Het Franse geheim - Karen Swan

Page 1


Proloog

Parijs, juli 2016

De maan werd omlijst door wolken en de horizon was nog inktzwart. De wereldberoemde lichten van de befaamde stad waren uit, behalve die van de kenmerkende toren, die in het donker duidelijk te onderscheiden was. Er liepen twee mannen over de mansardedaken, diep gebukt om uit het zicht te blijven, hun heimelijke voetstappen zo stil als het getrippel van katten, onhoorbaar voor de slapende bewoners in de appartementen onder hen.

Ze zagen het teken aan de overkant van de straat, bleven stilstaan en hurkten tussen de dakkapellen. Met hun ogen telden ze het aantal ramen af dat werd weerspiegeld in de identieke tegenoverliggende gebouwen. Ze ontrolden zwijgend het touw en bevestigden hun karabijnhaken aan hun tuig, waarna ze zich klingelend als klokken – met zekere bewegingen en een verhoogde hartslag – aan de schoorstenen vastmaakten.

De eerste man stapte over de rand en voelde de bekende opwinding nu de zwaartekracht zich deed gelden en het touw straktrok. Hij wachtte even om zich ervan te verzekeren dat de constructie stevig genoeg was en liet zich daarna onder de daklijn zakken, waarna hij zich om de paar meter met zijn voeten tegen de muur afzette.

De andere man volgde, en binnen een minuut waren ze er. De met een laagje stof bedekte ramen die hun aandacht hadden getrokken waren van dichtbij net zo verduisterd als ze hadden gehoopt. Op het smalle Franse balkon was amper plek voor een potplant, maar het bood genoeg ruimte voor hun voeten, en ze zwaaiden hun benen over de fraai bewerkte balustrade. Met hun voeten parallel aan

de muur bogen ze zich naar het raam. Ze legden hun handen om hun gezicht en probeerden door het bestofte glas te turen, maar dat was zo ondoorzichtig als een rookgordijn.

In de verte klonk een sirene en de beide mannen verstijfden, hun reflexen scherp afgesteld terwijl ze nagingen uit welke richting het geluid kwam – en vooral waar het naartoe ging.

Niet hiernaartoe. Meer hoefden ze niet te weten.

Ze hervatten hun poging om binnen te komen. Met hun gehandschoende handen duwden ze tegen de deuren. Er zat geen knop aan de buitenkant en de linkerdeur gaf niet mee, maar de rechterdeur rammelde een beetje, wat betekende dat hij loszat. Los genoeg, althans. Het waren oude deuren: het hout was aan het rotten en het enkelglas was zo dun dat ze het met één keer flink niezen zouden kunnen breken. Maar dat was niet nodig. De eerste man zat half gehurkt, op ooghoogte met de klink, en zag dat een ouderwetse dunne metalen haak het enige was dat de deur gesloten hield. Hij pakte zijn mes uit zijn achterzak, stak het met kracht door de kier en bewoog het snel opwaarts. De haak zwaaide omhoog en naar achteren.

Ze waren binnen. Zo eenvoudig was het: een scherpe blik, een touw en een mes.

De deuren waren lang niet gebruikt en hun scharnieren kraakten luid toen ze in beweging kwamen, maar ze gingen wel open en een moment later stapten de mannen op de parketvloer. Ze draaiden rond met hun hoofdlampen en klikten zich los van het touw. Stilletjes begonnen ze de lege vertrekken te verkennen.

De lucht was zo bedompt dat die bijna tastbaar was en ze hoestten zachtjes door de stilte heen. Maar niet alleen de lucht werd verstoord: hun voetafdrukken op de stoffige vloer legden hun route door het appartement vast als sporen in de sneeuw, maar wie zou het ooit zien? Het was duidelijk dat niemand anders dan zij wist dat deze plek er nog altijd was, verborgen in het volle zicht. De desinteresse van de buren hield het geheim ongetwijfeld in stand.

Iedereen ging ervan uit dat deze woning andermans eigendom was – en dus andermans probleem. Een appartement kon je immers niet zomaar verliezen, je kon niet vergeten dat je het bezat.

Toch had iemand dat gedaan.

De eerste man bleef in de keuken staan. Er lag een omgekiepte stoel op de vloer en er stond een ouderwetse keukenkast met lege haken als gekrulde, reumatische vingers die niets hadden om vast te houden. Er was geen pot of pan te bekennen, geen emmer of dweil. Het was allemaal leeggeruimd.

Teleurgesteld liepen ze de gang door, waarbij hun lampen elkaar in het donker als duellerende zwaarden kruisten terwijl ze verder zochten.

De mannen stopten op de drempel naar de slaapkamer. Er stond een ijzeren ledikant tegen de muur, maar dat deed hun hart niet sneller kloppen. Erachter stond een grote houten kist waarvan het deksel was versplinterd op de plek waar het was opengewrikt. Er lag nog een koevoet op de beddenlatten.

Ze liepen er haastig naartoe. De eerste man tuurde naar een klein velletje papier dat aan de binnenkant was geniet. De handgeschreven tekst was verbleekt in de zon, maar bovenaan stonden een bedrijfsnaam en een ovaal logo. Het leek wel een soort leveringsbon.

Achter hem struikelde de tweede man over iets wat op de vloer lag, waardoor hij op het voeteneind van het bed viel. Hij vloekte, keek geïrriteerd achterom en pakte het voorwerp van zijn ergernis op. Hij had gedacht dat het slechts een oude lap was, maar bij nadere inspectie bleek het een kinderknuffel te zijn, een eend met een kaal kopje van het veelvuldige gebruik, de badstof vaal en stoffig van ouderdom. De man niesde en liet de knuffel op de grond vallen.

Tot zover de stilte, dacht zijn metgezel. Ze hadden net zo goed een feest kunnen organiseren en de buren kunnen uitnodigen.

‘Allemachtig,’ fluisterde hij terwijl hij met zijn hoofdlamp in de kist scheen en erin keek.

De tweede man haastte zich naar hem toe en liet ook zijn lamp in de donkere holte schijnen.

Beide mannen staarden met open mond naar wat zich in de kist bevond. Meer dan ze hadden durven dromen.

‘Snel. Laten we haar eruit halen.’

Wiltshire, Engeland, augustus 2016

De zomer had Engeland in zijn greep. De hittegolf die over het vasteland van Europa hing had eindelijk ook de Britse Eilanden bereikt, en de natie koesterde zich in de vreugdevolle stemming die altijd heerste als het kwik de dertig graden aantikte. In de parken stonden ligstoelen klaar, het aantal sproetjes groeide gestaag, kinderen speelden in fonteinen en op straat klonk het klepperen van teenslippers.

Niet dat Flora Sykes er iets van zag of hoorde. De achtertuin van haar ouders – ruim drie hectare in het landschap van Wiltshire –werd omgeven door hoge beukenhagen en ze had na aankomst, zo’n drie uur nadat ze uit het vliegtuig was gestapt, heerlijk bewusteloos op haar buik op het ligbed bij het zwembad tussen de gazons gelegen. Haar oudere broer Freddie was nog steeds nergens te bekennen, want die sliep uit, zoals het een student betaamt, haar vader was op de golfbaan en haar moeder, die Flora’s halfhartige aanbod om te helpen had weggewuifd, was langoustines in kokend water aan het onderdompelen, ogenschijnlijk onaangedaan door de pogingen van de schepsels om te ontsnappen door zich wriemelend over het aanrecht te bewegen in de plastic zakken waarin ze werden bewaard.

Flora was sinds de start van het nieuwe jaar van plan geweest te gaan lezen. Ze zou minder werken en de tijd nemen om alles op de longlist van de Booker Prize van vorig jaar te lezen, maar in maart was dat de shortlist geworden, en nu zou ze al blij zijn als ze dit eerste boek, dat ze in januari had gekocht en nog maar voor een derde had gelezen, zou voltooien. Het probleem was adrenaline.

Haar leven werd erdoor bepaald – met lange, intense werkdagen gevolgd door korte droomloze nachten – en er bleef weinig tijd of energie over voor een aangenaam tijdverdrijf als lezen.

Deze week was typerend geweest. Ze was maandag in Palm Beach wakker geworden, woensdag in Chicago, en gisteren had ze nog een vergadering en een borrel in Manhattan bijgewoond voordat ze in haar cocktailjurk naar jfk was getogen voor de nachtvlucht naar Heathrow.

‘Een kop thee, lieverd?’ De stem van haar moeder weerklonk van veraf in haar oor. Ze hoorde de tik van porselein op kalksteen. ‘En smeer je nog eens in. Je schouders beginnen roze te kleuren.’

Ze voelde een warme hand die de huid van haar schouders aftastte. Flora tilde haar hoofd omhoog, waarbij een wolk van boterblond haar over haar gezicht viel. ‘Hè?’ kreunde ze.

‘O, lieverd, ik maak me bezorgd. Telkens weer zo’n jetlag is funest voor je gestel.’

Flora gooide haar haar achterover en ging met moeite zitten. Haar moeder zwaaide haar benen op de ligstoel naast haar met een exemplaar van The Lady op haar schoot en een kop thee in haar hand. Haar strohoed wierp een schaduw over haar gezicht, dat nog altijd mooi was, al was ze nu eind vijftig.

Flora friemelde aan de bandjes van haar katoenen bikini met Liberty-print – die niet erg geschikt was om in te zwemmen, maar ze was niet van plan nat te worden; ze hoopte maar dat Freddie haar niet het zwembad in zou duwen – en pakte haar thee. De damp maakte haar toch al door de slaap blozende gezicht nog roder terwijl ze doezelig de staalblauwe libellen over het wateroppervlak zag scheren en keek naar de zwaluwen die hoog door de heldere lucht zwierden.

‘Je werkt te hard. Dat is niet goed voor je.’

‘Ik weet het, maar ik kan momenteel geen stapje terug doen. Ik moet nieuwe cliënten binnenhalen, daar heeft Angus me voor ingehuurd. Ik heb met Kerstmis wel wat vrije tijd.’

‘Kérstmis? Lieverd, als je zo doorgaat, ben je tegen die tijd dood en begraven. Het is nog maar augustus. Ik vraag me af of je het zo lang volhoudt. Ik maak me zorgen om je.’

‘Ja, natuurlijk, je maakt je altijd zorgen. Je zou je ook zorgen maken als je niets had om je zorgen over te maken,’ zei Flora met een glimlach. ‘Hoe laat komt papa thuis?’

Haar moeder keek haar met opgetrokken wenkbrauwen en een sceptische blik in haar blauwe ogen aan. ‘Ik heb gezegd dat we om half een zouden gaan lunchen, dus om één uur.’

‘En hoe laat gaan we écht lunchen?’

‘Twee uur.’

Flora grinnikte. Haar vader stond erom bekend dat hij altijd te laat kwam. Hij was zelfs te laat geweest op zijn eigen bruiloft (de Aston had een lekke band), in het ziekenhuis toen Freddie was geboren (het verkeer in Mayfair), in het ziekenhuis toen zijzelf was geboren (de hond was zoekgeraakt in Hyde Park en de ambulance kon niet wachten) en op de uitvaart van zijn broer (de hoofdstraat was afgesloten ter gelegenheid van de boerenmarkt in Marlborough). Maar waar hij nog nooit te laat voor was geweest – niet één keer in veertig jaar – waren zijn veilingen. Hij was van eind jaren tachtig tot zijn recente pensioen werkzaam geweest als hoofdveilingmeester bij Christie’s. Zijn veilingen stonden bekend als levendige, rumoerige aangelegenheden die meer weg hadden van jachtpartijen, en hij was geprezen om zijn geestige commentaren waarmee de sfeer en de kooplust werden verhoogd, zodat hij vaak afhamerde met recordprijzen.

Maar de lunch, zo wisten ze allemaal, kon wachten. Hij was om half een ongetwijfeld nog divots aan het slaan op de zestiende green, ondanks zijn goede voornemen om zijn geliefde echtgenote ter wille te zijn.

‘Freddie slaapt lang uit, zeg,’ merkte Flora op. Ze zag dat het al kwart over twaalf was, hoewel haar lichaam aanvoelde alsof de ochtend nog maar net was aangebroken.

‘Ja, inderdaad.’

Flora legde haar hoofd achterover en keek naar haar moeder. ‘Wat is er?’

‘Niets.’

‘Mam, ik ken die toon. Wat is er aan de hand?’

Haar moeder keek in haar richting, maar Flora zag dat ze haar niet echt aankeek. ‘Hij is erg mager.’

‘Hij is altijd mager.’

‘Nou, hij is erg afgevallen. Volgens mij eet hij niet goed.’

‘Dat kan ik je bijna garanderen,’ zei Flora kreunend terwijl ze een been omhoogstak om haar teennagels te bestuderen. Drie weken na het bezoek aan de pedicure zag de lak er nog goed uit. ‘We hebben het over de man die de kans op scheurbuik gebruikt als excuus om chips te eten, hè.’

Maar haar moeder lachte niet terwijl ze over de weelderige gazons uitkeek. ‘Ik denk dat er iets mis is.’

Flora gniffelde. ‘Jij denkt altijd dat er iets mis is.’ Zoals haar vader steevast te laat was, was haar moeder steevast bezorgd. Toen zag ze de blik op haar moeders gezicht.

‘Mam, er is maar één ding mis. Freddie mist Aggie gewoon. Hij beseft eindelijk dat ze het nooit hadden moeten uitmaken, meer niet.’ Ze liet haar voet weer zakken, deed haar ogen dicht en genoot van de zon die op haar huid scheen. ‘Aggie is het beste wat hem ooit is overkomen.’

‘Ze schijnt al iemand anders te hebben.’

Flora opende een oog. ‘Van wie heb je dat gehoord?’

‘Ik heb zo mijn contacten, lieverd. Het koffiekransje is niet door jouw generatie uitgevonden, hoor.’ Er gleed een gepijnigde uitdrukking over het gezicht van haar moeder. ‘Die domme jongen.’

Flora ging op haar zij liggen en trok haar knieën omhoog. ‘Luister, ze laat hem misschien een tijdje bungelen, maar ze neemt hem ongetwijfeld terug.’

Haar moeder perste haar lippen op elkaar zoals ze altijd deed

als ze zich ongerust maakte. Flora herkende het trekje van de dag waarop zijzelf wiskunde-examen moest doen, de dag dat haar vader de test voor zijn helikopterbrevet aflegde, de dag dat Freddie aankondigde dat hij zou meedoen aan de Marathon des Sables… ‘Ik hoop dat je gelijk hebt.’

Ze zwegen. Alleen het geluid van omslaande bladzijden onderbrak de symfonie van zoemende bijen in de hortensia’s, zingende merels in de eikenboom en de staart van hun labrador Bolly, die op de tegels roffelde als Flora haar hand naar beneden bewoog om hem te aaien.

Na een tijdje sloeg Flora’s moeder haar tijdschrift dicht. Ze keek haar aan en probeerde opgewekter te kijken. ‘Nou, vertel me nu eens jóúw nieuws – en dan bedoel ik niet over je werk. Heb jij momenteel iemand in je leven?’

Flora wierp haar moeder een zijwaartse blik toe zonder haar hoofd te bewegen. Ze onderdrukte een zucht. ‘Nee. Daar heb ik geen tijd voor.’

Ook haar moeder onderdrukte een zucht. ‘Lieverd, je moet tijd máken. Hoe kun je ooit iemand leren kennen als je je leven doorbrengt in depots, magazijnen, galeries en vliegtuigen?’

‘Ik kom mensen genoeg tegen, mam. Alleen niemand die…’ Ze zocht naar het juiste woord.

‘Speciaal is?’

‘Ik wilde “anders” zeggen, maar inderdaad, dat komt op hetzelfde neer.’

‘Anders in welke zin?’

Flora haalde haar schouders op, hoewel ze het heel goed wist. Ze kwam in haar werk honderden mannen tegen – handelaren, galerie-eigenaren, verzamelaars, kunsthistorici, restauratoren, om nog maar te zwijgen van cliënten, die ze sowieso nooit zou daten, want dat was niet professioneel. Maar ze kon ze allemaal indelen in twee categorieën. Er waren mannen als haar baas, Angus: gekleed in een maatpak, opgeleid op een particuliere kostschool,

elitair en van het slag ouwe-jongens-krentenbrood. En er waren mannen als haar vader: erudiet, excentriek, flamboyant, maar hopeloos als het om praktische zaken ging, verstrooid en vaag in de dagelijkse dingen van het leven. Ze wilde iemand die net dat beetje meer had.

‘Je bent zo’n prachtige jongedame. Ik begrijp niet waarom je nog steeds niet aan de man bent.’

‘Ik ben geen pak yoghurt!’ zei Flora lachend. ‘Ik heb geen uiterste houdbaarheidsdatum of zo.’

‘Dat is een naïeve gedachte, lieverd. Natuurlijk wel. Die hebben alle vrouwen.’

Flora liet haar zucht deze keer ontsnappen. Ze zou willen dat haar moeder het onderwerp liet rusten. ‘Luister nou mam, ik ben tevreden met mijn leven zoals het nu is. Het komt zoals het komt. Je kunt er niet naar op zoek gaan.’

Ze vervielen weer in stilzwijgen, met hun blik op een paar merels die over het gazon hipten en naar wormen pikten. Flora wist dat ze Bolly niet hoefde tegen te houden, zoals ze vroeger gedaan zou hebben: hij was nu te jichtig om eropaf te gaan en lag liever te soezen in de schaduw.

‘Is de moordpartij in de keuken klaar?’ vroeg Flora, om van onderwerp te veranderen.

‘Ze zijn perfect gekookt en mooi roze,’ zei haar moeder voldaan. Ze was net zo elegant in haar kookkunst als in haar kledingkeuze. ‘En voor het dessert heb ik de lievelingscheesecake van je broer gemaakt.’

‘O, fijn, dan komt hij tenminste zijn bed uit. Ik begon me al af te vragen of we een kleine bom voor zijn slaapkamerdeur zouden moeten laten afgaan.’

Haar moeder grinnikte en kromp tegelijkertijd ineen. Op dat moment draaiden ze hun hoofd om bij het geknerp van banden op het grind en zagen ze Flora’s vader de oprit op rijden. Het crèmekleurige dak van zijn xk8 was open en zijn witte haar wapperde in

de wind terwijl de klanken van Fleetwood Mac in de slipstream te horen waren.

‘Ongelooflijk!’ riep Flora stomverbaasd uit. ‘Hij is op tijd.’

‘Ja, maar desondanks rijdt hij alsof hij te laat is.’ Haar moeder schudde haar hoofd terwijl ze haar benen van de ligstoel zwaaide en haar keurig verzorgde voeten in haar witte leren muiltjes liet glijden. ‘Zo vernielt hij mijn riddersporen nog! Wie denkt hij wel dat hij is? Stirling Moss?’ Ze slaakte een zucht, nam Flora’s lege theekop uit haar handen en liep over het gras haar echtgenoot tegemoet, blij dat ze nu iets anders had om zich druk over te maken.

Binnen een half uur was de stille loomheid van de ochtend als een stoflaken van het huis getild en galmde de muziek uit de radio terwijl Flora’s vader met rode wangen en flinke trek na zijn de douche tevoorschijn kwam. De vloer vertoonde stippels van de afdrukken van zijn modderige golfschoenen.

‘Hoi, pap.’ Flora glimlachte toen haar vader haar zijwaarts op het aanrecht zag zitten, met haar voeten in de gootsteen – een favoriet plekje sinds die keer dat ze op achtjarige leeftijd in brandnetels was gevallen en haar moeder de branderige jeuk had afgekoeld met koud water. Ze zette zich schrap voor de uitbundige kus die hij op haar voorhoofd zou planten, met een hand over haar oren geklemd zodat de wereld heel even gedempt werd alsof ze onder water zat. ‘Lekker gegolft?’

Haar woorden leken hard aan te komen, want zijn brede glimlach verdween en hij sloeg met een hand tegen zijn eigen voorhoofd.

‘Vreselijk! Het ging voor geen meter!’ kreunde hij. ‘Ik had die verrekte bal net zo goed met een stofzuigerbuis kunnen slaan! Ik snap niet wat er met me aan de hand is.’

‘Dat zal ik je vertellen,’ zei haar moeder, die een takje rozemarijn van de plant op de vensterbank knipte, haar ogen gericht op een eekhoorn die kennelijk te dicht bij de lobelia’s naar eikels aan het

graven was. Ze tikte tegen het raam, waarop het beestje de dichtstbijzijnde eik in schoot. ‘Te veel wijn. Dat extra glas maury gisteravond.’

Er volgde een verblufte stilte.

‘Maar schat, er stonden vijgen op tafel!’ protesteerde haar vader zodra hij was bekomen van de suggestie dat die ook zónder de afdronk van de maury met dat heerlijke vleugje granaatappel hadden kunnen worden gegeten.

‘Je weet best wat ik bedoel,’ reageerde haar moeder, die zich naar hen beiden omdraaide en haar echtgenoot verwijtend aankeek. Hij probeerde haar een kus te ontlokken terwijl ze het olijfbrood met haar in grote ovenwanten gestoken slanke armen uit de oven van het aga-fornuis haalde. ‘De pouilly-fumé was meer dan voldoende geweest.’ In plaats van een kus gaf ze hem de bakplaat waarop het met rozemarijn bestrooide brood lag. ‘Zet dat maar op de tafel, als je wilt.’

Flora giechelde terwijl haar vader – kleurrijk gekleed in een kersrode korte broek en een grasgroen poloshirt – afdroop, beteuterd omdat zijn vrouw de bedenkelijke toestand van zijn lever weer eens ter sprake had gebracht. Door het harde rijden, zijn wijnconsumptie en de staat van de keukenvloer was hij tijdelijk uit de gratie geraakt. ‘Arme papa.’

Haar moeder schepte de warme gepelde langoustines op de salade, en Flora zag haar kans schoon om een plakje avocado te pikken. Uit gewoonte berispte haar moeder haar met een tikje op de pols, maar toen bedacht ze zich en gaf ze Flora nog een plakje. ‘Je moet goed eten. Wil je nu je broer even roepen, alsjeblieft?’ Ze tilde de zilveren schaal op. ‘En breng die servetten en de bloemen naar de tafel.’

‘Tot uw dienst!’ Flora salueerde, klikte haar hakken tegen elkaar in de gootsteen en grijnsde terwijl haar moeder zuchtte en hoofdschuddend wegliep.

‘Het is toch wat.’

Flora sprong van het aanrecht en liep naar de voet van de trap in

de hal. ‘Hé! Freds!’ brulde ze zo luid als ze kon. ‘Lunch in de tuin. Nu, of ik stuur het leger op je af!’

‘Als ik wilde dat de buren kwamen eten, had ik ze wel uitgenodigd,’ zei haar moeder droogjes toen Flora een moment later naar buiten kwam lopen, de oudroze linnen servetten neerlegde en een melkkan met versgeplukte witte lathyrus op de tafel zette.

‘Maar ik durf te wedden dat hij nu wel zijn bed uit is.’ Flora grijnsde, nam plaats op de stoel naast haar vader en scheurde een stukje van het nog warme brood af.

Haar vader schonk met tegenzin de limoenfrisdrank in die zijn vrouw aanprees als een net zo fris alternatief voor een champagnespritzer, en ze nam met gesloten ogen een slokje uit het vochtige, koele glas terwijl de soezerige middagzon haar huid bestookte. Ze hoefde haar ogen niet te openen om te weten dat haar broer eindelijk over het gras kwam aanlopen. Ja, ze had de onderste tree van de trap horen kraken en de openslaande deur tegen de muur horen klappen, maar ze had het sowieso altijd door als hij in de buurt was, ze voelde hem op de een of andere manier gewoon heel goed aan. Ze scheelden een kleine twee jaar, maar ze waren onafscheidelijk geweest vanaf het moment dat ze met haar moeder vanuit het ziekenhuis naar huis was gekomen. Freddie was elke avond bij haar in de wieg gekropen en had zijn lievelingsknuffel met haar gedeeld. Hij had haar op haar eerste dag op het schoolplein beschermd en haar geholpen met haar krantenwijk op zondag (haar vader had erop gestaan dat ze hun eigen geld verdienden) toen de bijlagen het tillen te zwaar maakten. Hij had haar beloofd het hun moeder niet te vertellen toen de vlindertattoo die ze op haar heup had laten zetten ontstoken raakte. Hij had gedreigd om iedere vriend die probeerde haar te versieren in elkaar te slaan en hij had de jongens met wie ze afspraakjes had nagetrokken – nog grondiger dan hun vader had gedaan.

‘Doe maar rustig aan, hoor,’ zei ze ironisch. Ze opende langzaam haar ogen en keek hem grijnzend aan. ‘Wij komen hier zowat om van de honger terwijl jij… jezus!’

‘Flossie! Denk om je woorden!’ riep haar moeder vermanend uit.

Maar Flora keek naar haar broer, haar lange slungel van een broer met zijn warrige blonde haar en jongensachtige sproeten die ze ooit hadden geprobeerd te tellen door ze met een dunne viltstift aan elkaar te verbinden. Maar de scheve glimlach die hem talloze keren had behoed voor nablijven was hij sinds ze hem voor het laatst had gezien blijkbaar kwijtgeraakt – samen met acht kilo.

Terwijl ze zich geschrokken oprichtte, wees hij naar haar slanke figuur. ‘Wat nou! Kijk naar jezelf,’ zei hij. ‘Echt hoor, zus, niet te veel taart eten.’

Ze wilde lachen. Dit was zijn gebruikelijke grapje, waar ze normaal gesproken veel lol om hadden, maar vandaag was er niemand die lachte. ‘Godsamme, wat is met jou gebeurd?’ vroeg ze met een ernstige blik.

‘Flora, denk om je…’ zei haar moeder weer, maar vanuit haar ooghoek zag Flora dat haar vader haar met een hand tot zwijgen maande.

Freddie haalde zijn schouders op. ‘Niets. Maak je niet druk.’

‘Maar je bent broodmager!’ Ze schoot bijna in een zenuwachtige lach omdat hij probeerde te doen alsof er niets aan de hand was.

‘De pot verwijt de ketel,’ reageerde hij terwijl hij op zijn stoel neerplofte en een slok limoendrank nam. Hij trok een gezicht en fronste naar het glas, waarna hij met een sceptische blik naar zijn vader keek, die gelaten zijn schouders ophaalde.

‘Mam, zeg jij er eens wat van,’ zei Flora.

‘Dat heb ik gedaan, lieverd, en ik heb het je toch gezegd,’ antwoordde hun moeder terwijl ze een extra grote portie salade op Freddies bord schepte. ‘Waarom denk je dat ik een extra kilo langoustines heb besteld?’

Freddie leek te verbleken bij de aanblik en zijn vork bleef bewegingloos in zijn hand boven het bord hangen.

‘Je ziet er vreselijk slecht uit.’ Flora weigerde het onderwerp te laten rusten. Ze zette haar ellebogen op de tafel en keek hem recht

aan. Ze kende haar broer beter dan wie dan ook. ‘Even serieus. Wat is er aan de hand?’

Hij deed zijn mond open om antwoord te geven, maar zoals hij het eten er niet in leek te kunnen stoppen, leken de woorden er niet uit te kunnen komen. Hij haalde alleen maar opnieuw zijn schouders op.

Er strekte zich een lange stilte uit waarin een bezorgde stemming voelbaar werd. Ze waren nu allemaal ongerust. Dat Freddie geen hap door zijn keel kreeg was tot daaraan toe, maar hij kon altijd, áltijd zijn woordje doen. Flora keek naar hem en er schoten allerlei gedachten door haar hoofd. Had hij gehoord dat Aggie weer aan het daten was? Was hij daar erger door van slag dan ze hadden verwacht?

Maar ze kreeg de gelegenheid niet om ernaar te vragen. Het plotselinge schrapen van zijn stoel over de tegels liet hen allemaal schrikken.

‘Ik kan dit niet,’ mompelde hij.

‘Freddie?’ zei hun vader vragend. Zijn gebruikelijke humor was door een verontruste toon uit zijn stem verdreven. Freddie beende terug naar het huis, met zwaaiende armen, te hoog, te wild.

De overige drie gezinsleden staarden elkaar aan – geschokt, gealarmeerd, geschrokken.

‘Jullie zijn close. Heeft hij tegen jou iets gezegd?’ vroeg haar moeder zacht, met haar ellebogen op de tafel geleund. ‘Iets wat dit zou kunnen verklaren?’

Flora schudde haar hoofd en keek naar het denkbeeldige spoor dat haar broer had achtergelaten, alsof hij het weefsel van de lucht had gescheurd en er nog flarden van waren blijven hangen.

‘Ik ga naar hem toe.’ Haar vader gooide zijn servet op de tafel, maar Flora legde een hand op zijn arm om hem tegen te houden.

‘Nee, laat mij maar,’ zei ze.

Ze stond op en holde het huis in, waar de oude vloerplanken kraakten onder haar voeten, waar takken van de jasmijn door de

open ramen kronkelden en waar kamperfoeliebloesems knikten achter het glas. Haar vingers gleden langs de ruwe muren terwijl ze met twee treden tegelijk de trap op rende. Ze stak haar hoofd om de deur van zijn slaapkamer, maar ze wist al dat ze hem daar niet zou aantreffen, dus holde ze de volgende trap op, naar de zolderkamer. Die was behangen met turquoise toile de Jouy en er hingen zware geruite gordijnen voor de kleine ramen. Er lag een vergeten kapotte klok op het bed. Vroeger was dit de kamer van hun au pair, maar daar hadden zij tweeën zich nooit wat van aangetrokken. Ze slopen gewoon altijd langs de Duitse of Zweedse oppas om bij hun schuilplaats te komen.

Ze stopte en opende het kleine luik halverwege de muur, wat toen ze nog klein waren strikt verboden was geweest. Ze kroop door de opening en kwam een moment later tevoorschijn op het platte gedeelte van het dak, een verborgen plateau dat uit het zicht van de tuin bleef door de puntgevel. Freddie keek niet verbaasd toen hij haar zag. Uit gewoonte liep ze gebukt naar hem toe.

Vroeger zaten ze hier vaak in de zon, en ze hadden er ook stiekem leren roken, maar gedronken hadden ze er niet – alcohol in combinatie met grote hoogte was geen goed idee.

‘Vertel eens wat er aan de hand is,’ zei ze met gedempte stem terwijl ze naast hem ging zitten. Gewoonlijk leunden ze achterover tegen de dakpannen om de zon op hun gezicht te voelen schijnen of om naar de maan te kijken, maar vandaag zat haar broer ineengedoken met gebogen hoofd.

‘Dat kan ik niet.’ Hij schudde zijn hoofd.

Ze greep zijn arm vast nu zijn woorden haar grootste angst bevestigden: dat ze zich dit niet verbeeldde, dat haar moeder zich niet overdreven bezorgd maakte en dat er dus iets heel erg mis was. ‘Wat het ook is, ik ben er voor je. Dat weet je.’

Hij schudde opnieuw zijn hoofd en wierp haar een zijwaartse blik toe. ‘Nee. Deze keer niet.’

‘Freddie, er is letterlijk niets wat jij kunt zeggen waardoor ik ooit

mijn vertrouwen in je zou verliezen. Je bent mijn grote broer. Ik ben dol op je.’

Hij liet zijn hoofd zakken en klemde zijn handen zo hard in elkaar dat zijn knokkels wit werden. Ze kromp ineen toen ze dat zag.

‘Wilde je daarom dat we hier dit weekend alle vier zouden zijn? Om ons iets te vertellen?’

Ze had zich in bochten moeten wringen om haar agenda af te stemmen op zijn ongebruikelijke verzoek om hier samen te komen.

‘Ik dacht dat ik het kon. Dat ik het jullie kon vertellen. Ik dacht dat ik er goed aan zou doen…’

‘Dat is ook zo,’ fluisterde ze. ‘En je kunt het.’

‘Nee. Ik kan het niet.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik jullie beneden zag zitten en jullie nog dezelfde mensen zijn als altijd. Jij perfect en sarcastisch en lief, papa met zijn blanke pit, mama die alles mooi maakt en zich zorgen maakt om niets.’ Hij zweeg een ogenblik. ‘Alleen heeft ze nu wél iets om zich zorgen over te maken. Ik heb het verpest.’

‘Wat heb je verpest?’

‘Ons… ons gezin. En ik zal de blik in jullie ogen niet kunnen verdragen als ik het jullie vertel.’

Het was haar beurt om te zwijgen. Ze keek hem onderzoekend aan en zag zijn emoties naar binnen keren, alsof hij zich voor haar blik verschool. ‘Wat heb je gedaan, Freddie? Vertel het me.’ Ze verstevigde haar greep om zijn arm. ‘Je weet heel goed dat we niet naar beneden gaan voor je het me hebt verteld.’

Hij haalde beverig adem. ‘Het is niet waar. Je moet me geloven.’

‘Ik geloof je nu al.’

‘Je weet nog niet eens wat ik je ga vertellen.’

‘Nee. Maar ik ken je. Ik steun je. Ik hou van je.’

Hij knikte en boog zijn hoofd. Eerst liet hij de tranen komen. En toen eindelijk de woorden.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.