ISSUES#7

Page 1

issues Jaargang 7 | #7 | December 2007 J 14,95

living in t­he city >

created ­by Amvest

Vijf architectuurroutes Op zoek naar stilte en drukte in vijf steden

In de stad uit overtuiging Drie Amvest-citydwellers over hun plek in de stad

Busquets & Bakker

Met de stad van morgen op het netvlies

Ed Taverne

Van plekken naar achterliggende processen

Het Rondetafelgesprek

Aan welke knoppen kun je draaien om steden levendig te maken?

En uiteraard niet zonder.... Shopping, boeken, eten, dvd’s en meer

De levendige stad


Ontwikkelende belegger Amvest investeert met visie en durf in woningen en woonkwaliteit. Voorop staat dat huurders zich thuis voelen in onze woningen. Locatie, architectuur, duurzaamheid en een goede indeling zijn belangrijke kenmerken van een Amvest-woning. We werken voortdurend aan onze dienstverlening, door te luisteren naar de woonwensen en behoeften van onze huurders. Duurzame relaties met huurders en partners, en een optimale samenstelling van onze portefeuille zijn ons streven. Daarom ontwikkelen en realiseren wij zelf, maar ook in samenwerking, woningen en woonconcepten. Slagvaardig in gebiedsontwikkelingen, binnenstedelijke herstructurerings- en turnkeyprojecten. www.amvest.nl


Tekst en beeld Kees de Graaf

Shopping in grote en kleine stadscentra

Winkelcentra in: Waar komt in steden het leven samen? Dat is in veel gevallen het winkelcentrum. Jongeren hangen er, ouderen rollatoren er, gezinnen doen er de boodschappen, al dan niet voor een heel weekend. Maar een winkelcentrum moet meer zijn dan alleen een plek om snel en functioneel inkopen te doen. Het moet ook een plek met ‘beleving’ zijn, zo leren ons de retail-deskundigen. Funshoppen, runshoppen: het kan er allemaal. En dat alles in een historiserende omgeving met gezellige straatjes, want dat is toch echt de laatste mode. Compleet met een grote boom op het centrale plein. Hoezo het dorpsplein van vroeger? Alleen de waterpomp ontbreekt.

Arnhem

Dronten

Amersfoort

1 issues

#07|07 living in the city


Dronten Suydersee

Dit winkelcentrum doken we op uit de archieven van de Nationale Raad voor

Op deze wat sombere vrijdagmiddag in

Winkelcentra (NRW). Deze organisatie

augustus is er behoorlijk wat volk op de

reikt ieder jaar een prijs uit aan het beste

been. Er is zelfs een straatmuzikant, die

winkelcentrum. Suydersee, ontwikkeld

de vrolijk geelgekleurde wagentjes van

door Foruminvest, was genomineerd voor

de JUMBO gezelschap houdt. Vanaf het

de prijs van 2007. De architectenbureaus

parkeerterrein komt de bezoeker op een

AWG (Antwerpen) en RPHS kregen de

knus pleintje en van daaruit ontvouwt

opdracht het winkelcentrum te ontwerpen.

het carrévormige winkelcentrum zich.

Hier wordt boven en naast de winkels gewoond. Wij benaderen het nieuwe centrum over de weg en parkeren gratis op een groot parkeerterrein. In de verte doemt de karakteristieke architectuur van AWG (witte stuc, stoere baksteen) al op. Inmiddels is deze AWG-‘huisstijl’ in meerdere steden terug te vinden, maar dat zal de gemiddelde Drontenaar een zorg zijn. Die komt hier namelijk voor een gezellig, overzichtelijk en autovrij winkelgebeuren – en treft dat ook aan. Suydersee maakt een verzorgde indruk, tot en met de banieren langs de gevels waarop de namen van de verschillende winkels zijn aangegeven. Geen wildgroei dus van allerlei gevelreclames en neon, nee: orde. Daar houden wij van.

issues 2

#07|07 living in the city

Bestrating, meubilair: het is goed in orde.

tegenkomen. Het plein aan de achterzijde, aan

Het winkelaanbod is eveneens verzorgd,

één kant geflankeerd door cultureel centrum

zonder spectaculaire uitschieters. Een pas-

De Meerpaal, is daar een goed voorbeeld van.

sage maakt in een van de straten overdekt

Het is een groot en leeg polderplein, dat lijkt

shoppen mogelijk. Waar de binnenkant van

te wachten op de markt (die hier inderdaad

Suydersee een sterke indruk maakt, zijn

op woensdag plaatsvindt). Opvallend genoeg

de randen hier en daar minder verzorgd.

zijn hier de meest bijzondere winkels en hore-

Wie vanuit een van de autovrije straten

cagelegenheden te vinden, zoals Thuis lunch

een blik naar rechts werpt, ziet bijvoor-

& living. Een winkel waar je terecht kunt voor

beeld een achterterrein waar geladen en

meubels en interieuradviezen, maar ook voor

gelost wordt en waar het een rommeltje

huisgemaakte appeltaart. Een bijzondere mix,

is. Bij de overgang van het gebied naar het

die misschien wel een plek meer ‘in de loop’

parkeerterrein treffen we blinde gevels en

van het winkelend publiek had verdiend. Even

prikgroen aan.

verderop zit restaurant en kookstudio l‘Autre

Wat Suydersee boeiend maakt, is het

Cuisine, waar op maandag kookworkshops

contrast tussen de nieuwe architectuur

worden gegeven. Het zijn toevoegingen die

en de wederopbouwstedenbouw die we

Suydersee boven de middelmaat doen uitstij-

aan de randen van het winkelcentrum

gen. www.suydersee.com


Arnhem Musiskwartier Ook het Musiskwartier van ontwikkelaar

eer geven en ze direct in een bepaalde

scheidt van de omliggende wijken, is het

parkeergarage langs de singel; die maakt

Multi Vastgoed dong in 2007 mee naar de

hoek plaatsen – ten onrechte. Immers, het

aanmerkelijk stiller dan aan de binnen-

echt elk stedelijk leven hier onmogelijk. Het

NRW-jaarprijs, maar werd geklopt door

gaat bij dit soort winkelgebieden vaak om

zijde van Musiskwartier. Ook dit centrum

singelgevoel met mooie oude panden, dat

een ander plan op ‘retro’-basis: De Parade

een herstel van klassieke principes uit de

is ‘naar binnen’ ontworpen en dat merk je

we even verderop wel weer ervaren, wordt

in Bergen op Zoom. Hoewel we met de

stedenbouw en architectuur. In Arnhem is

aan de randen. Het plein dat singel en win-

hier wreed onderbroken. Jammer dus dat de

benaming ‘retro’ deze plannen te weinig

bijvoorbeeld goed te zien dat de hogere

kelcentrum verbindt staat vol met fietsen,

‘alzijdigheid’ van Musiskwartier hier niet

accenten die op aangrenzende plekken in

de gratis bewaakte stalling ten spijt. Voor

uit de verf komt. Een andere parallel met

de bestaande winkelstraten zijn toege-

een entreegebied maakt dat een onver-

Dronten is de confrontatie tussen weder-

past, hier in de nieuwbouw ook weer terug-

zorgde indruk. Ronduit lelijk is de oude

opbouwarchitectuur en de historiserende

komen. Verder treffen we de klassieke

bouw. Op sommige plekken botst dat hard

winkelpassage aan en het al even bekende

tegen hard. De ISSUES-redactie houdt er

driehoekige centrale plein, waar de grote

wel van; die mooie wederopbouwbalkons

boom in de zomer het terras in de schaduw

en dat snoeiharde beton. Voor de Arnhemse

zet. Kortom: gewoon goed gedaan.

binnenstad is Musiskwartier zonder twijfel

Qua winkelbestand is Musiskwartier niet

een aanwinst. ‘Stadsreparatie’, zo worden

vreselijk bijzonder, of het moeten de win-

dit soort projecten inmiddels in vakkringen

kels van Tommy Hilfiger, Rituals en schoe-

betiteld. En niet ten onrechte.

nenwinkel PRO zijn. De overige winkels

www.musiskwartiernu.nl

kennen we van veel andere winkelcentra. Op deze herfstige donderdagmiddag – in de herfstvakantie, dat wel – zijn er veel mensen in de straten. Er wordt Duits en Limburgs gesproken; Arnhem als internationale stad. En vanuit de coffeeshops (in een aangrenzende straat) komt de wietlucht ons tegemoet, maar ook dat hoort bij de grote stad. Langs de zijde van de Eusebiusbuitensingel, die de binnenstad


WORKING IN THE CITY

Als communicatiebureau moet je weten wat er leeft. Daarom zit Zwiers in hartje Rotterdam. Bovenop de bedrijvigheid en de dynamiek van de stad. Bovenop de nieuwste ontwikkelingen bij doelgroepen. Is dit ook belangrijk voor uw merk of dienst dan bent u van harte welkom in gebouw ’De Coopvaert’ aan de Blaak. Bel met Jan Bender of Alfred Rotteveel: 010 - 498 12 00 of kijk op onze website www.zwiers.nl.


Amersfoort Sint Jorisplein Het derde en laatste winkelcentrum ligt

ook wel goed zit. Het ISSUES-shopping-

vièra Maison gevestigd, voor het verzorgde

aantrekkelijk. Viezigheid op straat; van

strategisch op de route tussen station

team is vooral geïnteresseerd in de vraag

interieur. De lat ligt hier qua branchering

sigarettenpeuken tot opvallend veel aange-

Amersfoort en de binnenstad. Wij komen

of het Sint Jorisplein alle pretenties

een stuk hoger. De hoge kwaliteit heeft

koekte kauwgum. Kijk, dat is nou weer jam-

echter via de kleurige parkeergarage bin-

waarmaakt. De huisstijl van het centrum

één nadeel: het contrast met de omgeving

mer. Blijkbaar is het niet eenvoudig om door

nen. De stadsringweg van Amersfoort is

is er in ieder geval verzorgd genoeg voor.

wordt er een stuk groter door. Wie één

het hele kernwinkelgebied één standaard te

een paradijs van overzicht en helderheid

Let bijvoorbeeld op de nette ‘vloer’ van

van de straten uitloopt, komt bijvoorbeeld

introduceren en te handhaven. Maar goed,

vergeleken met de totale chaos in Arnhem.

het gebied; een spel van gele en donkere

terecht in de Hellestraat en zoals de naam

er moet iets te wensen overblijven – zelfs in

Zonder moeite knallen we de garage ach-

baksteen. Ontwerpers waren hier onder

doet vermoeden is die stukken minder

Amersfoort.www.sint-jorisplein.nl

ter het stadhuis binnen. Grootbeeld tv’s

meer Cees Dam en Partners en het bureau

en kleurige billboards bereiden ons voor

van Joan Busquets. Ontwikkelaar Multi

op veertig speciaalzaken en de ‘ShopSpot’

Vastgoed verkocht het winkelcentrum

van Amersfoort. Een enkele Porsche ver-

met de bovengelegen woningen in 1999

raadt dat het met het winkelend publiek

aan Amvest. Midden in het gebied ligt het centrale plein, waar twee straatjes en een ruime passage op uitkomen. Ook hier de inmiddels bekende grote boom, waaronder gezeten kan worden. Bij warmer weer serveert Le Marché Panini van V&D hier de broodjes uit. In tegenstelling tot de twee andere winkelcentra biedt Sint Jorisplein wel de Ittala (Fins eet- en drinkgerei), Simon Lévelt en C’est Bon. Ook is er een Ri-

5 issues

#07|07 living in the city


issues

living

Jaargang 7 | #7 | December 2007

De juiste mix

Kees de Graaf Hoofdredacteur (38)

issues 6

#07|07 living in the city

Pfew, een heel magazine volschrijven over de levendige stad. Geen sinecure. Want is een stad niet per definitie levendig? U zult het lezen in deze ISSUES: daarover lopen de meningen sterk uiteen. Sommigen vinden dat je het helemaal niet over de levendige stad moet hebben – als geheel zeg maar. Want de ene plek is stil en de andere plek juist super druk. Dat maakt de stad zo boeiend. Verwacht daarom van ons geen pasklare oplossingen en recepten. Zo van: een scheutje dichtheid hier, een vleugje studenten daar, afmaken met goede bankjes en mooie bomen en voilà: de stad komt tot leven! Nee, zo gemakkelijk gaat dat niet. En gelukkig maar, anders hadden wij niets meer om over te schrijven en ons te verwonderen. De stad wordt vaak met allerlei metaforen beschreven. In dit verband zullen we de vergelijking met het kampioenselftal uit Milaan, AC Milan, maar eens ter hand nemen. Voetbal is voetbal en de regels zijn nagenoeg onveranderd sinds deze contactsport werd uitgevonden. Maar hoe kweek je een kampioensteam? U voelt hem al aankomen: de parallel met de levendige stad. Je hebt vaste waarden nodig, zoals een Maldini met zijn 38 jaar. Type rots in de branding. In stadstermen: een oud plein, dat al eeuwenlang bij iedereen ‘tussen de oren’ zit. Maar je moet ook aanstormend talent hebben, nieuw bloed. Type Kaka dus: Braziliaans wonderkind. Synoniem voor het zomerfeest dat het plein tot leven wekt. En Gattuso dan? Stofzuiger op het middenveld. Op het plein? De agent die de boel in de gaten houdt, zodat oma ook veilig over straat durft. Terug naar de vraag achter dit nummer: hoe maak je een levendig gebied, waar het aangenaam wonen en vertoeven is? De vakgenoten die in deze ISSUES aan het woord komen, zijn daar een belangrijk deel van hun dagelijkse werktijd mee bezig. Ook zij komen nog regelmatig voor verrassingen te staan. Gek genoeg weerhoudt ze dat er niet van om de zoektocht naar de levendige stad voort te zetten. De één als ontwerper, de ander als opdrachtgever, een derde als adviseur. Samen vormen zij het team dat soms slaagt in de missie en soms – eerlijk is eerlijk – ook niet. In de jaren zestig van de vorige eeuw waren er vergelijkbare teams aan het werk om Bijlmers en andere gebieden uit de grond te stampen. Vanuit de beste bedoelingen, maar inmiddels rammen we de slopersbal er met forse kracht doorheen. Dat geeft te denken: stadsdelen die de minimale monumentenleeftijd van 50 jaar nog niet eens hebben bereikt en nu al weer in puin liggen. Een reden te meer om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen uiterst secuur te werk te gaan. De redactie wenst u daarbij veel wijsheid. Ciao ciao!


in the city De levendige stad Acht prangende kwesties – en een poging tot eerste antwoorden. We ondernemen een welgemeende poging om deze ISSUES van start te laten gaan met een nadere verkenning en begripsduiding. Leven in de stad: we hebben er acht kwesties aan gehangen, die als kapstok dienen voor hetgeen verder in dit nummer aan bod komt. Vier deskundigen geven bovendien hun visie op het begrip ‘levendigheid’.

8

Vijf steden, vijf routes Levendige steden hoeven heus niet altijd en overal druk en hectisch te zijn. Om die conclusie op waarheid te testen, besloten we architectuurfotograaf Luuk Kramer op veldwerk uit te sturen. Vijf routes door vijf steden kreeg hij als huiswerk mee, met de vraag om vooral het contrast tussen druk en rustig in beeld te brengen. Op verkenning in Amsterdam, Den Haag, Groningen, Maastricht en Bergen op Zoom.

37

Busquets en Bakker Als iemand iets weet van hoe een stad kan worden voorzien van de nodige kwaliteitsimpulsen, dan is het de Spaanse stedenbouwkundige Joan Busquets wel. Naast diverse projecten in Barcelona, waar ook zijn bureau is gevestigd, maakte hij naam in Nederland met onder meer projecten in Den Haag, Helmond en Amsterdam. Een interview, met daarop een reactie van de Rotterdamse stedenbouwkundige Riek Bakker.

67

In de stad uit overtuiging Waar in de vorige ISSUES medewerkers van Amvest uitlegden waarom zij suburbaan waren gaan wonen, mogen drie van hun collega’s nu uiteenzetten waarom de keuze juist op de stad is gevallen. Wat spreekt hen aan en waarom hebben ze juist voor deze locatie gekozen? Marc Mijer gaat op onderzoek uit in Amsterdam, Den Haag en Haarlem.

75

Rond de tafel Zes stadskenners gingen onder leiding van Jaap Modder in debat over de sturing van de levendige stad. Kun je eigenlijk wel spreken over de levendige stad? Is het niet beter om het te hebben over levendigheid in de stad? Dat soort existentiële vragen. Een discussie die ongelooflijk levendig werd en bij vlagen onnavolgbaar.

95

En verder: Shopping

1 Boeken en DVD’s 34

Visie Amvest

58

Eten met Habets

Cover Hét beeld van de jonge gezinnen in de stad: de bakfiets. Beeld Nout Steenkamp/FMAX

61 Ed Taverne 82 Grote Terraspleinentest 90

7 issues

#07|07 living in the city


DE Tekst Kees de Graaf Beeld ANP FOTO

De levendige stad. Het klinkt een beetje als een conditio sine qua non. Zonder samenballing van leven – veel mensen op een kluitje – geen stad. Daarmee is de levendige stad tegelijkertijd misschien wel de grootste open deur die we de afgelopen zeven jaar in ISSUES-verband hebben ingetrapt. Want is elke stad niet per definitie levendig? En hebben wij daarmee niet een enorm non-thema te pakken? Daar staat tegenover dat dit thema op een existentiële manier raakt aan het hart van ons blad: Living in the City, letterlijk vertaald: leven in de stad. Om zo’n thema kun je lang heen draaien (we hebben er zes nummers over gedaan), maar eens moet je aan de bak. Dus! We ondernemen een welgemeende poging om deze ISSUES van start te gaan met een nadere verkenning en begripsduiding. Leven in de stad: we hebben er acht kwesties aan gehangen, die als kapstok dienen voor wat u verder in deze ISSUES nog krijgt voorgeschoteld. Hete hangijzers, bekende clichés, banale invalshoeken of juist ogen-openers: lees en oordeelt u zelf.

issues 8

#07|07 living in the city


Acht prangende kwesties en een poging tot eerste antwoorden

9 issues

#07|07 living in the city


Hoe ontstaat en groeit een stad? Dat kan op heel uiteenlopende manieren gebeuren: van langzaam en gestaag tot zeer rap. De klassieke theorie is uiteraard die van de doorwaadbare plaats bij de rivier. Daar begint het allemaal. De kerk, de kroeg: ze vestigen zich allemaal rond dit punt en vervolgens groeit de stad zoals een boom: jaarring na jaarring na jaarring. Of zoals in een gridstad als Los Angeles: straat na straat na straat, zo de woestijn in. De uiteindelijke consequentie van de groei kan een enorm verstedelijkt gebied zijn, met Mexico Stad als voorbeeld. De recente praktijk heeft echter bewezen dat je ook in één grote beweging een stad uit de grond kunt stampen. In voormalig Oost-Duitsland (Eisenhüttenstadt) en Rusland hadden ze daar bijvoorbeeld een handje van. Meer recent zien we de bouwexplosie in China. Waar wij in Nederland 10 tot 15 jaar nodig hebben om een serie Vinex-locaties te realiseren, worden daar in een veel kortere tijd tientallen steden gerealiseerd. Je moet er geweest zijn om werkelijk de impact van een dergelijke bouwwoede te kunnen bevatten.

Wanneer we iets verder teruggaan in de tijd, kunnen we iets dichterbij voorbeelden van ‘instant’-stadsontwikkeling aanschouwen. Zo werd in Italië in 1933 in 253 dagen de stad Sabaudia opgetrokken. Althans, als we de propagandamachine uit die tijd mogen geloven. Sabaudia ligt tussen Rome en Napels, aan de kust. Geestelijk vader: de kleine krachtpatser Benito M. 6.000 bouwvakkers zouden hier dag en nacht aan gewerkt hebben. De ontwikkeling van Sabaudia maakte deel uit van de bouw van meerdere steden in het Agro Pontino project, waarbij moerasland werd omgezet in landbouwgrond. Maar ook in eigen land hebben we ons niet

issues 10

#07|07 living in the city

onbetuigd gelaten. Denk daarbij met name aan de compleet nieuwe poldersteden als Lelystad en Almere. Op de bodem van de voormalige zee werden nieuwe stedelijke structuren uitgezet. Deze snel gegroeide steden lijken nu de tol te moeten betalen voor hun snelle groei, als we de opstellers van de Atlas Nederlandse Gemeenten moeten geloven. In de Atlas 2007 concluderen zij dat het gebrek aan horeca, geschiedenis en cultureel aanbod de jonge steden onaantrekkelijk maakt. Het is niet voor niets dat zowel Lelystad als Almere driftig investeren in de kwaliteit van hun ‘binnenstad’. Over grootschaligheid en snelheid gesproken: sowieso heeft zich na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke breuk voorgedaan in de wijze van stadsontwikkeling. Er is veel grootschaliger en sneller gebouwd dan de decennia/eeuwen daarvoor. Tot WOII groeiden steden inderdaad met kleine plukjes, maar na WOII gingen alle remmen los (geholpen door de industrialisatie). Die manier van stadsontwikkeling kan ingrijpende gevolgen hebben voor de duurzaamheid van de geproduceerde gebieden. Niet voor niets worden de meeste woningen in Nederland gesloopt in wijken die nog niet eens zo heel oud zijn. De laatste jaren hebben grootschaligheid en monofunctionaliteit duidelijk hun langste tijd

Foto ANP FOTO, Jurriaan Brobbel

De stad leeft en groeit – anders wordt het geen stad


Jeremy en Yassir stunten op hun fiets voor de Mediamarkt, één van de winkels in het nieuwe Stadshart van Almere. Dit gebied won in 2007 de NEPROM-prijs voor Locatieontwikkeling. Het Stadshart moet functies aan de stad toevoegen die daarvoor grotendeels ontbraken, zoals cultuur en meer exclusieve winkels.

gehad. Dat geldt voor het wonen, maar ook voor andere stedelijke functies, zoals het onderwijs. De consequenties zijn soms ingrijpend. Een monofunctioneel onderwijsgebied zoals dat van de Vrije Universiteit gaat de komende jaren fors op de schop. “Het VU-gebied moet uitgroeien tot een ‘levend kenniskwartier van de Zuidas’ met studentenhuisvesting, winkels, cafés en culturele

voorzieningen. Gebouwen worden gesloopt of krijgen na renovatie een nieuwe bestemming. Mogelijk gaat zelfs het hoofdgebouw aan de De Boelelaan tegen de grond”, zo berichtte Het Parool begin juli. Minder grote bouwblokken, meer intimiteit en kleinschaligheid: daar gaat de VU voor. Dan wordt het levendig (denkt men).

levendigheid gedijt in veel gevallen goed bij functiemenging en heeft vaak wat tijd nodig om te ontstaan.

11 issues

#07|07 living in the city


Levendigheid kun je maken en sturen – of toch niet In het denken over stedelijke ontwikkeling tekent zich de laatste tijd een richtingenstrijd af tussen de mensen die zeggen dat je een stad van bovenaf kunt ‘sturen’ en zij die vinden dat de stad zichzelf moet sturen. Oftewel: top-down versus bottom-up. Wie het bij het rechte eind heeft? Moeilijk te zeggen. Plan Zuid in Amsterdam toont bijvoorbeeld aan dat een goed functionerende en levendige stad wel degelijk ‘van bovenaf’ en ‘in één hand’ maakbaar is. Daarentegen is de Bijlmer juist het schoolvoorbeeld van een stadsdeel waar het niet gelukt is, onder meer omdat alle stedelijke functies daar uit elkaar zijn getrokken.

Een sprekend voorbeeld van een top-down aanpakker was de New Yorkse stadsplanner Robert Moses. Moses voerde drie decennia lang met harde hand het bewind over de ruimtelijke ordening van New York en realiseerde in die tijd een veelvoud aan bruggen, parken en wegen. Zachtzinnig ging het er soms niet aan toe. Hele woonbuurten moesten wijken wanneer Moses een belangrijke verkeersdoorbraak had voorzien. Dat kwam hem destijds op stevige kritiek van mensen als Jane Jacobs te staan. Anno 2007 is er een herwaardering voor Moses’ werk aan het ontstaan, zo gaf NRC-redacteur Tracy Metz aan in een column voor het Ruimtelijk Planbureau: “Hij zag dat de stad – elke stad, zelfs New York – zich onmisbaar moest zien te maken in een tijd dat de blanke middenklasse wegtrok naar de suburbs en de bedrijven er achteraan gingen.” Naast asfalt geloofde Moses in groen: de parken werden uitgebreid en het aantal speelplaatsen steeg van

issues 12

#07|07 living in the city

199 naar 779. Metz concludeert: “Ook in New York zijn de tijden voorbij dat één individu over zoveel macht kan beschikken dat hij nagenoeg eigenhandig de stad naar zijn eigen denkbeelden kan boetseren. Misschien, heel misschien is de rehabilitatie van Robert Moses tevens een teken van nostalgie naar de tijd van de stadsontwikkeling met sterke hand.”


Beeld van de SBS Najaarspresentatie 2007. Weerman Piet Paulusma presenteert het weer ‘op locatie’ in Amsterdam: het Filmmuseum in het Vondelpark. Het Vondelpark werd ooit aangelegd door particulieren en is nu één van de meest geliefde plekken in de stad.

In politiek opzicht is deze controverse ook duidelijk zichtbaar. We kunnen bijvoorbeeld de generatie PvdA-wethouders uit de jaren negentig zetten tegenover iemand als de Nijmeegse wethouder Paul Depla, die niets wil weten van gemeentelijke blauwdrukplanning. Gietema, Wevers, Asselbergs en Duivesteijn geloofden in een sturende overheid en de betrokkenheid van hun gemeentelijke diensten ging ver, heel ver. Depla daarentegen – en met hem bestuurders als Dominic Schrijer in Rotterdam – ziet meer in de aanpak met ‘vitale coalities’. Oftewel een veel grotere rol voor het particulier initiatief, waarbij de overheid veel meer de randvoorwaarden stelt en ‘faciliteert’. De geschiedenis leert overigens dat in andere tijden ‘de particulier’ wel degelijk heel belangrijk was in de stedenbouw. En daarmee dus vorm gaf aan de stad. Goed voorbeeld blijft de ontwikkeling van het Amsterdamse Vondelpark. 24 Amsterdammers vatten in 1864 het plan op, onder leiding van Christiaan Pieter van Eeghen, om bij het Leidsebosje een rij- en wandelpark aan te leggen (toen nog de rand van

de stad). Diverse weilanden werden opgekocht en landschapsarchitecten Jan David Zocher en Louis David Zocher werden om een parkontwerp gevraagd. Niet veel later treedt de Vereniging tot aanleg van een Rij- en Wandelpark op als ontwikkelaar. Men bouwt en verkoopt huizen in de P.C. Hooftstraat. Met de opbrengsten wordt het park verbeterd en vergroot. Hoezo particuliere gebiedsontwikkeling?

Foto ANP FOTO, Marcel Hemelrijk

Een aspect in deze discussie is de vraag in hoeverre de stad en zeker de complexe binnenstedelijke projecten nog wel op de ‘ouderwetse’ top-down manier kunnen worden aangestuurd. Is de stedelijke samenleving inmiddels niet dermate chaotisch en gaan ontwikkelingen niet zo snel, dat er op heel andere manieren met het begrip ‘sturing’ moet worden omgegaan? De dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft in ieder geval geconcludeerd dat de tijd van de alles regulerende overheid voorbij is. De afgelopen twee jaar heeft deze dienst de planologie opnieuw gedefinieerd. Onderdeel van de Planologie Nieuwe Stijl is onder meer de ‘schouw’. Oftewel: met een multidisciplinair team gericht kijken waarom bepaalde verschijnselen zich ergens voordoen en daar dan op inspelen. Dat is iets heel anders dan vanachter het bureau mooie assen op een stedenbouwkundige kaart intekenen.

levendigheid laat zich niet (meer) met grote fysieke ingrepen in de stad sturen. particulieren kunnen vaak net zo goed een levendig stuk stad maken als de overheid.

13 issues

#07|07 living in the city


En als je levendigheid al kunt sturen: wie doet dat dan? In het nog niet eens zo heel verre verleden was het vooral de gemeentelijke overheid die een visie had op stedelijke ontwikkeling en daar op stuurde via ruimtelijke ordening. De volkshuisvesting speelde daarbij een belangrijke rol, maar een en ander gebeurde ook via de voorzieningenlijn (cultuur, sport) en het beheer van de openbare ruimte. Deze ‘knoppen’ om aan te draaien zijn er nog steeds, maar het is niet alleen meer de overheid die eraan zit.

Een taak die blijvend voor de gemeente is weggelegd, is het formuleren van een visie op de stad en de toekomstige ontwikkeling daarvan. Steden hebben daarbij te maken met hun bestaande geografische situatie, die historisch verder gegroeid is. Een stad als Haarlem ligt bijvoorbeeld ingeklemd tussen duin en zee (west), het Noord-Hollands weidegebied (noord), Amsterdam (oost) en Schiphol (zuid). Daarmee wordt voor een belangrijk deel de dynamiek in een stad bepaald en op basis daarvan kan een koers richting de toekomst worden bepaald. Niet in de vorm van een alles-dichttimmerend blauwdrukplan (zie kwestie 2), maar als richtinggevend kader. Daarnaast kan een gemeente nog heel andere instrumenten inzetten om de kwaliteit van leven in een stad te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan het maken van aantrekkelijke openbare ruimtes. In de jaren negentig werden de kansen hiervan ingezien door steden als Groningen (Binnenstadsplan) en Den Haag (De Kern Gezond). Gemeenten kunnen zelfs zover gaan dat

issues 14

#07|07 living in the city

zij zelf risicodragend investeren in gebouwen en gebieden. Goed voorbeeld van die laatste tak van sport is de Caballero-fabriek in Den Haag op het Binckhorst-terrein, waar het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Den Haag zelf in investeerde. Helemaal toevallig was dat ook weer niet, aangezien directeur Ontwikkelingsbedrijf Ted Zwietering eerder in zijn leven ervaring had opgedaan met onder meer het project Kinetisch Noord in Amsterdam Noord. Daarbij werd cultuur gebruikt om de leegstaande hallen van de NDSM-werven nieuw leven in te blazen. De overheid is echter lang niet de enige partij die stuurt op het gebied van levendige en aantrekkelijke steden. Marktpartijen begeven zich de laatste tijd meer op dat gebied, door een groeiende inbreng in grote gebiedsontwikkelingen. Daarmee dient zich de vraag aan waar de grens ligt van de rol van marktpartijen: mogen zij alleen de woningen voor hun rekening nemen, of krijgen zij ook een rol in het ‘stedelijk programmeren’ van voorzieningen en het creëren van levendige stadsmilieus? En hebben ze daar de expertise wel voor? In Rotterdam hebben verschillende ondernemers, verenigd in de Van der Leeuw-kring, onlangs aangegeven dat zij een grotere rol willen spelen in het debat over de openbare ruimte. In het manifest ‘Privaat initiatief en publieke ruimte’ geven ze onder meer aan dat alleen met gebouwen nog geen stad wordt gemaakt. “Rotterdam moet werk durven maken van zijn straten, pleinen en stadsmilieus.”


Foto ANP FOTO, Juan Vrijdag Bezoekers kijken in juli 2002 naar een voorstelling tijdens het Over het IJ Festival. Het culturele festival speelt zich inmiddels al 15 jaar af op de voormalige NDSM-werf in Amsterdam. Initiatieven als deze kunnen een gebied ‘op de kaart zetten’ en nieuw leven aantrekken.

Dat particulier initiatief wel degelijk het verschil kan maken, bewijzen voorbeelden als het strandje Blijburg op de Vinex-stadsuitbreiding IJburg. Hier namen enkele marktpartijen (waaronder Amvest) het initiatief om het beroerde imago van IJburg te verbeteren. Een ‘sollicitatieronde’ onder ondernemers werd op touw gezet voor een attractie die mensen naar IJburg zou moeten lokken. Daaruit werd het plan van Stanja van Mierlo – een strand met restaurant – verkozen. De gevolgen zijn bekend: IJburg kwam uit de negatieve pers en is inmiddels hip. Op een vergelijkbare manier hebben de ontwikkelaars van het voormalige Shell-terrein in Amsterdam het hoofdstedelijke Filmmuseum een plek gegeven in hun plan. Daarmee wordt een gebied ‘op de kaart gezet’.

En soms komt het initiatief echt van ‘onderop’, zoals bij de plannen voor een culinair kwartier in Zwolle, geïnitieerd door restauranthouder Johnie Boer. Typisch Nederlands is dan weer dat andere restauranthouders gaan klagen over de subsidie die Boer krijgt om een oud monumentaal pand op te knappen. Maar dat terzijde. Voor overheden en andere partijen die iets willen met de stad is het zaak dergelijke initiatieven te herkennen, beet te pakken en verder te brengen. Dat daarmee een gebied een positieve impuls kan krijgen, bewijst de aanpak van de Rotterdamse Witte de Withstraat. Hier opende Iraniër Akbar Tamiz tien jaar geleden het wereldeethuis de Bazar. De formule is inmiddels zo succesvol, dat een vestiging in Amsterdam kon worden geopend.

levendigheid kan zowel van bovenaf als van onderop ontstaan.

15 issues

#07|07 living in the city


Stad en levendigheid hebben veel met wonen te maken. Een binnenstad als die van Rotterdam mist bijvoorbeeld de woonfunctie en daardoor levendigheid. In de Amsterdamse binnenstad is de mix gelijk: 80.000 bewoners, 80.000 werkers. Maar voor een echt stedelijk gevoel is méér nodig. Voorzieningen hebben we het dan over, in de breedste zin van het woord: van musea tot speelplaatsen. Ook hier is het weer de vraag in hoeverre er op voorzieningen kan worden gestuurd. Voorbeelden dat het wel kan liggen in de sfeer van culturele voorzieningen, zoals de genoemde musea en poppodia. Kijk bijvoorbeeld naar het Groninger Museum, het Bonnefantenmuseum op Céramique en niet te vergeten het Guggenheim in Bilbao. Voorbeelden waarbij nieuwe voorzieningen buurten, wijken en zelfs hele steden kunnen ‘upliften’.

Hiermee komt de kunst van het ‘stedelijk programmeren’ in beeld: welke functie leg je op welke plek en welke routes (de stroom van mensen, op verschillende momenten van de dag) tak je daarop aan? En welke middelen (zoals de herinrichting van de openbare ruimte) zet je daarvoor in? Het is duidelijk dat voor een aantrekkelijke stedelijke omgeving niet alleen mooie gebouwen noodzakelijk zijn. Juist de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen lijken van belang om een stad aantrekkelijk te maken en te houden. Niet voor niets pleitte stadssocioloog Arnold Reijndorp in de Volkskrant voor de kwaliteit van het ‘stedelijke dorp’: “Na Amsterdam-Zuid en de residenties in het Haagse Benoordenen Bezuidenhout lijkt het nadenken daarover

issues 16

#07|07 living in the city

Toeschouwers en fans applaudisseren voor de IJslandse zangeres Björk, tijdens een concert op 13 juli 2007. Als achtergrond dient het Guggenheim Bilbao Museum. Dit museum werd in 1997 opgeleverd en heeft een cruciale rol gespeeld in de revitalisering van Bilbao.

gestopt. Wij snappen niet meer wat de kwaliteiten van dat soort wijken zijn. (..) Stedelijk wonen vraagt om publieke ruimten die aantrekkelijk zijn voor verschillend gebruik. Parken hebben dat vermogen meer dan pleinen.” Ook de directe woonomgeving speelt hierbij een rol, zo heeft architect Marlies Rohmer duidelijk gemaakt in haar boek ‘Bouwen voor de next generation’. In een recent plan in de Haagse wijk Transvaal paste Rohmer zowel een brede stoep als veranda-nissen toe. Plekken waar mensen even een praatje kunnen maken en kinderen goed kunnen spelen. Het zijn ingrepen die er volgens Rohmer aan kunnen bijdragen dat de stad als woonomgeving weer aantrekkelijk wordt voor jonge gezinnen. In het

Foto ANP FOTO, Rafa Rivas

Levendigheid hangt samen met àlle stedelijke functies


verlengde hiervan pleit Rohmer voor aandacht voor speelplekken in de stad. De aanleg van nieuwe groene voorzieningen kan zelfs een belangrijke rol spelen in de herstructurering van bestaande woonwijken. Het project Face Your World in de Staalmanbuurt in

Amsterdam Nieuw-West laat zien dat stedelijke vernieuwing niet alleen vanuit de ‘stenen’ hoeft plaats te vinden. Bewoners en buurtkinderen hebben hier de ruimte gekregen om voorstellen aan te dragen voor de herinrichting van een bestaand park. En passant wordt hiermee de saamhorigheid in de buurt verbeterd.

naast nieuw vastgoed is ook de openbare ruimte van groot belang.

17 issues

#07|07 living in the city


Levendigheid kan zich over de stad verspreiden, dat maakt dit thema ook zo interessant. En dan kan het ook ineens rap gaan. In onze beleveniseconomie kan een plek ineens ‘hip’ worden. Eerst wil niemand er dood gevonden worden – een afgelegen industrieterrein bijvoorbeeld – en voor je het weet ben je een loser als je er nog niet geweest bent. Hier komt opnieuw de rol van de individuele stadsmens om de hoek kijken, die zelf bepaalt waar hij of zij wil zitten. Een deel van de culturele scene in veel steden onttrekt zich juist bewust aan de wens van overheden en andere plannenmakers om zich te laten sturen c.q. programmeren. Het interessante van kunstenaars en andere visionairen is dat zij de interessante plekken van de stad eerder ‘spotten’ dan de beleidsmakers en daar gaan zitten. Goede voorbeelden zijn de buurten Soho en Meatpacking District in New York.

Dichterbij kan Amsterdam Noord als voorbeeld dienen. Eerst namen de kunstenaars en de krakers bezit van de oude fabriekshallen van de scheepswerf NDSM. Dan komen de architecten en andere aanverwante beroepsgroepen. Architectenbureau Heren 5 heeft bijvoorbeeld de intrek genomen in de oude bedrijfskantine van de NDSM (de Baanderij), met prachtig uitzicht over de binnenstad van Amsterdam. Vervolgens komen dan MTV en IdTV en inmiddels hebben ook de Hema en Endemol (vanwege de uitstraling van de stad en de aanwezigheid van andere mediabedrijven, zwaan kleeft aan) aangegeven deze plek te zien zitten. Nogmaals: toeval en bewuste planning gaan in dit soort projecten vaak hand in hand. In het geval van Amsterdam Noord en meer in het bijzonder het

issues 18

#07|07 living in the city

terrein naast de NDSM-hallen ligt er bijvoorbeeld al enkele jaren een prachtig stedenbouwkundig plan van bureau Rapp + Rapp. Een plan met stoere, multifunctionele pakhuizen à la Hamburg (Speicherstadt), maar dat door de slechte kantorenmarkt nog niet tot uitvoer is gekomen. Wie weet dat de Hema daar nu het startsein voor geeft. Ook op andere pioniersplekken is te zien dat de ene stedelijke functie de plek van de andere stedelijke functie opzoekt, gedragen door de initiatieven van durfals. Zo heeft sportklerenproducent Barts de Minervahaven in de hoofdstad opgezocht. Deze haven werd gegraven rond 1880 en vele jaren gebruikt voor de overslag van hout. Nu de houtbedrijven verdwijnen, ontstaat hier een plek voor creatieve bedrijvigheid. Er is ruimte voor nieuwbouwprojecten, zoals bedrijfsgebouwen met hoge plafondmaten die multi-indeelbaar zijn. Het nieuwe hoofdkantoor van Barts, ‘HOME’ genaamd, is daar één van. Op zich lijkt dit een goede ontwikkeling, maar de vraag rijst in sommige steden wel hoeveel ruimte er nog blijft voor ‘rommelzones’. De druk van kapitaalkrachtige huishoudens en bedrijven op het stedelijk gebied is zo groot, dat de waarde van de grond fors stijgt en minder kapitaalkrachtige gebruikers van de stad eruit worden gedrukt.

Foto ANP FOTO, Evert Elzinga

Levendigheid is niet statisch – het komt en gaat


Het Meatpacking District in New York. Terwijl de vleesverwerkingsindustrie hier

En dat terwijl zij voor een belangrijk deel bijdragen aan de creativiteit van de stad.

steeds meer verdwijnt, worden de achtergelaten panden gebruikt voor woningen, cafés, restaurants en galeries. De buurt is dan ook uitgesproken ‘hot’ en trendy te noemen. Kunstvarkens voor een galerie herinneren

Tot slot nog deze: levendigheid kan ook heel goed op basis van tijdelijkheid worden georganiseerd. Zo werd dit voorjaar in Den Haag Wijkhotel Transvaal geopend, een project

van architectenduo RAL2005. Het hotel heeft kamers verspreid over de stadsvernieuwingswijk Transvaal, in slooppanden of nog niet verkochte/ verhuurde nieuwbouw. De herstructurering duurt tot 2014 en de kamers zullen daardoor steeds op andere plekken te vinden zijn (www.hoteltransvaal.com).

aan de voormalige functie van de wijk.

Er zijn niet altijd grote ingrepen nodig om leven in de brouwerij te brengen. Mits het maar gericht gebeurt.

19 issues

#07|07 living in the city


Is levendigheid per sé drukte, of mag rust ook? Wanneer ervaar je de stad? Wie ’s ochtends vroeg op een plein in Istanbul staat, weet dat het later op de dag een heel levendige plek gaat worden, maar op dat moment is het nog heel stil. Dan hebben we het over het ontwaken van de stad, prachtig bezongen in liedjes als ‘Paris, s’eveille’. We hebben de beelden van de ontwakende stad ook op ons netvlies staan. Neem het bekende beeld van de films over New York (zie de DVD-rubriek van dit nummer). Het ophalen in alle vroegte van de anti-inbraak rolluiken, het pakken van een kop koffie bij Starbucks (decaf! non-fat! macchiato!), om vervolgens de metro in te duiken.

Stilte hoort dus ook bij levendigheid, al blijft de stad door de drukte juist een prima plek om mensen te ontmoeten. De recent uitgebracht studie ‘Hier werden we verliefd’ (Dienst Ruimtelijke Ordening) toont dat aan. Zo blijkt Amsterdam duidelijk ‘erogene zones’ te hebben, ja ja. Oftewel plekken waar de kans op toevallige ontmoetingen beduidend groter is. Parken spelen hierin een belangrijke rol, met het Vondelpak op nummer één als de favoriete liefdesplek van Amsterdammers. Iets anders is de constatering dat levendigheid door dezelfde mensen verschillend wordt gewaardeerd. Amsterdamse yuppen die de Oostelijke Handelskade uitkiezen vanwege de dynamiek beklagen zich later (als ze er eenmaal wonen) over de herrie die de aangrenzende bootbewoners langs de kade maken. In sommige delen van onze steden wordt juist

issues 20

#07|07 living in the city

het tegenovergestelde van levendigheid gewaardeerd: rust! Dat kan zelfs aanleiding geven tot conflicten, zoals de aanleg van een fietsbrug bij Dordrecht bewijst. De gemeenteraad besloot daar tot de aanleg van een fietsbrug die de wijk Stadspolders verbindt met het Wantijpark, het buitenzwembad en van daaruit met de binnenstad, zo berichtte Arjan Schreuder in NRC


Handelsblad. Maar actievoerders hebben de bouw al vijf keer weten te vertragen. Aan het woord komt secretaris Cor Goosen van de natuurgroep Stichting Het Wantij, die het einde vreest van de natuur in het park: “Er zitten hier vleermuizen en bosuilen. (..) Als straks de brug is aangelegd, worden de paden verbreed, er zal verlichting komen, er zullen waarschijnlijk veel meer festivals en dergelijke worden gehouden. Desastreus voor een park waar je nu nog rust en stilte hebt, waar je als stadsbewoner even uit alle hectiek tot jezelf kunt komen.”

In de Vinex-buurt Het Zand in Leidsche Rijn laten trotse ouders de buitenwereld weten dat zij een zoontje hebben gekregen. Het is even ploegen met die hippe Bugabookinderwagen door het zand, maar daarna (als de scholen en het winkelcentrum ook zijn neergezet) is het er prima wonen.

Voor cultureel econoom Arjo Klamer gaat dat pleidooi voor rust waarschijnlijk te ver. In een interview in Het Financieele Dagblad gaf hij aan dat het ‘inspirerende vermogen’ van een stad mensen aan een stad bindt: “Dat is een stad die veel te bieden heeft. Dat zijn niet alleen leuke, maar ook onveilige dingen. Een stad mag best iets unheimisch hebben: gevaarlijke buurten, lugubere cafés, plekken waar gehandeld wordt of tippelzones. Iedere grote stad heeft dat. Ik zou

het niet kunnen organiseren, maar zou je dat allemaal elimineren dan haal je, gek genoeg, de ziel van de stad eruit. Die schaduwzijde moet er ook zijn.”

Foto ANP FOTO, Herbert Wiggerman

Voor sommige groepen mag rust echter gerust omslaan in saaiheid. In een rapportage in maart 2007 concludeerde Elsevier, onder de kop ‘Viva Vinex!’, dat het “leven in onze voorsteden verrukkelijk is”. Iets wat de bewoners al lang wisten, maar de beleidsmakers zich pas sinds kort realiseren. Elsevier wijst op de dubbele oriëntatie van deze woongebieden: “Een oriëntatie die bijdraagt aan een eigen vorm van stedelijkheid, een vorm die, zoals het Ruimtelijk Planbureau terecht vaststelt, afwijkt van de traditionele. Als Duivesteijn moppert dat in Vinex-wijken de ‘bruisende stedelijkheid’ ontbreekt, spreekt daaruit het verlangen naar het leven in de grote stad. Maar veel burgers moeten juist niets hebben van de herrie, overlast en troep die doorgaans met stedelijke levendigheid in verband worden gebracht. Daarom vluchtten zij naar rustige voorsteden. Daar komt het meeste lawaai van zorgeloos spelende kinderen. Wat natuurlijk de mooiste vorm van levendigheid is en blijft.” Een goed voorbeeld van iemand die ‘Vinexbeliever’ is geworden, is Volkskrant-journalist Toine Heijmans. Hij ging op IJburg wonen en schreef er zelfs een boek over: La Vie Vinex (zie de vakboeken elders in dit nummer). Tegenover Elsevier verklaarde Heijmans niet meer terug te verlangen naar de stad. “Ik kocht het huis vanwege de ruimte, maar heb er veel meer voor teruggekregen.” Zo richtte hij met nieuwe vrienden in de buurt de Watersportvereniging IJburg op. Ook financieel legt de keuze voor IJburg hem geen windeieren. Zijn huis is in drie jaar tijd verdubbeld in waarde, maar aan verhuizen denkt hij voorlopig niet.

leven in de stad kan ook heel goed rust en stilte betekenen. een stad is ook gebaat bij ‘saaie’ stukken, waar rustig gewoond kan worden.

21 issues

#07|07 living in the city



Levendige steden zijn aantrekkelijk – maar niet voor iedereen Anno 2007 zijn de steden weer ‘hot’. Alom wordt erkend dat steden belangrijk zijn voor de economische ontwikkeling van ons land (‘sterke steden’). Getuige bladen als Living en Wallpaper is de consument zeker ook geïnteresseerd in de stad als centrum van mode, cultuur, uitgaan en wonen.

Niettemin rijst de vraag: is dat genoeg? Het verleden biedt geen garanties voor de toekomst. Wat zien we namelijk gebeuren in veel steden? De ‘uittocht’ van de zogenaamde middengroepen gaat onverminderd door. De toegenomen aandacht voor de stad als fenomeen ten spijt: er zijn

plekken die vragen om een impuls. Het kan dan gaan om gebieden die ruimtelijk c.q. bouwkundig verouderd zijn, zoals oude industrieterreinen. Hoe geven we die gebieden terug aan de stad? In steden als Eindhoven (Strijp R), Bergen op Zoom (Bergse Haven), Enschede (Roombeek) en Hengelo (Hart van Zuid) worden nu inspirerende antwoorden op deze vraag ontwikkeld.

De wijk Roombeek in Enschede, waar op

In andere gebieden speelt veel meer een sociale problematiek. De naoorlogse woongebieden zoals Overvecht in Utrecht zijn daarvoor exemplarisch. Hier speelt als belangrijk issue: zitten de problemen in de ‘stenen’ of in sociaal-economische kansen voor de bewoners? Het laatste woord is hierover nog lang niet gesproken.

13 mei 2000 de vuurwerkramp plaatsvond. Deze foto werd door een raam gemaakt, in 2005. Inmiddels is de vernieuwing van de wijk volop gaande en keert het stedelijk leven terug. Het particulier opdrachtgeverschap speelt daarbij een belangrijke rol.

Foto ANP FOTO, Rick Nederstigt

willen we de trek naar buiten stoppen c.q. mensen langer vasthouden, dan moeten we in de stad compenserende kwaliteiten bieden. Maar wat zijn die compenserende kwaliteiten?

23 issues

#07|07 living in the city


Gevat in ‘formules’ zou je kunnen zeggen dat levendigheid de resultante is van openbare ruimte + de gebouwen die daaraan staan + de functies die zich in die gebouwen bevinden. De dimensionering en inrichting van de openbare ruimte is één van de elementen die hierbij een belangrijke rol speelt. De Deense architect Jan Gehl, onlangs door de gemeente Rotterdam ingeschakeld om te adviseren over de openbare ruimte in de binnenstad, heeft hier veel over gepubliceerd. Van zijn hand zijn sterke quotes als: “Only architecture that considers human scale and interaction is successful architecture”. En “First life, then spaces, then buildings – the other way around never works.”

In het vormgeven aan levendige plekken speelt nog een factor een rol: de factor tijd, in combinatie met de dimensionering en inrichting van de plek. Zie in dit verband bijvoorbeeld de boulevard bij de Amsterdam ArenA. Deze is gedimensioneerd op een maximale piekbelasting die ontstaat bij de tweewekelijkse voetbalwedstrijden van Ajax. Op de andere 13 dagen maakt de boulevard, met de breedte van een snelweg, echter een doodse indruk. Goed ontworpen plekken daarentegen kunnen zowel drukte hebben als absolute leegte. Het beroemde plein van de Italiaanse stad Sienna is zo’n plek: knettervol bij de jaarlijkse paardenrennen, maar ook leeg is het er prachtig. Een andere ‘formule’ die in dit kader wel wordt gehanteerd is deze: hardware + software + orgware. Oftewel: de stenen, het gebruik en het

issues 24

#07|07 living in the city

beheer c.q. de organisatie van betrokken beherende partijen. Interessant is dat deze factoren subtiel op elkaar inspelen. In een recente driedelige BBCserie over Parijs werd bijvoorbeeld gewezen op de ingrepen van stadsstedenbouwer Hausmann aan het einde van de 19de eeuw. Zijn forse ingrepen in het stedelijk weefsel en daarmee het ontstaan van de boulevards leidden tot een geheel nieuw stedelijk tijdverdrijf: flaneren. De ‘flaneur’ werd een nieuw Frans woord, dat zich maar moeilijk in andere talen laat vertalen. Zien en gezien worden, daar gaat het om. Wat dit voorbeeld ook laat zien, is het belang van de nationale woon- en leefcultuur. In Spanje is het wonen in appartementen heel gebruikelijk. Aan de Avenida Corrientes in Buenos Aires kun je ’s nachts terecht in de boekhandel, zo berichtte NRC-correspondent Marcel Haenen in een serie over uitgaan. Daarentegen heeft men in Parijs weer geen fietscultuur. Iets waar men met het grijze fietsenplan ‘Velib’ verandering in wil brengen. Kortom: met architectuur, openbare ruimte en functies/programma kan geprobeerd worden een bepaalde sfeer te creëren. Maar lukt dat overal? In Nieuw-West (Amsterdam) en Rotterdam Zuid creëer je bijvoorbeeld geen stedelijkheid. Deze gebieden liggen gewoonweg te ver van de binnenstad en kennen te weinig ‘programma’. Op de Zuidas zou het moeten kunnen, gezien de dichtheid en

Foto ANP FOTO, Francois Guillot

Er zijn wetmatigheden en formules – ook bij levendigheid


Een paar dagen na de introductie van de Velib-fietsen in Parijs fietsen deze mensen door de Franse hoofdstad. Parijs beoogt een revolutie in het stadstransport met de opening van duizend ‘stations’, waar ruim 14.000 fietsen tegen een klein bedrag kunnen worden gehuurd en weer ingeleverd.

de pakking van functies. Overigens is dichtheid ‘an sich’ ook weer niet voldoende als stimulans voor levendigheid. Neem bijvoorbeeld de Oostelijke Eilanden in Amsterdam. Bebouwd met 100 woningen per hectare, maar overdag kun je er een kanon afschieten. De enige plek waar iets te beleven is, is de oude Loods 6 op het KNSMeiland. Juist door de menging van functies is hier een stedelijk sfeertje ontstaan.

In Almere, een stad die per definitie niet ‘dicht’ is gebouwd, heeft men bij het Centrumplan juist wel voor meer ‘pakking’ gezorgd. “Een poging om de periferie te emanciperen” en “Er is hier stedelijkheid gecreëerd in een context die daarvoor gekenmerkt werd als leeg, suburbaan en truttig”, zo oordeelde de jury van de Nepromprijs voor locatieontwikkeling, onder leiding van Felix Rottenberg.

elk gebied vraagt zijn eigen aanpak. De afstand tot het centrum is daarbij wel een leidend principe. Deze hiërarchie in de stad en in plekken bepaalt de mate waarin je dicht kunt bouwen en de mate waarin je functies kunt mengen.

25 issues

#07|07 living in the city


Vier deskundigen over de levendige stad

1 Len de Klerk, je werkte jarenlang bij de gemeente Rotterdam, promoveerde op het prachtige boek ‘Particuliere plannen’ (NAi Uitgevers, 1998) en werkt nu als hoogleraar stedelijke en regionale planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Laat je licht eens schijnen over het thema levendige stad. Welke associaties roept dat bij jou op? “Ja, wat is levendigheid? Veel mensen ervaren dat op een verschillende manier. Zeker niet-vakgenoten kijken daar heel verschillend tegenaan. Dat geldt ook voor zo’n begrip als identiteit. Waar gaat dat over? Levendigheid heeft in ieder geval voor mensen binnen ons vakgebied te maken met het openbare leven en de ervaringen die we opdoen in het openbaar gebied.” Als conceptueel model hebben wij het in deze ISSUES over de driehoek tussen gebouwen, de functies die zich daarin bevinden en de aangrenzende openbare ruimte. Kun je daar iets mee? “Daar is veel in te vangen. Je houdt het daarmee heel overzichtelijk. Laten we maar eens met die gebouwen beginnen. Wat gebeurt daarbinnen? Naar mijn idee wordt het belang daarvan vaak onderschat. Er wordt vaak in gewerkt, mensen gaan er ’s ochtends heen en

issues 26

#07|07 living in the city

Universiteit van Amsterdam ’s middags weer weg. Dat geeft al een stuk levendigheid. Het werk in de steden is de afgelopen 25 jaar steeds meer in de commerciële dienstverlening terechtgekomen: die werknemers bezoeken elkaar over en weer. Verder is bijvoorbeeld een functie als de horeca sterk gegroeid, met name het restaurantwezen. In Rotterdam had je 25 jaar geleden nauwelijks goede restaurants. Moet je nu eens kijken. Niet te onderschatten in dat verband zijn ook de veranderende patronen van werken binnen huishoudens. Er zijn de afgelopen 25 jaar meer dan een miljoen nieuwe banen bijgekomen, waarvan tweederde door vrouwen wordt vervuld. Dat leidde tot een grote welvaartsgroei, waardoor men meer buiten de deur kon gaan eten. De crèche: ook zo’n functie die daarmee te maken heeft. Het gevolg is dat veel binnensteden als woonplek levendiger zijn geworden. Deze huishoudens zijn daar gaan wonen, omdat daar alle voorzieningen zitten en ze daarmee hun drukke levensstijl kunnen faciliteren. Ook hun bewegingen in de stad leveren een hoop geloop en gefiets op.” Geldt dat ook voor een gebied als Borneo/ Sporenburg in Amsterdam? Daar kun je overdag een kanon afschieten. “Qua woonprogramma is dat niet veel anders dan een

suburb buiten de stad. Maar doordat je in 15 minuten in het centrum bent, kun je daar wel stedelijk leven.” We gaan verder met het openbaar gebied. Spelen daar ook ontwikkelingen, als je terugkijkt in de tijd? “Er zijn verschillende soorten openbaar gebied. Er is het puur functioneel verkeersgebied. Daarnaast zijn er de laatste decennia meer gebieden bijgekomen waar het verkeer is buitengesloten en die het domein van de voetganger zijn geworden. Gebieden waar je rustig kunt slenteren. Maar er zijn ook nieuwe ruimtes uitgevonden, zoals de grote verkeersknooppunten. Schiphol is daar een goed voorbeeld van, maar ook de nieuwe stations van Leipzig en Berlijn bijvoorbeeld. Schiphol als puur private onderneming heeft dat zeer slim en succesvol gedaan: om minder afhankelijk te zijn van de luchtvaartinkomsten heeft men kantoren en een winkelcentrum ontwikkeld dat zeven dagen in de week open is. Daardoor is Schiphol veel aantrekkelijker en levendiger dan dat het puur een luchthaven zou zijn gebleven. Mensen kunnen daar verpozend boodschappen doen: efficiënt, alles op één plek en wanneer zij willen – door de lange openingstijden.”


de voorbeelden van winkelcentra die niet werkten. Maar het geldt ook bij het wonen: een woontoren wordt al snel ‘stedelijk’ genoemd, maar of een stad levendig wordt is veel meer een kwestie van de activiteiten en de cultuur ter plekke, niet van een specifieke bouwvorm. Neem Amsterdam: voor het grootste deel gebouwd in vier lagen, maar wel heel levendig. Enige bescheidenheid is dan ook wel op zijn plaats op dit punt, zeker ook bij overheden die alles naar hun hand willen zetten.” Hoe ging dat in jouw tijd in Rotterdam? “In mijn tijd, midden jaren tachtig, werd daar de Nota Hoogbouw vastgesteld. Er bestond alom het gevoel bij mensen die bij

De openbare ruimte kan ook minder opgeruimd zijn en zelfs een tikkeltje gevaarlijk, zo wil econoom Arjo Klamer ons doen geloven. “Dat is ook zo. Levendigheid is een optelsom van oneindig veel activiteiten, waarvan sommige minder prettig zijn. Dat kan de lichte irritatie zijn die je voelt wanneer een winkelier of cafébaas het trottoir annexeert waar jij overheen wilt lopen. Maar het kunnen ook jeugdbendes zijn die het openbaar gebied compleet domineren. Daarmee worden anderen van diezelfde ruimte uitgesloten. Ook dat is de afgelopen 25 jaar toegenomen, die spanning. Wat dat betreft is de stad per definitie een vat vol tegenstellingen. Er gebeuren aardige en onaardige dingen.” Dan naar één van onze hamvragen. Kun je levendigheid sturen? “Ik denk het wel. Kijk opnieuw naar Schiphol: dat is honderd procent van bovenaf bedacht. Het inrichten van de ruimte is steeds meer verweven geraakt met de marketing. Waar leg je de routes, hoe lopen mensen: een wetenschap an sich. Concentratie is natuurlijk altijd

“Levendigheid is een optelsom van oneindig veel activiteiten, waarvan sommige minder prettig zijn.” een goed instrument om mee te sturen. Veel gemeenten proberen dat al lang, door in hun binnensteden de voorzieningen te concentreren, bijvoorbeeld op cultureel gebied. En als men de ruimte daar niet heeft, worden er kleine imitaties van stadscentra gemaakt zoals Alexandrium in Rotterdam. Mensen zoeken die drukte daarvan ook op, omdat ze sociale dieren zijn. In hun vakantie doen ze hetzelfde: gaan ze uit vrije wil naar een drukke badplaats in Turkije.” Zijn er ook grenzen aan de sturing? “Zeker, op de sturing van activiteiten in een stad heeft men al veel minder vat. Dat is toch vaak een zaak van het particulier initiatief. Dan kan de vorm wel goed zijn, maar dan komt de inhoud – de levendigheid – toch niet van de grond. We kennen allemaal

de stad betrokken waren dat de binnenstad na de Tweede Wereldoorlog geen nieuwe identiteit had gekregen. Hoogbouw moest daarin voorzien en dat is ook gelukt. Het is het beeldmerk van de stad geworden, er zijn meer mensen in de binnenstad gaan wonen, er zijn voorzieningen bij gekomen. Maar in Rotterdam Zuid is het bijvoorbeeld niet gelukt. Daar liggen de stedelijke functies te ver uit elkaar. Neem het Entrepotgebouw, dat kwijnt echt weg. Ik denk achteraf dat particuliere ontwikkelaars dat beter hadden gedaan. Rotterdam is gewoon te klein voor twee stadscentra en dan moet je het centrum op Zuid ook niet nog eens opsplitsen in subcentra. Wat dat betreft is het creëren van levendigheid echt een vak.”

27 issues

#07|07 living in the city


Vier deskundigen over de levendige stad

2 Paul van Beek, je hebt je eigen landschapsarchitectenbureau en bent onder meer als projectarchitect verantwoordelijk voor de projecten Haverleij in Den Bosch en Brandevoort in Helmond. In het verleden heb je bureau West8 opgericht en onder meer gewerkt aan een onderzoek naar de openbare ruimte van Rotterdam. Je bent net terug van een gasthoogleraarschap aan de Queensland University of Technology in Brisbane: welke ervaringen heb je daar down under opgedaan? “Terugkijkend is het een behoorlijke cultuurschok geweest. Aanvankelijk heb je het idee dat ze wat achterlopen ten opzichte van ons, maar als je er bent merk je: dit is ons voorland. Er regeert daar angst. De angst om de welvaart en de voorspoed kwijt te raken. Men wil op een bepaalde manier alles onder controle houden, iets wat je in Nederland ook in toenemende mate ziet. De tweede schok was meer de vakinhoudelijke schok, toen we de stad Brisbane aan een analyse onderwierpen. We kwamen tot de conclusie dat Brisbane verrassend veel op Rotterdam lijkt, ook al is Brisbane veel jonger.” Waar zaten de overeenkomsten in? “In Rotterdam heeft men nog steeds het idee dat de stad ‘Manhattan aan de Maas’

issues 28

#07|07 living in the city

landschapsarchitect moet worden. Een vergelijkbare ambitie zagen we in Brisbane ook. Brisbane is een havenstad en heeft in het centrum dezelfde torens, een rivier en dezelfde slechte publieke ruimte die Rotterdam ook heeft. Dode bomen die in asfalt staan gegoten, dat werk. De directheid waarmee dat gebeurt is enorm. In de periferie van de stad is het niet veel beter. Men heeft er dezelfde ruimtelijke issues gecreëerd als hier. Over het golvende Australische landschap heeft men een westerse stadstopografie neergelegd. Ze hebben er alleen tweehonderd jaar over gedaan in plaats van duizend.” Ik proef uit je woorden dat je niet zo’n voorstander bent van het opvullen van binnensteden met louter hoogbouw. “In principe is de skyline van Rotterdam onverzadigbaar. Je kunt eindeloos doorgaan met het toevoegen van hoogbouw. Maar je moet je wel afvragen of dat verstandig is voor de stad. Met de programmatische vulling van die torens is een halve Mathenesserlaan te maken. Met andere woorden: ik zou er voorstander van zijn wanneer eerst de gaten in de binnenstad – die er nog genoeg zijn – op een goede manier worden geheeld. Dan herstel je de binnenstad pas echt. Offer een paar van die geplande

torens op en verspreid dat programma over meerdere kleine locaties in de stad.” Dit is niet je enige onderwijservaring van de laatste tijd geweest. Aan de Universiteit van Wageningen ben je ook actief geweest als gasthoogleraar. Wat was daar je insteek? “In Wageningen heb ik een masterclass gedraaid met als thema het ‘landschap in de stad’. Met 20 jonge mensen, rijp en groen door elkaar heen, hebben we ons gebogen over de vraag hoe Rotterdam – onze case study in dit geval – konden verrijken met landschappelijke ingrepen. Dat heeft een aantal heel verrassende ingrepen opgeleverd.” Heb je in deze masterclass nog iets aan je Australische ervaringen gehad? “In Brisbane hebben we gestudeerd op het centrum, maar we hebben ook ontwerpen voor kustdorpjes gemaakt die wat verder van het stadscentrum zijn gelegen. Deze ervaringen hebben ons in Rotterdam geholpen. In die zin dat het werken aan kleine, dorpse subcentra heel productief kan zijn voor een stad als Rotterdam. Men moet in Rotterdam af van die vreemde vergelijking met New York, het is echt dommig om dat te roepen. Bij de gemeentelijke dienst dS+V


manier ‘vernatuurlijkt’. Zet er bijvoorbeeld ook op een massieve schaal windmolens neer, waarmee de hele stad van groene stroom wordt voorzien. Dat zijn de verrassende ideeën waar de studenten mee kwamen. Eén van hun andere voorstellen was om de verschillende subcentra op zuid veel ‘dorpser’ te behandelen en daar een soort kleinstedelijkheid te creëren, bijvoorbeeld in Oud-Charlois, die door de bewoners erg wordt gewaardeerd. Ga op die locatie met de mensen zelf in gesprek en vraag ze welke kwaliteiten ze belangrijk vinden. Probeer dat vervolgens te vatten in plannen, bijvoorbeeld om parken toe te voegen en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, per wijk. Kralingen is

heeft men alleen maar oog voor die skyline en daarmee voor een klein stukje stad op de noordoever. Dat bleek toen mijn studenten de medewerkers interviewden. En dat terwijl de sprong over de Maas naar Zuid echt goed is gelukt. Ga daar mee door.” Wat zou jij daarvoor in de plaats willen zetten als nieuwe strategie? “Tijdens de genoemde masterclass hebben we met de studenten de ringwegen van drie steden bekeken: Parijs, Amsterdam en Rotterdam. Opvallend genoeg zijn ze allemaal ongeveer 40 kilometer lang, maar daarbinnen wonen heel verschillende aantallen mensen. In Parijs 2 miljoen, in Amsterdam 400.000 en in Rotterdam 250.000. In Amsterdam had Maurits de Hoog dat al eens uitgezocht en het was voor hem reden om te pleiten voor een verdergaande verdichting van de stad. Voor Rotterdam rijst dan de vervolgvraag: moet Rotterdam ook alles op alles zetten om die aantallen mensen omhoog te krijgen? De gemeente zet daar in ieder geval wel op in, met de plannen om bijvoorbeeld van Stadshavens een

“Men moet in Rotterdam af van die vreemde vergelijking met New York.” soort Oostelijk Havengebied uit Amsterdam te maken. Ik denk dat dat een grote vergissing is. Alleen al demografisch gezien heeft Rotterdam met krimp te maken. Daar kun je niet tegenop bouwen. Ik heb zowel in Amsterdam als Rotterdam nu tien jaar gewoond en voor Rotterdam kan veel beter worden ingezet op het landschap om de stad te versterken. Rotterdam is zo’n leuke, lieve stad: die moet je niet voort blijven stuwen naar een soort geaccelereerde moderniteit. Daardoor krijg je geen stedelijkheid.” Wat moeten we ons daar concreet bij voorstellen, bij dat landschap in de stad? “Aan de zuidwestkant van de stad kan Rotterdam de stadshavens bijvoorbeeld inzetten als ‘grande reserve’. Oftewel: maak daar à la het Emscher Park een gebied van met industrieel erfgoed, dat op een ontspannen

niet voor niets zo’n succesvol woonmilieu. De ingrediënten daarvan kun je ook elders toepassen. Een ander idee van de studenten was om enkele eilanden in de Maas die ooit hebben bestaan weer terug te brengen en die in te zetten als natuur- en recreatiegebieden. Naast het Noordereiland zou je dan nog twee of drie nieuwe eilanden kunnen maken, die mede als verbinding kunnen dienen tussen noord en zuid. Heel verfrissend gedacht.” Rectificatie In ISSUES 6 is een storende omissie geslopen. De redactie heeft verzuimd – op meerdere plekken in het blad – te melden dat Paul van Beek projectarchitect van De Haverleij in Den Bosch is, samen met Sjoerd Soeters. Tevens is Van Beek projectarchitect van Brandevoort bij Helmond, samen met Rob Krier en Maarten Ouwens (bureau Wissing). Sinds kort is hij met bOb van Reeth (AWG Architecten) supervisor openbare ruimte van de Zuidas in Amsterdam.

29 issues

#07|07 living in the city


Vier deskundigen over de levendige stad

3

Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam

Jos Gadet, je werkt als senior planoloog bij de gemeente Amsterdam. Stadsgeograaf van huis uit, in 1999 gepromoveerd op het proefschrift ‘Publieke ruimte, parochiale plekken en passantenopenbaarheid’. Daarin geef je aan een levenslange belangstelling te hebben gehad voor het straatleven in de stad. Waar is die belangstelling vandaan gekomen? “Ik ben opgegroeid in Maastricht, een stad die me als kleine jongen al fascineerde. Toen ben ik in Amsterdam, mijn tweede grote liefde, stadsgeografie gaan studeren. Het vak werd me duidelijk gemaakt toen ik Jane Jacobs las: ‘The death and life of great American cities’. Zij is in de stad New York en in andere Amerikaanse steden gaan kijken wat er in de jaren zestig terechtkwam van al die ambitieuze plannen voor de stad. Wat bleek: niet veel. Menselijk gedrag bleek veel minder stuurbaar dan gedacht. Haar conclusies zijn nog steeds geldig. Daarna las ik ‘Die Moderne Grosstadt’ van Hans Paul Bahrdt, die veel meer vanuit een theoretisch model als socioloog naar de stad keek. Beide verhalen vielen perfect in elkaar. Dat zijn de twee klassiekers waardoor ik op het spoor ben gekomen van het werk dat ik nu doe.”

issues 30

#07|07 living in the city

Jouw manier van werken is sterk kwalitatief getint. Met andere woorden: geen cijfertjes en statistische analyses, maar het echte veldwerk. Hoe is dat zo gekomen? “Direct na mijn afstuderen kreeg ik een opdracht van de afdeling Groenvoorziening van de gemeente Amsterdam, om een analyse te maken van een aantal parken. Dat heb ik toen aangepakt uitgaande van de ideeën van Jane Jacobs, die veel over het gebruik van parken schreef. Ik merkte dat dat een snaar raakte. Waarom werken bepaalde parken wel en andere niet? Tot die tijd werd dat niet gedaan. Er werd louter met enquêtes en dat soort instrumenten gewerkt. Op een later moment kreeg ik de kans om te promoveren en toen kon ik mijn kennis uitdiepen en verder toetsen.” Waarom heb je bij je promotieonderzoek voor de groep alleenwonenden in Amsterdam gekozen, in relatie tot hun gebruik van de openbare ruimte? “Dat was een groep die goed was af te bakenen en waarbinnen ook drie verschillende interessante subgroepen bestonden: studenten, jonge mensen die al een baan hadden en de zogenaamde bohémiens. Zij bleken verschillende plekken in de stad op te zoeken. Studenten beginnen dichtbij hun studen-

tenhuis en zoeken plekken met andere studenten op. Langzaam verkennen zij zo de stad. De werkers zijn al veel meer thuis in de stad en kennen over de hele stad de plekken die hip zijn. En de bohémiens hebben sterk hun eigen netwerk – ook over de hele stad – van stamcafés en vaste winkels waar ze komen. Opvallend was dat deze drie groepen elkaar ook niet tegenkwamen op deze plekken, maar wel weer in de openbare ruimte. De uitkomsten van het onderzoek bevestigden de theorie van Bahrdt: waar veel verschillende groepen in een gemengd milieu samenkomen, ontstaat stedelijkheid en daarmee vooruitgang. Een en ander wordt wel geconditioneerd door de fysiek-ruimtelijke structuur. Die moet fijnmazig zijn. In zo’n milieu gedijt de openbaarheid. Je kunt met iedereen in contact treden, maar je kunt je ook terugtrekken in je eigen wereld.” Deze ‘passantenopenbaarheid’, vinden we die ook in andere steden? “In Rotterdam is dat al veel minder. Functies zijn daar teveel uiteengelegd, het zijn allemaal losse plekken zonder verbinding. Maastricht heeft het weer wel, de combinatie van een functiemix en een dichte, fijnmazige structuur.”


grens. Het NDSM-terrein in Noord, daar wil men nog wel zitten. Dat voelt als een onderdeel van de stad. Maar in Nieuw-West wil niemand zitten. Je plek en je adres zijn heel belangrijk voor deze groep.” Deze creatieven, wat stellen zij voor eisen aan het wonen? “Het wonen zelf moet rustig zijn, maar om de hoek mag de dynamiek al beginnen. De rustige Reguliersgracht is een mooi voorbeeld. Om de hoek zit de Utrechtsestraat. Of neem de Brouwersgracht en de Houttuinen – twee rustige woonplekken – met daartussen de Haarlemmerdijk. De verschillen zijn soms levensgroot. We onderzochten bijvoorbeeld enkele straten in de Indische Buurt. Daar bleek de

In het vervolg van je werk bij de Dienst Ruimtelijke Ordening ben je je onder meer toe gaan spitsen op de creatieve klasse in de stad. “Dat klopt. Met mijn collega Koos van Zanen doe ik daar veel onderzoek naar. Een van onze eerste opdrachten was om na te gaan waarom creatieve bedrijven in Amsterdam willen zitten en waarom ze voor een bepaalde plek hebben gekozen. Dat hebben we zowel aan de bedrijven als aan de werknemers gevraagd. Daarnaast zijn we door de stad gaan wandelen met een multidisciplinair team. Schouwen noemen we dat. Oftewel: heel precies kijken wat er op een bepaalde plek gebeurt en wie daar zit. En daar ter plekke over discussiëren. Waarom is de ene plek wel interessant en de andere niet. Dat levert zoveel op!” Critici zullen zeggen: wat een soft gedoe. “Dat horen we inderdaad wel eens. Maar door echt tot op pandniveau te gaan kijken hoe bijvoorbeeld een straat wordt gebruikt, kom je veel te weten. Stadsdelen vinden dat bijvoorbeeld heel interessant. Die hebben dan een straat die omhoog moet in de vaart

“Je plek en je adres zijn heel belangrijk voor de groep creatieven.” der volkeren en dan vragen ze aan ons om te komen kijken. Zonder dat er een blauwdruk voor is, proberen wij dan aan te geven of dat zou kunnen en zo ja: hoe.” Kun je overal in de stad ‘levendigheid’ brengen? “Nee, daar zijn grenzen aan. In De Baarsjes kan het wel, maar in de naoorlogse Westelijke Tuinsteden moet je dat niet krampachtig proberen. Want wat zoeken de creatieven: die fijnmazige ‘bestemmingsdifferentiatie’ waar we het net over hadden. Oftewel: heel veel en alles direct om de hoek. Deze mensen moeten elkaar zakelijk vaak spreken en die overdracht gebeurt face to face. Dan is het handig om dicht bij elkaar te zitten. Gevolg: men probeert zich in de binnenstad te vestigen of schurkt daar zo dicht mogelijk tegenaan. Tot men de grenzen van de moderne naoorlogse stad nadert. De ringweg is echt een hele harde

Sumatrastraat in het zuidelijk deel verpest te zijn door de stadsvernieuwing. In de Delistraat in het noordelijk deel waren nog mooie panden en bomen aanwezig. Waar bleken de creatieven te zitten? Juist, in die mooie groene straat.” Even terug naar onze hamvraag: hoe stuurbaar is deze materie? “De potentie moet er wel zijn, anders kun je het vergeten. Het kunnen ook straten zijn die nu nog slecht zijn, zoals de Jan Evertsenstraat in De Baarsjes. Wanneer daar in de buurt nieuwe woonmilieus worden gemaakt, kan zo’n straat zich daaraan optrekken. Dit stadsdeel ziet dat ook in en heeft nu Nel de Jager, de straatmanager die onder meer de Haarlemmerdijk zo goed heeft opgeknapt, gevraagd om een plan te maken voor de Jan Evertsenstraat. Als de potentie er is, kan zo iemand de vernieuwing versnellen.

31 issues

#07|07 living in the city


Vier deskundigen over de levendige stad

4 Mariska Vlot, je hebt je eigen bureau – ‘tIdee – en maakt succesvolle promotie- en marketingcampagnes voor nieuwe bouwprojecten en gebieden. Ook heb je eigen initiatieven gestart, zoals een Woonbeurs op het KNSM-eiland. Hoe ben je in deze business terechtgekomen? “Eigenlijk heel toevallig. Ik kom uit de wereld van de koekjes en chipsreclame, als copywriter. Tot we op een gegeven moment een huis kochten in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam, op Sporenburg. Dat was allemaal zo knullig geregeld! De brochures waren op. We kregen een plattegrond mee waar we niets van snapten. Onze makelaar, Geraldine Hallie, zei wel: dit moet je gewoon doen. Ze ging daar buiten staan op die locatie en maakte met weidse armgebaren duidelijk van: dit komt hier en dat komt daar. Oftewel: dit is straks dé plek. Hier wil je zitten. Maar eigenlijk heeft iedereen die zo’n huis koopt iemand nodig die ernaast gaat staan en aangeeft hoe de toekomst eruit gaat zien.” Toen dacht je: hier ligt een kans. “Het is daarna snel gegaan. Hallie heeft me meegenomen naar verschillende ontwikkelaars en we hebben ons voorgenomen om dit allemaal veel beter te gaan regelen. Dat is negen jaar geleden. Het was de tijd dat men

issues 32

#07|07 living in the city

‘tIdee alleen een advertentie plaatste en een brochure maakte. Meer vond men niet nodig. Sommige ontwikkelaars verlangen nu terug naar die tijd, ha ha.” Jullie hebben het vak van de gebiedspromotie inhoud gegeven. De vraag is dan: kun je daarmee een plek ook ‘maken’ c.q. de levendigheid bevorderen? “Het kan wel, maar sommige gebieden laten zien dat het ook zonder kan. Neem het Oostelijk Havengebied: dat is zonder veel promotie gelukt. Het gebied zelf was interessant, er is een mix van mensen gaan wonen, het is goed ingericht: een hele goede combinatie. Recent is hier de Uitmarkt gehouden, met groot succes. Prachtig gezicht, op die grote, stoere kades. Het culturele leven van Amsterdam is hier geland. Dat is vanzelf zo gegaan. Maar bij IJburg is het bijvoorbeeld wel van bovenaf gestuurd. Ik heb zelf een voorstel mogen maken destijds om het imago van IJburg te verbeteren en daarin zat het idee om op IJburg een café te beginnen. Andere mensen hadden dat idee ook en met Blijburg is dat echt goed gelukt. Dat was hetzelfde idee: zorg ervoor dat mensen verleid worden om naar die nieuwe plek toe te gaan en ga ze dan vertellen hoe het gaat worden.”

Is daarmee jullie rol in het ontwikkelingsproces veranderd? “We zijn veel meer naar voren geschoven. We denken nu vaak al bij de visieontwikkeling mee over vragen als: wat is het gevoel in dit gebied en wat kunnen we daarmee? Dan bedenken we niet alleen het idee, maar vertalen dat ook in een stuk ondernemerschap, op een verfrissende manier. Goed voorbeeld is de woonwinkel Fénice die we voor woningcorporatie Ymere hebben gemaakt in winkelcentrum Amsterdamse Poort. Dat was echt een professioneel ingerichte winkel, die in niets aan een traditioneel verkoopcentrum of grijs makelaarskantoor deed denken. Of de campagne voor ERA Bouw voor het project Florena, eveneens in de Bijlmermeer. Daarvoor hebben we onder meer reuzenbloemen op de locatie neergezet en bij de eerste paal vanuit een helikopter anderhalve ton bloemblaadjes uitgegooid, zodat het heerlijk rook. Dat thema hadden we ontleend aan de erfafscheidingen die in dat gebied zouden komen en waarin mensen zelf bloemen en planten mochten neerzetten. We dachten: we laten het eindresultaat van de wijk nu alvast zien. Als mensen die bloembakken gaan gebruiken, is de wijk geslaagd. Laten we die boodschap nu vast brengen.”


allen en heb je steun nodig uit publieke én private hoek. Daar hangt mee samen dat dit soort dingen vaak als kostenpost worden gezien, terwijl het omgekeerd is: een goede marketing levert juist zeer interessante toegevoegde waarde op. Voor een goed merk, met een goed gevoel, betalen mensen nou eenmaal graag iets meer. Goede marketing kan zichzelf terugverdienen – en meer dan dat. Dat principe wordt nog veel te weinig toegepast.” Soms creëer je die toegegevoegde waarde, soms ontstaat die vanzelf? “Ja, zo gaat dat. Sommige gebieden ontwikkelen geheel organisch een gevoel, een merkbeeld. Soms heeft zo’n gevoel maar een heel klein duw-

Jullie zijn ook betrokken geweest bij het zomerrestaurant aan de Gaasperplas. Paste dat ook in deze lijn? “Het stadsdeel wilde meer bekendheid aan dat gebied geven en dacht aan een festival. Ik vond dat niks: Amsterdam heeft al zoveel festivals. Ik had wel een ander idee: een restaurant waar topkoks komen koken, in een kas half in het water. Uiteindelijk werd men daar enthousiast voor. Maar dat betekende wel dat ik dat in drie maanden moest regelen – voor de zomer van 2005. Met hulp van ONIX Architecten en de Lichtfabriek uit Haarlem is het gelukt. ONIX heeft geholpen met het ontwerp van het Zomerrestaurant en de Lichtfabriek heeft de koks binnengehaald. Verder is veel personeel uit Zuidoost gehaald en is het restaurant ingezet als stageplaats voor jongeren met een verstandelijke beperking. Dat maakte tot een bijzondere combinatie. En met succes! Er kwamen mensen naar Zuidoost die er anders niet zo snel zouden komen. Mensen met parelkettingen, om het zo maar even te noemen.”

“Zorg ervoor dat mensen verleid worden om naar die nieuwe plek toe te gaan.” En de spin-off, hoe zat het daarmee? “Wij hebben het een zomerse zomers geprogrammeerd en daarna kwam er een andere exploitant in. Dat was ook de bedoeling: een exploitant aantrekken die het zelf voort zou zetten. Evengoed voelde het asl een gemis. Het was zó leuk. Voor Zuidoost heeft het een vermogen aan free publicity opgeleverd, tot aan de New York Times aan toe. En veel aandacht voor die plek aan de Gaasperplas. Het lastige met dit soort dingen is dat men verwacht dat zo’n initiatief zichzelf wel even zal bedruipen. Een leuk idee is gauw bedacht, maar kan het ook worden uitgevoerd? Er wordt bij nieuwe gebouwen bijvoorbeeld soms snel geroepen van: stop wat kunstenaars in die nog leegstaande plint, laat ze ’s avonds het licht wat langer aanhouden en dan komt het wel goed. Dat is echt onvoldoende. Wil je het goed doen, dan moet het met zijn

tje in de goede richting nodig. Zoals bij Overhoeks, het voormalige Shell-terrein in Amsterdam Noord. Dat is zo’n sterk en mooi gebied: als je daar iets nieuws gaat bouwen en dan ook nog met de goede architecten, dan hoef je dat eigenlijk alleen maar mee te delen. Dat hebben we daar dus gedaan. Heel simpel vertellen wat er al is aan dat mooie IJ. En wat daar nog komt. Mensen zijn slim genoeg om dat op te pakken en te snappen dat het daar prachtig wordt. Zonder dat je het woord ‘prachtig’ hoeft te gebruiken. Een zekere elegantie en bescheidenheid kom je nog weinig tegen in dit vak. Er wordt al snel naar flinke media en forse uitspraken gegrepen. Veel foto’s van mensen met lachende kinderen en felle kleuren. Daarmee kun je de mooie sfeer van een gebied of plan totaal overschreeuwen.”

33 issues

#07|07 living in the city


Tekst Kees de Graaf

Het boeken- en DVD-hoekje

Romans, vakboeken, dvd’s: er wordt wat afgeschreven en gefilmd over het leven in de stad. Soms wordt de schaduwzijde belicht, in andere gevallen staat juist de optimistische kant centraal. De ISSUES-redactie grasduinde weer volop in eigen en andermans boekenkast en kwam met deze dwarsdoorsnede.

Het leven in de stad voortdurende inspiratiebron voor schrijvers en filmmakers Vakboeken Maatwerk

de opbrengst van het boek komt zo

Adolescent Almere

Bijdragen van AWV, Rochdale en

geheel ten goede aan het park. 60

Hoe een stad wordt gemaakt

Delta Forte aan de vernieuwing

uiteenlopende mensen vertellen

2007. Uitgave: NAi Uitgevers

van de stad

over hun herinneringen aan het park,

Kun je stad, stedelijkheid en leven-

2007. Uitgave: Uitgeverij Thoth

voorafgegaan door een gesprek met

digheid maken? Een vraag die ons

Boeken van opdrachtgevers over

stadsontwerper Maurits de Hoog en

dit nummer bezighoudt en anderen

opdrachtgeverschap worden

een parkanalyse van Jos Gadet (zie

boeken vol laat schrijven. Arnold

nog steeds (te) weinig gemaakt.

ook elders in deze ISSUES). Mooi

Reijndorp is al jarenlang op zoek

‘Maatwerk’ is de positieve uitzonde-

eerbetoon.

naar het ‘recept’ van stedelijkheid en

ring op deze regel, uitgegeven door

Bestellen: Lezers kunnen een mail

maakte nu deze fraaie publicatie met

twee Amsterdamse corporaties en

sturen naar info@frissewind.nl met

JaapJan Berg en Simon Franke. Het

hun projectontwikkelaar. Aan de hand

als onderwerp ‘Publiek Geheim

boek doet een poging drie beelden

van zes projectbeschrijvingen worden

Vondelpark’. In deze mail moeten zij

over elkaar heen te schuiven: de fas-

in deze publicatie verschillende soor-

uiteraard naam en adresgegevens

cinatie voor de compleet nieuwe stad

ten ingrepen in de bestaande stad

vermelden. Zij krijgen een mail terug

vanuit het niets, de afschuw vanuit

belicht. Interessant in het kader van

met het rekeningnummer waarop de

de vakwereld en de grote tevreden-

deze ISSUES is bijvoorbeeld het pro-

kosten van het boek (32,50 euro) kun-

heid van de bewoners. Hoe vallen

ject De Hallen. Een oude tramremise

nen worden overgemaakt.

die beelden met elkaar te rijmen? Dat wordt in acht hoofdstukken nader

die in 2010 onderdak moet bieden aan onder meer een stadsdeelkan-

Stil A’dam

onderzocht. Boeiend is echter vooral

toor, een theater en een poppodium.

Survivalgids voor de stedeling

het beeldarchief van 30 jaar Almere,

Een belangrijke rol in het project

2005. Uitgave: Uitgeverij Thoth

met prachtig archiefmateriaal van de

wordt gespeeld door medeontwik-

Nog één boek en dan houden we op

jaren zeventig tot nu.

kelaar Harry de Winter, namens

met al die boeken over Amsterdam

de Stichting Culturele Hoofdstad

(sorry rest van Nederland). Dit

Bouwplaats Enschede

www.stadscahiers.nl

Amsterdam. De stad neemt bezit van

is al een wat ouder boekje, maar

Een stad herschept zichzelf

Een geslaagde combi van boek

een gebouw dat voorheen gesloten

prima geschikt voor dit nummer van

2007. Uitgave: NAi Uitgevers

en tijdschrift (boekzine?), zo mag

was voor het grote publiek.

ISSUES. Thom Breukel beschrijft ruim

Enschede bestaat als stad veel langer

de uitgave Stadscahiers genoemd

100 stille plekken in de hoofdstad:

dan het drie decennia oude Almere.

worden. Het belicht drie keer de

Publiek geheim

binnentuinen, tempels, begraaf-

Toch werd ook deze stad ineens

transformatie van de naoorlogse

Met het Vondelpark als decor

plaatsen, hofjes, bankjes. Bij elke

– door de vuurwerkramp – gecon-

stad en heeft door de mooie uitstra-

2005. Uitgave: Frissewind visuele_com-

stilteplek wordt aangegeven hoe deze

fronteerd met een forse vernieu-

ling (en goede inhoud) een hoog

municatie

per openbaar vervoer bereikt kan

wingsopgave. De nieuwe stadswijk

bewaargehalte. Stadscahiers is een

Fraai boek, uitgegeven door

worden. Het ervaren van de ‘levende

Roombeek bleek de aanleiding en

uitgave van Trancity in samenwerking

Frissewind visuele_communicatie

stilte’ staat volgens Breukel centraal:

katalysator voor een hele reeks aan

met KEI en STAWON. Het onlangs

en mede bedoeld om de ingrijpende

even tot rust komen, wetende dat je

vernieuwingsprojecten, die in deze

verschenen derde nummer had als

renovatie van het Vondelpark (kos-

je in de grote stad bevindt en daar

publicatie door stadstedenbouwer

prikkelend thema ‘Renovatie in plaats

ten: 25 miljoen euro) te bekostigen.

ook heen bent gegaan voor ‘drukke’

Ton Schaap worden toegelicht.

van sloop’. Verder aandacht voor het

Redactie, productie en fotografen

dingen zoals boodschappen doen of

Fotograaf Theo Baart plaatst hier een

groen in de naoorlogse stad.

hebben ‘om niet’ meegewerkt en

een terrasje pikken.

beeldessay van Enschede tegenover.

Stadscahiers 2007. Uitgave: Trancity/KEI/STAWON.

Conclusie: over een paar jaar gaan we op excursie naar het oosten!


Romans Bright lights, big city

La vie vinex

1984. Uitgave: Uitgeverij Maarten Muntinga

2007. Uitgave: Uitgeverij L.J. Veen

De verfilming was niet echt een topper-

Veel dichter bij huis beschrijft Volkskrant-

tje volgens www.cinema.nl (3.4 van de

journalist Toine Hermans het wonen in de

maximale 6 sterren), maar het boek van

nieuwste Amsterdamse stadswijk, IJburg.

Jay McInerney geldt wel als één van de

‘Over leven in een nieuwbouwwijk’ is de

klassiekers over de jaren tachtig in de grote

ondertitel van het boek, dat beschrijft hoe

stad New York. De naamloze hoofdpersoon

Hermans na aanvankelijke scepsis toch

– Coach genoemd door zijn omgeving

weer in een ‘zandbak’ terechtkomt, na zijn

– leidt een vluchtig bestaan als journalist,

jeugd al in een Nijmeegse uitbreidingswijk

net verlaten door zijn vrouw. Troost wordt

te hebben doorgebracht. ‘En ineens woon je

gezocht in de nachtclubs, waar grote

er zelf. Ermiddenin.’ Maar Hermans wordt

porties van het witte poeder liggen te wach-

toch al snel enthousiast over het wonen

ten. Het zijn dit soort boeken die je doen

op IJburg, waar mensen elkaar op straat

beseffen dat zeker in de grote steden het

groeten. Op luchtige wijze beschrijft hij

nachtleven van een gelijke betekenis is als

thema’s als schuttingen, heistellingen en

het leven overdag. Uiteindelijk kiest Coach

de scholen, die direct al ‘verzuild’ blijken.

ervoor de donkere kant van zijn bestaan

Als intermezzi fungeren de discussies

af te leggen. De onvermijdelijke zonnebril

die Hermans met zijn vriendin heeft over

die nodig is als bescherming tegen de felle

allerhande praktische zaken. Vermakelijk

discolampen wordt afgelegd en het leven

en herkenbaar.

wordt opnieuw tegemoet getreden. Een mooi, optimistisch einde.

Koud-Zuid 2007. Uitgave: Uitgeverij Sirene

DVD’s

A boy of good breeding

Het leven in de stad – stadsdeel Oud-Zuid

1998. Uitgave: Faber and Faber Limited

in Amsterdam, meest geliefde wijk van

Deze roman van Miriam Toews speelt in

Nederland volgens HP/De Tijd – kan ook

The Fisher King

kend: de vuurspuwende ridder-

Bij dit project, dat 1,4 miljoen

‘Canada’s smallest town’. Hoofdpersoon

ineens afgelopen zijn. Vanaf een scooter

4,4 sterren krijgt deze mix van

met-paard die in de verbeelding

euro kostte, werd het kwetsbare

is Hosea Funk, die leven en werk in dienst

wordt Gidon omgelegd, nippend aan een

komedie, horror en drama op

van Parry de stad onveilig maakt.

16 mm-materiaal omgezet naar

heeft gesteld van zijn burgemeesterschap

espresso. Gidons echtgenote Donia Fisher

de website www.cinema.nl (op

Spooky!

35 mm. Hierdoor is Fassbinders

van het Canadese plaatsje Algren. Zijn

wordt daardoor abrupt wakker geschud uit

werk weer te zien zoals het was

missie is niet eenvoudig: Algren op een

haar leventje van shoppende Zuid-bewoon-

een maximum van 6 sterren). De New Yorkse radio-DJ Jack – Jeff

Berlin Alexanderplatz

bedoeld. Te bestellen via de web-

inwonertal van precies 1.500 zielen hou-

ster. Mooi citaat uit deze literaire thriller

Bridges – zet een luisteraar aan

Voor een regenachtig weekeinde,

winkel van de Volkskrant:

den. Zakt het inwonertal onder de 1.500,

van Ariane Meijer: ‘Welke schoenen zal ik

tot het uitroeien van yuppies, wat

deze box met 6 dvd’s. Deze ruim

www.volkskrant.nl.

dan wordt Algren een dorp. Maar loopt het

hem aantrekken voor zijn begrafenis? Dat is

deze ook prompt doet. Vervolgens

vijftien uur durende televisiese-

inwonertal te ver op, dan verliest Algren de

de eerste vraag die in mij opkomt, wanneer

breekt een fantastisch verhaal

rie geldt als magnum opus van

status van kleinste stad. Een extra compli-

ik – eenmaal thuis – een fles chablis open-

los, geregisseerd door ex-Monty

Rainer Werner Fassbinder.

Berlin, Symphony of a great city

catie is het feit dat Funk op het sterfbed van

trek.’ Niet veel later wordt Donia eindelijk

Pythonlid Terry Gilliam. Jack

Na een gevangenisstraf van vier

We blijven nog even in de Duitse

zijn moeder te horen heeft gekregen dat zijn

wakker uit haar droom. Zeker als blijkt dat

probeert, overmand door schuld-

jaar – hij heeft zijn vriendin met

hoofdstad. Deze prachtige zw/w

lang vermiste vader de premier van Canada

ook haar eigen leven en dat van dochter

gevoelens, zelfmoord te plegen

een slagroomklopper doodgesla-

documentaire (zonder geluid!)

blijkt te zijn. Deze premier staat op het punt

Julia in gevaar blijken te zijn. Donia gaat

maar wordt gered door zwerver

gen – probeert Franz Biberkopf

van 62 minuten, uitgebracht in

om – u raadt het al – het kleinste stadje

zelf op onderzoek uit, om erachter te komen

Parry (Robin Williams). Deze

(Günter Lamprecht) op het rechte

1927, toont één dag in de stad

van Canada te bezoeken. Alle hens aan dek

wie haar man heeft vermoord. Vooral de

blijkt in Manhattan op zoek te zijn

pad te blijven in het Berlijn van

Berlijn. Van de aankomst per

dus voor de hopeloos verlegen Funk, om

beschrijving van de locaties in Amsterdam-

naar de Heilige Graal. Het decor

de jaren twintig. Zijn enige

trein om 5.00 uur ’s ochtends

ongewenste ‘immigratie’ tegen te gaan.

Zuid maken Koud-Zuid een must voor de

van deze film wordt gevormd door

toeverlaat is zijn ex-vriendin Eva

tot diep in de nacht. Vele uren

Vermakelijk leesvoer, origineel gegeven.

hoofdstadbewoner die even wat gemakke-

Manhattan in alle gedaantes:

(Hanna Schygulla), die nu werkt

filmwerk werden gebundeld in vijf

parken, grote stations, de grote

als chique prostituee. De afge-

delen, vergelijkbaar met de delen

avenues. En dat zowel bij dag als

lopen decennia lag deze serie

van een symfonie. De dynamiek

nacht. Daarmee is het een fas-

te vergaan in de filmarchieven.

cinerend portret van de stad die

Recentelijk vond er een groot-

nooit slaapt. Meest indrukwek-

scheepse remastering plaats.

van de stad spat eraf.

lijks wil lezen.

35 issues

#07|07 living in the city


Leroy heeft geen idee van Blauwhoed. Maar Blauwhoed houdt onze Leroy goed in de gaten. Want hij is de moeite waard. Elke ochtend vroeg op om naar zijn werk te gaan. En tegen de avond ontspant hij, temidden van zijn vrienden. Omdat het nou eenmaal lekker rondhangen is op het pleintje, fleurt dat ‘s avonds op. Fel gekleurde T-shirts, petten dwars op het hoofd en flitsende sneakers. Wij leerden van Leroy’s gedrag en houden de bankjes op zo’n pleintje lekker ver van de eerste bebouwing. Kunnen Leroy’s grappen over het plein schallen, zonder dat iemand de tv harder hoeft te zetten. En een stevig partijtje panna stoort niemand. Goed om dergelijke zaken te bestuderen als je aan een volgende projectontwikkeling begint. Daarvoor hoeft Leroy Blauwhoed niet te kennen. Wij hem wel.

Bewust

w w w . b l a u w h o e d . n l


Vijf

steden, routes

Hollen of juist even stilstaan: de dynamiek van de levendige stad Levendige steden hoeven heus niet altijd en overal druk en hectisch te zijn, zo valt elders in deze ISSUES als belangrijke conclusie te lezen. Om die conclusie op waarheid te testen, besloten we architectuurfotograaf Luuk Kramer op veldwerk uit te sturen. Vijf routes door vijf steden kreeg hij als huiswerk mee, met de vraag om vooral het contrast tussen druk en rustig in beeld te brengen. Met dit materiaal kwam hij terug op de redactie.

Tekst Kees de Graaf Beeld Luuk Kramer

37 issues

#07|07 living in the city


amsterdam

Via west de stad uit

1 2

3

4


Route 1 begint in de hoofdstad, op een plek aan het water van het IJ. Het Westerdokseiland [1], waar Amvest deel uitmaakt van één van de ontwikkelende consortia en in een ander deel een aantal woningen afneemt. Drie deelplannen in een hoge dichtheid. De stevige volumes zouden volgens sommige binnenstadsverenigingen het zicht naar het IJ vanaf de grachten dichtzetten. Van hetzelfde laken een pak is de discussie of je vanaf de grachten de nieuwe torens op het Shell-terrein (plan Overhoeks) kunt zien. Daarmee zou

5

Amsterdam de potentiële status van Unesco-erfgoed voor de binnenstad kunnen verliezen. Maar ja, wat wil een stad als Amsterdam nu? Intensief de ruimte gebruiken – zoals hier gebeurt – of doormodderen als een uit de kluiten gewassen dorp? We winden ons niet op en duiken de binnenstad in, over de prettige Haarlemmerstraat en Haarlemmerdijk [2] en de achtergelegen woonstraten uit de stadsvernieuwingstijd [3]. Nog niet zo lang geleden waren dit shabby straten. Maar door de inzet van onder meer woningcorporatie De Key – die heel gericht strategische panden aankocht – en gemeentelijk straatmanager Nel de Jager kwam de Schwung omhoog erin. Inmiddels zitten hier tal van leuke, gespecialiseerde winkels zoals chocoladewinkel Unlimited Delicious. Wie bij de Coffee Company rechtsaf piept, loopt tegen het project ‘Onder de Bogen’ [4] aan. Hier zijn de boogvormige ruimtes onder het spoor omgezet in kantoorruimtes en

6

ateliers. Aan de kant van het Prinseneiland zijn bijvoorbeeld de nodige grafische vormgevers gevestigd, alsmede Architectuur Lokaal. Zij beschikken met het Hendrik

7

Jonkerplein over een intiem, gezellig buurtpleintje. We maken een uitstapje naar een gebied waar je als stadsbezoeker niet zo gauw zou komen: het westelijk havengebied. Hier worden de Houthavens herontwikkeld tot nieuw woonwerkgebied. De plannen liggen er al enkele jaren, maar onder meer door procedureel gedoe (afgekeurde bestemmingsplannen enzo) duurt het allemaal erg lang. Het leuke is dat er dan toch dingen gebeuren, zoals de bouw van vrolijke studentencontainers en de aanleg van Strand West [5] – een leuke en hippe strandtent. Uit de haven komen we op het terrein van de Westergasfabriek [6] en het aangrenzende Westerpark [7]. Echt een aanwinst voor de stad, zo’n mooi park waar bovendien veel gebeurt. Deze zomer speelde de Engelse band Keane hier bijvoorbeeld de boel plat.

39 issues

#07|07 living in the city


9

8

11

10 12


Aan de overkant doemt de hoge wand van het GWL-terrein [8] op. Een project dat er al weer de nodige jaren staat en zich moeiteloos in de stad heeft gevoegd. Er hangt een prettige, volkstuinachtige sfeer (de collectieve tuintjes dragen daar ongetwijfeld aan bij) [9]. Altijd boeiend is de combinatie van oud en nieuw: de nieuwe woongebouwen tegen de achtergrond van de oude waterleidinggebouwen. Daarin treffen we onder meer een fitness en Café Restaurant Amsterdam, dat elke avond vol zit. Ideaal om met kinderen even wat te eten – en niet duur. Het autovrije karakter is ook goed. Verderop zie je de trams en de auto’s rijden, in het binnengebied is het rustig. En toch is het stads. We kunnen rechtdoor rijden, richting Sloterdijk. Maar dat doen we niet, aangezien dat een typisch voorbeeld is van een ‘doods’ gebied. Zelfs als je alle leegstaande kantoren hier zou herontwikkelen tot woningen, zou er nog niemand willen wonen. Treurige openbare ruimte en nul voorzieningen. Sad but true. In plaats daarvan komen we, de gekromde Bos en Lommerweg afrijdend, bij het veelbesproken Bos en Lommerplein [10]. Toen het complex enige tijd geleden dreigde in te storten, werden de bewoners ijlings geëvacueerd en ook de markt moest elders worden gehouden. Inmiddels is de zaak hersteld en is het leven teruggekeerd op het iets verhoogd gelegen marktplein. Over de ringweg A10 komen we in een andere wereld [11]. De wereld van de naoorlogse tuinsteden [12], waar behou-

13

dens de winkelstraten de rust van het wonen heerst. Groen is het hier wel, onder meer rond het Gerbrandypark. Dit is het gebied dat stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer wil aanwijzen

14

als het Van Eesteren-museum, omdat hier de principes van het Algemeen Uitbreidingsplan van stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren goed zichtbaar zijn. Of de woningcorporaties daar blij mee zijn, is afwachten. Zij zijn druk aan het slopen in dit gebied en zitten niet te wachten op een beschermd stadsgezicht dat hun vernieuwingsdrang beperkt. Bij hetgeen de corporaties terugbouwen kun je overigens de nodige vraagtekens plaatsen. Veelal gestapelde bouw [13] die zich ‘autonoom’ gedraagt ten opzichte van de omgeving. Oftewel: met de auto de parkeergarage in- en uitscheuren en je vervolgens als bewoner verschansen in het hermetisch afgesloten blok. Was dit gebied niet meer gebaat geweest met ontspannen laagbouw, pleintjes, vijvers en parken? Aan de noordzijde van de Sloterplas [14]strijken we neer in het witte café met prachtig zicht op het water. Gek genoeg is het hier ontzettend rustig. Waar in andere steden water mensen en masse aantrekt, gebeurt dat hier niet. De enige uitzondering vormt het weekend. Op een mooie zondag treffen we barbecuende buurtbewoners aan in het Sloterpark.


den haag

Via Vinex

1 2

3

4


In Den Haag begint onze route direct achter station Hollands Spoor. Hier ligt het gebied Laakhaven [1], dat langzaam

6

maar zeker van kleur verschiet. Het oude bedrijventerrein biedt plaats aan onder meer de Haagse Hogeschool, een ontwerp van Atelier Pro. Dat zorgt voor een komen en gaan van studenten van en naar het station (HBO-ers wonen langer thuis en forensen dus meer). Het water zorgt voor een aangename ambiance. Niet ver daarvandaan, aan de Neherkade, treffen we het forse woongebouw De Lamel aan, een creatie van Carel Weeber en Aldo Rossi. Als je een muur bouwt met sociale woningbouw, doe het dan goed – zullen deze heren gedacht hebben. In de luwte ligt het Slachthuisterrein [2] (het stedenbouwkundig plan was eveneens van Rossi), met onder meer het stadsdeelkantoor. Het verleden is hier niet helemaal plat gegooid. Zo treffen we twee oude villa’s aan weerszijden van de toegang tot het Slachthuisplein, de schoorsteenpijp

5

van de verbrandingsketel en de oude overkapping van de slachthal aan. Deze overkapping, nu Galleria genaamd, overdekt een deel van de autovrije promenade. Zo netjes als deze twee herontwikkelingsgebieden zich presenteren aan de bezoeker, zo lekker ruig is het Binckhorstgebied [3]. Een enorm gebied met een veelheid aan functies. Van friettenten en een prachtig herontwikkelde Caballerofabriek tot en met de eeuwige rust van een begraafplaats [4] en de chique kantoren aan het Maanplein [5]. Wonderlijke combinaties, maar daardoor heel apart. Hoe lang deze vrijstaat in de stad nog blijft bestaan is de vraag,

7

8

nu ontwikkelaars Rabo Vastgoed en BPF Bouwinvest met de gemeente aan de slag zijn gegaan voor een ‘herstructureringsoperatie’. Bureau OMA is ingeschakeld voor het mas-

9

terplan. Op termijn moet hier zelfs in behoorlijke aantallen gewoond gaan worden. Ook Amvest heeft zich hier een positie verschaft en wil mee gaan werken om de Binckhorst te verheffen in de vaart der volkeren. Een stuk verder de stad uit vinden we de werkgebieden Hoornwijck [6] en Broekpolder [7]. Deze gebieden liggen aan de rand van de stad, tegen de A4 aan gedrukt. Het is er stiller dan stil [8]. Dan te bedenken dat de helft van de Nederlandse beroepsbevolking zijn of haar dagen slijt op een terrein als dit. Het doet je beseffen dat er iets fundamenteel mis is gegaan met de modernistische stadsplanning en de bijbehorende scheiding der functies. Het contrast met het aangrenzende, redelijk voorname Voorburg kon bijna niet groter zijn. Langs de Zuidvliet – altijd mooi zo’n oud lint in de stad – bevinden zich meerdere oude buitens [9]. Park Middenburg bijvoorbeeld, overdag openbaar toegankelijk met in het midden een kloeke villa waarin de vastgoedkoepels Neprom, IVBN en NVB huizen. Niet slecht! Er wordt hier gewandeld en gefietst.


10 11

12


We volgen de tramlijn naar Vinex-wijk Ypenburg en doen dat over de royaal geprofileerde Laan van Hoornwijck. Rust roest zou je verwachten in dit woongebied, maar onlangs ging een aardig initiatief hier van start: de museumstraat in de Plesmanlaan, officieel Stedelijk Museum Ypenburg gedoopt. De ‘curatoren’ van het museum zijn de bewoners

13

14

van 47 woningen waar, in glazen vitrines aan de gevels, objecten naar eigen keuze worden tentoongesteld. De objecten representeren samen de hedendaagse cultuur van

15

het dagelijkse leven, aldus de organisatie (een initiatief van Artoteek Den Haag en 7X11). Wie de genoemde Laan van Hoornwijck afrijdt, komt in het niet te missen centrumplan van Ypenburg terecht (ontwerp Rapp+Rapp en voor een behoorlijk deel eigendom van Amvest, dat in heel Ypenburg zo’n 3.000 woningen ontwikkelde). Een plan met meerdere torens [10], mooi gelegen aan een forse waterplas. Sommigen beoordelen de architectuur als hard en ‘Pruisisch’ [11], maar het zal de tijd ongetwijfeld beter trotseren dan de golfplaten rommel die veel Nederlandse architecten nog steeds weten te produceren. Erg druk is het er niet op een doordeweekse dag [12], maar waar is dat wel zo in buiten de stad gelegen woongebieden in Nederland? We herinneren ons de communities uit de vorige ISSUES: ook daar kon overdag een kanon worden afgeschoten. Bijzonder aan dit plan is dat de gebouwen alzijdig zijn ontworpen. De gebruikelijke ‘achterkanten’ voor laden en lossen van de winkels zijn intern opgelost en dat geeft een weldadige aanblik. Onze Haagse route eindigt in Nootdorp [13], waar architectenbureau Soeters Van Eldonk een heel andere interpretatie van het begrip ‘winkelgebied’ ten beste heeft gegeven. Kleine straatjes [14] en misschien daardoor wel een gevoel van meer levendigheid. Dit concept past in ieder geval beter bij de kleinsteedse voorkeur van de gemiddelde Nederlander. Gezelligheid is hier just around the corner [15].

45 issues

#07|07 living in the city


maastricht

Stad aan de rivier

1 2

3


De meest internationale stad van Nederland mag uiteraard niet in deze ISSUES ontbreken. De aankomst per trein is altijd een genoegen. Door het glooiende landschap van Zuid-Limburg, over het oude industrieterrein van de Sfinx en dan langzaam de stad binnenrijden. Het stationsplein ademt al meteen stad, met op de hoek het majestueuze Grand Hotel de l’Empereur. Wie een blik naar links waagt, laat het oog vallen op het recent gebouwde werkgebouw De Colonel [1], een ontwerp van de Berlijnse architect Hans Kollhoff. De gebruikte materialen – arcades, mooie lampen, hoge deuren, natuursteen [2] – passen prima bij Maastricht. We richten de blik weer richting de Maas en lopen door de Stationsstraat [3]. Zo hoort de entree van een stad te voelen. Vol van leven en geflankeerd door mooie oude

4

gebouwen. NRC-boekenjournalist Pieter Steinz schreef een prachtig stuk over hoe hij voorheen – met de oude dienstregeling – heen en weer reizend tussen Haarlem en

5

6

Maastricht in een comfortabele intercity één boek uit kon lezen. En dan tussendoor nog in de Stationsstraat een goede vlaai voor het thuisfront kon kopen. Maar helaas: met de huidige dienstregeling is daar te weinig tijd voor. Tot overmaat van ramp zet de NS sinds kort op dit traject de Wesp in, u weet wel: die piepende en krakende dubbeldekker voor de langere afstand. Tja, vroeger was alles beter. De stilte valt over ons heen wanneer we linksaf buigen door de rustige straatjes van stadsdeel Wyck. Naarmate we het Céramique-gebied naderen, neemt de drukte weer toe. Het plein 1992 [4] is het kloppend hart van Centre

7

8

Céramique en wordt geflankeerd door onder meer de nieuwe bibliotheek [5] en een mooi appartementengebouwtje (beide Coenen) [6]. Bijzonder aan dit plan is dat de gemeente bij het begin van de gebiedsontwikkeling al de openbare ruimte [7] heeft laten aanleggen. Ook werd voorgeïnvesteerd in het Bonnefantenmuseum, een gebouw dat nu gezelschap heeft gekregen van de dependance van het NAi in de Wiebengahal. Zo werden reeds op een vroeg tijdstip bezoekers naar dit gebied ‘verleid’. En altijd is daar weer die mooie rivier, levensader van de stad [8].

47 issues

#07|07 living in the city


9 10

11

12

13


De nieuwe stadsbrug [9] mag uiteraard ook niet onbesproken blijven. Ontworpen door de Luikse ontwerper René Greisch en in gebruik genomen in 2003. De Hoge Brug verbindt Céramique met de binnenstad en maakt zo een nieuwe wandelroute door Maastricht mogelijk. Het ‘circuit’ is compleet. Aangekomen in de oude binnenstad voert onze route langs een serie pleinen: grote en kleine, drukke en rustige. Bijzonder is het nieuwe winkelgebied Entre Deux [10], dat Vrijthof en Markt verbindt. Een plan van T&T, de conceptontwikkelaars van Multi Vastgoed, met het Maastrichtse bureau Arn Meijs Architecten als architect. Maastricht heeft ook nieuwe pleinen, zoals het Herdenkingsplein waar de Academie van architect Wiel Arets is gelegen. Veel intiemer is bijvoorbeeld de Kapucijnenhof, waar in en rond een oude kapel is gebouwd (samenwerkende architectenbureaus Van den Bergh & G. Widdershoven). Vergelijkbaar is het project Hoog Frankrijk [11], ontworpen door Charles Vandehove en bijzonder door het licht oplopende binnenterrein [12]. Het zijn oases van rust in de stad. Ook bijzonder: de entree van het Kruisherenhotel [13]. De klapper bewaren we voor het laatst: het nieuwe Mosae Forum, eveneens een plan van Jo Coenen [14]. Het vormt een nieuwe verbinding tussen Markt en Maas en is een uitbreiding van het binnenstedelijk winkelgebied. Bijzonder is de ontdekking geweest van enkele ondergrondse gewelven,

14

die in het plan zijn geïntegreerd. Hetzelfde geldt voor de parkeergarage, die de bezoeker op een lichte en aangename manier naar boven (en weer naar beneden) begeleidt. In

15

enkele vitrines is een museum-op-locatie gebouwd, waarin een collectie oude Citroën-modellen te zien is. Niet alledaags, mag je wel zeggen. We sluiten af met een pintje op het bekende Onze Lieve Vrouweplein [15].

49 issues

#07|07 living in the city


groningen

Jong van geest

1 2

3

4


Studentenstad pur sang en dat merk je: in Groningen is altijd leven in de brouwerij. Net als in Maastricht is het station ons vertrekpunt. Het Peerd van Ome Loeks is na jaren afwezigheid weer terug. Het nieuwe stationsplein [1] met de grote ondergrondse fietsenstalling [2] is klaar. De route leidt logischerwijs naar de brug [3] bij het Groninger Museum, sinds de bouw van het museum dé invalsweg naar het centrum van de stad. Los dus wat je van de architectuur van het museum [4] mag vinden: deze nieuwe route is een vondst eerste klas. Over de brug ligt aan weerszijden de groene, rustige Ubbo Emmiussingel. Die lopen we af, langs enkele fraaie villa’s en twee woongebouwen van de Berlijnse architect Kleihues. Dan zijn we inmiddels op de Praediniussingel en zien we het botenhuis [5] van de roeivereniging (ontwerp

5

Gunnar Daan). Boten worden klaargemaakt voor een ‘lancering’. Er is hier vaak wat te zien. Aan de overkant van het water is een paar jaar geleden het Westerhavengebied ontwikkeld (ontwerp De Zwarte Hond), waar vooral de wat grotere winkels als Intersport en Media Markt een plek hebben gekregen. De openbare ruimte is er in ieder geval ruim bemeten, maar wat aan de stille kant. Veel mensen komen hier met de auto en knallen dan in één keer vanuit de parkeergarage het winkelcomplex in. Een bijzonder trouvaille even verderop aan het water

6

7

van de Aa: het plein dat de Rijtemakersrijge afrondt en waarop het openbare toilet [6] van fotograaf Erwin Olaf en architect Rem Koolhaas is gebouwd. Eén van de projec-

8

ten uit de manifestatie ‘A star is born’ van de gemeente Groningen. Met dergelijke manifestaties zette de gemeente Groningen het imago van Groningen als architectuurstad fors kracht bij. Teruglopend naar de binnenstad komen we terecht aan de rustige kant van het A-kerkhof. Terwijl even verderop op de Vismarkt [7] de markt in volle gang is, kun je hier even op adem komen. We werpen een blik de drukke Folkingestraat [8] in. Eens (voor de bouw van het museum) een louche achterstraat. Nu de meest originele winkelstraat van Groningen, vergelijkbaar met de Haarlemmerdijk in Amsterdam.

51 issues

#07|07 living in the city


9 10

11

12


Via de Vismarkt en de grote winkelstraat Herestraat komen we in het autovrije gebied aan de Grote Markt. Het Waagstraat-project (Natalini) [9] is hier niet meer weg te denken. Over de architectuur en de manier waarop de fraaie details van Natalini nogal fors door de Hollandse aannemers zijn gebouwd, valt te twisten. Maar dat geldt niet voor de vanzelfsprekende manier waarop hier in stedenbouwkundig opzicht een nieuw stukje binnenstad is gemaakt. Het klopt gewoon, punt. Aan de voet van d’Olle Grieze – de Martinitoren voor niet-

13

Groningers – ligt nog zo’n stadsoase: het Martinikerkhof [10]. Even op een bankje, met achter ons het geruis van de Grote Markt. Aan de Oosterhaven tenslotte heerst een

14

15

prettige maritieme sfeer. Aan de Winschoterkade staat nog een project van ‘A star is born’: de langgerekte bank [11] van architect Morales. Het kader aan het einde van de bank biedt zicht op de haven. Oude pakhuizen worden afgewisseld met nieuwbouw, zoals het Harbour House (De Zwarte Hond) [11]. We verlaten de binnenstad in zuidoostelijke richting en komen in het woongebied Barkmolenstraat [13]. Prettig autovrij moet het hier voor gezinnen met kinderen goed toeven zijn. Op deze doordeweekse dag is het er stil. Net achter de ringweg vinden we dan één van de belangrijkste ontwikkelingsgebieden van de stad op dit moment: het Europapark. Met middenin de Groene Hel [14]: het nieuwe stadion van de FC Groningen. Daaromheen onder meer kantoren [15] en het nieuwe woongebied De Linie [16], waarvan een deel in particulier opdrachtgeverschap is ont-

16

wikkeld. Het plaatselijke centrum voor particuliere bouw, KUUB, was hier één van de drijvende krachten. Tot slot van deze route dompelen we ons onder in de rust van Volkstuin Tuinwijck, één van de oudste volkstuincomplexen van ons land.

53 issues

#07|07 living in the city


bergen op zoom

Parel aan de Binnenschelde

1 2

3

4


Onze ontdekkingstocht van Bergen op Zoom begint nu eens niet in het centrum, maar juist in de verste ‘uithoek’. Met alle respect, maar de nieuwbouwwijk Bergse Plaat ligt nu eenmaal op een schiereiland aan de zuidwestkant van de

5

6

stad. Langs een centrale ‘as’ [1] zijn aan weerszijden woonbuurtjes gelegen, die in het oudste deel nog een vleugje ‘woonerf’ hebben meegekregen. Qua architectuur zijn ze al ietwat gedateerd. Het is de mode van eind jaren tachtig, begin jaren negentig [2]. Een wat drukker beeld qua mensen biedt de grote, fraaie waterplas. Langs de rand van de plas is het goed wandelen, fietsen, hardlopen en uitrusten [3]. Op de plas maken de meeuwen de dienst uit [4]. Ook hier weer de jaarringen van de architectuur, een thema dat we eerder in ISSUES-verband aan de orde stelden. Voor een praatje met buurtbewoners leent zich winkelcentrum Kompas. De bloemenwinkel [5] maakt handig gebruik van het pleintje, door daar de bloemen en planten breed uit te stallen. Een vrolijk gezicht. Gegeten kan er worden in Restaria De Kombuis. Even later belanden we in het nieuwere deel van Bergse Plaat [6]. Een enkele bewoner waagt zich hier op straat [7], meestal vergezeld van één of meerdere viervoeters. Bijzonder is ook de ‘spotters hill’ [8] die de twee delen van Bergse Plaat verbindt, of scheidt zo u wilt. De woonerfjes die we hier aantreffen, hebben meer de sfeer van een Spaanse haciënda. Fotograaf Kramer weet te

7

vertellen dat het ontwerp afkomstig is van Claus en Kaan. Leuker is de invoeging van telkens twee woon/werkstudio’s, die enigszins zijn teruggelegd. Toch nog een andere functie

8

9

dan alleen wonen; een goede zaak. Aan de overkant van de plas maakt de omgeving van het zwembad [9] een verlaten indruk. De boulevard heet hier De Boulevard, voor het geval we het nog niet begrepen hadden. De weg is gedimensioneerd op zomerbezoek van badgasten, maar maakt daardoor bij minder goed weer de indruk van een groot parkeerterrein. De bomen (platanen) zijn wel weer prima. Aardig detail is de honderden meters lange betonnen bank [10], die het parkeerterrein afschermt van het grasveld langs de plas.

10

11

De echte levendigheid zit hier waarschijnlijk binnen. In het zwembad en in het sportcentrum [11] bijvoorbeeld. Dat laatste gebouw wordt geflankeerd door de McDonalds, ook humor. Eerst zweten en dan vet eten (of andersom).

55 issues

#07|07 living in the city


12

13 14

15 16


Onze laatste stop aan de rand van de binnenstad is de Geertruidapolder. Hier wordt de komende jaren, na de verplaatsing van de Nedalco-fabriek, het project Bergse Haven ontwikkeld door gemeente, ontwikkelaar AM en Amvest. Oude fabrieksgebouwen getuigen van het verleden van deze plek. Op afzienbare termijn wordt

17

18

hier de stad weer ‘aan het water gelegd’. Dat streven werd in het voorjaar van 2007 beloond met de Nepromaanmoedigingsprijs voor locatieontwikkeling. Niet veel verder in de stad ligt het oude kazerneterrein, dat wordt herontwikkeld tot het plan Het Groene Gordijn [12]. Via de Oude Vissershaven [13] komen we in een heel andere sfeer. De binnenstad van Bergen op Zoom, ooit een vestingstad. De binnenhaven ligt er prachtig bij. Even verderop heeft men de twijfelachtige wijsheid gehad om de haven te dempen, om er auto’s te kunnen parkeren. Jammer! Terugbrengen dat water! In Breda doen ze het ook, dus waarom hier niet? De binnenstad [14] inlopend vallen de hoogteverschillen op. Bergen op Zoom ligt op een oude stuwwal en dat merk je. Een on-Nederlands gevoel, maar wel bijzonder. De compact gebouwde binnenstad kent een afwisseling van grotere en kleinere panden [15], echt ‘stads’. Het is hier gelijk ook veel drukker op straat. Opvallend hoogwaardige winkels trekken een publiek aan vanuit een grote regio, zo vermoeden wij. De Grote Markt [16] is weldadig ruim en

19

leeg (geen verkeersstrepen!), op enkele terrassen na. Waarom is dit nou zo’n fijn plein? Het zit hem in de maat,

20

de goede bestrating, de afwezigheid van parkeren, het ontbreken van belijning en de lichte helling van het plein. Dit voelt echt als de ‘huiskamer’ [17] van de stad. Niet voor niets sleepte Bergen op Zoom in 2007 de prijs voor beste binnenstad van een middelgrote stad in de wacht. Wij genieten van de binnenstadspleintjes, de kleine en rustige ‘tussenstraatjes’, de prachtige bomen en de nieuwbouw van het plan De Parade [18/19]. Net even buiten het centrum, aan de zuidkant van de stad, sluiten we onze route af. En even verderop wordt het laatste groengebied binnen de ringweg van Bergen op Zoom opgevuld met honderden nieuwe woningen (plan De Markiezaten) [20]. Beide gebieden zijn nu nog stil en verlaten, maar de voorbodes van nieuw leven zijn er. De landmeters doen hun werk, de bouwborden wijzen op de nieuwe bestemming.

57 issues

#07|07 living in the city


Amvest draagt bij De leefbaarheid van onze steden staat volop in de belangstelling. Of het nu om de 40 probleem- dan wel pracht- of krachtwijken gaat, om de herontwikkeling van in de stad gelegen verouderde bedrijventerreinen of het achterblijven van de woningproductie in sommige steden: de toekomst van de stad loopt als een rode draad door al deze thema’s. Van oudsher was de toekomst van de stad primair een zaak voor de overheid. Corporaties en marktpartijen vulden die ambitie in met hun panklare projecten. De gemeente stuurde daarbij ‘top-down’ en via meerdere lijnen, van subsidies tot en met architectenlijstjes. Anno 2007 is er een ander beeld ontstaan. Corporaties, marktpartijen, bedrijven en individuele bewoners hebben een veel grotere rol gekregen in de ‘aansturing’ van de stad. Wat gebleven is, is de ambitie om de kwaliteit van onze steden op een hoger plan te brengen. We zien onder meer dat bepaalde groepen de stad nog steeds verlaten, omdat het ontbreekt aan aantrekkelijke woongebieden met de bijpassende voorzieningen, zoals goede scholen. De stad zal moeten gaan ‘verleiden’, om deze uitstroom te keren. De urgentie van investeringen is onverminderd

sprak. Zijn boodschap: “Marktpartijen: dit zijn de

groot. De gemeentelijke overheid is daarbij echter

locaties waar het de komende jaren om gaat, komt

niet meer de allesbepalende partij. In toenemende

u met plannen!”. Een dergelijke handschoen pakt

mate wordt het ‘speelveld’ vrijgegeven aan markt-

Amvest graag op. De komende vijf jaar zal Amvest

partijen. Soms zelfs met een letterlijke uitnodiging,

circa 1 miljard euro investeren in de bestaande

zoals de Rotterdamse wethouder Hamit Karakus die

stad. En sterker nog, op veel plekken hebben wij

in maart 2007 op de Mipim-beurs in Cannes uit-

de handschoen al opgepakt. Amvest doet dat op verschillende manieren. Zo zijn wij actief in de her-

In lichtstad Eindhoven wordt het voormalige Philips-terrein Strijp-R door Amvest herontwikkeld tot een stedelijk woongebied.

structurering van naoorlogse woongebieden, zoals


aan sterke steden We brengen op deze en andere locaties onze specifieke kennis en kunde op het terrein van gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in en dragen met concrete investeringen bij aan de kwaliteit van bestaande en nieuwe gebieden. Onze ambitie strekt zich daarbij nadrukkelijk verder uit dan de woning. Uiteraard is het van belang dat er goede en ruime woningen worden gebouwd in de steden, maar de stedelijke woonconsumenten vragen om méér. Zij willen en hebben recht op een veilige, levendige buurt, met goede voorzieningen en een prima woonomgeving. Kortom: de duurzame woonomgeving waar Amvest voor staat. Van ons als ontwikkelende belegger vraagt dat een visie op gebiedsniveau en een intensieve samenwerking met gemeente en andere investeerders om die gebiedskwaliteit dichterbij te brengen. Het debat over de juiste invulling van een gebied neemt daarbij een essentiële rol in. Zoals in deze ISSUES te lezen valt, zijn velen overtuigd van de noodzaak om de levendigheid in de stad te stimuleren. Maar hoe dat precies moet: daarover verschillen de meningen. Amvest neemt alle suggesties mee die kunnen helpen om de aansturing van levendige gebieden – voor zover dat ‘van bovenaf’ mogelijk is – te verIn Zoetermeer leverde Amvest een belangrijke bijdrage aan de herontwikkeling

Beeld Riesjard Schropp

van het stadshart, met de ontwikkeling van het woon/winkelgebied Spazio.

beteren. Of het nu gaat om het beter faciliteren van particuliere initiatieven in een gebied of het versterken van de mix aan functies. Al deze instrumen-

Malburgen in Arnhem en Overvecht in Utrecht. In

De ontwikkeling van woongebieden en nieuwe

ten zijn van belang en verdienen een plek in onze

Amsterdam participeren we in het Stedenfonds, dat

stadsdelen is een ander speerpunt. Wij lopen voorop

‘gereedschapskoffer’ voor een duurzame woon- en

een gebiedsgerichte aanpak van woningen en woon-

bij de ontwikkeling van IJburg, het Westerdoks-

leefomgeving. Het einddoel staat ons helder voor de

omgeving voorstaat.

eiland en de Zuidas in Amsterdam. Tenslotte zijn

geest: gebieden ontwikkelen die mee kunnen bewe-

Ook de transformatie van binnenstedelijke

wij actief betrokken bij de vernieuwing van bin-

gen met de veranderende eisen van de stadsbewo-

bedrijventerreinen naar woongebieden behoort tot

nenstedelijke centra. In het geval van Rotterdam

ners, -bezoekers en -gebruikers. Identiteit en flexi-

ons werkterrein. Amvest herontwikkelt het gebied

kan gedacht worden aan de herontwikkeling van

biliteit zijn dan de centrale begrippen. De komende

Strijp R in Eindhoven en gaat op termijn meedoen in

de Lijnbaan-hoven. Immers, de kracht van de stad

jaren zal Amvest daar de nadruk op leggen in de

de aanpak van de Binckhorst in Den Haag.

heeft ook te maken met een vitaal centrum.

benadering van het boeiende fenomeen ‘stad’.

59 issues

#07|07 living in the city


Rechtstaete_adv_218x260_2007:Adv_Rechtstaete_215x280

13-09-2007

10:11

Pagina 1

RechtStaete vastgoedadvocaten & belastingadviseurs verleent hoogwaardige juridische en fiscale diensten aan spelers op de commerciĂŤle vastgoedmarkt. Op civiel- en bestuursrechtelijk gebied richt het kantoor zich op het vastgoedrecht in de ruimste zin des woords, variĂŤrend van begeleiding bij aan- en verkooptransacties, ontwikkeling en realisatie van projecten, vastgoedgerelateerde beheerwerkzaamheden, huur- en verhuur kwesties en due diligence tot het voeren van juridische procedures en arbitrages. De vastgoedfiscalisten leggen zich toe op de fiscale advisering, begeleiding van boekenonderzoeken, due diligence, bezwaar- en beroepsprocedures en ontwikkeling van fiscale producten. RechtStaete

T (020) 573 03 60

Oranje Nassaulaan 14

F (020) 570 96 70

Postbus 75638

www.rechtstaete.nl

1070 AP Amsterdam

info@rechtstaete.nl


Joep Habets schrijft over eten in NRC Handelsblad. Deze zomer recenseerde hij voor de krant diverse pretparken en andere leisure-gelegenheden, zoals Batavia Stad in Lelystad.

Hoe restaurants bij kunnen dragen aan een levendige plek

Een goed restaurant kan mensen naar een nieuwe plek ‘verleiden’, of naar een plek brengen

dige plan van de nieuwe wijk tekende. Er

waar levendigheid juist node wordt gemist. De drie restaurants die we dit keer bezochten,

meer ontwikkeld zonder zorg en aandacht te

passen in deze strategie. Een strategie die soms ‘van bovenaf’ wordt gestuurd en soms ‘van onderop’ door creatieve ondernemers wordt ingevuld. Een bijzonder gebouw – nieuw, dan wel oud doch spannend – kan daarbij zeker helpen.

Beeld Kees de Graaf

Habets

Eet er en je weet het wordt tegenwoordig geen gebied van allure besteden aan de gelijktijdige ontwikkeling

van culturele infrastructuur. Met onder meer een bibliotheek en een museum is dat op het Centre Céramique voortreffelijk geslaagd.

De eetculturele infrastructuur is met restaurant Beluga ook dik in orde.

Beluga Maastricht Een prestigieus project vraagt om een

prestigieus restaurant. Op het plein waar

het Centre Céramique scharniert aan het historische Maastrichtse centrum en het oude stadsdeel Wijck ligt prominent Beluga. Het restaurant huist aan de Maas in het base-

ment van een neo-palazzo, ontworpen door

architect Jo Coenen die ook voor de nabijgelegen bibliotheek en het stedenbouwkun-

De entourage is imponerend, het is

typisch Nederlands om dan te zeggen

‘on-Nederlands’. Feit is dat hier ongekend

genereus met de ruimte is omgesprongen.

Tijdloos is een ander architectonisch cliché

dat in dit geval onbetwist van toepassing is. Hollywoodsterren van weleer zouden hier

geloofwaardig hun entree kunnen maken. Mede door de voortreffelijke bediening is

de sfeer desondanks ongedwongen, bijna

huiselijk zelfs. Hier is even gemakkelijk een zakelijke transactie als een liefdesrelatie te bezegelen.

Bij de start van Beluga was patron cuisi-

nier Hans van Wolde een opkomend talent, inmiddels is hij een arrivé en al jaren een

vaste waarde in de top vijf van Nederlandse koks. Aanvankelijk kookte hij in een bistroachtige ambiance aan de andere zijde van de Maas kloeke en smakelijke gerechten

in Franse stijl, die in de loop der jaren aan

verfijning wonnen. Er kwamen oosterse elementen in zijn kookstijl en er was ook enige invloed te bespeuren van de moleculaire

gastronomie die in Noord-Spanje gezagheb-

61 issues

#07|07 living in the city


bende representanten heeft. De moleculaire

meloen, avocado en piepkleine viooltjes.

ken, gebaseerd op scheikundige kennis van

vrolijkheid als kindergerecht ook een succes-

gastronomie gebruikt innovatieve technie-

Het is een monter gerecht dat door visuele

krijgt van groene asperges, een zuur bietje en mousseline van aardappel.

Het menu wordt vineus begeleid door de

nummer zou zijn.

Cérvoles van Celler de Cantonella, gemaakt

smaken.

op de plaat gebakken mul met nachtkreeft.

beo, van de Catelaanse appellation Costers

ken ook wel toe, maar bleef de Franse keu-

mediterrane toets aan.

het koken. Er worden zinsbegoochelende

effecten bereikt met vormen, structuren en Hans van Wolde paste dat soort technie-

ken trouw. Nu gebruikt hij ze louter om te

Daarna komt een wat bedaagder creatie,

De Provençaalse tomaatjes geven er een Langzaamaan wordt duidelijk dat de

amuseren bij, het woord zegt het al, de amu-

chef weer helemaal is teruggekeerd in de

op van geleitjes, schuimen en marshmallows

het in een eigentijdse, lichte variant. Dat

ses en de borrelhapjes. Dat levert een parade waarin een vrolijk spel wordt gespeeld met

structuur en smaak. Zo komen komkommer, munt en ei in verschillende gedaantes naar ons toe.

De chef zelf gaat de tafeltjes af om het

schoot van de klassieke Franse keuken, zij levert degelijke en technisch goed gemaakte gerechten op. De combinaties van smaken

zijn beproefd en hier en daar veroorlooft de chef zich een lichtvoetig accent.

Eens te meer blijkt dat bij de twee volgen-

van de druivensoorten chardonnay en macadel Segre. Het assortiment op de fraaie

kaaskar is zoals je mag verwachten, alleen jammer dat er niet wat meer aanbod aan

kazen uit de streek is. Het menu eindigt met

opnieuw een zeer beproefde combinatie van aardbeien in gelei, koude champagnesabayon, vanilleroomijs en krokante karamel.

De rekening gaat voor twee personen de

200 euro ruim te boven. Voor dat bedrag

heb je niet alleen voortreffelijk kunnen eten, maar je ook even een Hollywoodster kunnen wanen.

menu van de dag uit te leggen. Dat doet hij

de visgerechten. De tongfilets met gekon-

aan de tafeltjes om ons heen allemaal over-

zomertruffel, geven een zomerse interpre-

Beluga

lente nog is te proeven in het mooie mootje

043 321 33 64

zo animerend dat wij, maar ook de gasten stag gaan voor het visrijke menu.

De start is een tulbandje van kingkrab.

De rand is gegarneerd met ‘biogroentjes’,

fijte appel, saus van zomerzwammetjes en tatie van een herfstig gerecht. Terwijl de

zeeduivel met Hollandse saus dat tegenspel

Plein 1992 12 Maastricht www.rest-beluga.com

Hotel de Goudfazant Amsterdam Noord Amsterdam Noord ligt aan de verkeerde

kant van het water. De Amsterdammer die niet in Noord woont is er doorgaans niet

toe te bewegen het IJ over te steken. Het

stadsdeel heeft een zwak sociaal en cultureel imago, maar nu gemeentelijke plannenmakers en projectontwikkelaars het oog heb-

ben laten vallen op de noordelijke IJ-oever moet dat veranderen. Een probaat middel

om mensen te trekken naar een plek waar ze

teloos te vinden. De tocht voert slechts een

klein eindje over een industrieterrein en dan

blijkt Hotel de Goudfazant pal tegenover het vertrouwde Java-eiland te liggen. Een eigen bootje of de combinatie fiets en pont zijn

uitstekende alternatieven voor het vervoer. Hotel de Goudfazant, de naam is ont-

van de locatie en zijn het de potentiële bewo-

lige loods. Op het terrein is parkeerruimte

Goudfazant – geen hotel, maar wel een restaurant - is zo’n culinaire kwartiermaker.

Bij de Amsterdammers van beneden het IJ

heeft Hotel de Goudfazant de naam nauwe-

issues 62

de website van het restaurant is het moei-

leend aan het chanson De Burgerij van

ners en ondernemers van morgen. Hotel de

#07|07 living in the city

Dat is onzin, met de routebeschrijving op

anders nooit zouden komen is een trendy restaurant. Wellicht vallen ze voor de charmes

lijks vindbaar ergens in de negorij te liggen.

Jacques Brel, is gevestigd in een voormain overvloed en die is nog gratis ook. Dat

mogen we in Amsterdam een unique selling point noemen.

Binnen is niets gedaan dat de industriële

afkomst van de locatie verloochent. Er is


woord groentegarnituur van tuinbonen,

meiknolletjes, gepofte tomaat en uitjes bij. De roodbaars heeft eveneens een simpele

maar doeltreffende culinaire behandeling

gehad. De begeleiding wordt gevormd door

Habets

ook echt naar lamsvlees. Er zit een verant-

zeekraal en langoustinesaus.

De kaasgang is een goed gearrangeerd

trio van roodbacteriekaas, geitenkaas en

blauwschimmelkaas. Er komt notenbrood

bij en portgelei. Een mooi alternatief voor de chocofiel is een heftig smakend choco-

ladetaartje met kaneel anglaise. De maaltijd wordt afgesloten met een koffie. Niets erbij, en dat is geheel in de no nonsense stijl.

weinig aan vormgegeven. Stylisten zul-

schouder. In Hotel de Goudfazant beoe-

wellicht op de megaluchter van flessen na.

Franse kookkunst en dat doen ze heel goed.

stuk bebaard, ogen in hun laaggekruisde

pel bordje charcuterie? Het is een heerlijk

Ze opereren laconiek, soms met enige

len er nauwelijks werk aan hebben gehad, Dat is een aardig contrast met de meeste

andere modieuze zaken waar juist een bijna bovenmatige aandacht wordt gegeven aan uiterlijke zaken. Het interieur van Hotel de Goudfazant oogt alsof het tweedehands is

aangekocht op marktplaats.nl: kantinetafels

en rood plastic stoelen. Ze zijn in een strakke

opstelling in de loods geplaatst. Verder staat er een oud model Volvo naast de bar.

Meer blijkt niet nodig. Er hangt zelfs op

een doordeweekse avond een grootsteedse, geanimeerde sfeer met een zeer gemengd

publiek. Families, mannen strak in het pak, alternativo’s, jonge tweetjes, tweetjes op

leeftijd, deelnemers aan bedrijfsuitjes, de

creatieve kaste, ze eten hier schouder aan

fenen de keukenmeesters de eenvoudige

Waar elders krijg je in Nederland een sim-

assortiment met paté, ham en droge worst. Er liggen cornichons bij, de kleine Franse

zure augurkjes, en een schaaltje met uien-

compote, zoet geworden door een bestendig kookproces. Zuur wat zuur moet zijn, zoet

wat zoet moet wezen. Ook het andere voor-

De bedieningsmedewerkers, stuk voor

spijkerbroeken ietwat jaren zeventig.

Amsterdamse vrijpostigheid, maar ze weten van wanten. Hotel de Goudfazant houdt

ondanks de drukte een straf tempo aan, je kunt er in anderhalf uur eten. En dat alles

voor nog geen 95 euro voor twee personen. Daarna rest er niet veel meer dan toch

gerecht mag er zijn, zalm met kruidenkorst,

weer ’t IJ over te steken, want alle goede

gerechten komt lekker brood op tafel met,

toch nog niet zo heel veel te beleven.

artisjok en balsamico-siroop. Bij de voor-

voor de verandering nu eens goede, waar-

plannen ten spijt is er in Amsterdam Noord

schijnlijk ‘in huis’ gemaakte kruidenboter. Er

Hotel de Goudfazant

de producten in hun waarde zijn gelaten.

020 63 65 170

wordt hier zonder poespas gekookt, waarbij Zo smaakt het fikse stuk lamsbout met bot

Aambeeldstraat 10 H Amsterdam www.hoteldegoudfazant.nl

Sir Sèbastian Heerenveen Restaurant Sir Sèbastian heeft een

eigenzinnige locatie midden op een bedrijventerrein in Heerenveen. Omwille van de

internationale allure hebben de Friezen het bedrijventerrein ‘businesspark’ gedoopt,

anderzijds noemen ze Friesland bij voorkeur Fryslân. Zo worden internationale ondernemingslust en regionale identiteit met

elkaar verzoend. Ook de captains of industry willen graag een hapje eten en dan is Sir

Sèbastian een uitgelezen gelegenheid. Goed

bereikbaar vlak bij de A7 en met royaal gratis parkeergelegenheid voor de deur. Dat wil

overigens niet zeggen dat de vrijetijdseters

Sir Sèbastian links moeten laten liggen. Aan de straatzijde is een terras, omzoomd met

63 issues

#07|07 living in the city



over de heg blikt ziet de ruggengraat van

onze economie: distributiebedrijven, lichte

mee kunnen vullen. Niet doen, wat er verder op tafel komt verdient ook aandacht.

Liefhebbers van kreeft komen bij Sir

industrie en kantoren. Van een timmerfa-

Sèbastian in het bijzonder aan hun trek-

tot een horecagroothandel, het hele scala is

kreeftbereidingen. Zo is er de salade met

briek tot een drukkerij, van de autoboulevard aanwezig.

Sir Sèbastian huist op de begane grond

van een nieuwbouwkantoor. De inrichting

is eigentijds, strak met een knipoog naar de Franse brasserie en voorzien van glamou-

reuze elementen. Zo zijn er spiegeltjes waar-

mee je naar de tafels achter je kunt gluren en door de zaak heen loopt een ‘catwalk’ met een sterrenplafond van led-lichtjes.

Met de restaurants in deze uitgave

van ISSUES is het brede spectrum van de Franse keuken vertegenwoordigd. Hotel

ken. De kaart telt tal van, veelal klassieke, kreeft, kruiden en truffelmayonaise. De

haas, eendenlever en courgette met een intense jus met morieljes en truffel.

Bij een van de andere hoofdgerechten

keuken. De kreeft Thermidor is met Friese

een van de andere voorgerechten, is geraf-

fineerd gecomponeerd. Garnalen delven in combinatie met andere ingrediënten vaak

het onderspit, maar hier is alles evenwichtig

sie van een gerecht uit de internationale

kaas en Groningse mosterd een noordelijke

affaire. Zo worden internationale kookkunst en regionale identiteit met elkaar verzoend. Na de luxueuze kreeft volgt een huise-

gedoseerd. De Zoutkamper garnalen blijven

lijk nagerecht van yoghurt met frambozen,

pijnboompitten en de ansjovisvinaigrette.

of industry willen wel eens het gevoel heb-

goed te proeven, naast de kruidensla, de In het wijnarrangement krijgen we

Marlborough in Australië, een klassieke

Michelin het restaurant onderscheiden met

zoals de smakenrijke ‘sandwich’ van ossen-

zee in zijn waarde. De salade met garnalen,

aards tegenspel, maar laat de vrucht van de

Sèbastian representeert de klassieke restauDat gebeurt op niveau, niet voor niets heeft

is gemaakt. Hij doet het goed bij rood vlees,

is er opnieuw een geslaagde regionale ver-

een vineus wereldreisje aangeboden. In

rantkeuken in een eigentijdse interpretatie.

de naam suggereert, van vier druivensoorten

kreeft is mollig en mals, de truffel biedt een

de Goudfazant staat voor de eenvoudige

keuken, Beluga voor de haute cuisine en Sir

Chili. Het is een gelauwerde wijn die, zoals

muesli, walnoten en honing. Ook de captains

ben bij moeder thuis aan tafel te zitten.

de glazen komen een sauvignon blanc uit

Sir Sèbastian

Saint Véran uit de Bourgogne en de eigen-

0513 65 04 08,

tijdse Quatro van het huis Montgras uit

Habets

een haag van laurier. Wie vanaf het terras

Kûper 18 Heerenveen www.sirsebastian.nl

een Bib Gourmand, voor een verzorgde maaltijd tegen een schappelijke prijs. Voor een euro of zestig per persoon kun je hier drie

gangen à la carte eten. Mits je de verleiding van een kreeft kunt weerstaan, want die

brengt de rekening op een hoger prijsniveau. Op werkdagen is het restaurant niet alleen ’s avonds maar ook voor de lunch geopend, tot het eind van de middag. De kaart biedt dan prettig geprijsde kleine gerechten.

Patron-cuisinier Jan Gerard van der Wal

kookt in de Franse traditie met een creatieve inslag en maakt uitstapjes naar exotische

keukens. Er zijn bijvoorbeeld oosterse invloeden te bespeuren. Producten uit de eigen

streek plaatsen alles in een regionaal kader. In het gebruik van verse kruiden is de chef

een meester. De stijl van koken is ongekun-

steld en niet modieus. Er wordt vooral lekker gekookt. Neem alleen al het heerlijk, warm

geserveerd knoflookbrood. Je zou er de maag

65 issues

#07|07 living in the city


Kiezen

voor goede expertise is kiezen voor www.vanderlinden.nl


Busquets <> Bakker

Als iemand iets weet van hoe een stad kan worden voorzien van de nodige kwaliteitsimpulsen, dan is het de Spaanse stedenbouwkundige Joan Busquets wel. Naast diverse projecten in Barcelona, waar ook zijn bureau is gevestigd, maakte hij naam in Nederland met onder meer projecten in Den Haag (Grotiusplaats, Beatrixkwartier), Helmond (Centrumplan) en Amsterdam (Eendrachtsparkbuurt). Openbare ruimte wordt door de Spaanse meester ingezet als belangrijk middel om de samenhang en daarmee de leefbaarheid van stedelijke gebieden te vergroten. Een interview, met daarop een reactie van de Rotterdamse stedenbouwkundige Riek Bakker. Tekst Kees de Graaf Beeld Nout Steenkamp/FMAX

Met de stad van morgen op het netvlies

Mister Busquets, you are a regular visitor of the Netherlands. When did your fascination start for this little country on the bottom of the sea? “In the eighties we participated in a manifestation organized by the AIR-foundation in Rotterdam. That was the first time we entered the world of Dutch planning. Around that time we also came to Holland on a regular basis to study the effects of the Dutch rehabilitation projects in the major cities. Even considering all the pro’s and con’s of your countries’ approach. It was still ahead of its time. We always have to learn from other cities, like for example Berlin or Boston. Not to copy the solutions of course, but to apply the principles to your own situation.”

In the Netherlands there is an ongoing debate about how we can make our cities more attractive (so that people want to live there and businesses want to work there). What in your opinion is needed for attractive cities? Which elements are needed? “The last 20 or 25 years we have rediscovered the city. After world war two the paradigm was that historic cities were something of the past and new visions had to be created. In the end this ‘modernistic’ approach led to cities like Amsterdam loosing part of it’s population, simply because no one

wanted to live there anymore. Gladly we have been able to turn that development around. And we have discovered that the city can mean different things to different groups in society. For example if we use the factor age: young students come to the city to study, but elderly people also come back to the city once they have become ‘empty-nesters’ in the suburbs. Each of these groups demands different things from the city and that makes our work interesting. The city must prepare itself for many different wishes. The other major develop-

67 issues

#07|07 living in the city


ment that has taken place is the rediscovery of freedom and choices. The debate is not so much about getting rid of the car, but about exploring new modes of mobility. Big changes are ahead in that field, I expect. Imagine one day that your car will have the shape of a bike. When that happens, our parking spaces will have to be completely redeveloped.” Is it possible to create attractive and lively cities ‘top-down’? In other words: can such a development be steered by local authorities and other parties such as real estate developers? Or do we also have to be a little bit modest in acknowledging that lively areas develop themselves (‘bottom-up’, by initiatives from local entrepreneurs for example)? “Creating lively and attractive cities in a top-down fashion is not possible. It has been tried – take for example the Stalin Allee in Berlin – but it has never produced a long lasting, liveable area. Our societies demand a mixed planning. Planning can still be seen as an instrument of power and in our societies we want people to look ahead. We absolutely need these visionary people. But that doesn’t mean these people have to impose their views on others. When I discover something, I put it on the table and then we discuss it with everyone involved. It is very much a ‘open source’ approach. The creative discussion is the only way to look ahead and make progress.” You have been working on different projects in the Netherlands, ranging from centre-locations (Grotiusplaats The Hague, Sint Jorisplein Amersfoort) to more peripheral locations like the Eendrachtsparkbuurt

in Amsterdam Geuzenveld. How do these different settings affect the strategy that you propose? “In a sense they do and in a sense they don’t. Our method of working does not change so much when we work in the outskirts of the city. We always try for example to walk around in the area and analyze how an area is functioning. These area-based studies are very important. Reading the local history pages in the local magazines makes you understand the city you are working in. And we discuss our plans with the people who are living and working in that area. Of course you also need the big figures about the city as a whole, but you can’t do without this microanalysis. That is something we didn’t do in the sixties and the results are still visible in our cities today. But what is also true is that every area raises different questions. Take the post-war area of Eendrachtsparkbuurt in Amsterdam Geuzenveld. That is all about creating identity in the famous Van Eesteren-plan (Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 1935, opgesteld door stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren, red.). Some people say Van Eesteren was completely wrong because we are now tearing down some of the housing in this area, but that is not my opinion. I think Van Eesteren produced a very interesting plan and you have to make yourself familiar with his intentions. From there you start your own analysis. In this case, walking around in the area makes you feel lost: there is a lack of structure and identifying objects. So that’s why we introduced a new circuit, a boulevard, for this area that is highly recognizable and which makes it clear to people where they are. From there you can start creating a new

“Even in cities with bad weather, like Kopenhagen or Malmö, they have succeeded in getting people to use the public space.”

issues 68

#07|07 living in the city

sort of urbanism. Not the urbanism of the city centre, but a new sort of urbanity. The urbanity of people in their 30s and 40s, living there with their children.” You are known in the Netherlands as the maestro of the ‘meso’-level, meaning that you are specialised in the area-level. Your plan for Beatrix-kwartier in The Hague is a good example of such an area. Which ingredients do you use in order to make such windy en post-war streets liveable again? Is it just about curving the street and adding trees or is that not enough? “Programming the city starts with understanding the local circumstances. What are the historic conditions underlying the location? From there we start working on the intermediate scale, as you have observed. We start interpreting the programme and the location as they have been indicated to us and make a flexible scheme, in which all the investing parties can participate and realise their projects. It’s more about creating a new identity for a place than to describe in detail how buildings should look or how the public space should be ‘dressed up’. The idea that we propose for a certain area is never completely ‘form-based’. We try to state different important design principles, like for example areas where the car is not allowed or where we want to incorporate nature into the plans. But a plan for the city always has to be adaptable en flexible. That is all the more necessary because our views on city development can change quite easily. Ten years ago we were afraid of mixed-use developments, nowadays it has become the standard. We now love mixed-use, the more the better! And the functions themselves are changing as well. Housing used to be housing, but is rapidly changing into a more hybrid space of working and living. More and more people work at home. A house is a place to work. It works for me: I do all my


Busquets <> Bakker

“Creating lively and attractive cities in a top-down fashion is not possible.�


important stuff at home. The office is for meeting people. This development calls for new concepts, different layouts. It also will affect the way urban areas are developed. Research is needed on this point!” How has the use of public space changed in the last decades and in what way has that changed the way in which we have to

develop new areas? Has the ‘sense of place’ changed, for example because our world globalises and everything goes through the Internet these days? “This is very much a cultural development. The rediscovery of public space: there is something interesting outside the walls of your own house. Outside you meet other people. We now like to share things with others, much more than

we did thirty years ago. Even in cities with bad weather, like Kopenhagen or Malmö, they have succeeded in getting people to use the public space. That obviously means that the demands for the quality of public space are changing. It is interesting what Dutch landscape architects have done in this new field. It is really a revolution.”

Riek Bakker maakte al eind jaren tachtig kennis met het werk van Joan Busquets. Hoe kijkt zij nu, als adviseur op het gebied van strategische planvorming, tegen zijn visie aan en daarmee tegen het thema ‘de levendige stad’? We legden haar het

Hoor en wederhoor

interview met Busquets voor en dit gesprek ontstond. Een gesprek waarin onder meer de parallelle ontwikkeling van de steden Barcelona en Rotterdam aan bod komt.

de visie van Riek Bakker Wanneer ben je Joan Busquets tegen het lijf gelopen? “Ik heb me destijds, toen ik nog directeur stadsontwikkeling bij de gemeente Rotterdam was, erg ingespannen om hem binnen boord te krijgen bij de manifestatie van Architectuurinstituut Rotterdam (AIR). Die had toen betrekking op de bruggenkwestie tussen Noord en Zuid, over het Noordereiland. Bij AIR had men toen de praktijk om vooral ‘grote’ architecten van particuliere bureaus te vragen om mee te doen. Ik vond echter – vanuit mijn rol – dat het interessant kon zijn om een collegadirecteur stadsontwikkeling te vragen. Want dat was Busquets destijds nog, in dienst van de stad Barcelona. Hij was net als ik schepper van de condities waaronder

issues 70

#07|07 living in the city

een stad zich ontwikkelt. Oftewel: hoe krijg je projecten van A naar Z, van initiatief naar uitvoering? Het ontwerp is daar bijvoorbeeld een onderdeel van, maar pas tijdens het proces. Daar begint het niet mee en dat wist Busquets als geen ander. Vervolgens hebben we als gemeente Busquets toegevoegd aan het kwaliteitsteam voor de Kop van Zuid en daar heeft hij uitstekend in mee gedraaid. Hij kon als geen ander een vervelende boodschap voor bijvoorbeeld een ontwikkelaar op een zeer charmante wijze brengen.” Waarom was dat kwaliteitsteam noodzakelijk? “In dit vak gaat het heel erg om mensenwerk. Ik heb zelf tien jaar in Rot-

terdam gewerkt. Op een gegeven moment loopt je toegevoegde waarde terug. Het is een cyclus. Met de Kop van Zuid werd ik zó geïdentificeerd, dat ik me op een bepaald moment afvroeg: kan men de boodschap nog wel van mij aanhoren? Daarom had ik behoefte iemand van buiten te halen. Iemand die wel dezelfde boodschap verkondigt, maar heel anders aanvliegt. Overigens deden we dat ook met andere partijen. Zo hebben we heel vroeg in de ontwikkeling van de Kop van Zuid al de Rouse Company uit Baltimore als adviseur ingeschakeld. Dit bedrijf had veel ervaring met de herontwikkeling van waterfronten. We kregen bijvoorbeeld het advies om te stoppen met het dempen van de oude havenbekkens,


Busquets <> Bakker

“Ga per plek na wie de betrokken partijen zijn, wat ze willen en welke strategie zich daarvoor leent.�


een actie die toen net gaande was. Rotterdam gooide daar de grond in die onder meer vrij was gekomen bij de aanleg van de nieuwe spoortunnel. Hou daar onmiddellijk mee op, zei de Rouse Company. Je gooit je mooiste bezit weg! Zij adviseerden ons ook om een team met externen op te zetten; een club die het plan omarmt en daarover adviseert. Dat werd het kwaliteitsteam, met daarin onder meer Busquets.” Welke rol kreeg het kwaliteitsteam? “Die advisering ging bij het kwaliteitsteam verder dan alleen het architectonisch ontwerp van deelplannen. Dat misverstand is in de loop van de tijd ontstaan. Nee, dit team keek bijvoorbeeld ook of we de goede ontwikkelaar bij de opgave te pakken hadden. En of de ontwikkelaar de bedoelingen van het plan te pakken had. Ze keken met een strategische blik naar de voortgang van de Kop van Zuid, ook op financieel-economisch terrein. Op een gegeven moment kwam bijvoorbeeld de ontwikkeling van Hotel New York in beeld. Terwijl heel horeca-Rotterdam riep dat dit onmogelijk was, vroegen wij ons met het kwaliteitsteam af wat deze plek zou kunnen betekenen. Daarmee werd het gesprek heel anders: wat is de Kop van Zuid voor gebied en hoe past dit initiatief daarin? Hetzelfde gold voor de deal die we maakten met de Rijksgebouwendienst. De Rijksgebouwendienst zou haar gebouwen in de binnenstad afstoten en die konden dan worden herontwikkeld. In ruil kreeg men een locatie op de Kop van Zuid, met de nieuwe rechtbank en het Belastingkantoor. Op zo’n moment is het handig om lui met overzicht aan je kant te hebben, met internationale ervaring.” Hoe kijk jij aan tegen de manier waarop Barcelona zich heeft ontwikkeld in de afgelopen jaren? “We hebben Barcelona destijds meerdere keren bezocht. Dat is natuurlijk

issues 72

#07|07 living in the city

een razend interessant verhaal. Het wonder van Barcelona. Men had geen geld als stad om grootschalige vernieuwingsprojecten te kunnen bekostigen. Toen heeft men de openbare ruimte-strategie ontwikkeld, oftewel een groot effect met relatief weinig geld. Dat ging pleintje voor pleintje. Daar bovenop werden toen de Olympische Spelen ingezet als middel om de stad op te peppen, ook heel slim gedaan. Dat was een eye-opener. Wij zaten in Rotterdam op een heel andere lijn, veel meer gericht op het vastgoed. Ik denk achteraf dat het ook te maken heeft met de manier waarop architecten in Spanje worden opgeleid. Veel universeler en met een gelijktijdige aandacht voor alle ontwerpdisciplines. Ze staan daar heel anders in de praktijk. In Nederland was er veel meer een pikorde. De architect is de beste. Dan komt de stedenbouwkundige, niet bepaald een pré. Laat staan dat je landschapper was; dat waren vooral ‘vakkenvullers’. Ik heb dat zelf ook meegemaakt. Begonnen als tuin- en landschapsarchitect ben ik niet voor niets eerst stedenbouwkundige geworden en daarna de wereld van de ruimtelijke ordening en het openbaar bestuur ingegaan. Ik heb van die marsroute heel veel plezier gehad. Het heeft mijn gereedschapskist geweldig gevuld.” Terug naar Barcelona: zij gingen dus helemaal niet op het onroerend goed zitten om de stad weer levendig te maken. “Inderdaad, dat moest de markt maar doen. De stad Barcelona kocht bijvoorbeeld ook geen grond aan, wegens gebrek aan geld. En wat ook heel interessant was: ze hadden een uitgesproken sociale doelstelling. Niet zo vreemd ook, omdat men uit de Franco-tijd kwam. Met de ruimtelijke ordening wilde de stad een betere sociale toekomst voor de inwoners realiseren. Dat ging dus veel verder dan een discussie over ‘leuk’ en ‘mooi’. In Rotterdam herkenden we heel erg die

ambitie. Wij kwamen uit de stadsvernieuwingstijd en waren bezig met ‘Het Nieuwe Rotterdam’. De stadsvernieuwing had een gericht doel: de woningvoorraad verbeteren. Maar juist die ene doelstelling leek andere doelstellingen uit te sluiten. Thema’s als werkgelegenheid en de economie bijvoorbeeld. In Barcelona zagen we hoe die zaken meer geïntegreerd konden worden.” Hoe landde dat gedachtegoed in het Rotterdamse? “Aanvankelijk niet zo soepel. Het was de overgangstijd van stadsvernieuwing naar stedelijke vernieuwing. Als ik het bijvoorbeeld over kantoren had en de noodzaak om de zakelijke dienstverlening te accommoderen: dat was echt vloeken in de kerk. De stadsvernieuwingsmachine was zó sterk geworden, dat het bijna karikaturale trekken kreeg. Je moest als stadsvernieuwer in een spijkerpak lopen, anders was je bij voorbaat verdacht. Maar een aantal mensen bij de gemeente en in de stad zag gelukkig in dat het anders moest. Er was een groeiende werkloosheid, de haven ging de stad uit. Daar kon de stadsvernieuwing niet meer op antwoorden. De blik moest verbreed worden en op dat moment is de Kop van Zuid gekomen, met onder meer ruimte voor nieuwe groepen en andere soorten woningen. De programmatische discussie over Rotterdam is aangewakkerd. Bovendien stapten we over van de projectenmachine uit de stadsvernieuwing naar een meer gebiedsgerichte aanpak, bijvoorbeeld bij de Kop van Zuid. Gebiedsontwikkeling avant la lettre, met marktpartijen zoals BPF Bouw en ERA Bouw die zich lang aan een gebied wilden committeren.” Waarom was die sprong naar een gebiedsgerichte aanpak noodzakelijk? “Het individuele project bleek een te kleine korrel. Daarmee konden we bij de Kop van Zuid bijvoorbeeld niet het gesprek over de nood-


Busquets <> Bakker

zakelijke verbetering van de infrastructuur voeren, over de sociale investeringen, over het betrekken van investeerders. Dan moet je een schaalniveau hoger gaan zitten. Want bij dit soort gebieden moet je vaak zelf ook de markt maken, dat gaat niet vanzelf. Dat vergt een sterke eigen koers, waarvan je je niet laat afleiden.” In hoeverre was dit een geval van pure topdown sturing van de stad? “Het kwam van twee kanten. Aan de ene kant een bevlogen college van B&W met mensen als Jan Laan, Pim Vermeulen, Joop Linthorst en Bram Peper. Daar zat wel denkkracht. Dat college zag in waar de stad naar toe moest. En het kwam uit de wijken zelf, waar werd gesignaleerd dat de scholen wegtrokken en de werkloosheid toenam. Samen was dat dynamiet! De beweging van het Nieuwe Rotterdam werd van bovenaf ingezet, maar in de wijken werden nadrukkelijk ook programma’s opgezet. En soms moet je daarin ook onorthodox te werk gaan. Voor de Kop van Zuid is een uitgebreide communicatiestrategie uitgezet. We hebben stedenbouwkundige Teun Koolhaas een plan laten maken en daarnaast werd een diashow gemaakt waarmee ik iedereen kon gaan bestoken. Dat was echt een spektakel. Gebruikmakend van het persoonlijke netwerk dat we in de stadsvernieuwing hadden opgebouwd, hebben we iedereen met het verhaal bestookt, inclusief de bewoners in de wijken. Op basis daarvan is uiteindelijk het vertrouwen ontstaan dat deze operatie zou gaan lukken. Men begreep dat een goede woning een groot goed is, maar dat je ook goede winkels en een mooi park nodig hebt in de buurt. Voorheen ging het daar helemaal niet over.” Dat moet een intensieve tijd geweest zijn. “Zeker, temeer omdat we meerdere ballen in de lucht hielden. Parallel aan de Kop

van Zuid maakten we een plan voor de verplaatsing van vliegveld Zestienhoven. Maar dat plan kregen we er niet doorheen. Het opknappen van het stuk stad op Zuid werd toch anders ervaren dan dit plan. Ook al begrepen mensen in de omliggende wijken van het vliegveld het plan rationeel wel, emotioneel wilde men er niet aan. Misschien ook omdat de urgentie niet hoog genoeg was. In Barcelona was de stad er niet best aan toe en schaarde iedereen zich achter het plan voor de Olympiade. Die urgentie ontbrak hier.” Emotie: is dat in jouw manier van werken een centraal begrip? “Ik denk het wel. Als ik ergens voor een klus wordt gevraagd, ga ik altijd eerst spitten. Wat leeft er bij de mensen zelf? Niet te snel dat potlood pakken, nee: eerst rondkijken en veel luisteren. Begrijp me overigens goed: ik ben niet tegen top-down an sich. Toen we de

“Niet te snel dat potlood pakken, nee: eerst rondkijken en veel luisteren.” Lijnbaan wilden aanpakken, zijn we eerst van onderop begonnen. Ik heb talloze vergaderingen met al die ondernemers – vaak familiebedrijven – gehad. Maar uiteindelijk wilde men niet investeren. Toen hebben we gezegd: dan roken we ze uit. We hebben de Koopgoot een stuk verderop ontwikkeld en daarmee druk gezet op die ondernemers om ook hun winkels aan te pakken. Iedere plek heeft zijn eigen strategie. Daar komt ook het begrip orgware vandaan: ga per plek na wie de betrokken partijen zijn, wat ze willen en welke strategie zich daarvoor leent. Ook op dat punt is de analogie tussen Rotterdam en Barcelona erg evident. Het waren beide geen steden – zoals Amsterdam dat wel is – waar het geld over

straat spoelt. Dan moet je slim zijn. In de gereedschapskist zitten allerlei instrumenten die je kunt gebruiken, maar het gevaar is dat die te snel worden ingezet. Je mag de techniek nooit de baas laten worden. Uiteindelijk blijft het mensenwerk. Wat is hier aan de hand en heb ik de goede mensen op de goede plek om aan de gang te kunnen gaan? Kun je de emotie delen met de mensen met wie je de klus wilt klaren? Daar gaat het om.”

73 issues

#07|07 living in the city


1607_Adv_218x260_Living_City.ind1 1

01-10-2007 13:56:53


Tekst Marc Mijer Beeld Nout Steenkamp/FMAX

In de stad Drie Amvest-citydwellers over drukte en gezelligheid

uit overtuiging

Waar in de vorige ISSUES medewerkers van Amvest uitlegden waarom zij suburbaan waren gaan wonen, mogen drie van hun collega’s nu uiteenzetten waarom de keuze juist op de stad is gevallen. Wat spreekt hen aan en waarom hebben ze juist voor deze locatie gekozen?

75 issues

#07|07 living in the city


Lysbeth Slotegraaf (39), ontwikkelingsmanager bij de afdeling Acquisitie & Projectontwikkeling, woont in De Nieuwe Haven in de Haagse Rivierenbuurt. Dit straatje, letterlijk om de hoek van het Spui en dus van het kloppend hart van de stad, verenigt twee werelden in zich. Aan het ene uiteinde een drukke verkeersader en het ministerie van Justitie dat hoog boven het maaiveld uit torent. Aan het andere uiteinde kabbelt het water van de stille Boomsluiterskade langs lieftallige 19de eeuwse grachtenpandjes. De woning “Ons huis hoort bij een complex dat aan een voormalige school uit 1893 is vastgebouwd. De entree bestaat uit de oude hal, die prachtig is gerenoveerd. Via een trap omhoog kom je bij een binnentuin en daar wonen wij aan. Een bruggetje verbindt de tuin met onze voordeur op de middelste verdieping. De onderste verdieping bevindt zich op de parkeerlaag onder de tuin. Onze woning is opgeleverd in 2001. Wij zijn er drie jaar later komen wonen.” Waarom hier? “Mijn vriend woonde in Almere en werkte in Den Haag. Ik woonde in Rotterdam

en werkte in Amsterdam. Den Haag leek ons daarom een logische locatie. Bovendien hadden we er allebei al eerder gewoond, dus we hebben wel iets met deze stad.” Maar waarom dan niet in één van de drie Haagse Vinex-wijken? “Vinex-wijken kunnen prachtig zijn. Alleen is alles er nieuw en recht. Je ziet er veel dezelfde lijnen. Alles klopt. Ik vind het leu-

ker als dingen niet kloppen. Ik houd er niet van als alles om mij heen nieuw is. Daarom waren we zo blij toen we hier tegenaan liepen. De woning is redelijk nieuw, maar staat als onderdeel van een kleinschalig project midden tussen bestaande bouw.” Je woont midden in een levendige stad. Wat zijn daarvan de lusten? “Dat alles op loopafstand zit. Winkels, maar vooral ook kroegen, terrassen, de bios en theaters. Ik hoef vooraf nooit ergens lang over na te denken. De zon schijnt? Hup, even naar een terrasje. Moeten we zo naar een verjaardag? Even naar de boekwinkel om een cadeautje te kopen. Ik ben echt iemand van de last minute, dus dat past mij wel. Ook nu ik

Downtown


In de stad uit overtuiging sinds een jaar moeder ben, bestaat dat voordeel nog. Mijn dochtertje neem ik gewoon overal mee naar toe, zonder dat het een hele expeditie hoeft te zijn. Want als ik iets vergeet, ben ik zo weer thuis. Deze specifieke plek heeft verder als voordeel dat we in en direct om de woning helemaal niets horen. Het is zó rustig. Heel soms horen we in de verte een tram piepen, maar dat is alles.” En wat zijn de lasten? “Voordat ik in het Haagse Bos lekker kan rennen, moet ik eerst drie trambanen over. Voordat ik lekker in de natuur kan

fietsen, moet ik eerst een kwartier de stad door. Op zulke momenten vind ik Den Haag toch wel heel erg druk.” Kun je je voorstellen dat je hier ooit nog weg gaat? “Sterker nog: we gaan weg. We hebben behoefte aan meer ruimte. Hier hebben we twee slaapkamers en die zijn sinds de komst van ons doch-

tertje allebei bezet. En als zij over een paar jaar groot genoeg is om de wereld te ontdekken, vind ik dit daarvoor een te drukke buurt. Daarom verhuizen we naar een kleinschalige nieuwbouw aan de rand van Breda. Daar ren en fiets ik zo de natuur in. En we zitten er nog steeds dicht bij een stadscentrum. Alleen is dat tien minuten fietsen, in plaats van twee minuten lopen.”

Lysbeth

“Even naar de boekwinkel om een cadeautje te kopen.”

Den Haag

In de buurt van deze collega’s en op zoek naar levendigheid? Tips van Lysbeth in de Haagse Rivierenbuurt: De Paas aan de Bierkade (“bruine kroeg met heel veel bier”) en restaurant Little V aan het Rabbijn Maarssenplein (“weer eens iets anders dan Chinees: een Vietnamees. Lekker eten en een gemoedelijke sfeer”).

77 issues

#07|07 living in the city


Contentmanager Marjolijn de Ridder (30) bewoont met haar vriend een vierkamerappartement in de Uiterwaardenstraat, in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Een rustige woonwijk, die doorsneden wordt door drukke verkeersaders als de Rijn- en de Scheldestraat. Behalve verkeer bieden deze straten een keur aan kroegen, restaurants en winkels. En in de zomer slaat, aan de rand van de buurt in het Martin Luther Kingpark, De Parade zijn tenten op. Andere trekpleisters zijn de RAI, het Amstelpark en het Beatrixpark. Hoe ben je hier terechtgekomen? “Ik woonde al vlakbij, aan de Amstelkade. Daar hadden mijn ouders voor mijn broer en mij een woning gekocht voor tijdens onze studie. Voorwaarde was wel dat we na het afstuderen zelf iets zouden zoeken. Mijn ouders verkochten de Amstelkade en namen daarvoor een makelaar in de arm. Op voorwaarde dat hij voor mij een huurwoning zou zoeken. En dat is, zeven jaar geleden, dit geworden.”

Wilde je per sé in deze buurt blijven? “Dat had wel mijn voorkeur. Toen ik vanuit NieuwVennep voor mijn studie naar Amsterdam kwam, had ik meteen al zoiets van: zo, ik ben er en nu ga ik nooit meer weg. Deze buurt heeft daarbij als voordeel dat het rustig is, maar dat ik tegelijkertijd alles bij de hand heb. Naar het centrum is het twintig minuten lopen. De Pijp is nog dichterbij. En hier om de hoek heb ik de

winkels van de Maasstraat en ietsje verderop de restaurantjes en de terrassen van bijvoorbeeld de Scheldestraat en het Europaplein. We gaan best vaak uit eten en hoeven dan niet eerst in de auto te stappen. Heerlijk vind ik dat.” Dus je maakt goed gebruik van de stadse voorzieningen? “Ja. We hebben hier sinds een paar jaar ook Strand Zuid. Daar ga ik ook wel eens heen. En zelfs voor dance-feesten, waar we graag komen, kan ik zo af en toe in de RAI terecht. Dus zelfs dat is in de buurt.” Stuit je behalve op stadse lusten ook op stadse lasten? “Door de aanleg van de Noord/Zuidlijn ontstaan er scheuren in het stucwerk hier bin-

De charme van


In de stad uit overtuiging nen. Ook verricht de gemeente metingen naar eventuele verzakkingen. Dat zijn minder leuke zaken, hoewel wij er niet echt door geraakt worden. Wij huren onze etage en hebben dus geen last van eventuele schade aan, of waardedaling van, de woning. Maar leuk ziet het er natuurlijk niet uit. Verder zijn er weinig problemen in de buurt. Er is hier wel een keer ingebroken, maar over het algemeen voel ik mij hier toch veilig.” Wanneer verandert levendigheid in overlast? “Als je in het centrum woont en in korte tijd Koninginnedag, de Gay Parade en dat soort superdrukke evenementen over je heen krijgt. Maar daar heb ik hier dus geen last van.”

Ga je hier ooit nog weg? “Daar is op dit moment geen enkele aanleiding toe. Soms hebben we het er wel over. Als we al gaan verhuizen, dan willen we in principe in Amsterdam blijven. Maar dan binnen de Ring. Een wijk als IJburg, daar zul je mij nooit naar toe krijgen. Veel te kaal en veel te weinig voorzieningen. Er is wel een restaurant of een kroeg te vinden, maar het totaalplaatje, de echte Amsterdamse sfeer,

is daar nog ver te zoeken Dat lijkt mij dan ook niks. Juist die sfeer en alles lekker dichtbij hebben, is wat ons trekt. Maar ja, dat zei ik jaren geleden ook van Zeeburg. Als je dat nu ziet, is dat toch hartstikke leuk geworden. Laat ik het er maar op houden dat ik geen pionierstype ben die als eerste een nieuwe wijk in trekt. Ik voel mij beter in een buurt waar het leven al in zit en de bomen volgroeid zijn.”

Marjolijn

“Een wijk als IJburg, daar zul je mij nooit naar toe krijgen.”

de Rivierenbuurt

In de buurt van deze collega’s en op zoek naar levendigheid? Tips van Marjolijn in de Amsterdamse Rivierenbuurt: restaurant De Overkant aan de Scheldestraat (“Altijd lekker, van visschotel tot sateetje”) en schuin daartegenover, op het Scheldeplein aan de kant van de RAI, IJssalon Pisa.

79 issues

#07|07 living in the city


Dennis Wedding (31), portefeuillemanager, staat op het punt om Amsterdam Westerpark te verruilen voor Haarlem. Eind dit jaar verhuizen hij en zijn vriendin naar een monumentaal, tot woningen omgebouwd stallencomplex op het – voorheen militaire – Ripperdaterrein. Op dit terrein wisselen karakteristieke panden en nieuwbouw elkaar af, met als absolute eyecatcher het kazernegebouw waarin ondermeer een grand café zal worden gevestigd. Het buurtje wordt autoluw en omringd door een gracht, waardoor het een eigen karakter krijgt tegen het Haarlemse stadscentrum aan. Jullie wonen toch al in een stad? “Ja, maar in Amsterdam hebben we een tweekamer-huurappartement van 55 vierkante meter. Daar groei je op een gegeven moment wel uit. Bovendien ontstaan er steeds meer ergernissen: betaald parkeren en dan soms nog twintig minuten moeten zoeken naar een plekje, de anonieme sfeer en het zwerfvuil op straat. Daar komt bij dat we er aan toe zijn om eens iets te kopen.” Hoe kom je dan in Haarlem terecht? “We hebben ook gekeken in IJburg, maar dat is de komende

tien jaar nog een bouwput. Bovendien vonden we de afstand tot het centrum toch wel tegenvallen. Het lijkt ons leuker om in een bestaande omgeving dicht bij het centrum te wonen. Steden als Hoofddorp en Amstelveen kennen veel bouw uit de jaren zeventig en tachtig. Dat is ons teveel rechttoe-rechtaan en dertien in een dozijn. We zochten iets specifieks, met een

eigen karakter. Zo zijn we via Funda eigenlijk vrij snel bij de Ripperda in Haarlem terechtgekomen.” Kwam je daar zomaar tussen? “Nee. Bij de loting eindigden we ergens op plaats zestig, terwijl er maar 39 woningen beschikbaar waren. Toen gingen we op zoek naar een jaren dertig woning in Haarlem. Maar dat doen er wel meer! We raakten verzeild in een circus waarbij we de vraagprijs boden, maar overtroefd werden door mensen die daar nog eens dertigduizend euro bovenop legden. Daar word je wel een beetje moedeloos van. Gelukkig kwam de Ripperda weer in beeld, omdat een aantal potentiële kopers afhaakte. Daar waren we erg

Van volkswijk


In de stad uit overtuiging blij mee. We hebben er 140 vierkante meter en drie slaapkamers. Dat biedt perspectieven voor de toekomst.” Wat vind je belangrijk aan een nieuwe woonomgeving? “Dat je het vertier bij de hand hebt. Dat hadden we in Amsterdam en dat vinden we hier weer terug. Ook in Haarlem hoef je daarvoor niet in de auto te stappen. Er is natuurlijk minder te doen dan in Amsterdam, maar veel

meer dan in de gemiddelde provinciestad. Een voordeel boven Amsterdam is dat er in Haarlem veel minder toeristen rondlopen. Het is er knusser. Wat ik ook belangrijk vind, is dat ik de auto gewoon kan parkeren als ik thuis kom. Onder het exercitieterrein voor de voormalige kazerne wordt een gemeenschappelijke garage gebouwd. Bovendien kun je vlak in de buurt om de wijk heen gratis staan. Dat komt dus wel goed. Wat ik

Dennis

“Wat ik ook prettig vind, is een milde vorm van sociale controle.”

ook prettig vind, is een milde vorm van sociale controle. Nieuwe vrienden hoef ik niet te maken, maar de buren kennen en elkaar groeten is iets wat ik in Amsterdam toch wel een beetje mis.” Haarlem wordt het dus helemaal voor jullie ... “Inderdaad. We zijn heel enthousiast. Het enige waar ik mij een klein beetje zorgen om maak, is de A9. Daarover moet ik straks elke dag heen en weer naar ons kantoor in Amsterdam Zuidoost. Los van dat ene punt, zie ik het helemaal zitten. Het ultieme doel blijft een vrijstaande woning in de buurt van de NoordHollandse kust, maar voorlopig verwacht ik dat wij het de komende tien jaar erg naar onze zin zullen hebben op het Ripperdaterrein.”

naar kazerneterrein

In de buurt van deze collega’s en op zoek naar levendigheid? Tips van Dennis in het centrum van Haarlem: restaurant XO aan de Grote Markt (“redelijk hip, relaxte sfeer en fantastisch eten voor een redelijk bedrag”) en – ook aan de Grote Markt – café De Lift (“ontspannen, gezellige sfeer, waar je een heerlijk ‘Adriaantje’ kunt drinken”).

81 issues

#07|07 living in the city


Ed Van plekken naar de Taverne over levendigheid & de stad

issues 82

#07|07 living in the city


Tekst Kees de Graaf Beeld Nout Steenkamp/FMAX

Als hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen was Ed Taverne decennialang betrokken bij het wel en wee van de Nederlandse stedenbouw en architectuur. Via manifestaties als die van de Werkgroep 5 x 5 pleitte hij voor de kwaliteit van het opdrachtgeverschap, zowel publiek als privaat. Inmiddels is hij enkele jaren hoogleraar af, maar nog via allerlei lijntjes betrokken bij de vakwereld. Een goed moment om hem te vragen terug en vooruit te kijken naar de ontwikkeling van de Nederlandse stad, met Groningen als bijna vanzelfsprekende casus.

achterliggende processen Het gesprek met Ed Taverne vindt plaats in zijn huis, op een steenworp afstand van het fraaie Noorderplantsoen in Groningen. Net even buiten de drukte van de binnenstad, maar een heerlijke plek in de stad. Met prachtige huizen, ontworpen door architecten als Egbert Reitsma, die ontwierpen in de traditie van de Amsterdamse School en daar een fraaie Groningse pendant van maakten. Volgens Taverne is hier – refererend aan ISSUES 6 – in zijn buurtje sprake van een ‘community’, met in de zomer bijvoorbeeld barbecues en sportwedstrijden.

“Wie of wat wil er iets in die stad en probeer

Ongedwongen, maar wel plezierig. Maar over communities gaan we het niet hebben in dit gesprek. Wel over zijn jarenlange fascinatie voor het fenomeen stad. “Die belangstelling voor de stad is de laatste jaren zeker niet verdwenen, integendeel. Sinds vier en een half jaar geef ik geen onderwijs meer aan de RUG, maar dat heeft me eigenlijk vrijgesteld voor het doen van stadsonderzoek. Zo ben ik nu bijvoorbeeld betrokken bij een groot onderzoeksprogramma van de NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, red.), getiteld ‘Urbanization & Urban Culture’. Daarin onderzoeken we met meerdere disciplines – geografen, sociologen, economen – welke veranderingen zich in steden voltrek-

daar aansluiting bij te vinden.”

83 issues

#07|07 living in the city


ken en welke krachten daarachter schuilgaan. Dat multidisciplinaire perspectief is daarbij van groot belang, omdat we in het verleden steden veelal vanuit één visie benaderden, bijvoorbeeld die van de stedenbouw. Met dit programma willen we een aantal van de bestaande cliché’s over de Nederlandse stad ontkrachten.” Noem eens een voorbeeld van een dergelijk cliché. “Bijvoorbeeld migratie. Dat is nu een hot item in de discussie over probleemwijken en dergelijke. Maar dan wordt vergeten dat integratie en inburgeringsprocessen heel nauw samenhangen met de aantrekkingskracht die onze steden al eeuwen bezitten. Dat was al zo in de 15de en 16de eeuw en is nog steeds zo. De stad trekt mensen aan en op een gegeven moment gaan sommigen daar ook weer weg. Blijkbaar is het aantrekkelijk om in de stad te wonen. Daar moeten we oog voor hebben. Door met een brede bril op hiernaar te kijken, kunnen we actuele discussies in perspectief plaatsen en loskomen van de waan van de dag. De langere lijnen zijn namelijk veel interessanter.” Wat hebben de andere disciplines die je noemde op dit vlak dan bij te dragen? “Neem de relatie tussen stad en platteland, ook zo’n thema waarover nogal wat clichés de ronde doen. Archeologen kunnen bijvoorbeeld laten zien dat steden voortkomen uit processen die op het platteland spelen. Steden hebben hun ontstaan aan het platteland te danken. Het platteland als voedingsbodem voor urbanisatieprocessen. Met andere woorden: de relatie tussen stad en platteland is veel meer wederkerig dan de eenzijdige ‘koloniserende’ relatie vanuit de stad, zoals die vaak wordt voorgesteld.” In hoeverre kan jullie onderzoek bijdragen aan politieke discussies over stedelijke ontwikkeling? “Bij de overheid is vaak sprake van kortlopende projecten. Eerst is er het Grotestedenbeleid, dan weer de 56 wijkenaanpak en nu weer de 40 probleem- dan wel prachtwijken. In die projecten gaan miljoenen om, maar niemand doet er fundamenteel onderzoek naar. Wat leveren die programma’s eigenlijk op en op welke aannames zijn ze gestoeld? We kijken weinig achterom in dit land. Om dit soort programma’s beter te kunnen onderbouwen, is de lange termijn die ik noemde van groot belang. Niet in de laatste plaats omdat er mondiaal gezien nu meer mensen in steden leven dan op het platteland. De ontwikkeling van steden – ruimtelijk, sociaal, economisch – is daarmee een hot item.”

Speelt de internationale dimensie ook een rol in jullie visie op de stad? “Zeker. We zitten hier in Nederland niet op een eiland. De Nederlandse stad moet je in een Europese en zelfs mondiale context zien. Dat geldt voor Groningen, maar in principe ook voor elke andere stad. Je kunt geen geschiedenis schrijven zonder die context.”

“Ik ben vooral geïnteresseerd in gebouwen die zich op de lange termijn openvouwen naar de stad, die een bepaalde stedelijke cultuur stimuleren.”

issues 84

#07|07 living in the city


Van plekken naar de achterliggende processen

Terugkerend naar je eigen carrière en de rol van de stad daarbinnen: hoe is die fascinatie gegroeid? “Van huis uit ben ik kunsthistoricus, opgeleid in Nijmegen. Schilderkunst was mijn afstudeerrichting. Toen ik begin jaren zeventig hier in Groningen aan het kunsthistorisch instituut kwam werken, hadden ze nog geen architectuurhistoricus in dienst. Puur opportunistisch heb ik me toen in die richting ‘omgeschoold’, met daarbij de kanttekening dat ik de dingen altijd al integraal wilde zien. Architectuur vond ik bijvoorbeeld al langer interessant. Gaandeweg groeide mijn belangstelling voor de stad. Mijn proefschrift, over de ontwikkeling van de middeleeuwse Nederlandse stad, paste daarin. Ik deed onderzoek naar een Haarlemse schilder, die tegelijk ook architect was. In het archief van Haarlem vond ik bij toeval het complete archief van de stadsuitbreiding van Haarlem. Dat vond ik zo interessant, dat ik daarop ben doorgegaan. In het NWO-onderzoek mag ik nu ook weer teruggaan naar de 17de eeuw. Dat maakt het wel heel leuk.” Hoe heb je die integrale interesse voor de stad verder invulling gegeven? “Ik heb me nooit puur met de kunst en de architectuur an sich beziggehouden. Het gebruik van architectuur en de sociale kant. Dat vond ik net zo interessant. Daarom heb ik bijvoorbeeld altijd veel contact gezocht met stadssociologen en architecten zelf. Sommigen vinden dat een te brede opvatting voor een architectuurhistoricus, maar ik heb me bij die diversiteit altijd prettig gevoeld.”

Was dat ook de reden dat je destijds, eind jaren tachtig, bij de Werkgroep 5 x 5 terecht kwam? “5 x 5 was een project van in eerste instantie stadsbestuurders, zoals Adri Duivesteijn, en sociologen. Hun stellingname sprak mij aan. Voor de eerste keer werd een integrale aanpak van de stadsvernieuwing voorgesteld, waarmee feitelijk ook de overgang naar stedelijke vernieuwing werd gemarkeerd. Er was duidelijk onvrede met de stadsvernieuwing, die teveel een statisch en cijfermatig karakter had gekregen. Mensen als Ypke Gietema en John Wevers (respectievelijke wethouders van Groningen en Maastricht, red.) zagen in dat het zo niet goed ging en dat de insteek veel breder gemaakt moest worden, richting architectuur en cultuur bijvoorbeeld. Stadsvernieuwing was teveel een machine geworden. 5 x 5 heeft toen een aantal spannende bijeenkomsten georganiseerd. Later heeft dat voortgang gevonden in onder meer Europan.” Heeft het de deelnemende steden ook op het goede spoor gezet? “Dat denk ik wel. De bezinning die toen plaatsvond, heeft zijn uitwerking niet gemist. 5 x 5 had toch een soort laboratoriumfunctie. Er kon bijvoorbeeld anders over het aantrekken van goede architecten worden nagedacht. Er konden ook jonge architecten worden ingeschakeld, zoals Mecanoo in Rotterdam. Politici merkten dat ze daarin konden sturen. Als zij niet hoge eisen stellen, doet niemand het.”

85 issues

#07|07 living in the city


Een belangrijk moment van bezinning dus? “Er vond een reflectie op de gangbare praktijk plaats. Men ging nadenken: hoe maak je een stad? Dat vanuit het groeiende besef dat een stad meer is dan alleen woningen. Voordat Ypke Gietema in Groningen wethouder werd, lag de nadruk sterk op nieuwbouw aan de stadsrand en renovatie van de wijken rond het centrum. De binnenstad was echter helemaal buiten beeld geraakt. Gietema besefte toen dat Groningen de positie van de stad ten opzichte van het concurrerende platteland niet kon handhaven zonder de binnenstad op te peppen. Want de binnenstad liep op dat moment leeg. Bedrijven gingen weg en bewoners die het konden betalen gingen in Haren en Glimmen wonen. Doordat de gemeente actief ging investeren, onder meer in het Binnenstadsplan en de aanpak van de openbare ruimte, is daar verandering in gebracht. Er werden ook manifestaties gehouden om de stad voor het voetlicht te brengen. Maar het belangrijkste is dat Gietema en zijn ambtenaren de binnenstad weer wilden ontwikkelen als een aantrekkelijk woon- en werkmilieu.” Waar gaat het dan over, bij een aantrekkelijke binnenstad? “Over zaken als behoorlijke hotels, restaurants en terrassen. En winkels niet te vergeten. In de binnenstad van Groningen ging men op een gegeven moment niet meer winkelen, dat gebeurde in Helpman en Haren. Men vond het in de binnenstad onveilig. De goede winkels vertrokken daarop stuk voor stuk. Maar het ging ook over het in de binnenstad houden van de Universiteitsbibliotheek bijvoorbeeld en de rechtbank. Die wilden de stad al verlaten en daar heeft de gemeente – Gietema voorop – toen een stokje voor gestoken. “Zo hol je de stad uit!”. Met die stellingname ging hij de discussie aan. Gietema’s visie ging veel verder dan puur de architectuur. Hij wilde het centrum van de stad versterken. Niet om daarmee de regio te onderdrukken, maar om de leegloop te keren.” Dat moet geen gemakkelijke strijd geweest zijn. “Het ging er inderdaad niet altijd even zachtzinnig aan toe. De gemeente besefte dat ze kon sturen via de band van de stedenbouw en architectuur en deed dat ook met een hoge inzet. Over zaken als architectenselectie werd menig robbertje uitgevochten. Maar in andere steden gebeurde hetzelfde. In Rotterdam kwam het Park Hotel voor de nieuwbouw aan de Westersingel aan met een of andere niks-architect. Daar ging het stadsbestuur net zo lang voorliggen totdat Mecanoo de opdracht kreeg. In Groningen van hetzelfde laken een pak. “We verkopen onze beste locaties niet voor flauwekul”. Dat was de stemming bij de gemeente. Het was een attitude waarmee men risico’s liep, maar die nam men op de koop toe. De Openbare Bibliotheek wilde bijvoorbeeld ook naar de buitenwijk Paddepoel. Die kreeg een plek in de binnenstad en een ontwerp van de Italiaanse architect Grassi door de strot geduwd. Nu staat er een prachtig gebouw. In zo’n geval overheerst het publieke belang boven het private belang.”

issues 86

#07|07 living in the city

Het Groninger Museum is achteraf het keerpunt geweest? “Frans Haks wilde het museum aan het Hoornse Meer leggen, in Groningen Zuid. Gietema heeft daarop met zijn mensen de locatie in het Verbindingskanaal erdoor gedrukt. Dat was een gouden vondst, omdat daardoor een nieuwe, directe route vanaf het station naar de binnenstad werd gecreëerd. Het hele gebied ten zuiden van de binnenstad heeft daar een oppepper van gekregen. Zo is de Folkingestraat van een achterafstraat uitgegroeid tot de leukste winkelstraat van Groningen, zonder de bekende grote ketens. En het museum is uiteraard het bekendste beeldmerk van de stad geworden. Kortom: als gemeente kun je voorwaardenscheppend bezig zijn.”

“Het belangrijkste is dat Gietema en zijn ambtenaren de binnenstad weer wilden ontwikkelen als een aantrekkelijk woon- en werkmilieu.”


Van plekken naar de achterliggende processen

Maar wat betekent dat concreet? Hoe kan daar invulling aan worden gegeven? “Het begint met observatie. Heel goed kijken naar wie wat doet in de stad. Probeer dat eerst te begrijpen. De kern van de stad is dat deze voortdurend verandert. Bovendien zit er veel onder de oppervlakte. Neem de restgebiedjes in een stad, waar ‘creatieven’ bezig zijn. Daar gebeurt van alles! Die dynamiek, die kun je niet meer vastleggen met een blauwdrukplan dat 20 jaar vooruit kijkt. In plaats daarvan is een meer flexibel plan nodig, een plan dat prikkelt en uitdaagt. Begrijp me goed, ik ben geen voorstander van de neoliberale gedachte. Ik zie wel degelijk het gevaar van het particulier initiatief de basis te laten zijn van de stadsontwikkeling. Laissez faire is niet de oplossing. Dan krijg je dat soort rampen als nu in Rotterdam, waar marktpartijen voorstellen om de Lijnbaan-hoven vol te bouwen. Op zo’n moment is er alleen maar ruimte voor ‘marktwerking’ en dat is eendimensionaal. Minder overheid is niet een zaak van alles maar overlaten aan de vrije krachten van de economie. De stad mag daarentegen wel overgelaten worden aan de vrije krachten van de fantasie.”

Die rol van de gemeente als sturende partij in de ruimtelijke ordening staat nu ter discussie. Sommigen zeggen dat het sturen à la Gietema niet meer mogelijk is. “Dat klopt. Tegelijkertijd is het zo dat het in te simpele verhoudingen wordt neergezet. Het is óf de totale maakbaarheid van de stad óf ophouden met het maken van structuurplannen. Maar zo simpel is het in werkelijkheid niet. Het denken over een binnenstad zoals die in Groningen betekent vooral dat je greep moet krijgen op de krachten die in de stad aanwezig zijn. Wie of wat wil er iets in die stad en probeer daar aansluiting bij te vinden. Ik vind dat we de laatste tijd teveel vast zijn geraakt in gebiedsplannen. Er wordt te snel naar het planniveau ingezoomd. Het moet meer gaan over programma’s en strategieën.”

Ik begrijp nog niet goed wat je bedoelt. “Je moet zoeken naar de conceptuele krachten in de stedelijke vernieuwing. Dat betekent bijvoorbeeld dat je moet kijken naar de gebruikers in de stad zoals vervoersbedrijf Arriva, maar ook bijvoorbeeld naar de marktkooplui op de Grote Markt – die in Groningen altijd slecht behandeld zijn, maar dat terzijde. Ga met die mensen in gesprek over hoe zij tegen de stad aankijken en wat hun wensen zijn, in plaats van het direct over allerlei concrete plekken te hebben.” Wat je zegt is: heb ook oog voor de software van de stad. “Precies. Daar laat zelfs een stad als Groningen kansen liggen. Een goed voorbeeld is het beleid van de universiteit. Zij nodigt allerlei interessante mensen uit om hier lezingen en dergelijke te houden, maar daar kan nog veel meer mee gebeuren. Betrek die mensen bij het culturele debat in de stad bijvoorbeeld. Maar nee hoor, na een paar dagen zijn ze alweer gevlogen. Ook zoiets hoort naar mijn idee bij stedelijke vernieuwing. Maar de dienst R.O. van Groningen, waar ik overigens geen kwaad woord over wil spreken, heeft altijd op de hardware ingezet. Natuurlijk, je moet als gemeente nog steeds een structuurplan maken. Je moet het alleen anders invullen. Observerende stedenbouw, daar heb je ook weer historische kennis voor nodig. Anders kun je niet goed kijken. Dat betekent dat een gemeente ook andere mensen in haar apparaat moet aanstellen. En de bestuurders moeten zich in de stad begeven. Ypke Gietema zat niet voor niets zo vaak in de kroeg, omdat hij daar hoorde wat er leefde in de stad. Zijn ambtenaren kwamen daar ook vaak bij en dan werd er intensief over de stad gesproken.”

87 issues

#07|07 living in the city


Zeg eens B…

Stedelijke vernieuwing en leefbaarheid. Hoog genoteerd op vrijwel alle politieke en bestuurlijke agenda’s. Wie A zegt, moet ook B zeggen. Ambities zijn er genoeg. Tijd om ze in praktijk te brengen. En zo onze wijken, steden en regio’s fysiek, sociaal en economisch een impuls te geven. Wie goeie ideeën zoekt of wie ideeën en plannen wil omzetten in resultaat, vindt in ARCADIS een waardevolle partner. Vanaf het allereerste begin maken we werk van de haalbaarheid van uw plannen. We helpen u impasses in besluitvormingsprocessen te voorkomen of te doorbreken. En brengen vaart in uw projecten. We scheppen helderheid in complexe vraagstukken en projecten. Creëren draagvlak voor het te realiseren resultaat. Meer weten? Bel 026 3778 611. Of bezoek ons op internet: www.arcadis.nl/stedelijkeontwikkeling

Kantoren in: Arnhem, Amersfoort, Assen, Apeldoorn, Goes, Hoorn, Hoofddorp, Rotterdam, ’s Gravenhage, ‘s Hertogenbosch en Maastricht.

Imagine the result


Van plekken naar de achterliggende processen

Laten we nog eens een concreet voorbeeld bij de kop pakken. Het nieuwe Forum-gebouw in de Groningse binnenstad. Wat zijn daarbij jouw gedachten? “Men wil hier twee dingen: een nieuw gebouw, maar ook software: de synergie tussen verschillende stedelijke voorzieningen, zodat er levendigheid ontstaat. Dat is een gok, want een ingewikkeld proces. Bestuurders maken zich vaak meester van zo’n project, omdat ze willen scoren. Een gebouw als Forum moet een cultureel centrum worden, maar hoe doe je dat? Het gebouw zal er ongetwijfeld komen, maar zorg je ervoor dat tegen die tijd de invulling ervan afgestemd is op de stad anno 2013? Met andere woorden: hoe gaan we als stad naar dat gebouw toegroeien? Met het Groninger Museum is dat bijvoorbeeld goed gelukt. In de aanloop naar de opening werden al allerlei manifestaties gehouden, zoals het project Stadsmarkeringen, om de stad voor te bereiden op de komst van het museum. Inmiddels heeft de stad een behoorlijke traditie in het ontwikkelen van grote, complexe projecten, maar er moet méér gebeuren. Bij een gebouw als Forum moet je nu al beginnen met het ontwikkelen van de goede software, wil je straks niet opgescheept zitten met een totaal achterhaald gebouw.” Minder de nadruk leggen op architectuur sec, beluister ik hier. “Voor een levendige stad heb je niet alleen toparchitectuur nodig. Het gaat vooral om een visie op de gebruiksmogelijkheden van de stad. Ik merk het aan mezelf: mijn belangstelling voor architectuur als buitenkant vermindert met de dag. Ik ben vooral geïnteresseerd in gebouwen die zich op de lange termijn openvouwen naar de stad, die een bepaalde stedelijke cultuur stimuleren. En dat zijn vaak niet de één op één invullingen waar bestuurders zo gek op zijn. Het Groninger Museum is daar een goed voorbeeld van, omdat het zo onorthodox is. Juist daardoor is het het beeldmerk van de stad geworden. Het opende mensen de ogen: hé, zo kan het ook. Die kant van de architectuur vind ik fascinerend.” De Groningse binnenstad is het afgelopen decennium helemaal opgepept. In hoeverre groeit dan de kans op verdringing? Met andere woorden: worden de minder gefortuneerde gebruikers er dan uitgedrukt? “In Groningen is destijds veel studentenhuisvesting in de binnenstad gerealiseerd, onder meer om de leegstand in kantoorgebouwen tegen te gaan. Dat zorgt voor veel dynamiek in de stad en het zorgt ervoor dat het proces van gentrification minder hard gaat.”

“Minder overheid is niet een zaak van

Levendigheid in de stad wordt vaak met drukte geassocieerd. Maar hoe belangrijk is de tegenhanger: rust en stilte? “Heel belangrijk. Het is fantastisch als er ook rust is in de stad. Groen is daar bijvoorbeeld ook heel belangrijk in. Niets is genereuzer dan een stille binnenstadstuin. Het groen in de stad is het meest groen, omdat er niet zoveel van is. Toch is het vaak een hele toer om het groen dát er is, overeind te houden. De druk is groot en voor de verkeersambtenaren is iedere boom een potentiële botsing. Ik hoorde laatst op de radio dat men in Gelderland alle bomen langs provinciale wegen wil gaan kappen, om die reden. Ongehoord! Ik zou dat erger vinden dan de aanleg van al die bedrijventerreinen. Het is typisch het risicomijdende gedrag dat veel bestuurders op dit moment tentoonspreiden. In de stad is dat eveneens een gevaar. In Groningen is bijvoorbeeld de plantsoenendienst uitbesteed aan een extern bedrijf. Daardoor gaat het collectief geheugen over het groen in de stad verloren. Op een gegeven moment wordt er door de gemeente alleen nog maar geregisseerd. Nogmaals, geen kwaad woord over de gemeente Groningen. Mensen als Niek Verdonk en Arie Wink, dat zijn goede trekkers. Maar ook zij kunnen niet voorkomen dat er kennis weglekt en dat er heel veel bestuurlijke druk is, gericht op de korte termijn. Daarmee moet een stad enorm oppassen.”

26 visies op de stad Ter gelegenheid van het afscheid van Ed Taverne van de Rijksuniversiteit Groningen bracht Uitgeverij 010 in 2006 een boek uit met 26 visies op de stad, onder redactie van Mieke Dings. ‘De Stad’, zo is het logischerwijs getiteld. De 26 essays belichten verschillende kanten en ‘lagen’ van de stad. Van de ‘versterkte stad’, de ‘gezonde stad’, via de ‘krimpende stad’ tot aan de ‘inspraakstad’. Samen geven de auteurs een beeld van een fenomeen dat blijkbaar uitnodigt tot geheel persoonlijke reflectie. De publicatie sluit af met een biografie van Ed Taverne. Verplicht leesvoer voor aankomende geografen stadsgeografie en aanverwante disciplines!

alles maar overlaten aan de vrije krachten van de economie.”

89 issues

#07|07 living in the city


Het Leidseplein Amsterdam Het plein is het plein als het er op staat. Het hoofdstedelijke Leidseplein beperkt zich dus niet tot het megaterras aan het einde van de Leidsestraat. Het strekt zich, volgens de straatnaambordjes, helemaal uit tot aan de Stadhouderskade. Daarbij neemt het de plattegrond aan van een dikke fles die zich versmalt in een lange hals. Niet direct de vorm die aan een plein doet denken, maar een kniesoor die daar op let. Want het Leidseplein, veelvuldig bezongen in vaderlandse levensliederen, bruist nog altijd. Op een wat koele woensdagavond in juli zit het terrasdeel er om negen uur behoorlijk vol. Jong en oud, toeristen en Nederlanders, alles zit door elkaar. Hoewel lezers van laten we zeggen de VPRO-gids zich hier niet laten zien. Het aanbod van kroegen is, ondanks de flinke hoeveelheid (we tellen er minstens twaalf), dan ook eenzijdig

te noemen. Waarschijnlijk kun je in elk etablissement tijdens grote voetbaltoernooien ‘live’ naar wedstrijden kijken, vergezeld van oergezellige en in het oranje gehulde landgenoten. Maar op het plein zelf kun je voor veel meer terecht, waaronder geld uit de muur en een zakje wiet.

Wat het Leidseplein echt interessant maakt, is de combinatie van ‘high’ en ‘low culture’. Zo ligt de verzameling ‘platte’ kroegen direct naast en tegenover de Stadsschouwburg, filmhuis Cinecenter en cultureel centrum De Melkweg. De Burger King bevindt zich slechts enkele panden verwijderd van de, sinds het vertrek van speculant Sjoerd Kooistra in oude glorie herstelde, Oesterbar. En de schreeuwende lichtreclames aan de gevels en op de daken contrasteren op kosmopolitische wijze met de grandeur van het rijzige Hirschgebouw en het art déco Hotel Americain aan de overzijde. De voetbalsfeer op het terrasdeel vindt op de avond van het ISSUES-bezoek op een ander deel van het plein een tegenhanger in een prachtig flamenco-optreden, dat plaats blijkt te vinden in het kader van ‘Amsterdam, Feel the Rhythm’. Al met al ademt het Leidseplein in de zomer een sfeer die niet anders dan dynamisch en internationaal genoemd kan worden. Het is op zijn zachtst gezegd dan ook jammer dat dit levendige, theatrale geheel om de paar minuten op levensgevaarlijke wijze onderbroken wordt door de tramlijnen 1, 2 en 5 die er dwars doorheen rijden. De trambaan snijdt het plein doormidden en ontneemt het daarmee een groot deel van haar charme. Vanaf de Lijnbaansgracht wurmen auto’s zich ook nog eens over een smal ventweggetje tussen terrassen en schouwburg door. Een onbegrijpelijke situatie. Er schijnt een verkeerskundige studie gaande te zijn, maar de discussie daarover sleept zich naar goed ambtelijk gebruik al jaren voort. Mocht dit in de toekomst echter leiden tot omlegging van de verkeersstromen, dan beschikt Amsterdam met het Leidseplein over een plek die helemaal past bij de internationale pretenties van de stad.

De Grote Terras pleinentest 2007 Tekst en beeld Marc Mijer

issues 90

#07|07 living in the city


De Grote Markt Almere Als een UFO torent de kunstig gevormde, groene overkapping van het podium boven de Grote Markt uit. Een handig baken voor de gedesoriënteerde bezoeker, die vrijdagmiddag tegen borreltijd vanuit de parkeergarage onder de Citadel bovengronds komt. Bewegwijzering ontbreekt en de nieuwe centrumuitbreiding is zo ruim van opzet dat alles op een plein lijkt. Gelukkig kan een ‘local’ de ISSUESreporter op de UFO wijzen. Binnen een minuut is het plein van bestemming bereikt. Een openbare ruimte met zo op het oog de afmeting van twee voetbalvelden strekt zich uit. Wat opvalt, is dat het flinke oppervlak lekker leeg is gelaten. Terwijl het tegelijkertijd toch vol staat met één kolossaal ding (het over rails verrijdbare podium) en een heleboel dingetjes: tientallen paaltjes in het midden van het plein, bankjes, plukjes fietsenrekken, acht in slagorde opgestelde vuilcontainers, groepjes door netten omspande kastanjebomen, een loempiastalletje en het onvermijdelijke kunstwerk. In de donkergrijze straatstenen zijn honderden metalen ‘knoppen’ verzonken, waardoor de (misleidende) indruk ontstaat dat het plein bezaaid is met zwerfvuil. De terrassen schurken voornamelijk aan de zonnige oostzijde tegen elkaar aan. Ze behoren toe aan een enkele kroeg, maar voornamelijk aan etablissementen die de ambitie hebben om méér te zijn: naast de ‘grand cafés’ wordt het etiket ‘club’ meerdere malen gebezigd. In die categorie springt Anno in het oog, dat behalve café en club ook nog hotel is. Het terras van Anno bestaat uit picknicktafels en ander hip meubilair zoals loungebanken. Dat trekt navenant publiek. De belendende rij collega’s krijgt bezoek van de gewone man/vrouw. Die doelgroep kan tot vanavond blijven zitten, want dan treedt Wolter Kroes op in de kroeg 1e Rang. Het plein kent na zonsondergang wel meer vertier. In de

zomer zijn er gratis openlucht bioscoopvoorstellingen en diverse feesten. Door het jaar heen leent De Grote Markt zich voor vele grootschalige manifestaties, zoals het Flevoland Bevrijdingsfestival, de LG Almere Auto Rally, de Rabo Streetball Tour, een theaterfestival en een ijsbaan. En natuurlijk is er twee keer per week markt.

Maar zonder al die evenementen ligt het plein er toch wat desolaat bij. Ondanks de ruim aanwezige horeca (bij elkaar zo’n vijftien cafés en eetgelegenheden van divers allooi, aangevuld met een coffeeshop en een casino) straalt het plein in de namiddag en vooravond een provinciale rust uit. Maar dat is meteen ook de grote charme van De Grote Markt. Toeristen zijn in geen velden of wegen te bekennen en dus is het plein voor de Almeerders zelf. Dat brengt een prettige variant van gemoedelijkheid met zich mee. Reuring is er toch wel, omdat (naar voorbeeld van de hoofdstedelijke grote broer?) ook De Grote Markt doorsneden wordt door een verkeersadertje. Het advies aan de Almeerder bestuurders luidt hetzelfde als in Amsterdam: afsluiten die weg. Dan kunnen die tientallen paaltjes die eromheen staan en waar je je nek over breekt meteen ook uit de grond getrokken worden.

Ze vormen belangrijke centra van levendigheid in de stad: pleinen vol terrassen waar inwoners, dagjesmensen en toeristen door elkaar heen genieten van hun horecamoment. Wat hebben deze plekken de bezoekers te bieden? ISSUES nam de proef op de som en bezocht vier terraspleinen, in Amsterdam, Almere, Haarlem en Nijmegen.

91 issues

#07|07 living in the city


Het Klokhuisplein Haarlem Verscholen achter de immense Sint Bavokerk, maar niet in de schaduw ervan, ligt het Klokhuisplein. Er bevindt zich slechts één, zij het behoorlijk groot terras. De uitbater is café/brasserie/restaurant/hotel Stempels, dat zijn naam waarschijnlijk dankt aan het feit dat het gehuisvest is in het voormalige pand van ‘s lands gelddrukker Joh. Enschede. Het terras baadt aan het eind van een zomerse middag in het zonlicht en weet zich aan weerszijden vergezeld door de kleine terrassen van La Plume (aan de Lange Veerstraat) en In den Uiver (aan de Riviervischmarkt). Het biedt een prettig en relatief rustig contrast met de hectiek van de aan de andere kant van de kerk gelegen Grote Markt. Ook lijkt het Klokhuisplein het beste van twee andere terraspleinen in zich te verenigen: de grootstedelijke levendigheid van het Amsterdamse Leidseplein (maar dan zonder het circusgevoel en de hordes toeristen) en de knusheid van de Grote Markt in Almere (maar dan zonder de polderlijke leegte en de onvermijdelijke ijzigheid van gebouwen die historie en karakter ontberen). Aan de tafeltjes schettert het ABN je om de oren, precies zoals je van beschaafd Haarlems publiek zou verwachten. Als de rust van het autovrije gebied enigszins verstoord wordt door een voorbij scheurende motorfiets, leidt dat in de vorm van geïrriteerde blikken tot ouderwetse en gemeenschappelijk beleden verontwaardiging. Verder geniet jong en oud van de zon en de drank. Moderne, voorbij fietsende en flanerende jonge ouders completeren met hun kinderen het beeld van een soort klein Amsterdam. Dat geldt ook voor het culturele aanbod. Naast het terras ligt stadsschouwburg De Philharmonie en om de hoek staan de kunsthallen.

issues 92

#07|07 living in the city

Na vijven verschijnen er wat herenkostuums en mantelpakjes in het straatbeeld. Diverse vrijmibo’s (vrijdagmiddagborrels, red.) schieten uit de startblokken. Ze versterken de indruk dat het Klokhuisplein vooral bevolkt wordt door de mensen die hier wonen en werken. Daardoor ontstaat een fijn soort knusheid. Mensen kennen elkaar, of weten althans heel goed te doen alsof.

Wanneer er op deze centrale plek van Haarlem iets te doen is, lift het kleine Klokhuisplein gewoon mee met het vertier dat zich grotendeels op de Grote Markt afspeelt. Op de vrijdagmiddag dat ISSUES hier een biertje drinkt, vindt het Haarlems Jazzfestival plaats. Eén van de podia staat op het Klokhuisplein. Ook tijdens het twee weken eerder gehouden Haarlem Culinair, zo vertelt een inwoner, stonden hier diverse eetstalletjes. En zo steelt dit plein het hart van uw reporter. Na enig zoekwerk wordt er gelukkig ook nog een minpuntje gevonden. Een vuurrode glasbak, maa tje stadionconcert, detoneert flink met de authentieke uitstraling. Maar waarschijnlijk staat dat ding daar tijdelijk, in verband met het jazzfestival. Dat geldt niet voor de verzonken afval-, papieren glascontainers die ook op het pleintje staan. Ze zijn blijkbaar vol, want ze worden omringd door kartonnen dozen met oude kranten en tientallen lege flessen. Geen gezicht. Maar slechts een kleine smet op een bijzonder charmante plek.


De Grote Markt Nijmegen Je kunt het, gezien de tragische achtergrond, niet tegen de stad gebruiken. Maar het Amerikaanse vergissingsbombardement in februari 1944 doet de bezoeker van De Grote Markt in Nijmegen nog altijd pijn in de ogen. Wie van zuidoost naar noordwest kijkt, kan niet anders dan onder de indruk zijn van de goed geconserveerde middeleeuwse allure van dit plein. De oude waag (anno 1612) en de twee poortjes van de kerkboog (1605) zijn prachtig. De St. Stevenskerk (uit 1593) torent majestueus boven dit alles uit. Helaas blijft dit beeld voor de terrasbezoekers min of meer onzichtbaar. De terrassen bevinden zich aan de noordzijde en kijken dus uit op het deel van het plein dat na de tweede wereldoorlog noodzakelijkerwijs herbouwd moest worden. Dat heeft vorm gekregen in een zeer zakelijke, grauw-witte megagevel waarachter V&D en Hema schuilgaan. Enige waarde kan deze proeve van genadeloze wederopbouwarchitectuur niet ontzegd worden. Maar het detoneert afschuwelijk met de rest van het plein. Voor de door sommigen bekritiseerde Poolse aanpak, waarbij het door de Duitsers vernietigde oude centrum van Warschau steen voor steen werd herbouwd, valt toch wel wat te zeggen.

als brasserie The Scene. Op dat terras is de leeftijdscategorie 18-35 te vinden. De andere terrassen worden voornamelijk bevolkt door oudere bezoekers en gezinnen. Dagjesmensen, die op de zondagmiddag dat uw reporter hier neerzeeg wellicht afkwamen op een middeleeuws festival dat zich aan weerszijden van het plein afspeelde. Een speciale vermelding verdient Eet- en Drinkhuys

De Waagh, gevestigd in – hoe kan het anders – de oude waag. De gasten op het immense terras schuiven tegen zevenen met het glas in de hand en een glimlach op het gezicht het restaurant binnen. Daar zijn de plafonds, de bogen, de verlichting en de bestrating zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat gelaten. Het levert een zeer sfeervol geheel op. De vriendelijke bediening en idem geprijsde spijzen sluiten daar mooi op aan. De schok is dan ook groot als bij het verlaten van De Waagh de gevel van Hema en V&D weer opdoemt. Maar er is hoop. Dit voorjaar wist wethouder Depla te voorkomen dat het gebouw, in tegenstelling tot 22 andere wederopbouwpanden, de status van beschermd stadsbeeld kreeg. “Mogelijk is er, op de plek waar nu de Hema en de V&D staan, in de toekomst ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de geest van toen. Dus met mooie gevels, maar wel met een moderne touch.” We wachten in spanning af.

Terug naar Nijmegen. Het centrum van de stad is oergezellig en het centrum van het centrum, de autovrije Grote Markt, draagt daar een flinke steen aan bij. Hoewel er behalve de terrassen weinig te beleven lijkt, is het toch een levendig plein. De ongeveer acht horecagelegenheden beschikken over gezellige terrassen die tezamen ruimte bieden aan honderden mensen. Het aanbod bestaat voornamelijk uit lekker stoffige, huiskamerachtige kroegen als Marktzicht en De Derde Kamer. Maar er is ook een iets moderner etablissement

Het eindoordeel

prijs biertje

totaalomvang kroegaanbod

overig vermaak

oordeel

terrassen

Leidseplein Amsterdam

2,50

XL

groot maar eenzijdig

ruim aanwezig

7

Grote Markt Almere

2,20

L

gevarieerd

aanwezig

7

Klokhuisplein Haarlem

1,90

M

klein maar fijn

aanwezig

9

Grote Markt Nijmegen

2,-

XL

klein en gevarieerd

weinig

8

93 issues

#07|07 living in the city


De keuken met een eigen accent Luxe, wooncomfort, kwaliteit, keuzevrijheid, flexibiliteit! Allemaal zaken die steeds belangrijker worden in de huidige markt van (ver)huur en (ver)koop. Kiest u voor Bruynzeel Keukens dan kiest u voor

10 Jaar garantie ĂŠn levenslange onderhoudsservice

een perfecte partner die door haar jarenlange

Alle Bruynzeel Keukens worden in de eigen, ISO

Bruynzeel Keukens

ervaring een enorme knowhow heeft opgebouwd.

gecertificeerde, fabriek geproduceerd. Buiten de

Drebbelstraat 7

Het resultaat: een uitstekend rendement op uw

10 jaar garantie op al onze keukens heeft u bij

Bergen op Zoom

investering ĂŠn een zeer tevreden huurder die

Bruynzeel de garantie van een levenslange

T: 0164 - 285 000

al zijn wensen op het gebied van luxe en woon-

onderhoudsservice.

E-mail: bruynzeelboz@bruynzeel.com

comfort in vervulling heeft zien gaan.

Kijk op www.bruynzeel.com voor meer informatie.


Op zoek naar de [ver]leven[dig]de stad

95 issues

#07|07 living in the city


Deelnemers aan het debat Zef Hemel sinds drie jaar adjunct-direc-

als stedenbouwkundige en veel gedaan in de

stedenbouwkundige.” Het bureau heeft een voor-

teur van de Dienst Ruimtelijke Ordening van de

transformatie van steden. Van de stalinistische

liefde voor figuratieve architectuur. “Het verwijt

gemeente Amsterdam. Geeft leiding aan 260

manier in de stadsvernieuwing tot de stedelijke

van populisme raakt ons niet.” Grote belangstel-

ontwerpers, planologen, geografen en andere

vernieuwing anno 2007, met ook bijvoorbeeld de

ling is er voor de ‘leesbaarheid’ van de stad: die

disciplines (‘het grootste stedenbouwkundig

herontwikkeling van verouderde gebouwen zoals

is in veel steden een probleem. Om dat goed te

bureau van Nederland’). DRO is bij veel projec-

de Timorschool en Het Sieraad in respectievelijk

krijgen moet de relatie tussen binnen en buiten

ten betrokken, zoals de Zuidas en de IJ-oevers.

Amsterdam Oost en De Baarsjes.

goed worden onderzocht, moet het wonen een

Levendigheid is een belangrijk issue voor de

Astrid Sanson directeur stads-

monofunctioneel kantorengebied te ontstaan.

ontwikkeling bij de Dienst Stedenbouw en

et cetera. “Dergelijke puzzels vinden we erg leuk

Deze ontwikkeling is op tijd gekeerd, omdat het

Volkshuisvesting (dS+V) in Rotterdam. Bij de

en misschien nog wel leuker dan sec een gebouw

denken over de stad op een interessante manier

dS+V zit de hele ‘keten’: van beleid, ontwerp

maken.”

evolueerde. “Heel wat planologen hebben hun

tot en met vergunningen en handhaving. De

pennen erop stuk gebeten om aan te geven hoe

dienst voelt zich verantwoordelijk voor de inte-

Frank van Genne directeur Onderzoek en

je hier wél een levendig gebied van kunt maken.”

grale kwaliteit van de stad. Sanson heeft zwaar

Innovatie bij ontwikkelaar AM en parttime lector

Hemel is tevens bestuurslid van Stichting Forum

getrokken aan de totstandkoming van de recent

Vastgoed aan de Hanzehogeschool in Groningen.

Stedelijke Vernieuwing.

gepubliceerde Stadsvisie. Intentie hiervan: een

Heeft in andere steden en regio’s gewerkt dan de

aantrekkelijke woonstad en sterke economie.

andere aanwezigen; meer in de noord-oostelijke

Voelt zich een randstedeling: opgegroeid in

periferie. Van Genne is binnen AM nadrukkelijk

tect maar beland in de onderzoekswereld. Geeft

Amsterdam, architectuur gestudeerd in Delft,

bezig geweest met de vraag: ‘hoe worden we een

leiding aan bureau Urban Fabric en probeert in

gewerkt in onder andere Delft, Amsterdam,

betere opdrachtgever?’. Visiegericht ontwik-

opdracht van overheden en andere opdrachtge-

Leeuwarden en Den Haag en daar ook wonend.

kelen is daarbij het centrale begrip: de doeltref-

vers locaties scherp in beeld te krijgen op het

Kijkt ook zo naar het functioneren van de stad.

fende combinatie van doelgroep, plek en concept.

gebied van onder meer de cultuurhistorie. Om

“Steden zijn onderling anders en vragen een

Om daarmee sneller het ontwikkelingsproces

daarmee te werken aan vitale steden. Merkt

eigen aanpak. Ze hebben een eigen aantrek-

te kunnen doorlopen en beter ‘raak’ te kunnen

op over levendigheid dat er veel verschillende

kingskracht. Daar moet je secuur naar kijken.

schieten. Ziet Groningen als de ene grote stad

definities van bestaan en dat de vraag is hoe

Maar er is ook aandacht voor de samenhang in de

van het noorden, maar wijst evenzeer op de

levendigheid precies werkt. Veel erfgoedsteden

Randstad nodig.”

mythen over Groningen: “Ik hoor ook verhalen

Paul Meurs van huis uit restauratie-archi-

komen op de Unesco-lijst omdat ze levendig zijn,

niet te hoog worden weggestopt in een gebouw,

van mensen die liever in Sneek of Haren gaan

maar daardoor treden mechanismen in werking

Sjoerd Soeters architect en partner in

die dit weer aantasten: teveel toestromende

Soeters Van Eldonk Architecten. Is naar eigen

wil Van Genne zich verdiepen, onder meer met

toeristen, te sterk stijgende prijzen voor grond

zeggen 20 jaar geleden ‘verdwaald geraakt in het

verschillende onderzoeken.

en vastgoed. De tweede baan van Meurs is het

urban design’. Oftewel stedenbouw op de kleinere

hoogleraarschap aan de TU Delft, voor de leer-

schaal. Het bureau doet wel grotere gebieden,

Jaap Modder voorzitter dagelijks bestuur

stoel Restauratie. De transformatieopgave van

maar niet in termen van infrastructuurtracés

Stadsregio Arnhem Nijmegen (KAN). Tevens

de stad staat daarbij centraal: hoe kun je de

en dergelijke (“Hoe die buslijn moet lopen: geen

begenadigd columnist in onder meer vakblad

bestaande stad behouden, maar toch vitaal hou-

idee”). “We hebben de stelling betrokken dat we

Building Business. Tijdens het gesprek in blijde

den?

niet beginnen met het ontwerpen van gebou-

afwachting van het SMS-bericht of de Arnhemse

wen, maar met de ruimtes tussen die gebouwen.

binnenstad tot ‘beste binnenstad van Nederland’

Daarmee vullen we het gat tussen stedenbouw

zou zijn gekozen – wat inderdaad gebeurde.

Wienke Bodewes algemeen directeur

relatie hebben met de openbare ruimte en dus

DRO’ers. Bij de Zuidas dreigde bijvoorbeeld een

Amvest. Heeft hoofdzakelijk in twee ste-

en architectuur.” De architectuur wordt in een

den gewerkt: Rotterdam en Amsterdam. In

stedenbouwkundig plan niet verder uitgewerkt

Rotterdam aan de publieke kant, in Amsterdam

dan massa’s en volumes, maar de openbare ruim-

eerst aan de kant van een corporatie (Ymere) en

te wordt wel nader uitgewerkt. “Al met al werken

nu bij een ontwikkelende belegger. Afgestudeerd

wij een slag gedetailleerder dan de klassieke

issues 96

#07|07 living in the city

winkelen.” Wat willen mensen werkelijk, daarin


Veel levendiger konden we de locatie voor ons gebruikelijke rondetafelgesprek niet uitkiezen. De vierseizoenenkamer van het 1ste Klas Restaurant op spoor 2b van station Amsterdam Centraal. Binnen de serene rust van de weldadig gelambriseerde hoge ruimte, buiten de hustle and bustle van reizende mensen. De vergelijking met de stad – waar drukte en stilte elkaar ook kunnen afwisselen – dringt zich op. Aan tafel buigen zes gasten van divers pluimage en gespreksvoorzitter Jaap Modder zich over een veelheid aan kwesties. Kun je eigenlijk wel spreken over de levendige stad? Is het niet beter om het te hebben over levendigheid in de stad? Dat soort existentiële vragen. Maar komen er ook antwoorden? Voor de toegankelijkheid en om de snelle lezer te pleasen hebben we het discussieverslag geknipt in negen goed gedoseerde blokken. De conclusie verklappen we vast: dit was een discussie die alle kanten op vloog. Ongelooflijk levendig en bij vlagen onnavolgbaar. Blijkbaar roept het leven in de stad die wijde schakering aan emoties (‘De stad is voor mij vooral geluid.’) op. Lang leve de kakofonie van drukte en stilte.

Tekst Kees de Graaf Beeld Nout Steenkamp/FMAX

97 issues

#07|07 living in the city


1 Lezen over levendigheid in de stad De rubriek met boeken maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van ISSUES. Welke boeken moeten daarin deze keer worden opgenomen? Wat adviseren de aanwezigen? Naast vakboeken is ook literatuur toegestaan. Modder noemt bijvoorbeeld ‘Verre Jaren’ van Konstantin Paustovskij, waar in een prachtige scène bloesem van de kastanjes een tram in waaien. En ‘The adventures of Augie March’ van Saul Bellow, dat zich afspeelt in Chicago. Meurs noemt ‘The fall of public man’ van Richard Sennett, een klassieker over de herontdekking van de sociale dimensie van de stad. Ook is hij onder de indruk van een roman over São Paulo, waaruit blijkt dat iedereen dezelfde stad op een andere manier ervaart (Ecléia Bosi, Memória e sociedade, lembranças de velhos, - Geheugen en maatschappij, herinneringen van ouderen). In de vakliteratuur is het opvallend dat vaak slechts één element (‘The Tourist City’) van een stad wordt belicht, aldus Meurs. “Als iemand de stad in wetenschappelijke termen probeert te vangen, verschraalt het vaak direct. Het blijkt lastig de hele stad in één beschrijving te vatten.” Hemel denkt niet lang na en komt met ‘The crucified city’ van Peter van Greenaway: “Daar verbleken de boeken van Mike Davis bij”. Maar dé klassieker is voor Hemel ‘The death and life of great American Cities’ van Jane Jacobs: het hele recept voor een levendige stad staat erin. (Van Genne is het er mee oneens: “Dat boek is echt niet meer van deze tijd. Dan hebben jullie de netwerksamenleving echt niet doorgrond.”) Astrid Sanson vraagt zich hardop af wat een levendige stad eigenlijk is en ziet een organisme voor zich waar van alles gebeurt. Ze is verbaasd over de snelheid waarmee steden zich ontwikkelen: “Ik las laatst Eline Vere van Couperus en die wereld is al zo ver weg van de stad van vandaag de dag. Mensen die het rijtuig

nemen om een afstand van twee straten te overbruggen! Dat intrigeert me.” Overstappend op de DVD-rubriek van ISSUES noemt Sanson ‘Lost in translation’, een film die Tokio van bovenaf en ’s nachts liet zien. “In films over New York zie je het thema levendigheid uiteraard ook terugkomen.” Soeters haakt erop in en wijst ‘Playtime’ van Jacques Tati aan: “Een zo fundamentele kritiek op alles wat er aan onzin in de steden door het modernisme is aangericht.” Doorpakkend naar het geschreven woord kiest Soeters voor ‘Collage City’ van Colin Row en de nodige Engelse vakliteratuur, zoals Gordon Cullen over ‘Townscapes’ en het begrip ‘serial vision’. “Recent hebben docenten aan de universiteit van Leeds een interessant boek geschreven over de vraag wat plekken verbindt en hoe je een aangename plek in een stad kunt maken. Dat is ingewikkelde materie. Vooral lastig omdat het veel verbeeldingskracht vergt om de boodschap uit de letters te halen. Het is via schrijven en lezen bijna niet uit te leggen. Je moet gaan lopen door een stad om het te ervaren.” Wat dat betreft wijst Soeters op een zeer instructieve DVD van de Deense stedenbouwkundige Jan Gehl, die laat zien waarom bepaalde stedelijke ruimtes wel werken en andere niet. “Dat is het beste voor de instructie.” Tenslotte slaat Soeters iedere week wel een keer ‘Le Piazze’ open, waarin alle Italiaanse pleinen worden gedocumenteerd. Frank van Genne houdt het op ‘Steden vroeger en nu’ van Marlite Halbertsma. “Bijzonder daarin is de relatie tussen de economische drivers van een stad en de stedenbouwkundige concepten die daaruit voortvloeien, maar die zinloos worden omdat de economische functies ophouden te bestaan en vervangen worden door andere. In binnensteden leidt dat nu tot disneyfication: we verwijzen naar dynamiek van vroeger. De werkelijke dynamiek heeft grote delen van de stad al lang verlaten, wees je dat bewust.” Soeters: “En wij bouwen dat Disneyland, schaamteloos.”

Jaap Modder

“Hoeveel evenementen kan een

stad hebben? Hoe meer, hoe beter lijkt

in veel steden het credo.”

issues 98

#07|07 living in the city Astrid Sanson

Sjoerd Soeters


2 Het vraagstuk van sturing en invloed In hoeverre is het leven in de stad van bovenaf te sturen? En is levendigheid bijvoorbeeld te ontwerpen? Van Genne opent hier met de stelling dat levendigheid altijd tot stand komt vanuit een bepaalde ‘constraint’: er is een rivier, er komt een brug, er ontstaat handel, er komen mensen bij. “Dat gebeurt eerst spontaan en op een gegeven moment wil men dat gaan orkestreren. Maar nogmaals: als de werkelijke business inmiddels elders is, ben je bezig de fysieke vorm – de stad – kunstmatig in stand te houden. Europese binnensteden zijn gedoemd pure toeristensteden te worden. Het zijn commerciële ondernemingen geworden, die commercieel gepland moeten worden. Dan heb je het dus al snel over management.” Zef Hemel vindt dat niet echt een fijn woord, managen. “Sfeer is niet te managen in een stad. Daarom zijn steden ook zo fascinerend. Zelfs met zo’n grote dienst als wij hebben, blijft de stad soms

ongrijpbaar.” Maar ook Soeters beantwoordt de vraagstelling bevestigend. Je kunt een beetje sturen, zegt hij, refererend aan theorieën van Darwin en anderen over de mens als ‘sociaal dier’ dat instinctief reageert op de omgeving. “Daar zouden we met zijn allen veel meer kennis van moeten nemen, van dat gedachtegoed. Mijn ervaring is dat je altijd streeft naar het beste concept dat je naar je vermogen kunt neerleggen, de best guess. Totaal planbaar is niets in het leven. Bovendien zijn er altijd mensen die tijdens de rit jouw concept beïnvloeden.” Soeters verwijst in dit verband naar het werk van Christopher Alexander, die zocht naar manieren om gebouwen en stedelijke ruimtes tot leven te wekken. In publicaties als ‘Pattern Language’ gaf Alexander aan welke vormen (een stoep, een bank) wel werken en welke niet. “Die kennis over antropologie, gedrag en biologie ontbreekt ten ene male op onze architectuuropleidingen en dat is een fatale misser.”

3 De goede en minder goede voorbeelden Wat zijn levendige steden? In Nederland worden altijd Maastricht, Groningen en Amsterdam genoemd, maar zijn er meer? Het buitenland mag ook. En moet de stad als geheel levendig zijn? Van Genne maakt op dit punt een belangrijke opmerking: “Als het over ‘de stad’ gaat, heb ik daar moeite mee. Een stad bestaat uit een aantal specifieke plekken en knopen. Daar is het levendig, maar honderd meter verder kan het heel rustig zijn. Dát is de kern van

steden. Geluid bijvoorbeeld: op de ene plek veel, op de andere plek weinig. Levendigheid is dus wezenlijk, maar het hoeven geen compleet levendige steden te zijn.” Bodewes onderschrijft dit: “Je zoekt de dynamiek, maar ook de rust. Vanuit de hoofdstraat in Barcelona even zo’n binnenhof ingaan en daar rustig een kopje koffie drinken. Je wilt je ook even kunnen terugtrekken uit de hectiek.” Dublin is de keuze van Zef Hemel: lekker ‘krioelend’ druk op straat, multiculti, mensen die vroeg naar de kroeg gaan. “De enorme gelukzaligheid die je op straat voelt, heerlijk. Hier is het vaak zo

Paul Meurs

“Groot, druk en vol is nog geen

levendigheid. Dan vind ik kleinere steden

vaak veel interessanter.”

>

Wienke Bodewes

Zef Hemel

99 issues

#07|07 living in the city


zuur, zo verveeld.” En São Paulo dan, vraagt Modder aan Braziliëexpert Meurs: “Groot, druk en vol hoeft nog geen levendigheid te betekenen. Ik vind kleine steden in dit verband net zo interessant. Ook daar tref je variëteit, ontmoeting, verschillen. Een stad als Djennee in Mali bijvoorbeeld, met 20.000 inwoners. Ik ben er nooit geweest, maar vermoed dat het er heel levendig is. In Nederland vind ik steden als Deventer en Den Bosch interessant. Amsterdam en Groningen zijn de clichés. Andere steden hebben die kwaliteiten ook.” Meurs maakt in dit verband een onderscheid tussen steden die een toeristische bestemming vormen en steden die een levendigheid hebben voor de bewoners zelf. “Dat is een cruciaal verschil.” Soeters trekt deze lijn door, door te verhalen over een tiendaagse autotocht die hij dit voorjaar langs alle steden van Noord Italië maakte. “Het stadje Caprarola, gelegen op een spitse wand en met één hoofdstraat die steil omhoog loopt. Tegen zes uur ’s avonds kwam ik daar aan, om een project van de architect Vignola te bekijken. Wat blijkt: iedereen zit daar buiten, aan die straat. Het was net een apenrots. Als je onze steden daarmee vergelijkt, zijn ze toch wat armoedig. Maar daar vind je dat nog. Aan de ene kant van de hoofdstraat zijn 80 man aan het kaarten en aan de andere kant nog eens 80. Een enorme rijkdom: de inhoud van de stad ‘leegt’ zich in de openbare ruimte. Dat is interessant. En veel moeilijker

issues 100

#07|07 living in the city

dan toerisme. Toerisme is simpel te sturen.” In Stockholm deed Astrid Sanson vergelijkbare ervaringen op. “Sommigen noemen dat een duffe stad, maar toen ik er in mei kwam was het erg druk en gezellig. Iedereen was buiten.” Volgens Soeters ligt dat aan het feit dat de Zweden eindelijk na die lange winter naar buiten kunnen (“In april liggen ze al naakt op het strand.”). Sanson vervolgt: “Ze zetten er bijvoorbeeld ook tijdelijke cafés neer. Dat zie je in Nederland veel minder. Wij hebben die cultuur niet. Roepen al gauw: het is te koud. Maar het is wel te veranderen. Diezelfde Jan Gehl (zie het eerste blok van de discussie, red.) heeft laten zien dat ze in Kopenhagen de mensen naar buiten hebben gekregen, bijvoorbeeld door dekens op de terrasstoelen te leggen.” Wienke Bodewes wil er een dimensie aan toevoegen: hoe neem je een bepaalde stad waar? “Als je een stad even snel bezoekt, is het bijvoorbeeld fijn wanneer deze overzichtelijk is. Je wilt je snel op je gemak voelen. Maar woon je er of blijf je bijvoorbeeld een jaar, dan let je op hele andere dingen. Dan zoek je juist dat rustige café op, om even wat te drinken. Daarom zijn de minder pretentieuze stadjes vaak het leukst, zonder veel toeristen.” De overtreffende trap van drukte en dynamiek is volgens Bodewes Hong Kong: dé kapitalistische stad. “Een stad die het zich kan veroorloven om


bestaande, dure appartementen af te breken om vervolgens op die plek enorm de lucht in te gaan. Dat vind ik ook wel weer fascinerend. Maar het is er niet echt gezellig.” Astrid Sanson komt nog even terug op de beginopmerking van Frank van Genne: “We hebben het hier erg over de stadscentra. Een levendige stad heeft meerdere plekken met meerdere activiteiten en sferen. Neem een havengebied bijvoorbeeld: minder druk, maar wel stedelijk. Die diversiteit is belangrijker dan ‘is

het gezellig’. Iedere bezoeker zoekt het zijne tussen al die verschillende sferen en dat doen bewoners en bedrijven ook. Hoe krijg je dat geheel goed in orde, dat is de vraag.” Hemel vindt het toerisme wel degelijk belangrijk: “Het is een zegen! En het staat levendigheid ook absoluut niet in de weg. Bij de gratie daarvan bestaat Amsterdam als stad.” Soeters: “En de voorzieningen die daardoor ontstaan, gebruiken de binnenstadbewoners en de bedrijven net zo goed.”

4 Leidt één plus één tot twee of misschien wel tot drie? We komen uit een tijd van het modernisme, waarin alle functies gescheiden waren. Deze denkwijze gaat langzaam maar zeker op de helling. Biedt dat kansen voor levendigheid? Wat is het belang van de factor dichtheid? Wat zijn de goede formules? Zijn er automatismen? Bodewes haalt Hong Kong aan als voorbeeld van de ultieme stad, ook op dit punt: “In één gebouw zitten onder elkaar de varkensslager, de houtzagerij en bovenin nog een machinewerkplaats. Dat maakt zo’n stad interessant.” In Nederland daarentegen worstelen we met de erfenis van het Charte d’Athènes (beginselverklaring CIAM en de start van het modernisme in de stedenbouw, red.), aldus Soeters. “De gezoneerde stad: daar komen we vandaan. We proberen nu meer de mix van functies te maken, maar het aantal regels is groot. Zeker voor de overheid is het wennen. Ze hebben het geleerd op de modernistische manier en dan moeten ze dat uitvoeren ook.” Hemel wijst op de veranderingen die steden de laatste 20 jaar in programmatisch opzicht hebben ondergaan: “De zakelijke dienstverlening is in Amsterdam de afgelopen tien jaar verdubbeld. Dat betekent dat de intensiteit van werkers per vierkante meter

enorm is toegenomen. En die functie mengt weer goed met wonen.” Modder wil in dit verband weten of de driedeling ‘hardware, software, orgware’ een toegevoegde waarde heeft. De aanwezigen staan niet van enthousiasme te trappelen, zo blijkt. Sanson vindt ‘schoon, heel en veilig’ zinvoller. “Dat is een basisprincipe van een stad waarop je de kwaliteit verder kan uitbouwen. De stad gaat echt naar beneden als je dat niet goed doet. Daar staat tegenover dat je niet alles kunt regisseren. Mijn buurman (Soeters, red.) kan het allemaal mooi ontwerpen, maar hij bepaalt niet het programma van de gebouwen. Zeker de overheid moet het niet allemaal willen regelen.” Meurs: “Het is handig om met hardware, software en orgware zaken te rubriceren, maar het wordt daardoor ook iets loos. Het zit hem namelijk ook in zaken als authenticiteit, karakter, ziel van de plek, genius loci en de culturele component. Cruciaal voor levendigheid, maar niet te vangen in zo’n driedeling.” Dichtheid daarentegen is volgens Soeters wel degelijk een factor: “Zie de boulevards in Parijs. Acht lagen hoge bebouwing aan weerszijden. Die compactheid, die massa.” Meurs wijst op de factor hiërarchie: “In de stad heb je de hiërarchie van zandbak via buurtpark naar stadspark. Dat geldt ook voor levendigheid. Je hebt

Frank van Genne

“Europese binnensteden zijn

gedoemd pure toeristensteden

te worden.”

Frank van Genne

Jaap Modder

101 issues

#07|07 living in the city


buurt-levendigheid, maar ook metropolitane levendigheid. Hoe hoger je in die hiërarchie komt, hoe meer massa je nodig hebt.” Hemel voegt een factor toe: “Het gebouwontwerp zelf is ook van belang. Liften zijn bijvoorbeeld dodelijk voor levendigheid. Mensen gaan direct uit de woning naar de parkeergarage en vice versa.” Wienke Bodewes wijst in dit verband op de factor dynamiek en verandering. “In Oost-Groningen hoef je het niet over stedelijkheid en levendigheid te hebben. (Sanson: “Of neem de naoorlogse tuinsteden, daar loopt na zessen niemand over straat.”) Maar zelfs in de grotere steden is levendigheid onderhevig aan maatschappelijke ontwikkelingen. Neem Barcelona, erg compact maar alle plinten sterven daar af. Oorzaak: sociaal-economische structuren veranderen. Mensen gaan daar niet meer de hele dag in zo’n winkeltje zitten.” Hemel vindt dat we hierin niet te ver moeten doorslaan: “Zeker, er gaan functies weg, maar er komen ook weer nieuwe functies bij. Kijk naar Jane Jacobs: goedkoop en duur bestaan – als het goed is – naast elkaar. Dingen gaan dood en dan kopen anderen het weer op, om er iets nieuws te beginnen. Kijk naar het Oostelijk Havengebied: eerst een bloeiend gebied, toen weggezakt en nu weer top.” Dosering is eveneens een belangrijke factor, oppert Modder. “In de zomer aan het Gardameer in Italië: daar hoef je dus echt niet meer heen.” Anderen beamen dit. Soeters: “Ik liep met een vriend door Venetië en die zei: ze vermoorden mijn stad. Daar ben je de grens gepasseerd van wat nog gezellig is. Maar in een stad als Amsterdam heb ik dat gevoel nog nauwelijks. Het verspreidt zich hier veel meer: centrum, Pijp, ring 20-40, Plan Zuid. En onderschat – als we het over succesfactoren hebben – ook de factor studenten niet! Neem Boston: daar wonen 450.000 studenten. Dat is Dublin keer vijf.” Sanson geeft aan dat er in Rotterdam wel degelijk een discussie loopt over wat de stad aan drukte kan hebben: “Dit weekend (begin september, red.) hebben we naast de Havendagen de Open

Monumentendag, de Kunstmarkt in de Witte de Withstraat, een halve Marathon en het Gergiev Festival. Sommige bewoners worden daar niet blij van. En vlak in dit kader ook de factor ‘seizoenen’ niet uit. Zelf kom ik ook liever in de winter in Amsterdam, dan is het hier gewoon prettiger.” Modder ondervindt de doorgeslagen levendigheid aan den lijve: “Ik woon in Wageningen, waar de gemeente vindt dat het een bruisende stad moet worden. Gevolg: de kroegen mogen tot vier uur ’s nachts open blijven. Onder mijn slaapkamerraam! Dat is too much. Ik ga verhuizen.” Hemel: “Slaapkamers moet je aan de achterkant situeren. Ik woon in Zuid: bij ons is het ’s nachts stiller dan in Friesland! Daar scheuren ze de hele nacht met tractoren over het land, gek word je er van.” Bodewes signaleert een interessant fenomeen wanneer het over ‘overlast’ gaat: “Dezelfde mensen die klagen, gaan ook vaak naar die evenementen toe. Ook dat is de stad, er horen conflicten te zijn. Mensen kunnen daar zelf ook in veranderen. Eerst vinden ze de levendigheid van die woonboten van het Java-eiland leuk. Maar als ze er zelf wonen zijn ze de eerste om te klagen dat er in die boten wordt gewerkt met aggregaten en andere herriemakers. Als we meer woningen in de stad willen hebben, is dat wel een belangrijk vraagstuk. Waar gaat het goed en waar niet.” Modder blijft hameren: “Hoeveel evenementen kan een stad hebben? Hoe meer, hoe beter lijkt in veel steden het credo. Het lijkt wel een virus.” Bodewes: “Mensen hebben vrije tijd en dan ontstaat de behoefte aan vermaak.” Soeters: “Omdat mensen geen boeken meer lezen.” Van Genne: “Los van de oorzaak: als stad moet je je wel afvragen voor wie je dit soort dingen allemaal organiseert.” Met dat laatste is Bodewes het eens: “Sluiten de evenementen nog aan op het karakter van de stad? Zo ja: dan is het goed. Neem de paleo in Sienna: dat heeft daar echt een betekenis.” In dat kader is het bijvoorbeeld de vraag wat het racen met een F1-bolide op de Coolsingel te maken heeft met Rotterdam. Of het festival Haarlem Jazz in de binnenstad aldaar met Haarlem.

Zef Hemel

“Wij proberen het binnenstadsmilieu

– dat toch een duurzame kwaliteit heeft –

wel uit te rollen over aangrenzende

gebieden.” issues 102

#07|07 living in the city Paul Meurs


5 Leven in de oude en de nieuwe stad Het belang van de historie en de gelaagdheid. Kan levendigheid alleen in oude steden ontstaan, of ook in nieuwe steden? In oude steden is het wel gemakkelijker, zo stelt Meurs. “Je krijgt daar de verschillen cadeau. Nieuwe steden zijn te eenzijdig. Dan probeert men de geschiedenis in te bouwen aan de hand van individuele ‘oude’ pandjes, mits die wel terug te voeren zijn op beukmaten van 5,40 meter. Dat lukt dus ook niet.” Soeters, terugkomend op Hemels pleidooi voor goedkoop en duur naast elkaar: “Het grootste probleem is dat we één huurniveau hebben. Daardoor krijgen de beginnende onderneminkjes bijvoorbeeld geen kans. Je zou dus die leuke galerie een subsidie moeten geven, anders redt ie het niet in die nieuwe winkelstraat. Het beste zijn extreme prijsverschillen en dat heb je alleen in oude, bestaande situaties. Dat is lastig bij zo’n groot nieuw gebied dat in korte tijd wordt neergezet.” Hemel: “Dan moet je het dus gaan managen, zoals jullie zeggen.” Van Genne: “En waarom niet? In winkelcentra doen we dat al

veel langer. De hoog renderende winkels kunnen veel huur opbrengen en maken de vestiging van die koffiebar mogelijk.” Ook Astrid Sanson is overtuigd van het belang van tijd: “Gelaagdheid maakt een stad aantrekkelijk en daar is minimaal 50 jaar voor nodig. In Rotterdam kunnen we dat nu goed zien. Het verandert. Eerst hadden we alles gescheiden, in monofunctionele gebieden. Nu begint dat door elkaar te lopen. Juist op zo’n moment moet je ervoor oppassen dat je bijvoorbeeld de vroeg naoorlogse gebouwen weer gaat slopen. Door deze gebouwen ontstaat nu juist die gelaagdheid.” Toch is tijd ook weer niet alles bepalend. Bodewes wijst nogmaals op Hong Kong: jonge stad, erg levendig. Hemel noemt Plan Zuid van Berlage: in tien jaar gebouwd en van meet af aan een prettige stadsbuurt. “Gert Urhahn heeft dat voor Zuid onderzocht. Het zit hem in zaken als dichtheid, plinten, straatprofielen.” Sanson: “In Stockholm is ook zo’n nieuwe wijk: HammarbySjöstad. Het oogt duurzaam, de tram loopt er, het is er levendig. Ook omdat het dicht tegen het centrum aan zit.”

103 issues

#07|07 living in the city


6 Het individu en het grote collectief Kunnen we alles plannen of moeten we veel meer aan het toeval overlaten? Modder refereert aan een bezoek van de wethouder Ruimtelijke Ordening van New York aan Amsterdam. “We bezochten het NDSMterrein op de noordelijke IJ-oever van Amsterdam en ’s avonds hield iemand van de gemeente een presentatie over de Noord-Zuid Lijn die hier zou komen en voor leven in de brouwerij zou zorgen. Je zag die Amerikanen echt kijken: wat een onzin. Waarom moet je dat allemaal zo ontwikkelen en plannen? Hun idee: laat gewoon dertig jaar lang drie pontjes naar de overkant varen en dan gaat het vanzelf gebeuren. Kortom: creëer de condities, de ignition points, en dan nemen anderen het over.” Soeters: “Helemaal mee eens. Probeer te prikkelen, meer niet.” Sanson en Bodewes vinden dat dit al gebeurt. Bodewes: “Hotel New York is bewust gedaan om die plek te maken. Het Filmmuseum op Overhoeks, het voormalige Shellterrein, idem dito. Maar ik geef toe: we doen het nog weinig met openbaar vervoer als instrument.” Sanson: “De vraag is ook: wie doet het? Dat Filmmuseum wordt daar uiteindelijk door marktpartijen gerealiseerd. Het is juist zaak om creatieve marktpartijen bij dit soort gebiedsontwikkelingen te halen. Hoe kunnen we hen als overheid faciliteren? Zij lopen vaak tegen allerlei barrières op. Maar als ze een kans krijgen, krijg je die levendigheid. In het verleden is dat ook gebeurd: het Vondelpark was particulier initiatief en delen van Zuid zijn ook door particulieren ontwikkeld. Hoe laat je de stad zichzelf ontwikkelen, maar wel binnen kaders: dat is de vraag.” Volgens Sanson hangt dit samen met de veranderende rol van de overheid, zeker in een stad als Rotterdam die niet meer over erfpacht beschikt en daarmee particulieren veel meer ‘aan de knoppen’ laat zitten. “Onze rol wordt anders. Hoe krijgen we marktpartijen, maar ook burgers, in actie. Door op een gelijkwaardige manier met

Astrid Sanson

“Gelaagdheid maakt een stad

aantrekkelijk en daar is minimaal

50 jaar voor nodig.”

issues 104

#07|07 living in the city

die partijen om te gaan. Dan wordt de stad echt levendig.” Bodewes wijst erop dat iedere stad dit verschillend invult. “In mijn Rotterdamse tijd hadden we een stagiaire uit Tokio en ik vroeg haar: hoe groot is jullie dienst? Bleek dat ze met 8 mensen een stadsdeel van 800.000 mensen runden! En toen even met 7, omdat zij in Nederland was. Fantastisch! Conclusie: er is niet één manier.” Zef Hemel hoort het Rotterdamse verhaal met enige zorg aan. “Wij hechten een erg groot belang aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Het is toch wel erg prettig dat dit bij de overheid blijft.” Sanson is het daar mee eens, maar vraagt zich wel af tot hoe ver de greep van de overheid moet gaan: “Laat in die naoorlogse wijken waar corporaties het bezit en de grond hebben, die partijen het zelf doen.” Soeters: “Ze doen het vaak ook beter dan de gemeente, omdat ze er zelf belang bij hebben. Iedereen moet doen waar hij goed in is. Laat onverlet dat wij bij elk plan zowel de gemeente als de ontwikkelaar aan tafel willen hebben, met gelijke power. Anders wordt het niks. Samen aan het stuur zitten: dat maakt zo’n proces leuk.” Van Genne blijkt eveneens voorstander van meer particulier initiatief: “Dan krijg je ook veel meer variatie in gebieden. De overheid legt overal een egalitaire toets overheen.” Sanson: “Hoe zorg je als overheid ervoor dat mensen iets willen beginnen op een leeg terrein in de stad?” Modder noemt in dit verband de New Yorkse ondernemer David Walentas, die eerst Soho opknapte en toen dat te duur werd de kunstenaars een nieuw aanbod deed: Williamsburg in Brooklyn. “In het gebied DUMBO (Down Under Manhattan Bridge Overpass) doet hij hetzelfde: de Chinese winkel mag daar vijf jaar lang voor niks zitten en daardoor wordt zo’n gebied veel aantrekkelijker – en kan Walentas zijn woningen beter verkopen.” Soeters: “Zo’n man heeft er echt verstand van.” Maar Hemel geeft zich niet zomaar gewonnen: “In Den Haag


vind ik dat Kern Gezond-plan nog steeds weldadig. Daar wordt nu al 15 jaar consequent de kwaliteit van de openbare ruimte van bovenaf bewaakt. Ik moet er niet aan denken dat stukjes Den Haag door verschillende ontwikkelaars worden ingericht op hun eigen manier. Die opgave hoort bij de overheid thuis. Het gaat hier om publieke ruimte, het gaat om lange lijnen in de stad en een gevoel van continuïteit. Verder is openbare ruimte te ingewikkeld voor marktpartijen: het gaat ook om beheer op een lange termijn en, heel praktisch, om kabels en leidingen enzovoort. Allemaal zaken die door een overheid worden gecoördineerd. In Amsterdam heeft gemeente-ontwerper Simon Sprietsma zich daar jarenlang hard voor gemaakt. En met succes. Zie het Spui, de Haarlemmerstraat.” Van Genne noemt dit echter moderne armoede: “Steden zijn juist zo gegroeid, met al die verschillen. Waarom alles willen ordenen. Groningen is ook zo’n voorbeeld: overal die gele steen erin, als een kamerbreed tapijt. Waarom moet alles er hetzelfde uit zien? Let it grow!” Meurs: “Dit wordt inmiddels de ‘botoxisering’ van de open-

bare ruimte genoemd. Alles in één stijl terugbrengen. Maar het kan nog gekker: in Schiedam hebben ze nu een stukje Ramblas aangelegd. Je weet niet wat je ziet.” Soeters: “Ik hoor dat minstens één keer per maand: laten we er een Ramblas van maken. Tot en met Hoogeveen aan toe.” Toch kan het goed zijn wanneer een overheid de kansen die zich aandienen – toeval of niet – op een goede manier omarmt, zo sluit Bodewes dit blok af. “In Hellevoetsluis was op een gegeven moment een prachtig stoomfestival ontstaan. Het enige wat de organisatie – allemaal vrijwilligers – aan de gemeente vroeg was een garantie van 50.000 gulden voor het geval het slecht weer zou zijn. Dat heeft het niet gehaald in de gemeenteraad. Gevolg: festival weg en het spoorlijntje ligt nu in Zeeland, waar het helemaal niet thuishoort. Zonde!” Van Genne: “Overheden moeten leren herkennen wat de economische krachten zijn in hun stad en zich afvragen: wat moet ik regelen om hen te helpen? En vervolgens de teugels laten vieren. Laat het private paard maar maximaal werken.”

7 De lifecycle van levendigheid Is levendigheid te borgen of vervliegt het ook weer op een gegeven moment? Hoe hou je de magie vast? Sjoerd Soeters wijst het nieuwe stadshart van Almere aan als plek waar het over tien jaar mis zal gaan: “De kunst is om in steden goede voorkanten te maken, met een goede relatie tussen binnen en buiten. In Almere hebben ze teveel achterkanten. Dat gaat ze opbreken. Wat dat betreft is een stad te belangrijk en te ingewikkeld om aan genieën over te laten, zelfs als ze Koolhaas heten. Als er iemand komt met een grand design, berg je dan maar. Men heeft zich in Almere laten meeslepen in de geest van de meester.” Maar

ook Potsdamer Platz in Berlijn is volgens Soeters een plek waar je vijf jaar geleden echt naar toe moest, maar die alweer hard achteruit loopt. “Dat gebied is nooit goed vastgemaakt aan de omgeving, het is een eiland. Een fundamentele stedenbouwkundige fout.” Bodewes: “Plus het feit dat Berlijn onvoldoende economisch programma heeft om zo’n gebied te dragen. Niemand wil daar wonen in die stad. Je koopt er nu echt voor een appel en een ei een appartement.” Paul Meurs constateert dat ‘cultureel programmeren’ ook risicovol is: “In Eindhoven ontwikkelen ze nu Strijp S en daar komen zoveel culturele functies in dat de rest van Eindhoven helemaal wordt leeggezogen. Dan creëer je elders de problemen.” Sanson:

Sjoerd Soeters

“Ik hoor dat minstens één keer

per maand: laten we er een Ramblas

van maken. Tot en met Hoogeveen

aan toe.”

105 issues

#07|07 living in the city


“Ook hier weer de vraag: laat je het gaan of niet? Is het een goed idee om het Rotterdams Filmfestival te verplaatsen naar RotterdamZuid, om daar de vernieuwing aan te jagen, of tast dat de binnenstad aan en moet het Filmfestival daar blijven? Ikzelf ben overtuigd van het laatste. Een andere rol van de overheid betekent dus niet dat je alles maar laat bewegen.” Soeters is het eens: “Men wil altijd elk nieuw project levendig maken, maar brengt er dan activiteiten heen die al elders zaten. Dat is roofbouw plegen. Deze valkuil ontstaat vooral daar waar men wil programmeren zonder dat er een economisch draagvlak voor is.” De vraag is dan – aldus Modder – onder welke condities levendigheid ‘duurzaam’ wordt. Bodewes noemt dan, net als Soeters, de factor economie: “In Italië is een wijngebied met aan de ene kant heel naargeestige stadjes en aan de andere kant zeer prettige stadjes. Wat blijkt: de wijnhandelaren zitten allemaal in die prettige stadjes. Daar trekt dan ook het leven naar toe.” Hemel: “Wij proberen het binnenstadsmilieu – wat toch een duurzame kwaliteit heeft

– wel uit te rollen over aangrenzende gebieden zoals het Westergas fabriekterrein.” Bodewes: “Dat is de ondernemende overheid en die zie ik nog veel te weinig. Westergas is zo’n succes geworden omdat een projectleider van de gemeente (Evert Verhagen, red.) er jarenlang op gehamerd heeft dat de centrale stad daar ging investeren. Die mensen heb je nodig. Zij gáán voor zo’n plek.” Sanson: “Vaak zijn het gebieden met oude gebouwen. Dat maakt het interessant. Vanuit onze gemeente hebben we onlangs al ons vastgoed geïnventariseerd, om te kijken wat daarvan de mogelijkheden zijn, als asset in de stadsontwikkeling. Maar inderdaad, het denken daarover staat nog in de kinderschoenen.” Van Genne vindt dat we hier geen overdreven verwachtingen van moeten hebben: “We moeten onze ambitie op het gebied van levendigheid op straat ernstig relativeren. Je moet het zeker niet overal willen in je stad, want dan heb je een groot deel van het jaar een lege en doodsaaie ruimte. We lijken meer op de Denen dan op de Italianen, besef dat goed.”

8 De helden van de levendige stad Naast een boekenhoekje en een DVD-hoekje zou er ook een Heldenhoekje in deze ISSUES moeten worden opgenomen. Suggesties? Wie zijn de helden van de levendige stad? Modder trapt voor het laatst af: Hausmann? Soeters: “Die stierf eenzaam en berooid. Met goede stedenbouwkundigen loopt het vaak slecht af, dat geeft te denken.” Bodewes: “Het gevaar is dat je oude en geslaagde concepten nooit even een-twee-drie kunt kopiëren naar nieuwe situaties.” Soeters: “Helden worden vaak geassocieerd met vrijstaande gebouwen. De helden van de goede stedenbouw zijn vaak anoniem.” Hemel: “Omdat ze vaak

Wienke Bodewes

“Dezelfde mensen die klagen,

gaan ook vaak naar die evenementen toe.

Ook dat is de stad, er horen conflicten

te zijn.” issues 106

#07|07 living in the city

bij Stadsontwikkeling werkten! Neem het plan van de jonge van Eesteren voor de Amsterdamse Rivierenbuurt. Die pleinen en straten: zo mooi! In dat soort omgevingen laat de stedenbouw ons echt bewegen. Onze discipline is daar ondergewaardeerd. ” Soeters: “Ja, maar diezelfde discipline doet daar dus niks mee, met die kennis. Alle vakgenoten hollen achter het mooiste nieuwe gebouw aan, maar niemand doet iets met de relatie tussen omgeving en gedrag. Alle studenten bouwkunde lopen letterlijk de verkeerde kant op. Niemand heeft het over iemand als de Zweed Ralph Erskine, die zei dat je alleen een goede architect kunt zijn als je van mensen houdt, en dat geldt nog veel meer voor stedenbouwkundigen.”


9 Tijd en ruimte voor de hartenkreet De rondvraag, aan het einde van een gesprek waarin veel ter tafel kwam. Weinig concrete antwoorden en oplossingen wellicht, maar niettemin boeiend. Aan het slot is er ruimte voor hartenkreten. Soeters raakt een gevoelige snaar: “Op de laatste Biënnale voor Architectuur hingen in het Arsenaal foto’s van exploderende wereldsteden in Zuid-Amerika en andere werelddelen. Dan besef je je: wij zijn hier met luxe dingen bezig. Daar echter heeft het begrip esthetiek geen enkele importantie. Hoe krijgen we iedereen voorzien van schoon drinkwater, daar gaat het om in steden als Caracas

en Bombay.” Hemel: “Wij leven hier in een utopie. Wat dat betreft kunnen we een voorbeeld nemen aan steden zoals Durban in Zuid-Afrika. Het optimisme waarmee men daar en in veel Afrikaanse steden aan de stad werkt, geweldig. Die steden kunnen zich echt opnieuw uitvinden.” Van Genne: “Daar is het stedenbouw, hier is het pretparkmanagement.” Bodewes: “Ik wil toch optimistisch eindigen. Kijk naar onze industriesteden in 1860 en hoe snel onze steden zich hebben ontwikkeld. Het kan dus wel. Er is hoop.”

107 issues

#07|07 living in the city


Credits uitgave Stichting ISSUES, Living in the City. Stichting ISSUES, Living in the City is opgericht door Amvest en heeft als doelstelling het verzorgen van uitgaven en producties in woord en beeld met betrekking tot het wonen in Nederland, in en rond een stad. adres

De Entree 43, 1101 BH Amsterdam-Zuidoost hoofdredactie Kees de Graaf redactie Thijs Asselbergs, Wienke Bodewes, Inge Drontmann, Tony Koopmanschap en Charlie Martens tekstcorrectie Dorien Kasteleijn, Edam fotografie Luuk Kramer, Amsterdam en Nout Steenkamp/FMAX, Asperen vormgeving cg ontwerpers [Hans van der Kooi], Amsterdam drukwerk drukkerij Mart.Spruijt, Amsterdam

ISSUES 2001-2007 Zeven nummers op een rij. Het begint al echt wat te worden. ISSUES, Living in the City begon ooit als eenmalige uitgave over het wonen in Den Haag in het algemeen en de woongebouwen De Staten (opdrachtgever: Amvest, ontwerp: architectuurcentrale Thijs Asselbergs) in het bijzonder. Maar inmiddels hebben we vier steden behandeld en ligt het derde themanummer voor u. Het kan verkeren. Nummer ĂŠĂŠn is helaas uitverkocht, maar voor de liefhebbers zijn de

CHT

overige nummers nog te verkrijgen.

RKO ITVE

U

Meld uw belangstelling via een e-mail naar Amvest (issues@amvest.nl) en dan ontvangt

Den Haag

Amsterdam

Rotterdam

u binnenkort per post deze fraaie uitgaven over het wonen in onze steden.

Utrecht

issues 108

#07|07 living in the city

New Towns

Communities


architectuurcentrale Thijs Asselbergs Lorentzplein 40 Postbus 3056 2001 DB Haarlem T 023 534 61 09 www.architectuurcentrale.nl

architectuurcentrale Thijs Asselbergs een cluster van drie autonome woonblokken ontworpen. De architectuurcentrale heeft blok 3A ontworpen met 33 grondgebonden koopwoningen in drie lagen, bovenop een halfverdiepte parkeergarage. Alle woningen worden via het centrale binnenhof ontsloten en hebben zowel een eigen tuin aan dit hof als een dakterras. De precieze Foto’s: Luuk Kramer

opdrachtgever: Waterstad 3, Amsterdam architect: architectuurcentrale Thijs Asselbergs oplevering: juli 2006 aannemer: BK Bouw, Bussum constructeur : Adviesbureau Van Eck, Rijswijk programma: 33 grondgebonden woningen aan binnenhof op ondergrondse parkeergarage aan de kop van het Grote Rieteiland.

IJBURG - BLOK 3a Op de uiterste punt van het Grote Rieteiland is onder supervisie van

detaillering en het vele glas maken dat het blok op deze prominente plek als een parel ligt te stralen. Onlangs werd dit project gewaardeerd met een tweede plaats bij de Amsterdamse Nieuwbouwprijs.


Ontwikkelende belegger Amvest investeert met visie en durf in woningen en woonkwaliteit. Voorop staat dat huurders zich thuis voelen in onze woningen. Locatie, architectuur, duurzaamheid en een goede indeling zijn belangrijke kenmerken van een Amvest-woning. We werken voortdurend aan onze dienstverlening, door te luisteren naar de woonwensen en behoeften van onze huurders. Duurzame relaties met huurders en partners, en een optimale samenstelling van onze portefeuille zijn ons streven. Daarom ontwikkelen en realiseren wij zelf, maar ook in samenwerking, woningen en woonconcepten. Slagvaardig in gebiedsontwikkelingen, binnenstedelijke herstructurerings- en turnkeyprojecten. www.amvest.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.