HET BOEK DER KAMPEN
lu d o va n e c k
Maar de waarheid van 1970 is niet helemaal die van de nieuwe tijden: zowel inhoudelijk als qua fotografie werd ‘Het Boek der Kampen’ in een modern kleedje gestoken. Deze volledig herziene editie bevat dan ook veel informatie die niet in het oude boek voorkwam en is rijkelijk geïllustreerd met honderden nieuwe kleurenfoto’s. Sis van Eeckhout
Sis van Eeckhout zet de missie van zijn inmiddels overleden vader voort en geeft regelmatig lezingen over de concentratiekampen. Hij verrijkt dit boek met enkele anekdotische en persoonlijke verhalen die de herinnering aan Ludo van Eck levendig houden, o.a. gerelateerd aan de vele bezoeken die hij na de oorlog met zijn vader aan de concentratiekampen bracht.
HET BOEK DER KAMPEN
Dit meest complete overzicht van de Duitse concentratie- en uitroeiingskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog is het levenswerk van Ludo van Eck (pseudoniem voor Ludo van Eeckhout), zelf een gewezen gevangene van Dachau. Na de oorlog bezocht en bestudeerde hij alle kampen, opdat de onmenselijke gruwel van de nazi’s nooit vergeten zou worden. Zijn missie leidde tot dit monumentale standaardwerk, dat Ludo van Eck sinds de jaren 1970 talloze herdrukken kende en vanaf 1995 het meest gezochte antiquarische boek werd.
Ludo van Eck & Sis van Eeckhout
Het Boek der Kampen
sis van eeckh o ut
www.manteau.be
9
Boek der kampen DEF.indd 1
789022 330784
17/12/14 13:27
INLEIDING BELGIË
OVERZICHTSKAART
6
VOORWOORD
8
OM DE DODEN TE EREN EN DE LEVENDEN TE WAARSCHUWEN …
13
BREENDONK KAZERNE DOSSIN
18 30
KAMP AMERSFOORT KAMP VUGHT KAMP WESTERBORK
50
FRANKRIJK
NATZWEILER – STRUTHOF
58
DUITSLAND
BERGEN-BELSEN BUCHENWALD DACHAU DORA-MITTELBAU ESTERWEGEN FLOSSENBÜRG NEUENGAMME RAVENSBRÜCK SACHSENHAUSEN
NEDERLAND
OOSTENRIJK TSJECHIË POLEN
NAWOORD
MAUTHAUSEN THERESIENSTADT AUSCHWITZ EN BIRKENAU BELZEC GROSS-ROSEN KULMHOF MAJDANEK SOBIBOR STUTTHOF TREBLINKA ‘ZOLANG IK ADEM HEB …’
34 44
70 86 100 124 136 144 154 164 174
188
204
216 250 258 266 272 288 294 304
319
Opdracht bij het oorspronkelijke ‘Boek der Kampen’ Dag redactie, Ik heb het boek van Ludo van Eeckhout ‘Men mag niet zwijgen’ gelezen1. Het heeft me tot het diepste van mijn ziel ontroerd. Daarom schrijf ik u deze brief. Mijn ziel huiverde toen ik las over de wreedheden van de Duitse nazibeulen in Oswiecim, waar rivieren van mensenbloed langs oevers van mensenasse zijn gestroomd. Ik interesseer mij voor het lot van de vier vrienden: Kazimir O., Janusz T., Tadeusz W., Genek.2 Beste redactie, antwoordt u mij, als ’t u belieft, of deze strijders nog in leven zijn. Zij streden niet slechts voor hun vrijheid en hun leven, maar ook voor mijn geluk, opdat ik, alsmede duizenden van mijn tijdgenoten, nooit zulke verschrikkingen zou kennen. Als zij in leven zijn, weest u dan zo goed hun adressen aan mij mede te delen. Ik zal u duizendmaal dankbaar zijn, indien u mijn verzoek inwilligt. En hoe verlang ik ernaar uw antwoord te ontvangen. Schrijf op het adres
Lang heb ik erover nagedacht aan wie ik dit boek zou opdragen. Mijn vader stierf in een bijkamp van Flossen bürg. Mijn oom werd neergeschoten tijdens een dodentransport, in Maagdenburg. Mijn tante stierf in BergenBelsen. Mijn beste verzetskameraden kwamen om in diverse kampen. Mijn echtgenote keerde volledig invalide terug uit Mauthausen.
Kalinskaja oblast Rzjewski rayon Tsjertolinskaja Sjkola 10a Klass Winogradowa Swetlana Tot ziens. Wees zo goed mijn brief te beantwoorden. Sweta
Aan ieder van hen had ik dit boek kunnen opdragen. Zoals ik het had kunnen opdragen aan alle dode politieke gevangenen, want ze waren allen mijn broeders en mijn zusters. Maar een maand nadat de Russische vertaling van mijn roman ‘De Getekenden’ over het gruwelkamp Auschwitz in Moskou werd uitgegeven, kreeg ik een brief van een zeventienjarig Russisch meisje, dat ik nooit heb gezien. Hier volgt deze brief, vertaald door Ljuba Sjetjskowa, die destijds Nederlands doceerde aan de universiteit van Moskou. Zij hielp ook ‘De Getekenden’ en mijn Dachauboek vertalen. Ludo van Eck
1 ‘Men mag niet zwijgen’ is de Russische titel van ‘De Getekenden’. In Moskou verscheen het boek niet onder het pseudoniem Ludo van Eck, maar onder de werkelijke naam van de auteur. 2 De vier hoofdfiguren uit genoemde roman, die werkelijk hebben bestaan, en van wie er op 1 januari 1979 nog een leefde.
16
OPDRACHT
Ik draag dit boek op aan Sweta Winogradowa omdat zij als jong meisje heeft begrepen waarvoor wij hebben geleden en waarvoor de overgrote meerderheid van ons is gestorven. En ook omdat ze de helden van mijn roman heeft bedankt. Want dank hebben wij zo weinig gekregen. Ik dank jou, kleine onbekende Sweta, en hoop dat alle jongens en meisjes uit Swetlana Winogradowa.
Oost en West zullen denken zoals jij. Moge jij, Sweta Winogradowa, heel je leven vrijheid, vrede en welvaart kennen, net als je latere kinderen en kleinkinderen. Dan was het sterven van de besten van ons de moeite waard.
17
BELGIË
BREENDONK Samen met Auschwitz en Theresienstadt is Breendonk het best bewaard gebleven naziconcentratiekamp. Te danken aan het feit dat het hier betonnen gebouwen betreft. Breendonk is het enige kamp in West-Europa dat volledig intact is gebleven. De SS had dadelijk begrepen dat het fort ‘nuttig’ ge bruikt kon worden. Ze besloot er een ‘Auffangslager’ in te richten, een opvangkamp dat gevangenen voorlopig moest onderbrengen, in afwachting van transport naar gevangenissen of concentratiekampen in Duitsland of in het oosten van Europa. De officiële Duitse benaming bleef ‘SS-Auffangslager Breendonck’. Breendonk kreeg dan wel nooit de titel ‘Konzentrationslager’, het regime dat er werd gevoerd was even wreed.
De eerste gevangene die in Breendonk werd vermoord, heette Moses Luft. Hij werd tijdens het werk neergeschoten door een Wehrmacht-soldaat. Zijn naakte lijk werd door de SS als ‘voorbeeld’ op de binnenplaats geworpen. De gevangenen moesten voor het stoffelijk overschot defileren.
Reeds op 20 september 1940 bracht SS-Sturmbannführer Philipp Schmitt de eerste vijftien gevangenen naar Breendonk. Erich Adler was de eerste ‘Zugführer’ (een gevangene die aan het hoofd van elke kamer wordt aangesteld). Hij moest ervoor zorgen dat de gevangenen meteen begrepen wat ‘nieuwe orde’ en Duitse discipline betekenden. Terwijl in de andere kampen de bewakers bijna uitsluitend SS’ers waren, stond in Breendonk een compagnie Wehrmacht-soldaten voor de bewaking in.
De honger bleef toenemen. De gevangenen probeerden gras te pakken te krijgen. Dat was ‘verboten’. Hiervoor werd men gestraft. Het Rode Kruis zond voedselpakketten maar de SS gaf het eten aan de zwijnen terwijl de gevangenen toekeken. Toen Vlaamse SS’ers in september 1941 het kleine Duitse SS-garnizoen kwamen aanvullen, verscherpte het regime van ongemeen hard naar onmenselijk. In dit verband is een woordje uitleg op zijn plaats. In het najaar van 1940 waren de enige SS’ers in Breendonk de kampcommandant (de eerder genoemde Philipp Schmitt), zijn chauffeur, en Arthur Prauss, SS-luitenant en de man die de dagelijkse leiding over de gevangenen had.
De gevangenen waren niet alleen verzetsmensen of politieke gevangenen. Er waren ook enkele criminelen van gemeenrecht opgesloten. De bedoeling was te voorkomen dat in het kamp een verzetsgeest zou heersen. De buitenwereld moest de indruk krijgen dat het hier om echte misdadigers ging.
Loodzware arbeid Bij de eerste gevangenen waren Joden en mensen die toen reeds hadden gesaboteerd of verboden manifestaties gehouden. Aanvankelijk was het regime streng maar niet ondraaglijk. De eerste gevangenen – in oktober 1940 waren het er reeds 52 – werden aan het werk gezet. Bedoeling was om circa 300 000 kubieke meter grond af te graven, waaronder het eigenlijke fort zat verborgen. Dit geschiedde uitsluitend met handenarbeid. De grond werd gebruikt om aan de buitenzijde van de fortgracht een hoge berm te maken die het fort onzichtbaar maakte. Op 17 februari 1941 stierf de eerste gevangene, een Jood. Van toen af liep het aantal doden op. Het voedselrantsoen verminderde en de arbeid werd steeds zwaarder. Aanvankelijk leefden de Duitsers in een overwinningsroes. Maar na een tijd voelden ze aan dat hun ‘Blitzkrieg’ mislukt was. Meteen werden ze brutaler. Toen de Duitsers de Sovjet-Unie binnenvielen, werden er onmiddellijk communisten en socialisten naar het kamp gevoerd.
Vlaamse SS’ers
Toen kwamen de Vlaamse SS’ers erbij, waaronder de beruchte Fernand Wyss en Richard De Bodt. Doorgaans waren deze Vlaamse SS’ers weinig intellectueel ontwikkeld, ook al waren er uitzonderingen zoals Richard De Bodt (zie verder). Sommigen belandden bij de Sicherheitsdienst (Sipo-SD) omdat ze afgekeurd werden of zichzelf niet geschikt achtten voor dienst bij de Waffen-SS. De Sipo-SD gaf hen een uniform en het zelfbewustzijn dat ze in het burgerleven vaak ontbeerden. Het was ook overduidelijk dat een ex-bokser als Fernand Wyss genoot van de kans om latente sadistische neigingen ongestraft en met officiële goedkeuring bot te vieren. De voormalige sluiswachter Richard De Bodt behoorde voor WO II tot de fascistische Rex-beweging. Na de bezetting van België in 1940 werd hij lid van de ‘Algemeene SS-Vlaanderen’ en van de NSVAP (Nationaal Socialistische Vlaamse Arbeiderspartij). Toen hij in het Fort van Breendonk aankwam (augustus 1942) had hij de graad van SS-Rottenführer (korporaal) in de Sipo-SD. Hij werd al spoedig de vertrouweling van Philipp Schmitt, en rapporteerde alles wat hij zag of vernam aan de kampcommandant. Zoals de andere Vlaamse SS-werkopzichters stond De Bodt onder rechtstreeks toezicht van de brutale SS-Untersturmführer Arthur Prauss. Deze laatste aarzelde overigens niet om De Bodt in het zicht van alle gevangenen te vernederen door hem een oorveeg te geven
19
[United States Holocaust Memorial Museum] [Wim Robberechts]
In deze zaal, onder het SS-motto ‘Meine Ehre heisst Treue’, spraken de Duitsers recht.
Het kamp had ook een executieplaats en een galg. Er werden 164 gevangenen geëxecuteerd en 21 opgehangen. 22
[Delcampe.net]
[Wim Robberechts]
De gevangenen verbleven in kazematten. De ventilatie was onvoldoende want de ramen mochten niet open. Hoewel er een potkachel stond, brandde deze meestal niet. Het was er dus zeer vochtig en koud.
[Shutterstock] [Herinneringscentrum Kamp Westerbork]
Elke dinsdag, de transporten. Bij het naderen van een dinsdag steeg de afschuwelijke spanning. Die bereikte op maandagnacht haar hoogtepunt. Ook kinderen en zieken moesten op transport. Want niemand was bestendig veilig in Westerbork. 50
NEDERLAND
Kamp Westerbork
KAMP WESTERBORK Het kamp Westerbork, gelegen op de Drentse heide bij Hooghalen, was een gecompliceerde verblijfplaats. Veel documenten zijn bewaard gebleven, waardoor een goede reconstructie van het dagelijks leven in het kamp mogelijk is. Vanuit Westerbork vertrokken ongeveer 100 000 Joden en 245 Roma en Sinti naar kampen in Polen, Duitsland en Tsjechië. Over een periode van ruim twee jaar vertrokken 97 transporten. Westerbork was een goed georganiseerd doorgangskamp. Het werd een ‘Joodse stad op de heide’ genoemd: door deze opzet werden de kampgevangenen op het verkeerde been gezet en misleid. De interne organisatie werd zoveel mogelijk aan de Joden zelf overgelaten. De SS moest er vooral voor zorgen dat de treinen naar het Oosten vertrokken.
Opvangkamp Kamp Westerbork werd in opdracht van de Nederlandse regering gebouwd voor de opvang van legale en illegale Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Het Joods Centraal Vluchtelingencomité zorgde voor de financiering. De bouw begon in de zomer van 1939. Op 9 oktober 1939 kwamen de eerste bewoners. Toen de Duitsers Nederland op 10 mei 1940 binnenvielen, waren er ongeveer 750 personen aanwezig. Ze verbleven in barakken op een terrein van 500 bij 500 meter. Hun bewegingsvrijheid was beperkt. Op 1 juli 1942 werd het kamp door de Duitse bezetter overgenomen. Ondertussen waren 24 grote barakken van 84 bij 10 meter erbij gebouwd. Het kamp kreeg een nieuwe functie onder de naam ‘Polizeiliches Durchgangslager Westerbork’. Het werd omringd door prikkeldraad en wachttorens. Op 15 juli 1942 kwam het eerste transport uit Amsterdam. Omdat het beoogde transportaantal niet werd gehaald, werden ongeveer 150 kampbewoners opgeroepen zich te melden voor dit transport. Onder hen bevonden zich 50 weeskinderen. Een bewoner bood zich vrijwillig aan als begeleider van deze groep. In deze periode vertrokken alle treinen naar Auschwitz-Birkenau, gemiddeld twee maal per week. In 1943 kwam er een wekelijks ritme met dinsdag als vaste vertrekdag. Vanaf eind 1943 reed de deportatietrein onregelmatiger. Naast Auschwitz-Birkenau waren de bestemmingen vooral Sobibor, Bergen-Belsen en Theresienstadt. Aanvankelijk vertrokken de treinen vanuit het station Hooghalen. Later werd door kampgevangenen een aftakking naar het kamp gebouwd.
Krankzinnige wereld De binnenkomende transporten kwamen vooral uit Amsterdam en alle delen van Nederland, maar ook uit de kampen Vught en Amersfoort. Westerbork was een wereld vol tegenstrijdigheden, een wereld van valse hoop. Er was een kampboerderij, een ziekenhuis, een weeshuis en een school. Vanaf eind 1943 en begin 1944 kwamen er allerlei werkplaatsen bij zoals een schoenmakerij, een confectiebedrijf, een fabriekje voor kinderspeelgoed en een vliegtuigsloperij. In een kantine waren dingen te koop die nergens in Nederland te vinden waren. Er was een orkest dat regelmatig optrad en vanaf de zomer van 1943 zelfs een cabaret. In oktober 1942 en juni 1943 bedroeg het maximaal aantal kampgevangenen meer dan 15 000 personen. Het gemiddelde aantal lag in 1943 rond de 10 000. Verschillende SS-kampcommandanten volgden elkaar op: SS-Sturmbannführer Deppner, SS-Obersturmführer Dischner en SS-Obersturmführer Albert Konrad Gemmeker, die vanaf oktober 1942 de scepter zwaaide en er tot een dag voor de bevrijding op 11 april 1945 zou blijven.
Joodse ordedienst Het tragische was dat de SS’ers amper hun handen hoefden vuil te maken. De binnen- en later buitenbewaking was in handen van de Nederlandse marechaussee. In het kamp was een Joodse ordedienst. De kampcommandant besliste hoeveel mensen er moesten vertrekken. Maar hij liet het meestal aan de Joodse kamporganisatie over wie er weg moest. Bij het naderen van de transportdag steeg de spanning. Die de nacht ervoor haar hoogtepunt bereikte. Na het voorlezen van de namen, wist eenieder waar hij of zij aan toe was. Een laatste poging voor vrijstelling werd door sommigen ondernomen. Zij die niet werden voorgelezen, hadden uitstel voor een paar dagen, een week of soms nog langer. Geld en kamprelaties konden hierbij een rol spelen.
51
[Ardean R. Miller, U.S. Signal Corps, National Archives, Washington]
Bevrijde gevangenen in gesprek met Amerikaanse soldaten.
96
Amerikaanse soldaten aan de ingang van het kamp. Op de voorgrond munitie足 dozen en handgranaten. De zwarte vlag hangt halfstok ten teken van rouw om de dood van de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt. 18 april 1945.
Buchenwald
[Ardean R. Miller, U.S. Signal Corps, National Archives, Washington] [Ardean R. Miller, U.S. Signal Corps, National Archives, Washington]
[Ardean R. Miller, U.S. Signal Corps, National Archives, Washington]
[Ardean R. Miller, U.S. Signal Corps, National Archives, Washington]
Zicht op het kamp vanaf het ingangsgebouw. We zien Amerikaanse soldaten en bevrijde gevangenen.
Een ex-gevangene van Buchenwald bij een stapel menselijke beenderen.
Opluchting, maar ook nog steeds een zekere mate van wantrouwen op het aangezicht van deze bevrijde gevangenen. 97
[Shutterstock]
Het gedenkteken.
Hoeveel een mens kost Een berekening van SS-Obergruppenführer Pohl na ruggespraak met commandant Kaindl van het kamp in Sachsenhausen. Dagelijks bespaard loon voor één gevangene: 6,00 RM Minus voedsel: - 0,60 RM Minus waardevermindering kleren: - 0,10 RM Gemiddelde levensduur 9 maanden = 270 dagen x 5,30 RM =
1 431 RM
Inkomsten uit rationele aanwending van stoffelijk overschot 1. Goud van tanden 2. Kleding 3. Voorwerpen van waarde 4. Geld Minus verbrandingskosten: 2 RM Gemiddelde nettowinst: 200 RM 1 631 RM
[Sis van Eeckhout]
Totale winst na 9 maanden:
De deur naar de gaskamer. 106
[Shutterstock]
Dachau
[Barbara Caffi]
Een wachttoren.
[NN]
Tussen 1996 en 2003 werd in het museum een nieuwe tentoonstelling over de geschiedenis van Dachau geopend.
107
15
1
2 10
3
4
10
Luchtfoto uit 1947. 1. Ingangsgebouw / 2. Appelplein / 3. Administratie, keuken, bad / 4. Bunker / 5. Revierbarakken / 6. Gevangenenbarakken / 7. Barak 17 / 8. Barak 29 / 10. Wachttoren / 11. Desinfectie / 12. Groententuin / 13. Oude crematorium / 14. Nieuw crematorium / 15. SS-barakken 116
Dachau
15
14 13
12 10
10
6
11 8
6
7 5 10
[Wetlandjack]
10
117
In de voetsporen van mijn pa IN EEN KLEIN STATIONNETJE, ’S MORGENS IN DE VROEGTE …
Toen ik kortelings met mijn kinderen opnieuw het concentratiekamp Dachau bezocht, vroeg ik me af of het oude stationnetje eigenlijk nog bestond.
“Het was donker toen we op 2 december 1944 in het station netje van Dachau uit de trein werden geranseld. De adem van de SS’ers die ons opwachtten en van hun honden was duidelijk zichtbaar. We waren twee aan twee geboeid en wanneer een gevangene werd neergeslagen met een vuist stoot of een kolfstoot, viel ook de andere. In het vage duister kon ik de naam van het station lezen. Dachau. Het was een bekende naam. Ik had er over gehoord, voor de oorlog reeds. Maar toen was het alleen maar een naam geweest. Hier, op deze ijzige winteravond, werd het voor mij tastbare werke lijkheid. Het stadje lag in het donker. Hier en daar werd een gordijn opzij geschoven, maar we zagen geen gezichten. We hadden ook liever geen toeschouwers. Wanneer we die middag door Nürnberg werden gedreven, waren we door hysterische mannen en vrouwen bespuwd en uitgescholden. Zwepen, honden, laarzen, vloeken joegen ons nu de smalle, bochtige weg naar het concentratiekamp op. Tweehonderd Belgen en Fransen en één Nederlander. Reeds van ver zagen we de lichten en zoeklichten van het kamp, hard en genade loos en uitdagend in het verduisterde Duitsland. We zagen het kamp niet alleen, we roken het ook. Al wisten we toen nog niet wat die walgelijke, verpestende geur betekende …” Uit ‘Het einde van Dachau’ door Ludo Vaneck
“Jazeker”, vertelde een gids. “Het is een beetje opgeknapt, een paar keer geverfd, maar het staat er nog steeds en het is nog in gebruik.” Merkwaardig toch dat mijn pa bij zijn herhaalde bezoeken aan het gewezen concentratiekamp nooit naar het stationnetje is teruggekeerd of ernaar op zoek is gegaan. Daar waar hij voor het eerst voet zette in Dachau … Hij moet wellicht overtuigd geweest zijn dat het station gesloopt was, ik kan het niet anders verklaren. Na ons kampbezoek reden we dus naar Bahnhof Dachau. Nauwelijks enkele minuten later stonden we in de Bahnhofstrasse, op de plek waar mijn pa in die ijzige decembernacht samen met zijn kameraden van de trein was geschopt. Sporen en perrons zijn vandaag helemaal nieuw, maar het oude stationsgebouw staat er nog precies zoals in 1944. Al zal de McDonald’s die nu een gedeelte van het gebouw heeft ingenomen, er toen wel niet geweest zijn. Op het lommerrijke pleintje voor het station herinnert een infobord aan de tienduizenden gevangenen die hier toekwamen en vanaf hier te voet naar het kamp werden geleid … Hier begint ook de 3 km lange ‘Weg des Erinnerns’ die langs twaalf informatietafels tot aan het kamp loopt.
[Stadt Dachau Tourist Information]
[WiNG]
Sis van Eeckhout
120
[United States Holocaust Memorial Museum, foto kolonel Alexander Zabin]
[United States Holocaust Memorial Museum, foto kolonel Alexander Zabin]
Dachau
Bovenzicht op de barakken en voormalige gevangenen die over het complex lopen.
Groepsportret van ex-gevangenen.
121
De fotograaf van Auschwitz
Aangezien Brasse voor de oorlog een opleiding had genoten als portretfotograaf, kreeg hij van de SS opdrachten die compatibel waren met zijn talenten. Hij moest o.a. gevangenen fotograferen, het werk waar ze mee bezig waren, criminele medische experimenten, enzovoort. Volgens Brasse zelf zou hij van 1940 tot 1945 tussen 40 000 en 50 000 portretfoto’s hebben gemaakt van gevangenen in Auschwitz. In 1945 werd hij naar een kamp in Oostenrijk gebracht, waar hij in mei 1945 werd bevrijd door de Amerikanen. Een aantal van de Brasse-foto’s uit Auschwitz zijn niet bewaard gebleven. Kort voor de intrede van het Sovjetleger in het kamp kreeg hij het bevel om zijn negatieven te vernietigen. Brasse slaagde er echter in om dit bevel gedeeltelijk te omzeilen, en een groot aantal van zijn foto’s zijn nu te zien in het museum van Auschwitz, alsook in Yad Vashem, Israëls officiële plaats van eerbetoon aan de Joodse slachtoffers van de Holocaust.
230
[Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau]
De Poolse professionele fotograaf Wilhelm Brasse (1917-2012) is wereldwijd bekend als ‘de fotograaf van Auschwitz’. Zijn leven en werk werden verfilmd in de Poolse televisiedocumentaire ‘De Portrettist’. Brasse was van Oostenrijks-Poolse afkomst. Hij leerde fotograferen in de studio van zijn tante in Katowice. Na de Duitse invasie in 1939 en de bezetting van zijn geboortedorp Zywiec werd hij ondervraagd door de SS. Hij weigerde om trouw te zweren aan Hitler en werd voor drie maanden opgesloten. Na zijn vrijlating weigerde hij om te dienen in het Duitse leger. Hij probeerde naar Hongarije te ontsnappen en het Poolse leger in Frankrijk te vervoegen, maar werd samen met andere jongemannen aan de PoolsHongaarse grens opgepakt en naar het concentratiekamp van Auschwitz gebracht, waar hij gevangene 3444 was.
Slachtoffers van dokter Mengeles medische experimenten in Auschwitz-Birkenau, 1944. Wilhelm Brasse werkte met name voor dokter Mengele, die in Auschwitz niet alleen een van de personen was die besliste wie aan het werk moest en wie ter dood werd gebracht, maar die ook gevangenen misbruikte, inbegrepen kinderen, voor verschrikkelijke medische experimenten. Mengele was bekend als de ‘Engel des Doods’. Hij ontsnapte na de oorlog, leefde een tijdje in Zuid-Amerika en werd nooit opgepakt.
Auschwitz en Birkenau
[Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau]
[Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau]
[Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau]
Het was Mengele die Brasse opdroeg drie portretten te maken van elke gevangene: een vanop de zijkant met zicht op het rechtergedeelte van het aangezicht, een frontaal beeld, en een derde waarbij de gevangene van links werd gefotografeerd, lichtjes opkijkend en met hoofddeksel.
[Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau]
Het 14-jarige meisje Czeslawa Kwoka in drie portretten door Wilhelm Brasse. Czeslawa was een katholiek meisje uit Polen, dat in december 1942 samen met haar moeder in Auschwitz terechtkwam. Drie maanden later waren beiden gestorven. In een documentaire uit 2005 verklaarde Brasse zich het meisje goed te herinneren: ‘Ze was zo jong en angstig. Het meisje begreep niet waarom ze naar Auschwitz was gevoerd en ze begreep evenmin wat tegen haar in het Duits werd gezegd. Een vrouwelijke kapo nam dus een stok en sloeg ermee in haar gezicht. Die Duitse vrouw reageerde haar woede op het meisje af. Zo’n prachtig jong meisje, zo onschuldig. Ze weende, maar ze kon niets doen. Voor deze foto’s werden genomen, droogde zij haar tranen en het bloed van de snee in haar lip. Om u de waarheid te zeggen, het voelde aan alsof ikzelf door de stok was geraakt, maar ik kon niet tussenkomen. Dat zou fataal zijn afgelopen voor me.’
1941, gevangenen graven een drainagegracht ten zuiden van een van de gaskamers.
231
Sis van Eeckhout op de plaats van de voormalige barak 17 in Dachau, waar ooit zijn pa opgesloten zat.
318
Nawoord Sis van Eeckhout
‘ZOLANG IK ADEM HEB …’ ‘Het Boek der Kampen’ kende destijds onmiddellijk succes en kreeg in de media erg lovende woorden. En al gauw stuurde de uitgeverij een eerste vraag om ergens een lezing te geven. Het was het begin van een nieuwe omzwerving, die ditmaal twintig jaar zou duren. De aanvragen namen overhands toe en zowat elke aanvraag kreeg een positief antwoord. Mijn pa ging dus lezingen geven van De Panne tot Genk, van Eindhoven tot Nunspeet. En eenmaal de Franse uitgave op de markt, ook in Luik en Namen, tot in Noord-Frankrijk toe. Hij werd uitgenodigd om te spreken op de Antwerpse Boekenbeurs en aan de Koninklijke Militaire School, aan universiteiten, lagere schooltjes, colleges, katholieke meisjesscholen en koninklijke athenea. Hij ging voordrachten geven voor musea en culturele raden, voor katholieke arbeidersvrouwen en communistische jongeren, voor Davidsfonds, Vermeylenfonds en Willemsfonds, voor politieke partijen en politieke gevangenen, voor syndicale organisaties en liberale ondernemers, voor iedereen die er om vroeg. Soms voor driehonderd, soms voor een handvol aanwezigen. Maar altijd met dezelfde overtuiging en passie. En na elke voordracht kwamen er mensen naar hem toe om een boek te laten signeren, voor informatie, om over hun eigen oorlog te vertellen. Af en toe vroeg ook iemand hoopvol: “Je hebt in Dachau zeker mijn vader, mijn broer, mijn vriend gekend …” Hij moest hen telkens met pijn in het hart ontgoochelen. Hen proberen uitleggen dat je in de hel, in de onvoorstelbare chaos van Dachau en van elk concentratiekamp, waar vele duizenden uitgeputte gevangenen van zoveel nationaliteiten op elkaar gepakt zaten, hooguit een paar mensen bij naam kende … Vaak alleen maar een voornaam of de plek waar ze vandaan kwamen. Louis uit Vilvoorde, Henk uit Amersfoort, de Fransman, de Pool … En soms was Louis, Henk of de Pool er de volgende dag gewoon niet meer …
Toen zijn gezondheid hem eind jaren 1980 een beetje in de steek liet, probeerde ik mijn pa te overtuigen dat het stilaan welletjes was geweest. Dat hij geen nieuwe opdrachten meer mocht aanvaarden. Dat hij de voorbije twintig jaar méér dan zijn deel had gedaan en het moment gekomen was om zijn lezingen en zijn Ronde van België en Nederland af te sluiten. Het was mijn beste moment niet. “Moet je eens goed luisteren”, zei hij toen ik hem daar de zoveelste keer over aansprak. “Je moet ophouden met zagen. Wie zal uit eerste hand over de kampen kunnen vertellen wanneer oude soldaten zoals ik er weldra niet meer zullen zijn? Geen mens! Ik heb het concentratiekamp overleefd om te getuigen, dat ben ik al die achtergebleven mensen verplicht. Ik zal dat dus blijven doen tot ik geen adem meer heb …” En dat heeft hij dan ook gedaan. Haast letterlijk. Midden juni 1991 ging hij nog een lezing geven en hij overleed op zondag 15 september. Hij was 69 jaar. Drie dagen voordien liet hij me beloven dat hij niet zou gecremeerd worden. “Wat de moffen niet gelukt is, ga ik ze toch niet cadeau geven zeker … En zet op mijn herinneringsprentje dat de mensen af en toe nog eens een boek van me moeten lezen …” Sis van Eeckhout
De zon maakte een sluier van goud Zo mooi dat mijn lichaam ervan pijn doet Boven gieren de hemelen het uit in blauw Overtuigd dat ik per ongeluk glimlachte De wereld staat in bloei en lijkt te glimlachen Ik wil vliegen, maar waar naartoe, hoe hoog? Als dingen kunnen bloeien in prikkeldraad Waarom ik dan niet? Ik zal niet sterven Anoniem kind Theresiënstad
319
HET BOEK DER KAMPEN
lu d o va n e c k
Maar de waarheid van 1970 is niet helemaal die van de nieuwe tijden: zowel inhoudelijk als qua fotografie werd ‘Het Boek der Kampen’ in een modern kleedje gestoken. Deze volledig herziene editie bevat dan ook veel informatie die niet in het oude boek voorkwam en is rijkelijk geïllustreerd met honderden nieuwe kleurenfoto’s. Sis van Eeckhout
Sis van Eeckhout zet de missie van zijn inmiddels overleden vader voort en geeft regelmatig lezingen over de concentratiekampen. Hij verrijkt dit boek met enkele anekdotische en persoonlijke verhalen die de herinnering aan Ludo van Eck levendig houden, o.a. gerelateerd aan de vele bezoeken die hij na de oorlog met zijn vader aan de concentratiekampen bracht.
HET BOEK DER KAMPEN
Dit meest complete overzicht van de Duitse concentratie- en uitroeiingskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog is het levenswerk van Ludo van Eck (pseudoniem voor Ludo van Eeckhout), zelf een gewezen gevangene van Dachau. Na de oorlog bezocht en bestudeerde hij alle kampen, opdat de onmenselijke gruwel van de nazi’s nooit vergeten zou worden. Zijn missie leidde tot dit monumentale standaardwerk, dat Ludo van Eck sinds de jaren 1970 talloze herdrukken kende en vanaf 1995 het meest gezochte antiquarische boek werd.
Ludo van Eck & Sis van Eeckhout
Het Boek der Kampen
sis van eeckh o ut
www.manteau.be
9
Boek der kampen DEF.indd 1
789022 330784
17/12/14 13:27