groep 1 voorfase-WU 1.1 T/M 1.4 / oefenvorm 1.1 t/m 1.13 / partijvorm 1A t/m 1c llen a v n a a
Voorfase
1.1
/ warming-up
oversteekspel - 2 verdedigers en doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • met de bal langs de verdedigers en door één van de drie doeltjes dribbelen zonder dat de verdedigers de bal afpakken of de bal buiten de ruimte komt
Verdedigen • positie kiezen tussen aanvallers en de doeltjes • speler(s) met de bal insluiten en dwingen tot het maken van een fout • bal afpakken en controleren (voet op de bal)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • overzicht houden in de situatie, waar staan de verdedigers / waar is ruimte • kiezen van het juiste moment om in te dribbelen • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen met de bal of juist terug gaan naar de beginlijn • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de verdediger en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de doeltjes • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • met elkaar een speler insluiten / samenwerken
Regels:
• 6 spelers met bal proberen te dribbelen naar de overkant • na het passeren van de verdedigers kunnen de aanvallers alleen punten krijgen wanneer ze door één van de drie doeltjes dribbelen en via het ‘slootje’ terugkomen • dribbelen door de doeltjes aan de zijkant (oranje) = 1 punt; dribbelen door het middelste doeltje (geel) = 2 punten • als de verdediger de bal verovert en de bal onder controle heeft (bal onder de voet) of als de bal van de aanvaller buiten de ruimte komt krijgen de verdedigers 1 punt • de verdedigers mogen alleen verdedigen in de ruimte voor de doeltjes • de speler die het eerst 8 punten haalt is winnaar, de verdedigers die samen in 2 minuten de meeste punten halen zijn de winnaars
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20-25 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • •
8 ballen 12 pionnen 2 hesjes (alleen de verdedigers) 8 hoedjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • doeltjes waar doorheen gedribbeld kan worden kleiner maken (pionnen dichter bij elkaar) • maximaal 3 spelers tegelijkertijd mogen dribbelen Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • oversteekspel met 2 verdedigers (voorfase 1.1 / WU – variant) • oversteekspel met 1 verdediger en doeltjes (voorfase / WU 1.2)
Tip:
• wanneer steeds dezelfde spelers de meeste punten krijgen is het verstandig om teams te maken en het team dat de meeste punten haalt binnen 2 minuten is de winnaar
Voorfase
1.1
/ warming-up
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af.
Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal door de goaltjes gedribbeld kan worden Waar en wanneer? • In de ruimte tussen de beginlijn en de drie doeltjes Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de doeltjes, scherm de doeltjes af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • In de ruimte tussen de beginlijn en de drie doeltjes, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute passeeractie – Ga niet te snel naar de grond.
Voorfase
1.1
/ warming-up - variant
oversteekspel - 2 verdedigers
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • met de bal langs de verdedigers en naar de overkant dribbelen zonder dat de verdedigers de bal afpakken of de bal buiten de ruimte komt
Verdedigen • positie kiezen tussen aanvallers en de lijn • speler(s) met de bal insluiten en dwingen tot het maken van een fout • bal afpakken en controleren (voet op de bal)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • overzicht houden in de situatie, waar staan de verdedigers / waar is ruimte • kiezen van het juiste moment om in te dribbelen • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen met de bal of juist terug gaan naar de beginlijn • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de verdediger en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de lijn • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • met elkaar een speler insluiten / samenwerken
Regels:
• 6 spelers met bal proberen te dribbelen naar de overkant • na het passeren van de verdedigers kunnen de aanvallers alleen punten krijgen wanneer ze over de lijn aan de overkant dribbelen en vervolgens via het ‘slootje’ terugkomen • als de verdediger de bal verovert en de bal onder controle heeft (bal onder de voet) of als de bal van de aanvaller buiten de ruimte komt krijgen de verdedigers 1 punt • de speler die het eerst 5 punten haalt is winnaar, de verdedigers die samen in 2 minuten de meeste punten halen zijn de winnaars
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20-25 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • •
8 6 2 8
ballen pionnen hesjes (alleen de verdedigers) hoedjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • maximaal 3 spelers tegelijkertijd mogen dribbelen • oversteekspel met 2 verdedigers en doeltjes (voorfase 1.1 / WU) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • oversteekspel met 1 verdediger met of zonder doeltjes (voorfase / WU 1.2)
Tip:
• wanneer steeds dezelfde spelers de meeste punten krijgen is het verstandig om teams te maken en het team dat de meeste punten haalt binnen 2 minuten is de winnaar
Voorfase
1.1
/ warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af.
Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal naar de overkant wordt gedribbeld Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen lijn, scherm de lijn af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute passeeractie – Ga niet te snel naar de grond.
Voorfase
1.2
/ warming-up
oversteekspel - 1 verdediger en doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • met de bal langs de verdediger en door één van de drie doeltjes dribbelen zonder dat de verdediger de bal afpakt of de bal buiten de ruimte komt
Verdedigen • positie kiezen tussen aanvallers en de doeltjes • speler(s) met de bal insluiten en dwingen tot het maken van een fout • bal afpakken en controleren (voet op de bal)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • overzicht houden in de situatie, waar staat de verdediger / waar is ruimte • kiezen van het juiste moment om in te dribbelen • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen met de bal of juist terug gaan naar de beginlijn • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de verdediger en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de doeltjes • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Regels:
• 3-4 spelers met bal proberen te dribbelen naar de overkant • na het passeren van de verdedigers kunnen de aanvallers alleen punten krijgen wanneer ze door één van de drie doeltjes dribbelen en via het ‘slootje’ terugkomen • dribbelen door de doeltjes aan de zijkant (oranje) = 1 punt; dribbelen door het middelste doeltje (geel) = 2 punten • als de verdediger de bal verovert en de bal onder controle heeft (bal onder de voet) of als de bal van de aanvaller buiten de ruimte komt krijgt de verdediger 1 punt • de verdediger mag alleen verdedigen in de ruimte voor de doeltjes • de speler die het eerst 8 punten haalt is winnaar, de verdediger die in 2 minuten de meeste punten haalt is de winnaar
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20-25 meter • breedte: 10-15 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers
Materiaal:
• • • •
4 ballen 12 pionnen 1 hesje (alleen de verdediger) 8 hoedjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • doeltjes waar doorheen gedribbeld kan worden kleiner maken (pionnen dichter bij elkaar) • maximaal 2 spelers tegelijkertijd mogen dribbelen • oversteekspel met 2 verdedigers met / zonder doeltjes (voorfase .1.1 / WU) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • oversteekspel met 1 verdediger (voorfase 1.2 / WU – variant)
Tip:
• wanneer steeds dezelfde spelers de meeste punten krijgen is het verstandig om teams te maken en het team dat de meeste punten haalt binnen 2 minuten is de winnaar
Voorfase
1.2
/ warming-up
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af.
Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal door de goaltjes gedribbeld kan worden Waar en wanneer? • In de ruimte tussen de beginlijn en de drie doeltjes Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de doeltjes, scherm de doeltjes af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • In de ruimte tussen de beginlijn en de drie doeltjes, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute passeeractie – Ga niet te snel naar de grond.
Voorfase
1.2
/ warming-up - variant
oversteekspel - 1 verdediger
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • met de bal langs de verdediger en naar de overkant dribbelen zonder dat de verdediger de bal afpakt of de bal buiten de ruimte komt
Verdedigen • positie kiezen tussen aanvallers en de lijn • speler(s) met de bal insluiten en dwingen tot het maken van een fout • bal afpakken en controleren (voet op de bal)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • overzicht houden in de situatie, waar staat de verdediger / waar is ruimte • kiezen van het juiste moment om in te dribbelen • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen met de bal of juist terug gaan naar de beginlijn • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de verdediger en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de lijn • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Regels:
• 3-4 spelers met bal proberen te dribbelen naar de overkant • na het passeren van de verdediger kunnen de aanvallers alleen punten krijgen wanneer ze over de lijn aan de overkant dribbelen en vervolgens via het ‘slootje’ terugkomen • als de verdediger de bal verovert en de bal onder controle heeft (bal onder de voet) of als de bal van de aanvaller buiten de ruimte komt krijgt de verdediger 1 punt • de speler die het eerst 5 punten haalt is winnaar, de verdediger die in 2 minuten de meeste punten haalt is de winnaar.
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20-25 meter • breedte: 10-15 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers
Materiaal:
• • • •
4 6 1 8
ballen pionnen hesje (alleen de verdediger) hoedjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • maximaal 2 spelers tegelijkertijd mogen dribbelen • oversteekspel met 1 verdediger en doeltjes (voorfase 1.2 / WU) • oversteekspel met 2 verdedigers met / zonder doeltjes (voorfase 1.1 / WU) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken
Tip:
• wanneer steeds dezelfde spelers de meeste punten krijgen is het verstandig om teams te maken en het team dat de meeste punten haalt binnen 2 minuten is de winnaar
Voorfase
1.2
/ warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af.’
Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal naar de overkant wordt gedribbeld Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen lijn, scherm de lijn af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute passeeractie – Ga niet te snel naar de grond.
Voorfase
1.3
warming-up
dribbelkampioen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • probeer de bal al dribbelend zo lang mogelijk in je bezit te houden
Verdedigen • tegenstander dwingen naar een zijkant – dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • overzicht houden in de situatie, waar staan de spelers zonder bal / waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de verdediger en het afschermen van de bal Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen de bal afpakken van één van de balbezitters • overzicht houden, herkennen van het moment om een aanval op de bal te doen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller en/of korter maken (ruimte kleiner maken) Regels:
• helft van de spelers starten met een bal. De andere spelers proberen deze bal te veroveren • de speler die na 30 seconden de bal heeft krijgt een punt • de volgende serie starten de spelers die zonder bal zijn gestart • wanneer de bal buiten de afgebakende ruimte wordt gedribbeld, haalt de speler de bal op en legt deze op de zijlijn van het vak. Hij / zij probeert vervolgens een andere bal te veroveren • speler met de meeste punten is de winnaar
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 15-20 meter
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • •
4-5 ballen 4-6 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 4-8 hoedjes
Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken (ruimte groter maken)
Voorfase
1.3
warming-up
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af.
Druk zetten op de balbezitter Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute passeeractie – Ga niet te snel naar de grond.
Voorfase
1.4
warming-up
dribbeltikspel
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • probeer de bal al dribbelend in je bezit te houden zonder getikt te worden of buiten de ruimte te komen
Verdedigen / de tikkers • spelers met bal in sluiten en zo veel mogelijk spelers tikken zonder de controle te verliezen over de bal
Eisen aan het spel:
Aanvallen • overzicht houden in de situatie, waar zijn de tikkers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen (uit de buurt blijven van de tikkers)
Verdedigen / de tikkers • bal onder controle houden • met elkaar samenwerken / insluiten • overzicht houden, herkennen van het moment om iemand te tikken
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller en/of korter maken (ruimte kleiner maken) • tikkers zonder bal Regels:
• alle spelers hebben een bal • twee spelers fungeren als tikker en proberen al dribbelend zoveel mogelijk spelers te tikken binnen 45 seconden • wanneer de bal buiten de ruimte komt beginnen de tikkers opnieuw met tellen • wanneer de overige spelers buiten de ruimte dribbelen is dit een punt voor de tikkers • de verdedigers die samen in 45 seconden de meeste punten halen zijn de winnaar • na 45 seconden wisselen van tikkers
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-15 meter
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • •
8-10 ballen 4-6 pionnen 2 hesjes (alleen verdedigers) 4-8 hoedjes
Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken (ruimte groter maken)
Voorfase
1.4
warming-up
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders wordt je getikt (Je snelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Kijk waar de tikkers staan, blijf uit de buurt – Maak een schijnbeweging op tijd, anders wordt je getikt – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te tikken.
Druk zetten op de spelers met bal Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is een speler te tikken. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Probeer spelers met bal in een hoek te dwingen – Jaag ze op en dwing hen tot fouten.
Oefenvorm
1.1
2 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen
7
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
9
Eisen aan het spel: 8
Regels:
10
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker
• beide teams kunnen scoren op een groot doel • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 15-18 meter
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdedigers (meer druk) of 2 tegen 2 lijnvoetbal (oefenvorm 1.2) of 2 tegen 2 met grote pionnen (oefenvorm 1.3) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 2 tegen 2 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.4)
Aantal spelers:
• 6 -10 spelers
Tip:
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 6-10 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • Alternatieve oefenvormen zijn: 2 tegen 2 lijnvoetbal (oefenvorm 1.2), 2 tegen 2 met grote pionnen (oefenvorm 1.3) en 2 tegen 2 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.4)
Oefenvorm
1.1
Aanwijzingen aanvallen Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal.
Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met
binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
1.2 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
2 tegen 2 lijnvoetbal 5
7
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door over de doellijn te dribbelen • door middel van dribbelen, aannemen en passen speler in 1 tegen 1 situaties brengen of als speler in de 1 tegen 1 situatie komen
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de lijn van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
6
Regels:
8
• b eide teams kunnen scoren door over de doellijn van de tegenpartij te dribbelen en de bal in het vak te controleren (voet op de bal) • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden van de eigen doellijn starten • er mag niet verdedigd worden in het eigen verdedigingsvak • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 15 meter • (scoorvak is 3-5m)
Aantal spelers:
• 4-8 spelers
Materiaal:
• • • •
4 ballen 8 pionnen 4-8 hesjes (twee kleuren) 14 hoedjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • deel van de lijn waarover gedribbeld kan worden kleiner maken (afzetten met extra pionnen) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld langer of breder maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen • 2 tegen 2 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.4) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen. • een alternatieve partijvorm is 2 tegen 2 met pionnen (oefenvorm 1.3)
Oefenvorm
1.2
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen (geen atletiekloop). Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, hou je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de lijn van de tegenpartij of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • 'Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze vorm meestal met de binnenkant of buitenkant van de voet Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Speler in de buurt van de balbezittende medespeler moet vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doellijn, scherm de lijn af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.3
2 tegen 2 met grote pionnen 5
7
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Eisen aan het spel:
6
Regels:
8
• b eide teams kunnen scoren door met de bal één van de grote pionnen te raken (= 1 punt) of om te schieten (= 2 punten) • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden van de eigen doellijn starten • er mag niet verdedigd worden in het eigen verdedigingsvak • aanvaller mag in het scoorvak de bal nog maximaal 2 x raken • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 15 meter • (scoorvak is 3-5m)
Aantal spelers:
• 4-8 spelers
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 4-8 hesjes (twee kleuren) 14 hoedjes 8 kleine pionnen 6-8 grote pionnen
Aanvallen • scoren door over de doellijn te dribbelen en vervolgens de bal te passen / schieten op één van de pionnen of vanuit het speelveld mikken op één van de pionnen • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in 1 tegen 1 situaties brengen of in kansrijke positie om te kunnen passen / schieten op één van de pionnen Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn / afschermen van de pionnen • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de lijn van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • passen / schieten met de binnenkant of wreef om een pion te raken of om te schieten Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • minder pionnen waarop gescoord kan worden (minimaal aantal = 3 pionnen) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld langer maken • meer pionnen waarop gescoord kan worden • wanneer er (te) weinig wordt gescoord kan gekozen worden voor 2 tegen 2 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.4) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een alternatieve oefenvorm is 2 tegen 2 lijnvoetbal (oefenvorm 1.2) of 2 tegen 2 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.4)
Oefenvorm
1.3
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doellijn van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Speler in de buurt van de balbezittende medespeler moet vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een pass of schot een pion kan raken of om kan schieten. Als hij verder van de pionnen staat of de bal harder wil raken, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de pion, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet mikken. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met
binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar pionnen staan en plaats de bal met binnenkant voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) op één van de pionnen.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat richting de pionnen geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doellijn, scherm de pionnen af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen, te mikken op de pionnen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten.’ Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.4
2 tegen 2 met 4 doeltjes 5
7
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek: Eisen aan het spel:
6
Regels:
8
• beide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in twee kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden tussen de eigen doeltjes starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 4-8 spelers
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 4 pionnen 4-8 hesjes (twee kleuren) 10 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter) of grote pionnen
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltjes • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in kansrijke positie brengen Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee doeltjes • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer doelen gemaakt met pionnen – doeltjes kleiner maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdedigers (meer druk) of 2 tegen 2 lijnvoetbal (oefenvorm 1.2) of 2 tegen 2 met grote pionnen (oefenvorm 1.3) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvormen zijn: 2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 1.1), 2 tegen 2 lijnvoetbal (oefenvorm 1.2) en 2 tegen 2 met grote pionnen (oefenvorm 1.3)
Oefenvorm
1.4
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Speler in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de twee doeltjes een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant in één van de twee doeltjes plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment
van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in één van de doeltjes (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.5
1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen
6
8
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenstander dwingen naar een zijkant / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
5
7
Regels:
• • • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 4-8 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen
8 ballen 4 pionnen 4-8 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdediger (meer druk) of 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6) of 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8)
Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvormen zijn: 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6), 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) en 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8)
Oefenvorm
1.5
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegenstander of na het inspelen van de bal door de trainer of keeper. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat
je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door de keeper, zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Wanneer de bal door de keeper in het spel moet worden gebracht. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel uit elkaar, maak de onderlinge afstand groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden (keeper), doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te dribbelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
1.6 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 lijnvoetbal 3
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door over de doellijn te dribbelen
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het dribbelen richting de lijn van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar ligt de ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker 4
Regels:
• beide teams kunnen scoren door over de doellijn van de tegenpartij te dribbelen en de bal in het vak te controleren (voet op de bal) • als de bal uit is indribbelen. 3e keer uit doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden van de eigen doellijn starten • er mag niet verdedigd worden in het eigen verdedigingsvak • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 10 meter • (scoorvak is 3-5m)
Aantal spelers:
• 2-4 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • •
4 ballen 8 pionnen 2-4 hesjes (twee kleuren) 10 hoedjes
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • deel van de lijn waarover gedribbeld kan worden kleiner maken (afzetten met extra pionnen) • oefenvorm 2 tegen 2 lijnvoetbal (oefenvorm 1.2) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen • 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8)
Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • een alternatieve oefenvorm is 1 tegen 1 met pionnen (oefenvorm 1.7)
Oefenvorm
1.6
Aanwijzingen aanvallen
Aanwijzingen verdedigen
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld.
Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen (geen atletiekloop). Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, hou je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af.
Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doellijn, scherm de lijn af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten.
Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegen stander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting de lijn van de tegenpartij. Hoe? • Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal.
Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.7
1 tegen 1 met grote pionnen 3
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Eisen aan het spel:
4
Regels:
• beide teams kunnen scoren door met de bal één van de grote pionnen te raken (= 1 punt) of om te schieten (= 2 punten) • als de bal uit is indribbelen. 3e keer uit is doorwisselen. • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden van de eigen doellijn starten • er mag niet verdedigd worden in het eigen verdedigingsvak • aanvaller mag in het scoorvak de bal nog maximaal 2 x raken • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 10-12 meter • (scoorvak is 3-5m)
Aantal spelers:
• 2-4 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • • •
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn / afschermen van de pionnen • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de lijn van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • passen / schieten met de binnenkant of wreef om een pion te raken of om te schieten Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • minder pionnen waarop gescoord kan worden (minimaal aantal = 2 pionnen) • oefenvorm 2 tegen 2 met grote pionnen (oefenvorm 1.3) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld langer maken • meer pionnen waarop gescoord kan worden • wanneer er (te) weinig wordt gescoord kan gekozen worden voor 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8) Tip:
4 ballen 2-4 hesjes (twee kleuren) 10 hoedjes 8 kleine pionnen 4 grote pionnen
Aanvallen • scoren door over de doellijn te dribbelen en vervolgens de bal te passen / schieten op één van de pionnen of vanuit het speelveld mikken op één van de pionnen • door middel van dribbelen in kansrijke positie komen om te kunnen passen / schieten op één van de pionnen
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • een alternatieve oefenvorm is 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6) of 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8)
Oefenvorm
1.7
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegenstander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting de lijn van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen.
Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een pass of schot een pion kan raken of om kan schieten. Als hij verder van de pionnen staat of de bal harder wil raken, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de pion, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet mikken De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar pionnen staan en plaats de bal met binnenkant voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) op één van de pionnen.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat richting de pionnen geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten op één van de pionnen of te gaan dribbelen richting de pionnen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doellijn, scherm de pionnen af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen of te mikken op de pionnen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten.’ Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.8 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 met 4 doeltjes 3
5
Karakteristiek:
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij (eventueel na inspeelpass trainer) • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee doeltjes • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
4
Regels:
6
• beide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in twee kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden tussen de eigen doeltjes starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 12-15 meter
Aantal spelers:
• 2-6 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 2-6 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter) of grote pionnen
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltje • door middel van dribbelen in kansrijke positie komen om te kunnen passen / schieten op één van de twee doeltjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer de doeltjes zijn gemaakt met pionnen – doeltjes kleiner maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdediger (meer druk) of 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6) of 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen). Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen. • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 1.5), 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6) en 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7)
Oefenvorm
1.8
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegen stander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen.
Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de twee doeltjes een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant in één van de twee doeltjes plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in één van de doeltjes (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal op één van de doeltjes dreigt te schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.9
1 tegen 1(+k) groot doel - kleine doeltjes
5
7
4
Regels:
6
• de aanvaller scoort op een groot doel, de verdediger en keeper kunnen scoren op 2 kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop doorwisselen en beginnen bij de aanvallers tussen de twee doeltjes • Keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen • Na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20-25 meter • breedte: 10-15 meter
Aantal spelers:
• 3-7 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 3-7 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdediger (meer druk) of 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6) of 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvormen zijn: 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6), 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) en 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8)
Oefenvorm
1.9
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegenstander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen.
Positie kiezen en vrijlopen (na verovering door de verdediger of keeper) Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door de keeper, zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Wanneer de bal door de keeper in het spel moet worden gebracht. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel uit elkaar, maak de onderlinge afstand groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden (keeper), doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, of te dribbelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond.’ Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
1.10
1 tegen 1 met 2 doeltjes 3
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in een klein doeltje • door middel van dribbelen in kansrijke positie komen om te kunnen passen / schieten op een klein doeltje.
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het doeltje • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij (eventueel na inspeelpass trainer) • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in het doeltje • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doeltje • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker 4
Regels:
• beide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in een klein doeltje • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop bij het eigen doeltje starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 2-4 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • • •
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer het doeltje gemaakt is met pionnen – doeltje kleiner maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdediger (meer druk) of 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6) of 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8) of 1 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 1.5) Tip:
4 ballen 4 pionnen 2-4 hesjes (twee kleuren) 10 hoedjes 2 kleine doeltje (3 x 1 meter) of grote pionnen
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 1.5), 1 tegen 1 lijnvoetbal (oefenvorm 1.6), 1 tegen 1 met grote pionnen (oefenvorm 1.7) en 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 1.8)
Oefenvorm
1.10
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegenstander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doeltje van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen.
Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doeltje staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doeltje, dan kan hij de bal beter met de binnenkant in het doeltje plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar het doeltje is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in het doeltje (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doeltje geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal op het doeltje dreigt te schieten Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en het eigen doeltje, scherm het doeltje af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
1.11 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van voren 4
6
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen (na inspeelpass trainer of medespeler), controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
8 10
5 7 9
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel bij een uitbal, hoekschop, achterbal of doelpunt doorwisselen keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
8 ballen 10 pionnen 3-10 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: verdediger korter op de situatie laten starten (spelen met de afstanden tussen de pionnen) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger verder van de situatie laten starten (spelen met de afstanden tussen de pionnen) • 1 tegen 1 met tegenstander van opzij (oefenvorm 1.12) of van achteren (oefenvorm 1.13) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een variatie is de vorm waarbij de trainer-coach of een medespeler de bal inspeelt op de speler die moet starten (aannemen en vervolgens dribbelen / schieten) – verdediger start op moment aanname • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 1.5) en 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 1.9)
Oefenvorm
1.11
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen (na inspeelpass trainer-coach of medespeler) Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na het inspelen van de bal door de trainer of medespeler. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname). Passen (inspeelpass door medespeler) Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet’. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te gaan dribbelen Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten.’ Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
1.12 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van de zijkant 4
6 8 10
5
7 9
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel bij een uitbal, hoekschop, achterbal of doelpunt doorwisselen keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
8 ballen 10 pionnen 3-10 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • zo snel mogelijk tussen tegenstander en het eigen doel komen • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen (na inspeelpass trainer of medespeler), controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • zo snel mogelijk tussen tegenstander en het eigen doel komen • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: verdediger korter op de situatie laten starten en/of schuin van de zijkant (niet op dezelfde hoogte) • 1 tegen 1 (+k) met tegenstander van voren (oefenvorm 1.11) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger verder van de situatie laten starten (spelen met de afstand tussen de spelers) • 1 tegen 1 (+k) met tegenstander van achteren (oefenvorm 1.13) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een variatie is de vorm waarbij de trainer-coach of een medespeler de bal inspeelt op de speler die moet starten (aannemen en vervolgens dribbelen / schieten) – verdediger start op moment aanname • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 1.5) en 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 1.9)
Oefenvorm
1.12
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de aanname, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen (na inspeelpass trainer-coach of medespeler) Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na het inspelen van de bal door de trainer of medespeler. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen (inspeelpass door medespeler) Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand)
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doeltje geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te gaan dribbelen Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom zo snel mogelijk tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond.’ Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
1.13 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van achteren 4
5
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • tegenstander inhalen en tussen tegenstander en het eigen doel komen • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen (na inspeelpass trainer of medespeler), controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • tegenstander inhalen en tussen tegenstander en het eigen doel komen • de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
7 9
6 8 10
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel bij een uitbal, hoekschop, achterbal of doelpunt doorwisselen keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
8 ballen 10 pionnen 3-10 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: verdediger korter op de situatie laten starten (afstand tussen de pionnen) • 1 tegen 1 (+k) met tegenstander van de zijkant (oefenvorm 1.12) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger verder van de situatie laten starten (spelen met de afstand tussen de spelers) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een variatie is de vorm waarbij de trainer-coach of een medespeler de bal inspeelt op de speler die moet starten (aannemen en vervolgens dribbelen / schieten) – verdediger start op moment aanname • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 1.5) en 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 1.9)
Oefenvorm
1.13
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Versnel tijdens en na de aanname, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen (na inspeelpass trainer-coach of medespeler) Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na het inspelen van de bal door de trainer of medespeler. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal.
Passen (inspeelpass door medespeler) Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of makkelijk vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te gaan dribbelen Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgespeeld of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Partijvorm
1A
4 tegen 4 lijnvoetbal 9
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door over de doellijn te dribbelen • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in 1 tegen 1 situaties brengen
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de lijn van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
10
Regels:
• b eide teams kunnen scoren door over de doellijn van de tegenpartij te dribbelen en de bal in het vak te controleren (voet op de bal) • als de bal uit is indribbelen of inpassen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden van de eigen doellijn starten • er mag niet verdedigd worden in het eigen verdedigingsvak • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 40 meter • (scoorvak is 3-5m)
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • •
4 ballen 8 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 22 hoedjes
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • deel van de lijn waarover gedribbeld kan worden kleiner maken (afzetten met extra pionnen) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld langer maken
Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een alternatieve partijvorm is 4 tegen 4 basisvorm (partijvorm 1B) of 4 tegen 4 met pionnen (partijvorm 1C)
Partijvorm
1A
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen (geen atletiekloop). Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de lijn van de tegenpartij of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze vorm meestal met de binnenkant of buitenkant van de voet Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doellijn, scherm de lijn af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dirbbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Partijvorm
1B
4 tegen 4 basisvorm
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in een klein doeltje • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in kansrijke positie brengen
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doeltje • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doeltje van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in het doeltje • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
9
10
Regels:
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doeltje • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
• b eide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in een klein doeltje • als de bal uit is indribbelen of inpassen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop bij het eigen doeltje starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 40 meter • breedte: 20 meter
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 4 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 14 hoedjes 2 kleine doeltjes (3 x 1 meter)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker
Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een alternatieve partijvorm is 4 tegen 4 lijnvoetbal (partijvorm 1A) of 4 tegen 4 met grote pionnen (partijvorm 1C)
Partijvorm
1B
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doeltje van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doeltje staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doeltje, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak
zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar het doeltje is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in het doeltje (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doeltje geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en het eigen doeltje, scherm het doeltje af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit. – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Partijvorm
1C
4 tegen 4 met pionnen 9
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Eisen aan het spel: 10
Regels:
• b eide teams kunnen scoren door met de bal één van de grote pionnen te raken (= 1 punt) of om te schieten (= 2 punten) • als de bal uit is indribbelen of inpassen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden van de eigen doellijn starten • er mag niet verdedigd worden in het eigen verdedigingsvak • aanvaller mag in het scoorvak de bal nog maximaal 2 x raken • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 40 meter • (scoorvak is 3-5m)
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 8-10 hesjes (twee kleuren) 22 hoedjes 8 kleine pionnen 14 grote pionnen
Aanvallen • scoren door over de doellijn te dribbelen en vervolgens de bal te passen / schieten op één van de pionnen of vanuit het speelveld mikken op één van de pionnen • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in 1 tegen 1 situaties brengen of in kansrijke positie om te kunnen passen / schieten op één van de pionnen Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn / afschermen van de pionnen • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de lijn van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • passen / schieten met de binnenkant of wreef om een pion te raken of om te schieten Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doellijn • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • minder pionnen waarop gescoord kan worden (minimaal aantal = 5 pionnen) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld langer maken • meer pionnen waarop gescoord kan worden Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een alternatieve partijvorm is 4 tegen 4 lijnvoetbal (partijvorm 1A) of 4 tegen 4 basis vorm (partijvorm 1B)
Partijvorm
1C
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doellijn van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een pass of schot een pion kan raken of om kan schieten. Als hij verder van de pionnen staat of de bal harder wil raken, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de pion, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet mikken De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment
van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar pionnen staan en plaats de bal met binnenkant voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) op één van de pionnen.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat richting de pionnen geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doellijn, scherm de pionnen af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen, te mikken op de pionnen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
groep 2 voorfase-WU 2.1 t/m 2.3 / oefenvorm 2.1 t/m 2.8 / partijvorm 2A t/m 2b llen aanva
Voorfase
2.1
Warming-up
doelschietspel met keeper
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper (binnenkant of met de wreef)
Verdedigen • verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en stilleggen van de bal • schieten op het doel (binnenkant of wreef) Verdedigen • verwerken van schoten op doel door keeper
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker
Regels:
• spelers kunnen scoren door de bal stil te leggen op 8 meter van het doel en te scoren • lukt dit 2x achter elkaar dan gaan ze naar de volgende lijn (10 meter), lukt dit 2x achter elkaar dan gaan ze naar de kampioenslijn (12 meter) • de speler die als eerst 3x scoort van al de kampioenslijn is de winnaar • wordt 2x achter elkaar van een bepaalde lijn gemist dan ga je weer een lijn dichter naar het doel toe • doelpunten tellen alleen wanneer de speler via het ‘slootje’ terugdribbelt naar de beginpositie • spelers om beurten laten keepen – keeper krijgt punten voor elke gestopte bal – wie is de master keeper?
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers
Materiaal:
• • • •
4 ballen 10 pionnen 6-8 hoedjes 1 grote doel (5 x 2 meter)
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand naar het doel groter maken (10 – 12 – 14 meter) • schieten van een rollende bal • schieten vanaf schuin links of rechts van het doel • schieten met het ‘verkeerde’ been • 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van achteren (oefenvorm 2.8) of 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van de zijkant (oefenvorm 2.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand naar het doel kleiner maken • doelschietspel hoog – laag (voorfase 2.1 – variant) of met pionnen (voorfase 2.1 – variant)
Tip:
• zorg dat de volgende speler pas start nadat de bal op doel is geschoten (niet te snel achter elkaar) • alternatieve oefenvormen zijn: doelschietspel hoog – laag (voorfase 2.1 – variant) of met pionnen (voorfase 2.1 – variant)
Voorfase
2.1
Warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Voorfase
2.1
Warming-up - variant
doelschietspel hoog - laag
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel (binnenkant of met de wreef)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en stilleggen van de bal • schieten op het doel (binnenkant of wreef)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand naar het doel groter maken (10 – 12 – 14 meter) • schieten van een rollende bal • schieten vanaf schuin links of rechts van het doel • schieten met het ‘verkeerde’ been • 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van achteren (oefenvorm 2.8) of 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van de zijkant (oefenvorm 2.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand naar het doel kleiner maken • doelschietspel met pionnen (voorfase 2.1 – variant)
Regels:
• spelers kunnen scoren door de bal stil te leggen op 8 meter van het doel en te scoren • bal boven de lijn en hoog in het doel = 3 punten / bal onder de lijn en in het doel = 1 punt. Wanneer je 5 punten of meer hebt ga je naar de volgende lijn (10 meter). Wanneer je wederom 5 punten of meer hebt ga je naar de kampioenslijn (12 meter) • wie het eerst 5 punten of meer haalt vanaf de kampioenslijn heeft gewonnen • wordt 2 x achter elkaar van een bepaalde lijn gemist dan ga je weer een lijn dichter naar het doel toe • punten tellen alleen wanneer de speler via het ‘slootje’ terugdribbelt naar de beginpositie
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers
Materiaal:
• • • • •
4-5 ballen 10 pionnen 6-8 hoedjes 1 grote doel (5 x 2 meter) 1 spanband
Tip:
• z org dat de volgende speler pas start nadat de bal op doel is geschoten (niet te snel achter elkaar) • alternatieve oefenvormen zijn: doelschietspel met keeper (voorfase 2.1) of met pionnen (voorfase 2.1 – variant)
Voorfase
2.1
Warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog - binnenkant of buitenkant voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Voorfase
2.1
Warming-up - variant
doelschietspel met pionnen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel (binnenkant of met de wreef)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en stilleggen van de bal • schieten op het doel (binnenkant of wreef)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand naar het doel groter maken (10 – 12 – 14 meter) • pionnen meer in de hoek plaatsen • schieten van een rollende bal • schieten vanaf schuin links of rechts van het doel • schieten met het ‘verkeerde’ been • 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van achteren (oefenvorm 2.8) of 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van de zijkant (oefenvorm 2.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand naar het doel kleiner maken (6 – 8 – 10 meter) • pionnen meer naar binnen plaatsen Regels:
• spelers kunnen scoren door de bal stil te leggen op 8 meter van het doel en te scoren • bal in de hoeken links of rechts van de pion en in het doel = 3 punten / bal in het midden en in het doel = 1 punt. Wanneer je 5 punten of meer hebt ga je naar de volgende lijn (10 meter). Wanneer je wederom 5 punten of meer hebt ga je naar de kampioenslijn (12 meter) • wie het eerst 5 punten of meer haalt vanaf de kampioenslijn heeft gewonnen • wordt 2 x achter elkaar van een bepaalde lijn gemist dan ga je weer een lijn dichter naar het doel toe • punten tellen alleen wanneer de speler via het ‘slootje’ terugdribbelt naar de beginpositie
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers
Materiaal:
• • • • •
4-5 ballen 10 pionnen 6-8 hoedjes 1 grote doel (5 x 2 meter) 2 grote pionnen en touwen / spanbanden
Tip:
• z org dat de volgende speler pas start nadat de bal op doel is geschoten (niet te snel achter elkaar) • alternatieve oefenvormen zijn: doelschietspel met keeper (voorfase 2.1) of met pionnen (voorfase 2.1 – variant)
Voorfase
2.1
Warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • plaats / mik de bal met de binnenkant van de voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) in de hoeken.
Voorfase
2.2
Warming-up
poortschietspel met keeper
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door schieten / passen tussen de pionnen en langs de keeper / verdediger • aannemen van een rollende bal in het vak
Verdedigen • bal tegenhouden door keeper / verdediger
Eisen aan het spel:
Aanvallen • goede eerste aanname (onder controle houden binnen het eigen vak) • passen met binnenkant voet / wreef langs de verdediger • positie kiezen om de bal te kunnen ontvangen
Verdedigen • bal blijven zien • bal tegenhouden
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker
Regels:
• tweetal kan scoren door de bal tussen de pionnen naar elkaar toe te spelen (over de grond) • voordat de bal wordt terug gespeeld, dient de speler eerst de bal aan te nemen in het vak • wordt de bal niet aangenomen in het vak dan is het geen punt voor het tweetal • het tweetal dat het eerste 10 punten heeft is de winnaar • de keeper / verdediger kan het scoren voorkomen door de bal tegen te houden • de spelers mogen na de aanname gaan dribbelen met de bal in hun eigen vak • de verdediger / keeper met de meeste punten is winnaar • na verloop van tijd wisselt de keeper / verdediger met één van de spelers aan de zijkant
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter • afstand tussen de pionnen 6 – 8 meter
Aantal spelers:
• 6-12 spelers
Materiaal:
• • • •
8 ballen 20 kleine pionnen of hoedjes 8 grote pionnen 4 hesjes (alleen de verdediger / keeper)
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • doel / poort verkleinen • verdediger / keeper mag handen gebruiken • afstand van het passen vergroten Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • doel / poort vergroten • keeper / verdediger mag alleen nog met de voeten de bal tegenhouden • afstand van passen verkleinen • oefenvorm zonder keeper / verdediger
Tip:
• z org er voor dat je niet alleen aandacht besteed aan de speler die passt, maar ook aan de speler die positie kiest om de bal te kunnen ontvangen. Alleen zo kunnen punten verdiend worden.
Voorfase
2.2
Warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een pass van je teamgenoot.Vervolgens kun je als speler de bal direct terugpassen / aannemen – passen of aannemen, dribbelen en dan passen. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt passen of kunt dribbelen. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, wanneer de bal met meer snelheid gespeeld moet worden. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts.
Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit waar staat de verdediger en waar staat je teamgenoot – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Speler aan de andere kant moet vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die de bal tussen de pionnen wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Voorfase
2.3
Warming-up
dubbel doelschietspel met 2 kleine doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten in één van de twee kleine doeltjes (binnenkant of met de wreef)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en stilleggen van de bal • schieten op één van de kleine doeltjes (binnenkant of wreef)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand naar het doel groter maken (10 – 12 – 14 meter) • doeltjes dichter bij elkaar plaatsen • schieten van een rollende bal • schieten met het ‘verkeerde’ been • 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van achteren (oefenvorm 2.8) of 1 tegen 1 (+k) grote doelen tegenstander van de zijkant (oefenvorm 2.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand naar de doeltjes kleiner maken (6 – 8 – 10 meter) • doeltjes verder uit elkaar plaatsen • doelschietspel met pionnen (voorfase 2.1 – variant) Regels:
• spelers kunnen scoren door de bal stil te leggen op 8 meter van de doeltjes en te mikken op 1 van de 2 kleine doeltjes • wanneer je 2 x achter elkaar gescoord hebt ga je naar de volgende lijn (10 meter). Wanneer je dan wederom 2 x achter elkaar hebt gescoord ga je naar de kampioenslijn (12 meter) • wie het eerst 3x scoort vanaf de kampioenslijn heeft gewonnen • wordt 2 x achter elkaar van een bepaalde lijn gemist dan ga je weer een lijn dichter naar het doel toe • punten tellen alleen wanneer de speler via het ‘slootje’ terugdribbelt naar de beginpositie • keeper krijgt punten voor elke bal die hij tegenhoudt. Na verloop van tijd wisselen van keeper. Wie is de master keeper?
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 12-15 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers (meer spelers: organisatie 2 x uitzetten)
Materiaal:
• • • •
4-5 ballen 12 pionnen 6-8 hoedjes 2 kleine doeltjes (3 x 1 meter)
Tip:
• zorg dat de volgende speler pas start nadat de bal op de doeltjes is geschoten (niet te snel achter elkaar) • alternatieve oefenvormen zijn: doelschietspel met keeper (voorfase 2.1), hoog - laag (voorfase 2.1 – variant) of met pionnen (voorfase 2.1 – variant)
Voorfase
2.3
Warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • plaats / mik de bal met de binnenkant van de voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) in één van de twee doeltjes.
Oefenvorm
2.1
3 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
9
11
Eisen aan het spel:
8
Regels:
10
• beide teams kunnen scoren op een groot doel • als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de keeper van het drietal • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 7 -11 spelers
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 7-11 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.3) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvorm: 2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.2)
Oefenvorm
2.1
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen
– Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp –
eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.2
2 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
8
10
Eisen aan het spel: 7
9
Regels:
• • • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 6 -10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen
8 ballen 4 pionnen 6-10 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.3) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen
Oefenvorm
2.2
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp
– eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.3
2 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
7
9
Eisen aan het spel:
6 8
Regels:
• beide teams kunnen scoren op een groot doel • als de bal uit is indribbelen voor de verdediger of inpassen voor de aanvallers, 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de keeper van het tweetal • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • keeper aanvallers mag alleen op de eigen helft meevoetballen • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 5-9 spelers
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 5-9 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstanders en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: de verdediger belonen wanneer hij de bal verovert op helft tegenpartij en scoort (eerder druk zetten) • 3 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.1) of 2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.2) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger start halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen
Oefenvorm
2.3
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat
je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen
– standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.4
1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen
6
5
8
7
Regels:
• • • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 4-8 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen
8 ballen 4 pionnen 4-8 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenstander dwingen naar een zijkant / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: de verdediger belonen wanneer hij de bal verovert op helft tegenpartij en scoort (eerder druk zetten) • 2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.2) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • wanneer er (te) weinig wordt geschoten: 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.3) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvorm is: 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 2.5)
Oefenvorm
2.4
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegenstander of na het inspelen van de bal door de trainer of keeper. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat
je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door de keeper, zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Wanneer de bal door de keeper in het spel moet worden gebracht. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel uit elkaar, maak de onderlinge afstand groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden (keeper), doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te dribbelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.5
1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes
5
7
4
Regels:
6
• de aanvaller scoort op een groot doel, de verdediger en keeper kunnen scoren op 2 kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop doorwisselen en beginnen bij de aanvallers tussen de twee doeltjes • keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20-25 meter • breedte: 10-15 meter
Aantal spelers:
• 3-7 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 3-7 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: de verdediger belonen wanneer hij de bal verovert op helft tegenpartij en scoort (eerder druk zetten) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • wanneer er (te) weinig wordt geschoten: 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 2.3) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen, zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvorm is: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 2.4)
Oefenvorm
2.5
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegenstander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen.
Positie kiezen en vrijlopen (na verovering door de verdediger of keeper) Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door de keeper, zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Wanneer de bal door de keeper in het spel moet worden gebracht. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel uit elkaar, maak de onderlinge afstand groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden (keeper), doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, of te dribbelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.6 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 (+k) grote doelen – tegenstander van voren 4
6 8 10
5 7 9
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel bij een uitbal, hoekschop, achterbal of doelpunt doorwisselen keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
8 ballen 10 pionnen 3-10 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen (na inspeelpass trainer of medespeler), controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: verdediger korter op de situatie laten starten (spelen met de afstanden tussen de pionnen) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger verder van de situatie laten starten (spelen met de afstanden tussen de pionnen) • 1 tegen 1 met tegenstander van opzij (oefenvorm 2.7) of van achteren (oefenvorm 2.8) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een variatie is de vorm waarbij de trainer-coach of een medespeler de bal inspeelt op de speler die moet starten (aannemen en vervolgens dribbelen / schieten) – verdediger start op moment aanname • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 2.4) en 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 2.5)
Oefenvorm
2.6
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen (na inspeelpass trainer-coach of medespeler) Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na het inspelen van de bal door de trainer of medespeler. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname). Passen (inspeelpass door medespeler) Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te gaan dribbelen Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.7 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 (+k) grote doelen – tegenstander van de zijkant 4
6 8 10
5 7 9
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel bij een uitbal, hoekschop, achterbal of doelpunt doorwisselen keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
8 ballen 10 pionnen 4-10 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • zo snel mogelijk tussen tegenstander en het eigen doel komen • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen (na inspeelpass trainer of medespeler), controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • zo snel mogelijk tussen tegenstander en het eigen doel komen • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: verdediger korter op de situatie laten starten en/of schuin van de zijkant (niet op dezelfde hoogte) • 1 tegen 1 (+k) met tegenstander van voren (oefenvorm 2.6) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger verder van de situatie laten starten (spelen met de afstand tussen de spelers) • 1 tegen 1 (+k) met tegenstander van achteren (oefenvorm 2.8) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een variatie is de vorm waarbij de trainer-coach of een medespeler de bal inspeelt op de speler die moet starten (aannemen en vervolgens dribbelen / schieten) – verdediger start op moment aanname • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 2.4) en 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 2.5)
Oefenvorm
2.7
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de aanname, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen (na inspeelpass trainer-coach of medespeler) Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na het inspelen van de bal door de trainer of medespeler. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen (inspeelpass door medespeler) Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet’. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag.
Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te gaan dribbelen Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom zo snel mogelijk tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
2.8 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 (+k) grote doelen – tegenstander van achteren 4
5
Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • tegenstander inhalen en tussen tegenstander en het eigen doel komen • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen (blokken) – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen (na inspeelpass trainer of medespeler), controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • tegenstander inhalen en tussen tegenstander en het eigen doel komen • de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
7 9
6 8 10
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel bij een uitbal, hoekschop, achterbal of doelpunt doorwisselen keeper mag alleen op de eigen helft meevoetballen na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
8 ballen 10 pionnen 3-10 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: verdediger korter op de situatie laten starten (afstand tussen de pionnen) • 1 tegen 1 (+k) met tegenstander van de zijkant (oefenvorm 2.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger verder van de situatie laten starten (spelen met de afstand tussen de spelers) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een variatie is de vorm waarbij de trainer-coach of een medespeler de bal inspeelt op de speler die moet starten (aannemen en vervolgens dribbelen / schieten) – verdediger start op moment aanname • alternatieve oefenvormen zijn: 1 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen (oefenvorm 2.4) en 1 tegen 1 (+k) groot doel – kleine doeltjes (oefenvorm 2.5)
Oefenvorm
2.8
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Versnel tijdens en na de aanname, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen (na inspeelpass trainer-coach of medespeler) Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na het inspelen van de bal door de trainer of medespeler. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting het doel van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal.
Passen (inspeelpass door medespeler) Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of makkelijk vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of te gaan dribbelen Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgespeeld of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Partijvorm
2A Inhoud - Bedoeling van deze vorm
4 (+k) tegen 4 (+k) grote doelen
Karakteristiek:
11
K
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
k
12
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 30 meter
Aantal spelers:
• 10-12 spelers
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker
Materiaal:
• • • • •
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten)
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
8 ballen 4 pionnen 10-12 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
partijvorm 4 (+k) tegen 4 (+k) met 2 grote doelen
4
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • 3 (+k) tegen 3 (+k) met grote doelen (partijvorm 2B) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • alternatieve partijvorm: 3 (+k) tegen 3 (+k) met grote doelen (partijvorm 2B)
Partijvorm
2A
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets
achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Partijvorm
2B
3 (+k) tegen 3 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
9
11
Eisen aan het spel:
10
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
12
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 25-30 meter
Aantal spelers:
• 8-12 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
8 ballen 4 pionnen 8-12 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) • 4 (+k) tegen 4 (+k) met grote doelen (partijvorm 2A) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • alternatieve partijvorm: 4 (+k) tegen 4 (+k) met grote doelen (partijvorm 2A)
Partijvorm
2B
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets
achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
groep 3 voorfase-WU 3.1 t/m 3.4 / oefenvorm 3.1 t/m 3.7 / partijvorm 3A t/m 3D llen aanva
Voorfase
3.1
/ warming-up
poortschietspel vaste afstand
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten / passen tussen de pionnen • aannemen van een rollende bal voor of op de lijn
Eisen aan het spel:
Aanvallen • goede eerste aanname (onder controle houden) • passen met binnenkant voet / wreef tussen de pionnen • positie kiezen om de bal te kunnen ontvangen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • doel / poort verkleinen • afstand van het passen vergroten • passen / schieten van een rollende bal • passen / schieten met het ‘verkeerde’ been • poortschietspel met keeper (voorfase 3.1 WU – variant) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • doel / poort vergroten • afstand van passen verkleinen Tip: Regels:
• t weetal kan scoren door de bal tussen de pionnen naar elkaar te spelen (over de grond) • voordat de bal wordt terug gespeeld, dient de speler eerst de bal aan te nemen voor of op de lijn • wordt de bal niet aangenomen dan is het geen punt voor het tweetal • wanneer beide spelers drie keer hebben gescoord dan wordt de afstand tussen de pionnen kleiner gemaakt • het tweetal dat het eerste 10 punten heeft is de winnaar • na verloop van de tijd nieuwe tweetallen maken / doordraaien
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter • afstand tussen de grote pionnen 3 - 1 meter
Aantal spelers:
• 6-8 spelers
Materiaal:
• • • •
8 ballen 10 kleine pionnen 10 hoedjes 8 grote pionnen
• z org er voor dat je niet alleen aandacht besteed aan de speler die passt, maar ook aan de speler die positie kiest om de bal te kunnen ontvangen. Alleen zo kunnen punten verdiend worden.
Voorfase
3.1
/ warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een pass van je teamgenoot.Vervolgens kun je als speler de bal direct terugpassen / aannemen – passen of aannemen, dribbelen en dan passen. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt passen. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, wanneer de bal met meer snelheid gespeeld moet worden. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts.
Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet.
Voorfase
3.1
/ warming-up - variant
poortschietspel met keeper
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door schieten / passen tussen de pionnen en langs de keeper / verdediger • aannemen van een rollende bal in het vak
Verdedigen • bal tegenhouden door keeper / verdediger
Eisen aan het spel:
Aanvallen • goede eerste aanname (onder controle houden binnen het eigen vak) • passen met binnenkant voet / wreef langs de verdediger • positie kiezen om de bal te kunnen ontvangen
Verdedigen • bal blijven zien • bal tegenhouden
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker
Regels:
• tweetal kan scoren door de bal tussen de pionnen naar elkaar te spelen (over de grond) • voordat de bal wordt teruggespeeld, dient de speler eerst de bal aan te nemen in het vak • wordt de bal niet aangenomen in het vak dan is het geen punt voor het tweetal • het tweetal dat het eerste 10 punten heeft is de winnaar • de keeper / verdediger kan het scoren voorkomen door de bal tegen te houden • de spelers mogen na de aanname gaan dribbelen met de bal in hun eigen vak • de verdediger / keeper met de meeste punten is winnaar • na verloop van tijd wisselt de keeper / verdediger met één van de spelers aan de zijkant
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter • afstand tussen de grote pionnen 6 – 8 meter
Aantal spelers:
• 6-12 spelers
Materiaal:
• • • •
8 ballen 20 kleine pionnen of hoedjes 8 grote pionnen 4 hesjes (alleen de verdediger / keeper)
Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • doel / poort verkleinen • verdediger / keeper mag handen gebruiken • afstand van het passen vergroten Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • doel / poort vergroten • keeper / verdediger mag alleen nog met de voeten de bal tegenhouden • afstand van passen verkleinen • poortschietspel vaste afstand (voorfase 3.1 / WU) of poortschietspel variabele afstand (voorfase 3.1 / WU – variant) Tip:
• z org er voor dat je niet alleen aandacht besteed aan de speler die passt, maar ook aan de speler die positie kiest om de bal te kunnen ontvangen. Alleen zo kunnen punten verdient worden.
Voorfase
3.1
/ warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een pass van je teamgenoot.Vervolgens kun je als speler de bal direct terugpassen / aannemen – passen of aannemen, dribbelen en dan passen. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt passen of kunt dribbelen. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, wanneer de bal met meer snelheid gespeeld moet worden. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts.
Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit waar staat de verdediger en waar staat je teamgenoot – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Speler aan de andere kant moet vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig.
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die de bal tussen de pionnen wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Voorfase
3.1
/ warming-up - variant
poortschietspel variabele afstand
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten / passen tussen de pionnen • aannemen van een rollende bal
Eisen aan het spel:
Aanvallen • goede eerste aanname (onder controle houden) • passen met binnenkant voet / wreef tussen de pionnen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • doel / poort verkleinen • afstand van het passen vergroten • passen / schieten van een rollende bal • passen / schieten met het ‘verkeerde’ been • poortschietspel met keeper (voorfase 3.1 WU – variant) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • doel / poort vergroten • afstand van passen verkleinen Tip:
Regels:
• s pelers kunnen scoren door de bal stil te leggen op 8 meter van de pionnen en de bal te passen tussen de twee pionnen • wanneer je 2x achter elkaar gescoord heb ga je naar de volgende lijn (10 meter). Wanneer je dan wederom 2x achter elkaar heb gescoord ga je naar de kampioenslijn (12 meter) • wie het eerst 3x scoort vanaf de kampioenslijn heeft gewonnen. • wordt er 2x van een bepaalde lijn gemist dan ga je weer een lijn dichter naar de pionnen toe • na verloop van de tijd nieuwe tweetallen maken / doordraaien
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 10-12 meter • afstand tussen de grote pionnen 3 - 1 meter
Aantal spelers: Materiaal:
• 2 spelers per organisatie • 4-10 spelers organisatie meerder keren uitzetten naast elkaar
• 8 ballen (2 per veldje) • 20 kleine pionnen of hoedjes • 8 grote pionnen (2 per veldje)
• z org er voor dat je niet alleen aandacht besteed aan de speler die passt, maar ook oog hebt voor de speler aan de overkant die de bal moet stoppen / aannemen
Voorfase
3.1
/ warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een pass van je teamgenoot. Vervolgens kun je als speler de bal direct terugpassen / aannemen – passen of aannemen, dribbelen en dan passen. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt passen. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, wanneer de bal met meer snelheid gespeeld moet worden. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef,
afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet.
Voorfase
3.2
/ warming-up
pionschietspel vaste afstand
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten / passen richting een pion • aannemen van een rollende bal voor of op de lijn
Eisen aan het spel:
Aanvallen • goede eerste aanname (onder controle houden) • passen met binnenkant voet / wreef richting de pion • positie kiezen om de bal te kunnen ontvangen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand van het passen vergroten • passen / schieten van een rollende bal • passen / schieten met het ‘verkeerde’ been • poortschietspel met keeper (voorfase 3.1 WU – variant) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand van passen verkleinen (bijvoorbeeld 3x missen – 1 stap naar voren zetten) • 2 pionnen dichtbij elkaar zetten (groter doelvlak) • poortschietspel met vaste of variabele afstand (voorfase 3.1) Tip: Regels:
• b eide spelers kunnen scoren door de pion te raken (= 1 punt) of de pion om te schieten (= 3 punten) • voordat de bal wordt terug gespeeld, dient de speler eerst de bal aan te nemen voor of op de lijn • de speler die de meeste punten haalt is de winnaar • na verloop van de tijd nieuwe tweetallen maken / doordraaien
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 2 spelers per organisatie • 4-10 spelers organisatie meerder keren uitzetten naast elkaar
Materiaal:
• • • •
8 ballen 10 kleine pionnen 10 hoedjes 4-8 grote pionnen
• z org er voor dat je niet alleen aandacht besteed aan de speler die passt, maar ook oog hebt voor de speler aan de overkant die de bal moet stoppen / aannemen • alternatief kan zijn om niet te werken met individuele scores, maar met een score per tweetal. Het tweetal dat de meeste punten heeft gehaald is winnen
Voorfase
3.2
/ warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een pass van je teamgenoot.Vervolgens kun je als speler de bal direct terugpassen / aannemen – passen of aannemen, dribbelen en dan passen. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt passen. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, wanneer de bal met meer snelheid gespeeld moet worden. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts.
Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet.
Voorfase
3.2
/ warming-up - variant
pionschietspel variabele afstand
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten / passen richting een pion • aannemen van een rollende bal voor of op de lijn
Eisen aan het spel:
Aanvallen • goede eerste aanname (onder controle houden) • passen met binnenkant voet / wreef richting de pion • positie kiezen om de bal te kunnen ontvangen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand van het passen vergroten (8 – 10 – 12 meter) • passen / schieten van een rollende bal • passen / schieten met het ‘verkeerde’ been • poortschietspel met keeper (voorfase 3.1 WU – variant) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand van passen verkleinen (4 – 6 – 8 meter) • 2 pionnen dichtbij elkaar zetten (groter doelvlak) • poortschietspel met vaste of variabele afstand (voorfase 3.1 WU)
Tip:
Regels:
• b eide spelers kunnen scoren door de pion te raken (= 1 punt) of de pion om te schieten (= 3 punten) • we starten van de lijn op 6 meter van de pion • wanneer je 4 punten of meer hebt ga je naar de volgende lijn (8 meter). Wanneer je ook hier weer 4 punten hebt gescoord ga je naar de kampioenslijn (10 meter). Wie het eerst 5 punten heeft vanaf de kampioenslijn heeft gewonnen • wanneer je 3x achter elkaar de pion mist ga je een lijn dichterbij • de speler die de meeste punten haalt is de winnaar. • na verloop van de tijd nieuwe tweetallen maken / doordraaien
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 2 spelers per organisatie • 4-10 spelers organisatie meerder keren uitzetten naast elkaar
• z org er voor dat je niet alleen aandacht besteed aan de speler die passt, maar ook oog hebt voor de speler aan de overkant die de bal moet stoppen / aannemen. • alternatief kan zijn om niet te werken met individuele scores, maar met een score per tweetal. Het tweetal dat de meeste punten heeft gehaald is winnen
Voorfase
3.2
/ warming-up - variant
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een pass van je teamgenoot.Vervolgens kun je als speler de bal direct terugpassen / aannemen – passen of aannemen, dribbelen en dan passen. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • 'Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt passen. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je in deze situatie met binnenkant voet. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, wanneer de bal met meer snelheid gespeeld moet worden. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts.
Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet.
Voorfase
3.3
/ warming-up
dubbel doelschietspel met 2 kleine doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten één van de kleine doeltjes (binnenkant of met de wreef)
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en stilleggen van de bal • schieten op één van de kleine doeltjes (binnenkant of wreef)
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • afstand naar de doeltjes groter maken (10 – 12 – 14 meter) • doeltjes dichter bij elkaar plaatsen • schieten / passen van een rollende bal • schieten / passen vanaf schuin links of rechts van het doel • schieten / passen met het ‘verkeerde’ been • 1 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 3.7) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand naar de doeltjes kleiner maken (6 – 8 – 10 meter) • doeltjes verder uit elkaar plaatsen Regels:
• spelers kunnen scoren door de bal stil te leggen op 8 meter van de doeltjes en te mikken op 1 van de 2 kleine doeltjes • wanneer je 2 x achter elkaar gescoord hebt ga je naar de volgende lijn (10 meter). Wanneer je dan wederom 2 x achter elkaar hebt gescoord ga je naar de kampioenslijn (12 meter) • wie het eerst 3x scoort vanaf de kampioenslijn heeft gewonnen • wordt 2 x achter elkaar van een bepaalde lijn gemist dan ga je weer een lijn dichter naar het doel toe • punten tellen alleen wanneer de speler via het ‘slootje’ terugdribbelt naar de beginpositie • keeper krijgt punten voor elke bal die hij tegenhoudt. Na verloop van tijd wisselen van keeper. Wie is de master keeper?
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 15-20 meter • breedte: 12-15 meter
Aantal spelers:
• 4-5 spelers (meer spelers: organisatie 2 x uitzetten)
Materiaal:
• • • •
4-5 ballen 12 pionnen 6-8 hoedjes 2 kleine doeltjes (3 x 1 meter)
Tip:
• z org er de volgende speler pas start nadat de bal op doel is geschoten (niet te snel achter elkaar)
Voorfase
3.3
/ warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Plaats / mik de bal met de binnenkant van de voet (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) in de hoeken.
Voorfase
3.4
/ warming-up
dribbel pionschietspel met verdedigers (1)
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door te schieten één van de pionnen en langs de verdedigers (binnenkant of met de wreef)
Karakteristiek:
Verdedigen • bal tegenhouden
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en stilleggen van de bal • schieten / passen op één van de pionnen en langs de verdedigers (binnenkant of wreef) • aannemen / controleren van de bal door spelers achter de pionnen rij
Eisen aan het spel:
Verdedigen • tegenhouden van de bal met de voet
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • minder pionnen plaatsen • afstand van passen / schieten vergroten
Regels:
• s pelers kunnen scoren door richting de lijn te dribbelen en voor de lijn langs de verdedigers op een pion te schieten. Raken = 1 punt; omvallen = 2 punten • de verdedigers krijgen punten voor elke bal die ze tegenhouden • de speler die het eerste 5 (of 10 punten) heeft is de winnaar. Nadat je hebt geschoten stel je je op achter de pionnen om de volgende bal te ontvangen • vervolgens dribbel je als speler via het ‘slootje’ terug naar de beginpositie • de speler met de meeste punten heeft gewonnen • maximaal 3 spelers mogen tegelijkertijd starten • wissel de verdedigers regelmatig door
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 6-10 spelers
Materiaal:
• • • •
4-8 ballen 8 kleine pionnen (of hoedjes) 6-10 grote pionnen 4-12 hoedjes
Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand van passen / schieten verkleinen • meer pionnen en/of pionnen dichter op elkaar • één verdediger i.p.v. twee verdedigers Tip:
• m aak eventueel vast tweetallen waarbij er steeds een situatie is dat de ene speler dribbelt en passt / schiet op de pionnen en de andere speler dan staat opgesteld achter de rij pionnen om de bal tegen te houden • wanneer steeds dezelfde spelers de meeste punten krijgen is het verstandig om teams te maken en het team dat de meeste punten haalt binnen 2 minuten is winnaar
Voorfase
3.4
/ warming-up
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging te maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, probeer zoveel mogelijk punten te maken (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit / houd de bal onder controle. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen nadat een speler de bal op de rij pionnen heeft geschoten / gepasst. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten –Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt dribbelen en zo snel mogelijk via het slootje naar de beginpositie kan komen.
Schieten / passen Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de pionnen punten kan scoren. Als hij verder van de pionnen staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de pionnen, dan kan hij de bal beter met de binnenkant plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen – Kijk waar de verdedigers zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet op één van de pionnen (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op de pionnen wordt geschoten.
Voorfase
3.4
/ warming-up - variant
dribbel pionschietspel met verdedigers (2)
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • dribbelen en passeren van de verdedigers • scoren door te schieten één van de pionnen (binnenkant of met de wreef) • aannemen / stoppen van een rollende bal
Karakteristiek:
Verdedigen • bal veroveren
Eisen aan het spel:
Aanvallen • dribbelen en passeren van de verdedigers • scoren door te schieten één van de pionnen (binnenkant of met de wreef) • aannemen / stoppen van een rollende bal
Eisen aan het spel:
Verdedigen • bal blijven zien en op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • minder pionnen plaatsen • afstand van passen / schieten vergroten Regels:
• s pelers kunnen scoren door langs de verdedigers te dribbelen en de bal vanuit de vrije ruimte op een pion te schieten. Raken = 1 punt; omvallen = 2 punten • de verdedigers krijgen punten voor elke bal die ze veroveren (voet op de bal) • de speler die het eerste 5 (of 10 punten) heeft is de winnaar. Nadat je hebt geschoten stel je je op achter de pionnen om de volgende bal te ontvangen • vervolgens dribbel je als speler via het ‘slootje’ terug naar de beginpositie • de speler met de meeste punten heeft gewonnen • maximaal 3 spelers mogen tegelijkertijd starten • wissel de verdedigers regelmatig door
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 6-10 spelers
Materiaal:
• • • •
4-8 ballen 8 kleine pionnen (of hoedjes) 6-10 grote pionnen 4-12 hoedjes
Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • afstand van passen / schieten verkleinen • meer pionnen en/of pionnen dichter op elkaar • één verdediger i.p.v. twee verdedigers
Tip:
• m aak eventueel vast tweetallen waarbij er steeds een situatie is dat de ene speler dribbelt en passt / schiet op de pionnen en de andere speler dan staat opgesteld achter de rij pionnen om de bal tegen te houden • wanneer steeds dezelfde spelers de meeste punten krijgen is het verstandig om teams te maken en het team dat de meeste punten haalt binnen 2 minuten is winnaar
Voorfase
3.4
/ warming-up - variant
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen nadat een speler de bal op de rij pionnen heeft geschoten / gepasst. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten –Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname direct kunt dribbelen en zo snel mogelijk via het slootje naar de beginpositie kan komen.
Schieten / passen Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de pionnen punten kan scoren. Als hij verder van de pionnen staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de pionnen, dan kan hij de bal beter met de binnenkant plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen – Kijk waar de pionnen staan en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet op één van de pionnen (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de pionnen geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal op één van de pionnen dreigt te schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de pionnen - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te dribbelen – Blijf
zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • In de aangegeven ruimte, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
3.1
3 tegen 2 met 4 doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
6
8
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee kleine doeltjes • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
7
Regels:
9
• beide teams kunnen scoren op twee kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen voor het tweetal en inpassen voor het drietal. 3e keer uit is doorwisselen. • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten in het midden tussen de twee doeltjes door het drietal • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 30 meter • afstand doeltjes drietal vanaf zijlijn 4 meter en tweetal 7 meter
Aantal spelers:
• 5-9 spelers
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 4 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 14 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter)
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltjes • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in kansrijke positie brengen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • doeltjes tweetal dichter bij elkaar plaatsen • veld smaller maken • wanneer er veel van afstand op de doeltjes wordt geschoten verdedigers beïnvloeden om meer vooruit te verdedigen (meer druk) en/of halverwege te laten starten Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • doeltjes tweetal verder uit elkaar plaatsen • veld breder en/of langer maken • 2 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 3.5) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een alternatieve oefenvorm is 3 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.2)
Oefenvorm
3.1
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter –kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger –zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de twee doeltjes een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dichtbij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp
– eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in het doeltjes (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? •Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
3.2
3 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
9
11
Eisen aan het spel:
8
Regels:
10
• beide teams kunnen scoren op een groot doel • als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de keeper van het drietal • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 7-11 spelers
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen). • 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.6) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen. • alternatieve oefenvorm: 3 tegen 2 met 4 kleine doeltjes (oefenvorm 3.1)
Oefenvorm
3.2
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen
– Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter
de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
3.3
2 tegen 2 met 4 doeltjes 5
7
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek: Eisen aan het spel:
6
Regels:
8
• beide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in twee kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden tussen de eigen doeltjes starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 4-8 spelers
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 4 pionnen 4-8 hesjes (twee kleuren) 10 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter) of grote pionnen
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltjes • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in kansrijke positie brengen Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee doeltjes • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer doelen gemaakt met pionnen – doeltjes kleiner maken • wanneer er veel van afstand op de doeltjes wordt geschoten verdedigers beïnvloeden om meer vooruit te verdedigen (meer druk) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • doeltjes verder uit elkaar zetten • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen). Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen. • alternatieve oefenvorm is: 2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.4),
Oefenvorm
3.3
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Speler in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de twee doeltjes een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant in één van de twee doeltjes plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment
van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in één van de doeltjes (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
3.4
2 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
8
10
Eisen aan het spel: 7
9
Regels:
• • • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 30-35 meter • breedte: 15-18 meter
Aantal spelers:
• 6 -10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen, 3e keer uit is doorwisselen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop keepers mogen alleen op de eigen helft meevoetballen
8 ballen 4 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) • 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.6) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvorm is: 2 tegen 2 met 4 kleine doeltjes (oefenvorm 3.3)
Oefenvorm
3.4
Aanwijzingen aanvallen Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal.
Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met
binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegen stander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
3.5
2 tegen 1 met 4 doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
4
6
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstanders en de eigen doeltjes • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee doeltjes • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstanders en de eigen doeltjes • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
5
Regels:
7
• b eide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in twee kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen voor het tweetal (aanvallers); indribbelen voor de verdediger. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de doeltjes van de aanvallers • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 3-7 spelers
Materiaal:
• • • • •
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltje • door middel van dribbelen, aannemen en passen in kansrijke positie komen
4 ballen 4 pionnen 4-8 hesjes (twee kleuren) 10 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter)of grote pionnen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer doelen gemaakt met pionnen – doeltjes kleiner maken • wanneer er veel van afstand op de doeltjes wordt geschoten verdediger beïnvloeden om meer vooruit te verdedigen (meer druk) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • doeltjes verder uit elkaar zetten • verdediger start halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvorm is: 2 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.6)
Oefenvorm
3.5
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter –kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger –zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, hij heeft je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant in één van de twee doeltjes plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment
van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in één van de doeltjes (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstanders, draai je rug niet naar hen toe – Probeer tegenstanders naar een zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Oefenvorm
3.6
2 (+k) tegen 1 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
7
9
Eisen aan het spel:
6 8
Regels:
• beide teams kunnen scoren op een groot doel • als de bal uit is indribbelen voor de verdediger of inpassen voor de aanvallers, 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de keeper van het tweetal • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop • keeper aanvallers mag alleen op de eigen helft meevoetballen • na verloop van tijd wisselen team A en team B van rol
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 10-12 meter
Aantal spelers:
• 5-9 spelers
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 5-9 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstanders en het eigen doel • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) • 3 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.2) of 2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen (oefenvorm 3.4) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdediger start halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve oefenvorm is: 2 tegen 1 met 4 doeltjes (oefenvorm 3.5)
Oefenvorm
3.6
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat
je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen
– standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Oefenvorm
3.7 Inhoud - Bedoeling van deze vorm
1 tegen 1 met 4 doeltjes 3
5
Karakteristiek:
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • tegenstander dwingen tot het maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij (eventueel na inspeelpass trainer) • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar is ruimte • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee doeltjes • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
4
Regels:
6
• beide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in twee kleine doeltjes • als de bal uit is indribbelen of inpassen. 3e keer uit is doorwisselen • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop in het midden tussen de eigen doeltjes starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 12-15 meter
Aantal spelers:
• 2-6 spelers • eventueel organisatie 2 x uitzetten
Materiaal:
• • • • •
8 ballen 4 pionnen 2-6 hesjes (twee kleuren) 12 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter) of grote pionnen
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltje • door middel van dribbelen in kansrijke positie komen om te kunnen passen / schieten op één van de twee doeltjes
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer doelen gemaakt met pionnen – doeltjes kleiner maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het beïnvloeden van de verdediger (meer druk) • 2 tegen 2 met 4 doeltjes (oefenvorm 3.3) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• z org er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen
Oefenvorm
3.7
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen na een fout van de tegen stander of na het inspelen van de bal door de trainer. Vervolgens moet je als speler dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt dribbelen.
Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de twee doeltjes een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant in één van de twee doeltjes plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in één van de doeltjes (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal op één van de doeltjes dreigt te schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, bal te ver voor hem uit, foute aanname – Ga niet te snel naar de grond.
Partijvorm
3A
4 tegen 4 met 4 doeltjes
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
9
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in één van de twee kleine doeltjes • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en de eigen doeltjes • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
10
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 20 meter • breedte: 40 meter
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op twee kleine doeltjes als de bal uit is indribbelen of inpassen. bij een doelpunt, achterbal of hoekschop bij het eigen doeltje starten (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
4 ballen 4 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 14 hoedjes 4 kleine doeltje (3 x 1 meter)
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in één van de twee kleine doeltjes • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in kansrijke positie brengen
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken
Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • een alternatieve partijvorm is 4 tegen 4 basisvorm (partijvorm 3 B)
Partijvorm
3A
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging te maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting de doeltjes van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat
je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter –kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger –zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op één van de twee doeltjes een doelpunt kan maken. Als hij verder van de doeltjes staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dichtbij de doeltjes, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter
de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snij de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de doeltjes zijn en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in het doeltjes(korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op de doeltjes geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en de eigen doeltjes, scherm de doeltjes af - Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten.’ Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.’
Partijvorm
3B
4 tegen 4 basisvorm
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
Aanvallen • scoren door het passen / schieten van de bal in een klein doeltje • door middel van dribbelen, aannemen en passen spelers in kansrijke positie brengen
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doeltje • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken
9
10
Regels:
• beide teams kunnen scoren door te passen of te schieten in een klein doeltje • als de bal uit is indribbelen of inpassen. • bij een doelpunt, achterbal of hoekschop bij het eigen doeltje starten • (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
Organisatie:
fmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid a • lengte: 40 meter • breedte: 20 meter
Aantal spelers:
• 8-10 spelers
Materiaal:
• • • • •
4 ballen 4 pionnen 8-10 hesjes (twee kleuren) 14 hoedjes 2 kleine doeltje (3 x 1 meter)
Eisen aan het spel: Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doeltje van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten / passen in het doeltje • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doeltje • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken
Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak
Partijvorm
3B
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doeltje van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aanen meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doeltje staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doeltje, dan kan hij de bal beter met de binnenkant van de voet plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak
zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar het doeltje is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet in het doeltje (korte afstand) of met de wreef (lange afstand).
Aanwijzingen verdedigen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal op het doeltje geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en het eigen doeltje, scherm het doeltje af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten of te dribbelen of passt hij de bal vooruit. – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouder duw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond.
Partijvorm
3C Inhoud - Bedoeling van deze vorm
4 (+k) tegen 4 (+k) grote doelen
Karakteristiek:
11
K
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 30 meter
Aantal spelers:
• 10-12 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
8 ballen 4 pionnen 10-12 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper
Eisen aan het spel:
Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler
12
• • • •
k
Regels:
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten
partijvorm 4 (+k) tegen 4 (+k) met 2 grote doelen
4
Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • 3 (+k) tegen 3 (+k) met grote doelen (partijvorm 2B) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • alternatieve partijvorm: 3 (+k) tegen 3 (+k) met grote doelen (partijvorm 2B)
Partijvorm
3C
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets
achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Partijvorm
3D
3 (+k) tegen 3 (+k) grote doelen
Inhoud - Bedoeling van deze vorm Karakteristiek:
9
11
Eisen aan het spel:
10
12
Regels:
• • • •
Organisatie:
afmeting: afhankelijk van leeftijd en vaardigheid • lengte: 25-30 meter • breedte: 25-30 meter
Aantal spelers:
• 8-12 spelers
Materiaal:
• • • • •
beide teams kunnen scoren op een groot doel als de bal uit is indribbelen of inpassen. bij een doelpunt, achterbal of hoekschop starten bij de eigen keeper (eventueel) doorwisselen na elk doelpunt, achterbal of hoekschop
8 ballen 4 pionnen 8-12 hesjes (twee kleuren) 16 hoedjes 2 grote doelen (5 x 2 meter)
Aanvallen • scoren door te schieten op een groot doel met keeper • door middel van dribbelen / individuele actie in scoringspositie komen • of door middel van al dan niet bewust samenspel medespeler in scoringspositie brengen • bal vrijmaken om op doel te kunnen schieten Verdedigen • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • tegenpartij dwingen tot breedtespel / maken van fouten • bal afpakken • doelpogingen voorkomen – verwerken van schoten op doel door keeper Aanvallen • het aannemen, controleren van de bal en dribbelen richting het doel van de tegenpartij • zodra de bal vrij is (binnen schotsafstand), schieten • overzicht in de situatie waarheen te dribbelen, waar staan veel en waar staan weinig spelers • bal steeds onder controle houden, veranderen van richting en versnellen • kiezen van het moment en de richting van de passeeractie • afsnijden van de pas van de tegenstander en het afschermen van de bal • dribbelen (soms) afwisselen met het passen op een medespeler Verdedigen • bal blijven zien • zonder overtredingen het scoren van de tegenstander beletten • positie kiezen tussen tegenstander en het eigen doel • samenwerken (kleine ruimte maken) om de tegenpartij op te houden • druk op de bal houden en de bal op het juiste moment veroveren • schot blokkeren / verwerken van schoten op doel
Methodiek - Moeilijker/Makkelijker Aanvallen moeilijker maken / Verdedigen makkelijker maken • veld smaller maken • wanneer er veel wordt geschoten en weinig wordt gedribbeld: het verdedigende team belonen wanneer ze de bal veroveren op helft tegenpartij en scoren (eerder druk zetten) • 4 (+k) tegen 4 (+k) met grote doelen (partijvorm 3C) Aanvallen makkelijker maken / Verdedigen moeilijker maken • veld breder en/of langer maken • verdedigers starten halverwege het speelveld (meer tijd / ruimte om in te dribbelen) Tip:
• zorg er voor dat eventuele wisselspelers steeds staan opgesteld in het wisselvak • door het inspelen van de bal door de trainer van de zijkant kun je de beginsituatie sturen. Zeker in combinatie met het doorwisselen • alternatieve partijvorm: 4 (+k) tegen 4 (+k) met grote doelen (partijvorm 3C)
Partijvorm
3D
Aanwijzingen aanvallen Doe altijd voor hoe ze een voetbalhandeling moeten uitvoeren, gebruik woorden (praatje) om je voorbeeld (plaatje) te ondersteunen. Gebruik eenvoudige woorden en sluit aan op hun belevingswereld. Dribbelen en drijven Wat? • Met de bal afstand overbruggen. Bestaat uit snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting veranderen – kappen – een schijnbeweging maken en passeren. Waar en wanneer? • ‘Dribbelen’ is het voortbewegen van de bal in een laag of hoger tempo in een kleine ruimte. ‘Drijven’ is het voortbewegen van de bal in een hoog tempo in een grote ruimte. Hoe? • Speelbeen: raak de bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat de bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer de bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen. Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras). Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Sneller dribbelen, anders pakt hij de bal van je af (Je aanloopsnelheid is te laag) – Speel de bal niet te ver voor je uit – Ga niet te dicht naar de verdediger toe – Maak de schijnbeweging op tijd, anders pakt de verdediger de bal – Versnel tijdens en na de passeeractie, anders ben je makkelijk te verdedigen – Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd je lichaam tussen tegenstander en bal – Snijd na de passeeractie de tegenstander de pas af. Aannemen en meenemen Wat? • Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? • De bal wordt aangenomen om dan te kunnen dribbelen richting het doel van de tegenpartij, te schieten of om min of meer bewust te passen naar een medespeler. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander. Met uitzondering van de armen kan de bal met alle lichaamsdelen aan- en meegenomen worden. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans met de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • ‘Maak de bal langzaam’ (Haal tijdens het aannemen van de bal de snelheid eruit) – Laat de bal niet te ver van je voet stuiten – Neem de bal zo aan dat je ‘m daarna nog in alle richtingen kunt spelen – Neem de bal zo aan
dat je ‘m na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (Open aanname) – Houd bij het aannemen je lichaam tussen tegenstander en de bal. Passen Wat? • De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hak. Wanneer binnenkant voet? • Wanneer nauwkeurigheid wordt gevraagd. Met de binnenkant van de voet kun je het beste richten / mikken. Hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij de bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak de bal met binnenkant voet – meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? • Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe? • Zie uitwerking wreeftrap bij het schieten. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kijk vooruit en speel vooruit – Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt – Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit – Speel simpel, met de binnenkant van de voet. Positie kiezen en vrijlopen Wat? • Zodanig positie kiezen of vrijlopen dat je aangespeeld kunt worden door een medespeler. Zorg er daarbij voor dat er geen speler staat tussen jou en de bal. Waar en wanneer? • Spelers in de buurt van de balbezittende medespeler moeten vrijlopen om de bal te ontvangen. Verder van de bal af zijn spelers meer bezig met positie kiezen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Speel meer uit elkaar, loop elkaar niet in de weg, maak de ruimte groter – kies zo positie dat je makkelijk aanspeelbaar bent, loop niet ‘in de rug’ van de verdediger – zorg dat de bal teruggespeeld kan worden, doe mee – Actie na de actie, steeds mee blijven doen, ze hebben je weer nodig. Schieten Wat? • Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant, buitenkant, punt, hak. Waar en wanneer? • Als de speler in een kansrijke positie staat en hij met een schot op doel een doelpunt kan maken. Als hij verder van het doel staat, is het verstandiger om met de wreef te trappen. Staat hij dicht bij het doel of op de keeper, dan kan hij de bal beter met de binnenkant langs de keeper plaatsen. De wreeftrap: hoe? • Kies goed positie ten opzichte van de bal. Plaats standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets
achter de bal en ‘m aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak de bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Raak de bal meer aan de onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer in het midden dan blijft de bal laag. Binnenkant voet: hoe? • Zie uitwerking bij het passen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Snijd de pas af voor de verdediger – Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af – Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand) – Speel een lob of stiffie als de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld.
Aanwijzingen verdedigen Druk zetten op de balbezitter Wat? • Voorkomen dat de bal het doel geschoten kan worden of vooruit kan worden gedribbeld of gespeeld. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als de tegenstander dreigt te gaan schieten, te gaan dribbelen of de bal vooruit te spelen. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies steeds voor het verdedigen van de meest gevaarlijk situatie: kom steeds tussen bal en eigen doel, scherm het doel af – Niet te snel naar de tegenstander toe, behoedzaam naderen – Niet te langzaam naar de tegenstander toe, als je te lang wacht dan heeft hij tijd en ruimte om te schieten, te dribbelen of passt hij de bal vooruit – Blijf zoveel mogelijk oog in oog met de tegenstander, draai je rug niet naar hem toe – Probeer tegenstander naar de zijkant te dwingen – Jaag tegenstander op en dwing hem tot fouten. Duel om de bal Wat? • De bal kan worden veroverd met een sliding, een schouderduw of een duel om de bal. Waar en wanneer? • Over het gehele speelveld, als er een goede kans is om de bal te veroveren. Wanneer je als speler te gretig bent kan het zijn dat je (makkelijk) wordt uitgekapt of de bal mist. Wat ziet de coach, wat doet hij voor en wat zegt hij? • Kies het juiste moment om de bal te veroveren. Bijvoorbeeld na fout van tegenstander, onzuivere pass tegenstander, te harde bal tegenstander op medespeler – Ga niet te snel naar de grond. Tegenhouden van de bal Bij een verdedigende actie blokt de speler de bal van de tegenstander die op het doel wil schieten. De keeper tipt, stompt, vangt of blokt de bal.
Leerplan F-Pupillen Koninklijke Nederlandse Voetbalbond Zeist
Thema Leerplan F-Pupillen
KNVB Zeist
1
Leerplan F-Pupillen
Inhoudsopgave 1
Leerplan F-Pupillen 1.1 1.2 1.3
2
3
5
5.4
6
7
30
inleiding .................................................................................................................................. 30 Aanvallen................................................................................................................................ 31 Aanwijzingen .......................................................................................................................... 35 6.3.1 Aanvallen ................................................................................................................. 35
De training – planning, organisatie en opbouw 7.1 7.2 7.3
20
inleiding .................................................................................................................................. 20 Teamorganisatie .................................................................................................................... 20 Basistaken .............................................................................................................................. 21 5.3.1 basistaken in het aanvallen ..................................................................................... 22 5.3.2 basistaken in het verdedigen.................................................................................. 22 Coachen van de wedstrijd ...................................................................................................... 23 5.4.1 de plaats van de wedstrijd ....................................................................................... 23 5.4.2 het lezen van voetballen - het team ........................................................................ 23 5.4.3 het lezen van voetballen - de individuele speler(s) ................................................. 25 5.4.4 het coachen tijdens de wedstrijd ............................................................................. 28
Doelstellingen voor een training 6.1 6.2 6.3
14
inleiding .................................................................................................................................. 14 Kenmerken van F-pupillen (6-9 jarigen)................................................................................. 16 Leerdoelen voor F-pupillen in het aanvallen, omschakelen en verdedigen ........................... 18 4.3.1 aanvallen ................................................................................................................. 18 4.3.2 omschakelen ........................................................................................................... 18 4.3.3 verdedigen ............................................................................................................... 19
De wedstrijd 5.1 5.2 5.3
9
Oefenen in relatie tot de wedstrijd ........................................................................................... 9 Leerbaarheid vergroten ............................................................................................................ 9 Mini-, F- en E-pupillen .............................................................................................................. 9 D-pupillen en C-junioren ........................................................................................................ 10 B-en A-junioren ...................................................................................................................... 10 De individuele speler .............................................................................................................. 11 Tenslotte................................................................................................................................. 12
Wie zijn F-pupillen? Opleidings- en Coachingsdoelstellingen 4.1 4.2 4.3
7
Voetballen ................................................................................................................................ 7 Spelbedoeling .......................................................................................................................... 7 Teamfuncties en teamtaken ..................................................................................................... 7
Visie op leren voetballen 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
4
Inleiding .................................................................................................................................... 4 Doelgroep ................................................................................................................................. 6 Doelstellingen ........................................................................................................................... 6
Wat is voetballen 2.1 2.2 2.3
4
38
Inleiding .................................................................................................................................. 38 Eisen waaraan elke trainingsvorm moet voldoen. ................................................................. 38 periodiseren ........................................................................................................................... 39 7.3.1 voorbeeld uitwerking periodiseren F-pupillen.......................................................... 39
KNVB Zeist
2
Leerplan F-Pupillen 7.4 7.5
opbouw van een training voor E-pupillen ............................................................................... 40 organisatie op het veld ........................................................................................................... 41
8
Trainingsvormen
44
9
Begeleiden
45
9.1
Maken van afspraken ............................................................................................................. 45
KNVB Zeist
3
Leerplan F-Pupillen
1 Leerplan F-Pupillen 1.1 Inleiding Het Masterplan jeugdvoetbal bevat de totaalvisie van de KNVB op het jeugdvoetbal in Nederland. Het centrale uitgangspunt van het plan is de onlosmakelijke samenhang tussen top en breedtesport. De top is immers te allen tijde afhankelijk van de basis; omgekeerd kan de top weer zorgen voor een bredere basis. Het Masterplan bestaat uit diverse elementen die als doel hebben om een optimaal jeugdvoetbalklimaat in Nederland te realiseren. In dit klimaat kan eenieder – speler, trainers, coaches, scheidsrechter en/of bestuurder – zijn of haar plek vinden, om op eigen wijze invulling te geven aan een optimale beleving van het jeugdvoetbal. Individuele ontwikkeling van de jeugdspeler en de samenhang tussen breedte- en topsport, vormen de basis van alle activiteiten in het kader van het Masterplan jeugdvoetbal. Doel van het Masterplan jeugdvoetbal Het doel van het Masterplan jeugdvoetbal is meerledig: • De positie van het voetbal in Nederland behouden en waar mogelijk verbeteren; • De positie van Nederland op de internationale voetbalranglijst (top 10) behouden en waar mogelijk verbeteren; Deze algemene doelstellingen moet worden bereikt door middel van het stimuleren van (jonge) mensen om te gaan en te blijven voetballen. De KNVB komt daarnaast met de volgende doelstellingen binnen de breedtesport: • Aansturen op behoud en uitbouw van de instroom van pupillen; • Aansturen op minder uitval bij de junioren om de toekomst van de verenigingen te waarborgen; • Kwaliteit aanbieden (cursus, kader) als belangrijkste basis voor continuïteit van de vereniging; • Actief jeugdbeleid voeren (de blauwdruk, vrijwillig kader en de regiocoach). Bovendien vallen de volgende doelstellingen voor de topsport af te leiden: • Het verbeteren van het traject dat de getalenteerde jeugdspeler aflegt op weg naar zijn ‘top’. De schakel tussen de top en de bodem van de piramide is de regiocoach, deze man of vrouw moet er zorg voor dragen dat zowel de top- als de breedtesport en alles wat daar tussen in ligt voldoende aan bod komt. De regiocoach De regiocoach is voor de KNVB een belangrijk instrument om de geformuleerde voetbaltechnische doelstellingen te realiseren. Sportverenigingen hebben behoefte aan ondersteuning op maat. Dat geldt ook voor de circa 2500 amateur voetbalverenigingen met jeugd. Om aan de wens van deze verenigingen te kunnen voldoen is de functie van regiocoach in het leven geroepen. Deze functionaris van de KNVB is beschikbaar voor reguliere regionale voetbalontwikkelingsactiviteiten, talentontwikkeling en voor maatwerk bij clubs op regionaal en lokaal niveau. De regiocoach biedt clubs ondersteuning op maat en begeleidt de technisch jeugdcoördinator onder meer bij het geven van cursussen en of verzorgt de cursussen zelf. Er ligt volgens de KNVB een belangrijke taak voor de technisch jeugdcoördinator om het kader binnen zijn club te begeleiden, bijvoorbeeld door interne cursussen te verzorgen.
KNVB Zeist
4
Leerplan F-Pupillen
Kaderontwikkeling Het onderdeel ‘kaderontwikkeling’, ook wel bekend onder de naam ‘opleidingen’, is bedoeld voor het geven van trainerscursussen gericht op het kader van de jeugdelftallen. De KNVB heeft een scala aan cursussen ontwikkeld waar verenigingen trainers van verschillend niveau en voor verschillende leeftijdsgroepen voor op kunnen geven. In het kader van competentiegericht opleiding wordt zo veel mogelijk vertrokken vanuit de (eigen) praktijk van cursisten. Op alle opleidingsniveaus moeten cursisten voor de cursisten opdrachten uitvoeren in hun eigen praktijk. Voetbalontwikkeling Het pakket ‘voetbalontwikkeling’ beslaat meerdere activiteiten binnen de regio. Dit zijn jeugdactiviteiten, themabijeenkomsten en Voetbal Technische Ondersteuning op maat (VTO). De Voetbal Technische Ondersteuning op maat (VTO) is één van de belangrijkste onderdelen van het hele takenpakket van een regiocoach. Met deze activiteiten wil de KNVB verenigingen vraaggericht ondersteunen om in te spelen op de individuele behoeftes die verenigingen met betrekking tot de jeugdafdeling hebben. Dit zal in eerste instantie gebeuren door (in een persoonlijk contact) kennis te maken met een vereniging en het gevoerde jeugdbeleid. Later moet dit overgaan in het bieden van individuele ondersteuning bij problemen die een vereniging heeft en het bieden van ondersteuning in clusters, waarbij meerdere verenigingen met hetzelfde probleem tegelijk kunnen worden geholpen. jeugdvoetballeerproces Om het kader van de verenigingen te kunnen ondersteunen heeft de KNVB het jeugdvoetballeerproces in stappen uitgewerkt (Bert van Lingen "Het coachen van voetballen - het jeugdvoetballeerproces -). Per leeftijdscategorie is op hoofdlijnen benoemd wat belangrijke aspecten zijn in het coachen van de wedstrijden, het geven van trainingen en het begeleiden van spelers. De seizoenen 2009-2010 en 2010-2011 zullen gebruikt worden om het jeugdvoetballeerproces (verder) te vertalen naar concrete producten op basis waarvan de KNVB de (vrijwillige) trainercoach nog beter kan ondersteunen. Concreet zullen per leeftijdscategorie de volgende producten worden ontwikkeld: 1. 2. 3. 4.
Een DVD waarop het coachen, trainen en begeleiden van de betreffende leeftijdscategorie verder wordt uitgewerkt en waarop trainingsvormen tot in detail zijn uitgewerkt. Een boek waarin op basis van concrete praktijkervaringen van trainer-coaches in zijn of haar praktijk tips worden gegeven hoe invulling te geven aan de diverse activiteiten. Een leerplan voor de docenten dat als basis dient voor de cursussen die door de KNVB worden gegeven. Dit leerplan dat gebruikt kan worden door regiocoach en TJC-er om invulling te geven aan de ondersteuning van het kader bij de club(s)
KNVB Zeist
5
Leerplan F-Pupillen
1.2 Doelgroep Het leerplan is bestemd voor: Primair - de KNVB regiocoach - de TJC-ers Secundair - de trainer-coaches van de amateurvereniging - de trainer-coaches van de BVO's
1.3 Doelstellingen Primair Aanreiken van een leerplan op basis waarvan de trainer-coaches D-pupillen beter leren aanvallen, verdedigen en omschakelen. Secundair medewerkers van de KNVB, BVO en/of RJO handvatten bieden om invulling te geven aan scholings- en beïnvloedingsmomenten voor het D-pupillenkader in de regio. als basis voor het boek voor de D-pupillen dat geschreven zal worden door Jeroen Siebelink i.s.m. de KNVB en het ontwikkelen van het scenario voor DVD materiaal.
KNVB Zeist
6
Leerplan F-Pupillen
2 Wat is voetballen 2.1 Voetballen Voetballen is een spel. Kenmerkend voor een spel is, dat -binnen de spelregels- mensen keuzes kunnen maken. Er zit een bepaalde vrijheid en daarmee creativiteit in. Voetballen is een ingewikkeld spel. Dat komt door het grote aantal spelers dat in het veld staat. Alle spelers van het eigen team en van de tegenpartij nemen beslissingen en de speler die de bal heeft moet inspelen op de beslissingen van medespelers en tegenstanders. Daar komt bij dat in voetballen de bal vrij is. Dat betekent dat ieder moment de bal afgepakt kan worden. Daardoor levert het spel steeds wisselende situaties op en is er niet één situatie het zelfde.
2.2 Spelbedoeling Het doel van het voetbalspel is meer doelpunten maken dan de tegenpartij. Deze spelbedoeling kan kortweg worden omschreven als winnen. Voetballers proberen dit doel te realiseren door het uitvoeren van voetbalhandelingen zoals vrijlopen, passen en schieten. Iedere voetballer is op zijn niveau tijdens de wedstrijd bezig met willen winnen en beleeft daar bijzonder veel plezier aan.
2.3 Teamfuncties en teamtaken Wat wordt nu bedoeld met: 'het voetballen is het uitgangspunt'?. Als we kijken naar voetballen, doen we dat altijd op dezelfde manier. Ongeacht waar wordt gevoetbald, het niveau en of sprake is van jongens of meisjes die voetballen. De logische structuur van het voetbalspel blijft hetzelfde. Het gaat in het voetballen altijd om meer doelpunten maken dan de tegenpartij: winnen van de wedstrijd. Om dit voor elkaar te krijgen zal het team moeten aanvallen. Dit betekent automatisch dat de tegenpartij verdedigt. En omdat balbezit voortdurend wisselt, is er naast het aanvallen en verdedigen ook sprake van omschakelen. Aanvallen, verdedigen en omschakelen noemen we teamfuncties. Teamfuncties kunnen worden onderverdeeld in teamtaken (bij aanvallen zijn dat opbouwen en scoren; bij verdedigen zijn dat storen en doelpunten voorkomen). De bedoeling van opbouwen is om kansen te creëren en de bedoeling van scoren is om deze kansen te benutten.
KNVB Zeist
7
Leerplan F-Pupillen
De bedoeling van storen is om er voor te zorgen dat de tegenpartij geen kansen krijgt (en als het kan de bal af te pakken). Wanneer de tegenpartij een kans krijgt is het natuurlijk de bedoeling om een doelpunt te voorkomen. Een teamorganisatie en een onderlinge taakverdeling zijn noodzakelijk om de wedstrijd te kunnen winnen. Binnen de teamorganisatie krijgen de spelers een individuele basistaak. Pas vanuit een bepaalde teamfunctie en teamtaak krijgen de voetbalhandelingen van spelers betekenis. Voorbeeld: aanvallen Bijvoorbeeld: het team heeft de bal en is aan het opbouwen. De speler met de bal kan gaan dribbelen, passen, passeren, schieten enz. De spelers zonder bal zullen vooral de keuze maken om te gaan vrijlopen. Wie wat doet - passen, passeren, vrijlopen etc.- en op welk moment, op welke manier en in welke richting kan alleen maar worden begrepen vanuit de wedstrijd. Alle handelingen die gedaan worden staan in dienst van het creĂŤren van kansen en uiteindelijk het maken van doelpunten om te kunnen winnen. Wat een speler doet wordt bepaald door medespelers en tegenstanders. Maar ook waar de actie op het veld plaatsvindt (eigen helft of helft tegenpartij), beĂŻnvloedt de handelingen van de spelers.
KNVB Zeist
8
Leerplan F-Pupillen
3 Visie op leren voetballen 3.1 Oefenen in relatie tot de wedstrijd Het leren voetballen van (jeugd)spelers gebeurt dicht bij het voetballen zelf en sluit aan bij de drie teamfuncties in een wedstrijd: aanvallen, verdedigen en omschakelen. Het leren van voetbalhandelingen zoals bijvoorbeeld: het passen, dribbelen, passeren, schieten, het maken van schijnbewegingen, het uitvoeren van een sliding, enz. moeten bij herhaling en in wisselende spelsituaties - waarin de relatie naar de echte wedstrijd kan worden gelegd - worden geoefend. De spelers moeten in de gelegenheid worden gesteld om deze voetbalhandelingen te oefenen zonder onnodige onderbrekingen en wachttijden. Daarbij oefenen de spelers bijvoorbeeld om op het juiste moment vrij te lopen of een pass te geven met de goede richting en snelheid. Spelers moeten daarbij leren om hun handelingen weer afstemmen op andere spelers.
3.2 Leerbaarheid vergroten Met een verwijzing naar het straatvoetbal van vroeger leer je voetballen door te voetballen. De leerbaarheid van het spel wordt vergroot door de wedstrijd voor jonge spelers te vereenvoudigen en overzichtelijker te maken: 4 tegen 4 en 7 tegen 7 in plaats van 11 tegen 11. Het gevolg is kleinere velden en doelen en het vereenvoudigen van de regels. Hoe jonger de spelers zijn, hoe groter uiteraard de verschillen met het voetbal voor volwassenen. Rekening houdend met de leeftijdskenmerken van de deelnemers en hun specifieke behoefte wordt dit uitgewerkt per leeftijdscategorie (F, E, D, enz.) Drie fasen Bij het leren voetballen worden grofweg drie fasen onderscheiden: ďƒœ Mini-, F-en E-pupillen ďƒœ D-pupillen en C-junioren ďƒœ B- en A-junioren
3.3 Mini-, F- en E-pupillen Kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar zijn naast het doelpunten maken vooral gericht op het in het bezit houden van de bal, het pingelen, het spelen van de bal naar een medespeler en schieten op doel. In de trainingen ligt het accent op het leren omgaan met de bal in basisvormen, waarbij er veel met kleine aantallen wordt geoefend (bijv. 3 tegen 1, 3 tegen 2, 1 tegen 1, 5 tegen 2 en allerlei variaties daarvan). Het partijspel dat zich het meest leent om het voetballen te ontwikkelen is 4 tegen 4, dat als de kleinste vorm van de echte wedstrijd kan worden gezien. In verschillende variaties van het 4 tegen 4 kunnen verschillende accenten worden gelegd, waarin de handelingen van spelers met de bal benadrukt worden (zoals dribbelen-passeren, passen en schieten). KNVB Zeist
9
Leerplan F-Pupillen
Samen doen Maar uiteraard leren kinderen ook om te verdedigen, want als je de bal niet hebt probeer je die zo snel mogelijk weer terug te krijgen. En - zeker bij E-pupillen - leren ze dat ook steeds meer samen te doen. Ook komen voorkeuren voor posities meer tot uiting, de ĂŠĂŠn vindt het prettiger om meer verdediger te zijn, de ander is meer een aanvallend type.
3.4 D-pupillen en C-junioren Vanaf de D-pupillen wordt 11 tegen 11 gespeeld. Kinderen beheersen hun eigen bewegingen en willen samen met hun teamgenoten wedijveren met anderen. Ze ontwikkelen inzicht in het spel 11 tegen 11, leren omgaan met een groot speelveld, spelregels en het spelen in een opstelling. Dit betekent voor de training dat er meer aandacht komt voor de veldbezetting, spelen met linies en de verschillende taken die er per linie en per positie zijn.
Accenten Zeker bij de D-pupillen kan het voetballen nog vaak geoefend worden met kleine aantallen, waarbij accenten kunnen worden gelegd op het aanvallen of het verdedigen. Als de spelers ouder en vaardiger zijn, zal daarnaast gekozen kunnen worden voor meer complexe vormen. Het partijspel 4 tegen 4 blijft een goed leermiddel, maar in 7 tegen 7 of 8 tegen 8 kan meer aandacht worden besteed aan de samenwerking tussen de linies.
3.5 B-en A-junioren In de derde fase wordt toegewerkt naar het spelen van wedstrijden als doel. De afgelopen en de eerstkomende wedstrijd worden belangrijker als uitgangspunt van de training. Spelers moeten leren het rendement van hun taakuitvoering te verbeteren, sneller te handelen en zich te specialiseren in de teamtaken waarin ze het best zijn. Daar hoort ook bij het ondergeschikt maken aan het teambelang en het leren omgaan met spanning en de druk van de wedstrijd.
KNVB Zeist
10
Leerplan F-Pupillen
Periodiseren De trainingen zullen nog meer wedstrijdgericht zijn, waarbij het team en de spelers individueel zich stapvoor-stap ontwikkelen in het verbeteren van het aanvallen, verdedigen en omschakelen. Door middel van het periodiseren van de voetbalconditionele prikkel wordt enerzijds gewerkt aan het beter aanvallen, verdedigen en omschakelen en daarnaast door het spelen van voetbalvormen aan het verbeteren van de voetbalconditie van de spelers.
3.6 De individuele speler In de visie van de KNVB op jeugdvoetbal ligt de nadruk op het ontwikkelen van de individuele speler binnen het team. Voetbal is een teamsport waarbij elf voetballers een winnend team kunnen vormen, wanneer spelers elk hun specifieke taak vervullen, elkaars specifieke kwaliteiten herkennen en aanvullen, elkaars zwakke punten compenseren, doelgericht met elkaar communiceren en zich gezamenlijk instellen op de kwaliteiten van de tegenpartij. De stappen in het jeugdvoetballeerproces worden voor een belangrijk deel bepaald door de ontwikkeling die jonge spelers fasegewijs doorlopen. Jeugdvoetbal kan zodoende niet een afspiegeling zijn van het volwassen voetbal; een volgende stap in het leerproces wordt ingezet als de ontwikkeling van de spelers dit toelaat. Niveau Een ander gevolg van het centraal stellen van de individuele (jeugd)speler is dat ieder lid op zijn of haar niveau wedstrijden moet kunnen spelen en moet kunnen deelnemen aan trainingen. Vandaar ook dat de KNVB het gemengd voetbal toestaat tot en met 19 jaar en dat er in de E- en F-pupillen jeugdcompetities worden georganiseerd en geen aparte jongens- en meisjescompetities. Trainen = vereenvoudigen van het spel afgestemd op de mogelijkheden van het individu De visie van de KNVB start met het voetballen in (vereenvoudigde) spelsituaties (4 tegen 4, 7 tegen 7, etc.). De weerstanden die een speler tegenkomt in de echte wedstrijd zijn ook aanwezig in de vereenvoudigde spelsituaties, maar dan in aangepaste vorm. Bijvoorbeeld door minder (tegen)spelers en meer ruimte is er meer tijd om een bal aan te nemen, door te passen of te dribbelen. De tekortkomingen die daarin zijn te zien, krijgen op de training aandacht in aanwijzingen en verdere vereenvoudigingen van het spel. Deze zijn gericht op handelingen met bal (techniek), maar ook handelingen zonder balcontact (dekken, vrijlopen, etc.).
KNVB Zeist
11
Leerplan F-Pupillen
De trainer geeft ook aanwijzingen die te maken hebben met spelinzicht (waarnemen) en de onderlinge communicatie (het afstemmen van de handelingen van de spelers op elkaar). Een (jeugd)coach moet in staat zijn om te kiezen voor de juiste vereenvoudiging, waardoor spelers vaak in een situatie komen om bepaalde voetbalhandelingen te oefenen. En binnen deze situatie moet de coach de juiste aanwijzingen, op het juiste moment te geven, waardoor individuele spelers beter worden. Techniek als middel Binnen de visie van de KNVB wordt techniek dus gezien als een middel om uitvoering te geven aan bijvoorbeeld de teamfunctie aanvallen en de teamtaken opbouwen en scoren. De handelingen met bal als dribbelen, passeren, passen en schieten worden dan gezien als middelen om kansen te creëren en kansen te benutten. Conditie Voor conditietraining geldt een vergelijkbare redenering. De conditie van de individuele speler verbeter je door veel te voetballen, bijvoorbeeld als de voetbalsituatie vereist dat spelers veel sprintjes moeten trekken om vrij te komen of vaak druk moeten zetten om de opbouw van de tegenpartij te verstoren en dat ze het vrijkomen en druk zetten moeten kunnen volhouden. Plezier Een voorwaarde voor een goed jeugdvoetballeerproces is dat wordt ingespeeld op individuele verschillen tussen kinderen en ruimte wordt geboden om ook zelfstandig te kunnen handelen. Daaraan voorbij gaan kan bij veel spelers het spelplezier en de motivatie om te voetballen ernstig ondermijnen. Het feit dat een trainer er is voor de spelers en niet andersom, kan dan ook niet vaak genoeg worden herhaald.
3.7 Tenslotte In het voorgaande is aangegeven waarop de visie van de KNVB gebaseerd is en wat de consequenties zijn bij het (beter) leren voetballen van jeugdspelers. Als check voor een waardevolle voetbalactiviteit kan gebruik gemaakt worden van de volgende (toets)vragen: Wordt het voetbalspel gespeeld? o Kan er worden gescoord, is er sprake van verdedigen, aanvallen en omschakelen? Wordt het spel (beter) geleerd? o Zijn (alle) spelers beter geworden in aanvallen, verdedigen en/of omschakelen? Wordt er plezier beleefd aan het spel? o Vinden de spelers het leuk, zijn ze enthousiast en betrokken? Deze vragen kunnen in veel situaties, zowel bij trainingen als bij wedstrijden, worden gesteld. En als ze alle drie volmondig met ja kunnen worden beantwoord, is sprake van een goede leersituatie. Het is aan degenen die verantwoordelijk zijn voor het coachen van wedstrijden en/of het geven van trainingen om de visie in de praktijk te brengen. Dat zou moeten blijken uit de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van kinderen. Wanneer deze gerichtheid ontbreekt, worden trainingen voor jeugdvoetballers al gauw een kopie van de trainingen voor volwassenen.
KNVB Zeist
12
Leerplan F-Pupillen
Het gaat bij het leren voetballen om op een kindvriendelijke –of kindvolgende- manier spelers het spel (beter) te leren spelen. Kinderen hebben plezier in het voetballen als hun ontwikkelingsmogelijkheden op het juiste moment en de juiste wijze worden aangesproken. Spelers hebben er lol in als je ze voetbaltaken geeft die ze ook daadwerkelijk aankunnen. Want ze zijn gaan voetballen omdat ze voetballen zo leuk vinden; dat is scoren, aanvallen, verdedigen en omschakelen. Niks meer en …….niks minder.
KNVB Zeist
13
Leerplan F-Pupillen
4 Wie zijn F-pupillen? Opleidings- en Coachingsdoelstellingen 4.1 inleiding Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 3 van dit leerplan moet de trainer-coach rekening houden met de beginsituatie van zijn groep. op basis van deze beginsituatie zal de trainer-coach een leersituatie moeten creĂŤren waarin spelers worden uitgedaagd om zich verder te ontwikkelen. Binnen de gekozen oefenvormen moeten dingen dus kunnen lukken en mislukken bij de spelers die aan het aanvallen zijn, maar ook bij de spelers die aan het verdedigen zijn. De trainer-coach moet daarbij spelers helpen om spelsituaties (individueel en als team) beter op te lossen. Dit vraagt van de trainer-coach dat hij een beeld heeft van de stappen die een speler kan maken om zich verder te ontwikkelen. Schematisch kunnen de onderstaande stappen in volgorde worden onderscheiden:
In het boek "Het Coachen van voetballen -het jeugdvoetballeerproces-" van Bert van Lingen is de inhoud van de stappen per leeftijdscategorie uitgebreid beschreven. In dit leerplan zal dieper worden ingegaan op de F-pupillen (kinderen van 6-9 jaar). Daarbij dient de kanttekening geplaatst te worden dat de stap die een speler kan maken individueel bepaald is. Voor sommige F-pupillen kan gelden dat zij in hun ontwikkeling als voetballer nog de kenmerken vertonen van een mini-pupil omdat ze net lid zijn geworden van een voetbalvereniging terwijl anderen spelers juist verder in hun ontwikkeling zijn en al in het voetballen kenmerken vertonen van E-pupillen. Besef daarbij als coach dat je binnen een groep van F-pupillen te maken kan hebben met spelers die net gestart zijn met voetballen en waarvoor alles nog nieuw is, terwijl andere spelers mogelijk al 3 of 4 jaar spelen en trainen.
KNVB Zeist
14
Leerplan F-Pupillen
De meeste F-pupillen hebben inmiddels met de grilligheid van de bal kennis gemaakt en zijn enigszins baas over de bal (leerdoel voor de mini-pupillen). Daarbij weten ze dat het uiteindelijk om scoren gaat en dat er heel wat voor nodig is om de keeper van de tegenpartij te passeren en wellicht de wedstrijd te winnen. Voor F-pupillen is de wekelijkse wedstrijd 7 tegen 7 met inclusief 2 doelverdedigers over een half speelveld in de breedte. Het spel kenmerkt zich nog door zeer veel individueel handelen, waarbij wel duidelijk wordt dat de bal het middel is om uiteindelijk succesvol te kunnen zijn. Door de grotere maat van het doel en de aanwezigheid van een keeper wordt er meer een beroep gedaan op schieten, mikken, kijken waar de keeper staat en dergelijke. Er wordt al meer als ‘team’ geopereerd, spelers die liever meer àchter dan vòòr spelen en andersom. En ook keepers komen zich melden. Vanuit welke motieven is nog niet altijd even duidelijk. Meestal verandert er nog wel het een en ander. De doelstelling voor deze categorie luidt: "(individueel) doelgericht leren handelen met bal" Het gaat er in het algemeen bij de F-pupillen hoe langer hoe meer om dat het beheersen van de bal een middel is om te komen tot kansen en doelpunten te komen. bij het verdedigen gaat het er m.n. om het eigen doel te verdedigen en als het kan de bal af te pakken (om vervolgens weer richting doel van de tegenpartij te gaan). Daarbij geldt dat F-pupillen vaak nog op zichzelf gericht zijn (egocentrisch) en dat ze al dribbelend en schietend het doel van de tegenpartij willen bereiken. Accepteer als coach deze situatie, motiveer en stimuleer spelers en geef regelmatig complimenten. Besteed daarbij m.n. aandacht aan: - het aannemen / stoppen van de bal o wanneer wel en wanneer niet? o hoe? - het dribbelen o wanneer wel en wanneer niet? o richting (bij voorkeur richting doel van de tegenpartij) en richtingsveranderingen (kappen, draaien en passeren) o hoe en wat? - het passen o wanneer wel en wanneer niet? Maak overspelen in deze leeftijd niet te belangrijk, dit komt later in het jeugdvoetballeerproces nog nadrukkelijk aan de orde. o hoe? - en het schieten o wanneer wel en wanneer niet? o richting (kijk waar de keeper staat!) o hoe? M.n. tijdens trainingen kun je duidelijk maken door een eigen voorbeeld of een voorbeeld door één van de spelers uit het team. Voor de trainingen geldt dat speler zich vaak een korte periode (10-15 minuten) op een bepaalde oefening kunnen concentreren. Vandaar dat de training bestaat uit verschillende onderdelen, die tussen de 10 en maximaal 15 minuten in beslag nemen.
KNVB Zeist
15
Leerplan F-Pupillen
Gezin de grote verschillen in leeftijden en ervaringen in het voetballen is het bij Fpupillen noodzaak om te streven naar een zo gelijkwaardig mogelijke indeling naar sterkte/kwaliteit in een wedstrijdenreeks (‘competitie’). Het gaat het er tijdens de wedstrijden vooral om dat kinderen zo vaak als mogelijk betrokken zijn bij- en gericht zijn op de bal. Het zal duidelijk zijn dat het resultaat van de wedstrijd volkomen ondergeschikt is aan het zo veel en intens mogelijk doelgericht met bal, medespelers, tegenstanders en doel bezig te zijn. De centrale opdracht is dan ook dat vanuit allerlei al dan niet toevallige en onvoorspelbare situaties spelertjes steeds weer proberen de bal dribbelend, trappend, rennend, en soms vallend en opstaand, richting doel van de tegenpartij te krijgen. Wanneer spelertjes van de tegenpartij het tegenovergestelde trachten uit te voeren dan luidt de opdracht ‘probeer de bal weer af te pakken, doe mee!’ Binnen het 7 tegen 7 is de bal vaak nog een soort magneet. De spelers worden hierdoor nog veel aangetrokken en hebben nog geen helder beeld dat wegblijven van de bal het team en/of de medespeler aan de bal kan helpen.
4.2 Kenmerken van F-pupillen (6-9 jarigen) F-pupillen zijn kinderen in de leeftijd van zes tot negen jaar. deze groep heeft een aantal algemeen geldende leeftijdstypische kenmerken. Dit wil zeggen dat ze opgaan voor het merendeel van de doelgroep. De kinderen hebben een grote speldrang. Ze doen de dingen om het plezier van het doen. anders gezegd: voor hen zijn bewegen en spelen hetzelfde. Spelen is het doel. (de doelstelling van de trainer is anders. Voor hem is spelen een middel om tot ontwikkeling te komen.) De kinderen hebben eendrang tot nabootsen. Elke nieuwe beweging/voetbalhandeling ontstaat uit een (goed) voorbeeld van de trainer of wat ze van hun idolen hebben gezien. De kinderen hebben een groot uithoudingsvermogen. ze kunnen veel in een relatief kort tijdsbestek. Geef veel beurten, zodat ze al herhalend leren. Rustmomenten moeten wel tijdig worden ingelast. De kinderen zijn snel afgeleid. Het voorbeeld van de luchtballon is exemplarisch. De bal is dan voor even helemaal niet interessant meer. Het enige dat de trainer kan doen, is erbij gaan liggen en meegenieten met de kinderen. De kinderen kunnen zich maar een korte tijd richten op eenzelfde (uitdagende) activiteit. Hun zogenaamde spanningsboog bedraagt maximaal vijftien tot twintig minuten. De kinderen zijn gericht op zichzelf. De jongste F-pupillen zijn hun kleutertijd nog niet helemaal ontgroeid en hebben in zich om alles op zichzelf te betrekken. Dit egocentrisme ("ik en de bal", en "ik en de wereld" etc) is een natuurlijk ontwikkelingsproces en gaat vanzelf over. (Dit is overigens niet te verwarren met egoïsme dat in een later stadium de kop op kan steken). De kinderen hebben nog weinig gevoel om dingen samen te doen. Op het eerste gezicht lijken ze wel samen te werken, maar de schijn bedriegt. Wanneer - over een langere periode - hun spelgedrag nauwkeuriger wordt bekeken, dan wordt duidelijk dat ze naast elkaar tegelijkertijd, onafhankelijk van elkaar, dezelfde dingen doen.
KNVB Zeist
16
Leerplan F-Pupillen 
De kinderen zijn nog niet in staat om aanwijzingen, gericht 'op hun lijf', om te zetten in daden. Tips, zoals 'standbeen naast de bal', 'opendraaien na een balaanname' snijden (nog) geen hout. Beter is het om als coach een voorbeeld te geven en mogelijk in woorden een toelichting te geven. Dus bijvoorbeeld laten zien hoe je de bal kunt passen met de binnenkant van de voet en vertellen waar het standbeen te plaatsen en hoe de bal te raken.  Wanneer een bal in het spel is, leidt dit tot een gevecht om het kleinood. En een maal in balbezit, blijkt het toch heel lastig om die bij je te houden. Het motto is: "Ik en de bal". De eerstgenoemde kenmerken komen hierin tot uiting. Zoals gezegd gaan deze kenmerken op voor het 'gemiddelde' kind in deze leeftijd. Op deze leeftijd zijn er voor het voetballen nog geen verschillen zichtbaar tussen jongens en meisjes, vandaar dat het jongens en meisjes op deze leeftijd het beste gemengd kunnen spelen. F-pupillen staan aan het begin van hun voetballoopbaan en moeten alles nog (spelenderwijs) leren.
KNVB Zeist
17
Leerplan F-Pupillen
4.3
Leerdoelen voor F-pupillen in het aanvallen, omschakelen en verdedigen
Zoals reeds eerder aangegeven is de F-pupillen leeftijd een fase in het voetballeerproces. Voor elke fase / leeftijd heeft de KNVB voor het aanvallen, verdedigen en omschakelen een doelstelling (leerdoel) geformuleerd. Per teamfunctie zijn naast het leerdoel ook de algemene uitgangspunten en de relevante en dominante voetbalhandelingen die door spelers geleerd moeten worden beschreven. Een belangrijk aspect in het leren voetballen is het feit dat spelers de spelregels kennen en leren handelen binnen de spelregels. De jeugdcoach heeft een belangrijk rol in het spelers leren spelen binnen de spelregels (dus ook tijdens trainingen!).
4.3.1
aanvallen "bal is middel " - doelgericht handelen met bal –
Aanvallen
(doelpunten maken)
Doelstelling
Algemene Uitgangspunten
Dominante Voetbalhandelingen
4.3.2
nastreven van de bedoeling - doelgerichtheid (richting) individueel handelen met de bal handelingen met bal staan meer i.r.t. positie, richting, moment en snelheid 'medespelers zijn geen tegenstanders meer' meer besef rol van de tegenpartij het gaat om het winnen van de wedstrijd eerste contouren van een teamorganisatie (achterin/voorin) proces van vallen en opstaan (letterlijk soms) dribbelen passen aannemen schieten in relatie tot bedoeling die wordt nagestreefd rol medespeler van ondergeschikt belang (C)
omschakelen "bal is middel " - doelgericht handelen met bal –
omschakelen
Doelstelling Algemene Uitgangspunten Dominante Voetbalhandelingen
KNVB Zeist
zo snel mogelijk weer betrokken zijn bij de bal snel en doelgericht omschakelen (V - A en A - V) snelle betrokkenheid van een ieder Moment van balverovering ste - 1 handelingen moeten doelgericht zijn - voor de overige voetbalhandelingen zie aanvallen Moment van balverlies - bal terugveroveren door dichtstbijzijnde speler (s) en/of voorkomen dieptepass / dribbel richting eigen doel - snel tussen de bal en het eigen doel komen (positie kiezen) - voor de overige voetbalhandelingen (zie verdedigen)
18
Leerplan F-Pupillen
4.3.3
verdedigen
Verdedigen
(doelpunten voorkomen)
"bal is middel " - doelgericht handelen met bal –
KNVB Zeist
Doelstelling Algemene Uitgangspunten
Dominante Voetbalhandelingen
voorkomen van doelpunten bal mag niet in het eigen doel en getracht moet worden om de bal te veroveren alle spelers doen mee tussen de bal en eigen doel verdedigen handelen binnen de spelregels juiste positie innemen afschermen van het doel tegenstander andere richting op dwingen schot blokkeren bal afpakken bal tegenhouden door spelers / keeper rol medespeler van ondergeschikt belang (C)
19
Leerplan F-Pupillen
5 De wedstrijd 5.1 inleiding
Naast de noodzaak om te streven naar een zo gelijkwaardig mogelijke indeling naar sterkte / kwaliteit in het team (teamindeling) en in een wedstrijdenreeks (‘competitie’) gaat het er tijdens de wedstrijden vooral om dat kinderen zo vaak als mogelijk betrokken zijn bij- en gericht zijn op de bal. Het zal duidelijk zijn dat het resultaat van de wedstrijd volkomen ondergeschikt is aan het zo veel en intens mogelijk doelgericht met bal, medespelers, tegenstanders en doel bezig te zijn.
De centrale opdracht is dan ook dat vanuit allerlei al dan niet toevallige en onvoorspelbare situaties spelertjes steeds weer proberen de bal dribbelend, trappend, rennend, en soms vallend en opstaand, richting doel van de tegenpartij te krijgen. Wanneer spelertjes van de tegenpartij het tegenovergestelde trachten uit te voeren dan luidt de opdracht ‘probeer de bal weer af te pakken, doe mee!’ Binnen het 7 tegen 7 is de bal vaak nog een soort magneet. De spelers worden hierdoor nog veel aangetrokken en hebben nog geen helder beeld dat wegblijven van de bal het team en/of de medespeler aan de bal kan helpen.
5.2 Teamorganisatie Een valkuil voor de coach van de F-pupillen is om tijdens wedstrijden al te veel aandacht te besteden aan de teamorganisatie / veldbezetting. Veel coaches zijn continu bezig om spelers op hun positie te laten spelen. Accepteer als coach van de F-pupillen dat ze hier nog niet aan toe zijn en dat ze bij voorkeur allemaal in de buurt van de bal willen zijn. Voor 2e jaars F-pupillen geldt dat sommige een voorkeur gaan ontwikkelen om achterin of voorin te spelen en is een eerste ruwe schets van een teamorganisatie herkenbaar. Ondanks het feit dat in de praktijk spelers nog veel en vaak door elkaar heen en in de buurt van de bal zullen spelen is het wel goed om als coach spelers kennis te laten maken met een bepaalde opstelling (door spelers op het veld neer te zetten, d.m.v. hoedjes op het veld of bekertjes in de kleedkamer). In de praktijk zal de opstelling alleen te herkennen zijn bij het begin van de 1e en 2e helft en wanneer een doelpunt is gescoord. Bij E-Pupillen zal hoe langer hoe meer toegegroeid worden naar de eerste contouren van een taak- of rolverdeling van de 7 teamleden. Er zal worden ervaren dat, na de periode van het zogenaamde ‘kluitjesvoetbal’ in de mini- en F-pupillen, een goede verdeling/opstelling van de spelers over de beschikbare speelruimte meer mogelijkheden geeft om het spel te spelen.
KNVB Zeist
20
Leerplan F-Pupillen
De verdeling van de spelers over het speelveld (de helft van het officiĂŤle veld) kan er dan als volgt uitzien.
Aanvallen
Verdedigen
K
K
6 5
7
3
4
5
7
6
2
4
2 3
k
k
5.3 Basistaken Om enig inzicht te hebben welke 'taken' de spelers op de verschillende posities in het team hebben te vervullen, zijn op de volgende pagina de globale 'taakgebieden' nader uitgewerkt per positie. Geen keurslijf, maar meer een referentiekader van waaruit de coach (of coach in wording) enig inzicht voor zichzelf in de diverse basistaken kan ontwikkelen. Val hier de F-pupillen nog niet mee lastig, dit later in het jeugdvoetballeerproces nog uitgebreid aan de orde.
KNVB Zeist
21
Leerplan F-Pupillen
5.3.1
basistaken in het aanvallen Basistaken binnen de teamfunctie aanvallen Doelverdediger 1
Vleugelverdedigers 2, 4
Centrale Verdediger 3
Vleugelaanvallers 5,7
Centrale aanvaller 6
5.3.2
• positie kiezen t.o.v. de verdedigers • voortzetting d.m.v. rollen, werpen, passen of trappen • fungeren als centrale opbouwer ('vliegende keep) • positie kiezen (uit elkaar, veld groot maken) • aanspelen van de aanvallers • wanneer er ruimte is, zelf de bal naar voren dribbelen / drijven • meedoen met de aanval • positie kiezen (tussen aanvallers en vleugelverdedigers in) • aanspelen van de aanvallers/verdedigers die meedoen in de aanval • wanneer er ruimte is, zelf met de bal naar voren dribbelen/drijven • meedoen met de aanval • doelpogingen, indien de gelegenheid zich voordoet • positie kiezen t.o.v. verdedigers (veld lang maken) • met de bal zo snel mogelijk richting doel: alleen (individuele actie) of maatje aanspelen die vrij baan heeft richting doel • zelf voor het doel positie kiezen (aanspeelbaar zijn om te kunnen scoren) • doelpoging • zo diep mogelijk positie kiezen ('veld zó lang maken, dat je nog net met een pass bereikbaar bent') • doelpogingen (individuele acties of via combinaties met maatjes) • doelgericht zijn
basistaken in het verdedigen Basistaken binnen de teamfunctie verdedigen Doelverdediger 1
Vleugelverdedigers 2,4 Centrale verdediger 3
Vleugelaanvallers 5,7
Centrale aanvaller 6
KNVB Zeist
• doelpunten voorkomen • positie kiezen t.o.v. de bal, tegenstander(s) en medespeler(s) • 'NIET LATEN UITSPELEN' voorkomen van doelpunten •dekken van de aanvallers van de tegenpartij • teammaatjes helpen (rugdekking) • bal afpakken • 'NIET LATEN UITSPELEN' voorkomen van doelpunten • dekken centrum aanvaller • teammaatjes helpen (rugdekking) • veld klein maken • bal afpakken • 'storen' van de opbouw van de tegenstander(s) • bal afpakken • teammaatjes helpen (rugdekking) • veld klein maken • 'NIET LATEN UITSPELEN' • dekken van de centrale verdediger van de tegenpartij • 'storen' van de opbouw van de tegenstander(s), voorkomen dieptepass • bal afpakken • teammaatjes helpen (rugdekking) • veld klein maken • 'NIET LATEN UITSPELEN'
22
Leerplan F-Pupillen
5.4 Coachen van de wedstrijd 5.4.1
de plaats van de wedstrijd
De wedstrijd. Daar gaat het eigenlijk allemaal om. Daar moet alles bij elkaar komen, daar wordt naar gekeken. In de wedstrijd wordt duidelijk hoe iedereen ervoor staat. Wat wordt reeds wel, wat nog niet beheerst, wie heeft aanleg voor wat en wat beheerst iemand helemaal (nog) niet. Op basis van de gespeelde wedstrijden komt de trainer-coach tot een doelstelling voor de training, daarnaast is de wedstrijd het meetpunt om te bepalen in hoeverre individuele spelers en het team progressie hebben gemaakt.
5.4.2
het lezen van voetballen - het team
Tijdens een wedstrijd doen zich vele situaties voor. Het is best lastig voor een trainer-coach om na een wedstrijd een duidelijk beeld te geven van wat er goed en minder goed ging bij het team. Om dat op te sporen kunnen de onderstaande schema's een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanvallen en verdedigen te "lezen". Beoordelingsschema van teamfuncties en -taken Teamfunctie Teamtaken Speelveldgedeelte Opbouwen
Resultaat uitvoering CreĂŤert scoringskans
eigen helft
Opbouw gaat over naar helft tegenpartij dichtbij het eigen doel Houdt balbezit op eigen helft / dichtbij eigen doel Lijdt balverlies Opbouwen Aanvallen
helft tegenpartij
KNVB Zeist
goed voldoende onvoldoende
Scoort
uitstekend
CreĂŤert scoringskans
goed
dichtbij doel tegenpartij Houdt balbezit op helft tegenpartij / dichtbij doel tegenpartij Lijdt balverlies Scoren
Kwalificatie uitstekend
voldoende
onvoldoende
Scoort
uitstekend
Scoort niet
onvoldoende
23
Leerplan F-Pupillen
Beoordelingsschema van teamfuncties en -taken Teamfunctie Teamtaken Speelveldgedeelte Storen helft tegenpartij dichtbij doel tegenpartij
Storen Verdedigen
eigen helft
dichtbij eigen doel
Voorkomen van scoren
Resultaat uitvoering Verovert / onderschept de bal Voorkomt dieptespel
Kwalificatie uitstekend
Moet tegenpartij op eigen helft toelaten maar wordt niet uitgespeeld Laat tegenpartij toe scoringskans te creëren Verovert/ onderschept de bal Moet tegenpartij op eigen helft toelaten maar controleert opbouw tegenpartij / houdt druk Wordt regelmatig uit positie gespeeld zodat scoringskansen voor tegenpartij ontstaan Kan scoren niet voorkomen Voorkomt scoren Tegenpartij scoort
voldoende
goed
onvoldoende uitstekend goed
voldoende
onvoldoende uitstekend onvoldoende
De bedoeling van de wedstrijd voor de spelers is natuurlijk meer doelpunten maken dan de tegenpartij; winnen. In de wedstrijd heb je dan een team dat de bal heeft en een team dat de bal niet heeft. Het team met de bal zal moeten aanvallen om de bedoeling (doelpunten maken) te realiseren. Het andere team (de tegenpartij) tracht dit te voorkomen door te verdedigen. Als je kijkt naar het aanvallen van jou team is het handig om jezelf de volgende vragen te stellen: 1. maken we doelpunten? 2. creëren we kansen? 3. komen we in de buurt van het doel van de tegenpartij? 4. leiden we vaak balverlies? Wanneer je de antwoorden van bovenstaande vragen voor jezelf op een rijtje hebt gezet kun je vervolgens analyseren wat goed is gegaan en wat mogelijk een volgende keer beter zou kunnen. Heb daarbij ook oog voor de rol van de tegenpartij. Het kan voorkomen dat jou team de ene wedstrijd enorm veel kansen krijgt en doelpunten maakt en dat dit in een volgende wedstrijd absoluut niet aan de orde is. Valt jou team slecht aan of verdedigt de tegenpartij goed? Als je kijkt naar het verdedigen van jou team is het handig om jezelf de volgende vragen te stellen: 5. maakt de tegenpartij veel doelpunten? 6. creëert de tegenpartij veel kansen? 7. komt de tegenpartij makkelijk in de buurt van ons doel? 8. veroveren we vaak de bal? Wanneer je de antwoorden van bovenstaande vragen voor jezelf op een rijtje hebt gezet kun je vervolgens analyseren wat goed is gegaan en wat mogelijk een volgende keer beter zou kunnen. Heb daarbij ook oog voor de rol van de tegenpartij. Het kan voorkomen dat jou team de ene wedstrijd geen kans weggeeft en enorm vaak de bal verovert en dat dit in een andere wedstrijd absoluut niet aan de orde is. Verdedigt jou team slecht of valt de tegenpartij goed aan? KNVB Zeist
24
Leerplan F-Pupillen
5.4.3
het lezen van voetballen - de individuele speler(s)
Als het verdedigen en/of aanvallen niet het gewenste effect heeft (creĂŤren van kansen en maken van doelpunten tegenover het voorkomen van het creĂŤren van kansen en voorkomen van maken van doelpunten), moet je kijken waar dat aan ligt. Tijdens het aanvallen kan het zo zijn dat (bepaalde) spelers de handelingen die horen bij opbouwen en scoren onvoldoende goed uitvoeren, bijvoorbeeld: dribbelen, aannemen, passen, schieten of vrijlopen etc. of dat in de samenwerking / afstemming dingen verkeerd gaan. Hetzelfde geldt voor het verdedigen. Het gaat dan om de handelingen die plaatsvinden bij het verstoren van de opbouw en het voorkomen van het scoren, bijvoorbeeld: blokken van de bal, het afpakken / veroveren van de bal of het positie kiezen tussen de bal en het doel..Ook in het verdedigend kunnen dingen in de samenwerking / afstemming verkeerd gaan.
KNVB Zeist
25
Leerplan F-Pupillen
Om het handelen van de individuele spelers in beeld te brengen kan gebruik gemaakt worden van de onderstaande schema's. Deze schema's worden binnen de KNVB ook gebruik om talentvolle E-pupillen in beeld te brengen / te scouten. Gearceerd m.n. die aspecten aangegeven die van belang zijn voor F-pupillen. Aanvallen: (opbouwen en scoren) Uitstekend: handeling leidt tot doelpunt Goed of uitstekend (afhankelijk van situatie): handeling leidt tot scoringskans Voldoende: handeling leidt tot balbezit houden Onvoldoende: handeling leidt tot balverlies NB: beoordelingen zijn een gemiddelde van een aantal wedstrijden in een bepaalde periode U
G
V
O
Toelichting
Is in staat individueel de bal te behouden handelingen: aan- en meenemen, dribbelen, passen, passeren, afschermen Is in staat de bal te behouden d.m.v. samenspel handelingen: passen, bal afschermen, aan- en meenemen, vrijlopen om aanspeelbaar te zijn, weglopen om ruimte te maken Komt in scoringspositie en scoort handelingen: dribbelen, passeren, schieten, koppen, vrijlopen, positiekiezen voor het doel CreĂŤert scoringskansen voor anderen handelingen: (diepte)pass, steekpass, voorzet, kaats, weglopen om ruimte te creĂŤren Totaalbeeld aanvallen:
KNVB Zeist
26
Leerplan F-Pupillen
Verdedigen: (storen / doelpunten voorkomen) Uitstekend: handeling leidt tot balverovering Goed of uitstekend (afhankelijk van situatie): handeling leidt tot voorkomen doelpunt Voldoende: handeling leidt tot ophouden van de aanval Onvoldoende: doet geen handeling / handeling leidt tot scoringskans of een doelpunt voor de tegenpartij U
G
V
O
Toelichting
V
O
Toelichting
Helpt mee met het storen van de opbouw van tegenpartij handelingen: druk zetten op de bal, op de bal jagen veld klein maken, positie kiezen tussen tegenstander - bal en doel, de tegenstander ophouden, dieptepass voorkomen Verovert de bal handelingen: pass onderscheppen, sliding maken of tackelen, blokken, bal afpakken, meelopen met de balbezitter Voorkomt doelpunten handelingen: pass onderscheppen, sliding maken of tackelen, blokken, bal afpakken, , meelopen met de balbezitter Totaalbeeld verdedigen:
Omschakelen(naar aanvallen / naar verdedigen) U
G
Is zo snel mogelijk weer betrokken bij de nieuwe situatie Balverovering: handelingen: pass naar voren, vrijlopen, bal houden Balverlies: handelingen: bal terugveroveren door voorkomen dieptepass, snel tussen de bal en eigen doel positie kiezen, direct naar balbezitter en bal proberen te heroveren Totaalbeeld omschakelen:
KNVB Zeist
27
Leerplan F-Pupillen
5.4.4
het coachen tijdens de wedstrijd
Op basis van het lezen van de wedstrijd (op teamniveau en op het niveau van de individuele speler(s)) zal de trainer-coach voorafgaand, tijdens en na afloop van de wedstrijd de spelers gaan beïnvloeden. Tijdens een wedstrijd gaat er van alles mis. Daarnaast gaat er natuurlijk ook heel veel goed. Dat moeten we dan ook niet vergeten als we het hebben over het coachen tijdens wedstrijden. Als we spelers beter willen leren voetballen zijn we snel geneigd om ons alleen te richten op het negatieve. Het spelers met plezier beter leren voetballen, betekent dat jij je als trainercoach richt op dat wat er goed en minder goed gaat bij een speler. Uiteindelijk gaat het erom elke speler met plezier beter te leren voetballen. Complimenten geven is daarbij een belangrijk middel. Op welke momenten en op welke manieren kun je spelers voor, tijdens en na wedstrijden beïnvloeden? Je hebt natuurlijk de mogelijkheid om een voor-, rust- en nabespreking te houden en om tijdens het spel coachopmerkingen te maken. Je maakt een opstelling en kan spelers wisselen. Dus mogelijkheden genoeg! Moet je dan vanaf het moment dat de spelers in de kleedkamer zitten tot het moment dat ze onder de douche gaan op ze inpraten? Laat één ding duidelijk zijn: de spelers komen om te voetballen en niet om naar de trainer te luisteren. Alles wat jij rondom of tijdens de wedstrijd doet en/of zegt moet dus gericht zijn op het beter (leren) voetballen van deze spelers. Het is dan een voorwaarde dat spelers begrijpen wat je bedoelt en er daadwerkelijk wat mee kunnen doen tijdens de wedstrijd. Wat een trainer doet en zegt voor, tijdens en na de wedstrijd is gebaseerd op wat hij heeft gezien (tijdens een eerdere wedstrijd en/of de wedstrijd die wordt gespeeld). Daarbij is het van belang dat je uit de talloze situaties die zich voordoen de belangrijkste zaken kunt halen. Op basis van kennis van de beginsituatie van de spelers en hetgeen je als trainer-coach tijdens (een deel van) de wedstrijd hebt geobserveerd kom je als trainer-coach tot een aantal aandachtspunten. Deze aandachtspunten staan centraal tijdens de bespreking(en) en het maken van coachopmerkingen. Dit betekent: niet over alles wat zeggen en van de hak op de tak springen, maar je beperken en de structuur van voetballen (aanvallen en verdedigen) gebruiken als kader. Wat je doet of zegt moet daarbij natuurlijk aansluiten op het niveau en de belevingswereld van de spelers. Daarom zal je tegen een F-pupil andere dingen zeggen dan tegen een speler van de D-pupillen. Een F-speler zal je meer aanspreken op hoe hij baas over de bal kan worden en bij een D-speler heb je het al meer over zijn taak binnen het elftal en het samenwerken met andere spelers. De coachdoelstelling zal dus tijdens een wedstrijd verschillend zijn.
KNVB Zeist
28
Leerplan F-Pupillen
Ook de manier en het moment waarop spelers worden benaderd, zal verschillend zijn. Een Fspeler zal vooral worden aangesproken op een situatie die zich recent heeft voorgedaan en bij een D-speler kan ook gesproken worden over vorige week. Ook het taalgebruik zal daarin verschillen. Het effect is natuurlijk de graadmeter om te bepalen of het zinvol is wat je doet of zegt. Zie je tijdens een wedstrijd dat een speler/ het team zich (heeft) verbeterd na iets wat je hebt gedaan of gezegd? Wordt het aanvallen of verdedigen echt beter na een gemaakte coachopmerking? Het is natuurlijk wel de speler die de keuzes maakt in het veld en niet de trainer die in het veld staat en kiest. Daarvoor is voetballen een te onvoorspelbaar spel. De trainer moet de speler slechts willen helpen bij het maken van die keuzes. In de praktijk zie je wel eens dat een speler, na goedbedoelde coachopmerkingen, slechter gaat voetballen en kwaad reageert op de schreeuwende trainer. Het is dus goed om bij de speler(s) te toetsen of ĂŠĂŠn en ander duidelijk overkomt. Bij dit alles speelt de (culturele) achtergrond van een speler ook een rol. Er zijn (regelmatig) momenten waarbij de trainer juist zijn mond moet houden. Het spel is er voor de spelers en niet voor de trainer. Zij zijn de hoofdrolspelers, dat moeten we niet vergeten!
KNVB Zeist
29
Leerplan F-Pupillen
6 Doelstellingen voor een training 6.1 inleiding Op basis van het observeren van een groot aantal wedstrijden van F-pupillen op diverse niveau in Nederland is de KNVB tot de conclusie gekomen dat er in het aanvallen en in het verdedigen voor F-pupillen een aantal kenmerkende spelsituaties zijn te onderscheiden. Het voorstel is om bij de F-pupillen de accenten m.n. te leggen op het aanvallen, de handelingen met bal. Aandacht besteden aan het verdedigen gebeurd voornamelijk als voorwaarde om het aanvallen te verbeteren. Daarbij moet de coaching zich met name richten op de handelingen met bal en het beginnend spelinzicht. Handelingen zonder bal en communicatie (afstemmen van handelen / samenspel) komen voor het eerst echt aan de orde bij de E-pupillen. Vanaf de E-pupillen kan de coach er voor kiezen om ook specifiek te gaan trainen op het verdedigen. Bij de F-pupillen zijn aanwijzingen op het verdedigen m.n. bedoeld om het aanvallen te verbeteren / de aanvallers uit te dagen. Bij F-pupillen kan het voorkomen dat bepaalde oefenvormen te moeilijk zijn omdat de weerstand van één of meerdere tegenstanders te groot is. Dan moet je het als coach verder vereenvoudigen en is het verstandig om te kiezen voor één van de voorfase oefeningen. Hierbij komen de spelers vaak in een situatie dat ze de bal vaak kunnen raken zonder of met beperkte weerstand van één of meerdere tegenstanders. Voor het dribbelen, passen en aannemen en het schieten zijn een aantal voorfase oefeningen in het overzicht van de oefenvormen opgenomen. Op basis van de veel voorkomende spelsituaties zijn er doelstellingen te formuleren en is te benoemen welke voetbalhandelingen spelers moeten ontwikkelen om zich binnen de gekozen doelstelling te ontwikkelen.
In hoofdstuk 8 zijn de verschillende trainingsvormen verder uitgewerkt.
KNVB Zeist
30
Leerplan F-Pupillen
6.2 Aanvallen Groep 1 – Teamfunctie: Aanvallen - Teamtaak: Opbouwen
Het verbeteren van het uitspelen van de één tegen één situatie om zodoende kansen te creëren. aannemen, dribbelen, passen, positie kiezen en vrijlopen Groep 1 – Teamfunctie: Verdedigen - Teamtaak: Storen
Het verbeteren het verdedigen in de één tegen één situatie en het veroveren van de bal. ruimte klein maken, druk zetten op de bal, duel om de bal / veroveren, kort dekken,rug- en ruimtedekking 4 tegen 4 lijnvoetbal partijvorm 1A
4 tegen 4 basisvorm partijvorm 1B
4 tegen 4 met pionnen partijvorm 1C 2 (+k) tegen 2 (+k) 2 tegen 2 met grote doelen met 4 doeltjes oefenvorm oefenvorm 1 (+k) tegen 1 (+k) 1 tegen 1 met grote doelen met 4 doeltjes oefenvorm oefenvorm 1 tegen 1 (+k) groot doel / kleine doeltjes oefenvorm 1 tegen 1 (+k) met grote doelen tegenstander van voren oefenvorm
KNVB Zeist
2 tegen 2 met grote pionnen oefenvorm 1 tegen 1 met grote pionnen oefenvorm
1 tegen 1 (+k) met grote doelen tegenstander van opzij oefenvorm
2 tegen 2 lijnvoetbal oefenvorm 1 tegen 1 lijnvoetbal oefenvorm
1 tegen 1 met 2 kleine doeltjes oefenvorm 1 tegen 1 (+k) met grote doelen tegenstander van achteren oefenvorm
31
Leerplan F-Pupillen voorfase oefeningen dribbelkampioen warming-up
oversteekspel met pionnen - 2 verdedigers oefenvorm / WU
oversteekspel met pionnen - 1 verdediger oefenvorm / WU
oversteekspel met 2 verdedigers oefenvorm / WU
dribbel - tikspel warming-up
oversteekspel basis - 1 verdediger oefenvorm / WU
groep 2 – Teamfunctie: Aanvallen - Teamtaak: Scoren
Het verbeteren van het scoren (het benutten van de kansen) aannemen, dribbelen, schieten, passen, positie kiezen en vrijlopen Groep 2 – Teamfunctie: Verdedigen - Teamtaak: Doelpunten voorkomen
Het verbeteren van storen van de opbouw en het voorkomen van doelpunten. ruimte klein maken, druk zetten op de bal, duel om de bal / veroveren, kort dekken,rug- en ruimtedekking, tegenhouden van de bal 4 (+k) tegen 4 (+k) met 2 grote doelen partijvorm 2A
3 (+k) tegen 3 (+k) met 2 grote doelen partijvorm 2B 3 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen oefenvorm 2 (+k) tegen 1(+k) grote doelen oefenvorm 1 tegen 1 (+k) groot doel - kleine doeltjes oefenvorm 1 tegen 1 (+k) tegenstander van opzij grote doelen oefenvorm
KNVB Zeist
2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen oefenvorm 1 (+k) tegen 1 (+k) met grote doelen oefenvorm 1 tegen 1 (+k) tegenstander van voren grote doelen oefenvorm 1 tegen 1 (+k) tegenstander van achteren grote doelen oefenvorm
32
Leerplan F-Pupillen voorfase oefeningen doelschietspel groot doel met keeper oefenvorm / WU doelschietspel groot doel hoog-laag oefenvorm / WU
poortschietspel met keeper oefenvorm / WU doelschietspel groot doel met pionnen oefenvorm / WU
Groep 3 – Teamfunctie: Aanvallen - Teamtaak: Opbouwen
Het verbeteren van het positiespel in de opbouw passen, aannemen, positie kiezen en vrijlopen Groep 3 – Teamfunctie: Verdedigen - Teamtaak: Storen
Het verbeteren van het storen van de opbouw en het veroveren van de bal. ruimte klein maken, druk zetten op de bal, duel om de bal / veroveren, kort dekken, rug- en ruimtedekking 4 tegen 4 met 4 doeltjes partijvorm 3A
4 tegen 4 basisvorm partijvorm 3B
4 (+k) tegen 4 (+k) met 2 grote doelen partijvorm 2A
3 (+k) tegen 3 (+k) met 2 grote doelen partijvorm 2B 3 (+k) tegen 2 (+k) grote doelen oefenvorm
3 tegen 2 met 4 kleine doeltjes oefenvorm
2 (+k) tegen 2 (+k) met grote doelen oefenvorm
2 tegen 2 met 4 doeltjes oefenvorm
2 (+k) tegen 1(+k) grote doelen oefenvorm
2 tegen 1 met 4 doeltjes oefenvorm 1 tegen 1 met 4 doeltjes oefenvorm
KNVB Zeist
33
Leerplan F-Pupillen
voorfase oefeningen
KNVB Zeist
dribbel pionschietspel met verdedigers (1) oefenvorm / WU
pionschietspel vaste afstand oefenvorm / WU
pionschietspel variabele afstand oefenvorm / WU
poortschietspel met keeper oefenvorm / WU
poortschietspel zonder keeper - vaste afstand oefenvorm / WU
poortschietspel variabele afstand oefenvorm / WU
bal uit de ruimte schietspel oefenvorm / WU
schot in de roos spel oefenvorm / WU
pionnenspel oefenvorm / WU
34
Leerplan F-Pupillen
6.3 Aanwijzingen Wanneer je als coach bij het lezen van de wedstrijd tot de conclusies komt dat jou team weinig kansen creëert en weinig in de buurt van het doel van de tegenpartij komt. Dan moet je als trainer-coach gaan nadenken wat in het opbouwen verbetert kan worden: Waarom lukt het (nog) niet? Wat kunnen m.n. de speler aan de bal beter doen? Wat is de rol van de tegenpartij / tegenstander? In beperkte mate kun je bij 2e jaars F-pupillen ook al aandacht besteden wat spelers zonder bal beter kunnen doen? Maak het overspelen bij de F-pupillen echter nog niet te belangrijk. Kortom in het aanvallen en verdedigen zullen spelers handelingen verrichten wanneer ze de bal hebben (of wanneer een ploeggenoot de bal heeft). Met andere woorden: vraag jezelf bij alles wat je ziet wat, waar, wanneer én hoe de actie wordt uitgevoerd. Door met deze bril naar je spelers te kijken, voorkom je hun handelingen alleen maar op schoonheid beoordeelt. Iets is al snel ‘mooi gedaan’ of ‘nuttig’. Om je spelers werkelijk beter te leren voetballen, helpt deze analyse met het vinden van de ware, precieze verbeterpunten. Vergeet daarbij zeker niet om ook oog te hebben voor de dingen die de spelers al zeer goed kunnen. Benadruk de positieve zaken en geef of benoem één of twee verbeterpunten. Over het algemeen geldt voor F-puppillen dat zij in het opbouwen m.n. moeten leren dribbelen en het aannemen en passen van de bal. Wanneer ze in kansrijke positie komen moeten ze op doel leren schieten (= scoren). Onderstaand volgt een opsomming van de belangrijkste aandachtspunten voor het coachen van wedstrijden en het geven van trainingen - voor een detail uitwerking zou ik verwijzen naar de DVD en de aanwijzingen op de oefenvormen. Voor F-pupillen geldt dat je de aanwijzing het beste kunt laten zien (eigen voorbeeld) of kunt laten zien (een voorbeeld van een speler) en daarbij simpele woorden gebruikt die passen in de belevingswereld van F-pupillen.
6.3.1
Aanvallen
Dribbelen en drijven Wat? Met de bal afstand overbruggen bestaat uit het snelheid maken met bal, afschermen van de bal, de bal kort bij je houden, de richting te veranderen – kappen – een schijnbeweging te maken en te passeren. Waar en wanneer? Dribbelen is het voortbewegen van de bal in een laag tempo (kan ook in een hoog tempo) en in een kleine ruimte. Drijven is het voortbewegen van de bal in een hoger tempo en in een grote ruimte. In de praktijk kan het bij m.n. 1e jaars F-pupillen voorkomen dat spelers struikelen over de bal en dat het drijven bestaat uit het ver vooruit schieten van de bal in de ruimte en rennen. Hoe (bij F-pupillen altijd laten zien!!)? Speelbeen: raak bal zodanig en zo vaak dat je hem in het looptempo en in goede richting kan meenemen. ‘De bal aan een elastiekje.’ Voet speelbeen: houd juiste spanning in voet en enkel, laat bal niet wegspringen. Raakvlak: beroer bal afhankelijk van richtingsverandering afwisselend met wreef, binnen- of buitenkant van de voet. Romp: buig bovenlichaam iets over de bal, ondersteun de balans met je armen. Lopen: knieën licht gebogen (geen atletiekloop). Aandacht: op omgeving (spelsituatie) en op het veld direct in de omgeving van de bal (oneffenheden in het gras).
KNVB Zeist
35
Leerplan F-Pupillen
Wat ziet de coach en wat zegt / doet de coach? Je aanloopsnelheid is te hoog of te laag. Speel de bal niet te ver voor je uit. Ga niet te dicht naar de verdediger toe. Maak de schijnbeweging op tijd, anders blokkeert de verdediger de bal. Zorg dat je versnelt tijdens en na de passeeractie anders ben je makkelijk te verdedigen. Scherm de bal tijdens en na de passeeractie af, houd het lichaam tussen tegenstander en bal. Snij na de passeeractie de tegenstander de pas af. Houd de bal in gunstige positie om te kunnen schieten of een voorzet te geven. Aannemen en meenemen Wat? Het controleren van de bal kan met de binnenkant voet, wreef, buitenkant voet, bovenbeen, borst en onder de voetzool. Het verwerken van de bal kan door weg te draaien en van richting te veranderen. Wanneer? De bal wordt aangenomen om vervolgens te starten met dribbelen (bij voorkeur richting het doel van de tegenpartij). Bij 2e jaars F-pupillen zullen er ook situaties voorkomen waarbij de speler de bal aanneemt en deze vervolgens naar een medespelers speelt omdat hij in een betere positie staat. Hoe (bij F-pupillen altijd laten zien)? Kies goed positie ten opzichte van bal en tegenstander (waarnemen). Met uitzondering van de armen kan de bal met alle andere lichaamsdelen aan- en meegenomen worden: wreef, binnenkant voet, voetzool, bovenbeen, borst, buik, hoofd. Ga altijd eerst de bal tegemoet, en laat bij contact met de bal de speelvoet als ‘een vrij hangend net’ soepel en flexibel met de bal meegaan om zodoende de bal ‘dood’ te maken, te controleren. Bewaar de balans door middel van de houding van de arm. Gebruik zo min mogelijk handelingen om de bal weer speelklaar te leggen. Wat ziet de coach en wat zegt/doet de coach? Zorg er voor dat je tijdens het aannemen en verwerken van de bal de snelheid uit de bal haalt. Laat de bal niet te ver van je voet stuiten. Neem de bal zo aan dat je na de aanname de bal nog in alle richtingen kunt spelen. Neem de bal zo aan dat je de bal na de aanname vooruit kunt passen of dribbelen (open aanname). Gebruik je lichaam zodat je de bal tijdens de aanname kunt afschermen (lichaam tussen tegenstander en de bal houden). Passen Wat? De bal verplaatsen naar een medespeler doe je met de binnenkant voet, buitenkant voet, wreef, punt, hakje. Wanneer binnenkant voet? Bij nauwkeurigheid en bij snel en kort (positie)spel. Hoe (bij F-pupillen altijd laten zien)? Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak bal met binnenkant voet – meer aan onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wanneer de wreeftrap? Bij passen over afstand, of bij voorzet vanaf de flank. Hoe (bij F-pupillen altijd laten zien)? Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal plaatsen, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en bal aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. wat ziet de coach en wat zegt/doet de coach? Kijk om je heen voor je de bal krijgt, probeer vooruit te kijken en kijk of je de bal vooruit kunt spelen. Houd de bal bij je, er is geen tegenstander in de buurt. Speel de bal niet te zacht, te hard, te hoog of met een stuit. Speel simpel, speel met de binnenkant van de voet.
KNVB Zeist
36
Leerplan F-Pupillen
Schieten Wat? Een doelpoging met de voet kan met wreef, binnenkant voet, buitenkant voet, punt, hakje. Wanneer? Wanneer je als speler in een kansrijke positie bent en kunt scoren. Je kunt scoren door de bal met de wreef (meer snelheid) te raken of met de binnenkant van de voet (makkelijker richting mee te geven. Hoe - wreeftrap (bij F-pupillen altijd laten zien)? Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen met laatste grote stap naast, voorbij of achter de bal plaatsen, punt van de voet in de speelrichting, knie licht gebogen – standbeen iets voorbij de bal, bal blijft laag, standbeen iets achter de bal en bal aan de onderkant raken, bal gaat omhoog. Buig romp – eerst achterwaarts, dan helft over het standbeen zijwaarts, maak zo ruimte voor de wreef, dan explosief voorwaarts op moment van schieten. Breng speelbeen vanuit heup en knie achterwaarts, zwaai dan voorwaarts. Strek en span speelbeen. Raak bal met binnenkant of volle wreef, afhankelijk van situatie. Hoe - binnenkant voet (bij F-pupillen altijd laten zien)? Kies goed positie ten opzichte van de bal. Standbeen licht gebogen, dicht bij bal, voet meestal in speelrichting. Speelbeen iets naar buiten gedraaid, knie en enkel gebogen. Speelvoet iets naar buiten gedraaid, loodrecht op speelrichting, voetpunt opgetrokken, enkel aangespannen. Raak bal met binnenkant voet – meer aan onderkant, dan gaat de bal omhoog, meer aan de bovenkant, dan blijft de bal laag. Wat ziet de coach en wat zegt/doet de coach? Snijd de pas af voor de verdediger. Probeer de bal voor je schietbeen te krijgen en scherm de bal met je lichaam af. Kijk waar de keeper en het doel is en plaats de bal met binnenkant of buitenkant voet langs de keeper (korte afstand) of met de wreef (lange afstand). Speel eventueel een lob of stiffie wanneer de keeper ver voor zijn doel staat opgesteld (moeilijk voor F-pupillen).
KNVB Zeist
37
Leerplan F-Pupillen
7 De training – planning, organisatie en opbouw 7.1 Inleiding Het basisidee is dat kinderen leren door de zin, de bedoeling van het spel te ontdekken. De trainer-coach helpt kinderen de zin te ontdekken, te herkennen. Om het voetballeerproces te ontwikkelen zal het spel tijdens trainingen vereenvoudigd moeten worden en wel zodanig dat de karakteristieken van het voetballen behouden blijven: Twee partijen die beiden kunnen scoren o Wat moeten we doen als we de bal hebben o Wat moeten we doen als de tegenpartij de bal heeft De structuur van het spel (richting en regels) De door de KNVB ontwikkelde oefen- en partijvormen (zie hoofdstuk 6 en 8) zijn om het voetballen te leren belangrijke middelen. Deze vormen zijn een afspiegeling van de echte wedstrijd. Spelers krijgen te maken met tegenstanders, medespelers, doelen, afgebakende ruimte, regels en keuzemogelijkheden om de voetbalsituatie op te lossen. Door het veelvuldig spelen van kleine partijtjes en allerlei afgeleide spelvormen worden alle voetbalhandelingen die nodig zijn om het spel te kunnen spelen en de juiste keuzes te kunnen maken, ontwikkeld in echte voetbalsituaties. Bij F-pupillen kan het echter voorkomen dat de weerstand van één of meerdere tegenstander te groot is. Vandaar dat er ook een aantal voorfase oefeningen zijn ontwikkeld.
7.2 Eisen waaraan elke trainingsvorm moet voldoen. De visie van de KNVB op het leren voetballen is vertaald naar een aantal eisen waaraan elke trainingsvorm zou moeten voldoen: 1. Voetbaleigen bedoelingen
2. Veel herhalingen
3. Rekening houden met de groep
4. Juiste coaching (beïnvloeding)
KNVB Zeist
spelen om te winnen doelpunten maken/voorkomen opbouwen tot…/samenwerken om… doelgerichtheid snelle omschakeling van aanvallen naar verdedigen en omgekeerd veel beurten / genoeg prikkels geen lange wachttijden goed planning, organisatie voldoende ballen/materiaal leeftijd vaardigheid / niveau / kwaliteit beleving (top of gemiddeld) Let op arbeid-rust verhouding! spelbedoeling verduidelijken spelers beïnvloeden/laten leren door: • ingrijpen/stopzetten, • vragen stellen & oplossingen laten aandragen, • aanwijzingen geven, • voorbeeld geven / (laten) voordoen. moeilijker of makkelijker maken
38
Leerplan F-Pupillen
7.3 periodiseren Wil je als trainer-coach het aanvallen, verdedigen en omschakelen van je spelers structureel verbeteren dan start elk trainingsmoment met een duidelijke doelstelling die past bij de beginsituatie van het team. De (mogelijke) doelstellingen die passen bij F-pupillen zijn in het voorgaande hoofdstuk verder uitgewerkt. Op basis van het doel van de training maakt de trainer-coach een keuze voor een bepaalde opbouw van een training en kiest hij/zij voor bepaalde oefenvormen. In de praktijk zal blijken dat één trainingsmoment om een bepaald aspect van het spel te verbeteren vaak onvoldoende is om resultaat te boeken. Om een bepaald aspect van het spel structureel te verbeteren zal de trainer-coach vaak meerdere beïnvloedingsmomenten nodig hebben. Dit vraagt een planmatige aanpak. Het planmatig beïnvloeden van het aanvallen, verdedigen (en omschakelen) tijdens wedstrijden en trainingen wordt periodiseren genoemd. Het uiteindelijk doel van deze planmatige aanpak moet zijn dat F-pupillen structureel beter zijn gaan handelen in het aanvallen.
7.3.1
voorbeeld uitwerking periodiseren F-pupillen wedstrijd training training wedstrijd training
training doelstelling: opbouwen WU met bal oefenvorm groep 1 partijvorm groep 1 oefenvorm groep 2 partijvorm groep 2 dag 1
doelstelling: opbouwen WU met bal oefenvorm groep 1 partijvorm groep 1 oefenvorm groep 2 partijvorm groep 2
week 1 dag 2
doelstelling: opbouwen accent opbouwen: dribbelen
accent scoren: schieten
dag 3
doelstelling: opbouwen WU met bal oefenvorm groep 1 partijvorm groep 1 oefenvorm groep 2 partijvorm groep 2
dag 1
doelstelling: opbouwen WU met bal oefenvorm groep 3 partijvorm groep 3 oefenvorm groep 2 partijvorm groep 2
week 2 dag 2
doelstelling: opbouwen accent dribbelen accent passen accent aannemen
dag 3
ontwikkeling voetbalhandelingen
KNVB Zeist
39
Leerplan F-Pupillen
7.4
opbouw van een training voor E-pupillen
Op basis van de gekozen doelstelling(en) en de beginsituatie van de groep worden trainingsvormen gekozen. Het voorstel is dat de training voor de F-pupillen ongeveer 60-75 minuten duurt en de volgende opbouw kent: algemeen spelers in de sfeer brengen van de training
de spelers spelenderwijs oefenen van handelingen met en zonder bal die passen bij het gekozen accent voor de training
op basis van de doelstelling van de training wordt een keuze gemaakt om een vereenvoudiging van 4 tegen 4 te spelen die past bij de gekozen doelstelling en beginsituatie
spelers moeten vaak in een spelsituatie komen waarin de doelstelling getraind kan worden hierbij moet het kunnen lukken, maar ook mislukken
Controleren of het geleerde wordt begrepen en toegepast in een in het partijspel 4 tegen 4 (onder meer druk). Is de doelstelling bereikt?
toepassen van hetgeen is geleerd tijdens oefenen
WU met bal
oefenen
-1-
toepassen in een partijspel 4 tegen 4
-1begeleidend coachen van de spelers in het partijspel
KNVB Zeist
-1leren omgaan met een situatie die dichter bij de wedstrijd is
de coach - korte inleiding van de training en zo snel mogelijk beginnen - voorbeeld geven / laten voordoen - zorg dat elke speler voldoende aandacht krijgt - uitleggen van de bedoeling van de oefenvorm (kort) - praatje, plaatje, daadje - checken of spelers de bedoeling begrijpen - en of de oefenvorm past bij de beginsituatie - evt. moeilijker / makkelijker maken - spelers beïnvloeden / laten leren door: • ingrijpen/stopzetten, • vragen stellen & oplossingen laten aandragen, • aanwijzigingen geven, • voorbeeld geven / (laten) voordoen. eventueel moeilijker of makkelijker maken - uitleggen van de bedoeling en indelen van de teams - checken of spelers de bedoeling begrijpen - eventueel aanpassen van de ruimte (groter / kleiner) - begeleidend coachen
40
Leerplan F-Pupillen algemeen op basis van de doelstelling van de training wordt een keuze gemaakt om een vereenvoudiging van 4 tegen 4 te spelen die past bij de gekozen doelstelling en beginsituatie
de spelers spelers moeten vaak in een spelsituatie komen waarin de doelstelling getraind kan worden hierbij moet het kunnen lukken, maar ook mislukken
Controleren of het geleerde wordt begrepen en toegepast in een in het partijspel 4 tegen 4 (onder meer druk). Is de doelstelling bereikt?
toepassen van hetgeen is geleerd tijdens oefenen
oefenen
-2-
toepassen in een partijspel 4 tegen 4
-2begeleidend coachen van de spelers in het partijspel
-2leren omgaan met een situatie die dichter bij de wedstrijd is
de coach - uitleggen van de bedoeling van de oefenvorm (kort) - praatje, plaatje, daadje - checken of spelers de bedoeling begrijpen - en of de oefenvorm past bij de beginsituatie - evt. moeilijker / makkelijker maken - spelers beïnvloeden / laten leren door: • ingrijpen/stopzetten, • vragen stellen & oplossingen laten aandragen, • aanwijzigingen geven, • voorbeeld geven / (laten) voordoen. eventueel moeilijker of makkelijker maken - uitleggen van de bedoeling en indelen van de teams - checken of spelers de bedoeling begrijpen - eventueel aanpassen van de ruimte (groter / kleiner) - begeleidend coachen
7.5 organisatie op het veld Belangrijk voor een soepele organisatie van de training is dat de trainingsvormen zoveel als mogelijk van te voren op het veld zijn uitgezet, zodat tijdens de training weinig tijd verloren gaat met het klaarzetten en veranderen van de organisatie op het veld. Bij deze uitwerking wordt er vanuit gegaan dat de trainer-coaches een geheel veld tot hun beschikking hebben en dat er per activiteit gemiddeld tussen de 16 en 20 spelers aanwezig zullen zijn (2 teams tegelijkertijd op één veld).
KNVB Zeist
41
Leerplan F-Pupillen
De organisatie op het veld zou er dan als volgt uit kunnen zien:
veld indeling 16 - 20 spelers
oefenen
toepassen
groep A
toepassen
oefenen
groep B
De spelersgroep wordt verdeeld in twee groepen van 8-10 spelers (groep A en B) die: starten met gedurende 15 minuten spelen van een vereenvoudiging van 4 tegen 4 die past bij de doelstelling en het niveau van de groep; daarna wordt het geleerde gedurende 15 minuten toegepast in (een variatie van) 4 tegen 4; vervolgens wordt weer gedurende 15 minuten geoefend in een vereenvoudiging van 4 tegen 4; en uiteindelijk wordt het geleerde gedurende 15 minuten weer toegepast in (een variatie van) 4 tegen 4. De mogelijkheid bestaat voor de trainer-coach om groep A en groep B naar niveau in te delen.
KNVB Zeist
42
Leerplan F-Pupillen
In de praktijk zou het kunnen voorkomen dat de groep bestaat uit meer dat 20 spelers. De organisatie op basis van 32-40 spelers (4 teams op één veld) zou er als volgt uit zien:
veld indeling 32 - 40 spelers
oefenen
toepassen
groep A
groep C
toepassen
oefenen
groep D
groep B
De spelersgroep wordt verdeeld in vier groepen van 8-10 spelers groep A en groep B: starten met gedurende 15 minuten spelen van een vereenvoudiging van 4 tegen 4 die past bij de doelstelling en het niveau van de groep; daarna wordt het geleerde gedurende 15 minuten toegepast in (een variatie van) 4 tegen 4; vervolgens wordt weer gedurende 15 minuten geoefend in een vereenvoudiging van 4 tegen 4; en uiteindelijk wordt het geleerde gedurende 15 minuten weer toegepast in (een variatie van) 4 tegen 4. groep C en groep D: starten met gedurende 15 minuten spelen van (een variatie van) 4 tegen 4; op basis van het observeren van de variatie van 4 tegen 4 legt de trainer-coach een aantal accenten binnen een vereenvoudiging van deze 4 tegen 4 vorm; vervolgens wordt weer gedurende 15 minuten een (andere) variatie van 4 tegen 4 gespeeld; en wordt afgesloten met het op basis van het observeren van deze tweede variatie oefenen van een aantal te verbeteren voetbalhandelingen.
KNVB Zeist
43
Leerplan F-Pupillen
8
Trainingsvormen
Uitdraai van de pdf bestanden / trainingsvormen per groep
KNVB Zeist
44
Leerplan F-Pupillen
9 Begeleiden 9.1 Maken van afspraken Een trainer-coach maakt afspraken met zijn spelers, binnen en buiten de lijnen. Als je aan spelers vraagt wat ze willen bereiken, zullen ze antwoorden, 'doelpunten maken, de wedstrijd winnen'. Dat gaat niet vanzelf. Omdat je met meerdere spelers hebt te maken, moet je afspreken hoe jullie dat gaan doen. Op welke manier gaan de spelers samenwerken als ze de bal hebben en op welke manier als ze de bal niet hebben. Dus: hoe gaan we verdedigen en hoe gaan we aanvallen? Voor het gemak noemen we dit de 'voetbalafspraken'. Als trainer speel je een belangrijke rol in het leerproces van spelers. Bij de jongste jeugd moeten ze eerst ervaren wat dat nu is: samenwerken en samenspelen. Als ze een beeld hebben wat het spelen in een team nu betekent, kan de trainer zich richten op dat waar het om gaat: beter leren aanvallen, verdedigen en omschakelen. Met als uitgangspunt dat de spelers willen winnen en jij wilt dat daarbij alle spelers met plezier beter leren voetballen. Daarnaast zijn er afspraken die minder gericht zijn op het voetballen, maar wel belangrijk om te maken. Daarbij kun je denken aan afspraken over: op tijd komen, afmelden, douchen etc., maar ook omgangsregels. Bijvoorbeeld hoe spreken we met elkaar; niet schelden, en bij een team met spelers vanuit verschillende culturen spreken we Nederlands met elkaar etc. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te bedenken. Als je afspraken maakt met spelers is het goed dat je dat samen doet. Het is niet moeilijk om een lijst met regels te maken. We noemen het echter niet voor niks afspraken. Dingen afspreken doe je met elkaar. Het zijn afspraken die noodzakelijk zijn om het doel, het winnen van wedstrijden, te bereiken. Daarom vindt iedereen het ook zinvol om te doen. Daarnaast is het noodzakelijk vanuit het gezichtspunt van de trainer, die ervoor verantwoordelijk is dat ze met elkaar beter leren voetballen. Het betrekken van spelers bij het maken van een lijst van afspraken, zorgt dat ze zich ook aan de afspraken houden. De leeftijd van een speler heeft invloed op de manier waarop je afspraken maakt en welke afspraken je maakt. Als je de voetbalafspraken onder de loep neemt, is het duidelijk dat die anders zijn voor bijvoorbeeld pupillen dan voor junioren. De manier waarop je afspraken maakt en wie je daarbij betrekt, heeft dus te maken met de leeftijd van de spelers. Vanuit het voorbeeld kun je junioren meer aanspreken op het nakomen van afspraken dan pupillen. Pupillen zijn met betrekking tot een aantal zaken, als bijvoorbeeld: het op tijd komen en afmelden, afhankelijk van hun ouders. Daarom is het goed om ouders op de hoogte stellen van en/of te betrekken bij het maken van afspraken. Bij het niet nakomen van afspraken worden dan 贸贸k de ouders daarover ge茂nformeerd en/of op aangesproken. Natuurlijk zijn er ook momenten dat afspraken niet worden nagekomen. Als dat afspraken zijn over de manier van voetballen dan kun je daar natuurlijk op trainen. Gaat het over andere zaken, als bijvoorbeeld: het met respect omgaan met de scheidsrechter, dan moet de trainer-coach nadenken over de gevolgen van het niet nakomen van de afspraak. Wordt de speler dan gewisseld, misschien zelfs geschorst (door de club)? Of is een goed gesprek met de speler voldoende? Afspraken zijn geen zaken die voor nu en altijd gelden. De 'voetbalafspraken', maar ook de andere afspraken zullen regelmatig worden bijgesteld of aangepast. Op basis van je ervaringen tijdens trainingen en wedstrijden met spelers en (eventueel de) ouders is het goed om eerder gemaakte afspraken regelmatig te evalueren.
KNVB Zeist
45
KNVB Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Straat nummer – postcode plaats Postbus nummer, postcode plaats Telefoon nummer Fax nummer E-mail district@KNVB.nl Website: www.KNVB.nl
1. Het Oversteekspel
Veldafmetingen Het totale speelveld bedraagt 15 x 10 meter, waarbij de straat (en de sloot) 8 x 5 meter is. Organisatie •
Vijf markeringshoedjes geven de straat aan: vijf meter breed en zes meter diep, en twee hoedjes de sloot die achter de straat loopt
•
Drie markeringshoedjes om de gang te markeren : 1 meter breed
•
Drie ballen liggen klaar, evenals 1 hesje voor de verdediger/afpakker
•
Er spelen vier kinderen per veld
•
Voor dit spel heb je drie telpionnen tien markeringshoedjes voor de straat en de sloot nodig
Spelverloop De drie pingelaars proberen tegelijkertijd met de bal aan de voet aan de overkant van de straat te komen. Wanneer dat is gelukt stoppen ze de bal voor de sloot af en lopen ze met de bal door de gang terug en starten ze opnieuw. De afpakker op de straat probeert een bal weg te tikken met de voet Voorbeeld De trainer speelt zelf mee met het drietal en legt al spelend uit wat de bedoeling is. Wanneer een punt kan worden gemaakt en hoe opnieuw kan worden begonnen. F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
2. Het Buurmanspel
-Veldafmetingen Het totale speelveld bedraagt 15 x 15 meter. -Benodigd materiaal Twee doelen (of vier pilonnen), drie telpilonnen, tien markeringshoedjes en drie ballen zijn nodig om het spel met vier kinderen te kunnen spelen. -Spelverloop Spelverloop Vanaf een plek tussen de markeringshoedjes proberen in één van de kleine doelen te schieten. Deze "gaten in de schutting" worden door de keeper ("buurman") verdedigd. Wanneer alle ballen zijn geschoten, wordt er gewisseld met een wachter. -Spelregels en regelingen De schutter moet de bal stil leggen op de denkbeeldige lijn tussen de markeringshoedjes; de helpers blijven aan de kant staan De bal wordt gehaald door de helpers die de ballen snel weer op de hoedjes leggen Bij een doelpunt zet de teller een telpilon overeind Wanneer de drie telpilonnen overeind staan, wordt er gewisseld: de schutter wordt keeper, de teller wordt schutter, één helper wordt teller en de andere helper blijft dat nog een ronde Als de keeper een bal heeft gevangen, rolt hij deze naar de zijkant zodat de schutter de bal daar kan halen en weer achteraan kan sluiten.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
3. Het Pilonnenspel
-Veldafmetingen Het totale speelveld bedraagt 10 x 5 meter (maximale afstand tussen de pilonnen is acht meter). -Benodigd materiaal Zes pilonnen, vier markeringshoedjes (waarvan twee kampioenshoedjes) en een bal zijn nodig om het spel met twee kinderen te kunnen spelen. -Spelverloop Spelverloop Vanaf de plek naast de eigen pilonnen proberen de pilonnen aan de overkant om te schieten. De speler aan de overkant is daarna aan de beurt. -Spelregels en regelingen De bal naast de pilonnen stil leggen voor het schieten Er is een punt gescoord als er drie pilonnen zijn omgeschoten. Dan pas worden alle pilonnen weer overeind gezet. De winnaar schiet nu vanaf het kampioenshoedje (is een markeringshoedje met een speciale betekenis).
F - pupillen Piet CollĂŠ KNVB oefenstof
4. Het Poortenspel
-Veldafmetingen Veldafmetingen Het totale speelveld bedraagt 20 x 15 meter, waarbij de afstand tussen tweetallen ongeveer tien meter is. -Benodigd materiaal Negen pilonnen (zes als doel en drie als telpilon), zes markeringshoedjes, een hesje en drie ballen zijn nodig om het spel met zeven kinderen te kunnen spelen. -Organisatie Drie doelen (gemaakt van twee pilonnen) staan in één lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1.50 meter. De onderlinge afstand tussen de markeringshoedjes van één tweetal bedraagt ongeveer tien meter Voor elke speler ligt een kampioenshoedje klaar Voor elk tweetal ligt een bal klaar en een hesje voor de verdediger De drie telpilonnen staan op het midden Er wordt gestart met zeven spelers. -Spelverloop Spelverloop De tweetallen die tegenover elkaar bij een markeringshoedje staan, proberen door het doel de bal heen en weer te spelen zonder dat de keeper de bal kan afpakken. Wanneer de keeper bijvoorbeeld vijf keer een bal heeft afgepakt of weggetikt, is het spel ten einde en wijst de keeper een nieuwe aan. Hij speelt nu zelf mee als schutter. -Spelregels en regelingen Het spel start op het moment, dat de keeper het hesje aan heeft . De keeper kan de bal alleen onderscheppen als die gespeeld is door de schutters Bij elke onderschepping wordt er een telpilon overeind gezet: na drie onderscheppingen wordt er gewisseld met een speler van een tweetal. De schutters moeten van achter hun eigen markeringshoedje door het doel naar de overkant schieten, zodanig dat de medespeler de bal gemakkelijk kan stoppen. De schutters hebben allemaal een eigen markeringshoedje.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
5. Het pingelspel duel één tegen één
Trainingsvorm - Pingelvorm Veldafmetingen: veldje van 20 x 15 meter Benodigd materiaal: 6 markeringshoedjes, 8 pilonnen, (bij drie spelers 14), 1 bal (2 reserveballen aan speelveldrand) Spelverloop: Twee spelers per veld, die allebei twee kleine doelen (twee meter breed) moeten verdedigen en mogen scoren op een van de doelen van de tegenstander. Degene die scoort moet zijn eigen doel vergroten met een voetlengte. De speler bij wie gescoord is die krijgt de bal uit. Hij mag starten als de ander weer bij een van zijn eigen doeltjes staat. Speelt een speler de bal uit het veld, dan haalt hij zelf de bal op en legt hem klaar voor de tegenstander op de plaats waar deze buiten ging. De bal wordt dan weer dribbelend het speelveld in gebracht. Variaties: Bij drie personen staat derde persoon bij het scorebord (3-3 pilonnen) Hij houdt de score bij, als er drie pilonnen om zijn mag winnaar blijven staan. Verliezer gaat bij scorepilonnen staan. Het speelveld vergroten als er te weinig vrije ruimte is om te pingelen. In plaats van twee doeltjes, drie pilonnen naast elkaar zetten. Wordt een van de pilonnen omgeschoten dan neemt de doelpuntenmaker de pilon mee en mag deze zelf bij zijn eigen pilonnenrijtje zetten. Leermomenten: Voor de pingelaar: • De bal binnen speelbereik houden op weg naar een doel • Kijken of een doel niet wordt afgedekt, zodat kan worden gescoord. • Tussen de bal en de tegenstander blijven (afschermen van de bal) als een tegenspeler dichtbij komt • Wegdribbelen in de vrije ruimte om een nieuwe aanval te kunnen opbouwen. Voor de afpakker: • Tussen het eigen doel en de pingelaar blijven en het eigen doel zo goed mogelijk afdekken • De doorgang van een pingelaar afsluiten en de bal afpakken F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
6. Oefenvormen Pingelspel duel 1 tegen 1 (vier doelen)
Voorbeeld uit KNVB opleidingboek " Zo doen wij dat effies" blz. 57 -Veldafmetingen Het totale speelveld bedraagt 20 x 15 meter. -Benodigd materiaal Acht pilonnen, zes markeringshoedjes, een hesje en drie ballen zijn nodig om het spel met twee kinderen te kunnen spelen. -Organisatie Zes hoedjes bakenen een veld van 20 x 15 meter af Vier doelen (gemaakt van twee pilonnen) staan op de doellijn in het veld. De doelen zijn twee meter breed Er ligt een bal klaar in het veld en twee reserveballen buiten het veld Bij een oneven aantal spelers is er één speler die in de VIP-box met de reservebal wacht. Wisselen als er drie keer bij een speler is gescoord of bij één doel nog maar één pilon staat. -Spelverloop Spelverloop Er zijn twee spelers per veld, die allebei twee kleine doelen moeten verdedigen en mogen scoren op een van de doelen van de tegenstander. -Spelregels en regelingen De speler zonder hesje mag beginnen bij zijn eigen doel Na een score moet de doelpuntenmaker het eigen doel een voetlengte groter maken De speler, bij wie gescoord is, krijgt de bal uit Deze mag starten als de andere speler weer bij de (één van de) eigen doelen staat Speelt een speler de bal buiten het veld, dan haalt hij zelf de bal en geeft die aan de tegenstander, die de bal met de voet in het speelveld dribbelt.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
7. Het Penaltyspel
Veldafmetingen Het F - speelveld bedraagt 7 x 12 meter. let op: Het E - speelveld bedraagt 15 x 20 meter. Organisatie • Een pupillendoel staat klaar • Twee markeringshoedjes liggen ongeveer zes meter van het doel en markeren de lijn van de penalty-stip. • Op zeven en acht meter de volgende ‘stippen’ • Een wachters-pion waar de wachtende kinderen op hun beurt wachten op ruime afstand van het doel. • Bij zes of zeven spelers wordt bovenstaande situatie twee keer neergezet. De tussenruimte tussen de doelen is dan minimaal zeven meter. Materiaal: Een pupillendoel, zes markeringshoedjes, drie pilonnen (en eventueel twee pilonnen als extra doelpaal) drie ballen en twee wachters-pilonnen zijn nodig om het spel met vier kinderen te kunnen spelen. Spelverloop: Proberen vanaf de eerste penaltystip in het doel te schieten. Daarna kan de afstand tot het doel veranderen. Voorbeeld Loop met de bal naar het eerste markeringshoedje. Leg de bal neer en schiet op het doel. Is de bal raak , dan mag de volgende bal vanaf het tweede hoedje worden geschoten. Spelregels en regelingen • De schutter moet de bal met de voet stilleggen bij het hoedje; de kinderen die niet aan de beurt zijn, blijven buiten het strafschopgebied (achter een pilon) • Raak betekent dat de volgende keer vanaf het hoedje verder wordt geschoten • Mis betekent dat de volgende poging nog een keer vanaf hetzelfde hoedje moet worden geschoten. • Twee keer mis achter elkaar betekent dat de volgende poging een hoedje terug wordt gegaan • De eigen bal moet na het schieten worden opgehaald en er wordt bij de wachtende speler aangesloten. F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
• • •
Wanneer de keeper een bal heeft gevangen, rolt hij deze terug naar de zijkant zodat de schutter de bal weer kan pakken en achteraan kan sluiten. Elke score is een punt waarna er een telpilon overeind wordt gezet. Wanneer alle drie telpilonnen overeind staan komt er een nieuwe keeper.
Veranderingen • De afstanden tot de eerste penalty-stip verkleinen als het halen van de afstand tot het doel een groter probleem is dan het scoren. • Twee kleine pilonnen in de hoeken van het doel zetten. Als een speler een van die pilonnen omschiet heeft hij twee punten ineens gehaald. • De penalty-stippen worden naar rechts of naar links verschoven. Nu wordt vanaf een hoek op het doel geschoten.
Leermomenten Voor de schutter: Mikken op de lege plekken in het doel, vooral in de hoeken. De juiste snelheid geven aan de bal. Voor de keeper: Zo positie kiezen dat zoveel mogelijk lege plekken in het doel zijn af te dekken.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
8. 'Het-heen-en-weer-spel'
Organisatie Zet veldje uit van 15 x 15 Maak vier doeltjes van een meter breed van rode pilonnen. Doeltjes tegenover elkaar plaatsen. Afstand tussen de doeltjes 8 meter. Drie pilonnen extra naast elkaar zetten. Benodigheden materiaal: 11 pilonnen, twee ballen, twee hesjes Spelverloop Achter ieder doeltje staat een speler. Tweetallen schieten de bal vanachter hun doeltje naar elkaar toe. Het tweetal zonder hesjes probeert de bal te raken van het tweetal met hesje. Als dat lukt scoren ze een punt. Team met hesjes scoren een punt als de bal door het poortje gaat van de teammaat. Beide teams kunnen punten scoren. Spelers moeten achter hun doeltje blijven staan. Hesjesteam scoort als de bal door het poortje wordt geschoten van de teamgenoot. Als het hesjesteam drie punten heeft gescoord wisselen. Voorbeeld Schiet vanaf de beginplek zo precies mogelijk naar de medespeler aan de overkant. Deze mag niet in het veld komen, maar moet in/achter zijn poort blijven staan. Hij moet de bal eerst stoppen met zijn voet. Daarna de bal stilleggen op de beginplek en terugschieten. De kinderen zonder hesjes proberen die bal met hun eigen bal te raken door ook heen en weer te spelen. Variaties Onderlinge schietafstand vergroten als binnen vijf schotpogingen drie keer wordt raak geschoten of beide partijen drie keer hesjespartij zijn geweest. Onderlinge afstand verkleinen als meer dan vijf pogingen nodig zijn geweest om een punt te scoren. Leermomenten •
Tijd nemen voor het schieten van de bal.
•
Goed kijken ( naar de bal van de andere partij ) voordat de eigen bal naar de overkant wordt geschoten.
•
De bal rustig schieten met de binnenkant van de voet.
•
De bal goed raken, iets boven midden van de bal, waardoor de bal laag blijft.
•
Dwingen de andere partij de bal te laten schieten , door een schijn (schiet) beweging te maken.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
9. Oefenvormen - Partijvorm "Lijnvoetbal 2 tegen 2"
Het speelveld: 20 x 12 meter, waarvan het scoorvak 12 x 2 meter is. Spelverloop De balbezittende partij probeert via samenspel aan de overkant te scoren door de baal over de doellijn te dribbelen en in het scoorvak te stoppen. De tegenpartij probeert dit te voorkomen en ook te scoren. Voorbeeld De trainer speelt als partij-ongebonden speler met de kinderen het voorbeeld, legt de regels uit en laat vooral duidelijk zien hoe er kan worden gescoord. Spelregels en regelingen • Starten met de bal vanaf eigen doellijn; een speler mag de bal uitnemen. • Na de score wordt de bal weer vanaf de eigen doellijn uitgenomen door een speler van de partij waarbij is gescoord. (de tegenstanders moeten in eerste instantie op eigen helft staan. • Er wordt een partijtje gespeeld tot drie punten. • Speelt een partij de bal buiten dan mag de andere partij de bal innemen door middel van dribbelen. Veranderingen • Variatie in de afmetingen van het speelveld: Vergroot het speelveld wanneer blijkt dat om de twee seconden van balbezit wordt gewisseld. Er ontstaat een kluit van spelers omdat ze te weinig ruimte hebben om via samenspel tot score te komen.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
•
Variatie in het aantal spelers. Ga van kleine aantallen van overtal naar gelijke aantallen, wanneer blijkt dat de balbezittende partij telkens te gemakkelijk scoort en de verdedigers er niet aan komen. Bijvoorbeeld van 3 tegen 2 naar 3 tegen 3.
Leermomenten Voor de balbezitter: • De bal over de lijn in het scoorvak dribbelen. • Kijken waar medespeler vrij staat en de bal buiten bereik van de verdediger aanspelen • In een vrije ruimte met de bal gaan lopen, waarbij eenvoudige richtingsveranderingen en stops kunnen worden gemaakt. • De bal voor tegenspelers afschermen door zich tussen de bal en de tegenspeler te plaatsen en de bal van daaruit naar een vrijlopende medespeler te plaatsen. Voor de medespeler van de balbezitter • Zich vrij van de verdediger opstellen,zodat de balbezitter de bal kan aanspelen. • Weglopen van een verdediger om aanspeelbaar te zijn • Zich op een andere plaats opstellen of aanbieden dan een eventuele andere medespeler. Voor de niet-balbezittende/verdediger: • Tussen het doel en de tegenstander blijven en voorkomen van scoren door het afsluiten van de scoorlijn. • Zodanig positie kiezen, dat afspeellijnen snel kunnen worden gesloten • Zich op een andere manier opstellen dan de medespeler, zodat meerdere afspeellijnen worden afgeschermd. • De ruimte voor een balbezitter afsluiten c.q. de bal van de balbezitter afpakken. Organisatie • Zes markeringshoedjes bakenen een veld van 20x12 meter af. • Twee pilonnen markeren achter beide doellijnen scoorvak van twee meter diep. • In elk veld ligt een bal klaar; naast het veld liggen reserveballen. Benodigd materiaal Vier pilonnen, zes markeringshoedjes, vijf ballen en twee hesjes.
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
10. Vier tegen vier: Beter Voetbal, meer plezier! Omdat er zo veel over vier tegen vier is te vertellen is er nu een apart hoofdstuk op de website over dit onderwerp. Wat 4 tegen 4 precies is wordt eerst op deze pagina uitgelegd. Onderaan deze pagina staan verwijzingen naar aparte stukje die op deze site zijn geplaatst met als hoofdonderwerp vier tegen vier. Wat is vier tegen vier? Vier tegen vier is bedoeld als uithangbord voor het belangrijkste motto in het jeugdvoetballeerproces. Namelijk: 'voetballen leer je vooral door te voetballen'. Het zal duidelijk zijn dat voor een kind de kans heel klein is om het voetbalspel onder de knie te krijgen en zich te ontwikkelen door het spelen in echte 11 tegen 11 wedstrijdsituaties. Dit is voor kinderen een te onoverzichtelijke situatie: weinig kans op een volwaardige rol tijdens het spel; een klein aantal balcontacten. Kortom te weinig mogelijkheden om echt aan het spel deel te nemen. Coaching We kunnen bijvoorbeeld wel willen dat 7-jarigen de ruimte van het veld optimaal benutten en dat ze op het juiste moment de bal proberen terug te veroveren, maar in de praktijk zal blijken dat dit te zware eisen zijn voor kinderen van deze leeftijd. Te hoog gegrepen, te hoge verwachtingen aan het voetbalvermogen van kinderen. Globaal kan worden uitgegaan van de volgende indeling voor wat betreft de accenten die er in de coaching/training kunnen worden gelegd bij 4 tegen 4 (of afgeleide vormen daarvan) Voor Pupillen •
Aanwijzingen en voorbeelden op het technische vlak (wijze van passen, dribbelen, aannemen, verwerken, etc)
•
Het beheersen van de bal, het baas zijn over de bal moet de nadruk hebben.
•
Organisatie, afmetingen speelveld, grootte van de doelen en spelregels moeten zo zijn dat er zoveel mogelijk gelegenheid is om de technische vaardigheden, het beheersen van de bal dus, goed te ontwikkelen.
•
Naast het leren beheersen van de bal moeten stap voor stap ook andere weerstanden (moeilijkheidsfactoren) worden ingebracht in het leerproces, zoals doelgerichtheid, kleinere ruimt, minder tijd, meer tegenstanders, moeilijker situaties door grotere aantallen spelers.
Voor dat kinderen het spel kunnen spelen zullen ze onder andere moeten leren, hoe minimaal dan ook. hoe een bal getrapt of gestopt wordt en hoe er moet worden gedribbeld met de bal. Hierin zullen ze dus het nodige onderricht moeten krijgen door middel van gerichte instructie in de zogenaamde basisvaardigheden. Voor Junioren •
Naast de aanwijzingen op het technische vlak, die altijd nodig blijven wanneer de situatie dit vraagt, zal er zeker moeten worden ingegaan op het inzicht in de bedoelingen van het spel.
•
De balbeheersing is in de loop der jaren ontwikkeld (bij de een meer dan bij de ander) en nu moet veel aandacht worden gegeven aan het dienstbaar maken van de technische mogelijkheden aan de bedoelingen van het spel.
•
De zogenaamde inzicht-aspecten van het spel zullen langs methodische weg (een logische opeenvolging) en systematische weg (wat eerst, wat daarna, en wat later) moeten worden ontwikkeld. F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
•
Belangrijke pijler in deze fase is het bijbrengen van het besef dat het bij voetballen gaat om het winnen van de wedstrijd en dat dit een bepaalde sfeer en instelling vraagt. tevens zullen taken in het elftal moeten worden verduidelijkt.
•
Het lezen van het spel moet ontwikkeld worden. Dat wil zeggen dat spelers voetbalsituaties leren herkennen en op grond van ervaring situaties kunnen interpreteren/beoordelen en de juiste beslissing kunnen nemen.
Ook hierbij geldt steeds weer dat spelers, al zijn ze van dezelfde leeftijd, onderling nog zeer sterk kunnen verschillen in de wijze waarop ze voetballen en hoe ze er als voetballer uit zien. Dit heeft vooral te maken met verschillen in aanleg, talent, maar ook met de plaats die voetballen in hunleven inneemt. We zien dan ook grote verschillen in vaardigheid, interesse, concentratie, discipline, reacties, etc. Voor de coach een extra belasting (moeilijkheidsfactor) maar een realiteit in de dagelijkse voetbalpraktijk bij de club. Klik hier voor de verschillende uitwerkingen van het coachen van 4 tegen 4. Samengevat In 4 tegen 4 vinden we alles terug dat het partijtje op straat zo aantrekkelijk maakt(e). het is een wedstrijd, je komt veel aan de bal, er kunnen veel doelpunten worden gemaakt. Kortom alle bedoelingen van het voetbalspel komen er in naar voren. Jong en oud beleeft aan dit zo makkelijk te organiseren spel ongelooflijk veel voetbalplezier. En juist dit partijspel (meer dan bijvoorbeeld 3 tegen3 of 5 tegen 5) is zeer geschikt om het voetbalspel te leren. Er moeten immers ontelbaar veel voetbalsituaties worden opgelost. en je kunt je daarbij nooit aan het spel onttrekken, want dan is jouw partij met 3 tegen 4 enorm in het nadeel. Voor de spelers is 4 tegen 4 een doel op zich. Ze willen het partijtje winnen, zo goed mogelijk spelen. De leiding, het bestuur en de trainers moeten dit spel echter als middel zien. Het moet niet beschouwd worden als een extra vorm om je als club te manifesteren. daar zijn de echte competitiewedstrijden voor! Wat 4 tegen 4 niet is... In de afgelopen jaren is 4 tegen 4 in een aantal gevallen - veelal door ondeskundige begeleiding - van middel tot doel op zich geworden. het werd dan een instrument waarmee clubs en/of coaches/leiders/ouders zich kost wat het kost trachtten te manifesteren. Kinderen werden op zo'n manier gebruikt voor de prestatyiedrang van volwassenen. Vier tegen vier is niet bedoeld als een extra competitie-element naast de bestaande reguliere competities van de clubs (7 tegen 7 voor F- en Epupillen en 11 tegen 11 voor de overige catgorieen). De wekelijkse wedstrijd tegen een andere club moet het hoogtepunt van de week blijven. Daar wordt naar toe gewerkt, daar wordt voor geoefend en getraind. Hierin is het spel 4 tegen 4 slechts een middel. Als 4 tegen 4 alleen maar dienst doet om voetbalgevechten op het scherpst van de snede uit te vechten, dan schiet het zijn doel voorbij. Het is debedoeling dat het een overzichtelijke situatie blijft waarin de coach voetbaleigen coachmomenten benut om jeugdspelers beter te leren voetballen. Kinderen moeten niet worden opgezweept om bepaalde zaken te forceren, zij moeten zich kunnen richten op hun eigen voetballen. Er liggen op grond van het geringe aantal spelers en de geringe afmetingen genoeg mogelijkheden zich te onderscheiden en te ontwikkelen in het zelf herkennen van bepaalde situaties en het creeren van de beste oplossingen. De rol van de coach en of leider zal meer gericht zijn op het aangeven hoe de zelf gekozen oplossing beter en/of anders kan, dan dat hij kinderen in een keurslijf perst en ze als een soort marionet beschouwt in zijn spel, zijn prestatie. Het vier tegen vier spel is van en voor kinderen. De rol van de volwassenen in het vroegere straatvoetbal was er slechts een van het afpakken van de bal, wanneer voor de zoveelste keer een bloementuintje werd verwoest (overigens ook een kwestie van ontwikkelen van de technische vaardigheid). Als een volwassene, coach, leider, vader, moeder niet in staat is door een gebrek aan eigen voetbalachtergrond (wat op zich geen schande is) de zinvolle voetbalcoachmomenten te herkennen en daarbij aangepaste coach-opmerkingen te maken dan doet hij/zij er het beste aan om een stapje terug te doen en het spel slechts als toeschouwer zwijgend gade te slaan. Mocht de drang toch zo groot zijn om zich ermee te willen bemoeien dan is de beste raad een cursus te gaan volgen van de KNVB. Informeer over de mogelijkheden bij de eigen vereniging. F - pupillen Piet CollĂŠ KNVB oefenstof
Een goede coach onderscheidt zich door kijkend naar de fase waarin kinderen zich bevinden (leeftijd, aanleg, motivatie) het middel 4 tegen 4 te benutten om bepaalde aspecten van het echte voetballen (7 tegen 7 en 11 tegen 11) verder te ontwikkelen. ook is hij in staat om allerlei afgeleide vormen van 4 tegen 4 zinvol te benutten ombepaalde leerdoelen te realiseren. Hij moet de vertaling kunnen maken van veel voorkomende situaties in de 'echte' wedstrijd naar vergelijkbare situaties in het spel 4 tegen 4. Hij moet zich zeker niet slechts beperken tot het kost wat het kost najagen van het resultaat van een 4 tegen 4 wedstrijdje. Daarvoor is het nu net iets te onbelangrijk. Zeker voor volwassenen.
F - pupillen Piet CollĂŠ KNVB oefenstof
11. Partijspel "4 tegen 4"
Het speelveld: 40 x 20 meter, waarbij het doel 3x1 meter breed is. Spelverloop Twee partijen van vier spelers spelen tegen elkaar. Beide partijen proberen bij elkaar te scoren en te voorkomen dat er in hun eigen doel wordt gescoord. Er wordt zonder keeper gespeeld. Voorbeeld Laat acht spelers het spel spelen en bespreek aan de hand van hetgeen zich voordoet de belangrijkste regels Spelregels en regelingen • De aftrap is vanuit het midden; na elke score de bal bij het doel uitnemen. • Als de bal over de zijlijn rolt, wordt de bal vanaf die plaats weer ingetrapt. Er kan niet direct worden gescoord. • Bij de doellijn mag zowel worden ingetrapt als ingedribbeld. • Hoekschoppen worden genomen vanaf het hoekpunt. Leermomenten Voor de niet-balbezittende/verdediger: • De bal in de buurt van het doel op doel schieten (scoren) • De bal afschermen en de vrije ruimte in dribbelen, waarbij de bal binnen speelbereik wordt gehouden (pingelen) • De bal buiten bereik van een tegenspeler naar een vrijstaande medespeler spelen (samenspelen) • In een vrije positie de bal aannemen en binnen speelbereik houden Voor de medespeler van de balbezitter: • Zich herhalend vrij van tegenspelers en aanspeelbaar voor de balbezitter opstellen • Weglopen (ruimte maken) als een medespeler jouw kant op dribbelt • Zich aanbieden in scoringspositie Voor de verdediger • Tussen het doel en de tegenstander blijven en voorkomen van scoren door het afsluiten van de scoorlijn. • De doorgang van een balbezitter afsluiten en de bal afpakken met name als de balbezitter die niet binnen speelbereik heeft • een afspeellijn sluiten Organisatie • Op beide doellijnen staan twee echte 4 tegen 4 doelen, of markeren pilonnen de twee doelen van elk drie meter breed. • In het veld liggen vier hesjes en een bal klaar; naast elk doel twee reserveballen. • Bij tien spelers kan worden gespeeld met twee partijen van vijf tegen vijf, of vier tegen vier met twee wachters Benodigd materiaal Vier pilonnen, zes markeringshoedjes, vijf ballen en acht hesjes (twee kleuren). F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
12. Geitenbal (warming-up dribbel tikspelletje voor alle leeftijden)
Organisatie: Zet eerst veldje uit. 12 x 15 meter bij 10 spelers Benodigheden: Iedere speler een bal en vier hoedjes voor veldafbakening. Een tikker (jager) met bal. Spelverloop: Jager gaat dribbelen met de bal aan de voet. Alle anderen gaan, zonder bal, verspreid door het vak lopen. De jager moet proberen zijn bal tegen iemand aan te schieten. Op het moment dat iemand geraakt wordt gaat deze persoon ook een bal halen uit het ballenvak en wordt ook een jager. Zo komen er steeds meer jagers. Uiteindelijk blijft er nog maar een slim geitje over. De trainer roept dan alle jagers op gezamenlijk alle ballen op ??? af te vuren. Met dit spervuur aan schoten wordt de jacht afgesloten. Het slimste geitje mag het tweede spel beginnen als jager. Knelpunten: De beginnende jager heeft het, zeker bij de F-jes heel moeilijk. De trainer kan hem in het begin op weg helpen. Bijvoorbeeld, als tweede jager, of door samen met een bal te beginnen. Zo kan er al wat overgespeeld worden. Hoe groter het veld wordt uitgezet hoe moeilijker het wordt. Omgekeerd geldt ook: Verklein je het veldje dan kan je hiermee de beginnende jager ook helpen. Als de geitjes buiten het veldje komen zijn ze direct af. Hier moet de trainer goed op letten. Zo moeten de spelertjes ook een beetje op de ruimte letten.
Zelfs junioren vinden dit leuk. Zeker het moment als de laatst overgebleven loper ‘vogelvrij’ wordt verklaard. Iedereen zal proberen ‘het slimste geitje’’ zo hard mogelijk te raken... Iedere jager moet zijn eigen bal halen. Hij moet dus pas op het allerlaatste moment schieten. Mist hij namelijk dan moet hij een heel eind lopen om zijn eigen bal op te halen
F - pupillen Piet Collé KNVB oefenstof
I. TRAININGSOPZET VOOR E- EN F-PUPILLEN Om de voetbalkwaliteit van de pupillen te kunnen verbeteren, gaan we in eerste instantie de kwaliteit van de trainers verbeteren. Dit trachten we te bereiken door: • • •
Het aanreiken van specifieke trainingen, waarin een ‘rode draad’ zit (trainingsblokken) Deze trainingen worden vooraf besproken en achteraf geëvalueerd Trainingen worden regelmatig geobserveerd, gevolgd door een directe nabespreking Oefenstofplanning d.m.v. trainingsblokken: Bij deze leeftijdsgroep is de grootste weerstand “Baas worden over de bal” en daarom zullen de accenten vooral liggen op het ontwikkelen van de technische vaardigheden: dribbelen/drijven, aan- en meenemen van de bal, het passen/trappen. Spelers leren flexibel omgaan met technische vaardigheden, als ze veel voetballen in voetbalvormen waarin een bepaalde technische vaardigheid veelvuldig wordt gebruikt. Geen situatie is hetzelfde in voetballen. Daarom moeten kinderen techniek ontwikkelen in voetbalspelletjes
Gedurende een periode van 8 weken staan 1 of 2 thema’s centraal op de trainingen. Deze thema’s worden door de coördinator aangegeven en uitgewerkt. Voordelen:
-
er zit een bepaalde lijn/opbouw in de training een gevarieerde training met accenten door in een bep. periode het accent op één technisch onderdeel te leggen, boek je de meeste vooruitgang!
In totaal worden er 4 trainingsblokken uitgwerkt (specifiek voor E- en F-pupillen) 1) Dribbelen/drijven 2) Passen/trappen 3) Aannemen/meenemen en verwerken van de bal 4) Samenspelen en herhalen Elk trainingsblok bestaat uit 8 trainingen: Training 1: Training 2: Training 3: Training 4:
Thematraining Thematraining Circuittraining Thematraining
Training 5: Training 6: Training 7: Training 8:
Thematraining Circuittraining Thematraining Techn. Vaardigheidstest
Rol/taak van de trainer: • • • •
De training goed bestuderen (de organisatie, technische/tactische opmerkingen) Eventuele aanpassingen in de training aanbrengen Coachen van het partijspel (zie boekje “Techniek in Voetballen”) Training evalueren: kort verslag maken (komt te sprake in de eindevaluatie) 3
II. OEFENSTOF F-PUPILLEN Training 1 Warming-up: Overloopspel bereiken.
Thema: Dribbelen/drijven F De spelers met bal proberen de overkant te In de breedte = 1 doelpunt In de lengte = 2 doelpunten Is de speler de bal kwijt (of wordt hij getikt), dan
wordt hij verdediger (jager) en is hij zijn doelpunten kwijt. Opmerkingen: “Kijk goed waar de verdedigers staan.” “Speel de bal niet te ver vooruit”.
Kern A : Vakkendribbel
Iedereen dribbelt met de bal in de centrale ruimte. Allerlei spelvormen gedurende bijv. 1 minuut: a. Door zoveel mogelijk vierkanten dribbelen. b. Idem, maar nu staat er een verdediger in elk vierkant, die de spelers uit zijn vak probeert te houden. c. Idem, maar met een of meer tikkers in de centrale ruimte. Men is vrij als men in een van de vierkanten staat. Men kan alleen scoren door van vak naar vak te dribbelen.
Kern B: 2 : 2/3 : 3 op 2 velden dribbelen
Lijnvoetbal: scoren door over de achterlijn te Wisselen van tegenstanders – Toernooivorm Opmerkingen: “Probeer snel een doelpunt te maken als je de bal
hebt” “ Pak de bal weer af als je hem kwijt bent” “Houd de bal goed bij je wanneer je een tegenstander tegenkomt”
Partijspel:
4:4
Partij 4 tegen 4 met 4 doeltjes Scoren d.m.v. pass = 1 punt Scoren d.m.v. dribbel = 2 punten
4
Training 2
Thema: Dribbelen/drijven F
Warming-up: Dribbel-koning afgebakende
-
iedereen heeft een bal en dribbelt in een
ruimte men mag elkaars bal uit het vak schieten Wie blijft er het langst over (is dribbelkoning)? - Wie wordt het minst vaak afgeschoten? - Grootte van het vak: 20 m x 15 meter -
Kern A: Verkeerslicht
Kern B: Blind-voetbal
Partijspel:
4:4
Reactiespelvormen met bal - iedere speler heeft een bal en ze staan op de zijlijn opgesteld - De coach staat ± 25 meter voor de lijn met de rug naar de spelers toe (vak: 30 x 40 meter) - De spelers beginnen te dribbelen en plotseling draait de trainer zich om en zegt rood, oranje of groen. De spelers moeten dan stoppen (rood), langzaam door dribbelen (oranje) of dribbelen (groen) - Als een speler een fout maakt dan moet hij terug - Welke speler haalt de overkant zonder brokken? - Iedere speler heeft een bal en men is gebogen over de bal op de grond met de ogen dicht - Op teken van de trainer moet men dan zo snel mogelijk scoren. Pas als de trainer “Ja” zegt mag men de ogen openen en moet men reageren. - Bijvoorbeeld dribbelend de hand van de trainer aantikken of - Scoren in het doeltje die de trainer aanwijst etc….
Scoren op 4 doeltjes
5
Training 3
Circuittraining F
Organisatie: • • • • • • •
Het veld is vooraf verdeeld in drie kleine velden; op elk veld wordt een voetbalspel gespeeld. Na 12 minuten is het wisselen van voetbal spel De training wordt beëindigd met 4 tegen 4 (coaching erg belangrijk!) Neem alle kinderen mee naar het eerste voetbalspel; laat groep 1 hier spelen (regels uitleggen) Neem groep 2 en 3 mee naar het 2e veld; groep 2 gaat hier spelen en groep 3 kijkt Tot slot wordt alleen aan groep 3 het 3e voetbalspel uitgelegd Wisselen: neem groep 1 mee naar het 2e voetbalspel en laat ze even kijken; idem met groep 2 en groep 3
Warming-up:
Spel 1
5 min. uit laten razen (dribbelopdrachten in een vierkant)
Shoot-out
Spelverloop: Speler dribbel met de bal richting doel en schiet voordat hij de lijn passeert op doel Spelregels: • • •
Dribbel vanaf de startpoort richting doel met keeper Schiet voor de lijn op het doel Als er wordt gescoord, wordt de volgende keer vanaf Lijn 2 geschoten etc… Mis betekent dat de volgende poging vanaf dezelfde
Lijn wordt geschoten; twee keer mis achter elkaar •
Betekent dat men de volgende keer een lijn terug gaat. Zijn er bijv. 5 schoten mis gegaan, dan komt er een Nieuwe keeper op goal
Variaties: • Afstanden vergroten/verkleinen • Pilonnen in de hoeken van de goal zetten. Als een speler Één van de pilonnen omschiet worden 2 punten behaald • De schotlijnen naar rechts/links verschuiven. Nu wordt Er vanaf een hoek op goal geschoten Opmerkingen: “Mik op de lege plekken in de goal” “Goed positie kiezen ten opzichte van de bal (schuin achter de bal)” “Zet je standbeen naast en iets voor de bal” 6
Spel 2 Douanespel Spelverloop: pinelaars proberen in het wegtikgebied om hun eigen pilon/paal te dribbelen en terug te keren naar het vrijgebied. Twee jagers proberen de ballen weg te tikken. beginvak
Spelregel: •
• • •
Nadat de speler het wegtikgebied is ingedribbeld kan er altijd worden teruggekeerd naar het vrije beginvak. Dribbel je om je pilon terug naar je beginvak zonder dat de tikker je bal heeft geraakt, heb je 1 punt. Wordt je bal weggetikt, dan heeft de tikker 1 punt. De eerste speler die 5 punten heeft gehaald, heeft gewonnen; spelers wisselen van functie.
Variaties: • • •
Afstanden vergroten/verkleinen Per speler kan de paal dichter bij of verder weg worden gezet De goede spelers mogen niet terug als ze eenmaal in het wegtikgebied zijn.
beginvak
Opmerkingen: “Hou de bal binnen speelbereik en scherm deze goed af” “Kijk goed wat de wegtikker doet”
Spel 3
Pingelspel 1 – 1 – 1
Spelverloop: op 2 velden wordt 1 – 1 – 1 gespeeld met 3 spelers. Elke speler verdedigt een eigen doel en hij kan scoren op een van de andere doeltjes. Spelregels: • •
•
Starten met de bal in het midden Na een score moet degene die scoort zijn doeltje een voetlengte groter maken. De bal wordt in het midden uitgenomen door degene waarbij gescoord is Speelt een speler de bal buiten het speelveld dan wordt de bal weer in het spel gebracht d.m.v. een stuitbal tussen de twee andere spelers.
Variaties: • •
Speelveld vergroten/doelen vergroten In plaats van een doel kan men ook 4 flessen op rij neerzetten. Scoort een speler, dan mag hij die fles bij zijn eigen doel zetten. 7
Training 4
Thema: Dribbelen/drijven F
Warming-up: Naar een vak dribbelen • • •
• • •
Iedere speler heeft een bal Men dribbelt in een afgebakende ruimte Op teken van de trainer moet men zo snel mogelijk naar hoek 1, 2, 3 of 4 dribbelen Wedstrijdvorm Diverse varianten aanbieden Grootte vak: 30 m x 25 m
Kern A: Duel 1 : 1 • •
Duel 1 : 1 na een paar minuten wisselen Scoren door over de achterlijn te dribbelen
Opmerkingen: “Speel de bal niet te ver voor je” “Bescherm de bal goed”
“Probeer je tegenstander snel te passeren” Kern B: Lijnvoetbal 2 : 2 • •
Tweetal akn scoren door de bal over de lijn van de tegenstander te dribbelen. Toernooivorm: 3 rondes van 3 minuten
Opmerkingen: “Probeer het samen te doen” “Maak snel een doelpunt als je de bal veroverd hebt.” Partij: Lijnvoetbal 4 : 4 • • •
men kan scoren door over de achterlijn te dribbelen hierna heeft men nog de mogelijkheid om het kleine doeltje te scoren = extra punt! Denk aan het coachen!
8
Training 5
Thema: Dribbelen/drijven F
Warming-up: Rambo • • • • •
Iedereen heeft een bal en dribbelt in een afgebakende ruimte Een man zonder bal (Rambo) moet trachten al de ballen uit het vak te schieten. Wedstrijdvorm: hoeveel binnen 1 minuut etc… Diverse varianten mogelijk Grootte vak: 20 x 15 meter
Kern A: Spelvormen dribbelen • • • •
•
Twee ploegen van 4-5 spelers staan opgesteld achter hun eigen achterlijn. Op teken moet men de bal naar de overkant dribbelen. Welk team is als eerste binnen? Idem, maar nu moet men de bal afkappen en weer terugdribbelen naar de eigen achterlijn Als team moet men een bepaald parcours afleggen. Welk team is het snelst? (slalom tussen pilonnen) Elk team heeft één tikker. Diverse varianten.
Kern B: Dribbelspel • •
• • • •
Drie ploegen van 3 spelers met 3 doeltjes Iedere speler heeft een bal, behalve de 3 spelers van een ploeg, die ieder in een doeltje staan. Iedere speler probeert te scoren d.m.v. een dribbel door de doeltjes heen. Welke speler/ploeg heeft de meeste punten? Wisselen van taak Deze vorm kan ook gedaan worden met meerdere doeltjes of zonder verdedigers.
Partijspel: 4 : 4 op 2 doeltjes
9
Training 6
Circuittraining F
Warming-up: 5 minuten laten ‘uitrazen’
Spel 1 Penaltyspel Spelverloop: Vanaf de 1e penaltystip de bal in het doel schieten Spelregels: • • • • • •
De schutter moet de bal stilleggen bij de pilon Raak betekent dat de volgende keer vanaf een pilon Verder wordt geschoten. Mis betekent de volgende poging vanaf dezelfde pilon Twee keer mis, dan een pilon terug Elke score is een punt Na 5 misgeschoten penalties wisselen van keeper
Variaties: • • •
Afstanden vergroten/verkleinen of penaltystippen naar rechts/links verplaatsen (andere hoek!) Twee pilonnen in de hoeken van de goal zetten. Als men één van de pilonnen omschiet heeft men ineens 2 punten behaald! Bij veel spelers extra doel gebruiken
Spel 2
Duel 1 : 1
Spelverloop: men kan scoren door één van de flessen om te schieten van de tegenstander Spelregels: • • • •
Starten met de bal vanaf de eigen doellijn Schiet een speler een fles om, dan mag hij deze bij zijn eigen doel zetten Heeft een speler nog maar één fles over, dan heeft hij verloren. Steeds wisselen van tegenstander
Opmerkingen: “De bal binnen speelbereik houden op weg naar het doel” “Als een tegenstander dichtbij komt, de bal afschermen door tussen de bal en de tegenstander te draaien”
10
Spel 3
Vliegende Keepspel
Spelverloop: Er wordt 3 : 3 gespeeld en elke partij heeft één keeper, die het doel verdedigt. De keeper speelt mee als veldspeler bij balbezit. Spelregels: • • • •
De keeper mag in het strafschopgebied de bal met de handen aanraken en oppakken Na een score gaat degene die gescoord heeft keepen Als de bal uit is, wordt deze vanaf die plek vanaf de grond ingedribbeld of geschoten De doelen vergroten/verkleinen als er te weing/te vaak gescoord wordt
Opmerkingen: “Kijk goed waar je medespeler vrij staat” “Loop je goed vrij, zodat je aanspeelbaar bent = de bal kunt krijgen”
11
Training 7
Thema: Dribbelen/drijven F
Warming-up: “Wie scoort het meest” • •
• •
Iedere speler heeft een bal en er wordt op tijd gewerkt Probeer in bijv. 20 sec. zoveel mogelijk doelpunten te maken door met de bal door de doeltjes te dribbelen. Opdrachtvormen: alleen met rechts/links Actieve rust: jongleren
Kern A: Het Stedenspel Elke speler heeft een bal en worden verdeeld over De vier vakken. Deze vakken krijgen een naam Van een stad of naburige dorpen. • Spelers kunnen op alle mogelijke manieren door Het land reizen: a. Spelers drijven de bal ‘over de weg’ in een tevoren Aangegeven richting van stad tot stad, totdat ze Weer in hun eigen stad terug zijn. b. Men kan dit doen in een rustig tempo (geen haast) Of ietrs hoger tempo (we moeten opschieten) c. Later kunnen de spelers zelf kiezen welke kant Ze opgaan (geen botsingen!) •
water
Inspelen op de belevingswereld van de kinderen: • Porsches rijden heel snel, een eend heel langzaam (wat is moeilijker om de bal onder controle te houden: bij lage snelheid of hoge snelheid?) • Als je in een auto rijdt moet je goed op de weg letten (tegenliggers). Dus niet alleen naar je bal kijken, maar over de bal kijken. • Verkeerslichten kunnen worden gebruikt (groen = doorrijden, oranje = vaart minderen en rood = stoppen) • Gebruik maken van tikkers: bandieten die de auto’s onderweg tegenkomen. Hoeveel auto’s kunnen de bandieten pakken (tikken)? • Ze mogen door het hele land dwalen: dat mag over de weg en dat mag over het water. Wie over de weg gaat mag het rustig aan doen, maar wie over het water gaat moet snel zijn, want anders zinkt-ie. Partij: 4 : 4 met 2 grote doeltje
12
Training 8
Technische Vaardigheidstest
1) Jongleren In een vak van 5 x 5 meter de bal hoog houden; na elke aanraking de bal 1x laten stuiten. Hoeveel keer onafgebroken achter elkaar?
Is de speler af, dan de volgende speler Punten = aantal keren onafgebroken achter elkaar 2) Penalty-schieten Elke penalty = 1 punt Schietafstand = 9 meter Naast elke doelpaal 1 pilon zetten Pilon raken = extra punt
3) Inwerpspel De bal door de opgehangen fietsbanden werpen. Elke bal door fietsband = 1 punt Werpafstand = 7 meter 4) Dribbelscoren Vanuit dribbel de bal door het poortje passen. Elke pass door poortje = 2 punten 1 meter
5 meter
5) Vakschieten De bal door één van de vakken schieten Schietafstand 7 – 9 meter
5
3
5
3
2
3
1
2
1
6) Jongleren in een vak De bal onafgebroken hooghouden. De hoogste serie telt. 0 – 5 keer = 5 punten 6 – 10 keer = 8 punten 11 – 15 keer = 10 punten 16 – 20 keer = 15 punten 21 of meer = 20 punten 13
7) Shoot-outs Vanuit een dribbel scoren Elk doelpunt = 3 punten Afstand = 9 meter
8) Zuiver koppen Een aangeworpen bal in het doeltje koppen. Bal in doeltje = 1 punt Afstand = 5 meter
9) Bordschieten De bal door ĂŠĂŠn van de gaten schieten. Bal door hoge gat = 5 punten Bal door lage gat = 3 punten Schietafstand = 7 meter 10) Dobbelsteenschieten Met de bal tegen de pilon met dobbelsteen schieten. Punten: wat de dobbelsteen aangeeft. Schietafstand: 5 meter
14
Datum:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
2. Penaltyschieten 3. Inwerpspel 4. Dribbelscoren 5. Vakschieten 6. Jongleren in een vak 7. Shoot-outs 8. Zuiver koppen Elftal:
9. Bordschieten 10. Dobbelsteenschieten
15
…………….
Totaal
TECHNISCHE VAARDIGHEIDSTEST PUPILLEN
……………………………….
1. Jongleren
SCORE-LIJST VAARDIGHEIDSTEST
Datum: ………………...
Namen:
Elftal: …………..
1.
2.
3.
4.
1 Jongleren 2 Penaltyschieten 3 Inwerpspel 4 Dribbelscoren 5 Vakschieten 6 Jongleren in vak 7 Shoot-outs 8 Zuiver koppen 9 Bordschieten 10 Dobbelsteenschieten 11 12
16
TECHNISCH AANWIJZINGEN PASSEN/TRAPPEN
17
Training 1
Passen/trappen F
Warming-up: Wie scoort het meest? • • •
Iedere speler dribbelt in een afgebakende ruimte Op teken probeert men te scoren door een doeltje, die elk op een hoek staan Idem met 4 doeltjes, die iets buiten het vierkant staan
Kern A: • •
•
• • •
Vervolg op hetgene wat in de warming-up aangeboden is Dribbel in vierkant. Op teken om pilon dribbelen, die buiten het vierkant staan opgesteld, en dan de bal passen, zodat de bal in het vierkant stil blijft liggen. Idem, maar nu moeten de spelers de bal passen en proberen te scoren in een tegenoverliggend doeltje. Opmerkingen: “Hoe moeten we de bal raken bij een korte pass?” “Hoe moeten we de bal raken bij een lange pass?” Voorbeelden geven – ook in spelvorm aanbieden
Kern B: Partij spel • • • •
Scoren alleen mogelijk vanaf het veld op doeltjes die buiten het veld staan Aangeven hoe ze kunnen schieten om tot scoren te komen Goaltjes op 10 meter buiten het vak “Wie staat er het beste voor om te scoren?”
Partijspel • •
Aan beide zijden zijn drie doelen, waarin men kan scoren Stimuleer de spelers om te schieten en zo tot scoren te komen
18
Training 2
Passen/Trappen F
Warming-up: Raak de bal I • •
•
Er worden 2 partijen gemaakt en elke speler heeft een bal De ene partij dribbelt binnen de afgebakende ruimte, terwijl de andere partij probeert zoveel mogelijk ballen te raken door middel van een schot. Welke partij/speler behaalt de meeste punten?
Kern A: Raak de Bal II
•
Twee partijen die elk achter een lijn staan opgesteld Door middel van schoten achter die lijn probeert men een anders gekleurde bal over de lijn van de tegenstander te krijgen. (= 1 punt) Afstand tussen de lijnen ca. 15 meter
• • • • •
Maak 2 ploegen, die tegen elkaar strijden Spelers werken om toerbeurt Balletje breed leggen en afwerken Eventueel eerst de bal aan laten nemen Welke groep scoort het meest?
• •
Kern B: afwerkvorm
Partij: scoren op een doel • • •
De ploegen spelen tegen elkaar, waarbij men kan scoren op een doel in het midden (met keeper) Beide ploegen mogen scoren van beide kanten Variatie: iedere ploeg heeft een vaste kant om in te scoren
19
Training 3
Spel 1
Circuitmodel
Flessenspel • • • •
Vanaf de plek naast de flessen de flessen van je tegenstander omschieten Er wordt een punt gescoord als er 3 flessen zijn omgeschoten De winnaar schiet nu van het winnaars-bolletje Eventueel afstanden vergroten/verkleinen
Spel 2 Pingelspel 2 – 2 – 2 •
• • •
Spel 3
Er zijn drie 2-tallen. Van elk 2-tal verdedigt één speler het doeltje, terwijl de andere speler probeert te scoren bij één van de andere 2-tallen Als er een doelpunt wordt gescoord wisselt het 2-tal van functie Na een score moet het scorende 2-tal hun doeltje een voetlengte groter maken Men kan ook doelen maken van 4 flessen op een rij. Scoort een 2-tal dan mogen zij een fles van dat 2-tal meenemen en bij hun eigen doel zetten
Kameleonspel • • • • • •
Er wordt gespeeld 2 : 2 op 4 doeltjes. Een speler (de kameleon) speelt mee met de balbezittende partij Speel eerst zelf mee, om het spel goede duidelijk te maken Is er 1 wisselspeler dan gaat de applauswissel in werking: de speler die scoort gaat eruit Veld/doelen vergroten/verkleinen indien nodig Vervolgsituatie: 3 : 3 met kameleon
20
Training 4
Passen/trappen F
Warming-up: Ghostbusters • • • • • •
Een aantal spelers dribbelt in een vierkant met bal Een aantal spelers proberen van buiten het 4-kant met een bal de bal van de dribbelaars af te schieten Lukt dat, dan wisselen van functie Zorg voor voldoende ballen Stimuleren – spannend maken! Grootte vak: 20 x 20 meter
Kern A: verover de bal •
• • • • •
Per 2-tal één bal. Ze staan tegenover elkaar en men scoort een punt als ze naar elkaar weten te passen (in de voeten) Twee verdedigers staan in het vak en proberen het passen te verhinderen Veroveren van de bal = 1 punt Na 1 minuut wisselen van verdedigers De passers mogen de bal niet te lang vasthouden Hoe passen? Strak – met een boog - hoog
Kern B: Pilonnenvoetbal • • •
Je maakt 2 partijen Men kan scoren door een pilon op de achterlijn om te schieten Zijn de pilonnen te zwaar, dan is het raken van een pilon voldoende (zoveel mogelijk pilonnen gebruiken)
Partij: met 2 grote doelen en keepers • • •
Doelen dicht bij elkaar zetten, zodat er veel gescoord (geschoten) kan worden Partij goed coachen Steeds wisselen van keeper bijv. hij die gescoord heeft gaat keepen
21
Training 5
Passen/trappen F
Warming-up: Jagersbal •
• • •
Per 3-tal 2 ballen. Twee spelers van dit 3-tal proberen met 1 bal de bal van de andere speler te raken Tijdsduur 1 minuut. Hoe vaak geraakt? Eventueel elke speler één bal Spelvorm ook aanbieden, zodat het in de belevingswereld van het kind past.
Kern A: Pilonnenvoetbal • • • • •
Elke speler heeft 1 pilon opgesteld in de afgebakende ruimte Wordt zijn pilon geraakt dan – punt Raakt hij een andere pilon met de bal = + punt Variatie: twee teams maken die gezamenlijk een aantal pilonnen aanvallen en verdedigen Stimuleer akties: “durf op onderzoek uit te gaan en te schieten” “niet bang zijn, val maar aan”
Kern B: Schiet maar raak Twee teams die elk op eigen helft moeten blijven Zoveel mogelijk ballen gebruiken Grote doelen zonder keepers Men moet proberen zoveel mogelijk punten te scoren als team • Scoren op diverse manieren (langzaam opbouwen) - vanaf de grond - bal uit de handen schieten - bal 1 x laten stuiten en dan schieten Het veld niet te groot, zodat er veel gescoord kan worden. • • • •
Partij: Vrij spel met aan beide zijden 2-3 doelen, die buiten het veld staan. Men moet nu vanuit het veld scoren op deze doeltjes
22
Training 6
Circuitmodel
Spel 1 Scoorspel • • • • • • •
Twee spelers proberen de flessen aan de overkant om te schieten. De andere 2 proberen dit te voorkomen De middenlijn mag niet door de 2-tallen worden gepasseerd Er wordt gespeeld met 2 ballen De bal mag alleen onder het touw door, naar de overkant worden geschopt. Zijn de 4 flessen om, dan krijgen de winnaars 1 punt Variatie: het winnende team moet de volgende keer één fles meer omschieten om te winnen. Eventueel afstanden vergroten/verkleinen
Spel 2 Duel 1 : 1 • • •
Men kan scoren door over de achterlijn te dribbelen en de bal in het achtervak te stoppen Er wordt een partijtje tot de 3 gespeeld. De speler die verliest wisselt door. Toernooivorm?
Spel 3 Speel uit die spits 3 : 1 • • • • •
Drie spelers verdedigen het grote doel en de andere speler verdedigt de 2 kleine doeltjes De bal wordt uitgenomen bij het grote doel; na elke score bij het doel waar gescoord wordt Elke score = 1 punt Zijn er 3 punten gescoord dan wisselen van spits (eventueel met wachtende speler) Speel zelf eerst mee als spits tegen een 3-tal Variatie: een van de 3 spelers mag de bal met de handen tegenhouden (vliegende keep)
23
Training 7
Passen/trappen F
Warming-up: doeltje schieten • •
•
Verspreid over het hele veld zijn diverse kleine doeltjes 1 minuut lang kan iedereen zoveel mogelijk punten scoren door de bal door zoveel mogelijk doeltjes te schieten 1 minuut werken, daarna jongleer-oefeningen
Kern A: tek. Zie boven • • • • •
Per tweetal één bal De bal door een doeltje naar elkaar spelen Zoek steeds een ander doeltje Je mag de bal maar 3 x raken, dan moet je hem gespeeld hebben. Welk 2-tal behaalt de meeste doelpunten?
Kern B: Zuiver schieten • •
• •
Elke speler heeft een bal De trainer zoekt een object uit (bijv. doel, paal etc..) dat vanaf een bepaalde afstand geraakt moet worden in zo min mogelijk balkontakten. Wie heeft de minste kontakten nodig? Maak het aantrekkelijk voor de kinderen
Partij; op 4 doeltjes
Denk aan het spel verplaatsen!
24
TECHNISCH AANWIJZINGEN TRAPPEN/AANNEMEN
HET VERWERKEN VAN DE BAL
25
Inleiding: Bij dit onderdeel leer je de bal aan- en meenemen, terwijl een tegenstander dat probeert te verhinderen. De harde en korte dekking, het gebrek aan ruimte, de snelheid van de bal en het feit dat direct spelen vaak niet mogelijk is, zijn er de redenen van dat er doelgericht geoefend moet worden op dit onderdeel. Belangrijk is dat het balgevoel vooraf goed ontwikkeld is d.m.v. diverse jongleeroefeningen, die in elke pupillentraining aan de orde moet komen. Zo ontwikkel je balcontrole in diverse wedstrijdsituaties. Je moet dan ook de technische oefenvormen naar wedstrijdsituaties vertalen (duel, afwerken). Het verwerken van de bal oefen je dan ook in combinatie met dribbelen/drijven, plaatsen en trappen. Voorbeeld: a. passen, aannemen, ½ draai en passen =
technische oefenvorm
b. passen, aannemen, ½ draai, dribbel, afwerken = tech. Oefenvorm + afwerken
c. passen, aannemen, duel, scoren =
• • -
duel/wedstrijd!
Aan- en meenemen oefenen van aangespeelde ballen over de grond/door de lucht Het verwerken van de bal met: binnenkant van de voet links/rechts de wreef links/rechts buitenkant van de voet het bovenbeen (voorstoppen) de borst (voorstoppen) het hoofd
Organisatie: -
werken in een vierkant in een kring spelers nasst elkaar spelers tegenover elkaar etc…
26
Technische aandachtspunten Aan- en meenemen met de binnen- en buitenkant Bovenlichaam: - licht voorover gebogen - armen zorgen voor balans - eventueel van tevoren een lichaamsschijnbeweging - hangt schuin in de speelrichting Standbeen: - gebogen in de knie Speelbeen: - bij balkontakt iets meegeven - knie boven de bal - ‘lang’ kontakt met de bal in de gewenste richting Speelvoet: - voetpunt omhooggetrokken
Aan- en meenemen hoge ballen met de wreef Bovenlichaam: - licht voorover - blijven kijken naar de bal - armen zorgen voor balans Standbeen: - gebogen in de knie - in de richting van de bal Speelvoet: - parallel aan de grond - ontspannen
Aan- en meenemen hoge ballen met het bovenbeen Bovenlichaam: - licht voorover gebogen, armen zorgen voor balans Standbeen: - licht gebogen in de knie Speelbeen: - raakvlak is ongeveer het midden van het bovenbeen - bal naar beneden begeleiden
Aan- en meenemen hoge ballen met de borst Technische uitvoering: - knieën licht gebogen - holle rug – breed borstvlak - armen gebogen – zorgen voor balans controle
Balaanname: - de bal niet laten stuiten - ga de bal tegemoet - laat in principe geen bal voorbij gaan - breng de bal zo snel mogelijk onder 27
Training 1
Thema:Verwerken van de bal
F-pupillen
1) Warming-up: • • •
• • •
Iedere speler een bal: 2,3 verdedigers zonder bal Bal opwerpen en onder controle brengen Spelers geven zelf aan met welk lichaamsgedeelte en Proberen alles uit: binnenkant-buitenkant voet-wreef Dijbeen-borst-hoofd. Op teken van de trainer de bal opwerpen en verwerken De 3 verdedigers mogen de bal veroveren vlak na het opwerpen Afwisselen met jongleren Opmerkingen:
-
“voet niet te hoog optillen bij het aannemen” “Speel hem direct na de stuit” “Niet op je knie, maar op je dijbeen
2) Diverse oefenvormen A. bal door een poortje plaatsen (of 2 pilonnen) probeer bal met je voet tegen te houden (binnenkant, voetzool) B. met aanspelen door het poortje bal door het poortje plaatsen; de andere speler stopt de bal met de voet en dribbelt om de pilon heen etc.
C. afwerken op doel bal uit de handen laten vallen-doodmaken dribbelen en schieten
D. met schieten op groot doel + keeper bal naar iemand toespelen, deze stopt de bal, dribbelt en schiet op doel 3) Partijspel 4 : 4 (de basisvorm) zie blz 40 “Techniek in voetballen Tip: corrigeren op bal niet zomaar wegtrappen, maar aannemen!
28
Training 2
Thema:Verwerken van de bal
F-pupillen
1) Warming-up: (afwisselen met jongleren) a. bal dribbelen + stoppen van de bal - op teken - zelf bepalen b. zie oef. a gevolgd door opgooien van de bal = de bal snel onder controle brengen c. bal omhoog gooien-controle, gevolgd door een dribbel buiten het vierkant – om een pilon - door een doeltje d. dribbelen met de bal, zelf omhoog gooien en als hij op de grond komt de bal zijwaarts meenemen: - met r-binnenkant schuin naar links - met r-buitenkant schuin naar rechts - idem met links 2) Diverse oefenvormen a. met ¼ draai zijwaarts meenemen - van links naar rechts werken - kan ook met zelf opgooien - evt. onderhands aangooien
b. in een rondloop • na plaatsen aansluiten aan de overkant • evt. met onderhands aangooien (afstanden korter)
c. in een vierkant of driehoek met aansluiten driehoek: 4-tallen 1 bal vierkant: 5-tallen 1 bal • • •
achter eigen bal aanlopen bal controleren en doorpassen wedstrijdvorm: wie heeft het snelst 1/2/3 x rondgespeeld?
d. met afwerken • zelf opgooien en dribbelen 3.
Partijspel 4 : 4 basisvorm
29
Training 3
Circuittraining (zie 1e trainingsblok)
Training 4
Thema:Verwerken van de bal
F
F-pupillen
1) Warming-up: a. b. • • •
samenspelen met aan/meenemen; per 2-tal 1 bal met 2,3 tikkers die ballen proberen te onderscheppen tikkers bv. 1 min. Laten werken: hoe vaak onderschept? Ruimte kleiner/groter maken Afwisselen met jongleren
2) Technische oefenvormen a. • • • •
Aan/meenemen van de bal vanuit opgooien/optrappen/jongleren Aannemen binnenkant/buitenkant voet Met voorstoppen hoofd, borst, bovenbeen, wreef De een werkt en de ander speelt aan Aanspelen richting pilon, met ½ draai meenemen en terugpassen
b. met ½ draai en beide spelers oefenen
c. • • •
aanpassen – controle – dribbel – afwerken zijwaarts aan/meenemen, dribbel en schot in draai ook van rechts uitvoeren evt. met onderhands aangooien
3) Partijspel 4 : 4 met 4 doeltjes (breedtespel) zie blz 40-41 ‘Techniek in voetballen’
30
Training 5
Thema:Verwerken van de bal
F-pupillen
1) Warming-up: allerlei spelvormen a. • • •
3 spelers en 2 ballen, afstand zijlijn 10 meter 1 speelt 2 aan en valt 2 aan 2 neemt de bal aan en dribbelt over een vd zijlijnen (punt) 3 speelt nu 1 aan en valt 1 aan etc….
b. 1 bal en 3 spelers • 1 speelt 2 aan en valt 2 aan • 2 neemt de bal mee onder weerstand van 3 en probeert buiten de ruimte te komen (punt) • 2 speelt nu van buiten de afgebakende ruimte 3 aan en valt 3 aan, terwijl 3 onder weerstand van 1 de bal meeneemt etc….. c. Idem als b, nu scoren door de bal door een van de doeltjes te dribbelen. Let op: • Bal afschermen • Naar de bal toe • Schijnbeweging voor de balaanname 2) Technische oefenvormen a. voorwaarts verwerken van de bal • speler 1 passt speler 2 aan en loopt in • speler 2 moet bal snel zien te verwerken en over de lijn te dribbelen: wie scoort het vaakst? b. met ¼ draai verwerken van de bal • als a, maar nu snel zijwaarts door doel/over lijn dribbelen
3) Partijspel 2 : 2 met 4 kaatsers a. persoonlijke tegenstander: in het veld wordt 1 : 1 gespeeld b. 2 spelers spelen nu samen • technische coaching naar het aan- en meenemen!
4) Parijspel 4 : 4 met 4 doeltjes
Training 6
Circuittraining (zie 1e trainingsblok) 31
Training 7
Thema:Verwerken van de bal
F-pupillen
1) Warming-up: zie vorige trainingen 2) Diverse technische oefenvormen a. de bal naar elkaar spelen, aannemen en terugspelen
b. de bal aanspelen, zijwaarts aan- en meenemen, dribbelen en weer terugspelen
c. bal aanspelen, medespeler komt de bal tegemoet, bal aannemen en met een ½ draai terug dribbelen om de pilin en weer aanspelen etc… d. 1 paast naar speler 2; deze neemt de bal aan en dribbelt naar de positie van speler 1. Nu speelt speler 3 een bal naar de tegemoetkomende speler 1; deze controleert de bal en dribbelt naar de positie van speler 3 etc…. e. 1 passt op speler 2; deze neemt de bal met een ½ draai aan en passt op speler 3; speler 3 controleert en passt weer op speler 2. Na verloop van tijd wisselen van positie.
3) Duel 1 : 1 met afwerken • • • •
Speler 1 speelt 2 aan en deze probeert te scoren op het andere doel etc. (speler 1 en 2 horen bij elkaar) Na 1 minuut wisselen van functie Eventueel toernooivorm: welk 2-tal behaalt de meeste punten? Let op het aan- en meenemen!
4) Partijspel 4 : 4 op 2 pupillendoelen (zie blz 44,45 ‘Techniek in voetballen’) • Eventueel met/zonder keepers
Training 8
Technische Vaardigheidstest (zie 1e trainingsblok)
32
Training 1
Thema: Positie- Partijspel
F-pupillen
1) Warming-up: 6 tegen 2 • • •
Het 6-tal speelt op balbezit; 5 tot 8x samenspelen=punt Het 2-tal kan scoren door de bal buiten het vierkant te dribbelen Na 2 minuten wisselen van functie
2) 3 : 1 in een afgebakende ruimte = 12 – 12 meter Uitvoeringswijze/methodiek: 1. De speler met de bal moet steeds in het midden worden genomen waardoor hij twee afspeelmogelijkheden heeft. 2. De bal wordt steeds langs de buitenkant van het vierkant gespeeld. Allereerst wordt de bal steeds in dezelfde richting gespeeld – links- of rechtsom Alles wordt aangegeven: • De passrichting – de weg van de bal • De looprichting – het deol van de positie kiezende speler. 3. De spelers moeten leren begrijpen: • Wat driehoekspel is • Dat de speler met de bal steeds in het midden genomen moet worden, zodat deze naar twee kanten een afspeelmogelijkheid heeft. • Dat bepaalde loopacties noodzakelijk zijn om in de juiste positie te komen. • Dat op het juiste moment in de vrije ruimte gesprint wordt • Dat men in de vrije ruimte sprinten moet – daar naar toe waar geen tegenstander is. 4. De bal wordt in willekeurige richting gespeeld (zowel links- als rechtsom) 5. In het begin aangepaste weerstand, later opvoeren tot volledige weerstand 6. De bal niet meer aannemen, doch zoveel mogelijk direct spelen (let op de techniek!) 7. Oefenvorm 8. Wedstrijdvorm: • Aantal direkte passes – vergelijking tussen de 3-tallen onderling • 3 x direkte paases is 1 punt, tegenover het aantal onderbrekingen door de verdediger. 3) Toernooi 2 : 2 • •
Lijnvoetbal of op 2 doeltjes 3 wedstrijdjes van 3-4 minuten
4) Basisvorm op 2 doeltjes (zie blz 40 ‘Techniek in voetballen’)
33
Training 2
Thema: Positie- Partijspel
F-pupillen
1) Warming-up: “Schiet maar raak” • • •
2 ploegen spelen tegen elkaar, waarbij men mag scoren in alle doeltjes van 2 kanten. Welke ploeg scoort het meest? Met/zonder keepers
2) a. Herhaling 3 : 1 in afgebakende ruimte (zie training 1)
b. 3 : 1 in de vrije ruimte 1e fase B is in balbezit en staat tegenover zijn tegenstander. Hij spreidt
de iets gebogen armen zijwaarts; in het verlengde daarvan moeten zijn medespelers zich opstellen = “Positie kiezen” de balbezittende speler moet een afspeelmogelijkheid hebben naar beide kanten. 2e fase B heeft de bal naar A gespeeld en B en C sprinten nu in hun nieuwe posities. Tegenstander D valt nu A aan, die met de armen gebogen zijwaarts de nieuwe posities van B en C aangeeft. Uitvoeren: 1. Iedere fase moet langzaam worden uitgevoerd; de bal pas afspelen als de spelers de juiste posities hebben ingenomen. 2. Als dit voldoende wordt beheerst , vrijer en sneller oefenen. Methodiek: zie oef. A 3) Positiespel 3 : 1 met afwerken • • •
Het 3-tal probeert te scoren op het grote doel De verdediger kan scoren op een vd kleine doeltjes Steeds wisselen van functie
4) Basisvorm op 2 doeltjes (zie blz 40 ‘Techniek in voetballen’)
Training 3
Circuittraining (zie training 3 Trainingsblok 2) 34
Training 4
Thema: Positie- Partijspel
F-pupillen
1) Warming-up: 3 tegen 3 •
Men kan scoren door een neutrale speler in het vak aan te spelen
2) a. Herhaling 3 tegen 1 in de vrije ruimte (zie training 2) b. 3 tegen 1 in twee vakken • • •
A
Verovert de verdediger in vak A de bal, dan wisselt Hij snel met een van zijn medespelers uit vak B. Idem andersom in vak B Welke ploeg is het eerst weer in zijn basisopstelling = elke speler is eenmaal verdediger geweest B
3) Afwerkvorm naar eigen keuze
4) Partijspel 4 tegen 4 op 2 pupillendoelen (zie blz 44, 45 ‘Techniek in voetballen’)
35
Training 5
Thema: Positie- Partijspel
F-pupillen
1) Warming-up: pilonnenvoetbal • • • • •
Partijspel 4 : 4 Iedere pilon die omgeschoten wordt = 1 punt Zijn de pilonnen te zwaar = raken voldoende Zoveel mogelijk pilonnen gebruiken! Variatie: pilonnen verspreid in het vak zetten
2) a. 3 : 1 in de vrije ruimte (zie training 2)
b. 3 : 1 met een 5e speler (spits) en een verre wisselpass Organisatie: • • • •
Kombinatiesafsdtand 3 : 1 12-15 meter Kombinatieafstand tot de spits 20-40 meter Met de verre wisselpass sprinten 2 aanvallers en de verdediger mee; één aanvaller blijft staan De spits biedt zich op het juiste moment aan
Methodiek: • • • •
Aangepaste weerstand Weerstand opvoeren tot volledige weerstand Verre wisselpass door de lucht Wedstrijdvorm
3) Afwerkvorm naar keuze
4) Partijspel 4 : 4 met 2 doeltjes (zie blz 46 ‘Techniek in voetballen’) •
Smal en diep veld (accenten van oef. 2b!)
Training 6
Circuittraining (zie training 6 Trainingsblok 2)
36
Training 7
Thema: Positie- Partijspel
F-pupillen A
1) Warming-up: 3 tegen 1 in twee vakken • • •
Verovert de verdediger in vak A de bal, dan wisselt Hij snel met een van zijn medespelers uit vak B. Idem andersom in vak B Welke ploeg is het eerst weer in zijn basisopstelling = elke speler is eenmaal verdediger geweest B
2) 3 : 1 met een 5e speler (spits) en een verre wisselpass (zie training 5)
3) 3 : 1 met dieptepass op spits • •
Zie oef. 2 Hij die passt wordt spits
4) afwerkvorm naar keuze
5) Partijspel 4 : 4 lijnvoetbal (zie blz 42 ‘Techniek in voetballen’)
Training 8 Technische Vaardigheidstest
37