11 minute read
Steek gerust je hand op
St k gerust je hand op
Konrad Witz, De heilige Christophorus. foto Martin P. Bühler
Advertisement
voren geroepen.
et is begin februari en mijn jarenlang gecultiveerde gevoeglijkheid en begrip voor overheidsmaatregelen lopen op hun tenen. Mijn verstand legt het me voor de zoveelste keer uit. In de domeinen waar je mensen niet kunt controleren, daar heb je bij een pandemie drastische maatregelen nodig. Avondklok, alcoholverbod, reisverbod. Mijn verstand heeft ook nog een vraag. Waarom laat je dan niet de publieke plekken open waar je juist wel, bijna angstaanjagend veel, controle hebt over het gedrag van mensen. In de musea bijvoorbeeld. Lange tijd hebben de presentatie-instellingen in Nederland begripvol hun voetjes stil gehouden. Een situatie die me doet denken aan een auditie. De kandidaten die zijn komen opdagen, blijken acteurs te zijn, geen dansers, zoals in de annonce werd gevraagd. Het geduld van de choreografe is op: ‘Kan hier dan helemaal níemand dansen?’ De schoonmaakster, een werkeloze danseres die in een hoek van de zaal een prullenbak leegt, steekt haar hand op. Die schuchter opgestoken hand, dat was de brief die negentien museumdirecteuren in Zwitserland eind januari naar hun regering stuurden. In die brief vragen ze om hun musea te mogen heropenen voor publiek. Al sinds het voorjaar van 2020, zo schrijven ze, bewijzen die musea dat zij succesvol hun bezoekersstromen (of beter: bezoekersdruppels) kunnen managen. En, niet onbelangrijk: ‘Individueel museumbezoek veroorzaakt geen samenscholing of hoge mate van bewegingen in het openbaar.’ Ze hadden ook kunnen zeggen: Beste overheid, je zoekt toch een veilige manier om de goede moed er bij het volk in te houden? Is het belang van de geestelijke gezondheid van de mensen onderhand niet ook een punt van aandacht? Bij ons heb je bovendien de bonus dat een museum bij uitstek een omgeving is voor het cultiveren en koesteren van democratisch bewustzijn. Is ook dit niet, juist nu dat steentje in onze schoen genaamd populisme maar blijft opspelen, een punt van aandacht? Bij het ter perse gaan van dit nummer had de Zwitserse regering niet gereageerd. Tot 28 februari blijven de musea sowieso dicht en voor die datum rekenen de briefschrijvers sowieso niet op een reactie, vertelt een betrokkene. In België is de schuchtere schoonmaakster wél naar voren geroepen. Na gedwongen sluitingen in voor- en najaar 2020 gingen de musea er in december opnieuw open. En ze bleven open. Geen enkele keer hebben tv-virologen als Steven Van Gucht en Marc Van Ranst de musea ontmaskerd als gedoodverfde plekken van besmetting. Logisch: er komen minder mensen dan in de supermarkt, en ze houden beduidend meer afstand. La Cité Miroir in Luik, enkele jaren geleden van stedelijk zwembad omgebouwd tot kunsthal, kreeg de afgelopen vier maanden, ondanks toegangsbeperkingen en tussentijdse sluitingen, zo’n 14.000 bezoekers binnen voor de Giacometti-expositie L’humanité absolue. En nee, er staat geen nul te veel: 14.000 mensen die op ongezellig veilige afstand van elkaar, maar o zo blij zo’n veertig originele Giacometti-beelden onder ogen kregen. ‘Alsof ze in onze woonkamer stonden,’ zei een tevreden bezoeker. Ooit, hopelijk binnen niet al te lange tijd, gaan ook de Nederlandse en de Duitse musea weer open, en zijn we van dit thema verlost. Maar, beste museumdirecteuren, bij een volgende keer, bij een pandemie of een andere kwaaddoener, steek gerust je hand op en laat je horen. We staan bij deur te trappelen.
Las Vegas airport, Nevada, USA, 1982 © Harry Gruyaert / Magnum Photos
Het surrealisme van Harry Gruyaert
Lange tijd was zwart-wit het summum van de kunstfotografie. Kleurenfotografie werd geassocieerd met ansichtkaarten en met vals spelen, omdat de kleuren werden gemanipuleerd. Klassieke zwartwitfotografen vonden kleur vaak plat en kitscherig. Harry Gruyaert (Antwerpen, 1941) stamt uit een gezin met zes kinderen. Er heerste een ijzeren hiërarchie. ‘Eerst God, dan de paus en dan mijn vader’, zei hij in oktober 2019 in het Nederlandse kunstprogramma Close Up. Wat God en de paus ervan vonden is niet bekend, Harry’s vader maakte al snel
Moskou, Rusland, 1989 © Harry Gruyaert / Magnum Photos
duidelijk dat hij niet wilde dat zijn zoon fotograaf werd. Hij trok er zich niets van aan. Gruyaert: ‘Ik ben zo snel mogelijk na mijn studie weggegaan, omdat er in die tijd in België heel weinig interessante dingen te doen waren op het gebied van film en fotografie’. Wanneer hij met zijn camera de wereld intrekt, blijkt hij te beschikken over een uniek oog voor kleur. De gave stelt hem in staat stelt schoonheid te ontdekken op de meest onverwachte plaatsen: van landschappen in afgelegen gebieden van Marokko tot stadse taferelen in de achterbuurten van Parijs. Bij fotopersbureau Magnum ontwikkelt Gruyaert zich tot een internationaal bekende fotograaf. Het meesterlijk gebruik van kleurenfotografie, met zijn geliefde Kodachrome-film, werd zijn handelsmerk. Elke foto onthult een eigen, uniek universum, opgebouwd met een feilloos gevoel voor kleur, licht en compositie. Gruyaerts fotografie van alledaagse taferelen en kustlandschappen ademt vervreemding en vluchtigheid. Zijn poëtische vertelkracht komt goed tot zijn recht in reeksen als Rivages (2003), met beelden waarin de horizon en de zee centraal staan, en East End (2017) waarin hij het kleurenpalet van Moskou in 1989 contrasteert met dat van Las Vegas en Los Angeles in 1981. Gezichten zijn veelal niet zichtbaar, de sfeer van het beeld wordt bepaald door een spel van kleur en licht. Toch vergeet Gruyaert zijn thuisland niet. Steeds vaker keert hij terug om fotoseries te maken, gepubliceerd in boeken als Made in Belgium en Roots. ‘Het heen en weer gaan heeft me ook geholpen om in België te gaan kijken naar een soort van banaliteit. En vulgariteit. Met interesse, en met een soort afstand, een soort humor.’ Zijn Belgische wortels zijn ook terug te zien in zijn oog voor het surreële. ‘Voor mij is het surrealisme, de verrassing, heel belangrijk’, zei hij in Close Up. ‘Het absurde trekt me altijd heel erg aan, in België is het sterker dan elders. Dingen komen op de meest mysterieuze manier samen. Ergens heeft alles gewoon zin, maar je begrijpt niet waarom.’ (WS)
Harry Gruyaert Retrospective. Van 29/9 t/m 11/4 in Museum Helmond. museumhelmond.nl
Van binnen
Veruit de meeste dingen in het leven leer je van een ander. Je ouders, je familie, je vrienden, je school en alle ervaringen die je in je leven opdoet op je werk of in je vrije tijd. Steeds komt er weer iets bij. Soms zijn mijn dagelijkse beslommeringen zo ingebed, dat het voelt als een bevrijding al die ‘aangeleerde dingen’ gewoon los te laten. Maar gewoontegetrouw als ik ben, zadel ik mezelf in rap tempo weer op met aanpassingen, geheel in de lijn van mijn vertrouwde omgeving. Moet ook erkennen dat dat prima functioneert. Toch blijft er iets kriebelen, iets broeien. Ik kan het onmogelijk duiden, maar heel af en toe, ergens in het proces als ik teken, schilder of schrijf, ervaar ik het gevoel hetzelfde anders te zien. Van binnen leer ik mezelf, langzaam maar toch. MAT VAN DER HEIJDEN
Bits
In een onverwarmd oud schoolgebouw in Eindhoven bouwt Wessel Verrijt als een Don Quichot aan een leger dat optrekt tegen de eentonigheid. Hoogste tijd voor een processie van de kartonnen bezemhelmridders.
Hebt u nog iets dat u eigenlijk niet nodig heeft?
De vloer is bedekt priemen de roestige tanden Aan de muur hangen met voorwerpen van een stuk tuingereedschap. schetsen en filmstills en materialen. Een Je zou het rommel kunnen van bezemhelmridders, metalen bakblik in de vorm noemen, of humus: een krakkemikkige robots met van een beer, de verfrommelde voedingsbodem waarin het tuinharken en armen als afvoerslang van een wasdroger, juiste microklimaat heerst martelwerktuigen uit karton. een vaal rolgordijn, een rieten om nieuwe ideeën op te doen Ondertussen is Wessel er nog mand zonder bodem en ga zo voor de films, installaties en niet helemaal over uit of dit maar door. Tussen tientallen performances van Wessel wel zijn atelier is: ‘Ik zit me af gele elektriciteitsbuizen Verrijt. te vragen wat deze plek voor
me betekent. Deze chaos vind ik heel prettig, maar ik werk hier liever niet. Het is vooral een vergaarbak.’ Waar gebruik je deze ruimte dan voor? ‘Ik ben hier als ik niet ergens anders ben’ Dus het is niet je atelier? ‘Een atelier zie ik niet als een ruimte in een gebouw, maar eerder als een gebied waar ik tijdelijk gevestigd ben. Ik werk veel in residenties. Je kan op die plekken meestal je werk meteen presenteren, die directheid maakt het veel intenser. Om hier iets te maken en het daarna ergens anders naartoe te brengen, zie ik niet zo zitten.’ Zijn huidige ‘ateliergebied’ is in Den Bosch. Op uitnodiging van Theater Artemis maakt Wessel Verrijt (Eindhoven, 1992) daar veertien kostuums voor een ritueel om de winter te verwelkomen. Helaas gaat de uitvoering voorlopig niet door. Nu wil hij de kostuums alvast gebruiken in een film en volgt volgend jaar een processie door Den Bosch. Een processie is een nogal ongebruikelijke vorm voor een kunstwerk. ‘Zo’n zwijgende stoet die plotseling aan je voorbij trekt is veel verrassender dan wanneer ik het als performance voor publiek zou organiseren, het gebeurt dus zonder aankondiging vooraf. Bijna alles wat gebeurt in onze leefomgeving is op een of andere manier logisch te verklaren, maar de dingen die niet te verklaren zijn, die blijven je bij. Dus wat is er allemaal mogelijk als je onverklaarbare elementen gaat toevoegen aan de dagelijkse orde? De hele publieke ruimte is eigenlijk een decor waarmee je kan spelen via interventies. De processie is daar een goed voorbeeld van.’ Haal je al die spullen ook uit de publieke ruimte? ‘Vaak wel, ik vind ze op straat, maar ik duik ook de kelder in wanneer ik op een nieuwe plek ben. Komende zomer ga ik aan de slag in Bulgarije. dan wil ik bij de boeren in de omgeving langs gaan op zoek naar materiaal.’ Met de vraag ‘Hebt u nog iets dat u eigenlijk niet nodig hebt?’ ‘Precies. Gebruikte dingen hebben al een vorm en logica uit hun vorige functie. Als je een plank uit een oude kast vindt, dan heeft die een vorm die jezelf niet had kunnen verzinnen. Het geeft karakter aan het werk.’ De soms metershoge kostuums die Wessel bouwt met dit tweedehands materiaal worden bij elkaar gehouden met touw en plakband, je vreest dat ze bij de eerste windvlaag uit elkaar vallen. Het maakt de personages die in de processies en films voorbij trekken onbeholpen en sacraal tegelijk. De filmstills die hij me toont zouden opnames kunnen zijn van een obscuur ritueel, maar ook een verloren gewaande scène uit Monty Python. ‘Dan wil ik een grote mensfiguur maken, die net geen mens meer is. Ik begin meestal gewoon te bouwen, het materiaal wijst de weg. Als het te menselijk wordt, dan pas ik het weer aan. Tegelijkertijd hebben de figuren vaak ook iets dreigends, als een soort oorlogsvoertuigen die gevaarlijk ogen, maar het niet zijn. Als een paard van Troje dat bij de eerste hobbel in de weg in elkaar zakt.’ Je weet dus van tevoren nog niet wat voor karakter het wordt? ‘Nee, ze moeten een raadsel blijven, dus ik geef ze geen naam of titel. Je moet kunnen aanvoelen wat het is, maar er net niet de vinger op kunnen leggen. Zie het als een puzzel: een makkelijke sudoku is saai en een hele moeilijke is vooral frustrerend. Het uitdagendst is de sudoku die je net niet kan oplossen.’ Waarom maak je die raadsels eigenlijk? ‘Dat is een rottige vraag. Het is een drang, een uitlaatklep voor de fantasie. Ik probeer zoveel mogelijk mijn obsessies en fascinaties te volgen: De obsessie voor spullen en mijn fascinatie voor rijvoertuigen, onlogische houtje-touwtje constructies en mysterieuze rituelen. Ik moet ook altijd spullen verzamelen, veel spullen, uit een behoefte aan veelvoud. Als kind wilde ik altijd acht snoepjes, nooit één.’ Raakt deze vergaarbak dan niet erg snel vol, als je er overal acht van wil hebben? ‘Het liefst zou ik al mijn werk op dezelfde plek bij me willen hebben, tegelijk is het een soort organisme dat steeds van vorm verandert. Ik hergebruik onderdelen graag, de arm van de ene figuur is het hoofd van de volgende. En als een onderdeel is afgeleefd dan gooi ik het uiteindelijk toch wel weg. Het meeste materiaal hier is niet ouder dan een jaar, dus het wisselt toch best wel snel.’ Een soort zelfreinigend ecosysteem dus? ‘Een ecosysteem, dat is het precies.’ Op de terugweg in de trein gaat in de stoel achter me de telefoon. ‘En wat doe jij vanavond? Nee ik ook niet, weer niks. Het is niet te doen man, er gebeurt nooit meer iets!’ Er volgt een diepe zucht. Inderdaad, hoogste tijd voor een processie van de kartonnen bezemhelmridders. We zijn er aan toe.
JOEP VOSSEBELD
Dit is het tiende deel in een reeks over kunstenaars en ontwerpers in hun werkomgeving.