Ten Voeten Uit In dit boekje zijn o.a. verhaaltjes opgenomen, die Diana Werner schreef in/ rond 1986/1987. Helaas hield ze er toen mee op, er was te veel aandacht nodig voor haar dochter, kapsalon, echtgenoot, een sociaal leven en het huishouden. Twintig jaar later kreeg ze een laptop en dat was aanleiding het verhaaltjes schrijven weer op te pakken. Een aantal daarvan was zo cynisch en sommige dermate persoonlijk dat ze hier weggelaten zijn. De foto op de voorzijde dateert uit 1978, ze was daar 25 jaar, net gescheiden en op vakantie in Zuid-Frakrijk met dochter Yura van 3 jaar.
dag
allemaal ,
I
n dit boekje zijn o.a. verhaaltjes opgenomen, die mijn zusje Diana schreef in/rond 1986/1987. Ze was toen ongeveer 35 jaar, gescheiden, moeder van dochter Yura (die toen ongeveer 12 jaar was) en had een verhouding met Wil, waarmee ze in 1990 zou gaan trouwen. Ze schreef haar verhaaltjes meestal in groene inkt, soms op een oude typemachine en stuurde die ter beoordeling aan me op (nee, nog geen e-mail, gewoon per post). Ik vond ze geweldig! We belden dan en hebben ons vaak suf gelachen. Sommige verhaaltjes zijn geheel aan haar fantasie ontsproten, andere zijn een (min of meer exacte) weergave van de realiteit en er zijn er ook die een mix zijn van fictie en non-fictie. En ineens was het weer afgelopen. Haar drukke leven nam haar teveel in beslag en ze had geen inspiratie meer. In 2004 kreeg ze een laptop en ze zag gelijk dat dit een goede mogelijkheid was om het verhaaltjes schrijven weer op te pakken. Maar het leren overweg te gaan met zo’n computer was een uitdaging op zich. Diep in haar hart vervloekte ze het ding. In dit boekje ook een aantal verhaaltjes uit de laptop-periode. Ze zijn volstrekt anders van toon. Ze begon haar stukjes tekst te gebruiken om te mopperen. Mopperen op de wereld, het leven en de politiek in het algemeen en haar directe omgeving in het bijzonder. Voor insiders interessant, maar niet voor publicatie geschikt. Ik heb dus het nodige geschrapt. Er blijft echter genoeg over een goed beeld te krijgen van het leven en de gedachtenwereld van deze bijzondere en interessante vrouw, die helaas veel te jong van ons is heen gegaan. Bea Werner
1
2
Delft, 18 augustus 2018 - foto Bart Werner
Inhoud Dag allemaal .......................................................................................... 1 Duindigt ................................................................................................... 5 Geloof ...................................................................................................... 8 Toverheks ............................................................................................. 11 Klein Duimpje ....................................................................................... 15 De Plant ................................................................................................. 18 1974 ........................................................................................................ 22 Sinterklaas ............................................................................................ 24 Een ware krijger ................................................................................... 27 Een echte man? ................................................................................... 30 Oude vrienden ...................................................................................... 32 Een mooie dood ................................................................................... 37 Tante Stien ........................................................................................... 41 Ben ......................................................................................................... 44 Heropvoeden ........................................................................................ 48 Als er wat is? ........................................................................................ 49 Vakantieperikelen met Hennie .......................................................... 51 Tweelingen ........................................................................................... 57 Pretsigaret ............................................................................................ 60 Kap-/slaapsalon .................................................................................. 65 Beschermengel ................................................................................... 66 Gezworen vijanden .............................................................................. 69 Mooi rood is niet lelijk ......................................................................... 76 In de sauna ........................................................................................... 78 Voorouders ........................................................................................... 80 Een kerstkaart ...................................................................................... 84 PC-illusie ............................................................................................... 85 Huwelijksnacht .................................................................................... 86 Het taalwonder .................................................................................... 87 Email ...................................................................................................... 88 Twee bedden ........................................................................................ 89 Onze Lieve Vrouw ................................................................................ 90 Ik heb het geprobeerd ......................................................................... 92 Het was in het zwembad ..................................................................... 94 Engeltjes ............................................................................................... 96 Mijnheer van Engelen ......................................................................... 98 De Rommelmarkt ............................................................................... 102 3
Viagra .................................................................................................. 105 Presidenten ........................................................................................ 107 Plannen ............................................................................................... 109 Reclame .............................................................................................. 110 Zomer .................................................................................................. 111 Deze mama is boos!! ........................................................................ 112 Geachte heer Adelaar, ..................................................................... 114 Wil: meenemen ...................................................................................116 E-mailwisseling met Bart ............................................................................. 118 Diana Werner .................................................................................... 121
Colofon Teksten: Diana Werner Redactie: Bea Werner Vormgeving: Robert Post Opmaak: Bea Werner
4
Duindigt
“
Volgende week doen we het anders, dan spelen we consequent mijn systeem”, zei Bea tegen haar zus Diana, die twee jaar jonger was en er twee jaar ouder uitzag. Ze liepen naar hun auto op het parkeerterrein van de paardenrenbaan Duindigt. Gokken op paarden was een verslaving, die ze van hun vader hadden geërfd, net als roken en een borreltje op z’n tijd. Allebei in de dertig en zich volledig bewust van hun daden, waren ze nu al voor het tweede seizoen iedere zondag op Duindigt te vinden. Ze spraken tussen de koersen even over alles wat op hun weg kwam. Konden, als ze in de stemming waren, samen tranen lachen, maar tranen huilen nog niet. Misschien als ze ouder waren. Gevoelens hebben tijd nodig. Ze vroegen na afloop nooit aan elkaar “Hoeveel heb je gewonnen?” Dat hoefde niet, want ze wonnen nooit wat. Ze vroegen “Hoeveel heb je verloren?” Als de een zei “ongeveer quitte gespeeld”, dan wist de ander dat er ongeveer vijftig piek doorheen gejaagd was. Daarboven werden ze iets duidelijker. “Honderd gulden verloren” was ongeveer 150 gulden enzovoort. Ze wisten dat als ze iedere zondag zouden winnen, de echte kick er gauw af zou zijn. Misschien moesten ze dan naar het casino om hun frustraties te voeden. Ach, eigenlijk kwamen ze omdat ze het leuk vonden om elkaar te zien en ze kwamen niet zo heel erg vaak bij elkaar thuis. Bea had al zes jaar een vriend, een lieverd met wie ze samenwoonde en die zich twee jaar geleden een vriendin had aangeschaft. Diana was heel wat slimmer, die was al vier jaar de vriendin van een getrouwde man en hoezeer ze dat ook niet wilde, hij bleef thuis wonen. Bea en Diana deden heel volwassen, dit moest allemaal maar kunnen. Eigenlijk vonden ze dat de ander maar over zich liet lopen, maar dat ze het zelf in hun relatie nog heel aardig deden.
juli 1986
5
Ze vonden het in elk geval geruststellend dat hun kerels op zondag onder de pannen waren en niet onder de paarden, want dat zou dubbel geld kosten. Diana had in het begin nog wel eens tegen haar getrouwde vriendje gezegd dat ze naar Duindigt ging. Ze kreeg dan spontaan 50 gulden om mee te spelen (net zoals hij met haar). Tot hij in de gaten kreeg dat ook deze druppel niets hielp op haar gloeiende plaat. Nu kreeg ze niets meer. De zusjes werkten dus wat harder en gaven wat minder geld uit aan andere dingen en gingen vol goede zin en iedere week weer optimistisch gestemd naar de renbaan. Deze week was niet slecht voor ze geweest. Allebei maar 100 gulden verloren (dat was dus 150 gulden). Er waren echter twee collega’s van Bea op Duindigt geweest. Bea had ze uitgedaagd (voor een tientje) dat ze toch niet zouden komen. Maar ze is charmant, dus ze kwamen. “Een kruising tussen Kennedy en Miss Piggy”, oordeelde Diana over de jongste, toch nog 42 jaar. De oudste was een taalwonder, die het een geweldige taalkundige vondst vond om Bea deze middag over het paard te tillen en nu ook eindelijk begreep waarom mensen op het verkeerde paard wedden en meer van dat soort spitsvondigheden, waar hij zelf het meeste plezier aan beleefde. Bea en Diana wilden eigenlijk helemaal niet gestoord worden, maar uit beleefdheidsoverwegingen werd - nadat de heren samen één keer vijf gulden hadden vergokt en het vervolgens voor gezien hielden - de sessie verplaatst naar de bar. Daar was, tot groot geluk van de dames, alles op monitoren te volgen. Er waren tevens loketten om weddenschappen af te sluiten. Het buitengebeuren kon de heren niet boeien en met grote borden voor hun hoofd kletsten ze maar door over hun eigen wereldje. Bea en Diana gaven elkaar om beurten geld en ingevulde wedformulieren, zodat één van beiden in elk geval hun geld “veilig” weg kon brengen. Tijdens de race zaten ze met één oog naar de monitor te loeren, terwijl het andere oog belangstelling 6
veinsde voor de heer waarmee ze in gesprek waren. Het was geen gemakkelijke middag. Eindelijk de laatste koers, althans voor de heren. “Even afrekenen juffrouw”, zei Piggy Kennedy, duidelijk afkomstig uit de reclamewereld. “Honderdtien gulden”, zei de juffrouw achter de bar stralend en boog zich nog wat verder voorover. Hierdoor was behalve haar platte borsten ook haar bolle navel zichtbaar. Deze geste werd beloond met een briefje van vijf. Gelukkig konden de zusjes de heren, na een vrolijk afscheid, in hun eigen limousine proppen. “Dit moet je nooit meer doen”, zei Diana, terwijl ze naar hun eigen, bescheidener vervoermiddel liepen. “Zonde van de middag. Ik heb geen paard gezien, afgezien van die twee. Als we ons hadden kunnen concentreren, was het heel wat beter gegaan.” Ze vergat dat ze dagen zonder gezelschap hadden gespeeld en zich wel hadden geconcentreerd en ook verloren hadden. “Volgende week doen we het anders, spelen we consequent mijn systeem”, antwoordde Bea.
7
Geloof
B
ij Gods gratie (en die van mijn moeder) mochten we theorieles krijgen in het geloof, ook wel catechismusles genoemd, maar dat konden we toen niet uitspreken. Mijn vader had dit als tegenprestatie geëist voor het feit dat we naar een openbare school gingen. Mijn moeder geloofde rotsvast in niets, mijn vader geloofde - in elk geval één keer per jaar, op Kerstnacht, rond 12 uur - in het katholicisme. Wat is er mooier voor kinderen dan de kerkdienst in de Kerstnacht. Kerk versierd, mensen versierd, zoenen na afloop en thuiskomen, waar mijn moeder wachtte met kaarsen en een gedekte tafel. Onze praktijklessen in het geloof (ofwel het wekelijks naar de kerk gaan) moesten wij - mijn zusje en ik, 9 en 7 jaar - samen doen. Wij vonden dat niet boeiend, maar de Italiaanse ijssalon, die tegenover de kerk lag, des te meer. Wij dachten dus - daar iedere vorm van straf uitbleef - dat God het wel begreep, omdat hij zelf een ijs-liefhebber was. Onze theorieles kregen we op maandagmiddag, na schooltijd, van een non van 100 jaar, met 1000 rimpels. Ze was al zo gekrompen, dat ze kleiner was dan wij. Haar handjes waren skelet-achtig en ze rook muf. Het idee dat ooit haar muts af zou vallen en wij zicht zouden krijgen op haar kale bolletje daaronder, was genoeg om angstaanjagende nachtmerries van te krijgen. We vonden de verhalen wel spannend en de bijbehorende plaatjes prachtig. Het ging alleen wat traag. Het liefst zouden we alle plaatjes op één middag willen zien. Ze vertelde echter alleen wat er gebeurde bij één plaatje. Daardoor keken we - als ze even moest plassen (ook al zo’n wonder, vond ik, dat nonnen moeten en kunnen plassen!) - snel even een paar pagina’s verder. Hierbij het oog van God even negerend; wij dachten dat we wel een potje konden breken. Als ze dan weer binnen kwam, zaten we weer keurig rechtop voor ons uit te kijken.
8
juli 1986
Als we thuis kwamen, voelden we ons altijd een beetje schuldig. Mijn moeder keek ons dan onderzoekend aan om te zien of we soms stiekem heilig waren geworden. Dat gebeurde nooit en ze vond het zonde van de tijd die we bij de oude non doorbrachten. Mijn vader wilde eigenlijk ook nooit weten waarover gepraat was. Behalve als hij in een gemoedelijke bui was, bij voorbeeld als hij ons waste. Bij gebrek aan een bad of douche op het aanrecht, met onze voeten in de bak. Of als hij kookte en bij gebrek aan vlees liefde in de pan deed. Dan wilde hij weleens luisteren naar de sprookjes die we te vertellen hadden. Op onze vragen had hij geen passend antwoord. Waarom mocht Eva geen appels eten, als er toch honderden van waren? Waarom had een slang in het paradijs pootjes? Wat was het verband tussen de slang, die nu z’n verdere leven als buikschuiver moest doorbrengen en de mens, plotsklaps belast met iets abstracts als erfzonde? Onze non probeerde ons uit te leggen dat dit alles symbolisch bedoeld was. Daarna, in de kerk, sprak ik de man, die daar aan het kruis hing en die ik nauwelijks durfde te bekijken, bemoedigend toe: “Als we straks bij het hoofdstuk komen waar u in voorkomt, zegt ze ook vast dat dit symbolisch is en dus niet zo’n zeer doet als het er uitziet.” Ik kon mij niet voorstellen dat iemand dit een ander kon aandoen: spijkers door iemands handen en voeten slaan en hem dan zo neerzetten. In plaats van dat de mensheid deze gruweldaad wilde vergeten, na zich te hebben dood geschaamd, gingen ze met deze afbeelding kerken en kettinkjes versieren. Wij geloofden dus niet ècht. Sommige dingen waren wel interessant, andere ontgingen ons geheel. Onze eerste communie, voor de rest van de meisjes een hoogtepunt in hun leven en dat van hun ouders, was voor ons prachtig, omdat we nieuwe jurk kregen. Na de plechtigheid gingen we naar huis en kregen alle twee een aandenken, een horloge, een ongekende luxe in die tijd. We aten die zondag gehaktballen. Ieder een halve, denk ik. Zo is het nog steeds met ons, we geloven als kinderen van onze ouders. Meestal niets, met Kerst even wel. Voor mijn dochtertje probeer ik iets van die gezelligheid, die het huis van God uitstraalt
9
op een Kerstnacht, mee naar ons eigen huis te nemen. Ze is verzot op poppenkast en film, dus dit vindt ze ook prachtig. De eerste keer dat we het grote stalletje (meer een stal) van de kerk bekijken, vraagt ze - net iets te hard - of zij ook in een kribbetje geboren is. Misschien moet ze ook op catechismusles, maar van mij hoeft het niet.
10
Toverheks
E
r was eens een toverheks, maar waarom moest ze nou net bij ons in huis wonen? Mijn moeder was naar een helderziende geweest, die had voorspeld dat mijn ouders en wij, dat wil zeggen drie kinderen, binnen een jaar van de zolderetage naar een echt huis zouden verhuizen. Als bijzonderheden wist ze te melden, dat het een huis met een tuin zou zijn, dat het pand een even nummer zou hebben, en dat er aan weerszijden van de straat een tramlijn zou zijn. “Als u er gaat wonen, kunt u het beste het huis met wierook zuiveren tegen de kwade geesten. Dit kost u vijftien gulden.” Mijn moeder dacht eerst dat de wierook zo duur was (voor die tijd en in haar situatie was vijftien gulden een klein fortuin), maar het bleek de prijs van het consult te zijn. Mijn vader kreeg te horen dat mijn moeder vijf gulden lichter was, maar haar stralende bui was hem wel vijftien gulden waard geweest. Een half jaar later kregen ze een huis aangeboden. Het huis had een tuin, het was nummer twaalf en aan de ene kant van de straat reed lijn 7, aan de andere kant lijn 3.Toen mijn ouders dolgelukkig het huis aannamen, deden ze dat met inbegrip van een huurster, die op de eerste etage op de voorkamer woonde. Ze was al zo oud, dat de verwachting was dat ze het niet zo lang meer zou maken. Mijn vader knapte het huis op, en op een dag toen m’n moeder en ik onverwacht langs gingen om wat lekkers te brengen, rook het heel vreemd. Mijn vader had ongeveer 30 wierookstokjes laten branden! Hij geloofde niet in helderzienden, maar dit was hij niet vergeten. Ik denk persoonlijk dat de helderziende het op dat punt verkeerd had, ik geloof niet dat wierook helpt tegen toverheksen. Misschien dat ze er een beetje hoofdpijn van krijgen, maar meer ook niet. Onze toverheks heette mevrouw Bardoel, een oud, rond, Indisch vrouwtje, dat nooit uit haar kamer kwam.
juli 1986
11
Mijn zusje en ik sliepen in de kamer naast haar en soms hoorden we vreemde geluiden. Bea zei dan: “Nu gaat ze een rondvlucht maken op haar bezemsteel.� Ik was drie jaar jonger dus ook drie keer banger. We hoorden dan het raam opengaan, maar het geluid van een startende bezemsteel hoor je niet, dus ik geloofde mijn zus onvoorwaardelijk. Onze heks kwam nooit uit haar kamer, kreeg geen bezoek en boodschappen deed ze als wij op school zaten. We zagen haar dus maar een of twee keer per week, als zij toevallig naar het toilet was geweest en wij net van onze kamer af kwamen. Wij hadden allerlei wilde plannen: als wij thuis waren en zij toevallig niet (bijvoorbeeld tijdens de schoolvakantie), zouden wij haar kamer gaan doorzoeken, we zouden dan iets vinden waaruit zou blijken dat ze een echte heks was, en zo werden we dan de helden van de straat, school, stad en uiteindelijk van het hele land. Twee zusjes, die een heks hadden opgespoord, en naar het politiebureau hadden gebracht. We zagen de krantenberichten al voor ons. Op een dag waren we eerder thuis, dit zou de dag worden. Mijn zus luisterde aan haar deur, geen geluid, kijken door het sleutelgat, niets te zien, dus ik mocht proberen of de deur openging. Net toen ik de deurknop beet had deed mevrouw Bardoel haar deur open. Van schrik plaste ik gelijk in mijn broek en ze kreeg meelij toen ze het zeil op de gang nat zag worden. Ze bood ons een snoepje aan, dat we aannamen en glipten zo snel mogelijk terug naar onze eigen kamer. Er van overtuigd dat het snoepje vergiftigd was gooiden we dat gelijk weg, maar het was toch wel heel verdacht waar ze opeens vandaan gekomen was. Mijn blamage met de natte broek wilden we zo gauw mogelijk vergeten, dus daar spraken we niet meer over. Na een tijdje vonden mijn ouders dat we nu wel groot genoeg waren om alleen thuis te blijven, zodat zij naar de bioscoop konden gaan. En als er echt iets was, konden we altijd nog naar mevrouw Bardoel. Wat kunnen ouders toch stom zijn, ons uitgerekend met die heks alleen laten! We besloten ons op te sluiten in onze kamer samen met al het snoep wat we konden vinden. Zo konden we honderd worden. 12
We hoorden haar wat rammelen met het raam en toen we zeker wisten dat ze weer een korte vliegvakantie aan het maken was, durfden we even het slot open te maken, want we waren gewend om te plassen voor het slapen gaan. Samen stonden we op de overloop, we hoorden een geluid uit haar kamer komen. Zij draaide haar deur van het slot. Wij keken met kippenvel naar haar kamer, de deur ging open en ze keek ons aan! “Willen jullie een kopje thee met me drinken voordat jullie slapen gaan?” We durfden niet te weigeren, dus eindelijk zagen we die kamer voor de eerste keer. Nu denk ik dat het typisch Indisch was ingericht, maar dat hadden wij nog nooit eerder gezien, dus voor ons werd het alleen maar duidelijker dat we met een heks van doen hadden. Op het puntje van de bank dronken we onze thee, ook dit had niets met de thee van mijn moeder te maken, maar we besloten, dat als we dan toch vergiftigd werden, we ons als stoere meiden zouden gedragen en niet te gaan zitten huilen. Ze bood aan ons hierna naar bed te brengen, maar dit sloegen we af, het was al erg genoeg dat wij op haar kamer waren geweest, maar we wilde haar niet bij ons op de kamer. Om middernacht sliepen we nog niet, en we wilden nu wel heel erg graag dat onze ouders thuiskwamen. “Ik heb zo’n pijn in m’n buik,” jammerde mijn zus. “Het komt door die thee,” Ze zag ook wel erg witjes, maar om mevrouw Bardoel erbij te halen leek me niet de goeie oplossing. We raakten echt in paniek toen ze op het toilet was geweest en een paar druppeltje bloed was tegengekomen in haar pyjamabroek. “Zal ik lakens aan elkaar knopen, en uit het raam klimmen om de politie te waarschuwen?” Het politiebureau was bij ons in de straat, dus dat was voor ons iets heel vertrouwds, als je iets had of iets kwijt was, ging je daar naartoe. “We zouden ook heel hard op de muren kunnen bonken, misschien komen de buren dan wel,” “Ja, en dan doet mevrouw Bardoel open, en dan zegt ze natuurlijk dat er niets aan de hand is, en dat er niet twee meisjes hier liggen dood te bloeden.” Want ik verwachtte dat het bloeden ook elk moment bij mij kon beginnen.
13
Eindelijk kwamen mijn ouders thuis, snikkend renden we de trap af. Ze hadden een leuke avond gehad. Ze hadden nooit verwacht dat hun oudste dochter al op elfjarige leeftijd ongesteld kon worden, er viel dus nog wat uit te leggen. Maar wij geloven nog steeds dat als meisjes en dames niet zoveel thee zouden drinken, hen een hoop ongemakken bespaard zouden blijven.
14
k leIn duImPje
W
e noemden hem oneerbiedig Klein Duimpje. Niet dat hij zulke opvallende kenmerken had aan zijn handen, maar we kenden hem van het naaktstrand. Ergens onder de kolossale buik, en als je heel goed keek, zag je iets zitten dat aan dit sprookje deed denken. Hij heette Frans, had kennelijk geen werk, want hij was er altijd. Hij leek op een Rus uit een opera: groot, rond, rode wangen, grijze baard en grijs haar dat halverwege z’n schouders hing. Hij was min of meer de baas van het strand. Als mensen aan het stumperen waren met zonneschermen of ligstoelen bood Frans de helpende hand. Zeer tot onze ergernis, want wat is er leuker dan een zwaar bepakte familie te observeren bij het veroveren en in gebruik nemen van hun territorium. Speciaal ligstoelen hadden onze aandacht. Frans had een harem op het strand, die met de dag groeide. Niet dat deze vijftiger zo’n werk maakte van de vrouwtjes, maar het kwam door z’n ridderlijkheid. Ons strand werd regelmatig bezocht door groepen toeristen, bij voorkeur met fototoestellen om de hals. Ze hadden óf een kleur waarvan wij dachten dat er een geelzuchtepidemie was uitgebroken óf (en dat was erger) een kleur bruin, waar wij nog jaren en jaren voor zouden moeten liggen, al scheen de zon dag en nacht. Als zo’n groep - dit soort toeristen opereert namelijk nooit alleen - het fototoestel op een alleen-liggende dame ging richten, stond Frans moeizaam op en ging, met al z’n 220 pond voor de dame staan. En aangezien niemand buik, buik en nog eens buik op de foto wil hebben, dropen de amateurfotografen dan maar af. De desbetreffende dame dankte Frans en Frans schommelde weer terug naar zijn handdoek. De eerstvolgende keer dat zij weer op het strand kwam, legde ze haar handdoek in zijn nabijheid en na een praatje de volgende keer, was ze opgenomen in zijn harem.
juli 1986
15
De harem bestond nu al gauw uit een stuk of veertig dames uiteenlopend in leeftijd en alleen-lopend volgens de burgerlijke stand. Eén keer per dag ging Frans, als een boeddha, helemaal alleen bij de zee zitten, met z’n rug naar het strand en gewoon op z’n blote billen aan de waterkant. Van een eerder jaar wisten wij dat hij een veredeld visstoeltje had, maar sinds hij daar doorheen gestort was - wat hij trouwens aardig wist op te vangen, door op te staan en te buigen, waarop alle strandbezoekers hem een staande ovatie brachten - zat hij gewoon op het strand. Had deze meditatie een kwartiertje geduurd, in welke tijd de harem vrij rustig was, dan waggelde hij terug. Terstond leek het wel een kippenren, die harem van hem. “Frans ik zal ik je rug insmeren?” Dat was een dame, die een groothandel in zonnebrandmiddelen moest hebben, volgens ons. “Frans,zullen we even een stukje lopen?” Dat was de dame, die een ijzeren heup had, want die had ongeveer hetzelfde tempo als Frans. “Frans, wil je wat eten?” “Die zal wel een kruidenierszaak hebben”, grapten wij. Naast zon, zee en strand was dit prima vermaak, was onze mening. Op een dag verscheen een blinde heer op het strand. Hij prikte met z’n stok hier en daar een oog uit of een nietsvermoedende schone slaapster in haar bil. Frans bekeek het met een kennersoog, maar omdat de man al zes keer gevallen was, wist hij dat het een echte blinde was. Behulpzaam als hij was, ging hij helpen. Hij was slim, onze Frans, nam de blinde bij de hand en bracht hem 50 meter verder, legde z’n handdoek neer en zei: ”Als ik iets voor je kan doen, zwaai maar met je stok. Wat doe je hier trouwens in Godsnaam?” Wat Frans gevreesd had, gebeurde toch. De dames kregen meelij. “Zullen we die man ook een appeltje brengen?” vroeg de groentevrouw. Frans duldde het, maar meer ook niet. De blinde vertrok om 5 uur en had de dag van z’n leven gehad. Frans niet. Die mokte. Pas toen uit de verschillende koeltassen de witte wijntjes en salades kwamen, draaide hij wat bij.
16
De volgende zondag was het weer prijs. De man prikte in een kwal op het strand, die aan z’n stok bleef hangen. Frans wilde hem eerst negeren, maar toen zijn dames hem attent maakten op de blinde heer, ging hij weer helpen, de man zover mogelijk uit z’n buurt te leggen. Het was die dag erg heet en op ons strand stond een douche, vlak achter de kippenren. De blinde man wilde douchen en had al een poging ondernomen er zelfstandig te komen, maar dat kostte drie omgevallen zonneschermen, zes blikjes omgetikte frisdrank, één beschadigd eksteroog en een heleboel verbaasde blikken van vreemden op ons strand. Frans zat bij de zee, met z’n rug naar deze chaotische toestand gekeerd, zodat z’n dames in actie kwamen. Er waren er drie die een helpende hand boden. “Geeft u mij maar een arm, mijnheer.” De mijnheer genoot zichtbaar, daar de boezem van deze dame niet alleen haar voorkant, maar haar hele bovenlijf besloeg. Na het douchen zeiden de dames dat het veel handiger was als de heer bij hun kwam zitten. Mocht hij iets nodig hebben, dan konden zij hem helpen. Frans keerde terug en nam manmoedig deze verloren partij in ogenschouw en deed zelfs ‘ouwe-jongens-krentebrood’, waarop ze toevallig ook net op dat moment getrakteerd werden. De dag verliep verder zonder al te veel problemen. Alles kakelde en ging z’n gangetje. Het probleem ontstond pas echt in de week erna. Het was rond de klok van 10 en stralend weer. De harem was compleet en zelfs uitgebreid met 3 exemplaren, die Frans in de loop van de week had opgescharreld. Daar kwam de heer met de stok aangelopen. Alleen, hij was niet alleen ... Hij had zijn beste vrienden uit het huis waar hij woonde meegenomen. Allemaal met een wit-met-rode stok. Arme Frans.
17
de Plant
D
e bloemenzaak ging 3 weken dicht, dus de laatste dag verkochten ze alles voor de helft van de prijs. Nellie ging naar binnen en zocht een mooie plant uit. De bloemenman deed er op verzoek een doorzichtig foliepapier met roze stippen omheen en bekroonde zijn werk met een roze strik. Nellie kocht de plant voor Diana, als dank voor het 6 weken oude poesje, dat ze nu ging ophalen. Hans had er eerst niets van willen weten, maar Nellie had net zo lang gezeurd, dat hij een keer was meegegaan, alleen om te kijken natuurlijk. Bij het zien van de vijf bolletjes poes, was hij (en het poesje) gelijk verkocht. Hans was zelfs bezig een naam te bedenken. Het moest iets stoers worden (de poes stamt uiteindelijk van roofdieren als luipaarden af), vond hij: Rambo, Samson, Tijger of iets dergelijks. Nellie dacht meer aan Snoepie, Druppie, Dingetje of Dombo. Dat zouden ze later nog wel uitvechten. Misschien werd dit de eerste kat (naast Tom Poes) met een dubbele naam, bijvoorbeeld Dingetje Samson. Nellie overhandigde de plant en het gebruikelijke “Dat hoefde je echt niet te doen” volgde. Diana gaf helemaal niets om planten, ze hield van een beetje kaal huis. Nellie ging naar huis, zo blij als (en met) haar ‘kind’. Diana nam de plant onder de ene arm en wat boodschappen onder de andere en liep naar de hoek van de straat, waar een vriendin woonde, die deze avond thuis zou komen van vakantie. Ze rommelde wat in het huis van Wilma, legde een briefje neer met de vraag of ze wilde bellen als ze goed was aangekomen en vertrok weer. Wilma kwam een halfuurtje later thuis. “Hè, wat gezellig, m’n eigen stek en wat een mooie plant.” Eerst de post. Een briefje van haar baas of ze wilde invallen voor een collega-inkoper, maar dat betekende wel dat ze de volgende ochtend moest vertrekken. Voor twee weken naar Italië. Niet zo handig. Nu zou ze vanavond nog moeten wassen en het hoogstnoodzakelijke regelen. 18
juli 1986
Er was ook een geboortekaartje van het jonge stel bij haar op het portiek. Een dochter. Haar oog viel op de plant, die leek te zeggen “Geef mij maar cadeau”. Toch maar eerst Diana bellen of die dat lullig zou vinden. “Nee, die plant heb ik ook maar gekregen en je weet dat ik er niets om geef. Als jij er een goeie bestemming voor weet, ga je je gang maar.” Na dit gesprekje belde ze aan bij de buren. Freek deed open. “Wilma, wat een verrassing.” Hij ging haar voor naar de slaapkamer, waar Marja en de kleine Sofie uitgestald lagen. “Wat een mooie plant, wat lief van je,” zei Marja. Na de baby te hebben bewonderd en uitgelegd te hebben, dat ze echt geen tijd meer had om langer te blijven, vertrok. Wilma naar haar eigen flatje. “0 Freek, dit is het soort plant waar jij niet tegen kunt, weet je nog die uitslag van de vorige keer? Zullen we die plant straks maar aan je moeder meegeven als ze de was komt brengen?” Niet lang daarna kwam Freek’s moeder en na alle ‘lieve schatten‘ vaarwel te hebben gekust en gewapend met nieuwe vuile was en een mooie plant, vertrok ze na een kwartiertje. Ze moest namelijk naar de verjaardag van Coba, haar zuster. Eigenlijk had Coba al een cadeau gekregen, maar de plant zag er zo feestelijk uit, Coba zou er zeker blij mee zijn. “Dag, lieverd, gefeliciteerd.“ De gebruikelijke zoenpartij volgde. “Kijk nu toch eens, wat verwen je me toch.” Coba zette de plant even op het tafeltje in de hal. “Weet je dat Dolly komt? Vind je dat niet enig? Ze heeft het al zo druk en ze is vandaag 30 jaar getrouwd. Ik vraag me af of ze zelf wel weet dat dat een kroonjaar is. Eigenlijk hadden we een bloemetje voor haar moeten kopen.” “Liefje, waarom geef je die prachtige plant niet? Je krijgt van mij wel een nieuwe.” Dolly was hun jongste zusje. Dolly kwam, chic als altijd. Zij en haar man hadden twee schoenwinkels in Zandvoort, waardoor ze het haar plicht vond er altijd tot in de puntjes uit te zien. “Ach, wat lief van je Coba, je weet, ik heb groene vingers.” Hierbij barstte ze in lachen uit, want ze kreeg hooguit groene vingers van het geld tellen, maar zeker 19
niet van het verzorgen van plantjes. Dolly vertrok - na één ‘besje‘ - met de plant, waarvan de roze bolletjes-verpakking uitstekend combineerde met de roze pumps. Wonderlijk hoe het sommige vrouwen lukt er altijd damesachtig uit te zien. Terug in Zandvoort ging ze eerst langs bij de zaak waar haar man aan ‘t werk was. Hij was juist klaar met een klant en nam haar even apart. “Weet je nog dat Thelma deze week 10 jaar bij ons werkt? We zouden er iets aan doen, maar het is zo rommelig geweest. Kun je niet een bloemetje kopen om de envelop met inhoud iets persoonlijker te maken?” “Goed Frits, ga jij de zaak maar sluiten, want de toeristen blijven bij dit weer vanavond toch binnen.” Thelma was blij verrast dat iemand zich nog kon herinneren wanneer ze bij de zaak was begonnen en verrast met de envelop met inhoud en de plant. In haar flat aangekomen bedacht Thelma pas in de lift dat ze van pure opwinding vergeten was de brievenbus te legen. Ze zette de plant even neer in de lift en liep naar de voordeur. Weg lift. Twee minuten later was de lift weer terug, maar zonder plant. “Hè wat stom. Wat gemeen!” liep Thelma te mopperen. Op de vierde verdieping belde een dame aan bij haar buurman. “Is deze plant soms van u?” Ze keek gelijk door de kier die was ontstaan toen de man de deur opendeed. Ze wilde nu wel eens met eigen ogen de orgieën zien, die ze regelmatig kon horen. “Nee mevrouw van Galen, ik heb geen plant besteld. Goedenavond.” Nog voor hij was uitgesproken was de deur al weer dicht. “Hè, weer niets gezien.” Ze zette de plant maar weer terug in de lift in de hoop dat hij weer bij de eigenaar terecht zou komen. Hans stapte in de lift. Hij was vertegenwoordiger. Lydia had z’n pad gekruist en sindsdien bezocht hij haar, telkens als hij in Zandvoort was. Dat was vaker dan vóór hij Lydia kende. “Wat stom, een plant in de lift.” Hij was nieuwsgierig wat het ding daar deed. Hij bleef een tijdje in de hal staan wachten. De lift ging enkele keren op en neer, maar de plant bleef staan. “Ik zal hem voor Nellie meenemen”, dacht hij. Hij had altijd al iets willen doen aan het 20
schuldgevoel dat hem bekroop als hij Lydia’s flat verliet, na een gezellig uurtje samenzijn. Thuis zat Nellie met het kleine poesje te spelen. “Kijk eens lieverd, omdat ik zoveel van je hou.” En zette met een royaal gebaar de plant op tafel.
21
1974
H
et was zó gênant en zó komisch. Ik verliefd op een vriendje en mijn man verliefd op een meisje, dat hij op wintersport had leren kennen. “Wat mankeert haar?” vroeg ik. Ik wist dat mijn irritantste eigenschap in zijn ogen was dat ik niets mankeerde. Gezond van lijf en leden en geen psychische problemen, die niet in een handomdraai verholpen konden worden. “Ze is aangerand en tot overmaat van ramp heeft ze daar een miskraam aan overgehouden. Daarom is ze gaan skiën en ik heb haar getroost.” Z’n borst was breed genoeg voor ons beide en een miskraam kon ik hem ook niet bieden. Ik had een halfjaar geleden net een gezonde dochter gebaard, die zonder aanranding verwekt was. Ik moest dus mijn helft van zijn borst afstaan, omdat zij zo zielig was. In zijn dagboek stond ‘m’n blonde Venus’, wat ik lachwekkend vond, gezien haar uitgroei, maar wat weet een man daarvan. “Laten we met z’n vieren gaan eten”, zei hij. Ik vond het goed. Ik was sterk en gezond. Zij ook, maar bracht het prachtig. Ze werd zelfs moe van het eten en mijn man ging haar bijna voeren bij het dessert. Mijn vriendje kreeg er genoeg van. “Kunnen we naar jouw huis of gaat je man daar naartoe?” vroeg hij zachtjes in mijn oor. Ik dus weer zachtjes in mijn man’s oor: “Wat wil jij, ons huis of doe je wat anders?” Hij deed wat anders. De afspraak was om zondagochtend om 12 uur samen alléén na te praten. Ik met het vriendje naar huis. Het was een heerlijke nacht, die nooit ophield. Zo’n nacht met honderd kaarsen, gedichtjes, vrijen, lachen en stoeien. Toen de nacht in de ochtend overging en het vriendje van mijn bed naar zijn, 10 kilometer verder gelegen, bed ging, kwamen de twijfels. Was ze echt zo vervelend. Hopelijk hadden ze het niet zo leuk gehad als wij. Hij zag er moe uit. Misschien afgepeigerd door het praten, dacht
22
juli 1986
ik nog naïef, wat ik niet was. Wij vonden dat dit moest kunnen. Dat hadden we uit boekjes geleerd, in artikelen gelezen en uit gesprekken met vrienden tot diep in de nacht begrepen. “Gevoelens moet je vrij baan laten, om ze daarna te kunnen verwerken.” We hadden onze gevoelens vrij baan gelaten en waren nu in het stadium beland dat ze verwerkt moesten worden. Wat gingen we tegen elkaar zeggen. “Heb je het leuk gehad?” leek misplaatst bij die blonde Venus, die niet blond, maar wel zielig was. “Waar heb je geslapen?” vond ik een aardige opening voor een gesprek. Dat bleek het duurste hotel van Den Haag te zijn geweest. Ik werd hierdoor zo godsgruwelijk kwaad/pissig/ boos, dat ik hem aanvloog alsof hij mijn moeder had vermoord. Hij zei nog “En jij, heb je wel geslapen? Je ziet eruit als een dweil.” Waarna we knokten zonder elkaar zeer te doen en vreeën als nooit tevoren. We hebben allebei de hulptroepen lieve afscheidsbriefjes geschreven en zijn een jaar later toch gescheiden, omdat we het leven met elkaar toch wat saai vonden.
23
sInterklaas
H
et leukste ritje op mijn dagelijkse weg van huis naar de zaak, was vorig jaar 5 december. Het was noodweer, windkracht tien en het hagelde en regende dat het een lieve onlust was. Ik reed stapvoets in de file, maar comfortabel in de auto, dit in tegenstelling tot de heer die ik in de gaten hield, hij reed op de fiets. Hij was mij opgevallen door zijn lichtblauwe regencape, waar hij een gevecht mee was aangegaan. De cape had niet de juiste lengte. Als de man het ding onder z’n billen wilde stoppen, dan vloog de voorkant over z’n gezicht, pakte hij het met zijn handen vast dan wapperde de achterkant over z’n hoofd. Heel even leek de man aan de winnende hand, maar toen nam de wind de zijkanten op en de man leek een kruising tussen een luchtballon en een blauwe Hulk. Toen gaf de man zich over, ritste zich het ding van het lijf en als een volleerd stripper gooide hij de cape via zijn schouder de struiken in. Hij begon twee keer zo hard te fietsen, in de hoop de druppels te ontwijken, denk ik. Hij ging in elk geval heel wat harder dan ik, de file stond nu helemaal stil. Er waren wat auto’s op elkaar gereden en mensen die even hiervoor nog vonden dat ze geen tijd hadden om in de file te staan, hadden nu plotsklaps alle tijd om de aanrijding op hun gemakje te regelen. Ik zette de motor maar uit, dit kon nog wel even gaan duren. Zodoende zag ik de dame die met haar poedeltje aan het oversteken was. De eerste zebra hadden ze gehad, maar nu stond ze te twijfelen tussen het rode licht en de stilstaande auto’s. Het poedeltje reageerde net als kinderen op windkracht tien, hij was dus baldadig en begon rondjes om de stoplichtpaal te rennen. Zij had zo’n nieuw soort riem, zo’n uitschuifriem, maar na een rondje of dertig was het touw op en het beestje bungelde er wat ongelukkig bij. De mevrouw zag niets in de zelfmoordpoging van haar huisdier en probeerde er moord van te maken door ook om de paal te gaan lopen maar helaas de verkeerde kant uit. 24
november 1986
Ik pakte mijn paraplu, want ik wilde wel gaan redden, maar liever niet drijfnat worden. Blijkbaar hadden meer mensen naar de vrouw zitten kijken, want uit de auto achter mij stapte een man. (Althans, dat dacht ik aan z’n bouw wel te kunnen opmaken.) Het was Zwarte Piet, niet zomaar een Piet, dit was een Opper Piet. Daar vloog een muts door de lucht en de Piet ging er op een holletje achteraan. Dit kon echt nog een leuke ochtend worden. Eindelijk bleef de pet liggen, midden in een plas, de Piet bukte zich en nu lag ook z’n pruik erbij. Het leek wel een dooie eend, maar de Piet herkende het als zijn hoofddeksel en begon te graaien in de blubber. Hij had van nature lichtblond haar, en in dat middeleeuwse narrenpak, met een zwart gezicht (dat steeds witter werd) en een witte kraag (die steeds zwarter werd), leek hij eerder iemand van de gemeentereiniging dan een zwarte Piet. Er stapte nog een Piet uit de auto, deze met de hand op het hoofd. Hij liep naar de dame met het hondje en aaide het diertje over z’n hoofd. Dit werd beloond met een flinke beet in de hand. De Piet trok zijn handschoen uit om de schade te bekijken, maar het hondje begon nu wat stuipjes te krijgen, zodat de Piet met grote voorzichtigheid het bandje bij z’n hals losmaakte. Het poedeltje liep luid blaffend z’n vrijheid tegemoet. De dame bleef alleen bij haar riempje achter, toen de Pieten terug liepen naar hun auto. Sinterklaas hield de deur open, hij had eerst achterin de auto gelegen, maar nu lag zijn mijter op de hoedenplank zodat hij rechtop kon zitten. Een paar auto’s startten weer en iedereen leek opgelucht dat dit lange wachten voorbij was, behalve de Piet achter mij. Hij kreeg de auto niet aan de praat. Blijkbaar wist de Sint iets van motoren want samen met een Piet stapte hij uit. De Piet stond gebogen over de motorkap, maar de Sint keek naar de lucht. Misschien om een collega-heilige te vragen om de auto weer op gang te krijgen, of ten minste de regen even te laten stoppen. Het zal in de hemel wel een ATV-dag zijn geweest, want er gebeurde niets. De Sinterklaas wees naar z’n mantel en naar een 25
blauw zeiltje dat in de struiken hing. De Piet ging het halen en Sint trok de regencape aan. Kunt u zich voorstellen hoe zoiets eruit ziet? De cape had in de kraag een rits, waar een blauw regenmutsje uit kwam. Toen hij dit ook nog op zette was hij net een levensgrote Smurf. Langzaam begonnen we te rijden. Eigenlijk vond ik het wel jammer, want zo’n leuke file maak je maar een keer in je leven mee. Het laatste dat ik van ze zag in mijn achteruitkijkspiegel waren een duwende Sint en Piet, hoewel geen kind ze als zodanig herkend zal hebben.
26
Een
ware krijger
I
k zou zo graag een krijger willen zijn. Een krijger is iemand, die alles wat hij doet, heel bewust doet. Dus niet de krant leest, terwijl hij zit te eten: óf hij leest, óf hij leest de krant. Als je je bewust bent van waar je mee bezig bent, neem je beter in je op wat je leest en kun je meer genieten van elke hap die je neemt. Als je een krijger bent, kun je dus niet gelijktijdig met je moeder telefoneren, een P.S. onder een brief schrijven, proberen een slokje wijn te pakken (helaas is het telefoonsnoer te kort) en met handen en voeten proberen je vriend duidelijk te maken dat, als hij niet even in de keuken gaat kijken, jullie die avond verkoolde pan zullen eten. Jammer, dat er geen krijgersschool bestaat, dan zou ik kunnen vragen of ik mijn sigaret onder de douche zou mogen blijven roken. (Ja, ik kan dat. De sigaret droog houden, bedoelt u toch?) Een douche betekent voor mij een moment voor mezelf en daar hoort een sigaret bij. Ik denk niet dat de school het goed zou vinden. Als je doucht moet je genieten van de lekkere zeep, het lekkere water, van je lichaam, dat zich - als je je daar van bewust bent makkelijker ontspant. En dat is, behalve schoon worden, eveneens de functie van douchen. Daarna mag je natuurlijk wel roken, maar je moet dat dan wel weer bewust doen. In krijgerstermen heb ik dus nog een lange weg te gaan. En of ik dit nu lopend doe of met de auto, ik zal het bewust moeten doen en ook nog moeten proberen te genieten van alles wat ik op mijn weg tegenkom. Een vriend vertelde mij dat zijn vrouw na afloop van een vrijpartij had opgemerkt: “Liefje, wanneer ga je de slaapkamer witten?” Zij is dus ook nog lang geen krijger. Het is opvallend hoe weinig krijgers er rondlopen in onze maatschappij. Kleine kinderen kunnen heel goede krijgers zijn en sommige oude mensen, die dat in de loop van hun leven geleerd hebben. Het heeft te maken met energie verplaatsen en met aandacht kunnen en willen opbrengen.
ongedateerd - ± 1986
27
Ik ben bevoorrecht: ik heb iemand gekend, die een ware krijger was. Die tekst heb ik ook op het lint aan z’n grafstuk laten zetten: “Hier rust een ware krijger.” In het ziekenhuis liet hij ons bij zich komen. Hij wilde afscheid nemen van al z’n vrienden. Wat moet je zeggen tegen iemand van 42 jaar, waar je veel om geeft en je weet beiden dat er nog maar een paar dagen over zijn. Ik vond het ‘t moeilijkste moment van mijn leven. “Waar zou je om huilen?” zei Willem troostend tegen me, “het leven is geleend en ik ben bereid terug te betalen.” De grote, helderblauwe ogen waren zonder tranen. “Kom, we proosten op het leven dat we gehad hebben en wat hebben we het goed gehad, of niet soms?” Willem had de zusters duidelijk gemaakt dat hij degene was die dood ging en dat hij dat tenminste in stijl wenste te doen. Dus was geregeld dat zijn vrouw bij hem kon slapen, dat zijn boeken, foto’s en zelfs een knots van een schilderij zijn sterfkamer sierde, alles om zijn krijgershol compleet te maken. We dronken een glas rode wijn, probeerden het afscheid nog wat uit te stellen, maar toen moesten we toch weg. Mijn man en ik, Hanneke en Willem, we hielden elkaar vast. Onze levens waren in de loop der jaren zo doorvlochten met elkaar. We zeiden “heel veel sterkte, heel veel liefs, we zullen intens aan je denken” en “hopelijk tot ziens, misschien in een ander leven.” Alle woorden leken misplaatst. Buiten, in de hal, hebben Karel en ik een halfuur staan snikken, uit onmacht. Een week later was hij dood. Hij had wel pijn gehad, maar geen doodstrijd. Hij ging dood als een krijger. Met open vizier. Op zijn crematie waren we allemaal even krijger, van z’n pastoor tot de bakker in de straat, iedereen die er was vond het zó ontzettend jammer dat deze bijzondere man nu niet meer bij ons hoorde. Iedereen van die ruim 200 mensen dacht aan Willem en wat hij voor hun betekend had. Ik dacht aan de avonden dat wij samen gingen stappen als onze partners samen op wintersport gingen. Wij voelden niets voor 28
gebroken benen en waren ook veel luier, dus verwenden wij onszelf door lekker uit eten of naar een toneelvoorstelling te gaan en meer van dat soort rustig vermaak. Ik moest altijd rijden. Ik ging hem dan ophalen in mijn Mini, deed de deur voor hem open en hij hoefde zich alleen nog maar op te vouwen, voor we vertrokken. Het eten smaakte altijd voortreffelijk, waarschijnlijk omdat de sfeer altijd zo voortreffelijk was. Daarna moest ik altijd even hard rijden, wat Willem altijd zo’n bijzondere sensatie vond, dat hij ging schateren als een kind met een zware stem. Als we dan nog zin hadden, gingen we naar het casino, waar ik de persoon was die gokte en hij zich amuseerde met het bekijken van de gokkers. Op een avond was Willem zijn paspoort vergeten, dus moesten we terug naar huis rijden, zo’n 10 kilometer op en neer. Weer terug bij het casino, bleek dat het 2 uur was en dat we er niet meer in mochten. Midden in de winter zijn we over het strand gelopen. Het geluid van de zee was prachtig. Wij ook. En de vrijpartij was een logisch gevolg. Even dacht ik dat Willem toch niet een echte krijger was. Nu pas begrijp ik hoezeer ik me toen vergiste.
29
Een
echte man?
H
ij was gewoon een lul. Dat vond iedereen, behalve zij. Zij vond hem het toonbeeld van wat een man moest zijn, met luizenstreken en al. Flink, stoer, sterke armen en handen en oh zo teder. Meestal zes keer in de week, dus in de verte toch van katholieke afkomst. Zij was gewoon een vrouw, niets speciaals, hooguit dat ze trots was dat ze zelf het brood verdiende voor zichzelf en haar dochter, die nu bijna 12 jaar was. Hij, getrouwd met een ander, was een tovenaar met tijd. Zijn beide vrouwen vonden dat ze niets te kort kwamen en alle twee hadden ze een soort heimwee-gevoel als hij te lang wegbleef. Dat was nooit langer dan een dag. Maar ook een dag kan lang zijn. Zijn vrouw wist van z’n vriendin. Ze was zelf niet zo op seks gesteld, maar wel op geld. Deze schoen paste heel goed, aangezien de behoeften van z’n vriendin precies andersom lagen. De vrouw en de vriendin waren het eens: dit zou prima kunnen gaan. De man geloofde niet dat vrouwen ECHT zo konden denken, dus begon hij ze tegen elkaar uit te spelen. Zinloos, want de vrouwen deden alsof hij hun gezamenlijke kind was, nooit tegen hem persoonlijk, maar door telefoontjes naar elkaar of via briefjes, die ze dan bij elkaar onder de ruitenwissers van hun auto’s stopten. De man begreep hier niets van, voelde zich aangetast in zijn mannelijkheid. De dames, door schade (hij gaf geen van beide huishoudgeld) en schande (ruzies op háár werk en ruzies op háár werk) wijs geworden, hadden echter een rationeel verbond gesloten. Ze zouden deze situatie accepteren zolang die duurde en stiekem dachten beiden dat hij uiteindelijk wel voor haar zou kiezen. De gedachte aan een derde speelde wel door hun hoofd, maar zelfs een tovenaar met tijd kon onmogelijk 2 dagen in één dag goochelen.
30
ongedateerd - ± 1986
Deze man dus wèl. Als de vrouwen elkaar belden wisten ze dat er een uur ‘kwijt’ was. Ze vroegen de man waar hij was geweest. Hij gaf nooit toe. Hij was of bij z’n moeder, of had pech of een vriend had ‘m nodig. Maar waar hij echt was geweest vertelde hij niet. De vrouwen besloten samen een wisseldienst in te stellen. Eén belde als hij wegging van huis, de ander belde als z’n auto in zicht kwam en als hij weer naar huis ging. Deze week waren al zes uurtjes verdwenen die niemand terug kon vinden. De vrouwen waren niet ècht jaloers, maar wel ècht nieuwsgierig. Z’n vrouw was iets ouder dan z’n vriendin en ook iets doortastender, dus zij volgde hem (toen hij bij z’n vriendin wegging) in een auto die ze geleend had van een collega. Wat ze wilde, wist ze niet. Het zou heel erg zijn hem te betrappen bij weer een nieuwe geliefde. De vriendin zou, als de vrouw lang genoeg kon stoppen om te bellen, haar aflossen. Haar auto had ze al omgeruild met die van haar broer, want ze dachten beide dat hij al genoeg detectives had gelezen om in de gaten te hebben dat hij gevolgd werd. De man reed door de stad met een doel voor ogen, dat was duidelijk. Hij stopte bij de Grote Kerk in het centrum en ging naar binnen. De vrouw belde de vriendin. “Kom ook, dan gaan we samen naar binnen.” De vriendin was er binnen tien minuten. Samen gingen ze de kerk in, die verlaten was, op één man na. Hij lag op z’n knieën voor het beeld van Maria en prevelde wat. Allebei vonden ze dat ze indiscreet waren geweest en dat ze hem dit avontuur ongestoord moesten laten beleven. Eenmaal buiten besloten ze hun verdere contacten weer naar het oude niveau terug te brengen: alleen bellen als er iets was en verder niet. Per slot van rekening waren het geen vriendinnen van elkaar. De man in de kerk zei tegen het meisje (ouder dan 18 was ze niet) “Liefje kom uit de biechtstoel, we hebben minstens een uur en dat onder het toeziend oog van de kerk en Moeder Maria. Het wordt Hemels!”
31
Oude
vrienden
Z
e kenden elkaar al jaren, zes vrienden, die ooit samen hadden getennist Nu ze ouder dan middelbaar waren, maar nog niet bejaard, zagen ze elkaar minstens een keer per maand, waarbij afwisselend een van hen gastheer was. Vroeger waren ze nog zelf bezig in de keuken, maar geen van deze heren had geldgebrek, dus de laatste paar jaar bezochten ze de beste restaurants. Alleen Grote Dick kookte nog zelf. Hij was vroeger kok geweest bij de marine en vond het nog steeds leuk z’n vrienden te verrassen met iets aparts. Soms een schitterend koud buffet, soms een ingewikkelde Indonesische rijsttafel en soms gewoon zuurkool met worst. Alleen Bernhard had nog een vrouw. Theo z’n vrouw was al elf jaar dood, Cees, Kleine Dick, (die maar 4 centimeter korter was dan Grote Dick, die 1.92 m lang was) en Grote Dick waren gescheiden, en Bob z’n vrouw was 3 jaar geleden overleden. Eigenlijk waren ze weleens jaloers op Bernhard, en terecht want zijn vrouw Carla, was een schat van een vrouw. Als het zijn beurt was om zijn vrienden te ontvangen, zette ze lekkere borrelhapjes neer, legde platen neer met muziek, waarvan ze zeker wist dat de heren die keuze konden waarderen, en als ze uit het restaurant kwamen, had ze de koffie al klaar gezet met bonbons en de sigaren. Zelf was ze dan al naar bed. Deze avonden bracht ze door bij een vriendin. Ze vond dat de mannen recht hadden op hun eigen mannenwereldje. Ze legde altijd een briefje neer met een groet, zoals “Slaap lekker, jongens, kusjes Carla.” of “Kom veilig thuis.” Alleen met Kerst kookte Carla, dat was al jaren zo, ook toen de vrouwen van Theo en Bob nog leefden. Zo’n kerstdiner zat vol tradities, het was heel intiem en persoonlijk. Cees had weleens kennis gehad aan een dame, die Carla toen ook maar voor het kerstdiner had uitgenodigd, maar iedereen was blij dat zij er de voorkeur aan gaf liever bij haar kinderen te willen zijn, met dit soort dagen. 32
ongedateerd - ± 1986
Het was niet zo dat alleen Bernhard sfeer wist te maken (mede door zijn Carla), ook bij Grote Dick was het altijd gezellig, op de gang rook je al of het inheems werd, of iets anders. Kleine Dick vond het altijd spannend, zijn vrienden op iets speciaals te trakteren, dat was al een keer Japans geweest en de laatste keer Vietnamees. Cees nam ze altijd mee naar hetzelfde restaurant. Theo was de oudste van het hele span. De laatste paar keer had hij een cateringbedrijf ingeschakeld, zodat hij wel de lusten van de huiselijke omgeving genoot, maar niet de lasten van het boodschappen doen en opruimen. Bob nam ze altijd mee naar het duurste restaurant: geld was geen enkel probleem voor hem, en aangezien hij geen kinderen had liet hij dat ook rollen zoveel hij kon. Vanavond zou Grote Dick aan de beurt zijn, en met meerderheid van stemmen hadden ze besloten dat het Indische gerecht met die garnaaltjes ook deze keer gegeten zou worden. Er was gezellig gedekt op de zwarte tafel, rode bloemen, rode servetjes, mooie glazen met rode voetjes (bijna de kleur van Dick z’n hoofd, achter het fornuis). “Theo, hou je mond nu eens even, of giet er wat in.“ Als Grote Dick iets zei wat hij om te lachen vond, dan bulderde hij. Aan tafel, na alle nieuwtjes te hebben uitgewisseld, kwam het gesprek op eenzaamheid. “Bernhard, dit is iets waar jij niet over mee kunt praten, jouw Carla is altijd even lief voor je en jullie zijn nog altijd stapelgek op elkaar.“ Bernhard gaf dit grif toe, en zei: “Ik heb een lot uit de loterij, als ik jullie iets gun, is het wel een vrouw zoals Carla.“ Grote Dick: “Een beroemd Russisch schrijver heeft ooit gezegd ‘Als je bang bent voor eenzaamheid trouw dan nooit.“ Dit was typisch Grote Dick, je stond al verbaasd dat hij zou lezen, en dan nog wel zoiets, en hij kon het nog onthouden ook. “Weet je, het leven zonder vrouw vind ik als een sigaar hebben, en nergens vuur kunnen vinden.” Dit was typisch Theo, als type meer het Bourgondische soort. Cees had als nieuwtje dat z’n zuster voor de derde keer ging trouwen. “Een verdomd aardige vent, ik heb hem dit weekend 33
ontmoet, een goeie keus van haar. Weten jullie hoe ze aan hem gekomen is?” En gaf al antwoord voordat iemand de vraag tot zich had kunnen laten doordringen. ”Door een huwelijksadvertentie.” Nu was het hek van de dam, de heren wisten elkaar zulke sterke verhalen te vertellen, over dit soort kennismakingen, dat het een hele vrolijke boel werd. “Waarom doen wij niet een keer zoiets, opperde iemand, we hoeven toch niet gelijk de huwelijkssloep in, alleen een dame om mee uit te gaan, of op vakantie, en zo.” Zelfs Bob voelde wel wat voor dit plan. Bernhard vond dat hij de aangewezen persoon was, om de advertenties op te stellen. Ooit was hij begonnen als tekstschrijver op het grote reclamebureau, dat hij nu het zijne mocht noemen. “Zeg me wat voor vrouw je zoekt, en hoe je jezelf wilt etaleren en ik maak een gouden advertentie voor jullie.“ Hij maakte vijf zeer verschillende advertenties. De een een beetje grappig, de ander wat gevoeliger, een serieuze, en die van Theo rondborstig. Theo had gezegd: “Het maakt me niet uit wat je erin zet, als je maar ziet wat de voorkant is bij een vrouw en als ze maar tegen sigarenrook kan.“ Dat was een gewoonte die hij nooit en voor niemand op zou willen geven. De advertenties zouden een week later geplaatst worden. De eventuele post zouden ze mee nemen naar Kleine Dick, die de eerstvolgende keer gastheer zou zijn. Kleine Dick had een diner-room afgehuurd en Bernard nam na het voortreffelijke diner - de regie in handen. “Ik heb veel reacties gekregen, maar er zit er maar één bij, die me echt heel erg aanspreekt” en haalde een brief uit z’n jasje. Ik zal hem voorlezen: “Geachte heer, dit is de eerste keer dat ik reageer op een zogenaamde huwelijksadvertentie. Maar uw advertentie sprak mij zo aan, dat ik wat moed heb verzameld om u deze brief te schrijven. Ik ben Yvonne Hogendam, ik heb twee dochters. De een woont in Canada en de andere in Spanje. Mijn man is acht jaar geleden overleden, zodat u zult begrijpen dat de eenzaamheid me soms teveel wordt. Ik ben net als u niet geïnteresseerd in een 34
huwelijk, daarvoor heb ik er teveel in mijn omgeving stuk zien gaan, maar ik geloof wel in warmte, vriendschap en vertrouwen.” In de stapel post die Bernard op tafel had gelegd, visten ze nog vier enveloppen die dezelfde lichtgroene kleur hadden als die welke Bernard net had voorgelezen. “Die Yvonne!” Theo was de eerste die z’n mond open deed. “Die Yvonne”, zei hij nogmaals, “ik dacht dat ik de enige persoon was aan wie ze zo’n lief briefje heeft geschreven.” “Dat kun je wel zeggen”, zei Cees en wapperde met zijn groene velletje. “De aanhef is iets anders, maar het slot is identiek. Bij mij heeft ze in de eerste regel het woordje ‘zogenaamd’ weggelaten en haar man is bij mij vier jaar geleden overleden.” Ze legden alle brieven van Yvonne naast elkaar en Bernard was de eerste die bulderend moest lachen. “Jongens, waar is jullie gevoel voor humor?” “Deze dame maakt hier blijkbaar haar hobby van, om op dit soort advertenties te reageren,” zei Grote Dick, een beetje zuur. “Waarom proberen we niet op dezelfde dag een afspraak met haar te maken?” Kleine Dick zag het al helemaal voor zich, allemaal dezelfde groene briefjes, waarschijnlijk met het excuus dat een van de dochters overgekomen was, zodat ze onmogelijk op die dag kon afspreken. Altijd handig, zo’n paar kinderen achter de hand. Bernhard zei even met Carla te willen telefoneren, zij kende haar soortgenoten veel beter en wist waarschijnlijk wel weer ‘de oplossing’ voor deze “dame”. Na vijf minuten kwam hij weer terug, “Natuurlijk, Carla heeft een goed idee. Theo, jij bent de man die een brief gaat sturen, we gaan samen even de tekst op papier zetten.“ Veertien dagen later kwam voor het Gouden Hooft (een bekend terras in Den Haag) een dame uit een taxi stappen. Ze zag er smaakvol uit. Misschien iets te veel goud, iets te veel make-up, en ietsje te blond, maar verder smaakvol. Ze betaalde de chauffeur en draaide zich koket om naar het terras, of ze op applaus wachtte. Tot haar verbazing (eerder waren al andere mensen even blijven staan om naar het vreemde gezelschap te kijken) zaten er een stuk of dertig heren, ouder dan 35
middelbaar, maar jonger dan bejaard, in donkerblauwe colberts, met in het knoopsgat een rode anjer. Ze zaten verspreid over het hele terras en hadden allemaal de Haagsche Courant voor zich op tafel liggen, met daarbovenop een lichtgroene envelop. De heren hadden wat vrienden ingeschakeld, en hadden in geen jaren zoveel plezier gehad. De dame was iets minder blij!
36
een
mooIe dood
W
e hadden hier al duizend grapjes over gemaakt. Na zo’n fantastische vrijpartij blij ft een van ons twee nog eens dood. En daar lag ik nu, het drong wat langzaam tot me door, maar hij was dood. Na mijn “Lieve schat, het was heerlijk” was geen triomfantelijk hoofd omhoog gekomen, of hij het alleen had gepresteerd om zo heerlijk te vrijen. Volgens mij zijn daar twee bij nodig en ik wachtte na zoveel jaar nog steeds tot hij eens zou zeggen hoe super het was geweest. Ik kon dus blij ven wachten tot ik een ons woog, uit mijn lieve schat zou nooit meer een woord komen. “Wat zou je dan doen?” had hij al meerdere malen gevraagd. Waarop ik zei dat ik zijn vrouw zou bellen. Hij zei dan “God, ben ik blij dat ik dan al dood ben.” “Wat zou je dan willen?” wilde ik weten. Hij gaf te kennen dat hij liever bij het grofvuil gezet wilde worden, maar dat vond ik een wat laffe oplossing.”Laat de ambulance dan komen, als je die jongens 25 gulden in de hand stopt, geven ze me wel af bij het ziekenhuis of zo.” Hij was 10 jaar ouder en voor het gemak gingen we er ook van uit dat hij eerder dood zou gaan. Ik hield veel van hem, maar niet van z’n moraal. Ik dacht “als ik als eerste sterf, in zijn armen, maakt hij dat hij wegkomt en belt anoniem de politie om te melden dat er ergens een lijk ligt, gestorven aan een zalige vrijpartij.” Ik worstelde me onder hem vandaan, 96 kilo is niet niks. Zo zou ik ook willen doodgaan. Wat is er mooier, je bent klaar, met alles wat je in de tijd voor je doodging ontzettend graag wilde: klaarkomen. Ik verzamelde moed en draaide het nummer van zijn vrouw. “Dag Syl, met Diana, schrik niet (lullige opmerking, niet zo bedoeld), Wil is hier.” “Ja, dat dacht ik al. Hij zei dat hij naar de schietvereniging ging, dus net als ‘s maandags biljarten, dinsdags klaverjassen etc. wist ik dat hij de schietvereniging een enige vondst vond.” Ik wist alles van haar en zij van mij, maar “onze man” wilde dat we niet van elkaars bestaan afwisten. Als het haar te moeilijk werd, belde ze wel eens op, ze klaagde dan en zei hem de deur uit te
ongedateerd - ± 1986
37
gooien. Maar als het zover was, kwam ze huilend aan de deur. Of hij alsjeblieft weer thuis wilde komen wonen. Hij kon hier niet tegen en ging weer mee. Ik had in dit rollenspel gekozen voor de sterke figuur en hield dat ook zo. Ik huilde niet en smeekte niet. Ik lachte. Ik lach om de mensheid, om iedereen die niet doet wat hij het liefste doet, om mensen die vinden dat ze andere mensen ergens toe kunnen verplichten, om bezittingen en om van alles dat ik niet de moeite waard vind. Waarmee ik niet wil zeggen dat hij niet de moeite waard was, maar als je een persoon wilt hebben, moet de ander dat ook willen. Aan gesloten kooitjes heeft alles en iedereen een hekel. “Syl, voordat je verder gaat, ik moet je wat vertellen, Wil is dood. Misschien kun je beter hier naartoe komen, dan kunnen we overleggen wat we moeten doen.” Ze was even stil en vroeg toen “Wat is er gebeurd?” Deze vraag leek me pijnlijk en overbodig, dus ik vroeg nogmaals of ze kwam en legde de hoorn op de haak. Ik kleedde me aan en deed een poging Wil ook wat aan te trekken, maar staakte daarmee toen de bel ging. “Wat ben je toch een rotwijf.” Zo kwam ze binnen, het zou nog een leuke avond worden. “Eerst pik je m’n man af en nu heb je hem ook nog vermoord.”“Wil je een kopje thee? En probeer een beetje rustig te worden. Dit heeft geen enkele zin. Laten we eerst maar een dokter of de politie bellen. Schelden kan je doen als Wil uit huis is. Wil je nu naar hem toe?” Ze barstte in snikken uit, zei sorry voor de uitval en stond even later naast mijn bed neer te kijken op haar overleden echtgenoot. “Doe jij maar wat je denkt dat goed is”, zei zijn officiële weduwe. Ik belde de politie en die zouden een dokter meebrengen. Ze waren er binnen een kwartier. Hun eerste vraag: “Waarom heeft u ons niet eerder gebeld?” Ik probeerde het zo goed en kwaad als het ging, uit te leggen. Met gefronste wenkbrauwen hoorde de agent mijn verhaal aan. “Dus u bent de vriendin van de overledene?” “Dat klopt.” “En die dame in de andere kamer is zijn vrouw?” Ik verbeterde hem: “Was zijn vrouw, bedoelt u.” Ik vond de benaming die hij mij had gegeven zo beladen, ik wilde dat Syl hier ook een graantje van zou meepikken. “We zullen dit 38
zo snel en netjes mogelijk oplossen. Ik begrijp dat dit een zeer pijnlijke situatie is.” Jammer dat hij, samen met z’n collega en de politiearts, mij toch wat grijnzend gedag zei, toen alles achter de rug was. Dat wil zeggen, toen iedereen weg was, inclusief Wil, maar Syl er nog wel was. “Zou je het vervelend vinden om niet op de begrafenis te komen?” was het eerste dat ze vroeg. Mijn antwoord bestond uit een kort en bondig “JA!”. Natuurlijk zou ik gaan, niet dat ik me op de voorgrond wilde plaatsen, maar ik wilde wel op een nette manier afscheid nemen van de minnaar van mijn leven.”Maar iedereen die zal komen, kent je.” Voor mij nog steeds geen reden om niet te gaan. Als ik weg zou blijven, zou men er schande van spreken, als ik er wel zou zijn, zouden ze er ook schande van spreken. Dus lak aan de mensheid en doen wat je zelf het beste vindt. Ze haalde nog ergens wat tranen vandaan en wilde die uitgerekend op mijn schouder gaan deponeren. “Syl, ik begrijp dat je verdrietig bent, dat ben ik ook, maar alles is tijdelijk, ook het leven. Ik denk dat Wil het nog niet zo slecht heeft gehad. Het lijkt me al met al weinig zin hebben om nu nog ruzie te maken, maar je vriendin hoef ik ook niet zo nodig te zijn. Ik heb niets met je. Dus zal ik je thuis brengen of iemand voor je bellen, die je kan komen halen?” Dat klinkt allemaal niet zo aardig om tegen een kersverse weduwe te zeggen, maar haar tranen kon ik dromen. Nog even en het zou omslaan in chantage-praktijken, die ze al jaren (met succes) op Wil had los gelaten. En ik wilde nu gewoon alleen zijn. “Maar wat moet ik nu zonder Wil? Je moet me helpen, hoe moet ik deze blamage - Wil dood in jouw bed - aan iedereen uitleggen? Hoe moet het nu met geld? Waarvan moet ik de begrafenis betalen?” Ik wist dat ze al minstens 10 jaar drie dagen per week werkte en dat allemaal op haar eigen rekening stortte. Ze kon dus bijna een riant huis in Wassenaar kopen, maar ze wist niet dat ik dat wist. “Ik denk dat Wil z’n baas wel bij wil springen, als dat nodig is. Kom ik breng je naar huis.” Het was inmiddels bijna 2 uur, midden in de nacht. Toen we voor haar deur stopten, kwam net een buurman voorbij. “Hallo Sylvia, wat ben jij nog laat op stap.” Ze stapte uit en zei nog te zullen bellen. “Dag Jan, nou da’s een heel verhaal. Zal ik even koffie zetten?” Ik 39
reed gelijk weg, blij voor haar dat ze met iemand kon praten en haar eigen versie kon vertellen. Onderweg naar huis schoot me te binnen dat we nog niets hadden afgesproken over de rest van de formaliteiten. Zou ze verwachten dat ik een begrafenisondernemer zou bellen en verder alles zou regelen? Ik besloot nog een keer terug te rijden. Ze zou nog wel met de buurman in gesprek zijn en van slapen zou toch wel niet veel meer komen. Er was maar een klein lampje aan, maar de gordijnen waren open. Ik keek naar binnen om te zien of ze nog op was. Ze stond net op, in haar blootje stond ze voor de bank. Ze voelde blijkbaar dat er naar haar gekeken werd en kwam gelijk naar de buitendeur, nog steeds naakt. “Jan is een goede vriend. Kom binnen. Ik hoop dat je me wilt helpen. Hij was me net aan het troosten en van het een kwam het ander. Dit geloof je niet, maar ik geloof dat Jan een paar minuten geleden is dood gegaan!�
40
tante stIen
“
Zo, wij ffie, hoe is het nou, kom geef je tante Stien eens een lekkere knuffel,” en ze nam me in een nadrukkelijke houdgreep en gaf een klapzoen. Ze was helemaal geen tante van me, maar de hele buurt kende haar niet anders dan Tante Stien. “Zo, die ouwe is weer eens gaan vissen, dus ik dach effe een kappertje, effe me ouwe buurtje zien.” De tragedie was, dat tante Stien en haar ‘ouwe’ in een huis woonden dat gerenoveerd zou gaan worden, twee keer verhuizen, wilden ze niet, en nu woonden ze in een keurige buurt, en dat was het probleem. “Weet je, hoe kenne mense zo verschillend zijn, ik zeg maar zo, doe maar gewoon, maar meid, waar ik nu woon, er ken geen knikkie vanaf als ze langslopen, daar hou ik niet van hoor, je ken toch welleres een praatje maken?” Tante Stien had nu aangepapt met de dame die naast haar onder de droogkap zat, en dat was een echte dame, ook die kwam met de tram, omdat ze vond dat ik goed kon knippen, maar ook omdat ze het zo’n prettige sfeer vond. Na deze middag vroeg ze altijd, als ze een telefonische afspraak maakte, of tante Stien er ook zou zijn, anders “zette ze haar programma wel om”. “Weet u, mevrouwtje, ik moet van die ‘ouwe van mij dat gehoording in doen. Stien, zegt hij steeds, je wordt nu gewoon een oud wijf, maar je mag d’r nog steeds zijn hoor, maar doet g.v.d. dat ding in je oor, dat kost vier meijer. Maar ik begrijp nog steeds niet hoe ik dat nou mot doen, als het aanstaat, is het een pestherrie.” De dame had er begrip voor, ze draagt zelf ook een gehoorapparaat. Samen gingen ze in hun gesprek onder de droogkap bijna door de geluidsbarrière. “U moet dat knopje gebruiken, daar kunt u het geluid mee regelen.” Ieder hadden ze hun eigen gehoording in de hand, Tante Stien had hem opgevist onder uit haar handtas, de dame haalde hem uit een daarvoor bestemd leren etui. “Wach effe mevrouw, wijffie...” Dat was ik dus. “Ik mot zo nodig pissen, ja meestal is het maar een vingerhoed, maar de aandrang he?” Ik
ongedateerd - ± 1986
41
verloste haar van de droogkap en ze was op weg naar het toilet. Ze liep langs het raam, waar net een oude buurvrouw van haar langskwam; met kapmantel en krulspelden holde ze de straat op. “Meid, verrek zeg, wat ben jij dik geworden, ik zeg niet dat het je misstaat hoor, maar je had altijd zo’n lekker lijntje.” De buurvrouw zei iets dat we binnen niet konden verstaan. Tante Stien sloeg de handen voor haar mond en zei: “Kom nou, ga toch weg joh!” Ik was benieuwd welke van de twee mogelijkheden de buurvrouw zou kiezen, maar dat was al niet meer nodig. “Wat vertel je me nou zeg, Toontje dood, ach, ach wat erg voor Marie, nou ja, tussen jou en mij ze heeft natuurlijk altijd wel een scharreltje achter de hand, waar of niet, wat waar is mag gezegd worden, vind je niet, meid?” Na een kwartiertje kwam ze weer binnen. “Eerst effe piesen hoor, anders gaat Tante Stien straks met een natte broek de tram in.” Ze wilde net een verhaal gaan vertellen, waarin dit haar blijkbaar al een keer overkomen was, toen onze resolute jongste kapster tante Stien min of meer het toilet in duwde, met het grapje “Tot ziens.” “He, he, is me dat een opluchting, dat zit niet goed.” En onmiddellijk ging de rits weer open van een pantalon die er uitzag of hij de eerste wereldoorlog had meegemaakt. Na ons allemaal een blik op haar blote buik met kwabben te hebben gegund, sloot ze de broek, nu blijkbaar correct. Onze juniore had het als taak opgevat Tante Stien een beetje af te leiden, zodat ik ook wat aandacht aan de andere klanten kon geven, maar het gesprek ging zo hard, dat hier nauwelijks sprake van kon zijn. “Mooie broek heeft u aan.” Een kleine pestkop, dat is ze. “Je raad nooit hoe oud die al is?” Ik hield m’n hart vast, verkeerde vraag aan de verkeerde persoon. Sandra zegt wat ze denkt, maar na een blik van mij hield ze zich nog in. “Een jaar of vijf,” was haar antwoord. “Nee, meidje, deze broek heb ik zeker, laat me eens even kijken, al vijftien jaar.” Sandra zette haar weer onder de kap. Gelukkig voor tante Stien kwam er een bekende binnen, waarmee ze weer even een praatje kon maken. Om deze reden kwam ze met de tram en een eind lopen, helemaal hier naartoe: heimwee naar de buurt, heimwee naar haar mensen. 42
“Er is toch zo’n hoop gerotzooi op de wereld, dat radiatief, je weet wel van die Russe, ik zeg tege mijn ouwe we vreten nooit, van ze lang zal ze leve, geen spinazie meer, maar hij zeg dan, Stien, we motten g.v.d. ergens an kapot. Gisteren hebben we porselein gegeten, en niks geen bijsmaakies. Allemaal politiek, let op mijn woorden de grote jonges zitten hierachter. Zeg woon je daar nog steeds?” De andere vrouw legde uit dat ze een blok was opgeschoven, en dus toch maar een keer had hoeven te verhuizen, ze woonde dan nu niet meer in dezelfde straat, maar wel in dezelfde buurt. “Dat had ik ook motten doen, maar die ouwe en de kinderen vonden dit zo’n leuk huisje. Op het huisje is ook niets aan te merken, maar die buurt hè, allemaal van die kakmadammen. Ik heb veel verdriet hoor, mag je rustig weten.” De andere vrouw wist dat dan nu, en informeerde naar een kleindochter die vroeger altijd bij haar oma in huis was. “O, het is een schat hoor, maar daar heb ik ook zo om gejankt, ze heeft een vriendin, mijn eigen kleindochter een pot, maar het is een lief meissie, haar vriendin. Die ouwe zegt je kan de pot op en zij doet het!” Ik besloot er een einde aan te maken, althans aan de behandeling van Tante Stien, en begon haar haar op te kammen. “Heb jij soms een peukkie voor mij, ik ben gestopt, en laat die ouwe het maar niet merken, want dan zwaait er wat voor Stientje, maar ik voel me zo flauw, zonder sigaretje.” “Neemt u er maar een van mij,” zei de man die naast haar zat te wachten om geknipt te worden. “Dank je wel pikkie,” zei tante Stien. Dat pikkie was leraar aan de sportacademie en zag de humor wel in van deze tante. “Jij komt wel aan een meissie, dat zie ik zo aan dat smoeltje, of heb ie d’r al één?” “Ik heb een vrouw en twee kinderen,” antwoordde het pikkie. “Gek, ga nou toch weg joh, dat ken toch niet? Jij heb nog zo’n jong bekkie.” Buiten werd er getoeterd, “O, daar is die ouwe, zeker iets goed te maken, als-ie me komt halen, als-ie iets vraagt, is die peuk niet van mijn hoor!” Wat zijn er toch unieke mensen op deze wereld en wat heeft onze lieve heer een prachtig gevoel voor humor. Ik denk dat daarboven heel wat afgelachen wordt. (Zo niet, dan hier wel.)
43
Ben
H
et begon allemaal met kerst, zo mooi, die kaarsjes in de bomen; de emmer water onder de boom werd niet gezien door een kleuter van vij f. Wel zag ze hoe haar vader de kaarsjes aankreeg, een doosje, een houtje met een rode kop, langs de zijkant van het doosje en zo ontstond het vuur! Ze heette Ben, deels omdat ze de benjamin was, maar voor een groter deel, omdat haar vader meisjes niet zo bijzonder vond, en meisjesnamen al helemaal niet. De eerste keer probeerde ze het ‘vuur’ uit het doosje te krijgen buiten in de tuin, na de derde poging lukte het. De keer daarna wilde ze het proberen op het toilet. Haar vader was tuinder en de wc stond 15 meter achter de bijkeuken. Dit leek een uiterst geschikte piek om het nog een keer te doen. De wc brandde af, of eigenlijk het huisje dat daarom heen stond, de wc was het enige dat nog te herkennen was na afloop van de brand. Haar vader en broers bouwden de wc weer op, en het resultaat mocht gezien worden, daar was iedereen het over eens. Véél mooier als voor de brand. Ben besloot dat haar kamertje ook wel een opknapbeurt verdiend had. Gelukkig rook Dick, haar oudste broer het op tijd. “Die Ben van ons”, zei haar moeder op verjaardagen, “ik moet haar in de gaten blijven houden, ze is zo gefascineerd door vuur, ik ben blij dat ons huis nog staat.” Ben begreep hier niets van, eerst was ze blij met de opnieuw opgebouwde toilet, daarna vond ze dat Ben d’r kamer er met het nieuwe behangetje ook een stuk beter uitzag, en nu deed ze net of ze het niet leuk vond. Ze besloot een proef op de som te nemen. Haar moeder klaagde altijd over de gordijnen, lelijk, zwaar, doodsbloemen, maar het was een geschenk geweest van haar moeder en die wilde ze niet voor
44
ongedateerd - ± 1986
het hoofd stoten. Ze hing ze op, maar elke avond deed ze zuchtend die dingen dicht. Op een ochtend zag Ben haar kans schoon: niemand thuis, afgezien van haar moeder, maar die was zo druk in de keuken, die kon ze wel even alleen laten. Het doosje, het stokje, en het ging in een keer! Dit was pas echt mooi, veel mooier dan de kerstboomlampjes. Ze wilde dat haar vader dit kon zien, wat zou hij jaloers zijn, dat zij zulke grote vlammen kon maken. Paniek was niet het juiste woord, voor haar moeders gemoedsgesteldheid, ze was in alle staten, ze had de sirene van de brandweer gehoord, en een kort moment had ze gedacht, dat die haar huis voorbij zouden gaan, maar niet heus! Ze trok Ben aan een arm de woonkamer uit en zocht op de tast een weg naar buiten. Ben’s vader en de jongens waren nu ook weer thuis, druk in de weer met emmers water en aarde. Ben vond het ook veel gezelliger als iedereen er was. Ze had het binnen wel even benauwd gehad, maar ze wist dat haar moeder niet ver uit de buurt was, dus voelde ze zich veilig. De schade bleef beperkt, alleen het woonhuis brandde af. “Het had veel erger kunnen zijn, laten we maar blij zijn dat we allemaal nog gezond zijn en dat de brand niet is overgeslagen naar de tuin, dan hadden we nu geen brood op de plank gehad.” Ze waren gelukkig goed verzekerd en nu hingen er nieuwe gordijnen. Ben begreep nog steeds niet wat iedereen nou zo overstuur had gemaakt. Ze beloofde niet meer aan zulke doosjes te komen, als ze haar ouders daar nou zo’n groot plezier mee deed, vooruit dan maar. Tante Dee was op bezoek bij haar moeder, Ben speelde op de grond, maar ze zag wel dat zij haar sigaret aanstak, zonder een doosje te gebruiken. “Dat is een aansteker”, lichtte ze ook nog even toe. “Alsjeblieft Dee, wat ik met dit kind al heb meegemaakt, ze is verzot op vuur.” Na Ben de kamer te hebben uitgestuurd, begon ze in geuren en kleuren te vertellen, wat dat allemaal geweest was. Ben speelde in de serre en hoorde alles. Haar moeder zei lachend, “En op die manier ben ik van die krengen van gordijnen af gekomen.” “Ik ben echt jaloers op je nieuwe huis, het is prachtig, ik denk dat ik me eerst maar goed verzeker, en dan mijn nichtje Ben te logeren vraag.” Zo grapte de dames nog een poosje door. 45
Ben had tijdens de lunch even de aansteker vast gehouden, en geprobeerd hem aan te krijgen, dat lukte niet, en haar moeder werd boos toen ze zag dat Ben nog steeds vuur probeerde te maken. Op de lagere school, had ze geen vriendinnetjes, wel vrienden, stoere stevige mannetjes en met hen deelde ze het geheim van vuur. Ze staken af en toe een krantje in de brand op een weiland. Kinderspel, vond Ben. Als je vuur maakte, kon je er net zo goed iemand blij mee maken. Een vriendje dacht dat z’n vader wel blij zou zijn als z’n vrachtauto in de vlammen op zou gaan. Dat moest wel lukken, zei Ben, hoewel ze ook haar twijfels had, waar zou je zo’n ding kunnen aansteken? Zou het net zulke mooie vlammen geven als ooit de gordijnen? Ze dacht van niet, maar ja, om iemand te helpen, in dit geval de vader van haar vriendje ... Ze konden het in elk geval proberen. De auto vatte vlam, nadat ze in de cabine wat kranten hadden aangestoken. Na de eerste hoge steekvlam holde Ben naar huis, ze wilde niet de schuld krijgen. Als zou blijken dat de vader blij was met de nieuwe auto (die hij volgens Ben ongetwijfeld, kreeg) was het tijd genoeg om te vertellen, dat ze de jongens had geholpen, of liever had aangespoord. De grote knal hoorde men op drie kilometer afstand. Gelukkig was er niemand gewond. De verzekering was niet zo gelukkig met deze brand, zo’n oud kreng, tegen nieuwwaarde verzekerd. Maar ze konden niets bewijzen. De eigenaar had op datzelfde moment namelijk een verzekeringsadviseur op bezoek, die verwoede pogingen deed om de eigenaar zijn - veel te dure - verzekering te laten voortzetten. Diezelfde man zei even later, als een boer met kiespijn “dat de man nu met eigen ogen kon zien hoe nuttig zo’n verzekering was.” Ben hoorde van de blijdschap, maar hoorde ook dat men het in de omtrek geen zuivere koffie vond, maar er viel niets te bewijzen. Ben werd ouder en iets wijzer, dus ze hield haar mond.
46
Nu vraagt u zich misschien af wat er met Ben gebeurde. U hoort nog wel eens van Ben, niet zo direct, maar toch. Bij mij op de hoek is vorig jaar een drogisterij afgebrand, waarvan de eigenaar de week erna faillissement zou hebben aangevraagd. Toen wist ik dat ze in de buurt was. Twee maanden geleden, misschien heeft u het in de krant gelezen, is de rechtervleugel van een particulier weeshuis afgebrand. Die vleugel werd niet gebruikt, maar de evengoed heeft de verzekering ervoor gezorgd dat de kinderen die in de rest van het huis woonden, de eerste twee jaar weer voedsel en kleding hebben. Dus u kent Ben wel. Maar als u weet waar ze woont, vertelt u dat dan maar niet verder. In elk goeds schuilt wat kwaads en in elk kwaads iets goeds.
47
heroPvoeden
I
k ben in het bezit van een Mien Dobbelsteen*, ze heet Conny. Ik ben erg blij met haar, dus toen ze een paar jaar geleden behoorlijk ziek was en een beetje met haar dochtertje van vij f zat, vonden wij het geen enkel probleem als ze de weekenden bij ons doorbracht. We vonden het eerlijk gezegd heel gezellig, het is een klein blond engeltje, heel vrolijk, lief, gek op onze hond en poezen, leergierig, en plat Haags. Onder het douchen leerde ik haar alle lichaamsdelen, enkel, schouder pols, nek dijbeen, etc. En ja, daar kwamen we aan een delicaat plekje, zij zei “Doosje”. Mijn dochter heb ik plassertje geleerd, maar je mag zeggen wat je wilt, vertelde ik haar. De week daarna vergiste ze zich een beetje, naar haar eigen gevoel en herstelde doo ... oh nee, plassertje. Na een stuk of wat van die logeerpartijen, kende ze het menselijk lichaam vlekkeloos. Op een regenachtige zondag, ik had haar net uit de douche in twee gele handdoeken gewikkeld, waarin ze voor de kachel, ons stralend zonnetje stond te zijn, toen ze zei: “Wat een kutweer, hè?” Waarschijnlijk wist ze niet eens wat ze zei, maar ik ben dus duidelijk gezakt voor het diploma “heropvoeden.”
*
48
Mien Dobbelsteen was een personage uit de Nederlandse televisieserie Zeg ‘ns Aaa uit de jaren ‘80. Deze rol werd vertolkt door actrice Carry Tefsen. Mien Dobbelsteen-Kalkman, getrouwd met bouwvakker Koos Dobbelsteen (gespeeld door John Leddy), was de huishoudster van dokter Lydie van der Ploeg.
ongedateerd - ± 1986
als
er wat Is?
“
Theoretisch is het volgens mij mogelijk dat je botkanker hebt”, zei de vrouw van mijn ex opgewekt. Mijn baarmoeder was een jaar eerder uit mijn lichaam verwijderd, en eerlijk gezegd, zag ik daar alleen de voordelen van. Geen pil, geen maandelijkse toestanden. Een Indische dame had destijds gezegd: ”Wat vreselijk voor je, nu ben je in een volgende incarnatie niet meer compleet.” Maar ik dacht, wie dan leeft, wie dan zorgt. Nu had ik dus in mijn slaap mijn pols gebroken. Zelf vond ik dat ook wel vreemd, maar aan de mogelijkheid van botkanker had ik nog niet gedacht. Ik zat haar met verbaasde blik aan te staren. Is het mogelijk dat iemand zoiets ontactisch zegt? En ze ging nog even door: ”Ik had van de week een klant, zij werkt bij hetzelfde ziekenhuis als haar man, zij bij de EHBO en hij is chirurg.” Hiermee moest ik dus dat echtpaar als betrouwbaar beschouwen en ter zake kundig. “Weet je dat het pas over vijf jaar zeker is, dat je genezen bent?“ Ik had zoiets wel eens eerder gehoord, maar ik denk meer in termen van: “morgen kan de bom vallen, dus genieten wat er te genieten valt.” Vijf jaar zegt mij niet zoveel. “Je bent er toch steeds mee bezig, hoe kan je nou in je slaap je pols breken, of het moet een hele wilde nacht zijn geweest.” Nu was het haar beurt om mij vragend aan te kijken, maar ik kon haar niet helpen. Die bewuste nacht was rustig verlopen, de moeder van mijn vriend lag te sterven en zodoende was hij niet thuis geweest. “Maar ja, alles beter dan die arme Willem Ruis.” Zo langzamerhand kreeg ik de indruk dat ze mij liever dood had gezien, omdat dat in elk geval nog verklaarbaar zou zijn geweest. Ik probeerde haar te vertellen, dat ik dacht dat je ‘Het Lot’ niet kunt veranderen, of ontlopen, maar het had weinig zin, zij dacht op haar manier. Mijn dochter logeerde om het weekend in dit huis, haar vader was op reis, maar zijn vrouw, vond dat ze net zoveel recht had op het gezelschap van mijn dochter als ik, en eigenlijk werkte dat prima. We zaten dus nu gezellig met een glaasje wijn buiten op het terras.
ongedateerd - ± 1986
49
Het was een warme zomeravond. “Voor jou moet het toch een geruststellende gedachte zijn dat Yura zo goed achter blijft, als je dood gaat.” Ik stond dus al met een been in het graf, als ik het goed begreep. Ze ging wat ver vond ik. “Karel en ik houden van haar alsof het ons eigen kind is.” Volgens mij (maar wie ben ik) zag zij de dingen toch wat anders dan dat ik ze ervaar. Volgens mij wàs haar man ook de vader van zijn dochter. Als zij dat wilde accepteren als ook een deel van haar, was dat alleen maar aardig, maar meer ook niet. Het kind was uit mijn buik geboren, en daar viel nooit meer iets aan te veranderen! “En hoe is het met je rug? Ga je nog steeds naar die acupunctuur?” Ik had al jaren last van een hernia, die naaldjes waren voor mij een wondermiddel. Een of twee keer per jaar ga ik door mijn rug, de huisarts zegt dan 6 weken plat, maar mijn acupunctuur-mevrouw heeft alles in een paar dagen weer op z’n plaats. “Het is toch een hernia? Dat zijn in feite versleten wervels, zou dat er soms ook iets mee te maken hebben?” Nog een uur hier blijven zitten en ik zou echt dood gaan, dus nam ik mijn dochter mee, en kuste de ex z’n vrouw gedag. “Pas goed op jezelf“, riep ze me nog na. ”Als er wat is, bel je maar.” Ik heb niet zoveel wensen, wel een paar, maar geen buitensporige. Ik hoop alleen dat ik haar overleef.
50
vakantIePerIkelen met hennIe
M
et Hennie, mijn vriendin, ging ik de eerste keer naar de Ardennen. Nu, een paar jaar later, weet ik dat de vakantiebestemming niets uitmaakt, het wordt waar dan ook een rampenvakantie, als zij in de buurt is. We stonden ‘s avonds voor het kasteeltje, dat we op aanraden van vrienden hadden besproken. De schijnwerpers maakten het geheel nog mooier dan het al was. Eigenlijk zouden we hier om een uur of vijf zijn aangekomen, maar we waren via een omweggetje (bijna Parijs) hier naar toe gereden, zodat het nu al negen uur was. De mevrouw die open deed, legde ons in rap Frans (een taal die wij allebei, een petit peux, onder de knie hebben) uit, dat het haardvuur in de hal speciaal voor ons was aangelegd en dat we de mooiste kamer van het hotel hadden. Die mooiste kamer was zo groot als mijn hele huis, 20 meter lang en 10 meter breed. Om bij de badkamer te komen, die min of meer bij de kamer hoorde, moest je een kronkelgangetje door van een meter of tien. We konden nog dineren, het was heerlijk, want na onze reis hadden we meer dan trek gekregen en de kasteelvrouw begreep dat. Wij hadden wat meer moeite haar te begrijpen, toen ze ging uitleggen, dat wij de laatste gasten van dit seizoen waren, en dat na ons verblijf hier, het kasteel voor twee maanden dicht zou gaan. Toen we het eindelijk wel begrepen, zei ze ook nog, dat als we iets nodig hadden, we dat nu moesten zeggen, want zij ging nu slapen, en dat was in het bijgebouw. Goed, we zouden dus de nacht samen in dit vriendelijke kasteeltje doorbrengen. Dus kon ik nog best in bad, het was dan wel midden in de nacht, maar geen mens zou last van me hebben. Ik zette het bad aan en wandelde op mijn gemakje terug naar onze kamer, ik kleedde me uit, op mijn slipje na, en op dat moment viel het licht uit. Een donkerder nacht als deze heb ik nog nooit meegemaakt.
ongedateerd - Âą 1986
51
Niet alleen was de buitenverlichting uit, de maan vond het ook niet nodig om een beetje bij te lichten. Echt aardedonker, en mijn bad stond nog steeds aan. Na 10 minuten had ik mijn aansteker gevonden en ging ik op de tast en met verbrande vingers, want een aansteker is hier niet op voorbereid, de badkraan proberen uit te draaien. Terug in onze kamer zag ik dat Hennie ook wat deed: ze lachte en ze gierde. Als zij in mijn plaats daar in een slipje bij het schijnsel van een aansteker had gestaan, had ik misschien ook kunnen lachen. Maar ja, zo lagen de zaken op dat moment niet. Omdat ik de kraan van het bad had kunnen uit krijgen, vond Hennie dat ik nu ook maar op zoek moest gaan naar de stoppenkast. En ik, sufferd, ik deed het! Ik wist dat we hier alleen waren, dus ik dacht er niet aan om iets aan te trekken. Op de grote marmeren trap, die je normaal alleen in films tegenkomt, zei mijn aansteker ”Ik hou het voor gezien.” Onder aan de trap stond ineens een man, hij keek zeer voldaan, hij had voor een waterval van licht op de trap gezorgd. Hennie stond zich vast te houden aan de trapleuning, de lachstuipen waren nog steeds niet over en ik weet niet wat ze leuker vond, die man in pyjama, of mij in m’n slipje. Ik knikte de man hooghartig toe, bedankend voor het licht, zei goedenacht en liep statig de trap weer op, met een gezicht of ik dagelijks in mijn slipje op een marmeren trap een aansteker stond uit te proberen. Een van die dagen gingen we eten in een chic restaurant, tien kilometer verderop. Gelooft u in liefde op het eerste gezicht? Ik vroeger niet, maar na dat etentje daar, weet ik dat zoiets bestaat. De ober viel als een blok voor Hennie. Op zich niet zo’n ramp, behalve dat Hennie hier absoluut niet gevoelig voor is, daar ze een zeer goede band met haar echtgenoot heeft. Om de ober goed te beschrijven moet u enige kennis hebben van stripfiguren. Deze man had model gestaan voor Goofy uit de Donald Duck-strips. Z’n hoofd kwam eerst, een halve meter daarna kwam de rest van z’n lichaam. Als je ervan houdt zou je kunnen spreken van een verende tred, maar ik begreep niet hoe iemand, zulke elastische knieën kon hebben. Natuurlijk kregen wij lachkrampen van die man, maar onverstoorbaar bleef hij Hennie verliefd aankijken. 52
Als voorgerecht namen we kikkerbilletjes, ik kreeg het gebruikelijke bakje water met een stukje citroen, maar Hennie kreeg er zo’n badpareltje in. De hele maaltijd ging het zo door, de verliefde blikken en de extra attenties. Na het afrekenen werd mijn jas min of meer in mijn handen gedrukt. Bij Hennie werd alles apart aangegeven, de jas, de sjaal, de handschoenen en ik wachtte eigenlijk vol spanning, wat hij met haar muts zou doen. Even dacht ik dat hij die hoogst persoonlijk op haar hoofd ging zetten, maar nee, dat mocht ze zelf doen. Eindelijk was ze klaar, maar bedacht zich toen, dat ze nog naar het toilet moest. Goofy vond het best, leek haast blij, en pakte alles weer aan, de handschoenen, de sjaal, de jas en de muts. Een kwartiertje later stonden we dan echt buiten, nog steeds grinnikend om de verliefde man. Tot we bij de auto kwamen: een lekke band! Volgens mij had Hen d’r aanbidder daar voor gezorgd, volgens haar ging dat te ver, maar een minuut na ons kwam hij naar buiten en behulpzaam wisselde hij ons wiel. Als dank kreeg hij van Hennie een kus op z’n wang. Ik denk dat hij die nacht niet geslapen heeft. En ik denk nog steeds dat hij voor een zo’n kusje twintig wielen verwisseld zou hebben. Jan is de man van Hennie. Hij zou een keer meegaan, evenals mijn dochter Yura van drie jaar. Een tweedaagse trip en de eerste dag stond de dierentuin in Brussel op het programma. Jan is niet het type dat iets aantrekt, Jan kleedt zich. Dit keer was dat een wit pak, heel mooi, maar volgens ons wat onpraktisch. Nee het zou wel zo wit blijven. En Jan maakte een goede kans dit waar te maken, omdat hij op alles voorbereid is en heel netjes. Met een zakdoek veegt hij eerst de terrasstoel af, voordat hij gaat zitten. De dag verliep heel gezellig, tot we bij de olifanten kwamen. Die stonden in een drassig weiland, bijna een moeras. De grootste olifant keek jaloers naar Jan z’n kostuum, stak zijn slurf in de modder en probeerde het sprookje uit te blazen. Dat lukte uitstekend! Er was geen spoortje wit meer te bekennen, de blubber zakte langzaam van boven naar onder, de eerste vijf minuten wist Jan geen woord uit te brengen. Wij ook niet, maar dan van de lach. Ik heb nog nooit een olifant zo voldaan zien staan kijken, volgens mij kon hij 53
er nu makkelijk weer een jaar tegen, om daar te kijk te staan. En de mensen om ons heen reageerden of ze naar een hele leuke slapstick aan het kijken waren. De tas met kleding stond in de auto, dus na het omkleden gingen we schoon de stad in. We wilden naar een eettentje waar je Tunesisch kon eten. Men serveerde als voorgerecht een soort pannenkoek, gevuld met een ei, iets dat zonder bestek gegeten diende te worden. Yura zat bij Jan op schoot en wilde ook een hapje proeven. Jan nam de eerste hap, om te kijken of het niet te warm was. Hij hield zijn pannenkoek niet horizontaal, iets wat blijkbaar wel de bedoeling was, zodat aan de achterkant het ei er in een keer uitkwam, precies op Yura d’r hoofd, dat nu veranderd was in een grote, gele massa. Ze vond het een enorme belediging en zette het op een brullen, zodat het hele restaurant nu naar haar keek. Nog niets geleerd, zouden we een halfjaar later een dag of vijf naar de Elzas gaan, met z’n viertjes. We sliepen die eerste nacht in zo’n modern Holiday Inn hotel. We boften want er was een nieuwe vleugel aangebouwd en wij waren de eersten die daar gebruik van zouden maken. Het was heel mooi, uitstekend verzorgd en alles rook nieuw. Ook een fijn idee, om als eerste in de bedden te slapen. Voor het eten zouden we in bad gaan. Wie het eerst klaar was zou de ander roepen. Dit keer was ik gelukkig al aangekleed toen het licht uitviel, Yura ook. Dus ging ik weer met een aansteker over de gang naar de andere kamer. Yura was in de (verkeerde) veronderstelling, dat als we bij Hennie en Jan zouden zijn er niets ergs kon gebeuren. Hennie was aangekleed, maar Jan zat nog in het bad. “Heb jij licht bij je?” klonk het vanuit de badkamer. We gingen even kijken bij Jan. Yura is nog nooit zo geschrokken. Jan had blijkbaar uiterst verzorgd aan tafel willen gaan. Hij had een gistmasker op z’n gezicht, een groene anti-roos shampoo op z’n haar en zat in een geel kamille-schuimbad. Dit alles was bij het licht van een aansteker inderdaad nogal spookachtig. Nadat Yura weer gekalmeerd was en Jan alle rommel van z’n lijf had gespoeld, konden we eindelijk gaan eten. U begrijpt het al, de lift bleef steken. “Je zal zien, dit duurt maar eventjes,” begon ik 54
troostend tegen Yura, die dit een rothotel vond. “Zullen we even een spelletje doen?” Nu raakte ze in paniek, want ze kent me: in geval van nood wil ik een spelletje doen, maar verder ben ik niet zo’n spelletjes-moeder. Dus deed ze haar kleine mondje open en begon weer met grote uithalen te huilen. Achteraf bleek dit onze redding. De alarmknop deed het ook niet en de mensen van het hotel waren op het geluid van een sirene afgekomen. Gelukkig heeft Yura haar mondje altijd bij zich. Na deze ongemakken kregen we een drankje van het hotel. En daar zagen we ze voor het eerst, ‘het bruidspaar’. Zij was een jaar of 35, hij ietsje ouder. Zij in een lange witte japon, hij in het zwart, allebei met wat ooit bloemen waren geweest, versierd. Ze liepen door de hal, en wij maakten al grapjes, zoals “die zien we nooit meer terug” en meer van de gebruikelijke toespelingen op de huwelijksnacht. Na nog geen tien minuten waren ze ook in de bar van het hotel, zij in een keurig pakje, hij in hetzelfde pak, maar dit zag er nu weer wat helderder uit, zonder de verlepte bloemen. Ze bestelden, dit hadden wij al voorspeld, twee appelsap. Wij vonden nu dat wij ze in een vakje konden plaatsen, wij kenden ze. Wij vroegen ons hardop af of men hier dezelfde ceremonies volgde als bij ons. Dit alles niet zachtjes, want wij waren de enige Nederlands-taligen, voor zover we dat konden bekijken. Aan tafel, kwam het bruidspaar vlak achter ons te zitten. “Voorgerecht soep, varkenshaasje, ijsje”, dat vonden wij dat ze, gezien hun type, moesten bestellen. En we waren reuze voldaan toen ze dat ook deden. Alleen het ijsje was een misrekening, het werd een puddinkje. Bij ons aan tafel was het iets ingewikkelder, Hennie had iets uitgezocht waar rijst bij hoorde, maar ze wilde ook pommes frites. Of ze dat nu echt wel wilde, vroeg de kelner. Kennelijk wist hij hoe z’n baas, de chef-kok, hierover zou denken. Ja, ze stond erop. Na een paar minuten kwam er een klein dik kereltje uit de keuken. Met een rood hoofd kwam hij naar onze tafel. Of madame iets aan haar smaakpapillen mankeerde, was zijn vraag. Nee, maar ze 55
wilde gewoon patat bij haar eten, was het antwoord. Hij mopperde in zo’n rap Frans, dat wij het gelukkig niet verstonden, maar de heiligen vlogen over de tafel heen. Het eten kwam, met frietjes! Even dachten we dat daar misschien arsenicum in verwerkt zou zijn, maar we leven nog steeds, dus dat zal wel niet gebeurd zijn. Het was heerlijk, en na de onderbreking van de kok konden we ons weer aan het bruidspaar wijden, wat zo lang als wij ze gezien hadden, nog geen woord met elkaar gewisseld had. Dat moesten de zenuwen zijn. Het is ook niet elke nacht je bruidsnacht. Zij waren veel eerder klaar dan wij en stonden gelijk na de laatste hap op. De bruid liep langs onze tafel en in keurig Nederlands zei ze “Goedenavond.” Wij wilden dat de stoelen niet zo solide waren, dan konden we er nu door heen zakken. Na het eten bleek dat we niet voldoende Frans geld bij ons hadden, we vroegen aan de kelner of dit een probleem was. Hij moest het aan zijn baas gaan vragen. Als het aan de chef-kok zou liggen zagen wij onszelf hier nog afwassen als we 100 jaar waren. Gelukkig kon het diner op de rekening van het hotel, men wisselde bij de receptie ook geld om, zodat we ons voor niets zorgen hadden gemaakt. Nog wat lacherig liepen we de trappen op. Yura was al in dromenland, Jan droeg haar de trap op (wij hoefden even niet meer in de lift) en hadden onze aanstekers bij de hand. Die verkochten ze bij de receptie. Misschien een goede tip voor hotels die met aanstekers blijven zitten: een kwartiertje het licht uit en u bent zo van die dingen af. Op onze gang, durfden we weer hardop te praten, we waren toch alleen hier, we wensten elkaar goedenacht en toen ging een deur open. Of we wat stiller konden zijn. Het was de bruid.
56
Tweelingen
B
ent u een beetje thuis in de astrologie? Kent u het karakter van de Tweelingen? Let op, hier kunt u iets van leren. Hoewel ik hoop dat de Tweelingen die u kent iets anders in elkaar steken dan die van mij. Hij kon eenvoudig niets in enkelvoud, het moesten er twee en liever nog meer zijn. Toen ik hem leerde kennen, vroeg ik nog wel eens of hij boodschappen voor me wilde doen. Dat leerde ik vanzelf weer af, want als je één pot jam opschrijft, wil je er toch geen drie? Als ik de voorraadkast bekeek nadat hij de boodschappen had uitgepakt, bleek dat we makkelijk een jaar vooruit konden. Even een krantje kopen, voordat we naar het strand gingen, betekende per definitie een Telegraaf én een AD. We kregen daar grote discussies over, met name over De Telegraaf. “Ik vind het leuk om te vergelijken. Als het AD 10 doden meldt door een bom in Spanje, rapporteert De Telegraaf er minstens 15.” Volgens mijn vriend. Jongens (of misschien wel meisjes) hadden de antenne van mijn auto gesloopt. Mijn Tweeling was zo lief er een andere op te zetten. Hij haalde die van de sloop. En toen alles gerepareerd was, bleken onder in de linnenkast nog drie antennes te liggen: “voor het geval het nog eens gebeurt.” Met de sluiting van de droogtrommel ging het net zo. Ik was reuze dankbaar dat het ding het weer deed, maar wat moet een normaal mens met vijf droogtrommelsluitingen? Het kwam volgens hem door zijn tweeling-zijn. Van sterrenbeeld, natuurlijk. Dat vind ik wat makkelijk. Zo kun je alle slechte eigenschappen gewoon even wegwerken. “Hou nou op, denk je dat alle tweelingmannen er twee vrouwen op nahouden?” Want dat deed deze heer natuurlijk ook. Ik was in dit geval zijn bij-vrouw. “Waarom niet één kat, waarom vier, bij elk van je huishoudens?” Bij zijn vrouw had hij twee kinderen, ik had er één, maar niet van hem. Wat we beiden wel eens spijtig vonden, maar ik moet er niet
ongedateerd - ± 1986
57
aan denken dat ik niet gesteriliseerd zou zijn, dan had ik er nog minstens twee bij gehad. Eén paar schoen, dat zijn er al twee, zou je denken. Maar nee, als ze lekker zaten, kocht hij twee paar. Je kunt het zo gek niet bedenken of het gaat in meervoud. Soms denk ik dat dit alles een minderwaardigheidscomplex moet verbergen: alles moet meer, liefst beter. U denkt toch niet dat een keer vrijen deze man kan bevredigen? Nee, na een kwartiertje is de tijd daar dat de andere tweelinghelft ook aan zijn trekken wil komen. Nu wil het noodlot dat ik Weegschaal ben. En als u iets van deze materie begrijpt, bent u het met me eens dat we een leuk stel zijn: mijn ene helft zegt “wat een klootzak, maak het toch uit”, maar mijn lievere helft is zo ontzettend op hem gesteld – dat wil zeggen op zijn lievere helft – en die zegt dan “wat een engel van een man”. En dat is hij ook. Als bij ons beiden onze mindere kant de boventoon voert, is het mis met ons, ofwel dan is het weer eens uit. Ons record is 14 dagen. Langer kunnen we niet zonder elkaar (wij met z’n vieren, denk ik weleens). Het zou zo prettig zijn als we beiden complete personen zouden worden, niet meer de helft, maar één persoon. Al onze twijfels zouden niet meer bestaan, zo simpel stellen we ons dat voor. Het is natuurlijk niet zo, want als mijn slechte helft zijn betere ik tegenkomt, klikt het niet en vice versa. Alleen als onze lieve kanten elkaar ontmoeten is het fantastisch. Dan zeur ik niet over twee dezelfde LP’s (voor het geval de eerste kapot gaat en de plaat niet meer te koop is), of over de stapel extra horloges, onderbroeken, dubbele cassetterecorders. En dan ergert hij zich niet aan mijn besluiteloosheid. Zo kan ik binnen een dag besluiten een winkel te openen, maar kan er makkelijk dertig dagen over doen om te beslissen of ik mijn verjaardag zal vieren. Deze twijfels besluipen mij constant: zal ik wel, zal ik niet. We hebben het dus niet simpel met onze verhouding, als ik niet twijfel, doet hij dat wel. En als hij niet twijfelt, doe ik dat. En zo gaan we eindeloos door.
58
59
PretsIgaret
E
r zijn van die beroepen waar mensen in terecht komen, als ze hun vakmanschap aan de kant gooien of hun werkelijke ambacht om gezondheidsredenen of iets dergelijks, niet meer kunnen uitoefenen. Zo’n beroep is bij voorbeeld gevangenis-bewaarder. In de gevangenis kom je dus kappers, dakdekkers, vissers en loodgieters tegen, die cipier zijn geworden. Bert was broodbakker geweest. Z’n ouders hadden een bakkerij en vonden het heel gewoon dat hij als achttien-jarige van ‘s ochtends vier tot ‘s middags zes uur werkte. Veel vrije tijd bleef er niet over. Toen de bakkerij gesaneerd kon worden, vond Bert dat een verademing. Hij werkte eerst een paar jaar in de bouw, waar zijn spierballen wel gebruikt konden worden. Bert leerde snel en al gauw was hij net zo’n goeie bouwvakker als dat hij bakker was geweest. Z’n vader had de advertentie uitgeknipt en alleen om hem een plezier te doen, schreef Bert z’n sollicitatiebrief aan de directie van de gevangenis. Hij moest een psychologische test doen en als die door de beugel kon, zou hij uitgenodigd worden voor een gesprek. Dat volgde al na een week. Bert was het soort man waar ze behoefte aan hadden, recht door zee, geen intellectueel gezwam, en een gevecht, mits om een goede reden, zou hij niet uit de weg gaan. Het grootste probleem was dat hij niet getrouwd was, maar toen Bert uitlegde dat dit meer een kwestie was van geen keus kunnen maken, dan geen belangstelling voor de vrouw, was men gerustgesteld. De wisseldiensten vond hij prettig. Zo bleef er veel tijd over om een auto te repareren, een klein verbouwing te doen of lekker aan het strand te liggen. Hierdoor stapte hij over de nadelen, die er ook waren, heen. In werkvergaderingen bespraken ze de problemen, maar toen Bert door had, dat er niets veranderde door zulke gesprekken, deed hij zo min mogelijk z’n mond open.
60
ongedateerd - ± 1986
Hij werkte er nu acht jaar, en de promoties die hij maakte waren vooral te danken aan het aantal dienstjaren, niet doordat hij ijverig studeerde. Het verloop was erg groot onder het personeel (jammer genoeg niet onder de gedetineerden). Hij werkte op een afdeling waar de langgestraften zaten. Op den duur krijg je een band met die mensen, en gelukkig maar, want elke dag met de pest in je lijf naar je werk, dat zou vreselijk zijn. Zo zaten er op dat moment drie aardige kerels, volgens Bert. Een zat voor moord op z’n vrouw, dat was Arend. Een voor een overval, dat was Akal en een voor het smokkelen van heroïne, dat was Katjoen. Met z’n vieren legden ze een kaartje of gingen wat trainen met gewichten in de sportzaal. Over Arend zei Bert: ”Als mij datzelfde was overkomen, thuiskomen en je vrouw in bed vinden met een ander, en ze gaan je dan ook nog zitten uitlachen, dan had ik ook mijn jachtgeweer gepakt en ze neergeknald. Jammer dat die vent het overleefd heeft.” Hieruit bleek dat Bert Arend meer als een slachtoffer beschouwde dan een dader. Akal was een onverbeterlijke stommerd. Hij en z’n broers, waren nu voor het eerst in hun gevangenis-loopbaan in verschillende steden ondergebracht, zeer tot verdriet van de familie, die nu van de een naar de ander moest reizen. De voorlaatste keer dat hij voor een overval was gepakt, was geweest omdat hij een pistool in z’n rug voelde net toen hij tegen de juffrouw achter de balie had gezegd: “Dit is een overval, geeft u maar gauw het geld en maak geen herrie.” Het pistool bleek vastte zitten aan een politieagent, die even wat geld op kwam nemen, en precies achter Akal stond. Zijn collega had de auto even op de stoep geparkeerd, hij had geen idee wat er binnen gebeurde. Zoveel geluk was toch wel heel bijzonder. Akal was dus een goeie bekende van Bert, die vond het wel gezellig als hij weer op zijn afdeling kwam. “Vertel Akal, hoe heb je het dit keer weer voor elkaar gekregen hier zo snel terug te zijn?” Akal kon dat heel smakelijk vertellen. “We waren met z’n vieren. Een staat op wacht, maar die gaat even om de hoek een plasje doen. Waarom doet die oen dat niet als we nog thuis zijn? Nummer twee en drie waren zo bang, dat ik ze bijna met een geweer in 61
de rug de bank in moest zien te krijgen. Toen we eenmaal binnen waren, zag mijn broer een bekende, die hij ook nog even gedag gaat zeggen. De lummel. Tegen de tijd dat ik alles onder controle had, bleek dat de bank aangesloten was op het open circuit van de politie. Ze hebben daar eerst naar de voorstelling zitten kijken en zijn ons toen gelukkig weer op komen halen.” Het zal allemaal wel iets anders zijn gegaan, maar door zich als clown te gedragen, was zijn aanwezigheid heel plezierig, hoe gek dat ook klinkt als je het over een gevangenis hebt. Omdat Akal nog nooit iemand verwond had, kon Bert ook in deze man geen misdadiger zien. Heroïne vond hij een heel ander verhaal, maar Katjoen beweerde nu al vijf jaar lang onschuldig te zitten. Bij de douane hadden ze een kilo wit spul gevonden, hij kon ook niet begrijpen waar dat vandaan was gekomen, hij wist niet eens hoe het spul eruit zag. De rechter geloofde hem niet, maar Bert wel en vond ook deze man niet het prototype van een crimineel. Hij deed boodschappen voor de jongens, van bloemen bestellen voor Arend z’n moeder, toen die jarig was, tot lamsvlees halen voor Akal. Die kon heel lekker koken, en er stond voor Bert ook altijd een bord klaar als hij dienst had. Met Bert viel altijd wel wat te regelen, een extra telefoontje, of een extra bezoekje van een echtgenote. Zolang het redelijk was en hij er geen rottigheid door kon krijgen, wilde hij veel doen, om het verblijf een beetje menselijker te maken. Bert behandelde alle gevangenen goed, een enkel uitzondering daar gelaten. Als twee mannen, die allebei iets gedaan hadden dat in Bert z’n ogen echt misdadig was, ruzie kregen en er dreigde doden te vallen, dan draaide hij zich net zo makkelijk om en hoopte dat ze er alle twee aangingen. Zo was er ooit een kinderverkrachter, die de lijkjes in de duinen had begraven en tien jaar had gekregen. Hij werd dood in de sportzaal gevonden. Dit gebeurde tijdens een team-vergadering van de bewaarders en alleen de monitoren stonden aan. Maar het beeldscherm van de sportzaal was vijf minuten uit geweest. Omdat alles verder rustig was, maakte de man achter de monitoren zich geen zorgen. De dader (of daders) is nooit gevonden. Ook het politie-onderzoek wees niets anders uit dan dat de man 62
een gewicht op z’n nek had gekregen. Er was niemand anders geweest in de sportzaal op dat moment. Niemand sprak met die man, niemand at met die man en sporten deden ze dus al helemaal niet met zo’n man. Dit jaar had Bert voor het eerst een stickie gerookt. Die rustige, stille Arend had gevraagd of hij ook een trekje wilde. Bert had verbaasd gevraagd waarom hij aan die rommel begonnen was, maar Arend had hem verzekerd dat er niets bijzonders aan was, meer het gevoel van een stevige borrel, maar dan lekkerder en zonder kater. Bert vertrouwde Arend, nam ook een trekje. Hierna kon het gebeuren dat ze vaker met z’n vieren op de binnenplaats een pretsigaretje aan het roken waren. Bert deed wel mee, maar begreep niet hoe ze het binnen gesmokkeld kregen. Bezoekers werden zo grondig gefouilleerd dat het meenemen van hasj moeilijk was en een personeelslid zou hier z’n baan niet voor in de waagschaal stellen. Bij cel-onderzoek vonden Bert en z’n collega’s wel eens stukjes, verpakt op de meest wonderlijke manieren. In een nietapparaat, in een uitgeholde kurk of verstopt in het bakje zangzaad van de kanarie. Op een keer had Bert een knots van een stuk in de cel van Katjoen gevonden, hij nam het stuk in beslag en legde op de vindplaats een briefje neer met: “Mis Poes!” Hij hield de helft achter en gaf dat ‘s avonds weer terug. Zodoende was z’n baas blij met het gevonden stuk en Katjoen ook, die nog iets van z’n kostbare buit terug kreeg. Maar Bert begreep nog steeds niet, hoe dat spul de gevangenis in kwam en z’n drie “vrienden” wilden het hem niet vertellen. Het moest een beetje een sport blijven om iets ongezien binnen te kunnen krijgen. Op een dag was een Chinees 25 jaar getrouwd en trakteerde zijn vrienden op Chinees eten. Zijn familie had een groot restaurant in het centrum en telefonisch gaf de man zijn bestelling door. Bert had al bloemen voor de echtgenote besteld en zou ook het eten afhalen. Het waren dertig dozen en plastic zakjes en iedereen werd uitgenodigd mee te eten. Ook voor Bert en een paar collega’s waren er ook porties van het een of ander besteld. Dat aten ze op in de kantine, want de feestcel was overvol. Uitgerekend in het portie saté van Bert was het stuk hasj verstopt, 63
mooi verpakt in folie. Hij liet niets merken aan z’n collega’s en bracht het pakje naar de persoon, voor wie het bestemd was. Hij hield ook een speech in de overvolle cel. “Jongens, dit is een prachtfeest en ik gun het Chan van harte, maar als ik het gevoel krijg dat jullie me gebruiken, is het uit met de pret. Ik vind jullie aardig, maar ik wil niet voor dit soort grappen m’n job verliezen.” De jongens begrepen het en Chan bood z’n excuus aan. Hij zei dat hij niets van de ‘verrassing’ af wist. Maar dit was natuurlijk niet de gebruikelijke methode. De ‘normale’ hasjlijn had Bert nog steeds niet gevonden. Tot hij een gesprek hoorde tussen twee gedetineerden, die al opgeklommen waren tot reiniger. Het ging om het schoonmaken van de toiletten voor bezoekers. Bert ging zelf kijken wat daar dan zo boeiend kon zijn, onderzocht alles, zelfs de prullenbakken gingen op z’n kop, maar hij ontdekte niets. Hij keek van een afstandje naar wat de reinigers bezig hield in de wc‘s, maar ze deden gewoon alles wat ze moesten doen en leegden de vuilnisbakken in de grote container op de binnenplaats. Ergens zou daar toch de truc moeten zitten. Dus hij zei vol bravour onder het klaverjassen: “Ik denk dat ik het weet, het heeft met het bezoekerstoilet te maken. Dat klopt, hè?” Arend zei: ”Je bent warm, maar nog niet heet.” En het gesprek veranderde van onderwerp. Bert besloot de container in de gaten te gaan houden. De eerste avond was het al raak. Hij zag hoe Katjoen de container achteloos naderde. Bert wist dat Katjoen vandaag bezoek van z’n vrouw had gehad, maar de controle was net zo goed als anders geweest en er was niets gevonden. Bert ging zo dicht mogelijk bij het raam staan en probeerde niet op te vallen. Katjoen haalde iets uit de container, het was een maandverband. Hij haalde het uit elkaar, nam het pakje eruit en gooide de rest terug. Bert wist nu eindelijk wat hij weten wilde, maar was zozeer gesteld op het leggen van een kaartje met de jongens, een lekkere maaltijd, en een lekker sigaretje op z’n tijd, dat hij niets meldde. En zo ging het leven in die gevangenisvleugel nog jaren door.
64
k aP-/slaaPsalon
“
Met mijn zus gaat het zo slecht”, zegt de dame tegen haar kapster. “Logeert ze bij u?” vraagt de kapster, kennelijk geïnteresseerd. “Het gaat met de dag slechter. Ze vraagt duizend keer op een dag of haar dochter vandaag jarig is of morgen. Ik zeg dan vandaag. Ik draai me om en ze vraagt of haar dochter vandaag of morgen jarig is. Heeft u versteviging op mijn haar gedaan?” “Ja, hier is het flesje”, zegt de kapster geduldig. “Haar kinderen zijn blij als ze bij mij logeert. Dan kunnen ze er ook eens uit. Ze weet niet van dag of nacht. Hele middagen slaapt ze. Maar ja, ze is 87, wat wil je. Als wij zo oud zijn, zijn wij er misschien ook zo aan toe”, zegt de dame van 84 tot de kapster van 30, alsof ze in hetzelfde schuitje zitten. “Heeft u er al versteviger op gedaan?” “Ik zal het flesje bij u zetten”, zegt de kapster, nog geduldig. “Dat slapen ergert me zo verschrikkelijk. Mensen van die leeftijd hebben niet zoveel slaap nodig, maar zij slaapt hele middagen en dan vindt ze het gek als ze ‘s nachts niet goed slaapt. Ze zeurt maar over dat slapen. Zelf slaap ik ook niet zo goed, maar niemand hoort mij klagen. Wilt u de droogkap niet zo warm zetten? U heeft er toch wel versteviger op gedaan?” De kapster wijst op het flesje en met een blik van verstandhouding verdwijnt de oudere dame onder de warmte van de droogkap, waar zij binnen 2 minuten een vrolijk schouwspel wordt voor de andere klanten, omdat ze snurkt als een zeerover. Na een halfuurtje wekt de kapster haar zachtjes. “Mevrouw, heeft u een dutje gedaan?” “Een dutje? Ik slaap nooit en zeker niet midden op de dag. Tussen twee haakjes mevrouw, heeft u er wel versteviger op gedaan?”
ongedateerd - ± 1986
65
Beschermengel
“
Voor elke bengel een beschermengel.” Zo zou de tekst misschien geluid hebben, als ze ooit in een warenhuis te koop waren aangeboden. Ziet u het voor zich? Rekken vol bij V&D. Blonde engeltjes, met krulletjes, ondeugende rode engeltjes, engeltjes met een negerkopje, engeltjes met Chinese oogjes, kortom een prachtig assortiment en in alle warenhuizen te koop. In mijn tijd kreeg je ze nog gratis en voor niets. En dat was reuze handig, want ik durfde met een gerust hart in een snel stomend kanaal te springen of uit een metershoge boom. Mij kon niets gebeuren, want ik had een beschermengel. Ik nam mijn engel serieus, ik maakte een plaatsje voor hem vrij in bed en gaf hem meer dan de helft van mijn kussen. Mijn vader zei met ons een versje op voor we slapen gingen: ‘s avonds voor ik slapen ga, volgen mij veertien engeltjes na. Twee aan mijn hoofdeinde, twee aan mijn voeteneinde, twee aan mijn linkerzij en twee aan mijn rechterzij, twee die mij dekken, twee die mij wekken en twee die mij wijzen naar ‘s Hemels Paradijze. Wel wat druk, veertien van die engeltjes, maar mijn vader stelde me gerust: ieder mens had volgens hem maar één beschermengel. Met mijn zusje en broertje had ik regelmatig discussies over wie de beste en liefste beschermengel had. Geen van drieën waren we ooit ziek en grote ongelukken kwamen bij ons ook nooit voor. Ons slaapkamerraam grensde aan het platte dak van de schuur van de buren. Nou ja, bijna, er zat maar anderhalve tot twee meter tussen. We besloten dat we gingen springen. Eerst m’n zus, zij was de oudste en had de langste benen. “Niet in de afgrond kijken,” gaven we elkaar als goede raad mee. Die afgrond was tenminste drie meter diep. Maar wij hadden het volste vertrouwen en het lukte ook. Niet alleen Bea, ook Bart en mij. Dit was dus niet de manier om uit te zoeken wie de beste beschermengel had.
66
ongedateerd - ± 1986
We besloten om onze pyjamabroek op ons hoofd te zetten en het jasje - voor zover dat ging - aan onze benen en te kijken wie er ‘s ochtends nog zo bij stond, want we zouden die nacht staand gaan slapen. We werden ‘s morgens wakker, keurig op de juiste manier in de pyjamaatjes, liggend onder de dekens. Onze ouders zeiden dat ze ons zo hadden aangetroffen toen ze ons kwamen toedekken. Zouden onze beschermengelen zo druk zijn geweest om ons om te kleden en neer te leggen? Zonder dat we er iets van hadden gemerkt? Ik besloot Beschermengel uit te dagen. Ik vond dat hij (of zij) wel iets terug kon doen voor dat lekkere plekje in mijn bed en meer dan de helft van mijn kussen. Ik was zes jaar en verschrikkelijk verliefd op Max Appelwang. Hij heette wel Max, maar geen Appelwang. Zo zag hij eruit. “Als hij ook verliefd wordt op mij, krijg je m’n hele kussen”, sprak ik tot mijn engeltje. Max kwam de volgende dag naar me toe en zei: “Als je morgen drie bonbons voor me meeneemt, trouw ik met je.” Ik geloofde hem. Mijn moeder zag de humor van dit alles wel in en hoewel ze de centjes eigenlijk niet kon missen, ging ze drie grote bonbons kopen. Ik nam ze mee naar school in het kleine koffertje, dat ik altijd bij me had en waarin ik al mijn geheimen bewaarde. Max pakte de bonbons aan, at ze op en sprak de historische woorden: “Ik trouw toch lekker niet met jou!” Hij had duidelijk een vooruitziende blik, want we zijn inderdaad nooit getrouwd. Ik vloekte en tierde op mijn engel, maar dit was blijkbaar zo’n levensles, die je als mens af en toe nodig hebt. Ik sliep op het hele kussen die nacht en droomde van een gevecht tussen de engel van Max en die van mij. Misschien was zoveel geloof in beschermengelen niet goed, maar ik denk dat het goed is voor kinderen een gevoel te hebben dat er altijd iemand is die over je waakt. Zo’n engel is wat vrijblijvender dan een God of ouders. Hij is veel meer een vriend, die je ook vertelt wat goed en kwaad is, een beetje kattenkwaad is niet erg, als het maar niet te gek wordt. Het zou voor kinderen van deze tijd een prima oplossing zijn als de engel weer werd ingevoerd. Het geeft een veilig gevoel, zelfvertrouwen en verantwoordelijkheid. 67
Ik hoop en geloof dat mijn engel van toen nog steeds bij me is. Ik kan alleen merken dat hij ook van deze tijd is. Zijn vakanties worden wat langer en ik vraag me af of men in het ‘Hemelse Rijk” ook al de ATV-dagen heeft ingevoerd. Dit, omdat ik nu toch wat meer ongelukjes en gebreken krijg dan vroeger. Maar afgezien van die kleine mankementjes, ben ik uiterst tevreden. Als mijn engel nu met de VUT zou gaan, zou ik daar erg veel verdriet van hebben, maar hij zou een prachtig getuigschrift meekrijgen. Wat kan je anders doen om je engel te belonen? Als ik ouder wordt, zou ik dan nog steeds een engel nodig hebben? Of komt er een moment in je leven dat je denkt “ik kan wel zonder.” Nu kan ik me dat nog niet voorstellen, maar komt tijd, komt raad. Als ik ooit negentig word, wil mijn engel misschien een spannender leven dan dat van een beschermengel van een bejaarde. Ik hoop dat mijn engel blijft, tot ik zijn/haar niveau bereikt heb en misschien ook iets voor iemand kan betekenen. Als engel kun je weinig inbrengen, maar ik zou wel iets influisteren in mijn protegees oor, als die in diepe slaap is (en ik een behoorlijk deel van het kussen krijg).
68
Gezworen vijanden
D
e vete ontstond toen Peter het vriendinnetje van Jerry had ingepikt. Ze hoorden daarvoor bij hetzelfde inbrekersstelletje. Toen Peter met Christa ging trouwen en ze na een dag en een nacht feesten thuis kwamen, konden ze hun huis niet in, doordat iemand zo vriendelijk was geweest een vrachtwagen mest voor de ingang te deponeren. Als ze niet zo moe waren geweest en als er geen kaartje met de tekst “Zo zal jullie toekomst eruit gaan zien” in had gezeten, hadden Peter en Christa er misschien om kunnen lachen. Jerry kreeg de dag daarna een grafkrans thuis bezorgd, met op het lint “Gelukkig hebben wij een toekomst!” Ze woonden in de Schildersbuurt in Den Haag en kenden elkaar al van de kleuterschool. De buurt was heel gezellig en de criminaliteit bloeide welig, maar er waren bepaalde erecodes: niet stelen van de armen en niet verlinken. Christa wilde niet dat er oorlog kwam, dus besloot ze te gaan praten met Jerry. Voor haar bestond dat uit het dreigen van moord en doodslag, het moest afgelopen zijn! Jerry zei dat het toch geen zin had, ze was nu getrouwd en van hem zouden ze geen last meer hebben. Christa vertelde niet aan haar man dat ze bij Jerry was geweest, hij zou haar alle hoeken van de kamer heb ben laten zien, maar ze hoorde niets meer van Jerry, dus het gewenste doel was bereikt. Joke was het buurmeisje van Jerry. Zij was bereid Jerry te troosten en niet lang daarna moesten ze trouwen (in elk geval van haar ouders). De beide echtparen negeerden elkaar, hoe moeilijk dat ook is in zo’n kleine buurt, helemaal toen de kinderen wat groter werden. Christa en Peter hadden een zoon en een dochter, Joke en Jerry hadden een zoon Marco, de schrik van de buurt. Het was een origineel rotjoch, dat probeerde alles wat op zijn weg kwam te
ongedateerd - ± 1987
69
vernielen of te vernietigen. Vader Jerry was allang inbreker-af, hij plaatste nu gokkasten en verdiende daar een dikke boterham mee. Peter deed nog weleens mee met een ‘klusje’, maar alleen als het echt de moeite waard was. Hij had een keer twee jaar gezeten en dat was hem niet bevallen en Christa ook niet, dus die verbood hem ergens aan mee te doen (tenzij het een goed geregelde klus was, en vooral een risicoloze). De ouders van Marco hadden nooit iets verteld over vroeger, althans niet het verhaal dat ging over de vroegere liefde van vader Jerry voor Christa en ook de kinderen van Peter en Christa - Jenny en Benno - wisten niets over de vroegere minnaar van hun moeder. De kinderen bezochten dezelfde lagere school, en werden daarna opgegeven voor een Mavo, die ze alle drie zelden bezochten. De ouders hadden begrip voor deze ‘jeugdzondes’; alleen Joke kon weleens zeuren tegen de kinderen, maar Peter deed dat af met ”Schei uit met dat gezeik, we zijn zelf ook jong geweest, laat ze nou maar genieten.” Dat genieten bestond voornamelijk uit rottigheid uithalen. Marco en Benno waren dikke vrienden. De pa’s waren daar niet zo gelukkig mee, maar konden het ook niet verbieden, zonder iets te moeten uitleggen. De jeugd uit de buurt hing ‘s middags en ‘s avonds wat rond bij hun wijkgebouw en daar werden allerlei wilde plannen gemaakt, vaak met Marco als aanvoerder. “Laten we die ouwe van DuIken maar eens de schrik op z’n lijf jagen, dan hebben we weer een week vrij roken.” Marco hoefde zoiets maar een keer te zeggen of de hele club deed mee. Met z’n achten gingen ze er naar toe, Jenny belde aan en met haar liefste stemmetje zei ze: ”Sorry, ik weet dat u al dicht bent, maar kunt u me helpen aan een pakje sigaretten?” Tien seconden later stond het sigarenzaakje vol met opgeschoten spul. “We komen even bij je winkelen, is je vrouw achter? Ga maar even mee ouwe.“ En van DuIken en z‘n vrouw werden opgesloten op het toilet, met de belofte dat als ze geen herrie zouden maken, er ook niets met hun zou gebeuren. De winkel was daarna een chaos, en van de voorraad was niet veel meer over, alleen nog wat pijptabak en wat doosjes sigaren. Toen het oude echtpaar bevrijd was, door 70
mensen die de bende zagen vertrekken, moest Van Dulken met spoed naar het ziekenhuis worden gebracht. Hij had een slecht hart en van dit soort grapjes kreeg het een flinke optater. De politie kreeg de bende gauw te pakken, en dreigde dat er moord van zou kunnen komen, als Van Dulken het niet zou halen. En dat gebeurde ook. Peter en Jerry kwamen gelijktijdig op het politiebureau aan, “Het zal die van jou eens niet wezen, altijd al zo’n loeder geweest, dat hebtie van z’n vader.“ “Ach vent, lazer op, de hele buurt weet hoe die twee van jou grote bekken hebben.” “Misschien grote bekken, maar geen losse handen, zoals die bandiet van jou.” De politierechter vond dat Marco en Joost, ook zo’n stoer figuur, nog maar even moesten blijven en de rest mocht naar huis, in afwachting van het proces. “Hé pa, ik moet je iets vertellen.” Jenny vond dit een goed ogenblik, net uit het gevang, haar pa blij en haar moeder in de buurt, “Ik ben zwanger.” Peter geloofde z‘n oren niet, maar z’n dochter was nooit een humoristisch kind geweest, dus dit was vast geen grapje. “En is er ook een gelukkige vader?“ Terwijl hij het vroeg dacht hij: “iedereen mag de vader zijn, maar laat het g.v.d. niet Marco zijn.“ “Ja pa, Marco,” zei Jenny opgewekt, omdat haar vaders reactie nog zo meeviel. “Lieve Jenny, ik wil opa worden van je kind, maar schoonvader van die lul? Nooit, over m’n lijk, hoor je me?” Christa zei: ”Toe, doe nou rustig we kunnen er thuis toch over praten. Let nou maar op waar je rijdt, straks niets geen opa en oma, alleen maar dooien als je zo doorgaat.” “En weet Marco dat al?” vroeg Christa, zich omdraaiend naar haar dochter. “Nee, had ik dat in de bak moeten vertellen dan? Maar ik ben nu drie weken over tijd, dus volgens mij is het zo.” “Oom Benno, ik moet er even aan wennen hoor.” Benno was al die tijd stil geweest, hij vond z’n zus maar stom, wie wil er nou een kind, en er was toch genoeg aan te doen? “Misschien kan ik Marco morgen opzoeken, en als ik de kans heb zal ik het tegen hem vertellen, we houden echt van elkaar.” Jenny vertelde het de volgende dag. Jerry kwam een paar minuten later, “Ik opa, ik geloof dat jullie ziek zijn, laat maar weghalen, ik betaal wel. Stel idioten, weet je niet hoe een kapotje eruit ziet?” 71
De tranen sprongen Jenny in de ogen en ook Marco leek ineens niet meer zo blij. “Toe pa, Jenny wil het, ik ben gek op d’r en wat maakt een kind meer of minder nou uit, die kleine komt heus wel groot.” Jerry liep met een boos hoofd weg. Marco zei: ”Zelf moesten ze ook trouwen, toen ik eraan kwam, dus die ouwe van mij draait heus wel bij. Ik hoop alleen dat ik hier gauw uit kan, dan kunnen we wat regelen. Je wil toch wel met me trouwen? Zelfs als ik moord in m’n schoenen krijg?” Jenny wilde dat nog steeds en weer wat vrolijker ging ze naar huis. Haar vader en Marco’s vader stonden elkaar net voor rotte vis uit te schelden toen ze bij haar huis aankwam. “Allemaal voor de poen, hoe heb je die meid zo gek gekregen? Van mij krijgen ze geen cent, en jij heb geen cent dus dat is simpel.” Jerry had de smaak aardig te pakken. “Jouw zoon kon ze handen weer eens niet thuis houden en blijkbaar ook iets anders niet, anders was Jenny niet zwanger en dan zat hij nu ook niet vast.” Niet dat die twee dingen iets met elkaar te maken hadden, maar Peter vond, dat als hij nu toch aan het woord was, hij beter al z’n grieven maar kon spuien. Christa maakte een eind aan deze vertoning, de buurt genoot, zo’n ouderwetse ruzie tussen twee grote kerels, om te smullen. Peter liet zich meenemen door zijn vrouw en probeerde wat af te koelen. Jenny had zich opgesloten op haar kamer. Belachelijk, twee opa’s die zo tekeer gingen. Marco kwam drie dagen later naar huis. Samen met Jenny en Benno zat hij in het clubhuis. “Volgens mij hebben die twee ouwe heren ooit eens iets gehad. Niets voor mijn vader om zo opgewonden te raken over een moetje.” Benno begreep er niets van. “Ik zal het wel eens aan ma vragen, misschien wil ze het vertellen.” Chista deed dat diezelfde avond onder het afwassen. Die had eerst geprobeerd Jenny’s vraag te omzeilen, maar na een beetje aandringen had ze toch maar verteld, dat ze vroeger het liefje van de vader van Marco was geweest. “Als ze echt oorlog willen, die twee mannen, berg je dan maar, dan kan niets en niemand ze stoppen, geloof me maar.” Janny geloofde het. Marco vond het een kostelijke grap, toen hij het hoorde: ”Was je bijna m’n zusje geweest in plaats van m’n meisje.” Maar het lachen 72
verging hem, toen de banden van zijn auto doorgesneden waren. Hij dacht dat opa Peter in actie was geweest. Wat overigens helemaal niet het geval was. Het was een wraakactie van een broer van Joost, die nog steeds vastzat en die dacht dat Marco hem verraden had. Maar dat wist Marco niet en hij ging klagen bij z’n ouwe heer. Jerry wist nog wel een aardige grap, hij belde vijf avonden achter elkaar de brandweer om te melden dat het huis van Peter in de brand stond. Plichtsgetrouw kwam de brandweer elke keer met loeiende sirenes voorrijden. De avond dat Jenny en Christa bij Joke gingen koffiedrinken om een trouwdatum vast te stellen, gooide Jerry een paar brandende kranten door de brievenbus bij Peter. De brandweer had niet zo’n vreselijke haast om naar het voor hun al vertrouwde adres te rijden. De trap stond al in lichterlaaie. Peter sprong uit het raam en brak een been, doordat hij op de tuinkabouter van de buurvrouw terecht kwam. Peter klaagde niet en verraadde ook niemand. Hij belde een week later anoniem de politie en zei dat op het adres van Jerry, geen onbekende voor hun, een paar kilo heroïne verstopt was, onder de vloer in de woonkamer. Jerry moest zijn handen omhoog houden van de acht agenten in uniform en een stuk of zes mensen van de narcoticabrigade. Ook Marco stond met z’n gezicht naar de muur en z’n handen in dezelfde positie als zijn vader. De krijgsmacht vertrok drie uur later, zonder heroïne, maar wel met een pistool, een geweer en een paar grote messen. Het huis zag eruit of er een bom ontploft was. De vloerbedekking lag los, hier en daar was het behang beschadigd, alle meubels waren van z’n plaats geweest en ook de bekleding van de bank was op de meeste plaatsen onherkenbaar veranderd, omdat er nu grijze vulling doorheen stak. Jerry vermoedde wel hoe de politie aan de tip was gekomen, maar hield zich groot, behalve tegen Marco en Joke. “Een asbakkenras, die schoonfamilie van je. Nou zie je het met eigen ogen, tuig dat is het.” Joke ging naar Christa, ze was bang voor haar eigen man en ook Christa voelde zich niet meer veilig. “Vandaag of morgen gaat er een bom bij een van ons twee door het raam. Ik wil dat niet, we moeten een oplossing bedenken. Laten we de kinderen maar bij elkaar roepen.” Ze kwamen net op tijd bij het buurtgebouw, want Marco en Benno kregen net ruzie, over wiens vader de grootste 73
schurk was, Jenny stond er wat witjes bij. “Hou op, jullie zijn al net zulke kinderen als jullie vaders. Hier moet een eind aan komen, we gaan nu praten.” Een dag later vond Peter een briefje op de spiegel in de gang. Er stond op ”Lieve Pa, ik wil niet dat mijn kindje tussen ruzie geboren wordt, dus wij gaan er vandoor. Liefs, ook voor mam. Jenny.” Peter voelde zich verdoofd, en riep Christa, want lopen met een gipsbeen valt niet mee. Jerry vond een briefje bij z’n scheergerei, er stond op: ”Beste Pa, ik ben weg met Jenny, het is een leuke meid en ik hou van d’r.Groetjes en een zoen voor ma. Marco.” “Zo’n snotjong, zeker opgestookt door z’n schoonouders, als ze hem daar in huis verstopt hebben en ik vind hem, breek in allebei z’n benen.” Joke wist er, dankzij de zakdoek onder haar neus, zeer verdrietig uit te zien, en zij snikte: “Ik ga met je mee.” Christa deed open, ze had ook al zo’n ding onder haar neus hangen en snotterde: “We wilden jullie net opbellen. Weten jullie waar de kinderen naar toe zijn?” Door deze openingszin zakte de woede van Jerry. Hij plofte op de stoel naast Peter, die met een been omhoog zat en in eerste instantie wat achteruit gedeinsd was toen Jerry de kamer binnenkwam. “We zitten dus in het zelfde schuitje, is me dat wat moois, mijn enigste kind.” Peter wilde eerst iets zeggen als “En wat voor een”, maar besloot zich in te houden. “Jullie hebben het er zelf naar gemaakt, met dat achterlijke gekibbel van twee mannen, die juist een voorbeeld zouden moeten geven.” Christa had gesproken en verongelijkt trokken de vrouwen zich terug in de keuken, waar ze moeite hadden niet hardop te lachen. “Laat ze maar een poosje zweten, ik geloof dat het werkt, en zo kunnen de kinderen ook eens rustig van elkaar genieten. Jenny heeft al gebeld, ze zijn goed aangekomen.” Ze kwamen door de gezamenlijke zorgen, dichter bij elkaar. Jerry kwam dagelijks langs bij Peter om te horen of hij of Christa al iets wisten. Peter niet, Christa wel, maar die hield haar mond. De dag dat het gips eindelijk van Peter’s been af zou gaan was Jerry zo vriendelijk hem even naar het ziekenhuis te brengen, Peter wilde ook nog langs een winkel waar ze tuinkabouters verkochten. 74
Jerry stond erop dat hij hem zou betalen, ze kregen hier weer bijna ruzie om, tot ze besloten ieder de helft te ‘dokken’. De buurvrouw was niet thuis, ze zat boven bij Christa te wachten op de terugkeer van de mannen, samen met Benno, Marco en Jenny. De koffie was klaar, het huis was versierd en de beide pa’s sloten hun kinderen in de armen. Op het midden van de tafel stond de enorme taart die Christa had besteld. Ze gaf Peter een knipoog en die gaf Jerry een knipoog. Joke begon te snijden maar legde de tekst van de taart op een apart bord. Op dat marsepeinen hart stond: JULLIE HEBBEN DE TOEKOMST!
75
mooI
rood Is nIet lelIjk
J
aap was een geregelde bezoeker van het café in de straat waar hij woonde. Een keer of vier per week haalde hij er een pilsje en kletste wat met de rest van de stamgasten. Er heerste een sfeertje van mannen onder elkaar, dus ook het onderwerp vrouwen kwam regelmatig aan bod. Jaap had niet te klagen over zijn Karin, maar net als de rest van de mannen deed hij dat toch. “Ze wil dat ik het huis aan de buitenkant een grote beurt geef. Ik vind dat het nog wel een jaartje kan wachten, maar ze zeurt maar door.” “Gewoon zelf een kwast in handen geven,” wist een van de andere heren te melden, “dan beseft ze wel wat een rotbaan dat is.” Die avond werd het wat later dan anders, en misschien hadden ze ook een biertje meer op dan gebruikelijk was. Jaap z’n huis kwam weer ter sprake en hij werd uitgedaagd zijn huis diezelfde nacht nog te schilderen, in elk geval de voorgevel. Bij gebrek aan een andere kleur zou dat met rode verf moeten gebeuren. Als Jaap dat die nacht nog zou doen, zou hij van elk van de anderen honderd gulden krijgen. Achthonderd piek, niet mis, maar niemand dacht dat Jaap daar de voorkeur aan zou geven. Als hij het niet zou doen betekende dat voor Jaap een rondje voor het hele huis, maar dat gebeurde regelmatig, dus was nauwelijks een straf. Jaap besloot te gaan schilderen en de volgende ochtend had het huis een knalrode gevel. Karin begreep eerst niet waarom iedereen die langs liep verbaasd naar hun huis keek, maar toen de melkboer aanbelde met de mededeling: “Mooi rood is niet lelijk”, kreeg ze de schrik van haar leven. Jaap legde uit waarom hij het had gedaan, maar het eind van het liedje was, dat hij achthonderd gulden rijker en een vrouw armer was. Karin vertrok naar haar zus en zou pas terug komen als het huis wit was. Jaap hield zich kranig, hij dacht dat ze wel bij zou trekken. Zo’n drukte maken over een kleinigheid, hij begreep er 76
ongedateerd - ± 1987
niets van. Als ze er een paar dagen uit wilde, had ze dat toch gewoon kunnen zeggen? Karin dacht ook zoiets: “Jaap zal wel bellen om te zeggen dat hij spijt heeft en dat het huis weer gewoon wit is.” Week één ging voorbij. Ze misten elkaar wel, maar het werd nu een prestigekwestie. Jaap was de eerste die contact zocht, en wel door middel van een advertentie in de krant. Onder ‘Gelukwensen en Bedankjes” stond: “Lieve Karin, als je terug komt leg ik de rode loper voor je uit, je zal zien dat die heel mooi kleurt bij ons huis.” Karin moest wel lachen toen ze dit las, maar vond het vervelend dat het huis dus nog steeds rood was. Ze maakte ook een advertentie, en twee dagen later stond in diezelfde krant dit te lezen: “Lieve Jaap, als jij over de Rooie gaat, ga ik over de Groene.” De dag daarop was het gezamenlijke bankboekje leeg! Jaap had de advertentie eerst niet begrepen, maar nu werd hij toch wat kribbig en ging weer bellen met de krant: “Lieve Karin, rood, wit, blauw, de laatste kleur past niet bij jou”. Vervolgens haalde hij de girorekening leeg. In het café vonden ze dat dit wat uit de hand ging lopen, Jaap was ook niet meer gezellig, Weliswaar plaagden ze hem volop, en als er vreemden bij waren die over hun huwelijk gingen klagen, kregen ze een doorverwijzing naar Jaap. “Jaap heeft dé manier gevonden om van een lastige vrouw af te komen. Het kostte hem maar een nacht.“ Nee, ze vonden dat het nu wel lang genoeg had geduurd en besloten deze twee stijfkoppen een handje te helpen. Die week stonden er twee, bijna identieke advertenties in de krant, ook nog onder elkaar geplaatst, “Lieve Karin, wat vind je van roze? Ik mis je, Jaap.” “Lieve Jaap, wat vind je van roze? Ik mis je, Karin.” Karin belde Jaap om te zeggen, dat zij die advertentie niet geplaatst had, en hij verzekerde haar hetzelfde. Maar vertederd dachten ze beide dat de ander twee advertenties had geplaatst, om op die manier de breuk te herstellen. Het maakte ook eigenlijk niets uit, ze waren liever samen in een roze huis, waarbij de loper die voor de deur lag vloekte met de rest van het huis, op de dag dat Karin thuis kwam. 77
In
de sauna
I
k kwam hem tegen in de sauna. Na een vermoeiend programma zat ik bij te komen in een riante relaxstoel. “Wil je wat van me drinken, wijffie?” vroeg de stevige body builder in plat Haags. Ik was nu al een paar uur alleen en een beetje aanspraak leek me wel gezellig. “Koffie graag.” “Sonja, twee koffie!” En de man plofte neer. “Noem mij maar Joop, waar luister jij naar?” Het bekende “mooie naam” volgde, toen ik mijn naam had gezegd. “En wat doe je voor de kost? Kapster. Mooi beroep lijkt me dat. Ik kom net uit de bajes, Scheveningen, vier maanden, de ergste van mijn leven. Mij zien ze daar nooit meer, zo waar ik Joop heet. Stelletje klerelijers. En wat doet je man?” “Die werkt in de gevangenis, als bewaarder,” antwoordde ik ietwat beschroomd. “Geeft niks hoor wijffie, kan de beste gebeuren,” zei Joop troostend. “D’r lopen ook hele toffe gozers tussen, maar het is toch niets voor mij. Dat wippen hè, dat is het ergste. Je kan op een stoel gaan zitten wippen, maar iets anders is er niet bij. Wel als je langer moet zitten, dan mag je vrouw tweemaal in de maand komen. Hé, kunnen wij niet een keer gaan stappen, of vindt je man dat niet goed?” Ik antwoordde dat die dat zeker niet goed zou vinden. “Jammer, ik zag je net in het zwembad, je hebt alles op de goeie plekken zitten en je hebt een lekkere kont. Wil je nog een bakkie?” “Ik zat niet voor iets ernstigs hoor. Gewoon pech gehad. Ik rij al drie jaar op Brussel met hasj, maar dit was de eerste keer dat ik alles in één keer meenam. Het is een klote-eind hoor, tweemaal per week naar België. Die douanevent kon niet tegen een grapje. Ik gaf mijn pas op z’n kop en zei dat als hij even op z’n kop ging staan hij kon kijken of ik op de pasfoto leek. Stomme Belgen, openmaken en ja hoor, 3000 kilo hasj. Weet je zeker dat het niet mag van je man?” Ik zei dat ik het zeker wist, bedankte voor de koffie en liep richting sauna, voor een nieuwe ronde. Achter me hoorde ik nog net “Zonde, met zo’n lekkere kont!”
78
ongedateerd - ± 1987
79
Voorouders
W
e vertrokken op zondag. De Elzas was onze vakantiebestemming. We - zusje Bea en ik - zouden daar een poging doen onze voorvaderen en voormoederen op te sporen. Mijn vader was geboren in Altkirch, en als kinderen gingen we daar elke zomervakantie naar toe. Naar het enige nog levende familielid van hem: tante Marie. (Nee, da’s niet waar, er leefde daar ook nog een neef, maar dat woord begrepen we niet als kind en niemand die het ons uitlegde. En er leefde ook nog een halfbroer, maar die vermaakte zich vooral aan de Zuid-Franse kust.) Als we in Altkirch aankwamen werden er nog net geen vlaggen uit gehangen, maar verder was het feest compleet. Binnen een halfuur wist het hele dorp dat “Alphons uit Nederland” er was. Mijn moeder had weinig plezier tijdens deze - voor die tijd buitensporige (of buitenlandse) vakanties. Dat had - behalve de aanslag op het huishoudbudget - nog een aantal oorzaken. Ze was de tweede (en 25 jaar jongere) vrouw van mijn vader en de eerste vrouw had geen enkel probleem gehad - in tegenstelling tot mijn moeder - zich verstaanbaar te maken en de gesprekken te volgen, die in rap Elzassisch werden gevoerd. Maar het belangrijkste was dat mijn vader op slag veranderde als hij de grond van zijn wortels betrad. Hij was normaal een rustige man, maar als hij daar was werd hij druk en familieziek. De vader van mijn vader (aan wie we onmogelijk konden denken als “opa”) was overleden toen mijn vader vier was en zijn - inmiddels hertrouwde - moeder toen hij tien jaar was. Tante Marie had zich daarna met zijn opvoeding bemoeid. Ze was het jongste zusje van zijn moeder, maar slechts 15 jaar ouder dan mijn vader. Ze overleed in 1977, bijna 94 jaar oud. Mijn vader was overleden in 1974, maar de rouwbrieven uit Frankrijk waren voor mijn moeder (en voor ons) onleesbaar en eerlijk gezegd: we deden weinig moeite.
80
ongedateerd - ± 1987
Tante Marie was een lief vrouwtje. Vroeger had ze een mooi, vrijstaand huis met veel grond er omheen, aan de rand van het dorp. Op die grond groeiden aardbeien, die nog naar aardbeien smaakten, en groenten, die ze verkocht. Ze kon uitstekend voor zichzelf zorgen. Haar man was al voor de tweede wereldoorlog overleden en het woord geëmancipeerd was nog niet uitgevonden. Later, in mijn tienerjaren, logeerden we in het plaatselijke hotel, omdat tante Marie in een verpleeghuis werd verzorgd, ze was bijna blind. Als we bij haar op bezoek gingen had ze allerlei toetjes, die wij niet lustten, voor ons bewaard. Zo’n puddinkje kwam dan onder een servetje vandaan, uit het laatje naast haar bed. De griezels liepen ons over de rug. Mijn vader kende het hele dorp. De bakkersvrouw moest eerst met mijn vader knuffelen, dan met ons en richtte vervolgens een feestmaal aan, compleet met zelfgestookte jenever voor de volwassenen en crème de menthe voor ons kinderen. Wij waren echte Hollandse kinderen, dus lichtblond, bijna wit en samen met mijn moeder, die er ook nog prachtig uitzag, voelden we ons een koninklijke bezienswaardigheid. Mijn zusje en ik hadden - het was 1986 - de behoefte om te zoeken naar waar we de rest van de familie zouden kunnen vinden. We begonnen dus op de begraafplaats. In Altkirch zijn er drie. Een voor militairen, allemaal netjes in een soort van patroon, waarbij het enige oneffenheidje was, dat christenen en moslims andere grafstenen hadden. De tweede begraafplaats was uitsluitend voor mensen van het joodse geloof. De stenen waren allemaal verschillend, de namen niet, maar wat het meeste opviel was dat er geen bloemetje of plantje te bekennen viel. Alleen maar stenen. Ook hele oude, zelfs uit de 18e eeuw, maar dat maakte de plek alleen nog maar saaier dan het daar al was. Doods, dus. De begraafplaats voor de rest van de bevolking lag naast de andere twee. Al zoekend, kwamen we mijn grootmoeder tegen. Althans, we vonden haar graf. Bea vond het en voelde er ook gelijk een verwantschap mee, die ik totaal niet voelde. Maar ja, haar tweede 81
naam was hetzelfde als de eerste van onze oma: Philomène. Ze lag daar in het graf met nog een paar mensen en we schreven alles op. Op het gemeentehuis zouden we vragen wie dat allemaal waren. Tante Marie vonden we ook. Zij lag in het graf met haar echtgenoot en haar moeder, onze overgrootmoeder, Agathe Schakemy. Wij hadden die naam nog nooit gehoord. Zij was gestorven in 1927. Waarom had zij dan destijds niet voor mijn vader gezorgd? Er waren vragen genoeg. Dus gingen we naar het Hôtel de Ville, het gemeentehuis. De dame achter de balie was zeer behulpzaam. Zij had in haar kaartenbak alle persoonsgegevens van mensen die langer dan een jaar in het dorp hadden gewoond. Geen Werner. Dus mijn vader zou hier nooit gewoond hebben? Wel alle Studers, dus ook tante Marie. Toen we iets over de inhoud van het graf van mijn oma vroegen, werden we doorverwezen naar kamer 3, waar twee heren ons aanstaarden of we net uit een UFO waren gestapt. Mijn zusje had zich voor deze trip een hoed aangeschaft en die was nu onafscheidelijk van haar hoofd. Mijn anders-zijn bestond uit een haarkleur die niet anders te beschrijven is dan een kruising van een rode-koolplant met een cyclaam. Ze zaten met open mond en waren duidelijk verbaasd dat we probeerden hun taal te speken, een mengelmoes van Duits en Frans, aangevuld met hand- en voetgebaren. Nu weet ik ook waarom Fransen altijd zo druk aan het gebaren zijn, op een andere manier kom je er niet uit. Ook uit hun gegevens bleek dat er nooit een Werner had gewoond. Ze konden niets vinden, ook niet van onze opa - Jean Werner - die in het dorp een kroeg “Wilhelm Tell” had gehad. In het graf van tante Marie lagen haar moeder en man en nog een tweede Marie Bruder née Studer. Beide geboren in 1883. De een dood gegaan in 1910, de ander in 1977. Wij vonden dit nogal typisch, zelfs al was er ooit sprake geweest van een tweeling, dan noemde je ze toch niet beiden Marie. En ze konden nooit beiden met een Bruder getrouwd zijn geweest. De heren van kamer 3 vonden er niets vreemd aan. Aan ons wel. En als we nu maar snel zouden vertrekken, zou hun dag nog te redden zijn. Dit alles lag zo duidelijk op hun gezicht te lezen dat we besloten eerst maar een démi vin blanc te gaan 82
verorberen op het dorpsplein, in het restaurant van een vriend van mijn vader. Zoiets stond mij in elk geval bij. “Ik geloof dat die mijnheer Paul is”, zei ik. Hoewel - of juist omdat - ik twee jaar jonger ben dan Bea, bleek mijn geheugen hier iets beter te werken. Moeiteloos wist ik alles terug te vinden, op het huis van tante Marie na. “Laten we hier gelijk maar eten. Maar ik ga niet tegen die man praten, hoor,”zei Bea. Dat was niet aardig. Haar Frans is stukken beter dan dat van mij, dus ik was min of meer afhankelijk van haar mening over wie in aanmerking kwam voor een gesprek en wie niet. “Ze hebben gewoon een fout gemaakt, er kunnen er nooit twee zijn geweest. Geloof jij dat?” Ik vond het ook uiterst merkwaardig, maar “een foutje” is wel een heel simpele oplossing. “We gaan zo terug en vragen of ze nog meer papieren van de Studers hebben.” Iets bedeesder kwamen we weer bij de mevrouw aan de balie. ----------------------------------------------------------------------------Hier houdt het verhaal op. Niet echt, maar meer heeft Diana er niet over geschreven. Het is helaas een onvoltooid verhaal gebleven. Jammer, want het was een ontzettend leuk avontuur en het begin van mijn passie voor genealogie in het algemeen en de familiegeschiedenis van onze familie in het bijzonder. Op onderstaande foto het exacte moment waarop mijn bevlogenheid met stamboomonderzoek is begonnen.
83
Een
W
kerstkaart
e ontvangen er een heleboel, maar de tweede ex van mijn eerste ex, had - zonder opzet (denk ik) - een kaart zonder postzegel verstuurd naar ons adres.
Om eerlijk te zijn, ik koop de kerstkaarten en de postzegels, maar ik kom er zelden toe ze te versturen, hooguit tien naar mensen die verder geen of weinig familie of vrienden hebben. Maar als ik er een verstuur, doe ik er een postzegel op. Dat had zij dus vergeten en daarom kregen we een extra kaartje van de TGP (nee geen PTT meer), met het verzoek of ik de zegel alsnog wilde betalen: 29 cent. Ik ben daar niet moeilijk in, maar als ik al geen tijd kan vinden om die zestig kaarten te gaan zitten schrijven gaat dit dus ook naar de afdeling “jammer, maar helaas”. In de krant lees ik dat ze het bij de posterijen zo druk hebben dat ze met een dubbele bezetting werken, ik denk dat ze alleen al voor dit soort kaartjes een paar honderd man extra hebben. Vandaag, eind januari ’05, krijg ik een tweede kaartje met het verzoek om 50 cent te sturen, voor een kaart waar ik niet om gevraagd heb. Uit betrouwbare bron heb ik gehoord dat ik het kaartje van toen had moeten terugsturen, met de tekst “onbekend op dit adres”. Lieve mensen van de post, ik stuur die zegel wel op, maar reken uit wat dat rotkaartje jullie nu al heeft gekost. Voor ieder ander een goeie tip voor de volgende kerst. We doen er geen van allen meer een zegel op en schrijven allemaal “onbekend op dit adres” en misschien een zinnetje als “fijne feestdagen en sterkte met de drukte”.
84
29 januari 2005
Pc-IllusIe
H
ier is, zonder twij fel, de beste PC-illusie die ik ooit heb gezien!
Om te zien waar ik het over heb moet je het volgende doen: 1) Relax en kijk rustig naar de 4 kleine stipjes in de tekening gedurende tenminste 30-45 seconden. 2) Kijk dan langzaam naar de muur naast je. 3) Je zult een licht-cirkel zien verschijnen. 4) Knipper nu langzaam met je ogen en er zal een figuur verschijnen. 5) Wie of wat zie je ? Ik heb het een paar keer geprobeerd en het werkt keer op keer!!
6 februari 2005
85
huwelIjksnacht
H
ij - op hun trouwdag, allebei nog in het pak, op hun luxe hotelkamer - zegt “Lieve schat, doe mij een plezier en trek mijn broek even aan.”
Zij denkt dat dit misschien een leuk nieuw spelletje is, maar ze verdrinkt in die grote mannenbroek. Ze kijkt hem vragend aan, hij zegt dan “dan weet je het maar gelijk, er is er maar een met de broek aan en dat ben ik.” Zij denkt een minuutje na en zegt tegen hem “doe mij nu ook een plezier en doe mij slipje even aan.” Hij doet het maar krijgt het niet over zijn dijen heen en zegt: “ik kom er niet in.” Waarop zij zegt: “Als je zo vervelend doet, blijft dat zo!”
86
16 februari 2005
het
“
taalwonder
Gelukkig ben jij niet kattig,” zei mijn nieuwe vriendje, toen hij voor het eerst bij mij thuis kwam en mijn nestje met vij f jonge poesjes zag. “Maar je bent ook niet voor de poes.”
Hij wilde me gaan zoenen, maar (sorry) ik wilde eerst de kat uit de boom kijken, dus duwde hem een beetje van me af.“Je bent geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, maar ik hou wel van een wilde kat.” Ik dacht, dat hebben we nu gehad, en zei ook gelijk tegen hem “nu gaan we even normaal praten, vind je niet?” Ja, ik ben best direct, maar hij hoorde het niet eens. Ik deed voor de sfeer nog een extra kaarsje aan en hij zei: “Er gaat nu bij mij een lampje branden, ik hoop niet dat bij jou de stoppen doorslaan.” Hij zat er niet ver naast, maar dit was pas het begin.
17 februari 2005
87
Email Van: diana werner Verzonden: zaterdag 5 maart 2005 1:10 Aan: Bart Werner (thuis) CC: Bea Werner (thuis) Onderwerp: kus Lieve Bart, Ik geef het toe, ik ben al een beetje verslaafd, aan dit gedoe. Toen wij bij jou waren, begreep ik er nog helemaal niets van, dat jij en Bea dit soort dingen leuk vonden. Maar geloof me, ik heb het plan om kampioen te worden. Dat zal me nooit lukken, dat begrijp ik ook wel, het is voor jullie ook je werk, maar ik geef er m’n nachtrust er aan, dus ik moet toch wel iets kunnen inlopen (als ik nog vijftig jaar heb), maar het is behoorlijk moeilijk, vooral om het uit-knopje te vinden. Allemaal onzin, ik wil alleen weten hoe het met jullie gaat, wil je me dat vertellen? Aan deze kant van de wereld, gaat alles goed, maar ik wil van jou iets meer horen. (Met deze kant bedoel ik je twee zusjes.) Mijn twee grootste liefdes,Ylva en Diaz, worden in een sneltreinvaart groot. Ylva wil, als ze groot is, wel bij me komen werken, als ik beloof dat ik niet dood ga, ik ben niet de rottigste, dus dat heb ik beloofd. Ik ga proberen, om een bijlage mee te sturen, maar kijk niet op als dat niet helemaal lukt. In elk geval, heel veel liefs voor de hele familie, van deze hele familie. Liefs en kusjes, Dia bea
88
Twee
bedden
W
e slapen apart. Mijn lief heeft hoge bloeddruk, dus altijd warm, ik heb het meestal koud. Hij slaapt met de balkondeur open, liefst zonder dekbed, en ik heb een heerlijk warm waterbed, met een temperatuur die nog het meest op een babybadje lijkt. We hebben dus twee slaapkamers, we gaan regelmatig bij elkaar op bezoek, maar het zou handig zijn geweest als iemand ons had verteld hoe je in een waterbed een gezellige vrijpartij kunt hebben. Persoonlijk vind ik het knuffelgedoe erg prettig en dat gaat prima in het waterbed, maar als het moment daar is, verhuizen we dus naar die ijskoude slaapkamer met een hard matras. Soms val ik daar ook wel eens in slaap, maar ik heb gewoon geen acht uur slaap nodig, dus als er al een beetje gesnurk hoorbaar is, wil ik nog wel eens de tv aanzetten en een sigaret roken. Ik weet het, een slechte gewoonte. Deze week ging het helemaal mis. Ik stak dat ding aan en het vloog min of meer uit mijn hand. Ik was al bang voor eventuele brandplekjes in het laken, maar het bleek dat de sigaret boven op mijn lief z’n neus was geland. Hij heeft geen kleine neus, dus eigenlijk wel een makkelijk doelwit, maar zijn “Au, wat doe je nou?” was genoeg, om een aanval van slappe lach te krijgen, die niet meer te stoppen was. Mijn lief vond het helemaal niet grappig. “Ik begrijp niet dat je hier nu om moet lachen”, zei de man die ineens was opgehouden met snurken, en ik kon niet meer ophouden met schateren, “Dus je wilt zeggen dat ik m’n sigaret op je neus heb uitgemaakt?” Om vervolgens, na mijn grappige opmerking (vond ik), weer helemaal in een deuk te liggen, pijn in m’n buik van het lachen. Ik begrijp best wel dat het niet een hele elegante actie was, maar dan is het toch wel erg plezierig, dat je in je eigen bed, nadat je min of meer die koude kamer bent uitgezet, nog een uur de slappe lach hebt, denkend dat die neus een soort asbakje is.
17 februari 2005
89
Onze Lieve Vrouw
Z
elf vind ik het een leuke opening, als ik onze lieve heer zou zijn, zou ik onze lieve vrouw zijn (ik maak geen grapje, ik ben het ook).Het is onbegrijpelijk dat mijn afbeeldingen eruit zien als een soort sinterklaas, zonder mijter, en dan zegt men Onze Lieve Vader, die in de hemel is, en de rest van dat gebedje, terwijl ik een hele leuke vrouw ben, een soort onze lieve moeder. Ik geef het toe, het was mijn eerste project. Allah, Boeddha, en de rest van ons goddelijk gezelschap, lagen over de grond (nou ja, zoiets) te rollen van het lachen. Dat scheppen van jou, dat lukt je nooit, voorspelden ze mij, ze hebben er zelfs weddenschappen op afgesloten. Ik geef het toe, ik heb verloren, het gaat maar over een paar repen chocola, maar ik dacht, dat is een makkie, eigenlijk alleen omdat ik zo naĂŻef was om in het goede van de mens te geloven. Dom, dom, dom, maar ik had niet gerekend op seks, macht en geld. Een jaar of drie-vier-vijfduizend geleden, had ik nooit kunnen bedenken, dat die drie dingen het belangrijkste zouden worden op mijn bol. Ik had een beetje berekend, dat iedereen eten en drinken zou hebben, maar ik heb het helemaal verkeerd ingeschat. Dat mensen oorlog zouden gaan voeren uit onze naam, dat vinden Allah en de rest ook wel wat vreemd (maar ze willen toch hun repen). Wij maken eigenlijk de hele dag wel enorm plezier met elkaar, vooral over al onze miskleunen, want ik ben gelukkig niet de enige die het verkeerd heeft gedaan. Zo sportief zijn ze hier wel. Om ook hun eigen fouten in te zien. Waarom kunnen mensen daar beneden, dat dan niet? Gewoon een beetje lachen, met, en om elkaar?
90
7 oktober 2005
Diep in m’n hart schaam ik me dood, ik dacht iets moois te hebben gemaakt, een mooie natuur, hele prachtige beesten, een leeuw, een papegaai, ik vond mezelf heel creatief, alle kleuren, die je maar bedenken kunt, heb ik er tegen aan gegooid, maar het is toch een vreselijke vergissing gebleken. Ik geef het op, dit is nooit meer te redden, maar ik ga hevig nadenken, wat ik nu eens moet gaan doen. Maar eerst moet ik langs de Verkade-fabriek: ik heb nog een paar weddenschappen in te lossen.
91
Ik
heB het geProBeerd
I
k heb het geprobeerd, Char te zijn. Ik heb het maar twee keer gezien, haar programma, en omdat ik in het gelukkige bezit ben van een dameskapsalon, heb ik proefpersonen zat.
Je zult me nooit horen zeggen dat ik mensenkennis heb, maar vrouwenkennis heb ik absoluut. Dat kan ook niet anders, als je dertig jaar lang per dag tien, tot twintig van dat soort mensen onder je handen hebt gehad. Geloof me maar, als ik een dame op straat zie lopen, weet ik hoe haar keukenkastjes eruit zien. Alles op soort, smaak, iets te precies, of een grote zooi, ik herken ze. Dus een dagje Char spelen is niet zo moeilijk voor mij, alleen normaal doe je dat niet. Maar die vrijdag, vertelde ik gelijk aan de eerste klanten dat ik goed voor hun haar zou zorgen, maar ook een beetje Char was. Niet zeggen wat je wilt met je haar, ik weet het al! En dat klopt natuurlijk ook, een beetje klantenkennis, een beetje vakkennis. Het is appeltje, eitje, kortom, simpel! Je zegt gewoon, net als Char: ”Komt er iemand in je familie of vriendenkring voor, wiens voornaam begint met een M? Of een P? Of een R? Of zit een van die letters in die naam?” Je hoeft niets te zeggen, maar je kunt aan de uitdrukking op iemands gezicht zien dat ze denken “hoe kan ze weten dat mijn vader Peter, mijn broer Ralf en mijn moeder Marie heet?” ”Is die persoon levend of dood?” Dat gaat me te ver, ik bedoel je bent helderziend of niet. Het aardige van die mevrouw Char is dat ze positief is, en troost kan bieden aan iedereen die er open voor staat. Er is niemand die een consult, of gesprek met haar wil, die niet een groot gemis ervaart, of een probleem heeft; ze speelt een beetje de rol van de kerk van vroeger, alleen zeggen die opperhoofden van de kerk na afloop niet: geef me een knuffel.
92
26 januari 2006
Ik geloof best dat er iets meer is tussen hemel en aarde. Ik denk alleen niet dat je geesten kan bereiken tussen acht en negen, precies als de uitzending begint, maar misschien komen ze wel op de aangevraagde tijd. En natuurlijk moeten ook helderzienden een belegde boterham verdienen, maar echt, die heel bijzondere mensen, verkopen geen ingestraald water voor vijf gulden, zoals die mevrouw in die blauwe jurken, die ons wijsmaakt dat ze een jaar niet mag praten in Nederland, maar in België wel.Wat een onzin! Als er al een god of zoiets zou bestaan, heeft hij, of zij, toch niet de grens aangegeven tussen België en Nederland. Af en toe, ben ik wel onder de indruk, maar als je er op mijn manier naar kijkt, is het bijna grappig, Ik kan u aanraden zelf eens te testen, hoe het u als Char of Jomanda zou vergaan, geloof me, het lukt u ook. Als u behoefte heeft aan tips of goede raad, kunt u me uitnodigen voor een gesprek, of consult, in 2006 mag ik praten in Nederland, dus u heeft geluk. ------------------------------------------------------------------------------
Char Margolis is een Amerikaanse spiritiste die beweert onder andere haar intuïtie te gebruiken om in contact te komen met overleden dierbaren. Het televisieprogramma Char werd in Nederland van 2002 tot 2010 uitgezonden door RTL4. Jomanda, is een Nederlandse die beweert een genezend medium te zijn. Naar haar eigen zeggen heeft ze bijzondere gaven: ze is helderziend, -voelend en -wetend, waarbij ze beweert hulp te krijgen van haar overleden vader en andere krachten in de geestelijke wereld. Van 1992 tot 1999 hield Jomanda ‘healings’ in de Evenementenhal te Tiel, waar heel wat mensen op af kwamen. Op deze bijeenkomsten alsook in radio-uitzendingen ‘straalde’ ze flessen kraanwater ‘in’, die daardoor genezende krachten zouden bezitten.
93
Het
was in het zwembad
E
rg bijzonder, er bestaat een wereld waar wij niets van weten. Ik bedoel, wij Nederlanders. Ik ken een meisje (nou ja, dat zeg je naarmate je ouder wordt, ze is zevenentwintig), van Marokkaanse afkomst en twee jaar in Nederland. Ze heet Latifa en haar zus heet Fatima. Die is trouwens al tien jaar eerder hier komen wonen, maar ze is ook tien jaar ouder. Ze doen best veel moeite om onze cultuur te begrijpen (hoewel dat waarschijnlijk nooit echt zal lukken), beiden op zwemles, beiden op fietsles. Vanavond was dus de “Grote Avond” voor ongeveer zestig dames en meisjes, die in elk geval niet van Nederlandse afkomst waren: het A-diploma zwemmen halen, in het zwembad, waar anders. Samen met een vriendin had ik afgesproken dat we zouden gaan kijken, als de zusjes moesten afzwemmen. En afspraak is afspraak, hoewel ik op dat moment, om acht uur ’s avonds, toch een beetje hekel aan mezelf kreeg. Zelfs voor mijn eigen dochter en kleindochter heb ik nooit tijd vrij gemaakt om te gaan kijken, maar dat heb ik van mijn ouders, denk ik. Ik heb zes zwemdiploma’s, maar ik geloof niet dat mijn ouders dat heel belangrijk vonden, ze zijn in elk geval nooit komen kijken. “Tussen acht en tien zijn wij aan de beurt”, werd mij verteld. Ik dacht: “Twee uur? Dat kan niet!” Dus ik probeerde het zwembad te bellen, om te vragen hoe laat diploma A aan de beurt was. Het bandje van het zwembad vertelde dat ze om drie uur open gingen, wat ik al een wonder vond, op woensdagmiddag. Maar goed, het zal best om drie uur open zijn gegaan, alleen was er zelfs om halfacht nog niemand die de telefoon opnam. Gelukkig heeft bijna iedereen zo’n belding bij zich, ook mijn twee dames, dus om halfacht belde ik en vroeg hoe laat ze aan de beurt waren. “A, B, C. Allemaal achter elkaar en om acht uur moeten we het water in.”
94
10 februari 2006
Ik ben heel snel mijn vriendin gaan ophalen, om nog op tijd te zijn en dat lukte gelukkig nog. In de hal zaten wel een stuk of twintig kinderen, die niet naar binnen mochten om naar hun moeder te kijken. Waarom weet ik niet. Maar wij mochten gelukkig wel naar binnen. Onder de voorwaarde dat we blauwe plastic zakjes over onze schoenen deden, ophielden met lachen en stil zouden zijn. Zo gingen we het grote gebeuren tegemoet. Geloof me, u hebt nog nooit dames met zwempakken gezien, met daaronder een soort korte broek; u weet wel, jongens in de Tour de France dragen ze ook, maar die dragen er geen badpak overheen. Wij hadden, behalve onze twee favorieten, onmiddellijk een lievelingetje, hoewel meer een lieveling: ze zal een kilo of 100 gewogen hebben. Haar eerste poging om ook maar iets te doen mislukte: boem! Plat op haar buik ging ze het water in. Daarom werd ze onze lieveling! Ik denk dat de zeven dames die toezicht hielden op het diplomazwemmen, hetzelfde hadden: “Vooruit, je kunt het, doe het nog maar een keer!� en dat deed ze ook. Boem! Weer op haar buik. Ik ben echt zo rustig mogelijk gebleven, maar het kostte veel moeite om niet de slappe lach te krijgen. Mijn twee dames, waar ik voor gekomen was, waren al drie baantjes verder, maar zij ging moedig door. Knap hoor! Behoorlijk trots ben ik op al die meisjes, dames, in dat zwembad. Allemaal geslaagd! Ook onze lieveling. Het is en blijft een andere wereld, maar dit is echt wel integreren.
95
Engeltjes
V
oor Ylva en Diaz.
Ik wil het jullie goed uitleggen. Engeltjes zijn heel erg goed voor mensen. In het gedichtje staat: “Als we gaan slapen zijn er altijd engeltjes die op ons letten. Ze willen dat het goed met ons allemaal gaat.� Engeltjes kun je niet zien! Maar geloof me maar, ze zorgen ervoor dat het goed gaat met jullie. Dus hoeven jullie nooit bang te zijn, want die engeltjes hebben ook heel goed op jullie mamma gelet, en ook voor Bea en oma zijn ze altijd heel erg lief geweest. Engeltjes zijn een beetje kindjes van God en ze zijn alleen maar lief. Ik denk dat we allemaal een beschermengeltje hebben, ook die kunnen we niet zien, maar we kunnen wel heel erg blij zijn dat we er een hebben.
96
20 februari 2006
In het gedichtje staan er veertien. Een beetje druk, vinden jullie dat ook? Maar liever veertien, dan helemaal geen engeltje in de buurt. “Twee die me dekken” betekent twee die me toestoppen. “Twee die me wekken” is twee die me wakker maken. Voor de rest: vraag het aan pappa, mamma of oma en anders maar aan je eigen beschermengeltje, ik weet zeker dat ze heel erg lief is.
97
Mijnheer van Engelen
I
n die tijd vond ik het nodig dat mijn dochter van vijftien jaar haar eigen zakgeld moest verdienen. Alles wat ze aan mij vroeg, kreeg ze en haar wensen waren nooit buitensporig. Geen drie dure spijkerbroeken, maar twee. Ik heb geboft. Als tegenprestatie was ze altijd heel royaal voor mij: als ik geen kleingeld had of geen geld voor bijvoorbeeld de werkster zei ze: “Mam, pak maar uit mijn spaarpot.” Of uit haar jaszak, of onder haar bed, of waar dan ook vandaan. Dat was de manier waarop we leefden. Ze had natuurlijk wel keuzemogelijkheden: kranten rondbrengen, in een supermarkt vakken vullen, babysitten etc. Maar ze deed wat in haar genen zit. Mijn ouders hebben levenslang een kapsalon gehad en hetzelfde geldt voor mijn schoonouders, opa’s, oma’s, tantes, zelfs pappa en mamma, allemaal kappers. Dus ze dacht niet eens aan de supermarkt en de babies, als ze dan toch op zaterdag iets moest doen, dan maar mee naar de kapsalon, die net als mijn dochter van mij was. Elke zaterdag reden we dus samen naar de zaak. Ik met iets meer zin dan zij, maar eenmaal aangekomen werd mijn kind toch wel weer heel gezellig en vrolijk. Ze kende iedereen en elke klant kende Yura, want dat is haar naam. Dan hoef ik niet meer te praten over “mijn kind” of “mijn dochter”, u weet nu hoe ze heet. We hadden ook een hond, Bas, een grote zwarte lobbes en op momenten dat het stil was vonden mijn meiden (want behalve Yura werkten er nog twee meisjes) het erg leuk om de kuif van Bas te kleuren. De dierenbescherming hoeft hier niet op te reageren, want dit alles gebeurde met natuurlijke producten. Als je eenzaam bent is dit een goede tip: neem een puppy of kleur je hond z’n haar en je hebt altijd aanspraak op straat, op het strand of in het bos.
98
29 maart 2006
Mijn meisjes hadden besloten dat het kleurtje rood en paars moest worden en Bas genoot van de aandacht. Want je moet wel zorgen dat zo’n hond een kwartiertje stil blijft zitten of liggen: het is niet de bedoeling dat de hond de kleur eruit likt. Dus Yura, of een andere jongedame, ging een kwartiertje op de grond zitten bij de hond, zodat hij niet ging proeven hoe de kleurstof smaakte. U heeft nu een beetje een idee over de sfeer, waarin dit verhaal zich afspeelt. Sorry, ik vergeet nog iets, het gaat over een mijnheer “Van Engelen”. Weet u hoe mensen lopen als ze hun voeten anders neerzetten dan wij? Wij zetten eerst de achterkant van de voet neer en dan de voorkant. Een enkeling doet dat andersom, waaronder mijnheer Van Engelen. Hij liep op een raar soort manier, net of er spiralen of heel kleine trampolientjes onder zijn schoenen zaten. Hij was ongeveer twee meter lang, een tikkeltje wereldvreemd, een hoge ambtenaar en altijd in driedelig pak. Elke zaterdag was hij om acht uur de eerste klant: alleen mooi maken voor het kerkbezoek van zondag. Hij was een jaar of vijfenveertig en naar zijn werk, of naar mij, nam hij nooit de fiets, auto of tram, hij liep. En we mogen wel zeggen, op een bijzondere manier. Dan nu het gebeuren waar ik nog steeds de slappe lach van kan krijgen. Het was in de zomer, een heel warme week. Het was zeker meer dan 25 graden. Yura en ik kwamen om halfacht aan bij de zaak en alle ramen waren beslagen. Een beetje raar vonden we dat wel, maar nietsvermoedend deed ik de deur open. Het hete water stroomde naar buiten. Een leiding van de wasbak was gesprongen, met als gevolg dat de hele zaak in een zwembad van zo’n 5 centimeter diep en 30 graden warm was veranderd. (Zo goed konden wij allemaal niet dweilen, maar na dit gebeuren was het echt schoon, dat begrijpt u.) Ik kon er niets aan doen, ik ging lachen. Yura niet. Die werd boos op mij. Alsof ik het had veroorzaakt, dus toen ging ik nog harder lachen. Haar humeur werd daar zeker niet beter van. “Mam, doe even normaal. Mijnheer Van Engelen komt over een kwartier en daarna elk kwartier een volgende klant!” Met mijn andere meisjes was de afspraak dat ze een uurtje later mochten komen. Precies op die dag. Hoe kun je het bedenken.
99
We begonnen het water de zaak uit te werken, maar met een trekker en dweil is dit bijna onmogelijk. En omdat ik niet meer kon stoppen met lachten, schoot het allemaal niet op. Op de hoek van de straat zat een kleine supermarkt, waar een stuk of vijf jongens werkten. De eigenaars van de zaak kende ik behoorlijk goed. Dus tussen twee lachstuipen door belde ik ze op, vooral omdat ik wist dat ze een waterstofzuiger hadden. Geen probleem. Bovendien kregen we er drie jongens bij geleverd. Die kwamen niet voor mij, maar ze wilden wel even aan Yura laten zien wat ze in hun mars hadden. Nu ging het een stuk sneller, maar inmiddels was mijnheer Van Engelen komen aanspringen. De stoelen en de overige verplaatsbare inboedel hadden we al op straat staan. Hij vroeg geschrokken en hoffelijk of hij iets voor me kon doen. Al word ik tweehonderd, ik zal het beeld nooit meer vergeten en als ik toevallig langs was komen rijden dan had ik misschien wel brokken gemaakt. Een lange man, in driedelig kostuum, die ’s morgens om acht uur, buiten in het zonnetje in een kappersstoel zit, met karretjes met rollers en kastjes met andere kappersbenodigdheden om zich heen, met aan zijn hand een grote, zwarte hond met een paars met rode kuif! De jongens van de supermarkt vonden dat ze zich genoeg hadden uitgesloofd en vertrokken. Het meeste water was weg, maar de puinhoop was enorm. Pas op dat moment begreep ik dat we een nog groter probleem hadden: de waterleiding was kapot! Inmiddels waren de klanten van kwart over acht en van half negen ook al gearriveerd. Deze dames begrepen het probleem gelijk en vertrokken met een nieuwe afspraak op zak. Mijnheer Van Engelen zag ze komen en gaan, maar bleef braaf zitten met Bas aan de hand. “Misschien moet je mijnheer Van Engelen maar even in de keuken wassen,” zei ik tegen Yura. Ook zij vond dat hij toch echt gewassen en gewatergolfd moest worden en aangezien hij geen aanstalten maakte te vertrekken, nam ze hem mee naar de keuken. Ik heb u verteld hoe lang de man was, maar nog niet hoe klein Yura: een meter zevenenvijftig! Ze nodigde hem uit om mee te gaan naar het aanrecht en begon als een soort thuiskapstertje zijn haar te wassen in de gootsteen. Op mijn vraag “Gaat het?” kregen Yura 100
en ik natuurlijk pas echt de slappe lach. Natuurlijk ging het niet. Je met een zodanig groot lijf dubbel vouwen, om je haar te laten wassen! Ik ging maar even wat spullen binnen zetten, loodgieter bellen, klanten afbellen, alles om maar niet naar het tweetal in de keuken te hoeven kijken. Yura zag nu ook wel de humor van alles in. Ze lacht niet zo vaak, maar als ze lacht is ze ook niet meer te stoppen en dan maakt ze een geluid, waarvan je vreest dat niet alleen de glazen, maar ook de ramen in het pand zullen springen. Ze deed het stoer en probeerde de schijn op te houden dat we nog steeds een normale kapsalon waren. Gelukkig kwamen mijn andere dames nu ook binnen om te werken. En dat moesten ze ook! Eén van hen vond dat mijnheer Van Engelen wel een haarmasker cadeau mocht krijgen, ter compensatie van het ongemak. Kopje koffie, koekje, masker, we zouden hem wel even goed in de watten leggen. Het haarmasker moest vijftien minuten intrekken onder de droogkap. Yura kon ik niet meer aankijken, terwijl zij de dames schaterend vertelde hoe achterlijk het er een uur eerder had uitgezien. “Mam, kom even kijken!” In de hele zaak stond een dichte mist. De droogkap had kortsluiting gemaakt, er was een enorme rookwolk uit gekomen, maar de man die er onder zat bleef gewoon zijn tijdschrift lezen alsof er niets aan de hand was. Op de tast haalden we hem onder de droogkap vandaan en zeiden nogmaals “sorry”. Yura stuurde ik met Bas naar buiten, in de hoop dat een van de andere twee meisjes het masker eruit kon wassen, zonder te lachen. Uiteraard nog altijd in de keuken, want de loodgieter zou pas een paar uur later komen. Mijnheer Van Engelen hoefde natuurlijk niets te betalen, ging keurig gekapt de deur uit en op zondag was hij ongetwijfeld weer de meest verzorgde man in de kerk. Maar helaas was het wel de laatste keer dat ik hem gezien heb. (Niet zo heel gek!)
101
de rommelmarkt
H
et zal wel iets hebben opgeleverd, maar in elk geval geen geld! Nooit, nooit meer! 600 boeken, 800 kerstballen, 20 paar schoenen, wat kleding, krulspelden, bloempotten en alles wat mijn man me nog even toestopte net voor we vertrokken: 20 fototoestellen, een paar klokken, beeldjes – al dan niet chinees. In elk geval vond ik het niet erg dat die dingen uit mijn huis verdwenen. In tegenstelling tot de boeken, die ik ook nog meekreeg. We, dat wil zeggen een vriendin en mijn zus, gingen dus naar zo’n tweedehandsbeurs, mijn man diende als pakezel en ik zou het grote geld binnenhalen. Niet, dus. Het hele gebeuren was voor ons de eerste (let wel, ook de laatste) keer, maar de kraamhouders om ons heen doen dit soort dingen elke week en vinden het ook nog leuk. Dat was misschien het enige leuke, je collega’s en medestandhouders. Daar krijg je een band mee, zelfs in twee dagen. Voor een kraam betaal je 50 euro per dag. Een rekensommetje: € 50,- x 500 kramen x 2 dagen en dan betalen mensen ook nog entreegeld. We houden het maar op vijftigduizend euro, dus meer dan honderdduizend gulden (sorry, ik ben toch nog erg aan die gulden verknocht). U moet weten dat mijn zus en ik al heel veel vernieuwende plannen hebben bedacht om rijk te worden. Zo was er het dierencrematorium (we hebben er een nacht lang veel plezier om gehad, zo’n dertig jaar geleden). Maar ook ons plan om studenten de boodschappen thuis te laten bezorgen als je bijvoorbeeld te oud bent of geen tijd hebt om naar de supermarkt te gaan. Dit mes zou aan twee kanten snijden: de studenten zouden hun zakgeld kunnen verdienen en de consument zou er blij mee zijn, bedachten wij, achtentwintig jaar geleden. Wij zouden met deze plannen groot geld gaan verdienen. Als laatste optie hadden we nog het plan om de man van mijn zus in een lekke roeiboot op zee te zetten, omdat hij de enige was met 102
15 april 2006
een levensverzekering. Maar een neuzelbeurs of iets dergelijks, daar zijn we nooit opgekomen. Het blijkt dat er mensen zijn die rare c.q. goede plannen wel uitvoeren. En met het gewenste resultaat. Natuurlijk komen hier ook een heleboel normale mensen, die dingen kopen als een vogelkooitje, oranje slingers (voor het geval het goed gaat met onze voetbaljongens, deze zomer), kinderspeelgoed, snoep of noem het maar op. Alles is te koop voor weinig of nog minder. Ik wil u ook eigenlijk niet lastigvallen met alle rare dingen die je meemaakt op zo’n dag, maar ik wil het u ook niet onthouden. Wat te zeggen van twee dames in bontjassen, met bijpassende juwelen en air, die doodleuk mijn schoenen voor 1 euro kochten. Een paar nooit gedragen schoenen, zo’n miskoop die iedereen wel eens heeft. Misschien tweemaal geprobeerd ze te dragen. Gekocht uit pure hebzucht of in een vlaag van verstandsverbijstering. Ik denk dat iedere vrouw wel tenminste één zo’n paar in de kast heeft staan. Op deze manier voel je je niet schuldig meer: je komt er toch op een nette manier vanaf. Maar ook mijn gedragen laarzen van vorig jaar (en het jaar ervoor) wilden ze graag kopen, met de vraag of als ze vijf paar zouden kopen, dat dan voor 4 euro kon … En dat met een stem, waaruit je wel moest opmaken dat de aardappel van de vorige avond nog ergens in hun keel was blijven steken. Maar ik vond het goed: 4 euro. De 20 fototoestellen hadden we elegant uitgestald in een koffer. Eén euro per stuk. Ze werkten allemaal, maar vind maar eens een liefhebber. We bedachten dat als iemand interesse zou tonen, ze huppekee de hele zooi – met koffer en al – voor 5 euro mochten meenemen. Twee vrienden bekeken de toestellen met grote belangstelling en wilden er wel twee kopen, omdat ze zo mooi bij de inrichting van hun huis pasten. Ik was nog zo bijdehand te zeggen dat ze alles voor vijf euro konden meenemen, maar ze hadden weinig zin om met een koffer overbodige aankopen te gaan lopen sjouwen. Na vijf minuten kwamen ze weer terug om nog twee andere toestellen te kopen. Ik zei nog een keer – omdat ik niet kinderachtig ben (en graag van die handel af wilde) – dat als ze nog één euro meer betaalden, ze alles konden hebben, inclusief 103
de koffer, die al 10 maal zoveel waard was. Maar nee, ze hielden het bij de vier die ze hadden uitgezocht. In onze collectie hadden we ook een spiksplinternieuw, rieten picknickmandje. Nooit gebruikt en inclusief bordjes, schoteltjes, kopjes, glazen, bestek. Echt zo’n ding dat je koopt voor mensen die alles al hebben. Maar die gaan meestal niet uit een mandje zitten eten, dus weg ermee. Alleen bleef het deksel niet openstaan. Maar een fles baggerwijn – zo een die je met kerst cadeau krijgt bij het benzinestation – bewees uitstekende diensten als mandopenhouder en om het geheel aantrekkelijk te presenteren. Ja, daar kwam onze klant. “Wat moet dat kosten?” “Zeven euro”, zei mijn zus. Ik schopte haar, want ik had toch wel tien euro gedacht. “Maar wat kost die fles wijn?” “Twee euro”, was het antwoord van mijn zus. En daar ging onze klant akkoord mee en tevreden vertrok ze met haar fles wijn. Wij lagen dubbel achter onze stand. Onze buurman, die met kinderspeelgoed stond, had het hele gesprek gevolgd en moest ook lachen. “Gelukkig heeft ze die mand niet gekocht, want die wilde ik graag kopen.” Hij stond al klaar met vijf euro, maar dat ging me te ver, ik heb ‘m cadeau gegeven. De opbrengst van de dag was ongeveer honderdvijftig euro, bruto, wel te verstaan. Voor een kopje koffie betaal je – ook als standhouder – € 1,50 en we waren met drie personen. Een broodje, de kraamhuur, het in- en uitpakken en na afloop weer, als je niet alles verkocht hebt. Ik heb geen standhouder zonder bepakking zien vertrekken. Dus wij – als amateurs – hingen er helemaal aan. Een paar honderd boeken en kerstballen weer inpakken, de pakezel bellen, de overgebleven handel inladen en thuis weer uitladen. Om ten slotte te moeten bekennen dat hij gelijk had. Er is echt geen wereld voor me open gegaan, maar wel gesloten. Nooit meer! Ik begrijp hier helemaal niets van. U wel?
104
Viagr a
A
ls ik mijn computer aanzet, staan er elke dag wel een stuk of acht mensen op, die ik helemaal niet ken, laat staan dat ze iets van mijn seksleven weten, die allemaal pillen aanbieden, om ons bedgedoe beter te maken. Ik vind het prima zoals het nu is, maar niet iedereen is er zo tevreden over, blijkbaar. Ik kan me voorstellen dat mensen geld willen verdienen, maar ik vind het hondsbrutaal dat ze op mijn computer gaan zitten, ik vind het bijna inbraak. Er zitten toch maar 24 uur in een dag, en als ik een kwartiertje bezig ben met de Delete toets, terwijl ik heel andere dingen wil doen met mijn Jantje, vind ik dat toch een beetje storend. De afwasmachine noemen wij Marie, en eindelijk heeft de computer ook een naam gekregen, Jantje, want op deze manier maken ze meer deel uit van ons huishouden. (Jantje en ik hebben even aan elkaar moeten wennen, maar nu ben ik een beetje verslaafd aan hem, met Marie kon ik het gelijk vinden. Dit ter zijde.) Kan iemand mij uitleggen hoe die mensen aan mijn e-mailadres zijn gekomen, en nog belangrijker, hoe kom je van die mensen af. Als het elke keer dezelfde persoon zou zijn, maar het zijn steeds verschillende mensen. Nu ik dit zit te doen op mijn Jantje, denk ik, waarom zou ik die berichten niet gaan beantwoorden, dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Ik ga niets bestellen (tot nu toe), maar als ze elke keer een bericht terug krijgen, worden ze misschien net zo ziek als ik van die stomme mailtjes. Bijvoorbeeld (laten we er even van uitgaan dat het heren zijn en geen dames): • Geachte heer, Geeft u demonstraties? • Geachte heer, Met ons seksleven gaat het goed, ook zonder uw producten.
4 mei 2006
105
• Geachte heer, Gebruikt u zelf die middelen, heeft u dat nodig? Wat zielig! • Geachte heer, Penisverlenging? Mijn man heeft dat niet nodig, dus u kunt stoppen met uw berichtjes. • Geachte heer, Ik blijf u elke dag lastig vallen, en als ik u was (wat ik gelukkig niet ben) zou ik ophouden om ongewenste e-mail te verzenden. • Geachte heer, Misschien moet u uw bestand een keertje gaan aanpassen, mensen die na tien mailtjes nog niet hebben gereageerd, schrap ze maar. En u weet het nu, ik ga U elke dag lastig vallen! Met vriendelijke groet (nou vriendelijk?) Diana Werner
106
Presidenten
O
p dit moment staat de televisie aan, anders was ik hier nooit op gekomen, hoewel me dit toch al langer dwars zit. De uitzending gaat over verschillende presidenten van Amerika. Hoe is het mogelijk dat dit figuur van nu, een van de machtigste mannen van de wereld is. Hebt u wel eens een buikspreker bezig gezien? Een goede bedoel ik, daar zijn er niet zoveel van, maar wat we hier te zien krijgen, is een topvoorstelling. Dat sommige mensen ambities hebben, daar is niets mis mee, maar moet dat op je vaders schoot? Paps doet je mond open, zelf heb je geen notie wat daaruit komt, en eigenlijk interesseert het je ook niet. Paps laat je armen af en toe zwaaien en gelukkig doet de massa dat dan ook, want anders werd het wel een beetje triest. Iedereen klapt voor je, buigt voor je, of gaat dood voor je, als je toevallig een jaar of twintig bent, en op de verkeerde helft van de wereld geboren bent. Het blijft een moeilijk verhaal, wie wil er president worden? Daar kies je zelf voor, en dat kost heel veel geld, energie, en je hele privéleven. Het is het meest erge wat je kan gebeuren, je ligt in een wieg, en je denkt: ”G.v.d. nu ben ik geboren als prins (of prinses)!” Daar heb je niet voor gekozen, je bent min of meer toevallig in die wieg gelegd. Toen mijn dochter een jaar of achttien was, zei ik tegen haar: ”Mocht je verliefd worden op een prins, (ze is erg mooi, heeft stijl en klasse, is nu dertig, dus met die leeftijden was het niet zo gek geweest) sluit ik je op in de kelder, tot die prins getrouwd is met een ander.” Gelukkig kwamen Maxima, Mabel, en al die anderen toen in beeld. Alle prinsen zijn nu onder de pannen. Een hele zorg minder.
19 mei 2006
107
Mijn dochter heeft inmiddels een hele leuke, lieve man, en de twee mooiste kinderen van de hele wereld, en er staan geen mensen foto’s te maken (desnoods op een keukentrapje, zoals bij Diana) voor haar deur, en niemand kijkt haar vuilniszakken na. Ik probeer duidelijk te maken dat president willen zijn, een beetje een mislukte geboorte is. De verkeerde wieg. Je wordt wakker en je zegt ook: ”G.v.d.! Ik lig in de verkeerde wieg! We hadden afgesproken dat ik minstens van Koninklijken bloede zou zijn, en dit is potdomme een Ikea wieg! Prins, koning, keizer, helemaal niets? Moet ik alles dan alleen doen? Ja, ja, mijn vader gaat me wel helpen, maar ik dacht dat ik wel een klein voorsprongetje zou krijgen.” Jammer, maar helaas. Ik weet zeker dat je alles kunt bereiken wat je wilt. Dus zet hem op! Ik wil je wel wat goede tips mee geven, maar de rest moet je zelf doen. Ga niet spelen met sigaren, met de maffia, als je mensen wilt mishandelen, laat het dan anderen doen, en probeer zoveel mogelijk verantwoordelijkheden af te schuiven op andere mensen. O, ja, voor ik het vergeet, neem een vrouw die er lief, vriendelijk en meegaand uitziet of zo overkomt op de meerderheid (en liefst zonder een eigen carrière). Maar ze mag, af en toe, een beetje ondeugend zijn, bijvoorbeeld bij Oprah, om de hele wereld te vertellen hoe hard je werkt en hoe ontzettend goed je bent in alles! Als vader, echtgenoot, paardrijden, vrienden ontvangen, noem maar op. (Dit moet je alleen laten gebeuren in uiterste nood, je weet maar nooit.) De rest moet je zelf doen, nou ja, samen met paps, maar ik denk dat je een heel eind komt. Ik geloof niet dat alle mensen zien hoe waanzinnig je ogen staan en dat jij lijkt op Jan Klaassen, je dame is sprekend Katrijn, en de boef in dit poppenkastgedoe, noemen we voor het gemak maar even Ben L.
George W. Bush was president van de Verenigde Staten tussen 2001-2001 en 20-01-2009. Hij was de zoon van George H.W. Bush, die president was tussen 20-01-1989 en 20-01-1993.
108
Plannen
L
ieve dames, lieve heren,
Tot mijn hele grote spijt ga ik nu vertellen dat deze winkel gesloten gaat worden per 1 augustus. Dat wil niet zeggen dat ik ga stoppen met kapper zijn. Ik blijf gewoon mijn vak uitoefenen. Voorlopig in mijn huis, in Rijswijk. Wij zijn op zoek naar een ander huis, waar ik alles kan combineren met onze eigen wensen. Ik blijf een officiĂŤle kapper, betaal belasting, ben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, etc. De beslissing heb ik al een half jaar geleden genomen, maar om het ook daadwerkelijk te doen is heel erg moeilijk, daarom is 1 augustus een feit waar ik niet meer onder uit kan, als deze brief u bereikt. Voorlopig dus in Rijswijk, maar in de toekomst kan het ook Ypenburg, Nootdorp of zoiets worden. (Als u dat wilt, ik bedoel klant zijn.) Ik vind dat ik nu een beslissing moet nemen, in mijn huis in Rijswijk woon ik 30 jaar, de zaak op deze plek heb ik 25 jaar. Als ik nu niet stop, komt er niets van mijn wensen terecht, het is makkelijker om zo door te gaan, maar een groter huis, met tuin, mooie werkruimte, vier dagen werken per week, dat is mijn wens en niemand zal me ongelijk geven.
De realiteit was dat Salon 59 pas op 12, 13 en 14 april 2008 verhuisde van De la Reyweg 116 naar de dr. H. Colijnlaan 136. Dat nieuwe, grotere huis met een tuintje is er nooit van gekomen. Vier dagen per week werken wel.
24 mei 2006
109
R eclame
D
enkt elke reclameman/vrouw dat we allemaal een beetje gestoord zijn? Ik zit aan de computer iets te doen, maar mijn tv staat aan, want ik wil wel graag alles weten en ik kan toevallig twee dingen tegelijk doen. Luisteren en schrijven, maar dat komt omdat ik een vrouw ben. De reclame hoor ik op de achtergrond: ”Heeft u wel eens diarree? Dat komt altijd ongelegen, U moet dit of dat slikken.” Zeg nou zelf, heeft u wel eens diarree gehad die gelegen kwam? Heeft u ooit gedacht: “Gelukkig, daar komt de diarree?” Ik kan er niets aan doen, niet alleen die reclamemensen, maar ook al de bedenkers van die spelletjes die ze op de televisie doen denken allemaal dat ze met geestelijk minder begaafde mensen te maken hebben. De vraag is bijvoorbeeld: ”Het is een seizoen”. Na een kwartier zegt de presentator of presentatrice: “Het zijn zes letters”. Tien minuten later: ”Het is meestal koud, En we hebben nog nooit zoveel geld weggegeven! De eerste letter is een W en met een beetje geluk kunnen we schaatsen! En verder mag ik u niet helpen!” Is dit leuk? Er wordt voor een godsvermogen gebeld. “Ik weet het, Ik weet het!”, roept de gelukkige beller. Zij of hij heeft voor driehonderd euro gebeld, en de prijs is tweehonderd euro! “Wat gaat u met het geld doen?” vraagt de presentator. ”Dat weet ik nog niet”, is het antwoord. Ik weet het wel, de telefoonrekening betalen.
110
11 juni 2006
Zomer
E
indelijk lijkt het er op, in Nederland overvalt het ons altijd, maar dat is ook de charme van ons land. Vorige week dertien graden, nu dertig graden! Er zijn genoeg landen die altijd min of meer het zelfde klimaat hebben, en dat is behoorlijk saai, leuk voor je vakantie, maar wij Nederlanders zijn gewend aan, wisselvalligheid. (Wat een woord.) Vorige week heb ik een nieuw jasje gekocht, iets voor de lente en de herfst, wat een beetje klopt met tien of vijftien graden. Morgen is mijn Wil jarig, ik heb wat verschillende dingen voor hem gekocht: een soort jasje, sokken en een nieuwe zwembroek. Hij wordt 62. Toen hij 60 werd heeft hij de hele dag met zijn hoofd onder het dekbed gelegen. Dat vond ik wel erg laf, dus toen hij 61 werd, heb ik een brunch gegeven, (zonder zijn medeweten) voor ongeveer 30 mensen, die het allemaal erg gezellig vonden, behalve hij. Dit jaar is het heel warm, dus we gaan gewoon naar het strand. Wil iemand ons komen opzoeken, dan zijn ze van harte welkom, maar voor hem is dit het leukste verjaardagscadeau. Dat hij mag slapen, (misschien wel de hele dag), luieren, eten en drinken. (En dan hebben we het over Cola Light, want hij heeft suikerziekte.) We hebben een hond, een schat, een beetje homo. Als ik alleen met hem op het strand ben, spelen we met zijn kind, een schildpadje dat piept (geen echte). Veel leuker dan een tennisbal, want daar moet ik er wel zes van meenemen, omdat elke andere hond denkt dat die bal van hem is. En wij (mijn hond en ik) zijn zo aardig om die bal mee te geven aan de eerste de beste Bull-terriër, herdershond of Deense dog, met bijbehorend baasje, zodat het behoorlijk in de papieren gaat lopen. Mijn hond is erg lief, de bal mag je meenemen, maar kom niet aan ‘het kind”.
11 juni 2006
111
Deze
mama is boos!!
G
isteren, omstreeks vijf uur, ging ik al naar huis. Hieperdepiep!!!! Ik heb een eigen zaak, dus het is heel normaal als het acht of negen uur wordt. U begrijpt dat misschien niet, maar ik geniet van deze vakantieperiode: niet alleen omdat er veel klanten op reis zijn, maar ook omdat al die mensen die ik elke dag op de weg tegenkom, het land tijdelijk hebben verlaten. Geweldig!! Niet persoonlijk bedoeld, maar al die mensen die nu weg zijn, mogen van mij wel weg blijven, behalve u, uw en mijn familie, natuurlijk. Maar dit gaat over gisteren. In een soort van halve spits, kom ik eerst honderd agenten tegen: de normale agenten, twintig paarden met datzelfde soort op hun rug en vervolgens de wagens - meer tanks - die allemaal klaar staan om elke ongeregeldheid de kop in te slaan. Ik moet namelijk langs het Zuiderpark in Den Haag en daar wordt gevoetbald. Mijn eerste gedachte is: wie gaat dat betalen? Laten we wel zijn, het is een spelletje! Tennis, zwemmen en noem maar op, nergens enorme ongeregeldheden, maar bij voetbal is het blijkbaar heel gewoon. En dan ben ik iemand die van voetbal houd, maar laten we wel een beetje normaal doen. Wie is er tien miljoen euro waard? Nog steeds over gisteren: ik moest behoorlijk omrijden, maar drie keer, echt waar, moest ik op mijn remmen staan, omdat iemand mij probeerde dood te rijden. We noemen dat snijden, en niet alleen mij, maar ook nog twee andere automobilisten. Bij een stoplicht stond ik naast deze wegpiraat die, ongelogen, meer dan honderd kilometer reed, waar vijftig is toegestaan. Tot mijn stomme verbazing zaten er twee kinderen achterin, wel in de riemen, maar ze vonden blijkbaar het rijgedrag van hun vader heel normaal: gewoon een beetje dvd kijken, blik op oneindig. 112
10 augustus 2006
Ik wilde uitstappen, en vragen of de meneer wel goed bij z’n hoofd was, maar toen ik die kindjes zag, was ik te verbaasd om actie te ondernemen. Toen ik eindelijk thuis kwam heb ik het nummerbord gelijk opgeschreven, maar wat zal ik ermee doen?
113
Geachte heer Adelaar ,
U
gaat dit een hele stomme brief vinden, maar lees hem toch maar. Ik ben Diana Werner Ik ben vanaf mijn vijftiende kapper (geen kapster, dat is niet van toepassing op mij). Met een eigen kapsalon. Deze week ben ik erachter gekomen, waar mijn kwaliteiten liggen. Ik kan mensen mooi maken (ook een passie), maar belangrijker is: ik kan ze laten geloven dat ze bijzonder zijn en iets heel bijzonders kunnen (mooi van binnen, mooi van buiten). En het klinkt heel arrogant, maar ik kan mensen motiveren. Als ik naar ADO kijk, denk ik dat u maar één ding mist en dat ben ik. Ik weet dat u gaat lachen, ik weet een heleboel van voetbal, maar ik heb absoluut niet uw kennis over trainingsschema’s enzovoort, maar ik kan u beloven (dit is een echte belofte) dat ADO binnen vier wedstrijden drie plaatsen stijgt in de competitie, als ik de kans zou krijgen te praten met uw jongens. Hoe vervelender hoe beter, liefst ook nog buitenlandse jongens, die vervelend zijn. Ik kan u wel vertellen wat ik allemaal in dienst heb gehad, maar ik heb nu een dame in de kapsalon werken uit Marokko die na drie jaar in Nederland, perfect Nederlands spreekt, en ook mijn regels normaal vindt. Het heeft me ook wat klanten gekost, want een meisje met een hoofddoek, in een kapsalon? Maar de meeste van de dames helpen Latifa om goed Nederlands te spreken. In mijn zaak praat je geen Marokkaans, maar Nederlands. Daarvoor had ik een dame uit Zweden, een dame uit Australië (wat een darm was dat), maar al met al heb ik ze wel iets kunnen wijsmaken, iets kunnen leren. Leren dat ze groter zijn dan ze zelf denken. Ik kan niet begrijpen dat de residentie van Nederland niet kan voetballen. Als Eindhoven of Alkmaar dat wel kunnen, waarom wij dan niet? 114
25 oktober 2006
Ik kan begrijpen dat u denkt “wat een raar mens�. Ik weet wat ik kan, ik heb geen toverstaf, maar ik kan mensen, zelfs mannen, wel bereiken. Waarom niet een keer praten? (Niet schrikken, want ik ben een beetje streng, maar eerlijk en heel duidelijk, en na een beetje wennen valt het wel mee, ik ben wel aardig.) Met vriendelijke groet, Diana Werner
Frans Adelaar was tussen 1 juli 2004 en 20 november 2006 trainer van voetbalclub ADO Den Haag.
115
WIL: MEENEMEN Pillen Telefoon (en oplader) Onderbroeken Sokken Overhemden Truien Paspoort!!!!!! Overal Broeken Boeken van Wally (en vergrootglas) Aansteker Een paar pakjes sigaretten Een beetje snoep en pepermunt Het suikerprikding? En een foto van je vrouw? (grapje) Ik weet heel goed dat ik je heel erg ga missen, en ik denk jij mij ook, dat hoop ik ook een beetje, ik hou van je, hoe slordig je soms ook met me omgaat, af en toe ben je nog helemaal de man van mijn leven, en dat is meer dan heel veel mensen na zoveel jaar kunnen zeggen. Tel je zegeningen Dikke pakkerds Diana WAT JE EIGENLIJK NOG ZOU MOETEN DOEN De was wegbrengen Hondevoer Kattevoer? Het laatste vuilnis wegbrengen Telefoonnr. van Freek en Ben opschrijven Blikjes frisdrank voor je dame kopen b.v. ijsthee en tomatensap
116
19 oktober 2006
Planten water geven, of niet, maar ik wil weten wanneer ik het moet doen. Dingen in de was doen die je graag mee wil nemen. Je vrouw een avond met liefde behandelen (grapje, hoewel?)
Wil had een klus van een paar weken in Zwitserland.
117
Email From: Werner Bart To: diana59@xs4all.nl Sent: Tuesday, June 12, 2007 8:16 AM Subject: Happy Birthday for Wil Happy Birthday to You Happy Birthday to You Happy Birthday dear Wil Happy Birthday to You (trust me, it sounds better when sung!!) Van harte gefeliciteerd met Wil z’n verjaardag en nog hele vele jaartjes. Hoe gaat het met jullie? Hier alles redelijk ok. Marlou is vandaag weer terug op school nadat ze vijf weken thuis is geweest met Galandular Fever (ziekte van Pfeiffer), maar voelt zich weer ok. Nog een hele fijne dag, maak er wat moois van. Heel veel liefs en kussen Bye bye bart Bart Werner
118
Van: Verzonden: Aan: CC: Antw.:
diana werner 21 juni 2007 om 00:18 Bart Werner (werk) Bea Werner, Sander Eijgenraam Happy birthday for Wil
Lieve Bart, Wat fijn dat het iets beter gaat met Marlou. Erg bedankt voor je kaartje voor Wil, hij kan erg blij worden, dat iemand aan de andere kant van de wereld aan hem denkt, alleen kan hij er niet zo goed tegen dat hij ouder gaat worden. Hij werkt heel hard (en eerlijk gezegd vind ik dat hij dat ook met doen), maar ik merk wel dat hij ook wel een beetje moe gaat worden, en eerlijk gezegd, als twee keer in de week de sleutels op de buitendeur zitten als ik thuis kom, etc. etc. Ik ga je daar niet mee lastig vallen, maar Wil z’n baas (collega) belde me gisteren op om te vragen of alles goed gaat met Wil, hij vindt ook dat Wil anders is dan b.v. een half jaar geleden. Met Yura en de kinderen gaat alles heel goed. Sander is morgen jarig, maar ik kan er niet naar toe omdat Gaby, een meisje wat bij me gewerkt heeft, gaat trouwen. (Als ik mag kiezen?) Maar Wil gaat die kant op, en ik ga naar Monster, ook leuk of niet? Dit gaat een soort klaagzang worden, maar ik ben nu toch in de stemming: de zaak is per maart of april niet meer van mij, de hele buurt gaat plat, en de huur is gewoon opgezegd, wat ik nu ga doen weet ik nog niet, een doorstart, of ‘s nachts treinen gaan schoon maken? En hoe gaat dat met die heupen? Slecht! Ik leef op pijnstillers, en daar ben ik niet zo blij mee. Maar het helpt. Nu iets leuks: eindelijk iets gewonnen, bij de postcodeloterij.nl. Een vierdaagse reis, en natuurlijk ga ik met Bea, Yura zou zich doodschrikken als ik zoiets aan haar zou voorstellen, met Wil heeft dat helemaal geen zin, een strand, dan is hij gelukkig, maar 119
die steden waren er maar weinig bij. Van de twintig steden wilde ik eigenlijk met Bea naar een stad waar zij (wij) nog nooit zijn geweest, b.v. Istanboel, of Praag, of ????? Maar een heleboel bestemmingen waren al vol, en Bea heeft iets meer tijd, dus die heeft uren aan de telefoon gehangen, wees niet bang, ze leeft nog, en nu gaan we vier augustus naar Berlijn. Bea is er al vaker geweest, en dat vind ik eigenlijk wel jammer, maar zij (en klanten ook) zijn zo vol van Berlijn, ik moet me gewoon overgeven aan de stad. (Ik weet heel goed, dat als Bea iets mooi vindt, zou het wel heel raar zijn als ik het niets zou vinden, behalve dan die voorstelling in Londen, wat een ellende!) Rome, Elzas, Londen, Parijs, Barcelona, het maakt niet uit, met Bea is het altijd top!!!! (Behalve die voorstelling in Londen, grapje.) Zo, ik heb alles even bijgepraat, we gaan je een kaart sturen uit Berlijn, maar mooier dan AustraliĂŤ kan het nooit worden, wat een supervakantie, en een superland, en wat een superweer, en wat een mooie stranden, en leuke kreeftjes (hoe oud zijn ze geworden?). Je begrijpt wat ik bedoel, helemaal geweldig, (tussen twee haakjes:) mocht je ooit naar die dierentuin gaan, bel me op, want ik wil iets bestellen, zo nodig stuur ik eerst geld op maar mijn tijger-shirt is nu echt op, en ik zou heel blij zijn, mocht jij er komen, of iemand die je kent, (en het aan kan vragen,) als ik twee of drie nieuwe T-shirts tijger, slang of iets wat nog leuker is, maakt niet uit, maar wel xl of zoiets, kan kopen. Zorg goed voor de kinderen (hoewel, dit is een overbodige opmerking). Geef ze maar een dikke pakkerd en veel liefs voor jullie allemaal. Kus Dia
120
Diana Werner Diana Georgette Maria werd geboren op 15 oktober 1951 in Den Haag aan de Laan van Eik en Duinen 229. Ze was de dochter van Jean Alphonse Werner (13/06/1898 - 28/05/1974) en Huiberta van den Boogert (02/10/1922 25/03/1989). Haar zusje was Beatrice Philomène Marion Werner (19/02/1949) en haar broertje Barthélémy Jean Alphonse Werner (29/06/1954). Na de huishoudschool ging ze naar de kappersvakschool, om in de voetsporen van haar ouders te treden. Die hadden namelijk sinds 1946 hun eigen dameskapsalon, genaamd BEA. Eerst aan de Laan van Eik en Duinen, later (vanaf 1956) aan de Archimedesstraat 12 in Den Haag. Op de kappersvakschool leerde ze ook haar toekomstige man en vader van dochter Yura kennen. Ze trouwde op 3 mei 1971 in Den Haag met Karel Anthonius Clemens Maria Kwakkenbos (22/09/1951). Op 10 november 1974 werd in het ziekenhuis in Leidschendam hun dochter Yura geboren. In 1976 zijn Diana en Karel gescheiden. Ze begon toen haar eigen kapsalon: Salon 59. Op 12 maart 1990 trouwde Diana met Wilhelmus Johannes Theodorus Balm (12/06/1944), na een jarenlange relatie. In 1999 en 2001 werden haar beide oogappeltjes (de dochters van Yura Kwakkenbos en Sander Eijgenraam) geboren: Ylva en Diaz. Ze was zo trots als een pauw op haar meisjes (en dat was inclusief Yura). Op 23 november 2018 is ze in Hospice Het Vliethuys in Voorburg overleden aan de gevolgen van longkanker. De specialist had haar op 19 juli had verteld dat ze nog 3 maanden te leven had. En dat
121
Diana 1 jaar: 15 oktober 1952
Drievliet, juni 1957 , met zusje Bea en broertje Bart.
1966 - Diana aan het werk in de kapsalon van haar ouders aan de Archimedesstraat 12 in Den Haag.
122
3 mei 1971 huwelijk met Karel Kwakkenbos
12 maart 1990 - huwelijk met Wil Balm
november 1974 met dochter Yura Kwakkenbos
4 april 1999 met kleindochter Ylva
1976 - aan ‘t werk voor een concours met Hennie als model
12 juni 2005 met kleindochter Diaz
25 november 2005 - Salon 59 aan de De La Reyweg in Den Haag, met Latifa en hond Bas
123
Den Haag (Quartier) - 14 oktober 2018
124