EDITIE 4
MAEB IS EEN MAGAZINE #4
DE ZATOICHIVERHALEN
VOORWOORD KOMIJNEKAAS FOR REAL BUITEN DE GANGSTER COLOFON 5
6
5
6
7
8
4
MAEB IS EEN MAGAZINE #4 - DE ZATOICHIVERHALEN
Het is gelukt. Een nieuwe editie van Maeb is een Magazine. Gedrukt in kleur, 16 pagina’s dik, in een oplage van 600 exemplaren. En dat alles nog steeds gratis. Dankzij jullie donaties, dankzij mijn Arnhemse vrienden van TAPE, O.K. Parking en Jonge Helden.
I
k had verhalen over Zatoichi beloofd. De blinde samoerai uit de gelijknamige film*. Die het kwaad bestrijdt. Hij is echt zo’n zwijgzaam type. Zijn vijanden denken: die blinde, die kan niks, een makkelijk slachtoffer. Maar daar komen ze nog wel achter dan. De Zatoichi-verhalen liggen nu voor je. Het zijn vier fragmenten uit een langer verhaal. Een verhaal dat een boek moet worden. Over een 19-jarige jongen door de blinde samoerai Zatoichi geïnspireerd. En hoe zijn samoeraizwaard zijn beste vriend wordt. En hoe hij dan op pad gaat om het kwaad te bestrijden. Nog iets anders dan. Ik stuitte onlangs op het werk van illustrator Gijs Kast en ik vond het te gek. Ik vroeg hem om een illustratie voor Maeb te maken. Staat nu op de cover dus. Machtig. Ten slotte nog over het ontwerp. O.K. Parking en ik hadden een fantastisch idee. We laten alle exemplaren van Maeb afwerken met een samoeraizwaard. Door iemand die eeuwenoude Japanse zwaardvechttechnieken beheerst. Het was moeilijk om zo iemand te vinden. Als je er over nadenkt is het ook wel een krankzinnige vraag. Hier hebt u een stapel magazines, wilt u daar a.u.b. met uw zwaard op inhakken? Als er een snede in deze Maeb zit is het gelukt.
MAEB
5
*
Zatoichi is een film van Takeshi Kitano uit 2003. Over het personage Zatoichi (座頭市) zijn in Japan veel films en een televisieserie gemaakt.
MAEB IS EEN MAGAZINE #4
Het gebeurde toen ik van Zatoichi nog nooit gehoord had. Ik bezat nog geen zwaard en van Tamahagane-staal had ik nog nooit gehoord en als iemand aan me had gevraagd wie Zatoichi was dan had ik misschien wel geantwoord een Japans elektronicamerk of een sushirestaurant in Scheveningen.
H
et was ochtend en ik liep de keuken in. Mijn vader was aan het ontbijten. Hij keek niet eens naar me op. En toen ineens, terwijl ik een boterham met pindakaas stond te smeren, zei hij dat als ik niet snel zou bedenken wat ik met mijn leven wilde, ik mijn koffers kon pakken. Zo, even tussen neus en lippen door. Nadat hij het gezegd had sloeg hij de Telegraaf open. Ik keek hoe hij met zijn zilveren theelepeltje (verstrekt bij zijn lidmaatschap van de TROS in 1967) door zijn koffie roerde. Zoals hij elke ochtend deed. Ik bad dat het suikerklontje niet zou oplossen. Dat het als een klontje op de bodem zou blijven liggen hoe hard hij ook roerde. Echt, mijn leven zou geslaagd zijn als op een ochtend het suikerklontje in mijn vaders koffie niet meer vanzelf zou oplossen. Maar zo’n levensdoel zal hem wel niet tevreden stellen. (Anderen zullen je onderscheiden met de Nobelprijs voor de chemie.) Ik probeerde daar in de keuken snel een levensdoel te vinden. Ik overwoog te zeggen dat ik het leger in wilde maar ik zei het gelukkig niet want hij zou me dwingen het ook echt te doen. Andere dingen kwamen gewoon niet in me op. Het hielp ook niet dat mijn vader zat te eten. Hij ademt heel zwaar uit zijn neus. Daar word ik bloednerveus van. Dus toen ben ik maar naar boven gegaan, naar mijn kamer. Op de rand van mijn bed ging ik zitten nadenken over een levensdoel dat hem tevreden zou stellen, maar er kwam echt niets in
6
DE ZATOICHIVERHALEN
me op. Ik begon vast na te denken over het inpakken van mijn spullen. Het ontbrak mij aan een koffer. Het hoeft maar een heel kleintje te zijn. Zoveel spullen heb ik niet. Dat komt omdat ik niet veel nodig heb, maar mijn vader denkt dat ik te lui ben om voor spullen te werken. Hij had liever gezien dat ik vanaf mijn zestiende schappen vulde in de supermarkt om na driehonderd jaar Wereldmaaltijden van Knorr gespiegeld te hebben uiteindelijk een scooter te kopen. Maar ik hoef helemaal geen scooter en ook geen televisie op de kamer, of zo’n klote iPhone om tijdens wiskunde ongezien mijn mail te checken. Het enige wat ik echt wil is een mooi meisje dat verliefd op me wordt en dat ze me dan op een zomerse dag in juli aan de hand meevoert het bos in, waar zij mij op een beschutte plek aan de voet van een eik uitkleedt, mij neerlegt op een (insectenvrij) zeer zacht bedje van mos om mij dan te ontmaagden. Als je nu denkt dat dit een zielige fantasie is van een 16-jarige dan zou ik je graag gelijk willen geven maar ik ben geen 16. Ik ben 19. Dat ik op mijn 19de nog maagd ben zou een reden kunnen zijn om mijzelf van kant te maken. Het kutte daarvan is dat ik dan als maagd zal sterven. Dat is echt de hel. Dat juist ik nog als maagd door het leven moet is zuur. Ik denk wel dat ik heel teder ben in bed. In de bibliotheek lees ik wel eens ongezien de Flair en dan lees ik altijd ingezonden brieven van meisjes die door hun vriendje gedwongen worden allerlei absurde standjes te doen. (Op de middelbare school schijnt het in de schoolpauzes ook over niets anders meer te gaan dan welk standje je de vorige avond gedaan hebt). Ik zal meisjes nooit tot iets dwingen. Hooguit een keer op z’n hondjes omdat ik gewoon heel benieuwd ben hoe dat is. Ik zat dus met het probleem van de koffer. Achteraf gezien pakte ik het niet zo slim aan. Ik ging naar beneden om aan pa te vragen of ik de zijne lenen mocht. Hij werd heel erg kwaad. Toen ik het vroeg ontplofte hij zowat. Met de kracht van een atoombom. Nee echt,
inclusief zo’n wolk in de vorm van een paddenstoel. De koffie liep in een straaltje over zijn kin en drupte op zijn boterham met komijnekaas. Ik kreeg daar een hele preek over me heen. Hij was bloedserieus – niet dat ik luisterde naar wat hij zei – ik zag het aan zijn ogen. Daar schoten gewoon vonken uit. Een waanzinnig gezicht. Even dacht ik zelfs dat hij met zijn ogen ook laserstralen kon afschieten en mij terplekke zou neerlaseren, als een alien in een of andere game. En dat er dan een hoopje as van mij zou overblijven en dat hij dan aan mijn moeder zou vragen ‘Ans, kan je mij even het stoffer en blik aangeven?’ en dat hij me dan zou opvegen en in de vuilnisbak zou kieperen. En dat hij dan zou zeggen ‘Zo daar zijn we van af’ en dan weer was gaan zitten aan de eettafel en de met koffie bemorste boterhammen met komijnekaas was gaan opeten alsof er niets gebeurd was. Na de preek hield hij even stil maar ik wist dat hij nog niet klaar was, dat hij gewoon even inhield voor de finale. Hij begon me heel doordringend aan te kijken en sprak toen langzaam en heel duidelijk, alsof ik doof was. ‘Jij gaat naar je kamer tot je een doel in je leven gevonden hebt en tot die tijd kom jij er niet vanaf. Be-gre-pen?’ Dat hij me naar boven stuurde vond ik niet eens zo erg maar dat ‘begrepen’, hoe hij dat uitsprak, alsof ik een kleuter was. Het kwam op de een of andere manier heel denigrerend over. Eerst deed ik net alsof ik het niet hoorde maar hij zei het gewoon nog een keer want hij weet dat ik wel opstandig wil zijn maar dat ik dat toch niet lang volhouden kan. En zo ging het nu ook. Ik zweeg nog even en toen zei ik: ‘Ja, pa, begrepen.’ En ik liep naar mijn kamer. En je denkt nu misschien dat was gisteren of eergisteren, nou niet dus, dit was vier maanden geleden. En van de zolder ben ik nog niet af geweest. ***
7
MAEB IS EEN MAGAZINE #4
8
DE ZATOICHIVERHALEN
Soms voel ik me best eenzaam op zolder en dan kijk ik naar buiten, naar de fietsers die beneden de straat door fietsen en dan bedenk ik waar ze naar op weg zijn, naar een gezellig café of zo. Als het dan een leuk meisje is dan beeld ik me in dat ze achterop mijn fiets zit met haar arm om mijn middel geslagen en dat we dan samen naar dat gezellige café gaan en daar praten over dingen die ons allebei heel erg interesseren, dingen waar niemand anders verder iets mee heeft. Maar ik weet dat het nog wel even zal duren voordat ik hier weg zal gaan. Ik heb gewoon nog even tijd nodig voordat ik ben wie ik wil zijn.
O
p de grond hier ligt zeil dat op hout moet lijken. Een houten vloer waar je blote voeten op blijven plakken. Als ik op bed lig kijk ik naar de gipsplaten aan het plafond. Ze zijn precies 109 centimeter breed. Dat heb ik opgemeten met de geodriehoek die ik op school ooit van die klootzak van een Ewald gejat heb. Ewald zat achter mij bij Nederlands en hij liep de hele tijd te lullen over zijn vader die een of andere bankdirecteur is en dan thuis feestjes geeft waar Carice van Houten dan ook is en dat hij wel eens met haar heeft gepraat en ook haar telefoonnummer
heeft en ik zei dan: ‘Owh bel haar eens even op dan’. Maar dan zei hij dat dat niet zomaar kon omdat Car nu bezig was met de opnames en dat ze dan echt niet gestoord kon worden. Als ik tegen Ewald zeg dat ik met zijn geodriehoek de gipsplaten op het plafond heb opgemeten dan zal hij dat wel heel dom vinden en zoiets roepen van: ‘Gozer, get a life. For real’. Ewald roept altijd tegen iedereen ‘for real’ alsof we dat gelul van hem dan ineens wel zouden geloven. En kijk, dat opmeten, ik weet ook wel dat het geen nut heeft maar toch doe ik het. Als ik naar die gipsplaten lig te staren, dan stelt het me op de een of andere manier heel erg gerust dat ik weet dat ze precies 109 centimeter breed zijn. Eigenlijk wilde ik het hier ook helemaal niet over hebben, want het is mijn zolderkamer en wat ik daar doe hoef ik aan niemand te verantwoorden. En misschien moet jij ook eens stoppen met je af te vragen wat het nut is van de dingen die ik doe. Dan zal ik ook niet naar het nut van de jouwe vragen. ***
9
MAEB IS EEN MAGAZINE #4
Ik kijk naar het zwaard dat naast het toetsenbord op mijn bureau ligt. Ik kijk er naar terwijl ik mijn zwarte joggingsbroek aantrek. Ik kijk er naar terwijl ik mijn AC/ DC-hoodie uit de kast haal en de zwarte Nike Air Force I schoenen. Ik kijk naar het zwaard terwijl ik de schoenen aantrek. En als ik ze aan heb loop ik naar het bureau en pak het zwaard maar ik pak hem heel anders op dan bijvoorbeeld de schoenen. Als ik hem op mijn rug gebonden heb voel ik het hout van de schede tegen mijn rug drukken en dat geeft me gewoon een heel fijn gevoel. Alsof ik een soort van tweede ruggegraat heb. Eentje die niet snel buigt.
I
k open het dakraam en de frisse zomeravondlucht stroomt langs me heen en ik snuif het op en het geeft me kracht. Ik klim het dak op en daar strek ik mij uit en dat voelt echt heel goed. Ik luister naar de geluiden van de nacht. Een blaffende hond, een auto die optrekt en ook een soort ruis, de ruis van de stad of zo en misschien dat je dat normaal niet hoort maar ik ben al heel lang niet buiten geweest en het valt me gewoon op dat ik die ruis hoor. Ik loop voorzichtig over het schuine dak naar de nok en vanaf daar loop ik heel soepel naar de schoorsteen toe. Ik kan merken dat die maanden van training geholpen hebben want ik heb alles onder controle en als ik me laat zakken op het platte dak van buurman Gerardussen is dat ook weer echt op een hele soepele manier. Door de zolen van mijn Nike’s heen voel ik dat de dakbedekking nog warm is van de zon die er de hele dag op heeft staan branden. Aan de rand van het dak kijk ik naar beneden of het stil is in de straat en het is er stil en ik realiseer me dat ik de laatste maanden wel vaker naar de straat beneden keek en dat ik mij ook wel eens in gedachten langs de regenpijp naar beneden liet zakken maar nu is het heel anders want nu ga ik dat ook echt doen. Ik kijk een moment naar de hemel. Ik steek mijn armen in de lucht. Ik bal mijn vuisten. Vroeger had ik van mezelf gedacht wat zit je nu raar te
10
doen, maar nu vind ik het helemaal niet raar, eerder heel gewoon dat ik mijn armen met gebalde vuisten in de lucht steek. Ik laat mij over de rand van het dak zakken, pak de regenpijp vast en bij alles wat ik doe let ik heel goed op want in de Bushido heb ik gelezen dat een samoerai zich geen fouten kan veroorloven omdat dat de dood overal is en je zo te pakken kan nemen als je even niet oplet. Als ik beneden ben kijk ik goed rond en dan loop ik zo gewoon mogelijk vanachter de schuur de straat op. De straat is niets veranderd. Ik herken de Opel van mijn ouders, de klimop tegen de gevel van de overburen, het altijd kale boompje in het gemeentelijk plantsoen waar we vroeger met een zakmes onze namen in kerfden. Op de straatverlichting na is alles donker, alles is uitgestorven het voelt alsof ik de enige levende mens op deze aarde ben en voor een moment geloof ik dat dat ook echt zo is. Ik begin te lopen, de straat uit, en dan rechts af. Er komt een man aanlopen. Hij is wel een zielig figuur, een of andere zuiplap, die helemaal geen controle meer heeft over zijn lichaam. Hij slingert van links naar rechts over de stoep en soms moet hij zich even aan een geparkeerde auto vasthouden om niet op zijn smoel te vallen. Als ik hem nader zie ik dat het buurman Gerardussen is en om te voorkomen dat hij me herkent duik ik diep in mijn capouchon van mijn AC/DC-hoodie en als buurman Gerardussen voorbij is steek ik de straat over en ik buk achter een grijze Ford, een Mondeo of zo, weet ik veel, die daar geparkeerd staat en met de rug tegen het achterportier schreeuw ik een keer heel hard ‘THEO!’, want zo heet hij, en dan kijk ik vanachter de auto hoe Theo Gerardussen even helemaal in de war is en ik mompel zachtjes ‘loser’ en dan loop ik weer verder. Met het zwaard op mijn rug. Ik ben benieuwd wie ik nu zal tegenkomen. ***
DE ZATOICHIVERHALEN
Ik loop het park in en op dit uur in de nacht zou je er niemand verwachten maar ik zie een zwerver liggen op een bankje met zijn hoofd op een Albert Heijntas vol rommel. Verderop langs de vijver liggen een gozer en een meisje in het gras naar de sterrenhemel te kijken en als ik verder loop zie ik hoe die gozer, die best wel lelijk is, dat meisje over zich heen trekt en nu ligt dat meisje bovenop hem en hij schuift zijn hand onder haar truitje en begint daar een beetje te voelen en zo. Ik zou er echt een moord voor doen om nu hier datzelfde meisje over mijn heen te trekken en mijn handen onder haar truitje te gaan, net als die gozer nu doet. Het irriteert me gewoon zwaar dat zo’n lelijke gozer daar wat ligt te vozen met dat meisje. Bijna praat ik mezelf weer de put in, zoals ik zo vaak doe, dat ik niets kan en gewoon een waardeloze gast ben, maar dan denk ik aan Zatoichi en ik voel het zwaard op mijn rug en dan weet ik weer dat ik niet zomaar iemand ben.
I
k loop verder en alsof het lot wat goed te maken heeft zie ik een gangster staan, met alles erop en eraan, z’n broek op z’n knieën weet je wel, en een tattoo van een wietblad in zijn nek en diamantjes in zijn oren en een gouden tand. Hij staat daar met z’n hond, een pitbull of zo, weet ik veel, en die hond zit te schijten, midden op het pad. Ik walg er van en ik blijf van een afstand kijken hoe die gangster en de pitbull verder lopen terwijl die stront van het beest daar achterblijft, dampend, als een smeulend pistool op de plaats delict van een misdrijf. En ik kijk nog eens naar die gast en hoe stoer hij loopt, hij denkt zeker dat mensen toch niets tegen hem durven te zeggen, omdat hij een gangster is. Hij
11
MAEB IS EEN MAGAZINE #4
denkt zeker dat ik niks durf te zeggen omdat hij een gangster is. Maar die drol ligt daar midden op het pad en ik kan het toch moeilijk niet zien, dus ik moet wel achter de gangster en de pitbull aanlopen. En weet je, ik kijk nu heel anders naar die gast dan net. Als ik hem ingehaald heb, keer ik mij om en ik blijf midden op het pad staan en wacht tot hij vlak bij me is en stil blijft staan.
‘Kerel, Fuck pitbulls. Dit is een American stafford, ok.’ ‘Fuck pitbulls?’ zeg ik. ‘Dus jij vindt pitbulls niet…cool? Is dat wat je probeert te zeggen?’ Nu raakt hij geïrriteerd en hij zegt: ‘Kerel, wat wil je met die fucking praatjes van je?’
Hij staart mij aan zonder iets te zeggen.
‘Weet je, wat ik eigenlijk wil’, antwoord ik, ‘dat is dat jij die kak van… Mimi… daar op het pad, gaat opruimen. Nu.’
Ik zeg: ‘Kijk daar die kak, achter je.’
Hij kijkt mij aan alsof hij het niet snapt.
Hij zegt: ‘Kerel, wat moet je?
‘What the fuck kerel, jij bent echt niet wijs.’
‘Die kak’ zeg ik.
In plaats van op mij af te stappen draait de gangster zich om en zegt: ‘Kom Mimi, we gaan. Voordat ik die gozer ga klappen.’
‘Ja en?’ zegt hij. En hij beweegt erbij met zijn hand alsof hij een rapper is of zo. Maar ik ben heel cool en ik zeg: ‘Luister...’ Maar hij laat me niet eens uitpraten en begint te lachen. Zo’n zuigend neplachje weet je wel. Alleen maar om mij op te fokken. De pitbull snuffelt ondertussen aan mijn zwarte joggingbroek. Ik vraag ‘Hoe heet hij?’ Niet dat het me interesseert maar toch vraag ik het gewoon. ‘Mimi’, zegt hij. En ik vind het een belachelijke naam en geloof gewoon niet wat hij daar zegt en ik vraag: ‘Is dit dan een pitbull of zo?’
12
De gangster en de hond lopen terug over het pad en ik zet een paar snelle passen en blokkeer de weg die ze willen gaan en de gangster houdt stil en zegt: ‘Kerel, ik stuur die hond op je af.’ En dat verontrust me wel een beetje maar ik blijf gewoon staan en dan schreeuwt hij tegen Mimi: ‘PAK HEM, MIMI, PAK HEM.’ Maar Mimi pakt me niet, Mimi kijkt mij even aan en wandelt daarna de bosjes in op zoek naar een stok of zo en ik lach mij te barsten om die hond. En als de gangster roept ‘Mimi HIER KOMEN!’ komt Mimi de bosjes weer uit met een stok in haar bek en gaat tussen ons in op het pad liggen en kauwt rustig op haar stok. Ik zak door mijn knieën en aai Mimi over haar kop alleen maar om die gast te sarren en ik zeg tegen hem dat Mimi voor een American stafford nog best lief is.
DE ZATOICHIVERHALEN
De man stapt op mij af en hij wordt helemaal hysterisch en agressief en hij schreeuwt: ‘IK GA JE KLAPPEN. NU.’ En hij heft zijn rechtervuist, maar ik spring snel op en nog voordat de vuist me kan raken heb ik mijn zwaard getrokken en ik houd het zwaard doodstil voor me maar die gast is gewoon zo traag als wat en zijn vuist raakt het eindeloos geslepen staal en het staal snijdt in het vlees van zijn vingers en dat begint heel hard te bloeden en de gangster raakt in paniek en hij zakt op zijn knieën en schreeuwt ‘Ik bloed! Ik bloed!’ Dan heft hij zijn andere hand naar me op en hij kijkt mij met opengesperde ogen aan en hij mompelt iets tegen me, maar ik versta het niet goed en pas na de tweede keer hoor ik: ‘Niet doen, niet doen.’ Maar ik weet echt niet waar hij het over heeft dus ik vraag: ‘Wat niet?’ ‘Shit man’, zegt hij. ‘Ik wil gewoon niet dood ok?’ En in mijzelf lach ik daar om want hij denkt echt dat ik hem ga doden terwijl samoerais nooit iemand doden die het niet waard is om gedood te worden. En weet je, ik antwoord hem niet eens want ik ben hem niets verschuldigd want hij was het die mij aanviel en hij is het die nu aan mijn genade overgeleverd is. Met een kort knikje van het zwaard gebaar ik dat hij het pad moet oplopen, want ik laat hem nu dus die drol opruimen.
hij bukt en met een stokje de drol in de struiken probeert te duwen, maar ik zeg dat dat zo niet werkt. ‘Hoe dan?’ vraagt hij bang en hij kijkt me aan. Ik zeg niets en in plaats daarvan prik ik met de punt van mijn zwaard in zijn reet, om hem wat aan te moedigen, en hij springt zowat een meter de lucht in en begint dan met zijn gezonde hand de kak op te rapen en gooit het in de bosjes naast het pad. Te goor voor woorden. Als hij daarmee klaar is dan staan we tegen over elkaar. We zijn even stil. Hij kijkt me aan en ik wacht tot hij zijn ogen op de grond richt en dan stop ik het zwaard terug in de schede en loop ik terug van waar ik vandaan kwam. Ik kijk nog een keer om en zie hoe de gangster op zijn knieën op het gazon zit en zijn hand afveegt aan het gras terwijl de American stafford op haar tak zit te kauwen. Als ik het grasveld langs de vijver voorbij loop zie ik dat de jongen en het meisje weg zijn en ik realiseer me dat, ook al waren ze er geweest, dat ik nu niet meer jaloers op de jongen zou zijn want ik had vannacht gewoon geen tijd voor meisjes. Ik voel mij superieur aan jongens die hun tijd verdoen met pleziertjes. ***
Hij staat op en loopt voor me uit en het bloed druppelt van zijn hand. Ik kijk naar het bloedspoor dat hij achterlaat. Halverwege trekt hij zijn jas uit en wikkelt die om zijn bloedende hand heen. Als we bij de drol staan zie ik hoe
13
COLOFON
MAEB IS EEN MAGAZINE WORDT GEMAAKT DOOR:
MARTIJN BRUGMAN SCHRIJVER Middelgraafpad 79 6832 AS Arnhem 06 10902832 martijn@maeb.nl www.maeb.nl
O.K. PARKING JONGE HELDEN GIJS KAST GRAFISCH ONTWERPERS 026 3639030 info@ok-parking.nl www.ok-parking.nl
DRUKWERK
ILLUSTRATIE FRONTCOVER
Thomas Cleary, Code of the samurai, a modern Translation of the Bushido Shoshinshu of Taira Shigesuke (North Clarendon, 1999) p. 21 CITAAT BACKCOVER
“SO WHEN IT COMES TO DOING RIGHT AND BEING COURAGEOUS, THERE IS NOTHING TO GO ON BUT A SENSE OF SHAME.” WWW.MAEB.NL