ‘Nee, we zien elkaar niet vaak meer, want ze zijn niet meer zo goed ter been. De meeste zitten in “het uiterjoon”’ (een verzorgingscentrum, waarvan de naam letterlijk betekent ‘de laatste dobber’, aan het einde van de vleet). Maar al zagen ze elkaar dan niet zo vaak meer, ze ‘praaiden’ elkaar bijna elke avond via de telefoon, ‘kijk, die staat ook vlak bij dit stoeltje’. Toen ik vroeg hoe zulke gesprekken dan meestal verliepen, bleek de hoofdinhoud: ‘Heb jij nog wat gehoord, heb jij nog iemand gezien, heb je verder nog nieuws’? Daar bleef het echter niet bij. Vaak ging het ook over ‘meid, heb jij ook zo’n heimwee?’ En dan hadden ze het over de toestand van land en volk en ‘dat het zo toch niet langer verder kan gaan’ en dat het precies zo gaat ‘zoals moeder al heeft gezegd’. En ook over het heilgeheim, dat God aan zijn vrienden naar Zijn vreeverbond heeft getoond. Dat zij van dit geheim zelf ook iets mochten kennen. Dat het goed was, dat het niet lang meer zou duren voor de Heere haar zou wegnemen. Zo eindigde ons gesprek in het stoeltje met het uitzicht op de zee. Op mijn laatste vraag wat zij dan allemaal in haar stoeltje zag en dacht, kwamen alle bijbelse noties naar boven. Nooit meer uitwaaien? De zee had haar broertje en haar grootvader ‘genomen’. De zee heeft ook zoveel anderen genomen, maar zal hen allen straks weer teruggeven en dan zal dat verdriet voorbij zijn. De zee maakt nu nog scheiding. Johannes heeft dat op Patmos zelf ook als heel pijnlijk ervaren, de scheiding tussen hem en zijn geliefde gemeente Efeze. Die scheiding zal straks voorbij zijn. Zo mocht ze dat geloven, als ze in haar 122


stoeltje aan haar man dacht, die nu al vier jaar niet meer bij haar was. De zee, die haar zo vaak letterlijk heeft wakker geschud als een stevige bries overging in storm en de zorg om de mannen en jongens op zee haar nachtelijke gebed bepaalde – die zee zal niet meer zijn. Diezelfde zorgen had zij nu eender en toch anders over haar kleinen achterkleinkinderen, ‘want tegenwoordig, dominee, verdrinken meer mensen in een klein glas dan in de grote plas’. De vraag brandde op mijn lippen. ‘Denkt u dat de zee er ook letterlijk niet meer zal zijn?’ Daar moest ze even over nadenken. Zul je dan nooit meer kunnen uitwaaien aan zee? Zul je dan nooit meer kunnen genieten van de branding en de zonsondergang? En wat Johannes in het laatste bijbelboek schrijft over ‘het lied van de overwinning’ dat klinkt als ‘de stem van vele wateren’, wat moet je daar dan bij denken? We verwachten toch niet alleen een nieuwe hemel, maar ook een nieuwe aarde, en zal daar dan ook niet alles van Gods goede schepping in terug te vinden zijn? De bomen keren volgens het laatste hoofdstuk in de Bijbel toch ook terug en zullen zelfs meer vruchten dragen dan ooit; zal dan de zee ook niet terugkeren en ‘hetgeen wat de paden der zeeën doorwandelt’ (Ps. 8)? God heeft toch gezegd over die tweede scheppingsdag, dat het goed was (en dat zelfs tot tweemaal toe op die speciale dag!)?26 Ze wist het niet. Het was voor haar in ieder geval duidelijk: God zal alle tranen van de ogen afwissen. Er zal geen rouw en geen moeite en geen verdriet meer zijn. Voor zover de zee verdriet heeft gegeven en scheiding en gebrokenheid en angst en nachten vol spanning – die zee komt niet terug. Dat wist ze zeker.

123


Geen stoeltje, maar een troon De laatste maanden van haar aardse leven heeft zij niet meer zelfstandig in haar flat gewoond. Ze had zoveel verzorging nodig, dat ze toch nog naar een zorgcentrum moest. Maar haar stoeltje ging mee. De laatste weken werden onvergetelijk. Vaak hebben we gezongen, samen met kinderen en kleinkinderen. En ze stierf, in haar stoeltje. Geen uitzicht meer op de zee, maar alleen nog op de hemel. Het stoeltje, dat herinnert aan pijn en verdriet, aan heimwee en verlangen, aan moeite en zorg, zal er niet meer zijn. Want voor een kind van God wacht straks niet een stoeltje, maar een troon (Openb. 3:21 en 21:4). Als Christus zal wederkeren op de wolken van de hemel, zal er veel veranderen. De Bijbel spreekt daarover op vele plaatsen. Er zijn eeuwen geweest in de geschiedenis van de kerk, waarin ‘de laatste dingen’ veel meer aandacht kregen dan nu. Het was Da Costa, een van de mannen van het réveil, die in de vorige eeuw de draad weer heeft opgepakt. Dat werd voor hem heel concreet in de laatste jaren van zijn leven. Als hij ’s morgens opstond, liep hij eerst naar het raam. Elke dag keek hij eerst naar de lucht. Als er dan geen wolken aan de hemel waren, zei hij: ‘Jammer, vandaag wéér niet.’ Leven met uitzicht Welke plaats heeft de verwachting van de wederkomst eigenlijk bij ons? Veel mensen zingen graag over de ‘lichtstad’ met haar ‘paar’len poorten’, maar realiseren we ons dat we, willen we daar de Heere ontmoeten en luisteren naar zijn liefdestem, die stem dan wel zullen moeten herkennen? Zijn we zó vertrouwd geraakt met zijn Woord, dat we zijn stem uit duizend andere stemmen onmiddellijk kunnen duiden? Over het verleden, het heden en de toekomst van de zee is het laatste woord nog lang niet gezegd... Welke plaats heeft in ons geloofsleven de toekomst? Schuiven we haar voor ons uit – die dan leeft die dan zorgt – of heeft zij een duidelijke plaats in onze ‘stille tijd’ en in ons persoonlijk gebed? 124


Kent u het verhaal van die twee monniken uit de Middeleeuwen, die zich in hun dagelijkse meditatie en gebed vooral hadden beziggehouden met de ‘toekomende dingen’? Aan het einde van hun leven wisten ze zeker dat een van beide het eerder zou weten dan de ander, omdat ze wel niet op hetzelfde tijdstip zouden overlijden. Zij vroegen toen aan de Heere God of ze dan alsnog één woord vanuit de hemel aan elkaar zouden mogen doorgeven. Dat éne woord zou zijn ‘taliter’ (het is zo ongeveer als wij hebben besproken) of ‘aliter’ (het is toch anders dan wij hebben vermoed). Het verhaal gaat dat het niet één woord, maar toch twee woorden zijn geworden: totaliter aliter. Het is duidelijk. Wie de stem van de goede Herder heeft leren kennen, zal het straks zeker weten. De herschepping zal nog heerlijker zijn dan de schepping. En dat geldt ook van de zee. Hoe overweldigend een zonsondergang aan zee ook mag zijn 27, een christen houdt aan zijn avondwandeling langs de zee méér over. Ik loop in gedachte de zilveren weg die mij voert naar de stralende kim. Ik loop heel voorzichtig, met overleg als een kleine, donkere schim. Want de weg is maar smal, en de zee zo wijd, vóór je ’t weet, glij je weg van het pad. En de tocht duurt zo lang, wel een levenstijd voor je komt in de zilveren stad. Maar de zon reist te snel; als een gouden oog verdwijnt ze nu achter de rand. Het pad is verdwenen, mijn droom wiekt omhoog, ik sta weer alleen op het strand. Als ik eenmaal zal staan aan de glazen zee met de gouden stad in ’t verschiet, laat mij aan Uw hand gaan, ga Gij met mij mee want alleen, Heere, kom ik er niet.

125


Noten   1. Tenzij anders aangegeven worden de Bijbelteksten geciteerd uit de Statenvertaling.   2. Co ’t Hart’s derde gedichtenbundel Heimwee naar later (Kok, Kampen z.j.).   3. Joke Verweerd in Uitgesproken (Boekencentrum, Zoetermeer 1992).   4. In zijn prekenbundel Diepten der zee (Den Hertog, Houten 1995) vestigt ds A. Moerkerken daar terecht de aandacht op.   5. Opgenomen in de verzamelbundel Dirk Kroon (red.), Dat schitterende water. Nederlandse poëzie over de zee (BZZTôH, ’s-Gravenhage 1996).   6. Terug te vinden in het boek Brood uit het water van de Vlaardinger F. van der Oever.   7. In het visserijmuseum in Vlaardingen worden de plank en het verhaal bewaard.   8. In Zondagsdichters, zondagskinderen van de poëzie (Bosch & Keuning, Baarn 1982) 139.   9. Jaap Zijlstra, Wij hebben de zon (3Kok, Kampen z.j.). 10. Nel Benschop, Hemelhoog en aardediep (Kok, Kampen 1985). 11. Uit het gedicht ‘Wederkomst’ van Enny IJskes-Kooger in Windveren (Buijten & Schipperheijn, Amsterdam z.j.). 12. Aldus drs H. van ’t Veld in zijn Bekende liederen en hun verhaal (Boekencentrum, Zoetermeer 2000). 13. Jaap Zijlstra, a.w. 14. Nel Benschop, Hemelhoog en aardediep (Kok, Kampen z.j.). 15. Met dank aan de oud-Vlaardinger ds F. Wijnhorst, die mij met deze gelijkenis bevestigde in Scheveningen. 16. Jaap Zijlstra, a.w. 17. W.E. Popta, De Bijbel en de zee (Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1975) 13-31. 18. Verhalen en gedichten van Schrijvenderwijs in Watermerk (Boekencentrum, Zoetermeer 1997). 19. Joke Verweerd, Houvast, voor als de situatie uitzichtloos lijkt… (Boekencentrum, Zoetermeer 1993). 20. Het opschrift boven dit bekende gedicht van Jan Sleeboom luidt ‘Laatste reis’. 21. Uit Voor eeuwig shalom van Hannah Maltha.

126


22. P. Vermaat, Liever toch bezoek, over sterven en rouwverwerking (2Kok Voorhoeve, Kampen 1998). 23. De kanttekening van de Statenvertaling heeft hier terecht voorkeur voor het woord ‘graf’ in plaats van ‘hel’. 24. Een vissersboot met een platte bodem, die geen haven nodig had om af te meren, maar door paarden op strand kon worden getrokken. 25. Enny IJskes-Kooger, Een lied in de morgen (Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1979). 26. Ook ds W. van Gorsel vat in een meditatie deze tekst niet letterlijk op. Zie zijn Zolang het dag is (Eigen uitgave, z.j.). 27. E. IJskes-Kooger in Een fluit van riet (Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1974).

127



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.