17 minute read
Nieuwbouw met stadsverwarming
from Energie+ editie 2
by Aeneas Media
Amsterdam Amstelkwartier 4H voorkant
Nieuwbouw met stadsverwarming: slimme samenwerking versnelt het aanlegproces
Advertisement
De komende jaren zullen naar verwachting tienduizenden woningen worden aangesloten op een warmtenet. Een groot deel daarvan zijn nieuw te bouwen a ppartementencomplexen. Slimme samenwerking tussen ontwikkelaars, warmteleveranciers en aanne mers zorgt voor meer flexibiliteit en versnelt zo de uitvoering van de aanlegwerkzaamheden.
Nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen worden sinds 2018 niet meer op het aardgasnet aangesloten. Stadsverwarming staat als aardgasvrij alternatief steeds meer in de belangstelling. Vooral in gebieden waar al een warmtenet operationeel is, ligt de aansluiting van nieuwbouw op stadsverwarming voor de hand. Met de opmars van hoogbouw in Nederland, is de kans groot dat bewoners van appartementen te maken krijgen met stadsverwarming. In de woning is dan geen cv-ketel meer aanwezig, maar alleen een afle verset voor de stadsverwarming. Het onderhoud daarvan vindt plaats d oor de energieleverancier - daar hebben bewoners (en Verenigingen van Eigenaars) geen omkijken naar.
Individueel of collectief aansluiten
De toepassing van stadsverwarming in nieuwe hoogbouw wordt in belangrijke mate bepaald door de keuze voor het individueel of collectief aansluiten van de woningen. In nieuwbouw is vaak sprake van i ndividuele aansluitingen. ‘Het beheer van de aansluiting en het inpandige leidingnet ligt dan bij de energieleverancier, wat voor de gebouweigenaar wel zo makkelijk is, omdat hij zo ontzorgd wordt’, legt Henrie Visserman, programmamanager bij Vattenfall Warmte, uit.
Bij een collectieve aansluiting vindt de warmtelevering plaats vanaf de c ollectieve afleverset, vaak onderin een gebouw. In dat geval komen de aanlegkosten voor het inpandige leidingwerk – vanaf het ondersta tion met warmtewisselaar tot in de woningen – en het beheer van dit l eidingwerk voor rekening van de gebouweigenaar.
Samen in Hoogbouw
‘Om nu en in de toekomst te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar warmte-aansluitingen, zijn we samen met de ketenpartners op zoek naar nieuwe manieren om efficiënt te werken’, vertelt Visserman. ‘Het kan gaan om slimme samenwerkingen in de ondergrond in de openbare ruimte en in gebouwen, maar ook om technische oplossingen voor nieuwe hoogbouw. Iedere partij heeft zijn eigen expertise. Daar kunnen we slimmer gebruik van maken. Waar wij nauw betrokken zijn bij de aan leg van infrastructuur in de grond, zijn installateurs juist gespecialiseerd in het ontwerpen en aanleggen van binneninstallaties in het gebouw.’
Veelbelovend voor projecten met individuele aansluitingen is de nieuwe aanpak Samen in Hoogbouw. Dit is een manier van samenwer ken tussen verschillende partijen in de keten waarbij het ontwerp en d e aanleg van de aansluitingen in het wooncomplex grotendeels door (en/of onder verantwoordelijkheid van) de projectontwikkelaar of gebouweigenaar worden uitgevoerd. Het doel is om de uitvoering in nieuwbouw te versnellen en de kosten zo laag mogelijk te houden.
De nieuwe werkwijze houdt in dat een projectontwikkelaar, woning corporatie of VvE het ontwerp en de aanleg van de inpandige leidingen d oor de eigen aannemer en installateur laat uitvoeren. Vattenfall plaatst onderin het gebouw een onderstation, levert de technische specificaties voor het ontwerp, de uitvoering en de materialen voor het inpandige leidingwerk aan, toetst het ontwerp en controleert de realisatie. Na oplevering plaatst Vattenfall zelf per woning een aflever set in de meterkast. Het energiebedrijf levert vervolgens de warmte e n zorgt voor het beheer van de inpandige leidingen. Uit de eerste ervaringen blijkt dat klanten de voordelen van de gecoördineerde aan pak waarderen. De aannemer heeft bijvoorbeeld meer grip op de planning, omdat de afhankelijkheid van externe partijen vermindert. Dit l evert meer flexibiliteit en tijdswinst op.
Pilotproject Amstelkwartier
In het nieuwbouwproject Amstelkwartier 4H in Amsterdam hebben projectontwikkelaar Boelens de Gruyter en investeerder CBRE Global Investors in 2019 zeventig huurappartementen in de vrije sector gere aliseerd. Hans Spruit is daar als projectmanager vanuit BAM Wonen bij b etrokken geweest. ‘Voor dit project was stadswarmte een gegeven en had de gemeente bepaald dat de EPC 0,15 moest zijn, strenger dan het Bouwbesluit dus. We waren al bezig met de uitvoering, toen we zijn overgestapt op de nieuwe aanpak van Vattenfall.’
Spruit noemt verschillende voordelen van de gekozen aanpak. ‘Ten eer ste had het zelf aanleggen van de binnenleidingen een gunstig effect op d e EPC. Hoewel we op dat moment al aan de vereiste 0,15 voldeden, was het voor CBRE Global Investors interessant om nog hoger te scoren. Bij een reguliere aanleg van stadswarmte moet je het warmteverlies in de binnenleidingen namelijk meerekenen in de EPC. Doordat wij alle bin nenleidingen hebben aangelegd, mogen we deze tot de woninginstallatie toebedelen. Hierdoor hoef je minder verlies door te rekenen.’
H et tweede voordeel is van praktische aard. Spruit: ‘In het Amstelkwartier hebben we gezien dat het goed werkt als onze installateur h et secundaire warmtenet, dus vanaf het onderstation tot in de woningen, ontwerpt en aanlegt. Het is voor de coördinatie en uitvoering heel g unstig als dit door een en dezelfde partij wordt uitgevoerd, in plaats van dat daar – via Vattenfall – een derde partij bij komt kijken.’
Ontzorgen in de energietransitie
Vanuit zijn ervaringen bij BAM Wonen denkt Spruit dat stadswarmte, in vergelijking met warmtepompen, het meest kansrijk is om hoogbouw aardgasvrij te maken. Voor bewoners ziet hij diverse voordelen. ‘ De prestaties van stadswarmte zijn goed, en het is een beproefde en geheel stille techniek. De geluidsproductie van bijvoorbeeld luchtwater warmtepompen blijft een aandachtspunt, zeker als veel wonin gen relatief dicht op elkaar zitten. Ook zijn de investeringskosten van e en warmtepomp hoger en krijg je te maken met onderhoudskosten.’
Vattenfall onderzoekt ondertussen de mogelijkheid om Samen in Hoogbouw ook toepasbaar te maken voor de bestaande bouw. Een slimme samenwerking is belangrijk met het oog op de beschikbaar heid van voldoende technisch personeel. Visserman verwacht daarnaast dat corporaties en VvE’s steeds meer zoeken naar mogelijkheden om bij bouwwerkzaamheden te worden ontzorgd. Ze kunnen dan b ijvoorbeeld een aanbod krijgen om over te stappen op stadswarmte, inclusief een concreet voorstel voor de partijen die de gehele realisa tie in het gebouw uitvoeren. ‘Als je zo’n aanpak met kundige partijen o ntwikkelt, dan kan de energietransitie echt een vlucht nemen.’
De wijk als voedingsbron voor de energietransitie
In dit artikel belichten we de invalshoek: de wijk als voedingsbron voor de energietransitie. Dit perspectief komt voort uit onze ervaring in het werken met bewoners, instellingen en ondernemers in wijken, vanuit ons bureau Mens, Merk & Ruimte. We beperken ons in dit artikel tot die duurzaamheidsactiviteiten die direct iets vragen van de bewoners in wijken.
Woningverbetering Zuiderzeewijk. Foto Willem Mes Photography, Utrecht
In een aantal stappen bouwen we ons verhaal op. Allereerst staan we kort stil bij het gebiedsgerichte werken als antwoord op het traditionele beleidsdenken. Vervolgens gaan we in op het handelingsperspectief dat een gebiedsmerk biedt. Belangrijk voor ons betoog zijn de b egrippen alledaagse en geplande duurzaamheid. Als derde beschrijven we de resultaten van het onderzoek dat we samen met Arnold R eijndorp deden naar het vakmanschap van bewoners op het gebied van klussen in Zuiderzee- en Atolwijk in Lelystad. Tenslotte trekken we een aantal conclusies waarvan we denken dat deze relevant zijn voor de aanpak van de energietransitie.
Gebiedsgericht werken versus traditioneel beleidsdenken
Vanaf eind jaren tachtig ontstond in de steden het gebiedsgerichte werken als antwoord op het traditionele beleids- en ontwerp denken van onder andere gemeenten. Vanachter het bureau definieerden pro fessionals en bestuurders de vraagstukken en bedachten daarbij de o plossingen. Dat kon niet goed blijven gaan, zeker gelet op de groeiende mondigheid van bewoners. In de stadsvernieuwing was al de e rvaring opgedaan dat het betrekken van bewoners cruciaal was voor succes.
Het gebiedsgerichte werken ging een stap verder dan de stadsvernieu wing. Het gebiedsgerichte werken werd vraaggericht, integraal en s amen. Vraaggericht in de zin dat wensen en behoeften van bewoners, gebruikers en ondernemers belangrijke input werd voor activiteiten, projecten en beleid. Integraal in de zin dat gekeken werd hoe fysieke, sociale, en sociaaleconomische vraagstukken met elkaar samenhin gen en wat dat betekende voor de aanpak. Samen o pgevat als dat de samenwerking tussen partijen van groot belang was voor succes.
We zijn nu zo’n dertig jaar verder. Er valt veel te zeggen over het succes en het falen van het gebiedsgerichte werken. De hierboven genoemde drie kenmerken blijven echter essentieel en betekenisvol, en ze zijn ook bruikbaar in de aanpak van de energietransitie.
Het gebiedsmerk als handelingsperspectief
Het gebiedsgerichte werken zorgde ervoor dat het aanbod van organisaties meer werd afgestemd op de wensen en behoeften van bewoners, gebruikers en ondernemers, althans dat was de bedoeling. Maar h et gaf nog onvoldoende antwoord op de vraag wat het gezamenlijke aanbod van partijen zou moeten zijn om buurten te verbeteren, waar van de fysieke en sociale kwaliteit achteruitging.
H et antwoord op die vraag vond onder andere ons bureau in het begrip identiteit van de wijk. Die identiteit is het geheel van fysieke aspecten, sociaal-culturele geschiedenissen, het alledaagse wonen en leven van bewoners en werken van ondernemers in de buurten. De identiteit, die er al is, wordt door ons opgespoord en samengevat in het gebiedsmerk. Een van de belangrijkste kenmerken van identiteit c.q. gebiedsmerk van een buurt is dat de verschillen met andere buur ten zichtbaar worden. Elke buurt is uniek. Het gebiedsmerk biedt bewoners en partijen die werkzaam zijn in de wijk handelingsperspectief. Een gebiedsmerk is ook goed bruikbaar in de aanpak van de energietransitie. Het gebiedsmerk van de wijk levert de context, het verhaal, de inkleuring van de energietransitie in een bepaalde buurt. H ieronder bij wijze van voorbeeld het gebiedsmerk van de wijk Twekkelerveld in Enschede.
Toekomstbelofte Twekkelerveld: ‘Alles aanwezig’ Kernkwaliteiten: Ruim en groen, Verschil in buurten, Veel speelvoorzieningen, Veel zorgvoorzieningen, Uitgebreid verenigingsleven. Kernwaarden: Behulpzaam, Eigen kringen, Aftastend, Zelfvoorzienend, Apart van de stad.
Alledaagse en geplande duurzaamheid
In ons betoog maken we onderscheid tussen de begrippen alledaagse duurzaamheid en geplande duurzaamheid. Deze begrippen bouwen voort op de begrippen alledaagse en geplande stad die door Arnold Reijndorp en Leeke Reinders beschreven worden in het gelijknamige boek Alledaagse en geplande stad.
De alledaagse stad gaat over dagelijkse praktijken van bewoners, gebruikers en ondernemers. Het gaat onder andere over routes, routi nes en rituelen. De geplande stad g aat over maatschappelijke strategieën die met name vanuit de overheid worden bedacht. Naast strategieën als participatie en zorg is verduurzaming, meer specifiek de e nergietransitie, een strategie die vanuit de overheid is ingezet. Duurzaamheid wordt dan vaak in een beperkte betekenis opgevat, namelijk de fysieke kant daarvan. Wij zien duurzaamheid in een bredere co ntext, namelijk ook sociale duurzaamheid.
Kern van ons betoog is dat maatschappelijke strategieën niet effectief zijn als zij niet mede zijn gebaseerd op kennis van hoe burgers, instel lingen en bedrijven met het betreffende thema omgaan. Ook de maatschappelijke strategie van verduurzaming is niet effectief als er geen i nzicht bestaat in hoe bewoners zelf in de alledaagse praktijk omgaan met verduurzaming.
We maken daarbij onderscheid tussen alledaagse duurzaamheid en geplande duurzaamheid. Onder alledaagse duurzaamheid verstaan we de praktische maatregelen die veel mensen thuisnemen om ener giekosten te verlagen en om duurzamer te leven: tochtstrippen aanbrengen, de verwarming een graadje lager, gebruik van ledlampen, a fval scheiden, autogebruik verminderen, hergebruik van kleding en materialen. Geplande duurzaamheid zijn de door de overheid inge zette maatschappelijke strategieën: subsidies op energiezuinige a uto’s, introductie van zonnepanelen en warmtepompen, nul-op-demeter-woningen, van het gas-af, etc.
Klussen om de woning te verduurzamen. Foto Martin Jansen
Wij constateren dat de maatschappelijke strategieën gericht op verduurzaming regelmatig worden ingezet, zonder al te veel kennis over h oe bewoners in de alledaagse praktijk met duurzaamheid omgaan (sociaal en fysiek). Wat zijn de praktijken van bewoners en welke (nieuwe) oplossingen worden door hun bedacht? Het traditionele beleids- en ontwerp denken is daarmee weer terug, als het ooit is weg geweest. De maatschappelijke strategie met betrekking tot verduur zaming wordt echter pas effectief als dit wordt verbonden met inzicht i n de praktijken van bewoners.
Praktijkonderzoek in buurten is dus nodig om de kennis en ervaring van bewoners op te halen. Praktijkonderzoek kan zich richten op drie aspecten: opvattingen bewoners over duurzaamheid, hun gedrag en gebruik van de woning en directe omgeving in verband met duurzaam heid en tenslotte de drijfveren en motieven v an bewoners om al dan niet iets met duurzaamheid te doen. Naar ons idee moet het praktijkonderzoek zich vooral richten op het feitelijk handelen van bewoners en op de kansen en belemmeringen die ze tegenkomen.
Een voorbeeld van zo’n praktijkonderzoek, is het onderzoek dat we deden naar het vakmanschap van bewoners bij het verbeteren van hun woning in de wijken Zuiderzeewijk en Atolwijk in Lelystad in 2017. Wij richtten ons vooral op de eigenaar-bewoners. In het praktijkonder zoek hebben we bewoners niet in de eerste plaats aangesproken op h un opvattingen, maar op wat zij kunnen en doen, op hun vakmanschap. Bewoners beschikken over kennis, vaardigheden en talenten d ie voortkomen uit opleiding, beroep, vrijetijdsbesteding. Naast (bouw)technische kennis en vaardigheden beschikken zij over nog ander vakmanschap, in de sfeer van management, financiën, onder wijs, beveiliging, catering, tuinieren, cultuur, grafisch ontwerp en nog v eel meer. Door onderzoek te doen naar het vakmanschap wordt deze individuele vakkennis, collectief en zichtbaar gemaakt. Zuiderzee- en Atolwijk in Lelystad zijn gebouwd in de jaren zestig en zeventig. Beide wijken kennen veel eigenaar-bewoners. Een deel van hen heeft een woning gekocht van woningcorporatie Centrada, wat leidde tot gespikkeld bezit. Centrada verbeterde haar woningen, maar een flink deel van de eigenaar-bewoners niet, omdat zij over te weinig financiële middelen beschikten, mede als gevolg van de crisis in 2008 en later. In Zuiderzeewijk werd rond 2015 een modelwoning ‘0 op de meter’ opgeleverd, als voorbeeld van wat er mogelijk was. Voor eige naar-bewoners met een laag inkomen was dit echter geen realistisch al ternatief.
Wij stelden aan de gemeente Lelystad voor een praktijkonderzoek te doen naar de manier waarop eigenaar-bewoners zelf bezig zijn met het verbeteren van hun woning. Het idee hierachter is dat het doorbreken van stagnaties in de verbetering van woningen (en wijken) sterk afhangt van de activiteiten van de bewoners zelf. De vraag was: hoe pakken bewoners het opknappen van hun woning in de praktijk aan? Wat hebben ze gedaan, hoe hebben ze het aangepakt – alleen, met hulp van anderen, geheel of deels uitbesteed - hoe kwamen ze aan kennis en vaardigheden, materialen, gereedschap, geld? We geven hieronder kort de conclusies van het onderzoek weer.
Er is nogal verschil in het soort vakmanschap. Er zijn bewoners die over bouwtechnische kennis en vaardigheden beschikken. Binnen deze groep kan onderscheid worden gemaakt tussen de professionals (het is hun vak) en doe-het-zelvers. Deze groep pakt de verbetering, al dan niet met hulp van anderen aan. Daarnaast is er de groep die m inder of niet over bouwtechnische vaardigheden beschikt, maar wel over sociale en organisatorische vaardigheden. Deze groep schakelt de omgeving (buren, familie, vrienden) in bij de aanpak. Beiden s oorten vakmanschap zijn belangrijk in de aanpak. Ze vullen elkaar aan. Wanneer bewoners samen met buren, vrienden en/of familie de woning aanpakken was er vaak sprake van wederkerigheid. De een kan dit, de ander dat. Maar ook: de een klust, de ander zorgt v oor eten.
De drijvende kracht voor alle verbouwingen was een mengeling van esthetiek met comfort en gebruiksgemak. Zo leidde het aanpakken van de puien tot een behaaglijk binnenklimaat. Opknappen van de douche loste schimmelproblemen op. Door stuken, schilderen en nieuw laminaat zag alles er weer knap uit.
Energiebesparing en duurzaamheid bleken zelden een motivator, comfort wel. Zo bleek bij één respondent na een totale renovatie de begane grondvloer niet geïsoleerd. Een ander die stelde duurzaam heid belangrijk te vinden, liet 40 jaar zijn puien intact, met daarin de o riginele, zeer dunne isolatie. De afwegingen gingen vaak meer over financieel voordeel en comfort, dan over duurzaamheid. Biobased
materialen noemde geen van de respondenten. Weinig respondenten hadden zonnepanelen, en wie het overwoog twijfelde, gezien de lange terugverdientijd en het feit dat de huidige panelen nog niet uitontwik keld zouden zijn.
E en respondent die zelf in de bouw werkzaam is, onderscheidde drie cruciale aspecten bij klussen: geld, kennis en organisatie. De financiering was veelal een mengeling van eigen spaargeld en een hypotheek. V aak werden grote aanvangsklussen met de hypotheek mee gefinancierd, waarna diverse verbeterklussen in de loop der jaren stap voor s tap met spaargeld werden aangepakt. Het kon wel tot twintig jaar duren voordat het gehele huis afgewerkt was. Bewoners pakken hun woning en tuin over het algemeen stap-voor-stap aan, vaak kamer voor kamer. In de aanpak wordt geprobeerd de kosten zo laag moge lijk te houden en zoveel mogelijk te spreiden.
H et kennisniveau van de respondenten ten aanzien van klussen verschilde enorm. Er waren vier groepen te onderscheiden. Ten eerste: zij d ie zelf in de bouw werkten en die wisten hoe het eraan toe gaat. Ten tweede de handige doe-het-zelvers. Zelf doen bespaart veel geld, maar dan moest het wel stukje bij beetje gaan, want het kost tijd en mensen moesten ook werken en hadden een gezinsleven. Ten derde - de meerderheid - mensen die gewoon beginnen en zich het klussen gedurende de rit eigen maakten. Daarbij werden nogal wat fouten gemaakt; veel ging van trial and error. Ten vierde: mensen die (bijna) geheel afhankelijk waren van de hulp van collega’s, familie, vrienden, en/of professionals.
Vooral de groep die zich het klussen nog eigen moest maken, zocht actief naar informatie over de aanpak van verbouwingen, materiaalei genschappen, manieren van verwerken, en bedrijven met de juiste k walificaties om een klus te klaren. Die zoektocht verliep via vrienden, bij de bouwmarkt, bij buren, op het web.
Wie het klussen aan vaklui overliet, vergiste zich nogal eens in de organisatiekracht die daarbij nodig was, zeker wanneer er meerdere vaklieden rondliepen van wie het werk op elkaar moest worden a fgestemd. Sommigen besteedden een jaar lang hun vakantiedagen aan de opzichterij. Opvallend was dat klussers inhuren vaak via etnische lijnen liep; mensen van Turkse komaf, werkten met Turkse k lussers.
Materialen werden vaak nieuw gekocht bij de consumentenbouwmarkt. Materialen met een hoge restwaarde, zoals keukens, werden o ok wel tweedehands aangeschaft, en zelfs van ver gehaald; tot aan anderhalf uur rijden toe, bij de Duitse grens.
De resultaten van ons onderzoek zijn in bouwkundige en financiële zin uitgewerkt door architectenbureau Doepel en Strijkers. In de loop van 2020 komen we met een publicatie met ideeën over de aanpak van de particuliere woningverbetering en de organisatie ervan.
De wijk: voedingsbron voor de energietransitie
Wat zijn op basis van bovenstaande de aandachtspunten voor de energietransitie? Allereerst geeft een vraaggerichte aanpak informatie o ver hoe de energietransitie procesmatig en inhoudelijk kan worden aangepakt in een bepaald gebied. Het laat ook zien dat het niet alleen gaat om fysieke duurzaamheid, maar ook om sociale- en sociaaleco nomische duurzaamheid. Een vraaggerichte aanpak doorbreekt het i deologische en beleids- en ontwerp denken dat nu (ook) bestaat.
Elke buurt is verschillend. Kennis van de identiteit van de buurt geeft informatie over hoe je de energietransitie in de betreffende buurt kunt aanpakken. Kijk daarbij niet alleen naar de geplande duurzaamheid, maar juist ook naar de alledaagse duurzaamheid, die over het alge meen gesproken dichter bij de bewoner staat.
O nderzoek naar het vakmanschap in de buurt bij de verbetering van woningen geeft informatie over wat en hoe je samen met bewoners de energietransitie kunt aanpakken. Besef dat bewoners met innovatieve oplossingen kunnen komen, zowel inhoudelijk als procesmatig. Kortom, organiseer de energietransitie in de wijk samen met bewoners(organisaties). Maak samen met hen het plan van aanpak, zowel wat betreft inhoud, proces als planning.
Onze stelling is dat een aanpak voor woning- en wijkverbetering - inclusief de mogelijkheden voor beperking van gebruik en de opwek king van energie - alleen succesvol kan zijn, als deze voortbouwt op h et in de wijk aanwezige vakmanschap en organisatietalent en door eigenaar-bewoners zelf kan worden uitgevoerd. Ondersteuning door gemeente en instellingen kan daaraan bijdragen, maar alleen als dat aansluit bij de manier waarop en het tempo waarin bewoners zelf aan de slag gaan. Zo wordt de wijk een voedingsbron voor de energietran sitie, in plaats van een te nemen hindernis.