Joost Bergman maakt in deze uitgave duidelijk dat Willem Maris allerminst achterhaald en eenzijdig is, zoals wel wordt gedacht, maar een van de beste schilders van de Haagse School. Deze eerste monografie over de kunstenaar schenkt aandacht aan zijn oeuvre in al zijn facetten. Zijn vroege in nevel gehulde landschappen en zijn eigen volgroeide stijl met helder en fris kleurgebruik leverde hem de naam ‘impressionist van de Haagse School’ op. In deze kleurrijke en overzichtelijke publicatie maakt u kennis met Willem Maris: een spannende kunstenaar met een enerverende ontwikkeling.
WWW.GEMEENTEMUSEUM.NL
Willem Maris Impressionist van de Haagse School
Als jongste broer is Willem Maris altijd een beetje ondergesneeuwd geweest onder het krachtige talent van Jacob en Matthijs Maris. Zijn onderwerpkeuze lijkt beperkt. De glorie van het Hollandse polderlandschap boeide hem, met koeien in zonovergoten grazige weiden. Ook het intieme beeld van eendenfamilies in de schaduw van wat bomen aan de waterkant konden hem eindeloos bezighouden. Toch is Willem Maris een buitengewoon fascinerende kunstenaar. Het eenvoudige boerenleven werd door hem met brede, impressionistische verfstreken weergegeven. Zijn schilderijen lijken te vibreren van licht. “Ik schilder geen koeien, maar lichteffecten”, zei Maris daar zelf over.
Willem
Maris Impressionist van de Haagse School
Inhoud
5
Voorwoord Benno Tempel
7
Inleiding
13
Familieachtergrond en beginjaren
25
De jaren 1860 – 1870
59
De jaren 1870 – 1880
79
De jaren 1880 – 1890
97
De jaren 1890 – 1900
111
De jaren 1900 – 1910
121
Nederlandse landschapschilderkunst in de negentiende eeuw Nico de Reus
133
Biografie
134
Bibliografie
137
Lijst van tentoonstellingen
138
Noten
142
Lijst van tentoongestelde werken
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
4
1
Jan Veth, portret van Willem Maris, 1893, litho, 31,6 x 24,2 cm, Gemeentemuseum Den Haag
5
Han Singels, Gamerense waard, 2006, c-print,112 x 142 cm, Courtesy Willem van Zoetendaal
Koeien zijn de trots van Nederland. Wie een typisch Hollands landschap wil tonen, neemt daarin een koe op. Dat was in het verleden zo en dat is nog steeds het geval. De Haagse School is de trots van het Gemeentemuseum Den Haag. Deze belangrijke groep kunstenaars aan het einde van de negentiende eeuw kan als het startschot worden gezien van de moderne kunst in Nederland. De ruime collectie van het museum is telkens weer een referentiepunt bij tentoonstellingen en presentaties. Hoewel het belang van de Haagse School al meer dan een eeuw wordt onderkend, is de aandacht al lang erg eendimensionaal. Groepstentoonstellingen worden wel georganiseerd, maar pas sinds eind jaren negentig van de twintigste eeuw is er weer hernieuwde aandacht voor de individuele kunstenaars. Ondertussen zijn er tentoonstellingen georganiseerd over H.W. Mesdag, Paul Gabriël, Willem Roelofs, J.H. Weissenbruch, Jozef Israëls, Jacob Maris en Anton Mauve. Dat is hoopgevend, want het was decennialang stil. De publicaties over deze kunstenaars waren bovendien sterk verouderd. Ondanks die opleving van de afgelopen twee decennia is er nog steeds een aantal kunstenaars niet gepresenteerd. Daarin brengt het Gemeentemuseum Den Haag nu verandering met de tentoonstelling ‘Willem Maris. Impressionist van de Haagse School’. Deze publicatie is de eerste sinds de dood van de kunstenaar in 1910. Hij maakte
soms onwaarschijnlijk mooie schilderijen, in een techniek zonder weerga, en met een losheid en bravoure die in de Nederlandse kunst zijn gelijke niet kent. Hij was de jongste van drie broers, die elk op hun eigen terrein een eigenzinnige en opvallende, dominerende bijdrage leverden aan het panorama van de negentiende-eeuwse schilderkunst. Joost Bergman, die zich al enige jaren heeft vastgebeten in persoon en werk van Willem Maris, heeft een afgewogen selectie gemaakt. Hij heeft bovendien een chronologische ordening van het oeuvre samengesteld, op basis van de aanwezige biografische gegevens. Hierdoor is er voor het eerst een duidelijke en overtuigende structuur in het werk te onderkennen, en wij zijn Joost Bergman dankbaar dat hij al zijn kennis en expertise heeft willen lenen om dit project, zowel wat betreft deze publicatie als de bijbehorende tentoonstelling, tot een goed einde te brengen. Zijn enthousiasme laat Willem Maris ontluiken en toont de kunstenaar als een krachtig schilder. Er is gepoogd om het bestaande beeld van een wat eenzijdig oeuvre te nuanceren zodat een ruim zicht ontstaat op de hoge kwaliteit van zijn werk. Daarbij komt het accent automatisch te liggen op zijn talent als kunstenaar in plaats van op zijn imago als broodschilder. De tentoonstelling schenkt aan alle facetten van het oeuvre aandacht en probeert daarmee recht te doen aan zijn al vroeg gevestigde reputatie van ‘lyrisch vertolker van het Hollandse landschap’. De bijdrage van Nico de Reus, voortkomend uit het winnen in 2007 van de scriptieprijs van Stichting De Haagsche School handelt over nationale identiteit, de herkenbaarheid en de waardering van het Nederlandse landschap in de negentiende-eeuwse schilderkunst. Waar het publiek altijd denkt dat de kunstenaars de werkelijkheid imiteren, hebben de Nederlandse kunstenaars bereikt dat de werkelijkheid bekeken wordt door de bril van de kunst. Wat Nederlanders én buitenlanders in het landschap zoeken, is de herkenning van de geschilderde traditie. Door in te gaan op de mogelijk achterliggende motieven van de grootscheepse productie van landschappen in deze eeuw vormt het behalve een verbreding tevens een verdieping op de beschrijvingen van het werk van Maris. Bijzonder is dat naast de schilderijen en tekeningen van Willem Maris de foto’s van Han Singels onder de titel Koeien in het landschap 2000-2009 kunnen worden gepresenteerd. Belangrijke inspiratiebron voor de
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
Voorwoord
6
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
landschapsfoto’s is het werk van de Nederlandse schilders uit de zeventiende eeuw en bovenal die van de Haagse School. Onze dank gaat uit naar de bruikleengevers die genereus hun geliefde kunstwerken aan ons hebben uitgeleend. Het enthousiasme van de bruikleengevers voor het werk van de grote meester van de Haagse School en de ferme wil nu eens het allerbeste van de kunstenaar bijeen te brengen maakten het tot een gedeeld belang van ons museum en de vele particulieren en musea die ons hielpen, om Willem Maris de eer te geven die hem toekomt. Verder willen we Joost Bergman en Nico de Reus bedanken. Ook zijn we Han Singels dankbaar voor zijn enthousiaste inzet. Zijn werk wordt ondersteund door Willem van Zoetendaal, en zijn fotoproject werd financieel gesteund
2
Willem Maris in zijn atelier, foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag
door Stichting Anna Cornelis en het Fonds voor Beeldende kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. Willem van Zoetendaal danken we voor zijn hulpvaardigheid, evenals Richard Bionda. Zonder medewerking van de veilinghuizen en kunsthandel was deze tentoonstelling nooit gerealiseerd. Hans Janssen en Esther van der Minne leidden alles binnen het museum in de juiste banen. De vormgeving van deze fraaie catalogus is verzorgd door Harald Slaterus en WBOOKS te Zwolle heeft de uitgave voortreffelijk verzorgd. Zo is wederom een standaardwerk toegevoegd aan de Nederlandse kunstliteratuur. Benno Tempel directeur
7
Veel boeren kiezen er om bedrijfseconomische redenen voor hun vee het hele jaar op stal te laten staan. Het ministerie van Landbouw wil boeren stimuleren hun koeien wel buiten te laten grazen. Belangrijke overweging daarbij is dat grazende koeien een belangrijk onderdeel zijn van het Nederlandse natuurlandschap.1 Bovenstaand citaat laat zien dat een landbouwminister als Gerda Verburg goed besefte dat het unieke, Nederlandse cultuurlandschap waarin koeien een prominente rol spelen, tot het nationale erfgoed behoort. Door de ingrijpende ruilverkavelingen in de vorige eeuw ging het typisch Hollandse karakter voor een groot deel verloren. Daarmee verdween min of meer ook het kleinschalige boerenlandschap zoals we dat kennen uit schilderijen en foto’s. Met name in de lager gelegen gebieden in het westen van Nederland zijn de beeldbepalende, door heggen en bomenrijen omgeven weilanden met weelderig begroeide slootkanten nauwelijks nog aanwezig. Met het verdwijnen van dat ooit karakteristieke weidelandschap krijgt het werk van de negentiende-eeuwse kunstenaar Willem Maris daardoor weer meer actualiteitswaarde. In een tijd waarin megastallen als paddenstoelen uit de grond schieten, koeien in serres en zelfs op waterbedden worden gehouden, wordt de roep om minder intensieve veeteelt steeds vaker en luider gehoord. Vanuit biologische, ethische en romantische overwegingen verlangt men meer en meer terug naar de tijd waarin op het platteland nog serene rust heerste, en de idylle van een Hollands Arcadië nog volop bestond. Dat was precies het Nederland dat Maris in talloze voorstellingen weergaf en dat in de negentiende eeuw zo buitengewoon populair was bij het grote publiek. Want de aantasting van de groene leefomgeving door oprukkende steden, industrie, wegenbouw en andere landschapsontsierende elementen begon al in de negentiende eeuw. Ook toen spraken mensen daar hun bezorgdheid over uit. Een kunstenaar als Willem Maris – en hij was bepaald niet de enige – bood op zijn eigen manier tegenwicht aan die voortschrijdende ontwikkelingen en schilderde onverstoorbaar het vruchtbare platteland en zijn bewoners als een zonovergoten plaats van eeuwige rust
en schoonheid. Zijn landschappen verwezen rechtstreeks naar de zeventiende eeuw, waarin de Nederlandse veestapel en de melkproductie bijdroegen aan de grote welvaart van Nederland.2 Die vereeuwiging van het boerenbuitenbedrijf en het typisch Hollandse weidelandschap was een uitkomst van de rijke bloeiperiode die Nederland in het laatste kwart van de negentiende eeuw doormaakte. Een periode die als een tweede Gouden Eeuw werd beschouwd. Het hedendaagse imago van Willem Maris is nog grotendeels zoals dat rond 1900 was. Wellicht dat een deel van het publiek tegenwoordig de heftigheid verkiest van doormidden gezaagde koeien op sterk water, en thema’s als ‘koeien aan een plas’ en ‘eenden aan de waterkant’ beschouwt als oubollig en achterhaald. Wat in elk geval kleeft aan de naam van Willem Maris is de betrekkelijke eenzijdigheid van zijn onderwerpkeuze, iets dat hem al in zijn eigen tijd werd aangewreven en ontegenzeggelijk het gevolg is van zijn nogal commerciële houding, zeker na zijn huwelijk in 1872. Maar herhaling tref je aan in veel oeuvres in die jaren, ook in die van veelgeprezen impressionisten als Monet en Cézanne. Maar bovenal doet het afbreuk aan het onmiskenbare talent van Willem Maris, die samen met een handjevol anderen al voor de komst van een Haagse School een belangrijke rol speelde in de opkomst van het moderne realistische landschap rond 1855-1870 in Nederland. In de negentiende eeuw zelf legde men overigens ook al de vinger op die zere plek van een wat al te zeer luisteren naar wat de markt wenste. Hoewel niemand zijn grote schilderskwaliteiten of het belang van zijn werk
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
Inleiding
8
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
ontkende, uitten enkele critici halverwege de jaren tachtig al hun teleurstelling (of verbazing) over de eenvormigheid en het daarmee gepaard gaande voorspelbaarheid van Maris’ schilderijen. Daartegenover stonden echter evenzoveel critici die vol vuur zijn werk verdedigden en de kritiek op zijn nogal commerciële productie afdeden als ‘putluttige [sic] bedenkingen’: een kunstenaar van zijn kaliber behoorde men af te rekenen op zijn beste en belangrijkste werk, en niet op voortbrengselen die duidelijk voor de publieke smaak waren vervaardigd.3 Niettegenstaande die kritische noten werd Maris beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Haagse School. Zilckens Peintres Hollandais Modernes uit 1891 zette dat beeld al enigszins recht. Later gevolgd door het eveneens door hem geschreven Les Maris: Jacob-Matthijs-Willem uit 1896. Vlak voor de eeuwwisseling nam ook Max Rooses hem op in zijn uit 1899 daterende Het Schildersboek waarmee Maris voorgoed zijn plaats kreeg tussen de grote namen van de Haagse School. Een plaats die hij op grond van zijn prestaties en verdiensten inmiddels ruimschoots had verdiend. De invloedrijk kunstpedagoog H.P. Bremmer wijdde nog in 1908 een volledige aflevering van de
3
Omslag Moderne Kunst aflevering 1, 1908, foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag
serie Moderne Kunstwerken aan hem, en vulde die met nauwgezette beschrijvingen van een achttal schilderijen die het publiek tot goed kijken moest aanzetten [afb. 3]. Zijn biograaf en toegewijde vriend H. de Boer schreef drie jaar eerder de monografie Willem Maris die naast een Nederlandse ook een Engelstalige versie kende. Van de hand van Harms Tiepen verscheen vlak na zijn dood in 1910 het welbekende Willem Maris’ Herinneringen,met daarin vele, in de loop der jaren uit zijn mond opgetekende anekdotes en bijzonderheden die een gunstig beeld opriepen van hemzelf en zijn tijdgenoten. Dit gold in de eerste plaats voor de leden van de Haagse School die zich hiermee als een gesloten front en een toonbeeld van eensgezindheid aan de buitenwacht presenteerden. Bijzonderheden omtrent zijn persoonlijke leven werden ondermeer opgetekend door de kleinzoon van Willem (zoon van Simon), M.H.W.E. Maris die optrad als de chroniqueur de famille door de publicatie van De geschiedenis van een schildersgeslacht, een boek dat nog altijd veelvuldig in antiquariaten circuleert. Ongetwijfeld door familiebanden gekleurd vormt dat, samen met informatie uit het Haags Gemeentearchief, een belangrijke bron voor wetenswaardigheden omtrent de beginjaren van de broers. Over zijn ontwikkeling als kunstenaar of noch over zijn visie op kunst komt daaruit echter weinig naar voren. Door het gemis aan eigenhandige brieven vormen ze helaas de voornaamste bron voor onze kennis over de persoon Willem Maris. Het is niet zo dat Maris aan de vergetelheid hoeft te worden ontrukt. Daarvoor is hij te nauw verbonden met de Haagse School. Er werd geregeld middels tentoonstellingen en publicaties de aandacht op zijn werk gevestigd. Onder gebrek aan belangstelling heeft zijn werk kortom niet te lijden gehad. In vergelijking met zijn getalenteerde broers stond zijn werk doorgaans in minder hoog aanzien. De voorkeur ging, ook in het buitenland, vaak uit naar een van beide ouderen die een veelzijdiger en spannender oeuvre bezaten. Het tijdloze, nog altijd als mysterieus beschouwde werk van de eigenzinnige Matthijs (de ‘Londense kluizenaar’) en de internationale roem van Jacob die samen met Jozef Israëls was gebombardeerd tot voorman van de Haagse School en op een gegeven ogenblik zelfs ‘the greatest living landscape painter’ werd genoemd, zorgde ervoor dat de jongste Maris toch altijd enigszins in hun schaduw verbleef.
4
Omslag catalogus Maris tentoonstelling, Haagsche Kunstkring, 1893, foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag
Matthijs had zich al vroeg losgemaakt van het commerciële kunstcircuit en zich onafhankelijk opgesteld en creëerde daarmee met verve voor zichzelf en anderen de mythe van de volledig aan de kunst toegewijde kunstenaar. Een dergelijke onafhankelijke en bevoorrechte positie kon Willem zich niet veroorloven. Hij had vanaf 1872 immers de zorg en verantwoordelijkheid voor een gezin. Zijn keuze voor een stabiele inkomstenbron noopte hem zich grotendeels te beperken tot de vraag in de markt. Dierschilder was een in die tijd populair specialisme met een lange traditie. Het bood hem de mogelijkheid zijn moderniteit en vaardigheid te etaleren. Door middel van kleine variaties en een fabuleuze techniek wist hij in veel van zijn geschilderde en geaquarelleerde werk de spanning en kwaliteit te behouden. Het innovatieve aspect van zijn kunst zat hem dus niet zozeer in zijn onderwerpen als wel in de wijze waarop hij deze vormgaf. Bij nadere beschouwing blijkt het oeuvre van Maris, zeker in zijn minder bekende beginjaren, aanmerkelijk veelzijdiger te zijn dan tot dusver werd aangenomen. Een uitgebreide presentatie van zijn werk en dat van zijn broers werd voor het eerst in 1893 gehouden toen de Rotterdamsche Kunstkring een tentoonstelling organiseerde die later in uitgebreidere vorm door de Haagse tegenhanger werd overgenomen en zeer succesvol was [afb. 4]. Een eenmanstentoonstelling in de zomer voor zijn overlijden in Pulchri Studio toonde werk uit particulier Haags bezit. Na zijn dood kwam er een stortvloed aan artikelen en beschouwingen los die, zoals dat gaat, vrijwel zonder uitzondering lovend waren over wat hij had gepresteerd en betekend voor de Nederlandse kunstwereld. In 1912 opende A. Preyer’s Artgalleries in Den Haag een tentoonstelling met werk uit de nalatenschap in bezit van de weduwe van Willem Maris’ waarna in de herfst van dat jaar, vrijwel dezelfde selectie bij kunsthandel C.M. van Gogh in Amsterdam werd getoond. Daarmee was zijn atelier wel leeggeruimd. Daarna volgde een tijd waarin de aandacht voor Willem Maris, en voor de gehele Haagse School, sterk afnam. Hun werk was inmiddels ingehaald door modernere stromingen, totdat er in 1935-36 een grootscheepse Maris tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag werd gehouden, waar het werk van de drie broers wederom gezamenlijk werd gepresenteerd. In deze tentoonstelling, gehouden ter ere van de opening
van het door Berlage ontworpen museumgebouw, was zijn werk ruim vertegenwoordigd. De algemene tentoonstelling over de Haagse School in 1965 bracht de stroming als geheel weer onder de aandacht. Die werd vervolgens door de publicatie in twee delen van W. Jos de Gruyter uit 1968/69 verder vastgehouden. De hernieuwde interesse resulteerde echter pas in 1983 in de grote tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag die recht deed aan alle aspecten van de Haagse School en die ook een internationale tournee had. De tentoonstelling ging vergezeld van een uitgebreide catalogus met bijdragen van Ronald de Leeuw, Charles Dumas en John Sillevis. Dat zette de Haagse School ook internationaal weer op de kaart. De Marissen kwamen later, in 1991, nog een keer apart aan bod. In een nog breder familieverband dan gebruikelijk werd in het Singer Museum te Laren een blik geboden op het werk van minder bekende leden van de familie zoals Willem Matthijs, Simon, Jac. en Jacques Maris. Gedurende de jaren daarna werden in monografische deeltentoonstellingen enkele schilders van de Haagse School afzonderlijk onder de loep genomen. Zo werden er tentoonstellingen gewijd aan Bernard Blommers (1993), Jozef Israels (19992000), P.J.C. Gabriel (1998), Willem Roelofs (2006-2007) en nog vrij recent over Anton Mauve (2009-2010). Tot 2003 moest er gewacht worden op de eerste overzichtsexpositie van het werk van Jacob Maris. Helaas laat een tentoonstelling over Matthijs Maris, door de verspreiding van zijn werk en de moeilijke verkrijgbaarheid van enkele essentiële stukken, ook nog altijd op zich wachten. Serieuze plannen daarvoor bestaan op dit moment bij het Dordrechts Museum. Het feit dat er tot dusverre nog nooit een museale presentatie exclusief gewijd is aan het werk van Willem Maris zal te maken hebben met de eerder naar voren gebrachte bedenkingen en de angst voor een ‘teveel van hetzelfde’. A.M. Hammacher constateerde bij de tentoonstelling in de jaren dertig dat de veelheid aan schilderijen van Willem het beeld van hem niet ten goede kwam en dat een kleinere, weloverwogen selectie hem gunstiger had doen uitkomen.4 Die vingerwijzing van Hammacher ten aanzien van een te groot aantal schilderijen is daarom in de huidige tentoonstelling ter harte genomen. De bestaande literatuur over Maris, zowel in artikelen, catalogi en overzichtswerken bestaat voornamelijk uit teksten in een romantiserende
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
9
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
10
schrijfstijl zoals tot ver in de twintigste eeuw gebruikelijk was. Een stijl waarin waarheid, fictie en mythe af en toe nauw met elkaar verbonden waren of waarin de feiten mooier werden voorgesteld. Het adagium van Willem Witsen en Jan Veth, opgetekend in de Nieuwe Gids in 1885, gaat dan ook zeker op voor Willem Maris: ‘Biografische bizonderheden mogen zeer leesbaar, het intieme leven van een kunstenaar zeer interessant zijn, de oorsprong der meeste in omloop zijnde verhalen is zoo verdacht, dat men er niet dan met alle voorbehoud kennis van nemen mag’.5 Uit de enkele bewaard gebleven brieven en talloze kattebelletjes van zijn hand blijkt nergens iets van een wil tot theorievorming, en zelfs niet wat hem nu precies drijft, al vinden we dergelijke ontboezemingen zelden bij een enkele Haagse Scholer van die eerste generatie. Men voelde zich in de eerste plaats ‘schilder’, staande in een nadrukkelijk Nederlandse traditie. De inleiding op zijn werk in de grote Maris tentoonstelling in 1935-36 spreekt wat dat betreft boekdelen:
waarbij Maris soms na jaren een werk hernam – en het stuk dus uiteenlopende signalen afgeeft – kan een datering erg lastig zijn. De catalogus is chronologisch geordend en volgt de verschillende stadia die zijn werk doorliep. Binnen die ontwikkeling zijn verschillende fases te onderscheiden. Diverse auteurs hebben gepoogd daarin een onderverdeling aan te brengen. Maris’ biograaf H. de Boer, die het oeuvre roemde om de diversiteit, beschreef de achtereenvolgende perioden als ‘zijn mystiek romantische tijd’, ‘zijn grijzen tijd’, ‘zijn tijd van kleurenweelde’, ‘zijn tijd van lichtschildering’ en ‘zijn tijd van licht-en kleurenvervoering’.6 Hoewel ook zijn indeling arbitrair is, zijn het redelijk bruikbare karakteristieken die hij hanteert. Een indeling per decennium met daarin, aan de hand van voorbeelden, beschreven de belangrijkste kenmerken leek daarom de meest logische aanpak. Dank
Mijn dank gaat uit naar iedereen die op enigerlei wijze medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van deze tentoonstelling. Mijn speciale dank gaat uit naar Richard Bionda, voor de vele verhelderende gesprekken over het werk van ‘Van zijn leven als kunstenaar is in die lange Willem Maris, onmisbaar voor mijn beeldvorming jaren slechts de ontwikkeling van zijn stijl, over deze kunstenaar en zijn tijd. Bovendien las hij zooals die in de Inleiding geschetst werd, te het manuscript kritisch door en voorzag hij het van vermelden’. opbouwend commentaar. Ook mocht ik gebruik maken van zijn uitgeEr is daarom voor gekozen om de biografische breide Matthijs Maris archief dat veel waardegegevens zo veel mogelijk te verwerken in een volle informatie opleverde. Medewerkers van het uitgebreide biografie aangezien de ontwikkeling Haags Gemeentearchief en het Rijksbureau voor binnen zijn oeuvre verreweg de meest interessante Kunsthistorische Documentatie dank ik hartelijk aspecten herbergt. voor hun assistentie bij het vinden van archiefBinnen dat gigantische corpus vormt het stukken en andere bronnen. Ook een aantal musea feit dat Maris zijn werk na 1870 nauwelijks nog ben ik zeer erkentelijk. dateerde de reden dat er vaak wordt getwijfeld In het bijzonder het Dordrechts Museum, aan de ontstaansdatum van een werk. Het is niet het Centraal Museum in Utrecht, het Rijksmuseum mogelijk om tot op het jaar nauwkeurig de dateAmsterdam, Stedelijk Museum Amsterdam, ring vast te stellen. De veelal in de titels van de het Gemeentemuseum Den Haag, Rijksmuseum werken opgenomen kwalificaties bieden door hun Twenthe, het Mauritshuis, Museum Boijmans algemeenheid weinig houvast bij het terugvinden Van Beuningen, het Groninger Museum, Museum van een schilderij of tekening. De identificatie van Mesdag, het John Selbach Museum, Rijksmuseum inzendingen of de reconstructie van tentoonstelTwenthe, het Mauritshuis, het Rijksprentenkabinet lingen wordt daardoor ernstig bemoeilijkt. Toch Amsterdam en het prentenkabinet van Museum zijn er wel degelijk handvatten als het gaat om Boijmans Van Beuningen. Datzelfde geldt voor de kwesties als onderwerp, stijl en techniek waardoor privé-verzamelaars die ik mocht bezoeken. het mogelijk is zijn ontwikkeling vrij goed in kaart De veilinghuizen en kunsthandels dank ik hartete brengen. De wijze van signeren biedt daarbij lijk voor het traceren van bepaalde stukken en het eveneens enige houvast. Slechts in die gevallen leggen van contacten met eigenaren.
Nuttige steun of adviezen kreeg ik verder van (in alfabetische volgorde): Marie- Françoise Borg (Kunsthandel Douwes); Kunsthandel Borzo, Amsterdam; Kunsthandel Ivo Bouwman, Den Haag; Emma Boyce; Geerte Broersma (Mauritshuis); Sarah de Clercq (Christie’s Amsterdam); Wietse Coppes Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.; Vivien Entius (Gemeentemuseum Den Haag); Eva van Geldorp (Sotheby’s Amsterdam); Marjan van Heteren (Museum Jan Cunen, Oss); Geurt Imanse (Stedelijk Museum Amsterdam); Ingrid Jansen (Sotheby’s Amsterdam); Hans Janssen (Gemeentemuseum Den Haag); Mayken Jonkman Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag; Marieke Jooren (Van Gogh Museum); Fred Leeman; Arnold Ligthart; Marieke van Loenhout (Groninger Museum); Esther Maris en Martien Jansen; Esther van der Minne (Gemeentemuseum Den Haag); Moniek Peters (Dordrechts Museum); Kunsthandel Richard Polak, Den Haag: Jacqueline Rapmund (Museum Boijmans Van Beuningen); Jenny Reynaerts (Rijksmuseum Amsterdam); Robert Jan te Rijdt (Rijksmuseum Amsterdam); Corinne Selbach (John Selbach Museum, Maaseik); John Sillevis; Kunsthandel Simonis & Buunk, Ede; Chris Stolwijk (Van Gogh Museum); Benthe Tupker (Christie’s Amsterdam); Suzanne Veldink (Van Gogh Museum) en Dingenus van de Vrie (Museum Boijmans Van Beuningen).
Veel dank ben ik verder verschuldigd aan Marc-Jan van Laake. Door zakelijke werkzaamheden over te nemen stelde hij me in staat tijd vrij te maken voor het doen van onderzoek en om te schrijven. En natuurlijk Madelon, die, ondanks dat ik veel tijd aan Maris besteedde, altijd even geïnteresseerd bleef in de voortgang van het project en lange tijd grote stapels boeken, catalogi, foto’s, kopieën en ander aan Maris gerelateerd documentatiemateriaal om zich heen moest dulden. Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken die in 1983 na een bezoek aan mijn grootouders in Wassenaar het plan opvatten om in plaats van direct naar huis te rijden, langs te gaan bij de tentoonstelling ‘De Haagse School’ in het Gemeentemuseum Den Haag. Daardoor kwam ik als elf-jarige oog in oog te staan met het schilderij Kalveren aan een poel van Willem Maris dat grote indruk op me maakte, en waar de basis werd gelegd voor deze tentoonstelling. Mijn vader overleed enige jaren geleden, maar ik weet zeker dat hij ook voor deze expositie met veel plezier zou zijn omgereden. Ik draag deze catalogus graag aan hem op. Joost Bergman
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
11
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
12
Familieachtergrond en beginjaren Inleiding
‘Van uiterlijk hield hij ’t midden tusschen zijn broers: Thijs den gebrekkig gevormde en Jaap den knoestig-kleine. Alle drie menschen van een dwergachtigen aanleg, deze artistieke reuzen. Willem had niet het Oud- Hollandsch robuuste van Jaap, maakte niet zo’n stijl om zich henen in zijn huis, (ik bedoel stijl van atmosfeer). Maar daarentegen was het physiek- ongenoegzame in hem ook minder geaccentueerd dan in Thijs. Hij was hoog in de schouders en had een bult-aanleg. Maar ’t viel niet op. Zijn gang was schommelend daar zijn beenen ’t brede lijf wat moeilijk torschten. ’t Hoofd, het bleeke, gladgeschorene, met de taamlijk lange haren, die hem sluikten over boord en jaskraag, stak te kort en te benauwdig op den romp en miek den man aemechtig. Daarvan ook ’t korte snokkige in zijn spraak; hij articuleerde slecht en brabbelde vaak zijn woorden in zijn armen korten asem weg die hem geen tijd liet voor veel woorden in één tocht. Dus scheen hij zich gewend te hebben aan het woekeren met een ademtocht om in één keer zooveel te kunnen zeggen als maar ging. En dan met een snok weer even lucht te halen. Dat gaf hem, zoo bij de eerste ontmoeting, iets kortafs; maar wie hem in de goede glundere oogen keek, die merkte dan toch gauw dat dit kortaffe niets verboosds, en zelfs niets grommeligs had: Er was geen vriendelijker mensch dan Willem Maris te ontmoeten’.7
5
Identiteitskaart van Willem Maris voor de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in 1883 in Amsterdam, foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag
Hij werd in alles vergeleken met zijn broers Jacob en Matthijs, niet alleen in zijn werk maar ook in zijn voorkomen [afb. 5]. Het zoeken naar verschillen en overeenkomsten, ook zeer uitgebreid op vlakken die er niet toe deden, vormde, zo lijkt het wel, een verplicht onderdeel van vrijwel elke tekst over hem. Logischerwijs werden de broers jarenlang als een soort drie-eenheid gepresenteerd. Hun tentoonstellingshistorie toont dat onweerlegbaar aan. Er zijn wel meer beroemde vaderlandse schilderfamilies geweest zoals de Koekkoeks, de Knips en de Schotels, maar de Marissen zijn als het ware het beeldmerk van een van de belangrijkste stromingen in de Nederlandse schilderkunst, die van de Haagse School. Niet voor niets droeg een van de artikelen van Ronald de Leeuw in de catalogus van de Haagse School tentoonstelling uit 1983 de titel ‘Zijwegen van de Maris- tijd’.8 Een terechte typering, omdat hun belang en invloed aanzienlijk was in die periode, en ze ook
in schilderkunstig opzicht lange tijd zo’n beetje de toon zetten in Nederland. Hun onderlinge diversiteit maakte dat de naam Maris terecht als boegbeeld van de Haagse School kon dienen. Daarbij leverden de drie gedurende lange tijd vernieuwend en kwalitatief hoogstaand werk. Hoe uiteenlopend hun carrières ook verliepen, de onderlinge verstandhouding had nooit te lijden, en de interesse in elkaars werk ging niet verloren. Een studie naar het werk van Willem Maris zonder de artistieke banden met de broers te onderzoeken zou onverstandig zijn. Het levensverhaal van Willem is daarom voor een groot gedeelte ook dat van Jacob en Matthijs, zeker in de beginperiode toen ze alle drie nog in Den Haag woonden. Vroegste geschiedenis
In januari 1923 werd in Den Haag een gedenksteen aangebracht bij het geboortehuis van de drie broers Maris, aan de Lombardstraat in het oude centrum.
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
13
14
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
De tekst van de nu altijd nog in de Lange Lombardstraat aanwezige steen is van kunstenaarschrijver Jacobus van Looy en luidt: Jacob Maris, Willem en Thijs ’t Eerst Licht zagen in dit Huijs Groot van Hart en klaar van Hand Schilder-Dichters van ’t Lage Land J.M. 25 aug: 1837 M.M. 17 aug:1839 W.M. 18 febr:1844
6
De broeders Maris op een muziekpartij bij den Heer Sierig, 1857, waterverf op papier, 15,2 x 21 cm, Gemeentemuseum Den Haag
De Marissen hadden geen Haagse achtergrond, maar stamden uit een Boheems geslacht. Hun familiegeschiedenis is genoegzaam uit de doeken gedaan: oorspronkelijk kwam de familie uit Tsjechië. De grootvader van de broers, de steenhouwer Wenzel Maresch (1779- 1855), was afkomstig uit Praag.9 Ten tijde van de Bataafse Republiek, rond 1806 vestigde hij zich in Nederland nadat hij had meegevochten in de Napoleontische Oorlogen tussen Oostenrijk en Frankrijk. Na een aanvankelijk verblijf in Amsterdam waar hij in 1808 in het huwelijk trad met Metje Smit (1784- 1849) verhuisden ze naar Den Haag. Hij stond daar als metselaar en als loodgietersknecht geregistreerd, maar de familie bleef lange tijd afhankelijk van gemeentelijke steun. In 1809 werd hun zoon Mattheus (18091886) geboren. De inmiddels met de achternaam Marris in het bevolkingsregister opgenomen Mattheus trad op 13 april 1836 in het huwelijk met dienstbode Hendrika Bloemert (1807- na 1886, voor 1890). Vermoedelijk betrof het een gedwongen huwelijk want een al eerder te Amsterdam geboren dochter Hendrika Elisabeth overleed op 27 april 1836, twee maanden oud;). Vanaf 1837 werden vijf kinderen geboren: Jacob (1837-1899), Matthijs (1839-1917), J. Henriette (1840-?), Willem (1844-1910) en Wilhelmina (1846-?). De eerste jaren bewoonden ze het benedenhuis in de Lange Lombardstraat waar de officieel Wenzel geheten derde zoon op 18 februari 1844 het levenslicht zag. De vader werkte als meesterknecht bij de boek- en steendrukkerij van Fuhri en Smits op het Westeinde. Daar werd ook het invloedrijke maandblad De Kunstkronijk gedrukt. Het moet een functie met aanzien zijn geweest , wat schijnbaar in keurige kleding tot uitdrukking kwam. De inkomsten waren niet navenant, de twaalf gulden per week die vader thuisbracht, bezorgden
de kinderen naar het schijnt een sobere, kleinburgerlijke, maar geen ongelukkige jeugd.10 Kleinburgerlijk in economische zin want de ouders ruimden plaats in voor ondermeer privélessen Frans en muziekonderricht. Een aardige, vroege aquarel van Jacob toont de kinderen Maris op bezoek bij de familie Sierig op een muziekavond [afb. 6]. Willem, die hier nog op de grond met de hond zit te spelen, zou zich als een zeer verdienstelijk pianist ontwikkelen en muziek bleef, zeker na zijn tweede huwelijk, een belangrijke rol in zijn leven vervullen.
Of de dagelijkse omgang van Mattheus met drukwerk en grafiek enige invloed heeft gehad op de beroepskeuze van zijn zoons valt niet te bewijzen. Opvallend is echter wel dat zij alle drie voor hetzelfde onzekere bestaan als kunstenaar kozen. Het was dan ook een uitzonderlijk geval, dat één gezin drie zulke grote talenten voortbracht. Blijkbaar onderkenden hun ouders dat ook. Zij stimuleerden het trio waar mogelijk. Door zijn positie was Mattheus eenvoudig in staat om proefdrukken van litho’s mee naar huis te nemen. Indertijd was het maken van kopieën naar grafiek een veelgebruikte lesmethode aan de academie en in ateliers, maar of de broers dat ook daadwerkelijk deden of dat zij de prenten slechts aandachtig bestudeerden is niet duidelijk. Eerste leerjaren
Met twee talentvolle, ambitieuze broers in huis was het niet verwonderlijk dat Willem eveneens een loopbaan als kunstenaar nastreefde. Dat zij hem eerste aansporingen en adviezen gaven mag ook geen verbazing wekken. Zelfs zijn vader schijnt tegen Willem gezegd te hebben dat hij vooral naar buiten moest gaan om naar de natuur te studeren en dat hij veel aandacht moest schenken aan perspectief.11 Verder is er niet veel
bekend over die eerste jaren. De drang om schilder te worden schijnt er al vroeg in te hebben gezeten. Naar eigen zeggen ging Willem als klein jongetje, al voor zijn twaalfde jaar, naar buiten om in de wei koeien te tekenen.12 Vaak al vroeg in de ochtend, voor het naar school gaan, waar hij volgens sommigen zijn voorkeur voor dampige ochtenden aan zou hebben overgehouden.13 Na het avondeten bleef hij aan het werk tot het donker begon te worden. Het verhaal dat hij daarbij af en toe door zijn moeder uit een benarde situatie ontzet moest worden omdat het ventje de opdringerige koeien niet durfde te passeren, completeert het beeld van zijn doorzettingsvermogen en gedrevenheid.14 In de zomer werkte hij zoveel mogelijk buiten in het veld. ’s Winters zocht hij zijn modellen in de stallen op.15 Zijn kleinzoon vermeldt bovendien dat Willem, in navolging van Jacob, zijn eerste ‘leerjaren’ op het atelier bij Stroebel zou hebben doorgebracht met het doen van klusjes en om bekend te raken met de grondbeginselen van het schilderen.16 Daarvan is echter geen verder bewijs gevonden. In ieder geval volgde ook hij, net als zijn broers, de gratis avondlessen aan de Haagsche Teekenacademie waarin hij bij het vak ‘handtekenen’ naar gipsmodellen werkte. Hij stond vanaf zijn twaalfde jaar ingeschreven en doorliep de cursusjaren 1855 tot en met 1858.17 Hoewel hij tijdens zijn tweede jaar bij een aanvraag als beroep ‘schilder’ opgaf, volgde hij zelfs in de vroege jaren zestig nog geregeld lessen. Daarbij moet aangetekend dat het later hervatten van tekenonderwijs toen heel gebruikelijk was. Zijn zeven jaar oudere broer Jacob volgde tussen 1861-1863 eveneens nog aanvullende lessen.18 Bernard Blommers (1845- 1914), die een van Willems beste vrienden zou worden, meldde zich vermoedelijk in het jaar 1863 op de academie.19 In de klas van A.F. Dona (1802-1877), een schilder van landschappen en dieren, werd er ondermeer heel precies naar koeien getekend. Van Maris zijn daarvan enkele voorbeelden bewaard gebleven. In het museum Boymans van Beuningen bevinden zich enkele met wit gehoogde studies van koeien in verschillende houdingen en vanuit diverse gezichtspunten geobserveerd. Eveneens zijn er detailstudies in aquarel waar de structuur van het koeienlijf en de kleur van de vacht het onderwerp zijn [afb. 7]. De fraaie krijttekening van een liggende koe die hij op 16-jarige leeftijd maakte, is met grote precisie gedaan [afb. 7].20 De aderen op de kop en
de weergave van de stugge vacht van het dier, met het prachtig naar voren uitstekende oor, tonen de nauwgezette studiezin van de jonge Maris. Op de achterzijde van dit blad bevindt zich een oudere, in 1858 gedateerde boomstudie waaruit blijkt dat de plastische weergave van een eik hem nog duidelijk moeilijkheden opleverde. De pogingen om in sepia, spelend met grijstonen, de stam en de takken op te werken en volume te geven, zijn niet geheel geslaagd. Maris legde zich niet alleen toe op koeien, maar bestudeerde ook paarden en schapen. Andere landschapselementen zoals veestallen, boerderijen of plukken riet interesseerden hem kennelijk minder. Zo werd een enkel blad gevuld met tientallen studies van schapen en lammetjes in alle mogelijke standen en houdingen. Opvallend daarbij is de nauwkeurige manier waarop Maris keer op keer elk detail in krijt of potlood vastlegde. Hij probeerde het karakteristieke van zijn onderwerpen te doorgronden en te begrijpen. Daarin slaagde hij de ene keer beter dan de andere. Met name in sommige vroege tekeningen is hij soms nog duidelijk zoekende naar de juiste verhoudingen van een dier. Veestukken
Buiten de lesuren aan de academie trokken Maris, Blommers en een andere schildersvriend, J.M. Vrolijk (1845- 1894), er gezamenlijk op uit om te gaan schetsen in de toen nog grotendeels landelijke omgeving van Den Haag. Dat landelijke gebied strekte zich in het zuiden uit voorbij Naaldwijk en in het noorden tot aan Leiden. Den Haag was in die tijd omringd door bossen, landgoederen en grote buitenplaatsen. De daartussen gelegen uitgestrekte weidevelden die werden doorsneden door vlieten en sloten, waren rijk aan vee en vormde het omvangrijke studieterrein van de jonge kunstenaars. Ze maakten soms lange dagen waarin druk werd gestudeerd op allerlei motieven. Enkele voorbeelden daarvan zijn waarschijnlijk als illustratie opgenomen in het boek Willem Maris van H. de Boer [afb. 9]. Daarin zijn elementen terug te vinden die hij in zijn schilderijen zou gebruiken, zoals bepaalde vormen van plantengroei. Datzelfde gold voor het ‘anatomisch correct’ weergeven van riet, wilgenen waterleliebladeren die getuigen van Maris voorkeur voor het landschappelijke.21 Opvallend daarbij was de door Blommers gememoreerde voorkeur voor grillig gevormde knotwilgen die
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
15
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
16
7
Koestudies (2x), 1858, aquarel en krijt op papier, 29 x 33,4 cm, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
Boomstudie, ca. 1860 – 1862, olieverf op papier, 44 x 31 cm, Gemeentemuseum Den Haag
17
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
8
18
Willem Maris. Impressionist van de Haagse School
een wat ouderwetse opvatting uit spreekt [afb.11]. De diertjes hebben bijna iets ‘menselijks’ en zouden met enige fantasie voor twee kattenkwaad uithalende jongetjes kunnen doorgaan. Met name in de vormgeving van de dieren lijkt Maris zich gebaseerd te hebben op oudere gestileerde romantische voorbeelden van bijvoorbeeld Jan Baptist Kobell (1778-1814). Kopieën
9
Landschap, ca. 1860, krijt op papier, gereproduceerd in H. de Boer, Willem Maris, p. 65, foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag
10 Uithangbord, foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.
In deze periode moet Maris ook kopieën in het Mauritshuis hebben gemaakt, in gezelschap van Blommers. Daarvan is geen bewijs terug te vinden in het kopieboek waarin kunstenaars zich moesten inschrijven met hun naam en het te kopiëren werk, want dat wordt pas vanaf 1870 gebruikt. Ook in het gastenboek uit die tijd is geen vermelding van Maris aanwezig tussen de voornamelijk buitenlandse (en soms beroemde) bezoekersnamen. uitvoerig en tot in de detail werden uitgetekend.22 Het Mauritshuis was in Den Haag de plek bij Als latere vertolker van het Nederlandse polderuitstek om in contact te komen met inspirerende landschap kwam die kennis goed van pas. voorgangers. Potters liggende koe in het beroemde Een grote aandacht voor vegetatie zou een belang- en ultieme veestuk De Stier, schijnt een favoriet rijke constante blijken in zijn werk [afb. 8]. van de jonge Maris te zijn geweest. De kop en met Omstreeks deze tijd moet hij ook een van zijn name de ogen maakten volgens G.H Marius eerste opdrachten hebben ontvangen: een uithang- grote indruk op hem.25 Verder schijnt hij gefascineerd te zijn geweest door de Anatomische les bord voor de Haagse melk- en eierboer Bakker, van Rembrandt, eveneens in de collectie van het dat de typische kenmerken van een jeugdwerk Mauritshuis, waarin hij naar eigen zeggen het bezit [afb. 10].23 Het reclamebord draagt de tekst ‘Eigen vee’ en daaronder ‘Handel in boter kaas en kleurgebruik bewonderde. Studies naar deze beide eieren’, en werd vermoedelijk in opdracht van de werken zijn van zijn hand echter niet bekend. handelaar door de jonge Maris opgeluisterd met Wel maakte Maris een kopie naar het schilderij een wat plomp uitgevallen koe. Veel later, in 1907, Vee in de weide uit 1652 van Paulus Potter [afb. 12]. In deze nauwgezet uitgevoerde aquarel, op kwam het opgewaardeerd tot een volwaardig hetzelfde formaat als het origineel, bleef hijzelf kunstwerk en ingelijst op de veiling bij Frederik nadrukkelijk als kunstenaar buiten beeld [afb. 13]. Muller waar het een veelvoud opbracht van wat De ooit frisse kleuren van het blad zijn inmiddels Maris er ooit voor moet hebben ontvangen. onder invloed van zonlicht iets teruggelopen. In de negentiende eeuw liet de dwingende aanwezigheid van de zeventiende eeuw zich danig voelen. De catalogus Meesterlijk vee toont overtuigend aan dat tal van veeschilders zich graag in een rijke en lange traditie plaatsten, getuige het werk van Jacob van Strij (1756-1815), P.G. van Os (1776-1839), Jan Bedijs Tom (1813-1894) en Wouterus Verschuur (1812-1874), om slechts enkele namen te noemen.24 Het zag er even naar uit dat ook Willem Maris zich met zijn aandachtige dierweergave zou ontwikkelen tot zo’n typische veeschilder. Uit 1860 is er een kleine, aandoenlijke sepiatekening van Maris, van twee jonge stiertjes, waar vanwege het opgelegd verhalende nog duidelijk