Het gesprek, de tienduizend dingen en de boterbloem
Geerat J. Vermeij
.
Robbert Dijkgraaf
.
Kristofer M. Schipper
.
Frans Lanting
.
Theunis Piersma, Sytze Pruiksma, TsjĂŞbbe Hettinga
.
Met illustraties van
Joep Bertrams
..
Het gesprek, de tienduizend dingen en de boterbloem . Essays over mens en natuur
.
Onder redactie van
Johan van de Gronden en
Monique Grooten
.
Het gesprek, de tienduizenJohan van de Gronden en Monique Grooten dingen kop weg? en de boterbloem 4 5
W
at hebben een mariene bioloog, een tao誰stisch meester, een fotograaf, een fysicus, een dierecoloog, een componist en een dichter met elkaar gemeen? Ze zijn allemaal, ergens in hun jeugd, geraakt door de schoonheid en de kwetsbaarheid van natuur. De auteurs van de essays in deze bundel zijn in Nederland geboren of getogen, uitgevlogen en elders neergestreken of teruggekeerd naar de provincie van hun jeugd. Het zijn kosmopolieten met wortels in de klei. Ze zijn erkende meesters in hun vak, maar ze hebben als volwassenen iets
van het vermogen behouden om zich te verwonderen als een kind.
De natuurbeschrijvingen van Geerat Vermeij, die al op jonge leeftijd zijn gezichtsvermogen verloor, zijn zo beeldend en verlokkend, dat de bloemen je toegeuren op de pagina en de insecten al gauw zoemen in je oor. Het gesprek met de natuur dat hij als klein jongetje aanging, voert hij nu als vooraanstaand mariene bioloog, nog steeds met de ontwapenende nieuwsgierigheid van toen.
Achter de vermaarde sinoloog en taoĂŻstisch meester, Kristofer Schipper, vermoed je amper een begeesterde tiener die in de jaren vijftig in de ommelanden van Amsterdam eropuit trok met de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie nog voor hij een Chinees karakter leerde ontcijferen. Die eerste indrukken van de grote rijkdom aan soorten en de verfijnde onderlinge samenhang in kleine biotopen hielpen hem later om de kosmologie van de Tao te doorgronden, waarin ĂŠĂŠn vorm van kosmische energie alle levende en nietlevende natuur doorademt.
Voor de fotografische autodidact Frans Lanting, speelde de estuariene natuur rond het Rotter-
dam van zijn jeugd een belangrijke vormende rol. Hij zag getijdendynamiek plaatsmaken voor de opmars van de petrochemische industrie. Het liet hem nooit meer los. De Friezen Theunis Piersma, Sytze Pruiksma en TsjĂŞbbe Hettinga zagen hun platteland verwoest worden door die andere tak van zware industrie, de intensieve landbouw. De fysicus Robbert Dijkgraaf voert ons verder terug in de tijd en vraagt zich af wat er door de jonge Charles Darwin heen moet zijn gegaan toen hij, gezeten op een fossiele boomstam hoog in het Andesgebergte, een idee begon te krijgen van de immense evolutionaire ouderdom van dit versteende bos. Ergens in de jonge jaren begint, als vanzelfsprekend, een dialoog met de natuur. De vertrouwdheid van de omgeving, het gevoel ergens thuis te horen en de verwondering over de uitbundigheid van al die verschillende levende wezens. Vermeij noemt de wisselwerking tussen de onderzoekende, nieuwsgierige mens en de natuur een gesprek. Voor hem leidt het pad van kennis en vermeerdering van inzicht in de verbluffende samenhang van soorten en ecosystemen naar een sterker gevoel van verbondenheid. Naarmate wij meer kennis opdoen, begrijpen we ook meer van onze oorsprong.
6 7
Wij kunnen ons de stilte van een verbroken bond niet veroorloven.
In het essay van Kristofer Schipper klinkt iets door van de scepsis en de ironie van de oude meester, Zhuang Zi, wiens geschriften hij voor het eerst volledig toegankelijk maakte voor een breed Nederlands publiek in een prachtige en geannoteerde vertaling. Laten we ons zelf niks wijsmaken, lijkt hij met Zhuang Zi te willen zeggen; ecologie en natuurbehoud zijn zo oud als de Tao. Eenvoudige boeren op het Chinese platteland stelden een paar duizend jaar geleden al praktische richtlijnen op die nu niet zouden misstaan op een informatiebord bij de ingang van Yellowstone of Kruger National Park. De term ‘ecologie’ is amper 150 jaar oud. De praktijk van natuurbescherming gaat echter duizenden jaren terug. We zouden er verstandig aan doen om een betere aansluiting te vinden bij een levende culturele onderstroom van motieven en drijfveren die zo oud zijn als Methusalem.
De tienduizend dingen zijn zoals ze zijn, even verscheiden als verbonden. Richt je liever op het innerlijk landschap van je eigen natuur, waarin je de verbondenheid met alles wat leeft en niet leeft zult aantreffen. In de klassieke taoïstische teksten
hoor je nogal eens een pleidooi voor het ‘niethandelen’. Dit non-interventionisme lijkt zich sterk af te zetten tegen het wapengekletter van despoten en machtige bestuurders in de tijd van de Strijdende Staten1. Zhuang Zi zou vrijwel zeker sceptisch staan tegenover breed verordonneerde klimaat- en milieudoelen. Een groeiende groep onttoverde en moderne burgers zal zich daar gemakkelijk in herkennen. Zij vestigen amper nog hun hoop op regeringsleiders om milieuproblemen de baas te worden.
Zhuang Zi was een tijdgenoot van Aristoteles. Het is vreemd dat zijn werk in het Westen zoveel minder bekend is. Als Aristoteles ‘bij ons’ de eerste bioloog is, dan is Zhuang Zi wellicht de eerste grote geleerde die zelfinkeer bepleit om de harmonie met de tienduizend dingen niet verder te verstoren. Maar de twee hebben meer gemeen. Een gesprek tussen beide wijsgeren, wandelend om de denkbeeldige zuilengalerij van een Grieks-Chinese academie, zou al gauw tot overeenstemming hebben geleid over de deugd van gematigdheid. 1
De Periode van de Strijdende Staten beslaat de ijzertijd van ongeveer 475 voor onze jaartelling tot de eenwording van China onder de Qin-dynastie in 221 voor de jaartelling.
8 9
Het juiste midden houden en de extremen mijden behoorden in Oost en West altijd tot de kern van een aantal praktische aanbevelingen die moeten leiden tot een verstandig en harmonieus leven.
De gevolgen van een gebrek aan matiging laten zich wel erg duidelijk illustreren in het afsluitende essay van deze bundel. Daar springt de boterbloem uit de tienduizend dingen als symbool voor de teloorgang van de bloemrijke graslanden in agrarisch Nederland en de ontstellende achteruitgang van weidevogels als grutto en kemphaan. Terecht vragen de auteurs zich af of deze teloorgang niet is te keren door een verstandiger afweging van belangen. We zijn niet alleen Europees kampioen export van land- en tuinbouwproducten, maar ook kampioen biodiversiteitsverlies in Noordwest-Europa.
Dit boekje is een geschenk. Het geschenk van een vijftigjarige dame die voor haar verjaardag familie en vrienden uit de hele wereld heeft uitgenodigd op een oude oceaanstomer in Rotterdam. Jubilea, zeker die met ronde getallen, stemmen vaak licht weemoedig. Daarvoor is er taart en zijn er ballonnen en slingers. Of persberichten, jubileummunten en congressen. Dat alles is belangrijk en
een tikkeltje onvermijdelijk. Maar als de glazen zijn geleegd, de power points zijn vertoond, als de goede voornemens zijn gesmeed tot meetbare, ambitieuze doelen, dan rest ons nog de stilte van het eigen vertrek. De essays in deze bundel laten zich het beste lezen onder een schemerlamp. In de verte blaft misschien een hond. De buren slapen. De laatste tram loopt krakend in de remise. Hoe zit dat toch, met ons en die natuur?
10 11
Johan van de Gronden (1963) en Monique Grooten (1966) werken allebei bij het Wereld Natuur Fonds, respectievelijk als algemeen directeur en programmamanager voetafdruk, klimaat en energie.
De geschiedenis van een gesprek
Geerat J. Vermeij
G
“
aat het jou als mij... dan tovert de naam Artis je op slag een wereld van de meest verschillende dieren, een atmosfeer van verre, vreemde landen en gedroomde avonturen voor de geest.� Toen ik deze woorden voor het eerst met mijn jonge vingers las spraken ze mij meteen aan. Door middel van zijn aangrijpend geschilderde woordenbeeld riep de schrijver, a.f.j. Portielje, een fantasiewereld vol verrassingen in het leven. Alleen al de vreemd klinkende plaatsnamen voerden me op lange verbeeldingsreizen door wou-
12 13
den, woestijnen en gebergten. Zo ontmoette ik kleurrijke papegaaien op Jobi bij Nieuw-Guinea, dravende kamelen in de Gobiwoestijn, en speelse zeeleeuwen aan de kust van CaliforniĂŤ. Nauwelijks kon ik me voorstellen, of zelfs hopen, dat ik ooit echt zo zou reizen en zulke merkwaardige dingen zou meemaken.
Een liefde voor de natuur heb ik al vanaf mijn jongste jaren bezeten. Buiten in de polder bij Gouda, in het bos rond Huis ter Heide of aan het strand van Scheveningen, vond ik niet alleen alles wat mooi was - eikels, dennenkegels, geurige bloemen en schelpen - maar ook de geruststellende orde, een gevoel van tevredenheid en voldoening dat scherp afstak tegen mijn ongelukkig bestaan op het blindeninstituut ver van huis. Mijn ouders en broer Arie lieten me alles voelen, ruiken en horen wat er te vinden was en vulden deze ervaringen aan met boekjes die ze met pen en reglette in braille overzetten, waaronder dat boekje over Artis.
Mijn kennismaking met de natuur verliep in het begin zonder enig besef van vreemdheid. Voor zover ik erover nadacht - en dat zal niet veel ge-
weest zijn - ervoer ik de piepkleine madeliefjes in februari, de zoete geur van dennen in de warme zon, het geruis van de wind door de populieren langs de dijk, de brandnetels tussen het gras, en een dreigende onweersbui na een broeierige dag als normale verschijnselen. Ze bevestigden de normale gang van zaken. De verschillen tussen vochtig bos en droge hei, modderige sloot en zanderig zeestrand, het voorjaar met groot hoefblad en de herfst met gevallen kastanjes, waren haast vanzelfsprekend. De dingen waren zoals ze waren, en daar viel niet aan te twijfelen of over te peinzen waarom ze bestonden of hoe ze tot stand kwamen.
Pas toen ik op negenjarige leeftijd in Amerika belandde, werd ik me bewust van de uitdaging die de natuur voor iemand met een wetenschappelijke inslag kon wekken. Al op de eerste avond in een afgelegen bosrijk gedeelte van New Jersey, klonk in mijn oren het gegons van honderden boomkrekels, die onbegrijpelijk allemaal tegelijk golven van geluid voortbrachten. We zaten hier te midden van een heuvelachtige wildernis vol scheldende blauwe gaaien, helder zingende boslijsters, rupsen die met hun
14 15
duizenden in een zijden bouwsel in de bomen leefden, en zelfs giftige slangen. In de herfst, voordat de felkoude winter bergen sneeuw bezorgde, lag de grond in het geheimzinnige bos zo dik bedekt met bladeren dat het voelde alsof we op een kussen vol veren liepen. Elke gedachte van vertrouwde bekendheid verdween.
Mijn verbazing over de nieuwe orde werd des te groter toen ik - een jaar later - kennismaakte met schelpen uit Florida, die de lerares van de vierde klas in Dover mee terugbracht van vakantie. Vergeleken met de wat grove, en toch vingervriendelijke kokkels, scheermesjes en strandschelpen van de Noordzee, toonden de schelpen uit Florida een verbijsterende verscheidenheid van vormen. Al die schelpen waren eindeloze variaties op het thema spiraal (dat ik toen nog niet herkende). Aan de binnenzijde waren ze glad als glas, terwijl de buitenkant was versierd met keurig geplaatste ribben, knobbels en zelfs stekels. Mijn verbeelding zwierf naar de stranden waar zulke prachtige voorwerpen te vinden waren, en ik droomde van tropische kusten waarvan ik geheel geen voorstelling kon hebben.
Het duurde niet lang tot dat mooie schelpen en vreemde landschappen me wetenschappelijk begonnen te prikkelen. Bewondering voor alles wat fraai en verrassend was groeide uit tot een diepe behoefte aan echte kennis, aan begrip en verklaring van de voorwerpen, met name de schelpen, die ik nu serieus begon te verzamelen. Al spoedig rees de vraag hoe het contrast tussen de tropische schelpen en die van de koudere stranden van Nederland en New Jersey kon worden verklaard. Er ontstond in mijn dagelijks leven een drang naar uitleg, een verband tussen nauwkeurig waarnemen en het lezen en nadenken over allerlei onderwerpen. Arie en ik verdiepten ons in atlassen, boeken over de zee en natuurgidsjes. Iedereen in de familie las voor en brailleerde boeken, en Arie en mijn vader tekenden kaarten en maakten andere afbeeldingen in reliÍf. Zo’n overgang naar een meer wetenschappelijk perspectief is misschien onmogelijk wanneer alles om je heen vanzelfsprekend lijkt te zijn. Men moet van zulke bevredigende opvattingen wakker geschud worden om de raadsels die zelfs in het bekende schuilen te openbaren. Voor mij
16 17
evenals voor vele anderen gebeurde dit pas bij het terechtkomen in een nieuwe en onbekende omgeving. Charles Darwin en Alfred Russel Wallace bereikten hun inzichten in het ontstaan van de grote verscheidenheid aan soorten planten en dieren toen ze op reis gingen in tropische wouden en op onbewoonde eilanden. Als ze thuis in Engeland gebleven waren, zouden ze wellicht nooit zijn getroffen door de in de tropen zo opvallende strijd om het leven, of door de geografische verspreiding van soorten die met een statisch beeld van soortenvorming niet overeenkwam.
Het ontluiken van raadsels wordt voor de wetenschappelijke natuurliefhebber al gauw een noodzakelijke gewoonte van denken en doen. Men verkeert in een voortdurende staat van nieuwsgierigheid, een honger naar kennis, een gedreven behoefte om uit al die verscheidenheid van feiten en indrukken een coherente eenheid van verheldering op te bouwen. Zo’n wetenschappelijke aanpak wordt en blijft een gesprek tussen mens en natuur: de buitenwereld biedt telkens nieuwe inzichten en noemenswaardige verschijnselen aan, terwijl degene die daar
vatbaar voor is steeds antwoorden op nieuwe vragen verlangt. Uiteindelijk gaat het niet alleen om de wezens en verhoudingen in de levende natuur en in het verre geologische verleden beter te leren kennen, maar ook vooral om hen te waarderen, te behouden, en te beschermen.
De gedroomde avonturen waarover Portielje zo verleidelijk schreef, werden voor mij omgezet in levende werkelijkheid. Familie, braille, goede scholen en steun van een welwillende overheid zorgden ervoor dat mijn jeugdige rondzwervingen in de natuur zich tot een uiterst bevredigende loopbaan in de wetenschap ontwikkelden. Onvergetelijk was mijn eerste bezoek aan het tropisch regenwoud in Costa Rica, met zijn weelde aan klimplanten en waar alles gonst, geurt, groeit, en beweegt. De schelpen die ik eens slechts als mooie abstracte voorwerpen beschouwde, zag ik nu als onderdelen van weekdieren met eigenschappen die aanpassingen aanduidden. Zelf kon ik deze dieren waarnemen en verzamelen op de koraalriffen van Palau, de uitgestrekte zandstranden van Panama, de met scherpe oesters beklede wortels van mangroves in Madagaskar, de koude rotskusten
18 19
van Alaska en IJsland, en de schorren en keien aan de kusten van Nieuw-Zeeland. Mijn toenemende interesse in de evolutie en de geschiedenis van het leven op aarde bracht mij naar miocene ontsluitingen in Panama en Florida en naar de geweldige collecties en bibliotheken van musea in Sydney, Tokyo, San Francisco, Washington, Londen, Parijs, en Leiden. Deze ervaringen en het onderzoek dat daaruit voortkwam zorgden ervoor dat ik ook anderen van de inzichten die de natuur mij verschafte kon inlichten door publicaties en lezingen.
Het is van algemeen belang dat dergelijke mogelijkheden ook voor toekomstige vrienden van de natuur beschikbaar blijven. Dat vereist niet alleen behoud van de vrije natuur en al haar werkzaamheden in een altijd veranderende wereld, maar ook vooral het behoeden van de vrijheid om het natuurstelsel te bewonderen en te ondervragen. De band tussen ons en het rijk waaruit levende wezens zijn ontsprongen mag niet worden verbroken: het gesprek tussen mens en natuur moet doorgaan.
20 21
Geerat J. Vermeij (1946) is universiteitshoogleraar mariene biologie aan de University of California in de Verenigde Staten. Hij specialiseerde zich in de evolutiebiologie van week- en schelpdieren.
Het sublieme in de wetenschap Robbert Dijkgraaf
D
e 150e verjaardag van de publicatie van The Origin of Species van Charles Darwin vierde ik in zeer kleine kring. Sarah Darwin, de achterachterkleindochter van de wetenschapper die wellicht het beste idee aller tijden heeft gehad, las een sfeervolle bladzijde voor uit de Origin gezeten op een boomstam in het zo toepasselijk genaamde Darwinbos. Dat bos is allesbehalve groen en weelderig. Sterker nog, er is in de verste verte geen levende natuur te bekennen. Het bos bevindt zich midden in een kurkdroge woestijn in het Argentijnse deel van het Andesgebergte en bestaat uit een handvol fossiele bomen, afkomstig uit het midden-trias, zo’n 245 miljoen jaar oud.
22 23
Voor Darwin was de ontdekking van dit versteende woud in het voorjaar van 1835 een keerpunt in zijn denken over tijd en de geschiedenis van het leven. Deze bomen hadden ooit in een geheel andere omgeving en klimaat geleefd dan waar ze zich nu bevonden. Door een speling van het lot was een stuk oerwoud integraal versteend. De bomen stonden nog met hun wortels in de grond en vele van de versteende stammen staken meters hoog de lucht in. Darwin kon zo een wandeling door het fossiele bos maken en zich een concreet beeld vormen van een lang verdwenen wereld. Deze sublieme ervaring hielp hem het grootste geheim van de natuur te ontsleutelen: de scheppende kracht van de evolutie die de onvoorstelbare rijkdom van het leven op aarde heeft gevormd en in stand houdt. Midden in de Argentijnse woestijn staat een uiterst bescheiden plaquette gewijd aan Carlos R. Darwin die dit gigantische keerpunt in de wetenschap markeert.
Ook op mij maakte het bezoek aan het Darwinbos grote indruk. Het was eigenlijk een ontmoeting met twee historische gebeurtenissen. De eerste vond honderden miljoenen jaren geleden plaats: een bescheiden stukje bos uit een lang verdwe-
nen wereld wordt door een speling van de natuur integraal geconserveerd. De tweede gebeurtenis lag veel dichterbij: een jonge wetenschapper wordt midden in de woestijn getroffen door de duizelingwekkende diepte van de tijd, een ervaring waar hij de halve wereld voor over heeft moeten reizen. Dat alles in een overweldigende omgeving.
Vergeleken bij de nietige schaal van de mens zijn de afmetingen en de veranderingen van de natuur onvoorstelbaar. Om het spel van geologische krachten, water, ijs en atmosfeer te kunnen bevatten, zouden we de tijd moeten versnellen, zodat eeuwen uren worden. Dit geldt evenzeer voor de invloed van de mens zelf op de aarde. De mensheid mag zich nu in het rijtje van natuurkrachten scharen en haar effecten zijn even verbazingwekkend als onherroepelijk. Kun je als nietige individu, vanuit geologisch perspectief niet meer dan een eendagsvlieg, vandaag de dag nog wel direct contact maken met deze reuzenverschijnselen? Het antwoord op die vraag zag ik letterlijk voor me door het beslagen raampje van een tweemotorig vliegtuigje: het was een klein geel tentje in een onmetelijk
24 25
wit vlak. We vlogen boven een van de zeldzame plaatsen op aarde waar de sluipende veranderingen van de planeet goed zichtbaar zijn en die minstens zo onherbergzaam, kaal en afgelegen is als de Argentijnse woestijnvlakte. Als gast van het Wereld Natuur Fonds vergezelde ik samen met andere wetenschappers de Prins van Oranje op een missie om de verschillende aspecten van natuurbehoud in het Arctische gebied te verkennen.
De ijskap van Groenland is, letterlijk en figuurlijk, een van de laatste witte vlekken op de wereldkaart. Het is tegelijkertijd een van de kwetsbaarste en onbekendste gebieden. In het Noordpoolgebied worden de effecten van klimaatverandering aanzienlijk versterkt. Het tempo van het smelten van het ijs is de afgelopen jaren ruwweg verdubbeld, meer dan het laatste rapport van het klimaatpanel ipcc voorspelde. Sommige gletsjers trekken zich terug met een snelheid van zes kilometer per jaar, oftewel ĂŠĂŠn meter per uur. Weinig generaties hebben meegemaakt dat de wereld er een complete oceaan bij kreeg, maar binnen enkele tientallen jaren zal de Arctische Oceaan in de zomer ijsvrij worden, met alle economische, ecologische en juridische gevolgen van dien.
Voor een leunstoelwetenschapper als ikzelf, wiens favoriete wapens toch potlood en papier zijn, is de afstand van de theorie naar de werkelijkheid meestal te groot om in ÊÊn stap te overbruggen. Maar het kleine rode propellervliegtuigje dat ons van de warme conferentiezaal naar de snijdende kou van de 2500 meter hoog gelegen ijskap bracht, deed precies dat. Enkele minuten na ons vertrek vlogen we in een witte wereld, waar uiteindelijk zelfs geen horizon meer te bekennen was. Totdat na een dik uur vliegen in dat enorme witte niets een eenzaam tentje opdoemde. Het vliegtuigje draaide een rondje, landde luchtig op zijn ski’s en kwam met veel geraas in enkele tellen tot stilstand. Daar sta je dan, ingepakt in tien lagen kleding met dikke laarzen in de krakende sneeuw, een zwarte stip in een oneindig plat vlak, alsof je zelf een meetkundig figuur bent geworden. Een eindeloos grote wereld die tegelijkertijd onvoorstelbaar klein is. Geconfronteerd met zo veel leegte trekt je belevingswereld zich onwillekeurig samen, van het kampement via de tent tot uiteindelijk de beslotenheid van je eigen brein. Het is verleidelijk te denken dat in deze tijd van hoogwaardige technologie alle wetenschappelijke
26 27
metingen aan de dikte van de ijskap gedaan kunnen worden door satellieten. Men vergeet echter gemakkelijk dat al deze getallen alleen maar betekenis krijgen als iemand ter plekke controleert of de conditie van ijs en sneeuw past bij de rekenmodellen. En dat vraagt veel, op zijn minst de bereidheid een maand in een tentje in de vrieskou te willen zitten. Op die anonieme plek midden op de Groenlandse ijskap waar ons vliegtuigje was geland, waren twee enthousiaste onderzoekers hard aan het werk. In de snoeiharde wind groeven zij een diepe kuil in de sneeuw, sloegen een pvc-buis in de ijswand en stelden vast hoe de verschillende lagen zijn gevormd en veranderd.
Hoe belangrijk is de directe ervaring met de natuur voor een wetenschapper? De reis is een veelgebruikte metafoor voor het avontuur van het onderzoek. Wetenschappers zoeken de grenzen van onze kennis op. De spanning en opwinding waarmee dat onderzoek gepaard gaat, zijn niet gemakkelijk over te brengen. Alleen de onderzoeker zelf ondergaat de volle frustratie van de vele doodlopende wegen en de directe angst voor fouten en misvattingen. De grenzen van het bekende liggen tegenwoordig ver voorbij de reikwijdte van de mens of, even ongrijpbaar, diep binnen in de mens ver-
scholen. De avontuurlijke bestemmingen zijn de verste sterrenstelsels of de miniatuurmechanieken die we in een levende cel kunnen vinden. De weg is echter niet minder lang en verraderlijk. Om de ervaringen van die tochten met een breed publiek te delen, vraagt een radicaal andere houding. Hiertoe kunnen we ons laten inspireren door de grote naturalisten uit het heden en verleden.
Zo zagen de achttiende en negentiende eeuw een wonderbaarlijke groei van de publieke belangstelling voor de wetenschap. Vanuit de binnenkamers van een handjevol geleerden betrad de wetenschap het publieke domein. Ge誰nteresseerde burgers organiseerden regelmatig lezingen waar de nieuwste inzichten werden gedemonstreerd, liefst met veel vonken en explosies. Naturalisten werden op expeditie gestuurd over de hele wereld. In musea werd getoond wat er aan natuur en cultuur te vinden was, van fossielen tot mineralen, van instrumenten tot opgezette dieren. Dit alles werd gevoed door de verlichtingsgedachte dat de aanraking met de vruchten van kunst en wetenschap de burgers zou stichten en uiteindelijk tot een betere en rechtvaardiger maatschappij zou leiden. Daarbij stond niet alleen kennis centraal. Er werd ook ruimte geboden aan de verwonde-
28 29
ring, de directe confrontatie met wezensvreemde objecten en ideeĂŤn.
Met de opkomst van de grootschalige praktijk van de moderne natuurwetenschap begon deze romantische begeestering naar de achtergrond te geraken. De wetenschap verdween weer uit het publieke domein, nu niet verborgen in de elegante salons van de edelman, maar veilig opgesloten achter de solide muren van de professionaliteit. Hoe kunnen we burgers weer deelgenoot maken van de begeestering en de verwondering die het onderzoek drijven?
Dit is bijzonder relevant waar het de grote problemen betreft die op dit moment de aarde bedreigen. Klimaatverandering, overbevolking, wereldwijde epidemieĂŤn, en natuurlijk het catastrofale en onomkeerbare verlies aan biodiversiteit zullen onze wereld ingrijpend veranderen. Om burgers te overtuigen van de urgentie van deze vragen en hen te betrekken bij de zoektocht naar oplossingen, is het noodzakelijk ze in contact te brengen met de aarde. Dat kan direct of indirect, dicht bij huis of op een verre bestemming. De sublieme ervaring van de wetenschap kan plaatsvinden
aan de oever van een polderslootje, maar het kan ook in een versteend bos in de Andes of op de ijskap van Groenland. Een bladzijde Darwin voorlezen in de woestijn of een pvc-buis in een ijswand slaan – het is onze manier om te laten zien dat we geven om de toekomst van de aarde.
30 31
Robbert Dijkgraaf (1960) is president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en universiteitshoogleraar mathematische fysica aan de Universiteit van Amsterdam. Per medio 2012 is hij benoemd als directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton in de Verenigde Staten.
Natuur en ecologie in het Oude China Kristofer M. Schipper
I
n het Amsterdam van de jaren 50 was het woord ‘ecologie’ alleen nog maar bekend bij een klein aantal specialisten. Toch kenden wij het woord ook. ‘Wij’, dat waren de leden van een enigszins informele club die zich bezighield met natuurstudie.1 Om lid te worden moest je 12 jaar of ouder zijn en jonger dan 21. De contributie was meer dan redelijk (ik geloof een kwartje per maand of zoiets). Je had alleen enthousiasme nodig en daar hadden we geen gebrek aan! Elk weekend, elke vakantie, eigenlijk elk moment dat we vrij hadden, trokken we de stad uit om alles wat er aan natuur was te bestuderen: grassen, mossen, bloemen en bomen, wormen, insecten, amfibieën, vogels, enzovoort. We gingen meer af op het kleine, en ogenschijnlijk onbelangrijke, dan op het grote en spectaculaire. Geleidelijk aan koos ieder van ons een specialiteit
1
njn, Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie.
32 33
en werd een ‘vakman’ op een bepaald gebied: wilde orchideeën, blauwgraslanden, russen, vliegen... Sommigen van ons bleven gewoon ‘klunzen’, want die moesten er ook zijn, en een paar kregen echt de smaak te pakken en gingen biologie studeren. Wat mijzelf betreft: ik ging sinologie studeren en dat betekent – zoals Confucius had kunnen zeggen – boeken lezen en niet in een moeras rondkruipen om kikkers te observeren. Desalniettemin ontdekte ik al gauw dat mijn jeugdige ervaring met natuurstudie en het analyseren van veldwaarnemingen me goed van pas kwamen bij het werken met historische en archeologische gegevens. Vooral de kennis die ik had vergaard tijdens mijn studie van ecosystemen hielp me begrijpen hoe alles in de wereld met elkaar samenhangt. Dit is namelijk ook een fundamenteel aspect van de klassieke Chinese filosofie. Zowel de taoïstische als ook de confucianistische tradities erkennen deze onderlinge verbondenheid. De Weg (Tao) is de natuur, gedefinieerd als: ‘wat spontaan is zoals het is’ (ziran; zie Daodejing, hoofdstuk 25). De ‘tienduizend dingen’, dat wil zeggen: alle fenomenen, zijn spontaan door de natuur voortgebracht als een groot organisch geheel. Binnen dit denksysteem is er geen ontologisch verschil tussen mens en dier, noch tussen mens en plant, steen, water, of wat dan ook. Alles is bezield,
omdat alle materie (en daaronder valt ook wat wij de geest of de ziel noemen) bestaat uit dezelfde kosmische energie (qi) en meestroomt in het eeuwige transformatieproces van de Weg. De vroege Chinese filosofen hielden zich niet alleen bezig met kosmologische theorieën of ethische principes, maar keken ook pragmatisch naar de staat van de ‘tienduizend dingen’ in hun omgeving. Reeds vele eeuwen voor het begin van onze jaartelling vonden ze reden om de schade die aan het milieu gedaan werd te betreuren en te protesteren tegen wat zij zagen als het verlies van de ‘oorspronkelijke natuur.’ De filosoof Mencius (Meng Zi; 372-289 v. Chr.) schrijft bijvoorbeeld:
Op de Buffelberg waren vroeger prachtige bossen. Maar omdat de berg dicht bij een grote stad lag, werd het woud aangevallen met bijlen en hakmessen. Kan men zeggen dat de berg daardoor fraaier werd? Nadat de berg een tijdje met rust was gelaten en door regen en dauw was bevochtigd, raakte hij helemaal begroeid met jonge scheuten en grassen. Maar toen de mensen dreven er hun koeien en schapen op om hen daar te laten grazen. Toen werd de berg zoals hij nu is: helemaal kaal. Als mensen hem in deze staat zien denken ze dat er nooit bomen op de berg groeiden. Maar ik vraag je: hoe zou dit ooit de oorspronkelijke natuur van de berg geweest kunnen zijn! 2 2
Mengzi, hoofdstuk 6A, paragraaf 8
34 35
Mencius betreurt hier niet alleen dat de berg zijn oorspronkelijke natuur heeft verloren, maar dat dat ook het geval is voor de mensheid. Het gaat hier niet om een metafoor. Voor Mencius bestond er wel degelijk een nauw verband tussen de twee: de vernieling van de bossen was veroorzaakt omdat de mensheid zijn eigen oorspronkelijke natuur had verloren. De taoïstische filosoof Zhuang Zi – een tijdgenoot van Mencius – deelde de zienswijze van deze laatste en gaf als voorbeeld de manier waarop mensen omgaan met paarden:
Wat paarden betreft, zolang als ze over het land trekken, grazen en water drinken, tonen ze hun vreugde door hun nekken over elkaar te leggen en met hun lijven tegen elkaar te schuren, en hun wrevel door met hun achterste tegen elkaar te gaan staan en naar elkaar te trappen. Dat is alles wat ze weten te doen. Maar worden ze geharnast en op een rij gehouden door middel van disselbomen, dan weten ze ineens hoe ze hun halster moeten breken, zich uit het harnas moeten wringen, de huif van de wagen kapot moeten slaan, het bit uit moeten spugen en de teugels stuk moeten bijten. Daarom zeg ik: paarden ertoe brengen dat ze zich zo gaan misdragen, dat is de misdaad van de mensen. 3
Zhuang Zi en andere taoïsten vonden dat dieren het3
Zhuangzi, hoofdstuk 9. De tekst voegt hier nog toe: “zoals Bole.” Bole was een legendarische paardentemmer. 4
Lie Zi zou een vroegere tijdgenoot van Zhuang Zi zijn geweest. Het boek dat zijn naam draagt niet van hem, maar is samengesteld uit verschillend bronmateriaal, waaronder veel die, zoals de hier geciteerde passage, van dezelfde afkomst zijn als de geschriften van het boek van Zhuang Zi.
zelfde waren als mensen. Dit wordt het duidelijkst uitgedrukt in het boek toegeschreven aan Lie Zi.4 Hier is een voorbeeld: Waarom zou het karakter van wilde dieren anders zijn dan die van mensen? Natuurlijk, ze hebben andere lijven dan wij en ze maken andere geluiden. […] Maar er zijn genoeg voorbeelden die laten zien dat, als het om verstand gaat, de natuur ze hetzelfde heeft gemaakt als mensen. Ze willen hun leven behouden, en daarvoor doen ze volstrekt niet onder voor de mensen.5
Wat hierboven staat, werd geschreven in de tijd dat China nog een confederatie van staten was, en toen de landbouw nog niet zo intensief beoefend werd. Dieren werden getemd en vastgehouden, maar de menselijke samenleving was nog relatief open. Men kon migreren naar de plek die men wilde en ook naar een ander land verhuizen wanneer het leven daar beter leek. [ Maar met de komst van het één geworden keizerrijk, in 221 voor onze jaartelling, en de ontwikkeling van de waterbouwkunde, waardoor irrigeerbare rijstvelden konden worden aangelegd, veranderde dat. Er werd steeds meer land in cultuur gebracht. Door het grootschalige productie- en belastingsysteem werd niet alleen het leven van dieren, maar ook dat van mensen steeds aan banden gelegd en de 5
Liezi, hoofdstuk 2. De huidige versie van de Liezi is pas in de derde eeuw van onze jaartelling samengesteld, maar veel geschriften, zoals ook het hier geciteerde, dateren uit dezelfde tijd als de Zhuangzi, namelijk uit de derde eeuw voor onze jaartelling.
36 37
vrijheid ingeperkt. De overbevolkte landbouwcentra van China werden zo een gemakkelijk doelwit voor onderdrukking, epidemieën en invasies door rovers en wilde stammen. Deze grimmige omstandigheden waren er de oorzaak van dat in tweede eeuw van onze jaartelling in het westen van China de eerste, onofficiële volksgemeenschappen ontstonden. Het was deze volksbeweging, die zich de Weg van de Hemelse Meester (Tianshidao) noemde, die de eerste duidelijke en consistente ecologische visie in de geschiedenis ontwikkelde. In China werden bergen, rivieren, zeeën en natuurlandschappen vanouds gezien als heilige plaatsen voor het behoud van lichamelijk en geestelijk welzijn: een soort van vrijplaatsen voor mensen als ook voor dieren. Nu echter, door de enorme ontwikkeling van de landbouw ten koste van de veehouderij en met de aanleg van geïrrigeerde rijstvelden, dreigden deze heilige plaatsen te verdwijnen. Daarom begon de bovengenoemde taoïstische volksbeweging op de nog overgebleven heilige bergen zogenaamde ‘plaatsen van genezing’ te stichten. De oudste van deze beschermde gebieden, die we tegenwoordig ‘natuurpark’ of ‘natuurgebied’ zouden noemen, werden gecreëerd in het noorden van de provincie Sichuan (in de regio Shu). Eerst waren er zo’n twintig of dertig beschermde bergen, maar de beweging breidde zich uit en na drie eeuwen waren
deze ‘plaatsen van genezing’ over het hele land verspreid en liep hun aantal in de honderden. De Weg van de Hemelse Meester bleef een levenskrachtige volksorganisatie tot in de elfde eeuw van onze jaartelling dat wil zeggen: het moment dat de moderne, stedelijke en marktgerichte samenleving, waaruit de grote economische expansie in Oost- en ZuidoostAzië is voortgekomen, zich begon te ontwikkelen. De ‘plaatsen van genezing’ waren niet bedoeld voor kluizenaars en anachoreten die zich uit de wereld wilden terugtrekken. In tegendeel: het was de hele plaatselijke bevolking die hier in normale tijden ten minste driemaal per jaar bij elkaar kwam om gezamenlijk retraites te houden om daarmee haar gezondheid te bewaren en haar levenskracht te versterken. In tijdens van crisis, zoals hongersnood, oorlog en gewelddadige onderdrukking, werden deze heilige plaatsen toevluchtsoorden waar de bevolking heen kon vluchten om te kunnen overleven. Men had speciale overlevingsmethoden en diëten ontwikkeld waarmee de gemeenschap ook in de meest extreme omstandigheden voedsel en bescherming kon vinden. Om goed te functioneren was het behoud van de natuurlijke omgeving een prioriteit. Daarom stelde de Weg van de Hemelse Meester een reglement op van 180 gedragsregels en voorschriften, dat zeer gedetailleerd vastlegde hoe de gemeenschap zich in
38 39
de beschermde berggebieden diende te gedragen. Veel van deze regels waren gericht op de bescherming van de natuurlijke omgeving. Hier volgt een kleine greep:[ Men zal niet:
• [ de vegetatie van] gecultiveerde of ongecultiveerde velden of die van berg en bos afbranden;
• • • • • • • •
onnodig bomen kappen; onnodig bloemen of kruiden plukken; giftig materiaal in meren, rivieren en de zee gooien; onnodig putten graven en daarmee de bodem vernielen; moerassen droogleggen; vissen of jagen en daarbij levende wezens doden; dieren en insecten in hun winterslaap opgraven; o nnodig in bomen klimmen en daarbij nesten en eieren vernielen;
• • • • •
kooien gebruiken om vogels en [andere] dieren te vangen; vervuilende dingen in bronnen gooien; bronnen en vennen afsluiten; vlakten afbranden; z ich ontlasten op levende planten die door mensen gegeten kunnen worden of in water dat door mensen gedronken kan worden;
• • • •
onnodig of veelvuldig baden in rivieren en meren; giffen maken en deze opslaan; vogels en andere dieren verstoren; onnodig meren of poelen graven.
Wat we hier in feite zien, is een pragmatische toepassing van de oude Chinese natuurbeschouwing. Uit de voorbeelden hierboven wordt duidelijk dat het niet gaat om een strikte wetgeving, maar dat de 180 regels wel vanuit een filosofisch doordachte, maar toch op een praktische manier de bescherming van de natuurlijke omgeving willen verzekeren. Over het algemeen vinden we geen absolute verboden en in dit opzicht is het veelvuldig gebruik van het woord ‘onnodig’ van grote betekenis. Dit geeft aan dat het behoud van de natuur een kwestie is van afwegen en zich aanpassen aan de omstandigheden. Alleen onachtzaam gedrag wordt afgewezen en de mogelijkheid om de natuurlijke bronnen aan te spreken als het echt nodig is wordt opengehouden. Aangezien mensen ook dieren zijn, hebben zij net als andere dieren het recht om te leven en datgene uit de natuurlijke rijkdom te halen wat nodig is om te overleven, maar ook niet meer dan dat. [ Het voornaamste idee is: ‘niet te veel’, ‘niet onnodig’ of ‘zolang het voorkomen kan worden’, en het leidmotief is respect. De eenvoudige lieden die deze eerste democratische gemeenschappen stichtten onder het autocratische keizerlijke bestuur van die tijd, waren zeker geen utopistische dromers. Het ging hen om duurzame exploitatie
40 41
van de natuurlijke rijkdommen die tot hun beschikking stonden en ze waren doordrongen van de absolute noodzaak om deze te behouden. De tekst van de 180 regels van deze vroege boerengemeenschappen is nooit doorgedrongen tot de officiĂŤle Chinese literatuur en met het verdwijnen van de Weg van de Hemelse Meester is het reglement in vergetelheid geraakt. Pas onlangs is het herontdekt tussen de bewaard gebleven teksten van de taoĂŻstische canon (Daozang). Dit is een enorme verzameling van meer dan 1500 werken waarvan de meeste nog niet door wetenschappers zijn bestudeerd. Ook naar de ecologische volksbeweging die hieruit voortkwam, dient nog gedetailleerd onderzoek gedaan te worden. Als dat gebeurt, vinden we in de wijsheid van het oude China wellicht nog een overvloed aan ideeĂŤn die ook nu nog bruikbaar zouden kunnen blijken. Dat neemt niet weg dat we op basis van onze huidige kennis al enkele belangrijke inzichten kunnen verwerven. Allereerst zouden we misschien ons moeten realiseren dat reeds lang geleden mensen hebben ingezien dat de natuurlijke omgeving beschermd moest worden en dat zij hadden ook al op positieve wijze nagedacht over hoe dat dan wel moest. Het feit dat deze mensen geen wetenschappers of politici waren, maar gewone boeren uit de
vlakten van Sichuan, zou ons tot bescheidenheid kunnen inspireren. Een tweede punt dat hier natuurlijk vermeld moet worden is, dat de problemen die zij eeuwen geleden probeerden op te lossen, nu nog steeds bestaan. Ze zijn niet opgelost. Ze zijn er nog steeds, alleen vele malen groter.
De historische feiten die hier naar voren zijn gebracht, mogen ons echter ook reden geven voor nieuwe hoop. Ze bewijzen dat de noodzaak het milieu te beschermen en te behouden geen recente ontwikkeling is, maar al heel lang bestaat en bovendien universeel is. Dat maakt dat we mogen vertrouwen dat dit besef zal blijven bestaan en de mensheid zal mobiliseren om de planeet te redden. Een laatste gedachte: misschien dat nu, van waar ze ook mogen zijn, de oude filosofen en hun vrienden uit de boerengemeenschappen van weleer naar ons kijken en zeggen: “Geweldig! Misschien gaat deze keer de hele wereld het begrijpen!”
Kristofer M. Schipper (1934), is emeritus hoogleraar Oriëntaalse studies aan de Leidse universiteit en de Sorbonne in Parijs. Hij is als hoogleraar verbonden aan Fuzhou universiteit en het Zhangzhou College in China.
42 43
‘Soms moet je gewoon een stukje doordenken’
Frans Lanting
D
e geur van de zoute Noordzee in zilte ontmoeting met de Nieuwe Waterweg. In die omgeving werd ik groot. Ik groeide op in Rozenburg, vlak bij Rotterdam. Toen nog een klein gehucht met natuurgebied De Beer om de hoek. Die duinen. Eindeloos naar vogels kijken. Brede stranden en wuivend helmgras. Ik vond het fantastisch en dacht dat het onverwoestbaar was. En toch heb ik het allemaal zien verdwijnen. Vanaf 1957 kreeg de vooruitgang hier vorm in de aanleg van de Europoort; de uitbreiding van de Rotterdamse haven. De zandbanken vulden zich met schoorstenen, gehuld in een vette damp van
44 45
de petrochemische industrie. Ik verwijt niemand iets. In het naoorlogse Nederland was er geen andere waarde dan de economische waarde. Maar dat was mijn eerste directe ervaring met verlies van natuur in mijn eigen omgeving. Degelijke opleiding Ik was graag bioloog of geograaf geworden. Maar als de eerste in onze familie die kon gaan studeren, moest ik carrière maken. Mijn ouders deden mij kiezen voor een ‘degelijke opleiding’: economie. Maar dan wel met een afstudeerrichting vallend onder professor Peter Nijkamp, hoogleraar ruimtelijke economie. Hij kwantificeerde als een van de eersten de waarde van natuur. Dat was in het midden van de jaren zeventig heel radicaal en nieuw. Daarna ging ik naar de Verenigde Staten en maakte kennis met een heel ander besef van natuur. Ik hoorde van activisten zoals John Muir, die eind negentiende eeuw al in het geweer kwam tegen de nietsontziendheid waarmee pioniers – die naar Californië kwamen vanwege de Goldrush – te werk gingen in natuurgebieden. Zijn activisme leidde tot het uitroepen van een nationaal natuurpark zoals Yosemite en de oprichting
van de Sierra Club; nog steeds een van de grootste natuurbeschermingsorganisaties in de Verenigde Staten. Daar kwamen (en komen) artiesten, wetenschappers en activisten samen op voor het belang van natuurbehoud. Dat bestond in Nederland nog niet. Wandelen en dan snel weer naar huis Vanwege de grootsheid van de Amerikaanse natuur ontstond aan de westkust een meer dynamisch natuurbesef. Dat gevoel was zo anders en sprak me enorm aan. Het was ook zo veel groter dan de beleving van de Nederlandse natuur waarmee ik was opgegroeid. Natuur in Nederland; het perfecte, pastorale plaatje van Jac. P. Thijsse 1. Natuur was iets om op zondag in te gaan wandelen. Daarna weer naar huis en dan hoorde natuur er doordeweeks niet meer bij. Ik zie me nog in de schoolbanken zitten, kijkend naar de schoolplaten van natuur ‘in de sloot’. Daar moest je het mee doen in Nederland, meer natuur zagen we niet. 1
Jac. P. Thijsse (1865-1945) was een van de grondleggers van de Nederlandse natuurbescherming en medeoprichter van de Vereniging Natuurmonumenten. Thijsse was onderwijzer en later leraar aan de Amsterdamse kweekschool, maar werd bekend door een groot scala aan activiteiten ten behoeve van de veldbiologie, de natuureducatie en de natuurbescherming.
46 47
Sommige mensen vragen mij: “Waarom maak je van die prachtige natuurfoto’s?” Die beelden gebruik ik om een grotere samenhang te laten zien. Ik beschouw mezelf als een verhalenverteller. Een journalist die visueel beschrijft in samenwerking met wetenschappers en activisten. Ik vind mijn werk niet romantisch. Het laat een realiteit zien en dat is niet altijd een gelikt plaatje. Er zitten wel degelijk minder mooie aspecten aan. Maar met die dynamiek vertelt een foto van natuur altijd een verhaal. Alleen moet je soms een stukje verder doordenken. Voor National Geographic kreeg ik de opdracht om het begrip biodiversiteit in beeld te brengen. Ik kwam er al heel snel achter dat dit weinig van doen heeft met iconische soorten zoals pinguïns of tijgers. De rijkdom in het woord soortenrijkdom bestaat vooral uit kleine organismen die niemand kent. De opdracht bracht me bijvoorbeeld naar de Noord-Atlantische kust van de Verenigde Staten om de degenkrab te fotograferen. Dit dier is een levend fossiel en komt al 300 miljoen jaar bij volle maan massaal aan land. Ik werd zo gegrepen door het tafereel dat ik me een tijdreiziger voelde. Die foto’s hadden ook miljoenen jaren geleden gemaakt kunnen worden.
life, A Journey Through Time Zo werd het idee van life, A Journey Through Time geboren. Ik ging op pad omdat ik een beeld van de oorsprong van het leven op aarde wilde neerzetten. Natuur waarin niet alleen alles samenhangt in de tegenwoordige tijd, maar ook in het verleden. Dat project leidde tot een multimediale symfonie waarin ik mijn beelden combineerde met de muziek van Philip Glass. Muziek en beelden leveren een heel sterke belevingswaarde op. En – muziek en natuur zijn één: ritmisch, dynamisch en gelaagd. Dat concert is al vele malen uitgevoerd om wetenschappelijke en natuurbeschermingsevenementen te ondersteunen. De mens, in wezen maar een speldenprik in de geschiedenis van het leven, maakt zijn opwachting pas in het zesde onderdeel van de lifesymfonie. Dan laten we menselijke voeten zien als symbool voor de kwetsbaarheid van ons eigen bestaan. Daarna zien we hoe de patronen in onze eigen lichamen – foto’s die ik maakte van onze hersens en de bloedvaten in onze handen – overeenkomen met patronen in de natuur; de nerven van een blad, een meanderende rivier, het wortelstelsel van een boom.
48 49
Een krop sla In onze korte geschiedenis als soort heeft de mens zichzelf een plaats op aarde toegeĂŤigend alsof hij los staat van de natuur. Een solitaire vorm van leven verheven boven zijn eigen oorsprong. Maar ik vind dat we naar een nieuw natuurbesef toe moeten. Vaak wordt er gewezen op het feit dat we 98% van onze genen gemeen hebben met chimpansees. Maar wat veel meer verbazing wekt: we hebben ook 50% van onze genen gemeen met een krop sla. De mens is echt niet zo onafhankelijk van de rest van het leven op aarde zoals we zelf graag zouden geloven. Wie zich bezighoudt met natuur en milieu heeft genoeg redenen om moedeloos te worden. Maar laten we niet vergeten dat moderne natuurbescherming pas 50 jaar geleden op gang kwam, mede door de oprichting van het Wereld Natuur Fonds. Een paar mannen in nette pakken kwamen met het radicale idee om de natuur vanuit een wereldwijd perspectief te bezien. En kijk eens hoe we nu tegen natuur en milieu aankijken! 50 jaar terug draaide het enkel om het beschermen van soorten en gebieden, terwijl we nu de natuur veel meer zien als iets alomvattends waar we zelf onderdeel van zijn.
Uiteraard verliezen we veel, maar ik ben ervan overtuigd dat in de komende 50 jaar ook veel te winnen valt. We moeten niet achterom kijken, maar vooruit! En soms een stukje verder doordenken. De natuur, dat zijn wij toch uiteindelijk zelf.
50 51
Frans Lanting (1951) is natuurfotograaf. Zijn werk verschijnt wereldwijd in boeken en tijdschriften en op tentoonstellingen. Hij woont en werkt in CaliforniĂŤ in de Verenigde Staten.
De koning, de grutto en de boterbloem Theunis Piersma, Sytze Pruiksma, Tsjêbbe Hettinga
De boterbloem ij groeiden op in wat je, achteraf gesproken, een romantische omgeving zou noemen. Wij groeiden op in dorpen in Zuidwest-Friesland, in het noorden van Nederland, in een periode dat er in de Nederlandse weilanden meer grutto’s broedden dan ooit tevoren. Wij vonden het doodgewoon dat in april en mei onze jongenswereld er één was van boerderijen, koeien en paarden, en van slootjes en weilanden die afwisselend zachtroze kleurden van de pinksterbloemen of goudgeel van de boterbloemen. Daarna het paarsrood van de zuring waarop wij onze kaken stijf kauwden. En tegen die tijd van volle bloei werd er eerst schuchter, dan massaal met het maaien begonnen. Dan rook je overal het zoet van versgeoogst kruidenrijk gras.
W
52 53
Er was zo veel wat wij doodgewoon vonden: het hemelse lied van de veldleeuweriken – op zonnige momenten waar je ook was of waar je maar keek – het zoeken naar en het rapen van kievietseieren, de dansende schijngevechten van kemphanen op zomerdijkjes, de samenscholingen aan meeroevers van duizenden grutto’s en kemphanen aan de vooravond van hun vertrek naar het verre zuiden. Tegen de achtergrond van deze rijke agrarische omgeving werden de bioloog, de musicus en de dichter gevormd. Het is ons ijkpunt geworden bij het ondergaan van de seizoenen en het beleven van de landschappen. Wij groeiden op in een tijd dat het in Nederland steeds beter ging. De honger werd verdreven, de gezondheidszorg verbeterde en daarmee ook de volksgezondheid. Het wegennet werd uitgebreid, de huizen talrijker en beter. Dubbeltjes werden kwartjes. Vooruitgang dus. Echter, steeds meer van wat in onze jeugd gewoon was, is de laatste dertig jaar zeldzaam geworden. Het is waarschijnlijk daarom dat dat uitzonderlijke weilandje met boterbloemen, die koe die loom uit een sloot staat te drinken, deze grutto op zijn hekpaal, dat hoge lied van de leeuwerik, momenten van diepe ontroering geven. Een nostalgisch geluk wellicht, en iedere keer ook een moment van
bezorgdheid (‘hoe lang nog?’). De scherpe geur van de gier bij het injecteren van de stroloze koemest in de razendsnel gemaaide raaigrasakkers, beheerst door het toverwoord schaalvergroting, draagt een zweem van pijn en verraad in zich. Hoog daarboven zingt een vogel: ‘Hoe groter de schaal hoe kwetsbaarder het ei’. Wij hebben het hier in Nederland ontegenzeggelijk beter gekregen. Maar tegen welke prijs? Welke waarden zien wij over het hoofd wanneer we voor de harde kanten van de zogenaamde vooruitgang kiezen? Laten we die zachtroze waarden van pinksterbloemen genoeg meekleuren in onze aandacht voor het diepgewortelde landschap, of laten we ons gijzelen door een economisch gedreven rat race? Wat ís vooruitgang eigenlijk? De grutto Laten we het nog even over grutto’s hebben. Het zijn hoogpotige ranke vogels met lange snavels die in voorjaar en zomer een prachtig oranjebruin verenkleed dragen. Als belichaming van de modernste jachtvliegtuigen voeren ze, om de blits te maken, halsbrekende duikvluchten uit, maar ze kunnen evenzeer waggelend stilhouden in het luchtruim. Ze vallen net niet naar beneden. In de laatste hoedanigheid roepen ze ‘grutto, grutto,
54 55
grutto’. Dat geluid laten deze gruttomannen ook horen als ze vanaf een hoge positie in het lage land hun territorium vrij van indringers willen houden. Vooral dan hebben ze iets majesteitelijks. Een eeuw geleden al noemde Jac. P. Thijsse 1 de grutto ‘de ko
ning van de weidevogels’. Grutto’s trekken naar Nederland om te broeden in natte kruidenrijke weilanden. In historisch perspectief zijn zulke weilanden echt een uitvinding van onze Lage Landen waar in de plaats van de drooggelegde venen, veeteelt de economische bedrijvigheid bij uitstek werd. We zouden de gulle aanwezigheid van grutto’s dus als een creatie van de Nederlandse melkveehouders kunnen zien. Met het overgrote deel van de Europese grutto’s binnen onze landgrenzen, levert Nederland met zijn boerengrutto’s wat betreft biodiversiteit een unieke bijdrage aan de wereld. Ook al speelt het familieleven van de grutto zich bij ons af, toch verblijven ze het grootste deel van het jaar elders. Van augustus tot december vertoeven ze bij de kleinschalige rijstboeren van Senegal en Guinée-Bissau, en in januari en februari zitten ze bij rijstbouwers in Portugal en de Spaanse Extremadura. Daarmee zijn grutto’s het jaar rond echte boerenvogels die bij ons van maart 1
Zie pagina 47.
tot juli van regenwormen leven. De rest van het jaar eten zij rijst, aangevuld met dansmuggenlarven. De vijfduizend kilometer van Nederland naar West-Afrika vliegen ze meestal non-stop. Ze vertrekken op een zonnige namiddag en vliegen dan, dag en nacht, drie of vier etmalen door. Terug de Sahara over, naar Portugal of Spanje, in weer één lange vlucht. Hoe evenwel de reis van de Iberische rijstvelden naar Nederland verloopt, is nog volstrekt een raadsel. Wat we wel weten, is dat de Friese grutto’s via Laag-Holland reizen; veel van deze grutto’s stoppen een paar dagen bij Ouderkerk aan de Amstel, in het Landje van Geijsel vlak bij Schiphol. ‘In mei leggen alle vogels een ei, behalve de koekoek en de griet’. In de tijd van Thijsse legden grieten hun eieren in juni. Toen wij jongens waren, vertrokken de grutto’s meestal pas na half juli, terwijl ze nu eind mei alweer uit het verdroogde Friese land naar Guinée-Bissau vertrekken. Grutto’s lukte het toen om kuikens vliegvlug te krijgen: dat kost een week of drie ouderzorg. In die tijd stelden ze hun vertrek ook uit om een deel van hun veren te vervangen. Dat is geen sinecure want met een gat in de vleugel is het slecht vliegen. Waar toen de agrarische omstandigheden nog zo gunstig
56 57
waren dat grutto’s een groot deel van hun jaarlijkse opknapbeurt in Nederland konden uitvoeren, stellen ze dat nu uit tot na hun aankomst in Afrika. Het vroegere vertrek van onze Nederlands grutto’s werd sterk gevoeld door de Balanta rijstboerinnen van Guinée-Bissau. Die verloren steeds meer van hun pas gezaaide rijst aan grutto’s: die zijn verzot op zulke rijst-taugé. De Balanta’s pasten hun rijstcultuur aan, en zaaien nu tussen de palmen dicht bij de dorpen. De rijstplanten worden pas naar het buitengebied gebracht als ze hun aantrekkelijkheid voor grutto’s hebben verloren.
De koning Achteloos voorbijgaand aan het feit dat de rijstverbouwende Balanta’s met extra landarbeid werden opgescheept, hebben wij in West-Europa alles op alles gezet om vertragende factoren bij de voedselproductie uit te bannen. Waar het land te nat was, werd het drooggepompt. Waar de grond geen goede structuur had, werd die met zware machines verbeterd. Kunstmest in allerlei vormen werd in steeds grotere hoeveelheden over gras- en akkerland gestrooid om de productie op te voeren. Het vervangen van menselijke arbeid door die van machines maakte een sterk verfijnd net van verharde wegen noodzakelijk. Het platteland raakte beroofd van
haar werkgelegenheid. Zo raakt het platteland gestaag ontvolkt. Worstelend met al dit verlies, vragen wij ons af of het werkelijk nodig was dat we deze prijs voor onze vooruitgang betaalden. Had het anders gekund? Hadden we onze voedselproductie op kunnen schroeven, onze volksgezondheid en de ontsluiting van onze dorpen kunnen verbeteren en het gevaar van water kunnen verkleinen met behoud van biodiversiteit? Hebben wij de laatste halve eeuw te veel gedacht in termen van controle over vertragende factoren en een zo snel als mogelijk groeiende agrarische productie? Met de Europeaan Sicco Mansholt 2, die terugkwam op zijn wensdroom over grootschalige industriële landbouw, denken wij dat het antwoord ‘ja’ is. Wij hadden inderdaad best een florerend Europees land kunnen zijn met het kleinste verlies aan biodiversiteit. Wij hadden kunnen leven op een ecologisch en economisch welvarend platteland, met als grootste gevaar een platlopen door toeristen uit andere rijke delen van de wereld. Waar de Neder2
Sicco Mansholt (1908-1995) nam als landbouwminister deel aan 6 regeringen en zette in op schaalvergroting. Daarna was hij 15 jaar lang commissaris van de Europese Commissie en geestelijk vader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Na zijn pensionering kreeg Mansholt spijt van de invoering van landbouwsubsidies en schaalvergroting.
58 59
landers die het kunnen betalen nu elders ‘in de natuur’ op adem proberen te komen, zou Nederland dan een eco-culturele verademing zijn geweest, bediend door kleinschalige toeristische bedrijvigheid. Nederland als inspiratiebron voor mensen uit werelden waar het vooruitgangsstreven alle zachte waarden met voeten had getreden. Hier ontmoeten de boterbloem, de grutto en de koning elkaar, want het is ook een verworvenheid van de laatste eeuw dat wij als burgers nu koning zijn. Wij zijn het zelf die gemeenteraden, provinciale staten, waterschapsbesturen, parlementen en regeringen kiezen met veel te weinig oog voor de kwetsbare waarden van ons land. Nederland voert inmiddels de wereldranglijst aan van landen met de minst overgebleven biodiversiteit. Het is onze eigen keuze geweest. Maar het is niet te laat, het wemelt van nieuwe kansen. We kunnen gaan zoeken naar manieren om nieuwe agrarische bedrijvigheid mogelijk te maken, met nadruk op de kwaliteit van product en omgeving. Werken met, in plaats van tegen water. In de laagste delen van het land geen vee- maar waterboeren. Waterberging in plaats van nieuwe gemalen. Het is heel goed mogelijk om, zoals de oude dichters al zongen, van stenen brood te maken.
It grien fan ’e fierte Yn in wynslaan fan rûzjende fearren wurdt Us sjongen in hoedzjen fan ljurken en skriezen, In fleanen ûnder ljippen en tjirken as Ingels fan goud mei eagen grôtfol fierten, grien.
Een groen verschiet In een ruis van windgeslagen veren wordt Ons zingen een hoeden van leeuwerik en grutto, Een vliegen onder kieviet en plevier als Engelen van goud met ogen vol verten, groen.
Theunis Piersma (1958) is bioloog en werkt als hoogleraar Global Flyway Ecology bij de Rijksuniversiteit Groningen en bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (nioz), Texel. Sytze Pruiksma (1972) is slagwerker, componist en filmmaker die, voortbouwend op zijn landschapssymfonie Lân (2008, Frysk Festival), verbindingen legt tussen de grote thema’s van de wereldwijde vogeltrek en zijn verbeelding. Tsjêbbe Hettinga (1949) is dichter en performer. Hij studeerde Nederlands en Fries aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Hettinga debuteerde in 1971 bij een Fries-literaire prijsvraag die hij ook won.
60 61
Woord van dank Het maken van dit boekje was een genoegen. Dank aan alle auteurs en de illustrator die spontaan op onze uitnodiging ingingen. Jo-Lan van Leeuwen onderhield de contacten met de auteurs en bewaakte de deadlines. Lot Folgering werkte het interview met Frans Lanting uit. Susan Massotty vertaalde het gedicht (pagina 61) van Tsjêbbe Hettinga naar het Engels. Uitgever Paul M. Kemmeren omarmde het idee voor een bundel essays van harte. Dank aan allen. Het boekje is opgedragen aan alle fantastische collega’s in Zeist.
Zeist, mei 2012
62 63
Joep Bertrams (1946) is politiek tekenaar. Naast tekeningen en spotprenten maakt hij animaties, ontwerpt hij poppen en decors en illustreert hij boeken. www.yoopdeloop.com
Colofon Bureauredactie Vormgeving Productie Druk
mk teksten x-hoogte, Hans Lodewijkx knnv Uitgeverij Drukkerij Dekkers van Gerwen
Š Wereld Natuur Fonds, mei 2012 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.