De onstuimige driehoeksreis van Slavenschip d’ Eenigheid 1761-1763 1
Het Zeeuws Archief maakte in 2013-2015 de Nederlandse (Zeeuwse) slavenhandel ‘zichtbaar’ door online de driehoeksreis te ‘herhalen’ die tussen 1761 en 1763 werkelijk werd gemaakt door het slavenschip d’ Eenigheid. Via de website MCC Slavenreis d’ Eenigheid was die reis tussen oktober 2013 en maart 2015 dagelijks te volgen. Historiek.net stapte af en toe aan bord.
Samenstelling: ANDRÉ HORLINGS
De reis van slavenschip d’ Eenigheid (1761-1763)
2
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Zet tijdmachine op 1761 en reis mee met slavenschip (7 oktober 2013) Slavenschip d’ Eenigheid kocht (in 1761) eerste slaaf (10 december 2013) Verdrietige Kerstavond aan boord van slavenschip (24 december 2013) ‘Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen’ (2 april 2014) d’Eenigheid met 319 slaven op weg naar Amerika (10 mei 2014) Al twaalf slaven d’ Eenigheid zullen Amerika niet bereiken (11 juni 2014) Slaven sterven, land in zicht, maar d’ Eenigheid vaart door (27 juni 2014) MCC was meer dan Zeeuwse slavenhandelaar (24 juli 2014) Capitale, ja hoogvliegende prijsen’ voor slaven d’ Eenigheid (28 augustus 2014) Verdwenen matroos d’Eenigheid terug met gangreen (12 december 2014) Uitgeputte bemanning d’Eenigheid redt vege lijf in Plymouth (16 februari 2015) Slavenschip strandt in zicht thuishaven: 3 doden (10 april 2015) Het liep slecht af met slavenschip d’Eenigheid (22 april 2015)
Vloot van de Middelburgsche Commercie Compagnie, één van de grootste slavenhandelorganisaties van Nederland. (Schilderij Engel Hoogerheyden)
Reis van 252 jaar geleden op internet te volgen
Zet tijdmachine op 1761 en reis mee met slavenschip 3 Door ANDRÉ HORLINGS (7 oktober 2013) Op 1 oktober 1761, 252 jaar geleden, vertrok het zeilschip d'Eenigheid van Fort Rammekens bij Vlissingen voor een 'driehoeksreis'. Eerst naar de kust van West-Afrika. De handelsgoederen aan boord zouden daar worden geruild voor slaven, die via de Atlantische Oceaan naar Guyana moesten worden vervoerd om er verkocht te worden. Daarna zou, met specerijen en rijke buit, weer koers worden gezet naar de Republiek der Verenigde Nederlanden. < Postitie van d'Eenigheid op 2 oktober 1761 Het schip was in dienst van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), die zich sinds 1756 in de slavenhandel had gespecialiseerd. De Compagnie was in de 18e eeuw één van de grootste slavenhandelaren van Zeeland. De snauw d'Eenigheid, een relatief klein, lang en snelvarend scheepstype met twee masten, 22,50 meter lang, 3,20 meter diep en 7 meter breed (170 kubieke meter), maakte zijn eerste reis in 1759, naar Curaçao en terug. Op 21 juli 1761 besloten de directeuren van de MCC dat zijn derde tocht een trans-Atlantische 'reis om slaven' zou zijn. Intussen moest d'Eenigheid worden nagekeken en waar nodig gerepareerd, en een nieuwe bemanning aangemonsterd. Daarbij deden zich wel enkele problemen voor. Als onderstuurman was Willem de Molder aangenomen, maar hij kreeg een andere aanbieding en nam ontslag. Een reeks
bemanningsleden maakte overwacht promotie en het bestuur besloot De Molder nooit meer te zullen aanstellen - maar twee jaar later werd hij toch kapitein bij de MCC. Op het laatste moment kwam ook matroos Anthonie Battram niet opdraven. Hij werd als 'weggeloopen' genoteerd in het scheepssoldijboek, maar later werd daar een andere aantekening aan toegevoegd: 'Niet aan boord konnen komen door siekte'. Embleem van de Muddelburgse Commercie Compagnie > Op woensdag 30 september inspecteerden 'de Heeren' van de MCC hun schip d'Eenigheid en gaven officieel toestemming voor vertrek. De zeeloods kwam aan boord en de reis kon beginnen. Inschepen per tijdmachine Dit verhaal in de Donald Duck (28-2013) maakte duidelijk dat ingrijpen in de geschiedenis riskant is voor de geschiedschrijving. (Klik op illustratie voor vergroting) U kunt nog mee! U hoeft alleen maar de tijdmachine op 1761 te zetten en u komt precies 252 jaar geleden aan boord van het slavenschip d'Eenigheid terecht. De bemanning brengt u meteen op de hoogte van de actualiteiten (wel in hun eigen oudNederlands). U kunt de hele reis meemaken en elke dag getuige zijn van de wederwaardigheden aan boord en daarbuiten. Het enige dat van u gevraagd wordt is, dat u de mannen niet voor de voeten loopt. En val ze niet lastig met futuristische zemelarijen, want ze hebben geen benul van mensenrechten; het duurt nog 28 jaar tot de Franse revolutie en nog een eeuw totdat de slavernij in het Koninkrijk (huh?) wordt afgeschaft. De godvruchtige scheepslieden denken trouwens geheel in overeenstemming met de Bijbel te handelen. Ze zijn bovendien allang blij wanneer ze alle gevaren van onderweg overleven. Storm, schipbreuk, scheurbuik, bloeddiarree, rode loop, malaria, piraten en/of een slavenopstand liggen op de loer. En waag het niet om in te grijpen als er iets onwelgevalligs gebeurt, want dan moeten we de geschiedenisboeken gaan herschrijven (zie Donald Duck 28 - 2013). Er is voor u één zekerheid: u komt weer behouden thuis. Zeeuws archief Deze reis in de tijd wordt mogelijk gemaakt door het Zeeuws Archief. Dat is in het bezit het complete archief van de MCC, dat op het ogenblik volledig wordt gedigitaliseerd. De MCC specialiseerde zich in de 18e eeuw in slavenhandel, die meestal plaatsvond in de vorm van 'driehoekshandel': handelsgoederen werden aan de kust van West-Afrika geruild tegen gevangen genomen Afrikanen (toen: 'negerslaven'). Ze werden vervolgens naar de overkant van de Atlantische Oceaan gebracht om er te worden verhandeld in de Europese koloniën op het Amerikaanse continent. Ze gingen een toekomst tegemoet als slaaf op één van de vele plantages, waar producten als koffie, suiker of cacao werden verbouwd. Van 1756 tot 1807 voerde de MCC maar liefst 92 slavenreizen uit. Tussen 1732 tot 1807 verhandelde de MCC 31.095 Afrikanen.
4
Op de website wordt de reis van d'Eenigheid van 1761-63 gereconstrueerd. Onmiddellijk wordt duidelijk wat de datum is en een kaart maakt duidelijk waar het schip zich bevindt. Onderaan wordt aangegeven wat voor weer het is, hoeveel bemanningsleden aan boord zijn (nu 36), welke afstand inmiddels is afgelegd en hoeveel slaven er worden vervoerd (nu nog 0). Het Menu biedt toegang tot (een omvangrijke hoeveelheid) achtergrondinformatie: over de maatschappij MCC, het schip d'Eenigheid, zijn bemanning, de spelregels op zee en de verdiensten, het leven aan boord en de medische verzorging, maar ook over de techniek: de navigatie, de wind en het gebruik van de zeilen. Via de tijdbalk kan gemakkelijk worden teruggelezen wat er tot nu toe gebeurd is, maar de toekomst is voor de passagiers net zo onbekend als voor de bemanning zelf; die ligt nog in de Zeeuwse archieven verborgen. Wel valt uit de documentatie te destilleren dat kapitein Jan Menkenveld, die er nooit twijfel aan liet bestaan wie de baas was op zijn schip: Ik ben souverain, heer en meester op mijn schip. Niemand, zelfs den gouverneur, heeft mij wat te seggen niet onkreukbaar was: Zijn volgende reis zou zijn laatste worden: hij werd ontslagen wegens fraude en wangedrag. Wat we daar van meemaken moet nog blijken. De gebeurtenissen onderweg zullen op de website te volgen zijn onder het hoofdstuk Trajecten, dat nu nog leeg is. De site geeft al wel uitgebreide achtergrondinformatie over de voorbereiding van de reis, de samenstelling van de bemanning, hun taken en verdiensten en rechten en plichten, de instructies voor de kapitein, de reispapieren aan boord, de inventaris en lading en de vier maanden lange voorbereiding van de tocht. 5 De documenten in het archief van de MCC brengen de slavenhandel minutieus in beeld. Deze details en daarnaast de volledigheid en de goede conditie van het archief hebben de UNESCO doen besluiten het archief van de MCC op de werelderfgoedlijst voor documentaire werken te plaatsen. Sinds mei 2011 is het opgenomen in het Memory of the World Register. Motivatie Slavenhandel De MCC twijfelde niet aan het doel van de reis: de slavenhandel. Een motief wordt op de website niet gegeven, maar ongetwijfeld wilde de directie veel geld verdienen en waarschijnlijk was de gelovige bemanning ervan overtuigd dat ze ermee een goddelijk gebod vervulde. Iedereen was elke dag, 's morgens en 's avonds om zes uur, verplicht het scheepsgebed bij te wonen. Wie niet op kwam dagen riskeerde een boete van 6 stuivers, bestemd voor de ‘zeevarende armen’. En de Bijbel had met de slavenhandel geen problemen: Aangaande uw slaaf of uw slavin, die gij zult hebben, die zullen van de volken zijn, die rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of een slavin kopen (Leviticus 25:44) Bovendien voerden ze de vloek uit die over het nageslacht van Cham, de zoon van Noach, was uitgesproken. Toen Cham zijn vader voor gek zette omdat die zich, dronken van de wijn uit zijn wijngaard, letterlijk bloot had gewoeld, had Noach (goddelijke logica) de banvloek uitgesproken over diens zoon Kanaän, zijn eigen kleinzoon: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders. (Genesis 9:25)
6
Verklaring van het godsdienstige motief voor de slavenreizen in het jeugdboek 'Slavenhaler' van Rob Ruggenberg. Op de een of andere manier was door theologen geconcludeerd dat daarmee het zwarte nageslacht van Cham werd bedoeld, dat 'dus' slavenarbeid zou moeten verrichten; daar zijn meer voorbeelden van. Het duurde nog 28 jaar, tot 1789, dat mensenrechten werden afgekondigd door Franse revolutionairen en daar zaten geen rechten voor slaven bij. En pas in 1863, precies een eeuw na terugkomst van d' Eenigheid, werd in Nederland de slavernij afgeschaft. Een jaar later werd ook de slavenhandel beëindigd. Dat is volgend jaar 200 jaar geleden en wordt dan landelijk in Middelburg herdacht. Spiegels, kralen en kettinkjes Alle cliché's zijn waar! Slaven werden gekocht met spiegels, kralen en kettinkjes. Dat blijkt uit de inventarislijst van d'Eenigheid, die duidelijk attributen voor de slavenhandel omvat: Trompetten en spiegels: 36 koperen trompetten, 20 dozijn spiegels, tezamen verpakt in 4 kisten, genummerd van 32 t/m 35. Koper: 300 pond koperen armringen, 601 pond koperen ketels, verpakt in 5 vaten, genummerd 55 t/m 59. Kralen: 800 pond zwart gestreepte ‘dominé’, 200 pond glazen ‘dominé’, 806 pond gele ‘dominé’, 200 pond klein margriet, 455 mast wit, zwart, rood, geel en groen gruis, 300 mast
gevlamde olivetten, 150 mast zwart met stippen, verpakt in 8 vaten, genummerd 60 t/m 67. Tinnen kommen: 100 tinnen kommen, verpakt in een vat met nummer 69. Textiel en snuifdozen: verpakt in 17 vaten en 1 pak genummerd 70 t/m 87. In vat 79 bevonden zich behalve textiel 8 dozijn snuifdozen: ‘verlakte blekke snuijffdoosen’. En ook wordt duidelijk dat de slaven aan boord weinig bewegingsruimte zouden hebben, dankzij: 1 ‘slaave ketting’ 110 voetboeien ‘voor de slaaven’ 30 handboeien ‘voor dito’ 200 ‘spien tot de boeyen’ Het zou hen trouwens aan 'niets' ontbreken, want ook hun voedsel werd al ingeladen: 200 zakken gort à 60 kilo (volgens Middelburgs gewicht), 280 zakken bonen ‘Rysselaarsbonen’ en 2 aamen [vaten, ca. 156 liter] ‘oudt vleesch voor de slaaven’. Bovendien werden bouwmaterialen ingeladen, om aan boord een speciale 'slavencombuis' te bouwen. Beschaafde maatschappij Toch hielden de reglementen er rekening mee dat niet alle slaven tevreden zouden reageren: Laat u niet door een slaaf overrompelen en houdt daarom daar waar nodig uw pistool gereed. Laat de slaven goed bewaken en voorkom dat er verwarring kan ontstaan. Zie toe op het onderhoud van de slavenketel (in de slavencombuis) en laat de slaven goed verzorgen en onderzoeken. Want de MCC was een beschaafde maatschappij: Wij gebieden u nadrukkelijk geen misbruik of mishandeling van de slaven toe te staan, niet door de officieren en niet door het scheepsvolk. Wanneer dat toch gebeurt, dan zult u daarvan aantekening maken. De overtreder zal door de scheepsraad gestraft worden, mogelijk met confiscatie van de gage. De lading werd verzekerd voor 6% van de waarde (de goederen tegen inkoopsprijs). De totale waarde bedroeg f 37.129,90. Omgerekend naar de huidige waarde, 252 jaar later, is dat € 374.906,41. Papieren ooggetuigen Meest gebruikte route tijdens een 'driehoeksreis': slaven bunkeren onder de Afrikaanse westkust, en uitladen in de omgeving van de Europese koloniën, zoals Suriname. En dan met specerijen en de buit naar huis. (Geschiedeniszeeland.nl) > De wederwaardigheden onderweg worden beschreven aan de hand van originele documenten die bewaard zijn gebleven. Zo is er het logboek van de opperstuurman, dat vooral gegevens bevat over het weer, de positie van het schip en informatie over
7
scheepsbewegingen; in het begin blijkt d'Eenigheid in het gezelschap van de Essequeboos Welvaaren onder leiding van capiteijn G. Boef. Het journaal van de chirurgijn zal ons informeren over de gezondheid van bemanning en slaven en wellicht ook over verwondingen, opgelopen tijdens ongeregeldheden. Verder wordt gebruik gemaakt van het Handelsboek, over de transacties, en de brieven van de kapitein en correspondenten uit het buitenland. De bemanning De 36 bemanningsleden zijn met naam en toenaam bekend. Van iedereen wordt vermeld welke rang ze hadden, waar ze vandaan kwamen en wat hun verdienste was. Zo verdiende kapitein Jan Menkeveld uit Hamburg 60 gulden per maand, terwijl opperstuurman Daniël Pruijmelaar uit Middelburg met 36 gulden naar huis ging. Kapitein, stuurlieden en chirurgijn zouden na thuiskomst bovendien voor iedere slaaf die in West-Indië verkocht was een bonus ontvangen. De kapitein kreeg 80 stuivers per slaaf, de opperstuurman 24 stuivers, de onderstuurman 10 stuivers, de derdewaak: 6 stuivers en de oppermeester (chirurgijn) 24 stuivers per slaaf. De goedkoopste zeelieden waren vier 'jongens', voor de klusjes aan boord: Lieven Lambregts uit Vlissingen, die 8 gulden per maand verdiende, zijn plaatsgenoot Albert Vermeulen en Philippus de Bock uit Brussel voor 7 gulden elk en Gilles Lint uit Vlissingen die het met een zakcentje van 5 gulden moest doen. Drie Surinaamse 'negerslaven' die volgens het boek 'De Negerslaven in de kolonie Suniname' in 1833 levend werden verbrand wegens brandstichting. > Iedereen had twee maanden gage 'op de hand' gekregen. De rest zou pas worden uitbetaald 'na thuiskomst op het Vlacke' (de rede van Rammekens). Maar het eindbedrag kon veel lager zijn dan waarop was gerekend. Bij overtreding van de reglementen werd al gauw een deel van de gage ingehouden. Wie zich onttrok aan zijn taak of wegliep zou voor 'schelm' of 'verrader' worden uitgemaakt, terwijl gage en bezittingen aan boord verbeurd werden verklaard. En als het schip verongelukte of werd buitgemaakt, dan kon op uitbetaling van de gage helemaal geen aanspraak worden gemaakt. Maar wie bij het verdedigen van het schip gewond of verminkt raakte was verzekerd van gratis medische zorg en een financiële genoegdoening. 'Zoveel slaven als mogelijk inkopen' De dag voor vertrek kreeg de kapitein de instructies van de MCC overhandigd: “U zult eerst Caap Monte aandoen en zoveel slaven in te kopen als mogelijk is. Vervolgens zult u alle plaatsen langs de kust, waar slaven te koop zijn, bezoeken tot aan Caap des Palmas. U vaart terug en weer om, tussen Caap Monte en Caap des Palmas (de Bovenkust) totdat er geen slaven meer te koop zijn. Ook zult u rijst inkopen om uw verblijf aan de Bovenkust mogelijk te maken.” “Wanneer u geen slaven meer aan de Bovenkust kunt kopen, zult u vanaf Caap des Palmas tot aan Caap Lahoe, langs de Greinkust, en verder tot aan Caap Tres Puntas varen. U zult
8
zoveel slaven als mogelijk inkopen. Zodra u alle slaven hebt gekocht, zult u zo spoedig mogelijk naar de kolonie zeilen die u is opgegeven.â&#x20AC;? Voor de slaven wordt geen aantal genoemd. Maar volgens het Zeeuws Archief wijst de 'cargazoenlijst' van goederen die voor de ruilhandel bestemd waren op een lading van ongeveer 300 slaven. Hun voorlopige doel was de kolonie Berbice in Amerika. Zal de kapitein slagen in zijn opdracht? Volg daarvoor 'live' de reis van d'Eenigheid.
9
Kaart uit de 18e eeuw met de route van d'Eenigheid naar Liberia in 1761.
Na ruim twee maanden voor kust van Liberia
Slavenschip d' Eenigheid kocht (in 1761) eerste slaaf
Hetzelfde gebied op een kaart uit de 21e eeuw. (10 december 2013) Het slavenschip d'Eenigheid heeft op 9 december 1761, precies 252 jaar geleden, zijn eerste slaaf gekocht. Dat gebeurde voor de kust van Liberia (Afrika), in de buurt van Cleijn Muserade; het huidige Robersport.
10
Het schip vertrok op 2 oktober 1761 uit Vlissingen. In de ochtend van 9 december naderden twee kano's vanaf de kust van met handel. Ze 'cochten een manslaaf No. 1', noteerde de opperstuurman eenvoudig in zijn logboek. Aan het eind van de dag wierp het schip het anker uit en werden twee schoten gelost: ’s Morgens de windt ONO à O, labber en meest stil, de stroom om de west, zagen een schip in ’t NW van ons, voormiddag stil, dreven de broodtvaten aan en mieken de schans schoon, wij cregen 2 canoos aan boordt van Cleijn Muserade en cogten een manslaaf No. 1, namiddag met de 4 glasen cregen een labber lugtje uijt ’t ZW, ligten anker en gaan onder zeijl en zetten ’t dagelijks anker af en staken de boeijreepen op ’tzelve, met de 5 glasen in de platvoetwagt kwamen ten anker op 16 vaam stickgrondt voor Kleijn Muserade, hadden de rivier van Kleijn Muserade OtN van ons, op dato passeerden ons een Engels schip na beneden, deden 2 schooten, voordts ’s nagts de windt ZW labber coelte, goedt weer tot ’s morgens. De eerste tot slaaf gemaakte Afrikaan die aan boord van de Eenigheid werd gebracht was een man. Hij werd geruild tegen een aantal goederen uit het meegebrachte cargazoen, zoals geweren, jenever en likeur, textiel, tinnen kommen en messen. De inkoopprijs van deze ruilgoederen bedroeg 115 gulden. De 'handelstransactie' kwam tot stand nadat er 'coustume' - belasting - was betaald aan de lokale machthebbers. Deze belasting bestond ook uit goederen. In het geval van 'Caap Monte', het huidige Robertsport, ging het om likeur, tabak, gevlamde kralen, een glas en vier snuifdozen. Verantwoording van de 'costume'; de belasting die 'aan de koningen in Africa' moest worden betaald om de slavenhandel mogelijk te maken > In dezelfde wateren kapseisde bijna elf jaar geleden een veerpont met 200 passagiers, waarvan er zeker zestig de ramp niet overleefden. Slaven halen aan de Bovenkust Slavenreizen naar de 'Bovenkust' van Afrika - Sierra Leone, Liberia en Ivoorkust - waren sinds 1756 kenmerkend voor de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), de reder van d'Eenigheid. Schepen die handel wilden drijven gaven daartoe een teken door een schot met een kanon te lossen, eventueel vergezeld van het laten zakken van een zeil. Vanaf de kust kwamen er dan kano's naar het schip, met rijst en water, en met tot slaaf gemaakte Afrikanen. De MCC voer op de bonnefooi en probeerde zo goedkoop mogelijk, te beginnen aan de Bovenkust, tot slaaf gemaakte Afrikanen te kopen. Het ging vaak om kleine aantallen. Kwamen er geen kano's of was er geen handel dan voer een slavenschip een stukje verder en loste opnieuw een schot. De MCC kocht geen of nauwelijks Afrikanen op contract. Andere compagnieën maakten prijsafspraken met handelaren aan de kust voor een afname van een bepaald aantal gevangen Afrikanen tegen vastgestelde prijzen. Dat waren meestal dure slaven, die men echter alleen nog maar hoefde op te halen uit 'verzameldepots' zoals het fort Elmina in Ghana.
11
Vloot van de Middelburgsche Commercie Compagnie, één van de grootste slavenhandelorganisaties van Nederland. (Schilderij Engel Hoogerheyden) Rustige reis Op 6 oktober kwamen de directeuren van de MCC tevreden bijeen. Voor het vertrek was d' Eenigheid door hen geïnspecteerd en... in behoorlijke ordre bevonden, ’tzelve gedepecheert en het daerop den 2 deser (volgens nevens- genoteerde briev van den capteijn) was in zee geloopen, werdende over zijn reijs en negotie des Heeren zegen gewenscht, de Heer Lantsheer voor zijn gedaan rapport bedankt. De reis verliep zonder opzienbarende gebeurtenissen. Wel klaagde oppertimmerman Paulus Pieterse Kemp al kort na het vertrek, op 4 oktober in Het Kanaal, over pijn in de leden, was braakachtig. De chirurgijn constateerde een febris quotidiana en schreef hem medicijnen voor voor ordinaare gaande en koomende koortsen. Kennelijk hielp dat, want hij komt in volgende verslagen niet meer voor. Verslag op de website van de chirurgijn over twee zieken, matroos Roelof Siegers en kok Thomas Ditmar, op 20 november 1761 > Op 15 oktober lag de ziekenboeg vol. Onderkuiper Isak de Vos klaagde over stekende pijn in de zijde, hoeste, haalde sijn adem beswaarlijk en kreeg een hoestdrankje. Voor smid-korporaal Coenraad Meijer, die last had van onpasselijkheid en matroos Abraham Vermeulen, met pijn in ’t hooft en in de lenden, was braakagtig mengde de chirurgijn een poeder tegen koorts. En zo kan de hele ziektegeschiedenis aan boord worden gevolgd, nu nog van de bemanning maar straks ook vande slaven. Inclusief de voorgeschreven medicijnen. De recepten zijn op schrift bewaard gebleven en illustraties daarvan worden op de site weergegeven.
12
Website slavenschip d'Eenigheid De gebeurtenissen op het slavenschip d'Eenigheid, de handel en de wederwaardigheden van de bemanning kunnen elke dag worden gevolgd op de website http://eenigheid.slavenhandelmcc.nl/. Onderin wordt de actuele datum van de reis, 252 jaar geleden, aangegeven en is het mogelijk naar oudere momenten terug te gaan. Een zwarte stip geeft de 'huidige' positie aan op een 18e eeuwse landkaart, maar die kan linksboven, met een klik op het vergrootglas, worden geactualiseerd. Klik in het menu op 'actueel' en er verschijnt een moderne kaart. 3 De eerste slaaf kostte 115 gulden aan goederen: o.a. 5 geweren, buskruit, jenever, likeur, messen, textiel, tabak en snuifdozen > Met een klik op 'Lees verder' komt een verslag-vande-dag tevoorschijn. Dat kan van de opperstuurman zijn, die tot nu toe iedere dag - in oud Nederlands nauwkeurig heeft bijgehouden wat voor weer het was, elke vorderingen werden gemaakt en of er onderweg andere schepen werden gezien. Het menu boven het verslag geeft ook de mogelijkheid voor reacties, wat door belangstellenden vaak wordt gebruikt om een toelichting te vragen op zo'n verslag. Ook is er inzage in de papieren van de chirurgijn. Op 9 december kwam er het item 'scheepshandel' bij, want er werd een slaaf gekocht en rijst, en dus moest de boekhouding van de scheepsvoorraad worden bijgewerkt. Op de landkaart van d' Eenigheid prijken blauwe en witte stippen. De blauwe geven de route aan die tot nu toe is afgelegd; de witte maken duidelijk wat er nog voor de boeg ligt: een tocht langs de Afrikaanse kust, bedoeld om et schip met slaven vl te laden, en dan een oversteek van de Atlantische Oceaan, om ze af te leveren in Zuid-Amerika. Pas in 1753, over twee jaar, zal d'Eenigheid - behouden, dat wel - weer in Vlissingen arriveren. Intussen werkt het Zeeuws Archief hard aan uitbreiding van de site. Het is de bedoeling om de achtergronden van de bemanningsleden uit te pluizen en een reconstructie van het schip te vervaardigen. In de komende weken bevindt het schip zich voor de westkust van Afrika.
13
Het dagrapport van 24 december 1761 van de opperstuurman: één dode en twee slaven.
Dode matroos 'overboordt'; eigendommen 'verkogt'
Verdrietige Kerstavond aan boord van slavenschip (10 december 2013) Op 24 december 1761 was het slavenschip d' Eenigheid 85 dagen onderweg. op 1 oktober was het schip vertrokken naar Afrika, waar slaven zouden worden gekocht die in Zuid-Amerika weer moesten worden verhandeld. Het rapport waarin de opperstuurman de dood van de matroos meldde bevatte een symbolisch tekeningetje: een hoofdje met beenderen en een zandloper, het symbool voor tijd en de vluchtigheid van het leven. Ook de chirurgijn gebruikte dit symbool. > Ook toen was het Kerstavond, en de bemanning ver van huis. Van de commerciële en sentimentele kerstsfeer van het ogenblik zal ongetwijfeld geen sprake zijn geweest, maar toen de Engelse koningin Victoria in 1840 met de Duitse prins Albert trouwde importeerde ze ook de Duitse kersttradities. In 1841 was de eerste kerstboom te zien op Windsor Castle.
14
Waarschijnlijk had iets van die sfeer in de drie decennia die volgden ook wel Zeeland bereikt, of de verhalen van Charles Dickens, die het vorige jaar was overleden.. Of daar nog iets van te merken was onder de tropenzon is onbekend. Maar de godvruchtige bemanning zal veel aan thuis hebben gedacht, waar misschien wel sneeuw lag en de kerkklokken beierden om het feest van het kind in de kribbe te vieren. Want in de 18e eeuw werden op Eerste Kerstdag vaak drie kerkdiensten gehouden en op Tweede Kerstdag twee, met ’s avonds ook een kerstzangfeest. Aan boord van het slavenschip d' Eenigheid voor de kust van het Afrikaanse Liberia zal het een sombere Kerstavond zijn geweest, die ook nog onrustig eindigde: ’s nagts travatig met swaare donder en weerligt en regen tot ’s morgens. Somber voor de twee slaven die die dag waren gekocht en die nu, samen met de zes die zich al aan boord bevonden, een volstrekt onzekere toekomst tegemoet gingen. Maar ook somber voor de bemanning, die een kameraad moest missen. Roelof Siewerdts, een matroos, was overleden. Hij had meteen een zeemansgraf gekregen. Zijn schamelijke bezittingen kwamen, na een publieke verkoop die net 31 guldens opbracht, bij de overige bemanningsleden terecht.
15
Cleijn Bassa aan de kust van Liberia wordt met een Google-symbool aangegeven. Febris quotidiana Eigenlijk was Siewerdts al beroerd aan boord gekomen. Op 2 oktober, toen d' Eenigheid nog maar net de Westerschelde had verlaten, had hij zich gemeld bij de chirurgijn, Petrus Henricus Couperus (37). Hij vertelde dat hij in zijn vaderland Noorwegen vier weken ziek was geweest. De chirurgijn constateerde febris quotidiana; dagelijkse koorts, en mengde een poeder voor ordinaare gaande en koomende koortsen met als bestanddelen koortsdempende kreeftsogen, rood koraalmos, gebrande hertshoorn, salpeter, saffraan, nootmuskaatolie en een zweetdrijvend middel. Maar de koorts bleef aanhouden, en elke dag werd Siewerdts swakker. De arts schreef hem toen de mixtura sudorificans voor: elke twee uren een lepel en 's morgens het elixir proprietatis ; een alcoholisch aftreksel van saffraan, aloë en mirre.
Het leek te helpen. Op 20 november ging Siewerdts (volgens de chirurgijn Siegers) weer aan het werk, maar viel wederom in, hoeste sterk, teerde volkoomen uit. Niets hielp meer. Na alle middelen in ’t werk gestelt te hebben, schrijft Couperus in december, soo gaf hij zijn ziel in handen van sijn Schepper den 24 deser 1761. Setten hem overboordt Het dagrapport van de opperstuurman verraadt die dag geen enkele emotie en meldt de dood van de matroos tussen twee komma's. Wel bevat de tekst een tekeningetje dat de dood symboliseert en dat ook door de chirurgijn werd gebruikt. De verkoop van de eigendommen van Roelof Sieverdts aan de bemanning. > ’s Morgens met den dag travatige lugt, de windt NO labber lugtje, ligten anker en gaan onder zeijl na Kleijn Basa [Little Bassa, Liberia], stuerden WNW aan, kregen de diepte van 17 vaam [1 vaam = 6 voet, ca 170 cm.] stickgrondt, met de 4 glasen [De lengte van de wachten werd aan de hand van zandlopers gemeten. Elke wacht bestond uit 8 glazen van een half uur, aangegeven door een bel.] in de voormiddag stilte, kwamen ten anker op 17 vaam stickgrondt, hadden Kleijn Basa NtO en de 7 Tree OtN van ons, op dato is er een matroos van ons overleden, genaamt Roelof Siewerdts, naaijden hem in en setten hem overboordt, deden een schoodt, verkogten op dato den overleden zijn goedt, cregen canoos van Cleijn Basa aan boordt, cogten een manen een meijsjeslaaf, No. 7 en 8, en 28 makoeten [manden] rijst, voordts in de platvoetwagt passeerden een schip na beneden, ’s nagts travatig met swaare donder en weerligt en regen tot ’s morgens. De dode werd dus ingenaaid en overboord gezet. Toen werd een saluutschot gelost en daarna werden zijn schamele bezittingen verkocht. Per publicque vendue De Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC) was een ordentelijke organisatie en slaven halen een eerbaar beroep. Daarom werd alles keurig opgetekend voor de maatschappij, daardoor voor het Zeeuws Archief en daarmee ook voor Historiek. Er is dus ook een... Inventaris van goederen nagelaten door den overledenen matroos Roeloff Sieverts [weer anders gespeld], geboortig tot Breeswijk in Noorwegen, alle welke goederen per publicque vendue zijn verkogt op den 24 december anno 1761. De inventaris bestaat voornamelijk uit kleding, waaronder twee Engelse mutsen, twee oude hemden, drie broeken en twee paar schoenen. De naalden en garens gingen, samen met vijf messen en een tabaksdoos naar derdewaaks Adriaan de Puijt uit Goes, die er bijna vier guldens voor over had. Vier pond en een stuk roltabak werden verder opgerookt door
16
oppertimmerman Paulus Christiaan Kempe uit Hamburg en een theeketel met een weijnig thee was voor ondertimmerman Pieter de Gerol uit Middelburg. De hele veiling bracht 31,11 guldens op, wat netjes werd aangetekend in het scheepssoldijboek, om na afloop van de reis te worden uitgekeerd aan de erfgenamen van Siewerdts. Maar daarvan werden wel eerst de kosten van het saluutschot (zes guldens) afgetrokken.
Matroos Roeloff Sieverts verdiende in 2 maanden en 22 dagen 46.5 gulden, terwijl de verkoop van zijn eigendommen 33 gulden opbracht; samen ruim 77 gulden. Bij vertrek had hij een voorschot gekregen van twee maanden; 34 gulden, terwijl hij de 6 gulden voor 'zijn' saluutschot zelf moest betalen. Het restant, ruim 37 gulden, as voor zijn erfgenamen. Een tent tegen de zon Een slavenschip maakte door middel van een kanonschot aan de kustbewoners duidelijk dat het op handel wachtte. Slavenhandelaars op het vasteland, die hun 'buit' al binnen hadden, hoorden het schot en kwamen dan - met slaaf of slaven, en vers water waar immers altijd behoefte aan was - met hun kano's langszij. De onderhandelingen begonnen en bij succes werd de slaaf aan boord gehesen. Sinds d' Eenigheid op 9 december zijn eerste slaaf gekocht had, waren er op die manier nog vijf anderen gebracht, drie mannen, twee vrouwen en een jongen. Op 24 december kwamen daar een manslaaf en een meid bij. Er waren nu vier mannen, twee vrouwen, een jongen en een meisje aan boord. Leeftijden zijn niet bekend, maar de leeftijdsgrens in de literatuur is dertien; daaronder was sprake van een 'kind'. Dankzij de uitstekende boekhouding aan boord van d' Eenigheid is nauwkeurig bewaard gebleven wat zo'n slaaf kostte. De slaaf van 9 december bijvoorbeeld ging van de hand voor o.a. vijf geweren met bijbehorend buskruit, jenever, messen, tabak, likeur, textiel, zestien koperen ketels en ander keukengerei, totaal voor 115 guldens (op de website verantwoord als 'scheepshandel'). Op d' Eenigheid werd de ingescheepte ruilhandel - inclusief kralen en kettinkjes - nauwkeurig aangetekend. Een luik voor de frisse lucht Op het schip was voor de slaven een speciale ruimte gereserveerd. Dat het daar benauwd was en dat de MCC een beschaafde maatschappij was blijkt wel uit de activiteiten van de
17
timmerman, die op 18 december op het achterdek een houten bouwwerk vervaardigde, met bovenin een luik voor de frisse lucht. De vrouwen en kinderen konden zich er vrij bewegen; de mannen mochten op het kuildek (het geschutsdek) enigszins de ledematen strekken. Volgens het Zeeuws Archief, de 21-eeuwse webmaster van de site van het slavenschip, werden alle slaven 's avonds en 's nachts opgesloten op het tussendek; ook hier de mannen gescheiden van de vrouwen. De mannen werden opgesloten onder het kuildek, de vrouwen in het achterschip. Hoeveel slaven er moesten worden verzameld is niet bekend. Volgens het Zeeuws Archief wijst de â&#x20AC;&#x2DC;cargazoenlijstâ&#x20AC;&#x2122; van goederen die voor de ruilhandel bestemd waren op een lading van ongeveer 300 slaven. Voorlopig zou d' Eenigheid nog wel voor de Afrikaanse kusten moeten patrouilleren.
18
Het Zeeuws Archief heeft een driedimensionale tekening laten maken aan de hand van gegevens uit de archiefstukken en uit andere bronnen. Daarop is te zien dat de beschikbare ruimte voor de gevangen Afrikanen ongelofelijk klein was. Uitleg: a. kajuit en hut van kapitein, b. verblijven officieren, c. kombuis bemanning, d. kuildek, waar de slaven werden opgeborgen, e. kombuis slaven, f. bak, g. tussendek met 'beddingen' voor Afrikaanse vrouwen, h. tussendek met 'beddingen' voor Afrikaanse mannen, i. ruimte achter de grote mast, buskruit, proviand, ivoor, suiker, enz., j. ruim vor de grote mast, water, ballast, k. lokatie voor de 'tent'. boven het ruim het tussendek waar de tot slaaf gemaakte Afrikanen werden opgesloten. In de voorplecht of ‘bak’ werd de ‘slavenkombuis’ gebouwd. De reis van een schip zoals d'Eenigheid is in onze tijd letterlijk onvoorstelbaar.
Zeeuwse arts gaf richtlijnen voor slavenhandel
Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen (2 april 2014) Het is 1762, 252 jaar geleden. April is net begonnen. Het slavenschip d'Eenigheid, dat op 1 oktober 1761 uit Vlissingen vertrok, is nu precies een half jaar onderweg. Aan boord zijn 297 slaven en 33 bemanningsleden; drie schepelingen en twee slaven zijn intussen overleden. De slaven zijn 'gehaald' in West-Afrika: in Liberia, Ivoorkust en Ghana. Het ziet er naar uit dat het schip nog wel een maandje te gaan heeft voordat koers wordt gezet naar Amerika, waar dringend behoefte is aan goedkope arbeiders. De slavenhandel is in die tijd in Nederland een eerzaam beroep. De West-Indische Compagnie (WIC) droeg aanzienlijk bij aan de status van Nederland als economische wereldmacht; de WIC-mentaliteit. Daar waren bijbelse redenen voor: in het Bijbelboek Genesis 9 werden de nakomelingen van Cham tot slavernij vervloekt, dus vogelvrij. De veelal godvruchtige Nederlander wilde daar graag aan meewerken, temeer omdat er veel geld mee kon worden verdiend. De koopman en de dominee gingen hand in hand.
19
De MCC-vloot op een schilderij van de Zeeuwse kunstenaar Engel Hoogerheyden (17401807)< De Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), een Nederlandse particuliere handelsonderneming, was één van de maatschappijen die er van harte aan medewerkten. Het Zeeuws Archief beschikt over de archiefstukken van 113 slavenreizen. Vorig jaar nam het archief, in het kader van de herdenking van de 150e verjaardag van de afschaffing van de slavernij, het initiatief om één van die reizen minutieus te volgen. Sinds 1 oktober 2013 is elke dag via internet, uitvoerig gedocumenteerd, te zien wat er (precies 252 jaar geleden) gebeurt aan boord van het slavenschip d'Eenigheid. Drie bemanningsleden minder Op het schilderij van Hoogerheyden (hierboven) vaart d'Eenigheid vermoedelijk uiterst rechts > Nu (april 1762) is het drie maanden later. Intussen zijn er van de 36 oorspronkelijke bemanningsleden nog 33 aan boord. Na Siewerdts hebben nog twee leden van het scheepsvolk het leven gelaten. Het volgende overlijdensgeval, op Nieuwjaarsdag 1762, werd door de opperstuurman summier in zijn logboek vermeld: .... onse boodtsmansmaadt Hans Cramer van Noorwegen overboordt gevallen en verdronken, voordts ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. Zijn persoonlijke bezitttingen werden door de bemanning opgekocht voor 46 guldens, die later aan zijn erfgenamen zouden worden uitgekeerd. Dat matroos Maarten Copper op 16 februari overboord sloeg en verdronk vond de opperstuurman kennelijk niet vermeldenswaardig. Dat blijkt pas uit zijn logboek van 22 februari, als zijn goedt in een publique vendue (publieke verkoop) door zijn collega's wordt opgekocht voor 145:2 guldens. Copper bleek een vermogend man. In zijn nalatenschap bevonden zich drie stukjes goud en een oude theeketel.
20
Twee slaven dood en één geboren Op dezelfde 22 februari viel 's nagts een manslaaf overboordt en verdronken, Nr. 1; hoe en wat blijft in het midden; kon gebeuren. Voor de opperstuurman was het een statistische vermelding. Maar de volgende dag werd dat alweer min of meer gecompenseerd: op dato is er een vrouwslaaf in de craam gekomen. Onduidelijk hoe moeder en kind het maakten. De zuigeling telde in de statistieken verder niet mee, want: geen handel. Slaven konden ook 'zomaar' sterven. Op 18 maart meldt de chirurgijn: Den 18 dito een mansslaaf niet wel bij zijn sinnen zijnde overleed op voornoemde dato, alhoewel geen ziekte gehad hebbende. De opperstuuman werkte zijn statistieken weer bij: op dato is er een manslaaf overleden, No. 2. Slaven halen als routine Het 'halen' van slaven was allerminst een opwindende bezigheid, zo blijkt uit het logboek van de opperstuurman, dat met 252 jaar vertraging te voorschijn komt als de website van d'Eenigheid wordt geraadpleegd. Het schip deed, zoals op 26 december, een schoodt voor de negers; liet een kanonschot weerklinken, en waarschuwde zo de slavenhandelaren op het vasteland dat er handel gedreven kon worden. Vaak kwam er dan een bootje uit de kust met slaven en soms andere goederen aan boord, zoals op 3 januari 1762: wij kogten 3 vrouweslaaven, nr 16, 17 en 18, en cregen 11 makoeten [manden] rijst aan boordt. En dat herhaalde zich bijna elke dag, met meer of minder succes. Alle aankopen werden verantwoord in de boekhouding (hier op 16 februari, toen tien slaven werden gekocht voor o.a. buskruit, textiel, kralen, spiegeltjes, brandewijn, jenever en 25 geweren ter waarde van 965 gulden). Dwarsdoorsnede met zicht op de ‘beddingen’ of ligplaatsen op het tussendek. De hoogte van het dek bedroeg 1,4 meter, de hoogte van de beddingen bedroeg circa de helft > Druppelsgewijs kwamen de slaven aan boord van d'Eenigheid. Op 5 januari vier, op de 7e één, op 9 en 10 januari elk twee. Veel bijzonderheden leverde dat niet op. De grootste 'vangst' vond plaats op 10 februari, voor Grand Lahou in Ivoorkust: 33 slaven voor ƒ 3244. De opperstuurman schreef: Door den dag goedt weer, de windt ZW à ZZW labber coelte, goedt weer, sloegen ’t voormarzeijl af om te verstellen en cogten 33 slaven, 16 mans, 16 vrouwen en een meijdt, wij setten de sloep uijt, voordts ’s avondts en ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. De inlandse slavenhandelaren begrepen dat ze een 'grote vis' te pakken hadden, en brachten er de volgende dagen nog veel meer: op 11 februari 30, de 13e 29, de 14e elf, de 15e veertien, de 16e tien, de 17e twaalf, de 19e negen, de 20e vier, de 21e elf en de 22e tien. Het blijkt dat de godvruchtige bemanning, die elke dag verplicht het ochtendgebed bij
21
moest wonen, de zondagsrust allerminst heiligde. Want over bijvoorbeeld zondag 21 februari 1762 stond toch echt in de Statenvertaling: 10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; 11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. (Exodus 20: 10-11) 200 slaven op 30 m2 David Henri Gallandat (portret uit 1759) beschreef richtlijnen voor de slavenhandel > De MCC was een gerenommeerde maatschappij, maar de omstandigheden waaronder de slaven gevangen werden gehouden waren erbarmelijk. Het Zeeuws Archief wijst op een boekje van zestien pagina's dat de Zeeuwse arts David Henri Gallandat in 1769 schreef, na de reis van d' Eenigheid, maar misschien mede op de ervaringen aan boord gebaseerd: Noodige verrichtingen voor de slaafhandelaren. De bedoeling was de menselijke lading zo goed als mogelijk op de plaats van bestemming te krijgen. De gezondheid van de slaven was daarbij heel belangrijk -- voor de winstmaximalisatie. Maar dat er doden zouden vallen, zoals straks ook weer op 15 april, was onvermijdelijk. De snauw d’Eenigheid was een relatief klein, lang en snelvarend scheepstype met twee masten, 22,50 meter lang, 3,20 meter diep en 7 meter breed (170 kubieke meter). Gallandat beschrijft in zijn gids hoe en in welke ruimten de gevangen Afrikanen werden vervoerd; voor d'Eenigheid kan dat iets - maar niet veel afgeweken hebben. De mannen op het kuildek en het tussendek eronder, de vrouwen in de tent op het achterschip en in de ‘schans’ (het tussendek in het achterschip). Ze mochten geen contact hebben; de zeden werden goed bewaakt. Het Zeeuws Archief laat op 'driedimensionale' tekeningen zien hoe het er ongeveer uit heeft gezien. Volgens Gallandat was een slavenschip altoos in twee legerplaatsen verdeeld: Het tusschendeks, geschikt tot de legginge der mans-slaven, is een plaats welke de breedte en lengte van 24.3 en de diepte van 5 voeten heeft [dus ruim 7 bij 7 meter en 1,5 meter diep]. In deze vierkante ruimte, worden beddingen van greine planken gemaakt, om ook tot slaapplaatsen te dienen, zonder de welke het volstrekt onmogelyk zoude zyn, in zoo een naauw vertrek 200 slaven te bergen. Deze slaven krygen lucht, van voren door het voorluik, en van achteren door het groot luik, welke beide luiken ‘s nachts altoos met met roosters overdekt zyn. De schans, geschikt tot de legginge der vrouwen, is een plaats welke gemeenelyk de lengte en breedte van 18 en de diepte van 7 voeten heeft [5,4 x 5,4 x 2,1 meter]. Door behulp van beddingen wordt deze ruimte bekwaam om 150 vrouwen en kinderen te bergen, dewelke lucht ontfangen, eensdeels door 4 luchtpoortjes (die doorgaans zoo klein zyn dat er weinig lucht door komt, en daar en boven is men genoodzaakt dezelven te sluiten wanneer het maar eene tamelyke koelte waait); en anderendeels door het achterluik, waar over ‘s nachts altoos een rooster legt. De lucht wordt grootelyks belet door een vaste houte tent, welke
22
boven de schans gemaakt wordt, schoon er ook in ‘t midden van deze tent een luik is, ‘t welk recht boven dat van de schans legt.
De kust van Guinee, het gebied waar o.a. d'Eenigheid zijn slaven haalde, veel groter dan het huidige land Guinee; detail op een West-Indische paskaart van ca 1728. Uitgever: Johannes II van Keulen (1704-1755) te Amsterdam, Zeeuwsch Archief. 23 Katten als noodzaak De raadgevingen van Gallandat zijn bijzonder interessant, temeer omdat hij duidelijk maakt onder welke omstandigheden de transatlantische slavenhandel plaatsvond. Zo wijst hij op de noodzaak om katten aan boord te houden: De vyfde zaak, waar op men behoort acht te geven, is, zorge te dragen dat er katten aan boord zyn. (...) Indien men in aanmerking neemt, dat men op de slaven- en andere schepen dikwils door rotten [ratten] en muizen geplaagd wordt, en dat de katten de beste behoedmiddelen daar tegen zyn, zal men dit niet te gering achten. In der daad, hoe dikwils gebeurt het niet dat de rotten en muizen de scheepslieden in levensgevaar brengen met het doorbyten van de victualie- [mondvoorraad, eten en drinken] en watervaten? Ja, het gebeurt somtyds, dat de schepelingen zelfs door dit ongedierte worden aangerand. [Hij wijst op een reis naar de Zuidzee waar] het geen den ongelukkigen toestand van het scheepsvolk grootelyks vermeerderde, de groote meenigte rotten was, die hen zoodanig plaagden dat ze dag noch nacht konden rusten: want zoo dra de maats in de kooyen lagen, wierden zy door een heelen zwarm van dat ongedierte als bestormd, die over hen heenliepen en hen dikwils zeer gevoelig beten; ja van sommige maats, die door ziekte geen kracht meer hadden om zig te verweren, wierden de teenen van de voeten afgegeten; doch niets was yselyker om te zien, dan hoe die dieren de lyken schonden, die op ‘t dek lagen, etende de oogen uit het hoofd, en heele stukken uit de wangen, armen en beenen. Het ziet er naar uit dat d'Eenigheid nog ongeveer een maand in de buurt van Liberia blijft rondzeilen, om de voorraad slaven verder aan te vullen. Dan wordt koers gezet naar Amerika, waar de Middelburgse maatschappij dan eindelijk geld kan gaan verdienen. Herdenking 15 juni 2014
Op zaterdag 14 juni herdenkt Nederland dat op 15 juni 1814, 200 jaar geleden, de transAtlantische slavenhandel officieel werd stopgezet. Het duurde trouwens nog tot 1863, precies een eeuw na terugkomst van dâ&#x20AC;&#x2122; Eenigheid, dat in Nederland de slavernij officieel werd afgeschaft. Nu kopen we alleen nog maar producten die, in ieder geval niet meer onder onze eigen verantwoordelijkheid, elders onder wellicht erbarmelijke omstandigheden zijn gefabriceerd.
24
25
Het fort Elmina in Ghana; het centrum van de Nederlandse slavenhandel. (Illustratie Atlas van der Hem)
Toen haai 'kanoneger' verslond kreeg schip geen water meer
d'Eenigheid met 319 slaven op weg naar Amerika De tonnen voor brandewijn aan boord waren kennelijk van een dubieuze kwaliteit. Op 19 april 1762 vergaderde de Scheepsraad om een verklaring op te stellen dat op verschillende momenten tien keer 'de duijgen gesprongen' waren, waardoor ca. 350 liter brandewijn verloren was gegaan > (10 mei 2014) Op 8 mei 1762, 252 jaar geleden, is het Zeeuwse slavenschip d'Eenigheid naar Amerika vertrokken.
Op 9 december 1761 werd bij Liberia de eerste slaaf gekocht, die in de 150 dagen die volgden gezelschap kreeg van 326 anderen. Maar zeven van hen verdwenen, verdronken of stierven en bij het vertrek vanaf de kust van Ghana waren er nog 319 slaven aan boord. Bovendien was er een verschrikkelijk ongeluk met een haai, waardoor de aanvoer van het zo broodnodige verse water helemaal stil kwam te liggen. De kapitein had van de MCC een simpele opdracht meegekregen: koop zoveel mogelijk Afrikanen tegen een zo laag mogelijke prijs. De praktijk zou uitwijzen dat, naarmate de reis vorderde, de slaven steeds duurder werden. Ze moesten worden geruild voor eerder ingeslagen goederen - het verhaal van de kralen en kettinkjes is waar! -, maar ook werden trompetten en geweren met munitie afgeleverd. In totaal werd voor een tegenwaarde van 32.600 gulden aan slaven ingekocht; ruim 100 gulden per slaaf. Volgens kapitein Menkenveld had de handel zwaar te lijden onder Engelse concurrentie. April vol problemen De reis verliep zonder veel bijzonderheden, totdat op 5 april 1762 door een 'sware travaat uijt den oostnoordoosten' elf 'ledige aamen' (vaten met een waterinhoud van ca. 155 liter) wegdreven 'op de cust van Guinee Africa'. Maar er waren twee watervaten 'ook weggedreven en wederom opgevist'. Kapitein Menkeveld had daarom op de rede van Elmina negen watervaten gekocht, 'also wij deselve niet misschen konde'. Wel waren vier slaven overleden: op 22 februari, 18 maart, 5 en 18 april. (schuif voor bijzonderheden de tijdlijn op de website naar de juiste datum). Een belangrijk incident vond plaats op 22 (en 23?) april. 'Op dato is er twee manslaaven van ons overboordt gesprongen en verdronken, nr 5 en 6' schrijft de opperstuurman op 22 april in zijn logboek. Opmerkelijk is dat de chirurgijn het die dag heeft over 'drie verdronken manslaven'. De opperstuurman bevestigt de derde de volgende dag: 'In de namiddag er een manslaaf overboordt gevallen en aanstondts verdronken, nr 7'. Wat er gebeurde is onduidelijk. Mogelijk was het een ontsnappingspoging en misschien hebben de verdwenen slaven zelfs de (zichtbare) Afrikaanse kust bereikt.
Het was wel aanleiding voor kapiteijn Menkeveld om zijn instructies voor de bemanning over het contact met slaven aan te scherpen. Hij had het contact tussen handelaars die goederen aanvoerden en de gevangen slaven al verboden. Hij wilde geen canonegers met onse inhebbende slaven te laten praaten, also wij de negertaal soveel niet magtig sijnde om te
26
kennen weten wat tusschen haar gepasseerd werd en voegde er nu aan toe op te letten of de gevangenen door de handelaars bang werden gemaakt. De slaven hadden immers geen enkel idee waarom ze gevangen waren genomen; ze hielden er zelfs rekening mee dat ze door de blanken zouden worden opgegeten. Overigens heerste er tussen de slaven onderling ongetwijfeld ook een Babylonische spraakverwarring, want ze kwamen uit heel verschillende gebieden. 'Haaij heeft een neger opgegeten' Op 28 april ging het toch fout. Drie 'vrije' Afrikanen in een kano naderden het schip. Ze kwamen lege watertonnen halen, die aan wal gevuld zouden worden. De matrozen Jan Eward en Otto Wesman hielpen de tonnen over te hevelen. Er waren zes tonnen ingeladen toen de opperstuurman zag dat de Afrikanen uit de kano bezig waren met de gevangenen etenswaren te ruilen tegen tabak, die tot het slavenrantsoen behoorde. Voor de scheepsraad zou hij verklaren dat hij 'de slaven, die op de kant van het scheepsboord zaten, hadde weggeslagen', en daarna joeg hij de 'vrije' slaven terug naar hun kano 'met een boeremecingel'; waarschijnlijk een verzwaard stuk touw. Daarna liep hij de valreep af om de tabak terug te halen. Toen Pruijmelaar met z'n wapen naderde lachte de 'kanonegers' hem uit en sprongen in hewater. Dat bleek een fatale beslissing. De website maakt duidelijk waarom: Een haai greep één van hen greep en sleurde hem onder water. Het water kleurde rood van het bloed. Bij het zien ervan vergat Pruijmelaar de tabak en ging meteen terug aan boord van de Eenigheid. Chirurgijn Couperus, die Pruijmelaar aan boord van de kano had zien gaan, was weer aan zijn werk gegaan ‘in de kuil’, het kuildek waar hij Afrikanen aan het verbinden was. Toen hoorde hij roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers opgegeten”. Couperus keek nogmaals over het scheepsboord maar zag volgens zijn zeggen alleen nog ‘een long’ drijven, die vervolgens ook door de haaien werd opgegeten. De twee overgebleven Afrikanen peddelden zo snel als mogelijk terug naar wal, zonder te wachten op de rest van de lege tonnen of op de beloning, bestaande uit een fles drank. Onmiddellijk werd de Scheepsraad bijeen geroepen voor een verklaring die de bazen in Middelburg duidelijk moest maken dat de stuurman 'geen hand of vinger aan de negers heeft geroert, veel minder geslagen' en dat de bemanning geen schuld had aan het ongeluk Boot strandt op golfbreker Op 1 mei 1762 leek het slavenschip d'Eenigheid gereed voor vertrek uit Afrika. De kuiper was bijna klaar met het vervaardigen van zijn laatste waterton; enkele bemanningsleden waren met de boot onderweg naar de kust om voor de laatste keer water te gaan halen. Kapitein Jan Menkeveld schreef een verslag aan zijn bazen in Middelburg; de Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie. Het is bewaard is gebleven in het Zeeuws Archief: Maar de overlevende Afrikanen waren er wel met zes vaten vandoor en weigerden verder nog het broodnodige water te komen brengen. Er zat niets anders op dan het zelf aan de wal te gaan halen.
27
28 Na de alwijse en de wonderbaere schikkinge des Alderhoogsten onder afbiddinge en inwagtinge van Sijne dierbaere zegeningen, sijn wij op dato vertrokken na de cust van America met 319 coppen levendige slaven, hebbe 7 doode slaven, hetwelk ten getalle is van 326 ingenegotieerde slaven en de ingenegotieerde olijphandtstanden sijn 3.611 lb. en 322 lb. crevellen [kleine of stukken olifantstanden], samen 3.933 lb [ruim 1800 kilo; behalve in slaven werd er ook gehandeld in ivoor en goud]. Ook drie bemanningsleden waren niet meer in leven. EĂŠn was op Kerstdag 1761 overleden; op 1 januari en 22 februari waren de andere twee verdronken. Maar de alwijse en de wonderbaere schikkinge des Alderhoogsten zorgde die dag toch nog voor een onaangename verrassing. Op 2 mei wierdt onse boodt op de palen van â&#x20AC;&#x2122;t hoof geslagen en vol water; het vaartuig dat water zou halen was op een strekdam gelopen en lek geslagen. Het leverde een week vertraging op Hoofdrol voor chirurgijn Voor chirurgijn Petrus Couperus was op d'Eenigheid een hoofdrol weggelegd. Niet alleen waakte hij over de gezondheid van de bemanning; hij was ook de enige die elke dag contact had met de ruim 300 slaven in hun
onverantwoord kleine ruimte op het schip, waar ze allemaal samen op ca. 30 vierkante meter waren opgehokt. Ze vertegenwoordigden een enorm kapitaal, en het was zijn verantwoordelijkheid om ze allemaal gezond in Amerika af te leveren. Zijn verslagen maken duidelijk dat hij dat met veel zorg en aandacht deed, maar de toekomst zal uitwijzen dat het niet altijd lukte. De Noodige onderrichtingen voor de slaafhandelaren (pdf), een boekje van zestien pagina's dat (zeven jaar later) door de Zeeuwse arts David Gallandat werd geschreven, maakt duidelijk dat de chirurgijn ook een belangrijke rol had bij het keuren van de aangeboden slaven. Er was namelijk veel bedrog in het spel. De handelaren deden er alles aan om oude slaven, 'die in America minder geld waard zijn als jonge', op te kalefateren. Zy worden gewasschen, gewreven, gesmeerd, geschoren; de grijze haren worden geverfd of uitgetrokken, zowel van den baard als van 't hoofd; zy krijgen veel eten en drinken en, met één woord, alle mogelyke middelen worden in 't werk gesteld om de kenmerken des ouderdoms te doen verminderen. Zo werd geprobeerd slaven van 60 jaar aan te bieden als 30- of 40-jarigen. Daarom moest men bij de keuring letten op kale plekken, een rimpelige huid, de slapheid van vrouwenborsten en de staat van het gebit. En zo passeren allerlei richtlijnen om te letten op het gezichtsvermogen van de slaaf, de spraak en het gehoor, uitwendige gebreken, inwendige kwalen en zelfsde geboorteplaats van de slaaf. De Guineesche slaven worden altos veel duurder verkocht dan de Angloolsche. Onder de Guinesche slaven zijn de Cormantynsche, de Santynsche en Sidasche de besten; de greinkustslaven zijn minder in achting, en die uit de bocht, als de Benin, de Gabon en Cammaronas, worden in 't algemeen voor de slechtste gehouden. De illustraties maken duidelijk dat er per regio enorme verschillen bestonden tussen zowel het aanbod van slaven als de prijzen die voor hen werden betaald. Op de website maakt de 'scheepshandel' duidelijk voor welke goederen de slaven werden geruild.
Onder seijl met 319 slaven Op 8 mei 1862 kwam kapitein Menkeveld, die sinds 28 maart had gekwakkeld met zijn gezondheid, weer genezen terug aan boord. De Scheepsraad kwam bijeen om het verspelen, vier dagen eerder, van een stopanker 'door sterke bries en hooge zee' te verklaren: het ankertouw was gebroken en daarom was 'het gemelde stopanker ter rhede d'Elima blijven leggen'. En toen kon opperstuurman Pruijmelaar in zijn logboek dan eindelijk melding maken van het vertrek van het slavenschip naar de plaats van bestemming: Amerika. Wij setten onse boodt en sloep in ’t schip, in de namiddag de windt ZZW labber coelte, ons capiteijn quam aan boordt en wij waren claar om te vertrekken, met de 6 glasen in de eerste wagt de windt tot WZW labber meest doodtstil, de stroom om de west, wij ligten anker en gaan onder zeijl met 319 slaven in ’t schip, voordts ’s nagts doodtstil, goed weer tot ’s morgens.
29
30 GeĂŤmotioneerd verslag van opperstuurman Pruijmelaar over de ruzie die hij had met werkweigeraar bootsman Pieters op 23 mei 1762.
In Afrika werden 326 slaven gekocht
Al twaalf slaven d' Eenigheid zullen Amerika niet bereiken < Het zegel van kapitein Menkenveld (Foto: Zeeuws Archief) (11 juni 2014) Op 15 juni 1814, deze week 200 jaar geleden, werd de slavenhandel door Nederland verboden. Dat wordt op 14 juni landelijk herdacht in Middelburg (pdf), de bakermat van de Nederlandse slavenhandel. In de voorgaande eeuwen waren in de Zeeuwse hoofdstad de belangrijkste rederijen gevestigd die met het verhandelen van slaven eerzaam een goed belegen boterham verdienden. EĂŠn van die rederijen was de Middelburgse Commercie Compagnie, die werd opgericht in 1720. De maatschappij hield zich onder meer bezig met trans-Atlantische slavenhandel, die
ook wel 'driehoekshandel' werd genoemd: eerst werden de slaven gekocht in West-Afrika, dan verkocht in Midden- en Noord-Amerika, om te gaan werken in de suiker-, koffie-, tabaksen/of katoenplantages. Het schip keerde, volgeladen met producten die door die plantages werden geleverd, terug naar de thuishaven. Het Zeeuws slavernijmonument in Middelburg, tegenover het statige hoofdkwartier van de Middelburgse Commerciële Compagnie, werd op 1 juli 2005 onthuld. (Foto Zeeuwse Canon) > Met het oog op de herdenking nam het Zeeuws Archief vorig jaar het initiatief om de gang van zaken tijdens zo'n slavenreis duidelijk te maken door zo'n slavenreis intensief te gaan volgen op internet. Eén van de schepen waarvan alle relevante documenten bewaard zijn gebleven was het snauwschip d' Eenigheid uit Middelburg. Sinds 1 oktober vorig jaar wordt - met 252 jaar vertraging - elke dag verslag gedaan van de reis, die werd gemaakt tussen 1761 en 1763. Historiek stapt af en toe aan boord om verslag te doen van de bijzonderheden tijdens de reis (zie het overzicht aan het eind van dit verhaal). We zijn getuige geweest van een aanval van een haai en de aankoop van in totaal 326 slaven. Daarvan zijn er intussen, tot 9 juni 1762, al achttien overleden. Slavernij niet uitgeroeid Volgens de gemeente Middelburg heeft de herdenking helaas nog altijd grote actualiteitswaarde: Bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1814, dit jaar 200 jaar geleden, werd de slavenhandel aan onderdanen van de Nederlandse kroon verboden. In de eeuwen hiervoor was de handel in slaven in westerse naties geaccepteerd als onderdeel van de wereldwijde economie, die hen veel winst opleverde. De slavernij in ‘de nieuwe wereld’ kon hierdoor een enorme vlucht nemen. Het afschaffen van de slavenhandel was een noodzakelijk stap richting de afschaffing van de slavernij in 1863, bijna 50 jaar later. Bij de slavenhandel waren meer Nederlanders direct betrokken dan bij de slavernij zelf. Het waren in het bijzonder Zeeuwen. Daarom wordt de afschaffing van de slavenhandel landelijk in Zeeland herdacht. De geschiedenis van de slavenhandel moet onderdeel worden van ons collectieve geheugen op een manier die recht doet aan datgene wat is gebeurd. Ook omdat er nog steeds sprake is van mensenhandel en moderne slavernij. Eén van de laatste landen die de slavenij officieel afschaften was Saoedi-Arabië in 1962. Mauretanië was de laatste in 1981. Maar elke dag wordt duidelijk dat slavernij in een groot deel van de wereld nog altijd bestaat. Nog altijd verrichten volstrekt rechtenloze arbeiders, ook vaak kinderen, zwaar onderbetaalde slavenarbeid onder mensonterende omstandigheden. Een zieke kapitein Op 8 mei 1762 vertrok d' Eenigheid vanaf Fort Elmina in Ghana met 319 slaven aan boord, die in de voorgaande maanden tussen Liberia en Ghana waren gekocht van Afrikaanse slavenhandelaren die ze netjes aan brood kwamen afleveren. Het waren er al zeven minder
31
dan werden aangekocht: sommige werden ziek, verdronken of gingen gewoon dood. Er waren 33 bemanningsleden aan boord; drie minder dan bij vertrek uit Vlissingen. Met ook kapitein Jan Menkenveld, die de voorgaande weken ziek op het vasteland van Afrika had doorgebracht. Op 8 maart, toen d' Eenigheid bij fort Chama (Goudkust) lag, klaagde Menkenveld over pijn in al zijn leden, was braakagtig. Chirurgijn Petrus Couperus constateerde een febris intermittens; afgaande koorts. De kapitein versocht om een dosis pillulae purgantes (laxeermiddelen), dewijl hij seide een tegensin te hebben om poeders te gebruiken. (De website bevat een uitvoerig overzicht van geneesmiddelen voor bemanningsleden en slaven, dat liefhebbers van kruiden en natuurgeneeswijzen plezier zal doen). Maar het hielp niet veel. Terwijl 't braken en de koortsen sig meer verheften (zich verergerden) weigerde de kapitein fometijf te slikken; een poeder van braakwortel dat toen ook in het Huis van Oranje niet onbekend was. De kapitein bleef klagen over pijn in ´t hooft en ging volgens Couperus tijdens de paroximus (koortsaanvallen) zelfs raaskallen. De chirurgijn kookte een drankje phitisana (gerstenat), dat een weldadige invloed bleek te hebben. De kapitein kon het daarmee uithouden totdat Fort Elmina in zicht kwam. Voordat hij van boord ging om daar verder aan te sterken kreeg hij een laxans van ’t folium sennae; een laxeermiddel van sennablad. Het had een averechtse uitwerking. Hij verviel naderhand weder aan ’t braken, sijnde verselt met veel slijm, met gal ondermengt en nam uiteindelijk toch een formetijf, waardoor hij veel slijm en gal quijtgeraakte en was naderhand ook veel beter. Toen het eerste deel van de opdracht uit Middelburg voltooid was: het aankopen van (nu nog) 319 slaven (zeven waren er al overleden) kwam kapitein Menkenveld weer terug, alhoewel nog swak aan boort komende. Op 1 mei kon het tweede deel van de reis beginnen: de overtocht naar Amerika. Oppertimmerman overleden Maar al gauw sloeg het noodlot toe. Op 4 mei 1762 had oppertimmerman Paulus Pieterse Kemp zich bij de chirururgijn gemeld met pijn in de lenden, was braakachtig. Hij was volgens Couperus tijdens de hele reis altoos sicklijk geweest, had doen een swaare febris continua (langdurige koorts) gehad, had doen mede al een hijdrops (vochtophoping) onder de leden, was sterk aan de drank. De chirurgijn liet hem dikmaals purgeeren (braken), waardoor ’t scheen herstelt te wesen. In maart was Kemp een paar dagen aan wal geweest bij fort Chama, om een kapotte sloep te repareren. Vlak voor het vertrek naar Amerika moest hij bij Fort Elmina weer naar de kust, omdat een boot, die water moest halen, op een golfbreker was stukgeslagen. Volgens Couperus quam hij aan boort, hebbende een volkomen waterzugt. Er was niets meer aan te doen. Deed mijn uitterste best, schrijft de chirurgijn, maar brak aan ’t schrotum door, waarbij koorts en ijlhoofdigheijt volgde, en de afgang onwetende quijtgeraakte, soodat alle aangewende middelen vergeefs zijnde en sijn jaaren hoog zijnde, overleed den 10 meij 1762, in ’t 51 jaar van sijn ouderdom; een oudere man dus, die zijn tijd wel had gehad. Publieke verkoop na zeemansgraf Oppertimmerman Paulus Christiaan Kemp, uit Hamburg, was één van de best betaalde bemanningsleden aan boord. Hij verdiende 38 gulden per maand; twee gulden meer dan
32
Op 10 juni 1762, 252 jaar geleden, bevond d' Eenigheid (oranje stip) zich op de Atlantische Oceaan, vlak onder de evenaar, op 0º28' Z, 26º23' W, op 12.581 km van huis, op weg naar Amerika. opperstuurman Daniël Pruijmelaar uit Middelburg en de chirurgijn, oppermeester Petrus Henricus Couperus uit Nieuwland op Walcheren. Alleen kapitein Jan Menkenveld uit Hamburg verdiende meer: 60 gulden. Na een handgeld van twee maanden bij aanmonstering zou de uitbetaling overigens pas na thuiskomst op het Vlacke (de rede van Rammekens) kunnen worden opgeëist. En onderweg had de bemanning toch nergens geld voor nodig? Al vierde bemanningslid Maar Kemp was al het vierde bemanningslid dat Vlissingen niet meer terug zou zien. Het afscheid van de oppertimmerman wordt door opperstuurman Pruijmelaar kort in zijn logboek vermeld, waarbij ook duidelijk wordt dat van een eensluidende spelling geen sprake was: Begin van de voormiddag is onse oppertimmerman, Poulis Kempe, overleden, wij zetten hem overboordt en deden een schoodt (eerden hem met een saluutschot), (...) namiddag verkogten den overleden zijn goedt. Dat ritueel werd al omschreven toen het eerste bemanningslid overleed: matroos Roelof Siewerdts, die de hele reis ziek was geweest en op Kerstavond 1671 stierf. Dat Kemp in een redelijke welstand leefde blijkt uit zijn nalatenschap, die ruim 106 gulden opbracht. Kok Thomas Ditmaar kocht 7 broeken in soorten en 2 spoelcommen voor ruim 5 gulden, 7 blaauw hembden in soort, 2 wolle baaijtjes, 1 kussenslooff gingen naar oploper Adriaan de Visser, opperstuurman Pruijmelaar kocht 11 mantje coralen en 2 tabacsdosen
33
voor 1,19 gulden en de grootste aankoop werd gedaan door Allose Madros uit het Spaanse Cadiz: 5 paar schoenen, 2 paar coussens, 1 onderbroek, 1 baaijtje, 2 mutsen, 1 casaktje (?), 2 doosjes & lappen, 10 lb. (pond) blaartabacq & een hoop blaartabacq, 1 steene pot, 2 hoeden, 2 doeken, 1 papierdoos & romeling (?), 1 steene pot & pijpen, 1 baaijtje, 6 doeken, 1 doos met thee, 5 paar coussens & saaijetten voor ƒ 33:33. Het maakt ook duidelijk dat de bemanning (scroll naar 'opvarenden') heel internationaal van samenstelling was: Zeeuws, Gronings, Amsterdams, uit Nijmegen, Vlaams, Duits, Frans, Deens, Noors, Zweeds en Spaans (Cadiz en Malaga). Schuldbekentenissen Het waren soms enorme bedragen voor mannen die per maand een gage van meestal tussen 10 en 23 gulden verdienden en waarschijnlijk geen cent op zak, want nergens voor nodig. Ze waren intussen weliswaar ruim acht maanden aan boord en in theorie al min of meer vermogend, maar ze zouden hun gage pas uitbetaald krijgen na thuiskomst op het Vlacke. (Zou het schip verongelukken of werd het buitgemaakt, dan kon trouwens in het geheel geen aanspraak worden gemaakt op uitbetaling van de gage). Het was voor hen dan ook plezierig dat opperkuiper Adriaan Hillebrand uit Veere, die zelf 24 gulden per maand verdiende, kennelijk redelijk in de slappe was zat (of bedreven was in het uitschrijven van leningen). Hij was bereid hen het geld dat ze nodig hadden uit te lenen. Hun schuldbekentenis zou na thuiskomst met hun gage worden verrekend. En zo omvat de administratie van het slavenschip d' Eenigheid ook dertien schuldbekentenissen aan Hillebrand. Het overlijden van matroos Duijnkerken werd in het scheepslogboek aangegeven met een doodshoofd > Het ging om aanzienlijke bedragen met als uitschieter een lening van ruim 100 gulden aan onderkuiper Isaac de Vos, die zelf 18 gulden per maand verdiende. In totaal leende opperkuiper Hillebrand meer dan 300 gulden (ca. 2690 euro) uit. Van elke lening werd een papieren bewijsstuk gemaakt, dat zorgvuldig werd bewaard, wellicht rechtstreeks in de administratie van het schip. Nog een matroos overleden Op 1 mei klaagde Jacobus Duinkerken, matroos uit Middelburg, bij de chirurgijn over buikloop. Het verslag van Couperus maakt duidelijk dat de chirurgijn tamelijk machteloos stond. Op 26 mei herhaalde de opperstuurman zijn mantra: zetten den overleden in de voormiddag overboordt en deden een schoodt. De veiling, waaronder 3 papegaaijen (ƒ 20) voor chirurgijn Couperus, bracht 69 gulden op. Daarnaast wordt melding gemaakt van een onderhandts obligatie ten lasten (van matroos) Cornelis de Hondt groot, ƒ 13:0; totaal dus ruim 82 gulden.
34
Ondertimmerman Pieter de Gerol uit Middelburg werd bevorderd tot oppertimmerman en zijn maandtgeld verbeterd van 20 naar 30 gulden. Met 31 van de oorspronkelijk 36 bemanningsleden werd de reis naar Amerika voortgezet. Een lintworm van ruim 7 meter De rol van de chirurgijn aan boord was heel belangrijk. Hij waakte over de gezondheid van de bemanning. Zo had de derdewaak Adriaan de Puit zich in in november 1761 bij hem gemeld met klachten over buikpijn. Couperus kwam er snel achter dat de jongen sterck met wormen beset was en gaf hem een purgeermiddel, waarna Adriaan een worm van tussen de 5 en 7 meter kwijtraakte, helaas sijnde nog afgebroken. De matroos moest nog drie keer terugkomen voor z’n wormbehandeling, tot hij op 12 december volkoomen herstelt verklaard werd. Misschien nog belangrijker was zijn verantwoordelijkheid voor het welzijn van de slaven. Want die vertegenwoordigden het kapitaal waarmee straks in Amerika het geld moest worden verdiend. Eigenlijk was dat een onmogelijke opdracht. De ruim 300 slaven (plus minstens één pasgeboren baby), die er geen idee van hadden wat hen boven het hoofd hing, waren op het slavenschip; een 'notendopje' dat slechts 22,50 meter lang was, ondergebracht op een oppervlak van ca. 30 vierkante meter. Nog vijf slaven dood Uit de verslagen die de chirurgijn maakte van zijn behandelingen en voorgeschreven medicijnen komt Couperus naar voren als een verantwoordelijke arts, die alles deed wat in zijn vermogen lag om mensenlevens te redden. Wat betreft de slaven blijkt echter dat hij vaak volstrekt machteloos stond tegenover de problemen waarmee hij werd geconfronteerd. Op 18 mei was een manslaaf overleden die in ’t begin of wanneer eerst is gekogt geweest, dus die één van de eerste slaven aan boord - namen werden niet gegeven en als nummer waren ze alleen bekend in de boekhouding in de volgorde van binnenkomst. Heef niet willen eten, waarop verval van kragten is gevolgt. Hem getragt hem telkens tot eten te brengen, ’tgeen ook enigsints scheen te gelukken, maar verviel doen aan den afgang of loslijvigheijt. Liet ’t lighaam suiveren door (volgen medicijnen), waardoor den afgang gestopt wierd, maar doordien genoegsaam uitgeteert was, alschoon hem dikmaals een stuk broot, ook een kroesje wijntint gaf, soo waren alle aangewende middelen vergeefs en overleed op dato voornoemd. De volgende dag stierf alweer een andere manslaaf, sijnde seer vermagert en soo ’t scheen had een teeringagtige koorts, kreeg ook een febris continua, ordonneerde een sagte laxans om ’t lighaam te suiveren. Dat leek even te helpen, maar wanneer ’t eten van de slaven klaar was, hij een overval kreeg en bleef soo op ’t moment doot. 'Slavin scheen altoos te treuren' Op 30 mei stierf een vrouslaaf, sijnde van de Bovenkust. De vrouw leek verteerd door verdriet, kennelijk omdat ze op het vasteland een kind achter had moeten laten: Dese slavin, nadat se gekogt was, scheen altoos te treuren, sat seer stil, sprak weinig, at en dronk altoos wel, dewijl se gesont was, maar wanneer (we) de kust verlieten, soo verviel (zij) van dag tot dag en vermagerde sterk, gaf haar altemets een sagte laxan, somsijts een druppelen tinctura antihijsterica (voorsch. 4), ook van de puppa (voorsch. 5), waarvan haar altemets een romertje gaf, maar alle middelen vergeefs zijnde, overleed op voornoemde
35
dato, ik geloof dat haar melancolij sal hebben ontstaan dat sij een kint sal hebben gehad en dat de negers ’tzelve sullen hebben gehouden. Slaven stierven ook plotseling: Op 7 juni vond men ’s morgens een mansslaaf tussendeks doot liggen, had daags tevoren nog gesont geweest, visenteerde hem, maar konde niet vernemen wat eigentlijk de oorsaak van sijn schielijke doot was. En twee dagen later stond Couperus opnieuw machteloos tegenover een patiënt: Was dootlijk mager, geleek eerder een geraamte dan een mensch, at en dronk seer wel, ja was noeit tevreden, liet hem dikmaals purgeeren, gaf hem ook alle morgens ’t elixir proprietatis Paracelsi, was anders gesont van lighaam maar teerde volkomen uit en overleed op voornoemde dato. Het waren nu al twaalf slaven die Amerika nooit zouden bereiken.
36
In totaal werden naar schatting 12,5 miljoen slaven via de trans-Amerikaanse handel vanuit Afrika naar Amerika gebracht .. Het aandeel van de Republiek daarin bedroeg ruim 550.000 slaven. (Bron: Wikipedia) Harmonie verstoord Er waren ook spanningen onder de bemanningsleden aan boord. Dat maakt het logboek van oppperstuurman Pruijmelaar duidelijk, die op 23 mei 1762, onder de kust van Ghana, toen de reis naar Amerika nog maar net begonnen was, melding maakt van een heftige ruzie met bootsman Pieter Pieters uit Groningen.
’s Morgens was de windt zuid frisse coelte, buijege lugt en daarom wilde de opperstuurman het een en ander aan de zeilen veranderen. Maar Pieters, die kennelijk wel vaker in opstand kwam, had daar helemaal geen zin in. Om 8 ueren of na ’t gebedt cregen ik een geval met onse boosman zoodat ik daarmede in woorden raaken op het deck en ook tot op het halfdeck, denwelken dat hij met veel vloeken en raasen tegen mij aanging en met veel bretaliteijdt, gelijk als meermalen is voorgevallen De bootsman zette maar twee mannen in om het zeil uit te zetten en daarmee het oppervlak om wind op te vangen te vergroten, terwijl er daarvoor toch minstens vier nodig waren: Ik zeijde hem van een rif agter en voor uijt de marzeijlen te laten steken, daar hij doen maar een man agter en een man vooren liet opgaan om ’t rif uijt te steken en ik dat ziende vraagde hem waartoe dat er maar een man opging om reven uijt te steken, waarop dat hij bretaal antwoorde dat hij maar 2 man hadde, hetwelk onwaar was want wij hadden er nog 4 die na boven konde gaan en omdat ik zeijde van agter en vooren reven uijt te steken liet hij een man agter en een vooren opgaan, waarop dat ik zeijde dat het 2 mans werck was en dat ik niet en wilde hebben dat er de marzeijlen zoude ontstukscheuren, dat hij dan moeste waarschouwen of op agter of vooren eerst een voor een... De ruzie trok de aandacht van kapitein Menkenveld, die het temperament van de bootsman wel kende en zijn gezag bevestigde met twee klappen met de vuijlnischop: ... waarop dat ons capiteijn uijt de cajuijt kwam die ook zijn bretaliteijdt wel kende zeijde tegen de boosman dat hij zijn mondt zoude houden tegen den opperstuerman, waarop hij antwoorde alsdat hij dat niet doen en wilde, daarop de captijn nog eens zeijde: “Swijgtt stil”, waarop de boosman zeijde: “Ik can en en wil niet swijgen”, daarop de captijn de vuijlisschop opnam en sloeg 2 maal na hem, waarop dat hij zeijde alsdat het geen dienst meer dede, daarop de capiteijn zeijde dat dat zeer goedt was want dat anders de capiteijn zoude genoodt zijn om hem van zijn diens af te zetten door al zijn bretaliteijdt die hij gedierig voerde, wandt de boosman was al tot 2 maal in de cajuijt gewaarschoudt alsdat hij niet bretaal of geen bretaliteijdt gebruijken tegen de stuerlieden of een ander weg met hem te wete. Na het slaveneeten kwam de bootsman tot bezinning en beloofde beterschap. Hij mocht zijn dienst hervatten, maar van bretaliteijt mocht nu geen sprake meer zijn: Na het slaveneeten of om 11 ueren ben wij stuerlieden en de boosman in de cajuijt geroepen en in onse prezenttie had ons capiteijn aan de boosman gevraagt of hij voor boosmandienst of voor het heele scheepsdiens hadde bedankt, daarop hij antwoorde alsdat hij in ’t geheel niet hadde bedankt, zodat hij zoo zijn woorden terstondt terug of door de nek haalde, want meer die dat gezegde gehoordt hadde, hij hadde ook gezeijdt alsdat hij niet langer als tot in de West-Indies duren en zoude, dus wierdt hem dan weer belast om zijn diens weer waar te nemen, dog van nu af geen bretaliteijdt meer tegen eenig stuerman te voeren of met den eersten van zijn dienst af te zetten.
37
38 De Rede van Paramaribo met rechts het Fort Zeelandia. (Ingekleurde gravure, 18e eeuw. Atlas van Stolk)
Kapitein wilde niet naar Suriname na duur conflict
Slaven sterven, land in zicht, maar d' Eenigheid vaart door (27 juni 2014) Op 25 juni 1762, nu 252 jaar geleden, kreeg het slavenschip d' Eenigheid uit Middelburg, sinds 9 mei van Afrika onderweg naar Amerika, land in zicht. Opperstuurman Daniël Pruijmelaar schreef in zijn logboek: Met zonsopgank zagen landt van steng in ’t ZWtZ (zuidwesten ten zuiden) na gissing 7 mijl van ons. De mededeling volgde op een andere gebeurtenis aan boord, die misschien nog meer indruk maakte: Op dato is ’t laaste craamkindt overleden. De slavenbaby was twee dagen eerder ter wereld gekomen, in een zware bevalling. De moeder zou de volgende dag bezwijken. Het land was Frans Guyana, of misschien Brazilië. Dezelfde dag kwam de scheepsraad bijeen om een verklaring op te stellen ten requisitie (op verzoek van) den captain Jan Menkenveld om te verklaren dat het schip bij de kust van Amerika was aangekomen en nu door zou varen naar de Nederlandse kolonie Berbice in Nederlands Guyana (in 1796 door de Britten veroverd; nu in de staat Guyana).
... dat wij op den 25 junij 1762 ben gearriveerd voor de cust van America, sodat wij ondergeschreven en dus almede met den gemelte captain Jan Menkenveld hebben beraadslaagt en goedtgevonden om binnen de reviere van de Berbice in te loopen om aldaar eenige van of alle onse slaaven te verkoopen... Het leek een overbodige vaststelling van zaken. De instructie van het bestuur van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) was duidelijk: “Zodra u een armazoen slaven hebt gekocht, zeilt u direct naar de kolonie Berbice in Amerika. Daar zult u zich melden bij vendumeester Abraham Wijs om met gebruik van zijn advies en assistentie de verkoping van de slaven te organiseren. Wij gaan er vanuit dat een openbare veiling daartoe het meest geschikt is. Wanneer het hele armazoen tegen een redelijke prijs verkocht kan worden, dan zult u dat doen.” Paniek aan boord Een snauwschip, zoals d' Eenigheid. Gravure van Gerrit Groenewegen (1789), Rijksmuseum. > Het verslag van de scheepsraad maakt niet duidelijk dat er toch sprake was van een noodsituatie. Wel werd een reden voor de verklaring opgegeven: ...reden eenige onder onse slaaven swak sijnde, dagelijks komen te overlijden gelijk in het journaal kan werden gesien, andersints wij na Curasouw (Curaçao) souden hebben geseijld, ... De verslagen van opperstuurman en chirurgijn tijdens de overtocht maken duidelijk dat de handelswaar aan boord, de slaven, er niet goed aan toe was. Toen d' Eenigheid op 8 mei koers zette naar Amerika waren er nog 319 slaven aan boord (van de 326 die totaal werden ingekocht). Op 25 juni waren het er nog 306; de volgende dag zouden er weer twee overlijden. Concurrentie in Suriname De bemanning had ook overwogen om naar Suriname te gaan, één dagreis verder, maar ze zag daar van af. Het aanbod van slaven zou er te groot zou zijn en dat zou de prijs die ze op zouden brengen te veel drukken: ... vonden mede niet goed om binnen de reviere van Surinamen in te loopen om aldaar slaaven te verkopen, also ons bekend is aldaar scheepen met slaven sullen leggen of dagelijks staan te komen die voor en met ons van de cust van Africa sijn vertrokken, so sij seijden na Surinamen gedestineerd te sijn en na allen schijn de slaaven aldaar tot geringe prijsen sullen werden vercogt, ... Dus werd bevestigd dat d' Eenigheid door zou varen naar Berbice en, als daar niet alle slaven verkocht konden worden, door te zeilen naar de Nederlandse kolonie Essequebo, aan de volgende grote rivier in het westen (die in 1814 deel uit zou gaan maken van Brits Guyana).
39
... dog bijaldien het gebeurde wij onse slaaven in gemelte reviere de Berbice niet alle vercogte en een restandt quam over te houden, alsdan geresolveerd sijnde om met deselve na Essequebo te verseijlen en aldaar te verkoopen. Slechte omstandigheden Dat de gezondheid van de gevangen slaven zienderogen achteruit ging zal niemand verrassen. In een vorige aflevering werd duidelijk gemaakt dat op de slavenschepen van de 18e eeuw 200 slaven op 30 m² werden ondergebracht. Bovendien werd de eerste slaaf al op 9 december 1761 gekocht; die leefde dus al meer dan een half jaar, deinend op de golven, aan boord en had er waarschijnlijk nog steeds geen idee van wat hem boven het hoofd hing. In de vorige aflevering werd duidelijk dat er al zeven gevangenen waren overleden voordat de reis naar Amerika kon beginnen, met 319 slaven aan boord. Op 11 juni 1762, de vorige aflevering, waren er nog eens vijf slaven overleden. Het sterven ging daarna onverminderd door, zo leert het logboek van chirurgijn Couperus. Opdezelfde datum (11 juni) stierf een 'vrouslaaf' , die eenige tijt een febris intermittens (infectieziekte) had gehad en ondanks medicijnen sterk klaagde over hoofdpijn, at seer weinig, overleed schielijk op voornoemde dato. Mysterieuze dood van meisje Op 13 juni moesten een meisjes- en een manslaaf aan het zeewater worden toevertrouwd (zonder de plechtigheid die anders was weggelegd voor bemanningsleden die het zeemansgraf kregen). Het meisje was een maand eerder door iemand geslagen, soodat het bloed haar sterk was uit ’t oor gelopen. Ze kreeg een gezwel. Medicijnen, zalf en insnijdingen in de huid brachten verlichting. Dat de chirurgijn zijn best voor haar deed kan blijken uit zijn eigen verslag: Se bleef nog redelijk gesont, at en dronk seer wel, maar op voorgemelden dato, sooals ’s morgens aan de bak sat te eeten, overviel haar schielijk een braking, vermengt met veel gaf [gal], gaf aan haar aanstondts ’t diascordium Fracastorii (opiumbevattend kruidenmengsel) met aqua menthae (muntthee), dewijl ook in flaute viel, ’ tgeen wederom overging, waarna sij na ’t watervat toeging om te drinken, maar soodra niet omlaag zijnde, of braakte wederom, waarop sij wederom na boven ging, maar soodra niet in ’t huisje zijnde, of kreeg opnieuw een overval en bleef schielijk doot. Couperus stond voor een raadsel. Hij versogt aan de capiteyn om permissie om te visenteeren (sectie te plegen) of iets conde verneemen wat de oorsaak van haar soo schielijke doot geweest was.. Hij vond op de plaats was daar ’t abses sig eerst had geopenbaart, enig bloet en water, waarop verder ging en ondersogt in ’t meatus auditorius (gehoorgang), bevond in deselve veel korrels als kuit van vis beneffens een sterke putrefactie (ontbinding, verrotting), konde niet anders vernemen of ’t cerebrum (grote hersenen) was geïnfecteert, edog konde nergens geen inpressio of fissura cranii (schedelbreuk) gewaar worden. Drukke dagen voor chirurgijn Het tweede slachtoffer die dag was een manslaaf, die al een dag of tien aan een infectieziekte leed. Couperus schreef hem een laxeermiddel voor en poeders tegen de koorts. Hij dronk redelijk wel. Maar op den 13 dito ’s avonts om tien uuren van omlaag komende om te wateren ende reets in ’t huisje zijnde, soo viel neder en was doot.
40
Op 16 juni overleed een oudere manslaaf aan een disenteria (ingewandziekte die zich kenmerkte door herhaaldelijk dunne en bloedige ontlasting). De voorgeschreven poedertjes en ' vomeeren' (braken) hadden weinig resultaat. De jaren tamelijk hoog zijnde en seer weinig kragten hebbende overleed tsavonts op dato voornoemd. Een meijsje slaaf, altoos mager en schraal zijnde leed volgens de chirurgijn aan een uittering, doordien sij als een geraamte wierd Ze klaagde nooit en at en dronk seer wel Medicijnen brachten geen verandering en op 20 juni was ze overleden. Twee dagen later was er een mansslaaf, willende na â&#x20AC;&#x2122;t huisje gaan, kreeg schijnlijk een overval en bleef op staande voet doot.
41
Positie van d' Eenigheid (oranje stip) toen 'land in zicht' kwam op 25 juni 1762. Op een landkaart van die tijd de afgelegde route (blauw) en toekomstige reis (wit) weergegeven en onderop de stand van zaken op dat ogenblik: 306 slaven en 31 bemanningsleden. (Website d'Eenigheid) De 23e juni was voor Couperus een drukke dag. Toen overleed een meijsje, was altoos mager en schraal, heb noeit aan haar iets kunnen bespeuren eenige siekte alsdat se volkomen uitteerde. Niets hielp. Alle middelen aangewendt hebbende en reets volkomen uitgeteert zijnde, soo overleed op voornoemde dato. Ook beviel een vrouslaaf in de kraam van een meijsje, had lange seer onpasselijk geweest, kreeg een sterke afgang, had een swaare kraamvloeijing, ook â&#x20AC;&#x2122;t menstruorum flux album (witte vloed). De zuigeling leefde, zoals gemeld, slechts twee dagen. De moeder stierf een dag later.
Toen het 'land in zicht' klonk waren er nog 306 slaven aan boord. De overtocht naar Amerika had al dertien Afrikaanse gevangenen het leven gekost en dat zouden er op korte termijn nog veel meer kunnen worden. Afbuigen naar Suriname, waar vers water en betere behandelmogelijkheden aanwezig waren, zou voor veel zieke slaven de redding kunnen brengen. Maar toch werd de reis voortgezet, naar Berbice; nog enkel dagreizen verder. En dat bleek theorie. Als we ons veroorloven de kristallen bol te raadplegen, dan slaagde d' Eenigheid er pas op 10 juli 1762 in het anker te werpen 'bij de brandwacht, naast het Krabbeneiland en nog voordat de rivier de Canje afsplitst van de Berbice'. Er waren toen nog 299 slaven in leven. Menkenveld wilde niet naar Suriname Soms zijn de verslagen van de opperstuurman en de chirurgijn, en zelfs de verklaringen van de Scheepsraad, niet toereikend om de gebeurtenissen aan bood van d' Eenigheid helemaal te begrijpen. Soms moet er 'tussen de regels door' worden gelezen. De documentatie waarmee de website intussen is aangevuld, maakt duidelijk dat kapiteit Menkenveld er helemaal geen zin in had om naar Suriname te gaan. Hij had daar heel vervelende herinneringen aan. Anderhalf jaar eerder, in januari 1761, toen hij kapitein was van het slavenschip Philadelphia, was hij in Paramaribo in conflict gekomen met kapitein-luitenant Albert Schurer, die hem het bloed onder de nagels vandaan had gehaald. Schurer was in dienst van de Sociëteit van Suriname en assisteerde de chirurgijn die in Suriname de toen 289 gevangen Afrikaane slaven moest 'visiteren'; controleren op besmettelijke ziekten. Toen dat gebeurd was en het gezelschap in de kajuit van de kapitein op een maaltijd getracteerd zou worden zag Schurer kans een Afrikaanse vrouw mee te nemen naar de stuurmanshut, waar hij haar misbruikte. Hij werd er op heterdaad, met de broek op zijn enkels, betrapt door Menkenveld, die in woede ontstak: “Gy verdoemde kaerel, siet gij het spil wel, ik zal er u voor laten kloppen dat er den gouverneur syn lust aan hebben zal. Ik ben souverain heer en meester op mijn schip”. Hij droeg Schurer op onmiddellijk van boord te gaan. De kapitein-luitenant was niet onder de indruk en voegde Menkenveld toe: “Is dat nu so een quaatje dat ik de negerin bij haar k** gekregen hebbe, ik zoude uw vrouw en zuster zelve wel n*****, al stont gij er zelfs bij!”. Slaande ruzie Menkenveld ging terug naar zijn kajuit. Even later kwam Schurer binnen, om onverdroten zijn maaltijd voort te zetten. Ooggetuige Daniël Pruijmelaar, toen en nu opperstuurman onder het bevel van Menkenveld, zag hem zich 'brutaal terneder setten'. Er ontstond een woordenwisseling waarbij Schurer een volle fles rode wijn naar het hoofd van Menkenveld gooide Hij miste. Menkenveld gooide zijn bord naar Schurer en raakte hem boven het oog. Het kabaal en geluid van brekend glas waren in de rest van het schip niet onopgemerkt gebleven. Matrozen zagen dat de roode wijn en ’t bier uijt de capteijnskamer in de constabelskamer door het luijktje was loopende. Schurer probeerde zijn degen te trekken, maar die werd door officieren afgepakt. De kapitein-luitenant blies de aftocht, noemde onderweg de Philadelphia een dieveschip, het scheepsvolk schelmen en gauwdieffen en dreigde de kapitein als hij aan land komd ik hem eerst een partij stokslagen sal laten geven. Terug aan wal spande Schurer een rechtzaak aan tegen kapitein Menkenveld. De hele zaak nam maanden in beslag. Op 27 maart 1761 werden Schurer en Menkenveld allebei
42
veroordeeld tot een geldboete van 100 gulden (nu ruim 1000 euro) en de helft van de proceskosten. Inclusief advocaat was Menkenveld ruim 2800 euro kwijt. Dezelfde positie op een actuele kaart. Paramaribo was nog maar drie dagreizen verwijderd, maar d'Eenigheid zeilde door > De zaak bleef in Paramaribo niet onopgemerkt. De daar wonende Pieter van der Werff schreef er een brief over aan de directeuren van de Middelburgse Commercie Compagnie, de bazen van Menkenveld, die met de Philadelphia naar Zeeland werd gebracht. Brenger deeser sal zijn de captain Jan Menkenveld [â&#x20AC;Ś]. Deeze captain Menkenfeld heeft hier veele onaangenaam ontmoetinge gehadt, want van sijn soo langduurige en verdrietige reijs van de kust hier arriveerende, heeft een militaire offecier (buijte functie) aan boord koomende insolentie gedaan, sooals de captain mijn verteld heefd. De gemelde offecier heeft van sijne kand ook verclaaring belegd en den captain Menkenfeld gedagvaard voor den regtbank tot reparatie van eer. En met de rechtzaak was het verdriet van Menkenveld nog niet afgelopen: Vervolgens is captain Menkenfeld met schelschap onnosel in de fortresse gaan wandelen, niet weetende dat de gemelde militaire offecier daar in arrest was (over andre saaken) en deeze, hem siende, is snel agter hem gekoomen en heeft Menkenfeld eenige swaare slaagen toegebragt [â&#x20AC;Ś], gelijk ick hem desweegens beklaagde, want die militaire offecier is voor een slegt suppliant bekend. Begrijpelijk wellicht dat kapitein Menkenveld er weinig zin in had om naar Suriname terug te keren, al zou dat ongetwijfeld nog een aantal slaven het leven kosten. Opperstuurman Pruijmelaar, getuige in de rechtzaak, waagde het niet om zijn baas van toen tegen te spreken.
43
44 Kaart van West-Afrika, één van de gebieden waar de schepen van de MCC hun slaven kochten. (In: Geschiedenis van de MCC)
Slavenverkoop d' Eenigheid begonnen in Berbice
MCC was méér dan Zeeuwse slavenhandelaar (24 juli 2014) Het is 21 juli 1762. In de Nederlandse kolonie Berbice, tegenwoordig in Guyana, is de verkoop begonnen van de 294 slaven die nog over zijn van de 319 waarmee d' Eenigheid op 9 mei de overtocht begon vanaf de Afrikaanse kust naar Amerika. De dood heeft in de afgelopen tweeënhalve maand genadeloos huisgehouden op de Atlantische Oceaan. De reis van het slavenschip is sinds oktober vorig jaar met 252 jaar vertraging te volgen op internet. Het snauwschip d'Eenigheid was één van de schepen in de vloot van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), een bescheiden scheepvaartonderneming die tegenwoordig, naar aanleiding van de actuele herdenkingen van het Nederlandse slavernijverleden, vooral bekend is vanwege zijn trans-Atlantische slavenhandel. Maar dat is slechts een deel van zijn geschiedenis.
Ruud Paesie: Geschiedenis van de MCC > Dat wordt duidelijk in het fraaie overzichtswerk Geschiedenis van de MCC - Opkomst, bloei, ondergang van (maritiem) historicus Ruud Paesie over het bedrijf dat tussen 1720 en 1889 één van de belangrijkste werkgevers was in de Zeeuwse hoofdstad. Veelzijdige geschiedenis Het slavernijverleden van de MCC wordt door Paesie allerminst verzwegen, maar hij wil ook graag duidelijk maken dat het om een veel veelzijdiger geschiedenis gaat. De Commercie Compagnie van Middelburg, zoals het bedrijf oorspronkelijk heette, begon toen enkele vermogende kooplieden uit Middelburg met een plan kwamen tot 'aanqueek der koophandel ende zeevaard', omdat de Zeeuwse bedrijvigheid tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702–1713) naar Holland was verplaatst. Eerder waren enorme winsten gemaakt met de Kaapvaart en de smokkelhandel . De laatste term staat voor illegale slavenhandel, want de West-Indische Compagnie (WIC) bezat daarop het monopolie. In juli 1720 hadden ze tien miljoen gulden bij elkaar om daarmee dertig bewapende schepen uit te rusten. In dat jaar werden er zeven aangeschaft; het volgend jaar voeren de eerste twee uit om zout op te halen in La Rochelle (Frankrijk) en dat te verhandelen in de Oostzee. De eerste netto resulaten waren teleurstellend. Er was hevige concurrentie, vooral van de Britten. Het accent kwam te liggen op de handelsvaart: het vervoer van lading in eigen schepen en het charteren van andere vaartuigen. Ruim tachtig procent van de reizen had een Zuid-Europese bestemming. Ook werden pogingen gedaan tot walvisvaart, maar die werden al gauw gestaakt omdat dat alleen maar verlies opleverde. De Kaapvaart was aanvankelijk te riskant vanwege Barbarijse zeerovers, die na 1716 zo'n veertig Nederlandse koopvaarders kaapten. Maar in 1726 werd met hen een handelsverdrag gesloten en was de Kaap weer toegankelijk.
Slavenhandel Bovendien leefde de illegale slavenhandel met Zuid-Amerika weer op, waarbij op last van de WIC veel Zeeuwse smokkelaars werden opgebracht. Totdat het WIC-monopolie in 1738 werd opgeheven. Toen kon (onder anderen) de MCC zich gaan specialiseren op de 'driehoeksvaart' tussen Afrika en Amerika; met name de Nederlandse koloniën in ZuidAmerika en de Caraïben. Van1732 tot 1803 kocht de MCC 31.095 tot slaaf gemaakte Afrikanen op 113 reizen. Hoe het aan boord en op de veilingplaatsen toeging wordt uitgebreid beschreven in het boek. De verhalen sluiten aan bij het project dat vorig jaar werd opgezet door het Zeeuws Archief: de reis van het slavenschip d' Eenigheid die in 1761 begon en in 1763 zou eindigen. Met 252 jaar vertraging geeft het een indringend inzicht in de achtergronden van zo'n reis, van het werven van de bemanning via het inschepen van de ruilgoederen (o.m. kralen en kettinkjes!,
45
maar ook geweren en munitie, omdat de Afrikanse slavenhandelaren aan de wal die goed konden gebruiken in hun stammenoorlogen), de aankoop van de slaven, de overtocht, hun verkoop en daarna de aankoop van kostbare uitheemse goederen in plantages en handelsplaatsen in Amerika. De details zijn beschikbaar omdat het archief van de MCC uitstekend bewaard is gebleven. Het is wereldwijd één van de betrouwbaarste informatiebronnen en werd in 2011 door Unesco op de wereldlijst van documenten geplaatst.
De rede van Paramaribo, één van de belangrijkste bestemmingen van de slavenschepen. Van de 'bekenden' in dit project heeft d' Eenigheid één vermelding in het boek: in 1764, dus tijdens de volgende reis, brak er een slavenopstand uit en zagen enkele Afrikanen kans om te vluchten. Ook kapitein Jan Menkenveld wordt vermeld, in 1765. Dan is hij kapitein van de Haast u Langzaam en krijgt hij hooglopende ruzies met zijn opperstuurman. Hij geeft hem op een gegeven moment 'een muilpeer die hem tegen de wand van de kajuit deed belanden' en bij terugkomst in Middelburg werd de opperstuur wegens seksueel misbruik van de slavinnen bestraft. De Compagnie hield zijn maand- en slavengelden in en maakte in het vervolg geen gebruik meer van zijn diensten. (Ook Menkenveld werd ontslagen, om een andere reden, zo zal blijken in het laatste hoofdstuk). De beste jaren in de slavenhandel beleefde de MCC in de jaren 1763 tot 1781. Toen werd in Middelburg ruim 2.043.000 pond suiker geveild, gekocht van de opbrengst van de Afrikaanse slaven. Koffie was nog winstgevender. Anti-slavernij beweging Paesie gaat summier in op de anti-slavernijbeweging; misschien terecht, want afgezien van een enkele dominee vond bijna iedereen de slavenhandel een eerzaam beroep en een straf voor Cham, de zoon van Noach, die volgens het bijbelverhaal zijn vader had uitgelachen toen die zich, dronken, bloot had gewoeld. Dat Cham de Afrikanen vertegenwoordigde en dat zijn gedrag werd gestraft met slavernij vond men wel logisch. De schrijfster Betje Wolff, geboren in Vlissingen, was één van de weinigen die zich verzette. Zo weigerde ze enkele jaren haar geboorteplaats te bezoeken en vertaalde ze het werk van een Franse predikant die zich tegen de slavernij had gekeerd. Maar terwijl in Engeland en Frankrijk steeds meer tastbare weerstand ontstond tegen de mensenhandel was daar in de Nederlanden nog nauwelijks iets van te merken; daar werd
46
zelfs op subsidie aangedrongen. Pas toen de Engelsen in 1814, na de aftocht van de Fransen en de intocht van koning Willem I in Nederland, de teruggave van in de 'Franse tijd' in beslag genomen Nederlandse koloniĂŤn koppelden aan de eis dat de slavenhandel moest worden afgeschaft kwam de vorst met zijn onlangs herdachte Koninklijk Besluit. De slavernij werd overigens in de Nederlandse koloniĂŤn pas in 1863 afgeschaft.
47
Plattegrond van Middelburg uit 1887 met het Prins Hendrik droogdok, het Entrepot, de Kleine Werf, het werfterrein en de scheepstimmerwwerven van de MCC, overigens kort voordat het bedrijf zou verdwijnen. Scheepsbouw Advertentie voor de publieke verkoop in 1888, waarop de eigendommen van de MCC tegen contante betaling worden aangeboden > Het roer moest om voor de MCC. De maatschappij ging zich toeleggen op de scheepsbouw. De belangrijkste inkomsten kwamen na 1815 uit vier verschillende bronnen: bouw- en reparatiewerkzaamheden op de werf en verhuur van droogdok, kielkaai en gereedschappen; de leverantie van geslagen touwwerk; winst uit ondernemingen die aan de bedrijfsactiviteiten van de MCC waren gerelateerd en beleggingen in effecten en interest op leningen; het bedrijf werd dus deels een investeringsmaatschappij. Pas in 1818 werd voor het eerst winst gemaakt: 862 gulden, maar na 1825 'kwam
het bedrijf op stoom' en in een periode van hoogconjunctuur werden tot 1857 mooie winsten bereikt. Bovendien speelde de MCC een belangrijke rol in machinebouw en ijzerbewerking; zo werden er locomobiles - stoommachines - voor de productie van baksteen gemaakt. In de tweede helft van de negentiende eeuw ging het echter bergafwaarts. Een langduirige criss op de vrachtenmarkt en doorgevoerde reorganisaties leverden te weinig op. De aanleg van het Kanaal door Walcheren betekende niet de impuls waarop was gehoopt en de opdrachten stagneerden. In 1888 namen de aandeelhouders het bestluit om de Compagnie te ontbinden. Ruud Paesie: Geschiedenis van de MCC - Opkomst, bloei, ondergang
48
Een slavenmarkt in Suriname. Illustratie P.J. Benoit in 'Voyage Ă Surinam', 1839. 49
Slavenschip leverde kanonnen tegen opstandigen
'Capitale, ja hoogvliegende prijsen' voor slaven d' Eenigheid (28 augustus 2014) De 19e augustus 1762 was op het slavenschip d' Eenigheid een gedenkwaardige dag. Alle slaven waren opeens verdwenen. Die ochtend waren 'nog maar' 144 slaven aan boord; de rest was al in Berbice verkocht. Nu werden 142 slaven op twee veilingen en 'uit de hand' verkocht. Het slavenschip d' Eenigheid in Essequebo tot 25 augustus 1762. De witte stippen maken duidelijk dat het schip nog geruime tijd in de omgeving zal verblijven > EĂŠn vrouslaaf, die al een week ernstig ziek was, overleed op deze verder zo succesvolle dag. Een andere, die net een kind ter wereld had gebracht, kon daardoor kennelijk niet naar de veiling en werd de volgende dag uit de hand verkocht. De craamvrouw met haar kindt brachten 275 gulden op.
Het overviel mij een beetje. Als regelmatig volger van de website MCC Slavenschip d' Eenigheid, waar dagelijks de vorderingen worden bijgehouden van 252 jaar geleden, had ik me een beetje laten misleiden door de historische landkaart op de website, waarop de vorderingen worden bijgehouden. Aan de hand van de 'toekomstige' stippen was duidelijk dat het schip nog maanden in de kolonie zou blijven; het kon dus nog wel even duren. En nu waren ze allemaal weg! De website vermeldt, ondersteund door originele archiefstukken - want de MCC was een gerenommeerde maatschappij en alle zakelijke gegevens van de reis zijn bewaard gebleven - de 'actuele' stand van zaken. De kaart geeft aan waar het schip zich wanneer bevindt. Sinds 6 augustus (1762) hield het snauwschip zich op nabij fort Essequebo in de CaraĂŻben. De vesting ligt nu in Guyana, maar 2,5 eeuwen geleden was het een Nederlandse kolonie aan de gelijknamige rivier.
50
Essequebo lag op een eiland in de gelijknamige rivier. Het Fort Zeelandia ligt onder. De 'kley grond' blijkt in de 'reegentijd' zeer swampachtig. Achtergrondinformatie, elders op de site, maakt duidelijk dat een geslaagde slavenverkoop allerminst het sein betekende om de zeilen te hijsen en terug naar huis te keren. Nu volgde de financiĂŤle afhandeling (de slaven mochten in termijnen worden betaald), het schip moest worden opgekalifaterd (want weer, wind en slaven hadden het behoorlijk toegetakeld) en, nog belangrijker: van de slavenopbrengst moest een retourlading worden gekocht, meestal bestaande uit suiker, koffie, cacao, katoen of tabak; zeer gewilde artikelen in het vaderland. Als we de kristallen bol raadplegen zal de thuisreis pas op 17 december 1762 beginnen. Nederlandse kolonie De kolonie werd in 1581 door Zeeuwen gesticht en Pomeroon genoemd, maar al in 1596 door Spanjaarden en Indianen verwoest. Nog eerder lag er een oud Portugees fort. Tussen 1616 en 1621 bouwde Joost van den Hooge met geld van de WIC, de West-Indische Compagnie die zich toelegde op de slavenhandel naar Amerika, een fort dat hij trots het
Kaart van de Nederlandse kolonies Essequebo, Demerara en Berbice (1887), nu in Guyana. Rechts ligt Nieuw Amsterdam, het huidige Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. 51 Fort Ter Hoogen doopte, maar dat door de bevolking Fort Kijk-over-al werd genoemd. Het fort werd het hoofdkwartier van de gouverneur van de nieuwe kolonie, die aanvankelijk Nova Zeelandia werd genoemd, maar al snel als Essequibo bekend werd. Daar werden plantages aangelegd waar slaven katoen, indigo en cacao verbouwden. Op Forteiland of '(Groot) Vlag(gen) Eiland', iets stroomafwaarts, werd het Fort Zeelandia gebouwd, om te herinneren aan de uiteindelijke financiers, (en naamgenoot van een gelijknamig fort in Suriname, ook een oorspronkelijk Zeeuwse handelsvesting, maar op 8 december 1982 ook toneel van de Decembermoorden). Vanaf 1624 werd het gebied permanent bewoond en vanaf 1632 kwam het onder het bestuur van de Kamer van de WIC in Zeeland. Plantages hebben slaven nodig en d' Eenigheid, eigendom van de Middelburgse Commercie Compagnie, was bezig met ĂŠĂŠn van de 113 'Zeeuwse' reizen, waar in totaal 31.095 Afrikanen tot slaaf werden gemaakt om in Amerikaanse plantages terecht te komen. Dodelijke overtocht Op 8 mei 1762 was d' Eenigheid met 319 slaven aan boord vanaf de kust van Afrika begonnen aan de oversteek naar Amerika. Toen op 25 juni land in zicht kwam waren het er nog 306; dertien waren overleden en de volgende dag weer twee. Pas op 6 juli werd een volgende haven bereikt, de Nederlandse kolonie Berbice. Kapitein Menkenveld schreef aan zijn bazen van de MCC dat er bij aankomst 299 coppen levendige slaven waren, het getal der doodse slaven is in alles 27 dooden. Want in Afrika waren in totaal 326 slaven gekocht. Toen op 21 juli in Berbice de eerste slavenveiling begon waren er nog 294 over; intussen waren er nog eens vijf bezweken; totaal rond tien procent.
De kolonie Berbice, met het noorden op ca. 30 graden (1740). Op de kleine kaart linksonder is Berbice westelijk van Suriname gestitueerd. Opmerkelijk is dat de Caribische Zee op die kaart als 'Groote Noord Zee'wordt aangeduid. Chirurgijn Petrus Couperus heeft over de lijdensweg die sommige slaven onderweg doormaakten schrijnende verslagen afgeleverd. Berbice was toen onderdeel van Nederlands-Guiana, een overzees gebiedsdeel dat we na de Derde Engels- Nederlandse Oorlog (1672-1674) 'dankten' aan het genereuze Britse dwangaanbod om het te ruilen voor Nieuw Nederland, wat nu New York is. Overigens pikten de Britten het gebied in 1796, toen ons land de Bataafse revolutie beleefde, weer terug, omdat de nieuwe republiek, nu als vazalstaat van Frankrijk, opnieuw in oorlog was met Engeland. Formeel werd het gebied onder beheer gesteld van stadhouder-inballingschap prins Willem V, die naar Engeland was uitgeweken. Maar na de val van Napoleon lagen de Nederlandse koloniën Berbice, Demerara en Essequebo in Brits Guyana, dat in 1975 als Guyana onafhankelijk werd. Slavenveiling Tijdens de eerste publieke vendue in Berbice, op 21 juli, werden 66 slaven verkocht; op de tweede, de volgende dag, 76. Maar, schreef opperstuurman Pruijmelaar in zijn logboek, kapitein Menkenveld had persoonlijk een eind aan die veiling gemaakt, omdat de slaven te weinig opbrachten: Ons capiteijn seijde de vandue op omdat de slaven na de waarde mefasseer weijnig geldt op dezelve gingen. De veiling bracht tussen de 55 (een jongen, no. 137) en 465 gulden (een vrouw, no. 73) op; totaal ƒ 35.265 voor 142 slaven: 58 mannen, 49 vrouwen, 20 jongens en 15 meisjes; gemiddeld bijna 250 gulden per slaaf. Eén van de kopers was 'do(minee) Ramring' (No 99,
52
een man, Ć&#x2019; 205:0), terwijl in opdracht van de gouverneur ook een aantal slaven werd gekocht. Daarnaast verkocht Menkenveld nog acht slaven uit de hand: 3 mannen, 3 vrouwen, 1 jongen en 1 meisje, voor 2.471 gulden. Overigens mochten slaven die binnen den ses weeken naer den verkoop de slaepsiekte offte de vallende siekte gekreegen hebben, weederom worden gebracht. < De consumpties tijdens de veiling in Berbice moesten worden betaald door de kapitein van d' Eenigheid. Maar van de opbrengst gingen de kosten af. De keuring van de slaven vooraf (6 stuivers per stuk) kostte 89 gulden. De veilingmeester moest betaald: 2,5 procent = 881 gulden. De veiling werd in brieven 'door de geheele colonie' aangekondigd: 25 gulden. Vier maal 'omtrommelen' kostte tien gulden. De verteringen tijdens de veiling - tafel en banken, pijpen & tabacq, wijn & bier: er werden o.m. 79 bottels bruyn bier en 46 bottels witte wijn geconsumeerd en 9 doseyn (=108) peypen en 4 pond tabak verbruikt kostten 117 gulden. En dan waren er nog verschillende kleinere onkosten; samen Somma Ć&#x2019; 1.248:8:0. Op 28 juli werd door d' Eenigheid met 3 schooten afscheid genomen van Berbice. De kapitein borg eene obligatie groot de somma van vierendertigduijsent driehondertagtenveertig guldens en agt stuijvers Hollants courant gelt, de netto opbrengst van de slavenveiling, zorgvuldig op. De verkochte slaven gingen aan het werk op hun plantages, en zouden een klein jaar later getuige, of misschien zelfs deelnemer, zijn van een historische gebeurtenis in Berbice: de slavenopstand van 1763 (zie hieronder). Nog 144 slaven wachtte een onbekende bestemming. Naar Essequebo Op 1 augustus 1762, voormiddag buijeg met regen en zomtijdts een stijve coelte kwam de kapitein aan boord en kon de afvaart beginnen, al liep d' Eenigheid bij eb nog regelmatig vast in de modder. De bemanning schreef brieven aan verwanten in het vaderland, die op 5 augustus met het Middelburgse schip Willem Zeelandus werden meegegeven. Daarbij zat een verslag van kapitein Menkenveld voor zijn bazen, die meldde dat de slaven alhier op een lage prijs waren, maar dat hij toch eenhonderdvierenveertich coppen had verkocht voor suijver sesendertichduijsend- vierhondertensevenentachtig guldens, terwijl hij onder Godes heilige protexcie dacht te zijn. De volgende dag al werd de plantage Essequebo bereikt. Opperstuurman Pruijmelaar meldde dat de bemanning met d' Eenigheid zeijlden over de bank, quamen ten anker op 5 vaam digt bij de plantatie van de heer Van Rooden. De volgende dag quam een meester aan boordt om de slaven te visenteren (inspecteren). Toen volgden tien saaie dagen, waarover Pruijmelaar weinig meer te melden had dan:
53
Door den dag goedt weer, gaven de slaven pisank te eten, verder niets voorgevallen tot ’s morgens. De ongetwijfeld best lekkere bananen dienden er overigens vooral toe om de slaven in een betere conditie te krijgen voor de verkoop. Intussen was de bemanning bezig het schip schoon te maken. Namiddag mieken schoon tussendecks en in de schans en rookten ’t uijt met wierook en geneverbeziën, ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. Een paar jaar later zou de Middelburgse arts Gallandat in een soort handleiding voor slavenhandelaars (pdf) betogen dat hygiëne het welbevinden van de slaven ten goede zou komen: Door buskruit in den brand te steken: door rooking van wierook, jeneverbessen, enz. en door de besproeying met azijn of limoenzap. [..] opdat zij [de slaven] daarna hunne slaapplaatsen weder kunnen betrekken, om er de verkwikking van een frisse lucht en aangenaamen reuk te genieten. 19 augustus 1762 Begin van het overzicht van de 'vendue' van 121 'coppen Slaven' in Essequebo op 19 Augustus Ao 1762 > De 19e augustus 1762 was voor de bemanning van d' Eenigheid een hele drukke dag. Opperstuurman Pruijmelaar vatte de gebeutrenissen beknopt samen in zijn logboek: ’s Morgens en voormiddag goedt weer, hielden de eerste vandue en verkogten 80 slaven op dezelve, op dato is er een vrouwslaaf overleden, No. 33, namiddag goedt weer, hielden de tweede vandue en verkogten 40 slaven op dezelve en ons capiteijn verkogt 21 slaven uijt de handt, hielden nog een craamvrouw, verschooten de touwen vooruijt en sloegen de beddings weg, bragten ’t volks kisten uijt de camer tussendecks, voordts ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. Het slavenverblijf werd afgebroken; alle slaven (op een kraamvrouw en een overleden slaaf na) waren verkocht. De website doet nauwkeurig verslag van de veiling en van de kopers. Dat waren meestal plantages, maar ook particulieren, zoals Sijn Excellentie den heer directeur-generael [van Essequebo] L. Storm van ´s Gravesande, die drie 'neger jongen' kocht voor 490, 295 en 345 gulden. Mejuffrouw de Weeduwe Edward Fitzpatrick ging naar huis met '1 neger wijff' voor 505 en '1 dito dito' voor 465 gulden. De slaven brachten inderdaad aanzienlijk meer op dan in Berbice: 121 slaven voor 54.270 gulden, plus dertien 'uijt d'hand' voor samen 7.700 gulden; totaal f 61.970. Per stuk 436 gulden. Adriaan Spoors, contactpersoon van de MCC in de koloniën Essequebeo en Demerary, die als veilingmeester optrad, feliciteerde de directeuren van de MCC in een brief met capitale, ja hoogvliegende prijsen.
54
Grote Slavenopstand in 1763
Het 'Relaas van de Rebellie' in Berbice, weergegeven op een kaart van de kolonie. (Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata 1, inv. nr. 1625). Op 23 februari 1763 kwamen de rond 5000 slaven in Berbice in opstand. Vrijwel alle blanken ontvluchtten hun plantages; ongeveer veertig van hen vonden de dood. De opstand duurde tien maanden en er kwamen ongeveer 1800 slaven bij om het leven. Ongetwijfeld waren daar ook opvarenden van d' Eenigheid bij. Negen maanden eerder, op 5 juli 1762, toen d' Eenigheid bezig was met het opvaren van de rivier Berbice richting Fort Nassau, vond al een kleine stavenopstand plaats op de plantages Goedland en Goed Fortuin van Laurens Kunckler. Zijn woonhuis werd geplunderd door 36 slaven, mannen en vrouwen, die het daarna lieten afbranden. Ze vluchtten het bos in met musketten met buskruit en kogels. Een kleine legermacht ging hen achterna. Ze werden in een hinderlaag gelokt en de meesten van hen werden gedood. De overlevenden werden gevangen genomen, ter dood veroordeeld en geĂŤxecuteerd. Slechts enkelen bleven spoorloos. Ook twee soldaten waren omgekomen. d' Eenigheid raakte er min of meer bij betrokken, zo blijkt uit het logboek van de opperstuurman op 28 juli, want de gouverneur had kanonnen nodig voor de verdediging van het fort: Wij lieten onse 6 staardtstukken (lichtere kanonnen) aan landt omdat de gouverneur dezelve noodig hadde voor â&#x20AC;&#x2122;t landt en zoude dezelve nadat hij dezelve hadde gebruijkt met een ander schip nastueren. Blanken in het nauw
55
Begin1763 telde de bevolking van Berbice ongeveer 350 blanken en rond 5000 slaven. Op 23 februari kwamen de slaven in opstand. De website is duidelijk over de aanleiding: De slaven leden honger en waren vaak slachtoffer van harde straffen. Op 23 februari 1763 werd in de Canje Creek op plantage Magdelenenburg, van de weduwe Vernesobre, de timmerman vermoord door opstandige slaven. Hun leider was Coffy, afkomstig van de plantage Lelienburg. Dit was het begin van de Grote Slavenopstand. De rebelse slaven trokken verder naar plantage Providence. Directeur Joly kon net op tijd uitwijken naar plantage Stevensburg. Directeur Chambon van plantage Stevensburg, tevens de burger-officier van de divisie van Canje, vroeg vergeefs om versterking. De muiterij sloeg over naar andere plantages. Een opstandige slaaf. Gravure naar de tekening van J.G. Stedman (1744-1797) > Op 28 februari ontving gouverneur Van Hoogenheim het bericht dat de slaven op de particuliere plantages Elisabeth en Alexandria, Hollandia en Zeelandia, Juliana en LeliĂŤnburg de blanke bewoners hadden omgebracht en de gebouwen hadden geplunderd en uitgebrand. Ze hadden de plantages Hollandia en Zeelandia als hoofdkwartier ingenomen. De bewoners van de plantages vluchtten zonder enige vorm van verzet De slaven brachten de blanke bewoners zo in het nauw, dat die gingen onderhandelen. Ze bereikten het akkoord dat ze de plantage mochten verlaten. Maar volgens het verslag waren ze de boten nog niet ingestapt of de rebellen braken de overeenkomst. Slechts een tiental blanken lukte het om de overkant van de rivier te bereiken en naar Fort Nassau te vluchten. De mannen, vrouwen en kinderen die gevangen werden genomen wachtte een verschrikkelijk lot. Door de slechte behandeling die sommige plantage-eigenaren hun slaven hadden gegeven, kenden de rebellen geen genade. Sommige mannen werden dood gezweept, andere moesten toezien hoe hun vrouw en kinderen werden afgeslacht voordat zij werden omgebracht. Chirurgijn-majoor Jan Jacob Bass, die ook de visitatie van de Eenigheid had gedaan, werd beschuldigd van het vergiftigen van zieken in het hospitaal. Hij werd levend gevild en daarna doodgeslagen. Nadat Johan George, zijn vrouw en zijn zoon waren gedood, nam rebellenleider Coffy zijn oudste dochter tot vrouw. Hopeloze situatie Dominee Ramring, koper van ĂŠĂŠn slaaf van d' Eenigheid, was door de opstandelingen gespaard, 'vanwege zijn relatie met God', en bracht het beangstigende nieuws naar Fort
56
< Noodkreet van het bestuur van de kolonie Berbice aan de regering in de Republiek: 'Souden onse Vaderlandsche Scheepen nog langer uitblyven, dan soude het bedroefd met ons gesteld kunnen worden'. Nassau, dat was volgestroomd met gevluchte planters en andere inwoners en waar het ontbrak aan drinkwater en levensmiddelen. Op 8 maart stelden de rebellenleiders gouverneur Van Hoogenheim een ultimatum in een brief, in gebrekkig Nederlands: hij moest de kolonie zo snel mogelijk met zijn schepen verlaten. Daar gaven de blanken gehoor aan en ze moeten hebben gezien dat het fort in brand werd gestoken. De situatie leek hopeloos. Het spreekwoord dat 'alles naar de barrebiesjes' ging danken we aan de opstand in Berbice. Van Hoogenheim stuurde wanhopige brieven aan de Staten Generaal. Die gingen op 8 april met een schip mee en kwamen pas op 10 en 11 juli aan in Nederland. Eerste hulp kwam uit een andere hoek. Op 28 maart arriveerde het Britse schip Betsy, met 100 militairen aan boord. Daardoor kon de gouverneur met drie schepen de aanval openen. Er volgde een uitzichtsloze periode met voortdurende gevechten. Intussen was de Republiek gealarmeerd en tegen het eind van november arriveerden twee koopvaardijschepen en een fregat. Op 19 december zeilde de hoofdmacht de rivier de Berbice op, waardoor veel rebellen zich overgaven. Maar anderen hielden stand, wat het leven van veel opstandelingen en Nederlandse troepen eiste. Een overmacht van 600 man, die op 1 januari 1764 arriveerde, had nog bijna een maand nodig om het verzet gedeeltelijk te breken, want één opstandelingenleider hield stand. Zijjn strijdmacht van 200 à 300 Afrikanen werd pas op 23 maart verslagen, waarbij 81 mannen gevangen werden genomen. Gruwelijke straffen De volgende maanden volgen drie rechtzaken: Op 23 maart werden er 53 van de 101 rebellen die terecht stonden ter dood veroordeeld, 1 tot geseling en 47 werden vrijgesproken. Er werden 15 levend verbrand, 16 geradbraakt en 22 opgehangen. (...) Op 27 april werden 34 rebellen ter dood veroordeeld en 275 vrijgesproken. Er werden 17 opgehangen, 8 geradbraakt en 9 verbrand, waarvan 7 met een klein vuur. (...) Op 16 juni vond er een derde executie plaats waarbij 32 rebellen hun dood tegemoet gingen. Gouverneur Van Hoogenheim, die het niet eens was met deze gruwelijke straffen, werd telkens overstemd door de andere drie leden van het Hof van Politie en kon niets anders doen dan instemmen en toekijken. Ook de directie van de Sociëteit van Berbice schrok van het grote aantal rebellen dat om het leven was gebracht en vroeg in meerdere brieven om minder streng te zijn voor de overige rebellen.
57
Alle reizen van de MCC in beeld: 86 naar de CaraĂŻben, 39 naar Afrika en 114 'driehoeksreizen'. Soms werden schepen gekaapt, leden schipbreuk of verdwenen zonder een spoor achter te laten.
Na verkoop slaven reparatie schip en aankoop retourlading
Verdwenen matroos d'Eenigheid terug met gangreen Onkosten in Essequebo Ć&#x2019; 3926; o.a. 160 bossen benannes (bananen) voor de slaven, 37 dagen dagloon van timmernegers en hoenders en varkens voor de thuisreis. > (12 december 2014) Bijna vier maanden en 252 jaar geleden verkocht het slavenschip d' Eenigheid in Essequebo (nu Guyana) al zijn slaven. Dat was op 19 en 20 augustus 1762. Het tweede deel van de 'driehoeksreis' tussen Afrika, Amerika en Europa was uitgevoerd. Missie voltooid en naar huis?
58
Nee: het schip had zwaar geleden in de elf maanden die het onderweg was en moest grondig worden gerepareerd, het geld voor de slaven kon in termijnen worden betaald, dus de betaling moest worden afgewacht. En voor de opbrengst moesten handelsgoederen worden gekocht. In Afrika waren, behalve de slaven, al goud en ivoor ingeslagen. Het vaderland had ook grote behoefte aan suiker, koffie, cacao, tabak, indigo, huiden en andere Zuid-Amerikaanse goederen. 'Myn uiterste devoir' Kapitein Menkenveld bevestigt op dit ontvangstbewijs de goederen (suyker en coffy) die hij heeft ontvangen van Adriaan Spoors in Essequebo. 'Met den eersten goeden Wind die God verleenen zal' zou het schip 'zeilen naar Middelburg in Zeeland'. (Ill. Zeeuws Archief) > Op 27 augustus schreef kapitein Menkeveld aan zijn bazen dat de slaven 99.981 gulden hadden opgebracht. maar dat retourlading duur was en dat hij zou proberen... .... mijn uyterste devoir aanwenden zoo ras moogelijk dat mijn schip zoo stijffgelaeden dat daarmede capabel ben om te zijlen om van hier te vertrekken. Zoude wel mijn gantsche laeding kunnen krijgen maar de exoorbitante kosten laeten niet toe om daarop te leggen. Voordat de thuisreis aanvaard kon worden waren er nog veel moeilijkheden te overwinnen. De oppertimmerman was gestorven, er lagen zes zieken in de ziekenboeg, de boegspriet was gekraakt en andere delen van het schip waren verrot, Er was, kortom, ... zooveel werk dat genoodtzaakt ben om neegers zien te krijgen die het calvateren ende het voorengemelt in behoorlijk onder te maeken. Hoope de Heere mijn zal helpen om schielijk van hier te repatrieeren. Pas maanden later werden de brieven in de directiekamer behandeld. Grote beurt De voormalige Nederlandse kolonies in Guyana. Het Congres van Wenen in 1814, dat van Nederland een met BelgiĂŤ verenigd Koninkrijk maakte, besloot ook dat de kolonies moesten worden afgestaan aan Engeland. Voor de herkenning zijn de hedendaagse grenzen weergegeven. Kaart in 'Essequebo en Demerary, 1741- 1781: beginfase van de Britse overname' (Universiteit Leiden) >
59
Toen op 20 augustus de laatste slaaf verkocht was, een craamvrouw met haar kindt die door haar bevalling niet bij de grote veiling kon zijn, werden de slavenverblijven onmiddellijk gesloopt. De totaal 326 gevangen Afrikanen, waarvan er uiteindelijk 293 werden verkocht (de rest was overleden), waren op het 22,5 meter lange schip, de mannen gescheiden van de vrouwen, ondergebracht op een bijzonder klein oppervlak, met slavenhuijsjes en een slavencombuijs. Volgens de normen van die tijd pasten er 200 slaven op dertig vierkante meter. Daarna kreeg d' Eenigheid een grondige opknapbeurt, want weer, wind en slaven hadden grondig huisgehouden en de zeilen waren door muizen aangevreten. Opperstuurman Pruijmelaar hield de vorderingen dagelijks bij in zijn logboek. Eigenaardig trouwens dat daarbij de hulp werd ingeroepen van swarte timmerluij (dus slaven van plantages), want een deel van de bemanning had vooral het bewaken van de slaven als taak gehad en had niets meer omhanden; kennelijk waren ze niet voor handenarbeid in de wieg gelegd: Door den dag goedt weer, cregen 2 swarte timmerluij aan boordt om het schip buijtenom te calfaten (scheepsnaden dicht maken met houtwerk en pek), begonnen terstondt aan stuerboordtzij te calfaten en wij cregen een stuk houdt voor een ezelshooft (tweedelig blok voor de fokkemast; de voorste mast) aan boordt, ons timmerman miek ’t gat op de bak daar de slavencetel doorgestaan hadde digt, schrabden en harpuijsden (bestrijken met soort hars) de fokkemast en boegspriet en voorstengen, setten ’t fokkewandt en stag voor de loos aan, voordts ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. (31 augustus 1762)
60
Kwetsbare bemanning Voor d' Eenigheid hadden 253 jaar geleden 37 bemanningsleden aangemonsterd; een internationaal gezelschap. Matroos Anthonie Battram uit Hannover bleef echter ziek aan wal, twee opvarenden verdronken en drie overleden onderweg. Ondermeester Louis Bernardus uit Rochelle besloot in Essequebo te blijven en matroos Anthonij Colombo uit Spanje verdween tijdens het houthakken, samen met een landgenoot die zich een paar dagen later in deplorabele toestand weer meldde (zie hierna). Nu waren er dus nog 31 bemanningsleden aan boord. Dat was ruim voldoende om het schip terug naar Zeeland te zeilen. Tijdens zijn eerste twee reizen had d' Eenigheid achttien bemanningsleden, maar die gingen rechtstreeks naar de Caraïben en terug.
Het is onbekend wat de bemanning deed in zijn vrije tijd. Erg enerverend zal het leven tussen de plantages niet zijn geweest. Er zijn geen incidenten bekend tijdens het passagieren. Af en toe werd er een schot gelost, ter begroeting van een ander schip. Of om uitbundig bij te dragen aan feestvreugde, zoals op 20 september voor een bruiloft: ’s Morgens met zonsopgank deden 7 schooten en stuerden de boodt na de wal met 6 donderbussen om door den dag mede te schieten voor een bruijlof, namen ’t roer van ’t schip om cousen aan de haken te maken, ’s middags deden wij 11 schooten en ’s avondts met zonsondergank deden 7 schooten, ’s avondts en ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. Soms gebeurde er helemaal niets, zoals de opperstuurman (niet alleen) op 17 oktober aantekende: ’t Heele etmaal goedt weer, niets voorgevallen. Twee matrozen weggeloopen Het meest enerverend was de 16e november 1762. Toen kwamen twee matrozen niet meer terug. Volgens de opperstuurman werden die dag acht vaten suiker en dertig zakken koffiebonen ingeladen. De roeiboot was naar de wal gegaan om vers water op te halen. Vier mannen waren er op uit gestuurd om aan brandhout te komen. Op dato ben daar 2 matrozen van ons weggeloopen die in 't bos waren om brandhoudt te cappen, een genaamt Anthonij Colombo en den anderen Alonse Madroes, beije Spanjers. 61
Kaart van de Nederlandse(Zeeuwse) kolonies Essequebo en Demarary in Guyana (noorden links)
Matroos Colombo kwam uit Malaga en verdiende 17 gulden per maand; collega Madroes uit Cadiz deed het voor een gulden minder; hij was waaraschijnlijk jonger. Colombo had zijn ontsnapping goed voorbereid: van zijn bezittingen, aangevuld met kostbaarheden uit een nalatenschap, had hij vrijwel alles van waarde van boord gesmokkeld. Verrotting en gangreen Tijdens de volgende dagen werden steeds meer nieuwe ladingen retourvracht aangevoerd. Twaalf dagen later kwam één matroos weer terug. 'Wij cregen een van onse weggeloopen matroosen aan boordt genaamdt Alonse Madroe', schreef opperstuurman Pruijmelaar. Volgens chirurgijn Couperus, die de man onmiddellijk onderzocht, was hij er slecht aan toe, hij 'zag er uit als een lazarus': Dese persoon had sig in ’t bosch soekgemaakt, daar niets vindende om van te leven, na verloop van 12 dagen wederom is gekoomen, uitgeteert en er uitziende als een lazarus, hebbende in al dien tijt geen eeten gehadt, kreeg twee swaare accidenten (wonden) aan elke been, een met swaare putrefactie (verrotting) verselt, somtijdts met gangrena (gangreen afsterven van weefsel). Hij behandelde de wonden met zalfpleister, gemengde zonnebloemzalf en kampferspiritus en deed zo 'mijn uitterste devoir voor de persoon aanwendende om was ’t mogelijk te genesen'. Intussen kwam ook de Scheepsraad bijeen om zijn oordeel te vellen over de teruggekeerde matroos. Volgens Madroes waren Colombo en hij elkaar in het nachtelijke duister van het bos kwijtgeraakt; hij had er geen idee van waar zijn landgenoot gebleven was. De Scheepsraad bepaalde dat 'geen schelm in ’t land mogte blijven' Madroes kon gewoon met het schip terugkeren maar, in overeenstemming het Nederlandse Zeerechtsplaccaet van koning Filips (II), nr. 78, articulen 1&2 zou hij 'alleenlijk de scheepskost genieten'. 'Alle sijne maendgelden gedurende de reis verdiend' werden verbeurd verklaard. Bovendien zou hij 'voor weglooper' te boek worden gesteld. Dat stond niet goed op zijn CV. Slaven betalen in suiker Het verblijf in Guyana duurde langer dan de periode die aan de kust van West-Afrika was doorgebracht om slaven te verzamelen. Voor de opbrengst van de slavenverkoop moesten Zuid-Amerikaanse goederen worden gekocht, waar thuis grote behoefte aan bestond. De retourlading bestond uit (vooral) suiker, koffiebonen en tabak. De tabak was verpakt in dierenhuiden. In West-Afrika had d' Eenigheid al ivoor en goud ingekocht. De landrotten thuis konden zo genieten van de opbrengsten van de slavenhandel zonder ooit één slaaf te zien, laat staan dat ze wisten hoe ze gevangen werden genomen en van Afrika naar Amerika waren vervoerd op een overvol schip. Kapitein Menkenveld klaagde in zijn brief van 27 augustus aan Middelburg echter over de exoorbitante kosten van de retourlading. Daarom stelde hij als voorwaarde dat de slavenkopers de eerste paaij (termijn) in suiker of andere producten van de plantages moesten betalen. De slaven konden in termijnen worden betaald. Om de heeren koopers te annimeren en om het schip niet met ballast te laeten vertrekken wort wel expresselijk bedongen dat voor ijder te kopene slaeff bij dese eerste paaij sal moeten worden gelevert twee oxhoofden (inhoudsmaat van een groot vat) goede suijker of
62
sooveel aen vragtswaarden in coffijboonen of andere producten. Eind oktober vertrok het schip van Essequebo naar Demerary, een andere Zeeuwe kolonie, waar het overgrote deel van de retourgoederen werd ingeladen. Kapitein Menkenveld ging op 4 november 'per tentboot' weer terug. Hij bleef anderhalve maand in Essequebo en meldde zich pas weer twee dagen voor vertrek.
Het overgote deel van de retourlading van d' Eenigheid bestond uit suiker. Over een week (252 jaar geleden), op 19 december 1762, zou d' Eenigheid zijn volgeladen. Na maar liefst 165 dagen in Guyana was het schip klaar voor vertrek. De bemanning was dan al veel langer dan een jaar van huis; om precies te zijn 445 dagen. Nog 9063 nautische mijlen zouden moeten worden overbrugd; 16.833 km tot Middelburg. En iedereen was volstrekt onwetend van het feit dat d' Eenigheid een stormachtige en ĂŠĂŠn van de allerkoudste winters uit de geschiedenis tegemoet voer.
63
Meeuwensteen of vuurtoren Eddystone bij Plymouth. Ets en droge naald, John Clerk of Eldin, ca 1770- 1782, Š The Trustees of the British Museum
Voor slavenschip dreigt stranding op thuisreis
Uitgeputte bemanning d'Eenigheid redt vege lijf in Plymouth Slaven worden door een koloniaal naar de slavenmarkt gedirigeerd. Klassieke ekening van onbekende kunstenaar, vermoedelijk in het Caribische gebied > (16 februari 2015) Voor de trouwe volgers van de reis van het Middelburgse slavenschip d' Eenigheid is het geen verrassing meer. Zij weten dat het schip in 1761 uitvoer om in 1762 slaven te halen in Afrika. Later dat jaar werden er 319 verkocht in Nederlandse kolonies in (nu) Guyana. En ze weten dat het schip, sinds 18 december op de thuisreis, op 30 januari 1763 in zwaar weer terecht kwam. Met een uitgeputte bemanning werd op 15 februari de veilige haven van Plymouth bereikt. In 2013, toen het 150 jaar geleden was dat in Nederland de slavernij werd afgeschaft, nam het Zeeuws Archief het initiatief om zo'n originele
64
slavenreis gedetailleerd weer te geven. Dat was mogelijk, omdat de archieven van de Zeeuwse slavenhandelmaatschappij Middelburgse Commercie Compagnie, waar het personeel ervan overtuigd was een eerbaar beroep uit te oefenen, volledig bewaard zijn gebleven. Op de website MCC Slavenschip d’ Eenigheid worden dagelijks de vorderingen bijgehouden van 252 jaar geleden, toen dat slavenschip tussen 1761 en 1763 echt op weg was voor een 'driehoeksreis'. Unieke verslagen van chirurgijn Notitie van de chirurgijn op 26 juni 1762 over de bevalling van een slaaf. De vrouw 'had lange seer onpasselijk geweest, kreeg een sterke afgang, en had een swaare kraamvloeijng. Zijn behandeling was tevergeefs: 'Doordien de afgang en kraamvloeijing sterk bleef aanhouden, soo overleed (zij) den 26 dito (juni 1762) > Uniek in de documentatie van de slavenhandel is dat ook de dagrapporten van de dokter aan boord, chirurgijn Petrus Couperus, bewaard zijn gebleven. Ze maken duidelijk dat hij, soms tevergeefs, zijn uiterste best deed om zieke slaven, tenslotte het belangrijkste kapitaal aan boord, weer beter te maken. Ook de correspondentie van kapitein Jan Menkenveld met zijn bazen in Middelburg over de zakelijke vorderingen wordt aangehaald. De boekhouding aan boord geeft de kosten weer van de aankoop van de slaven, de opbrengsten van de verkoop - meestal tijdens veilingen - en de aankoop van 'retourgoederen' - vooral suiker en specerijen waar in het Vaderland een grote behoefte aan bestond. Ze zijn bekend tot achter de komma. Zo bleek dat de drankconsumptie tijdens de veilingen voor een belangrijk deel voor rekening kwam van de slavenhandelmaatschappij. En af en toe werd het oordeel van de Scheepsraad over een bijzondere gebeurtenis aan boord gepubliceerd. Daniël Pruijmelaar De allerbelangrijkste 'tussenpersoon' van 252 jaar geleden is opperstuurman Daniël Pruijmelaar. Hij hield elke dag het logboek bij, dat bijna altijd begon met ''s Morgens....'. Daarna volgde een opsomming van weersomstandigheden, handelingen aan boord, de plaatsbepaling en summier bijzonderheden van de dag, variërend van ontmoetingen met andere schepen tot het overlijden van bemanningsleden. Zijn meldingen werden dan eventueel aangevuld met andere rapporten. Pruijmelaar speelde een dramatische hoofdrol toen hij in Afrika twee 'kanonegers' (die o.m. slaven en water aanleverden) betrapte die tabak aan de slaven wilden verkopen. Dat contact was streng verboden. Hij ging ze daarom achterna en ze sprongen in zee, met fatale gevolgen: Een haai greep één van hen en sleurde hem onder water. Het water kleurde rood van het bloed. Bij het zien ervan vergat Pruijmelaar de tabak en ging meteen terug aan boord van de Eenigheid. Chirurgijn Couperus, die Pruijmelaar aan boord van de kano had zien gaan, was weer aan zijn werk gegaan ‘in de kuil’, het kuildek waar hij Afrikanen aan het verbinden was. Toen hoorde hij roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers opgegeten”. Couperus keek nogmaals over het scheepsboord maar zag volgens zijn zeggen alleen nog 'een long’
65
drijven, die vervolgens ook door de haaien werd opgegeten. De twee overgebleven Afrikanen peddelden zo snel als mogelijk terug naar wal, zonder te wachten op de rest van de lege tonnen of op de beloning, bestaande uit een fles drank. De 'kanonegers' weigerden vervolgens nog verder vers water te brengen en dat bracht d' Eenigheid in grote problemen. Complete boekhouding Op 17 december tekende kapitein Jan Menkenveld voor rekening van de edele heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburg in Zeeland, wegens een armazoen slaeven vercocht aan de cust van America, haer edele rekening-courant in het generael, waarbij hij toegaf dat ruim tien procent van de slaven onderweg was overleden (overigens een 'normaal' percentage): N.B. De ingehandelde slaeven aen de cust van Guinee op Africa sijn 326 coppen, waeraff aen doode 33 coppen. Blijfft in alles aen de cust van America vercogt tweehonderddrieentnegentigh coppen slaeven, so groot als kleene Bovendien was hij met onverkogte cargasoengoederen ter waarde van 297 gulden blijven zitten; de 'kralen en kettinkjes' die bedoeld waren om de slavenhandelaren gunstig te stemmen: kralen, textiel en 14 koperen trompetten;. Het was een fractie van de originele cargazoenlijst die bij vertrek aan boord was. De 600 geweren bijvoorbeeld waren allemaal op.
66
Op 13 december 1763 door kapitein Menkenveld getekend en gezegeld document van een deel van de retournlading die werd gekocht van de opbrengst van de verkochte slaven. De verkoop van de tot slaaf gemaakte Afrikanen bracht in totaal ƒ 99.981 op. Uiteindeliijk kwam de eindafrekening uit op ƒ 103.246:13:1½: ruim 103.246 gulden, want er was ook goud en ivoor uit Afrika bij. Dit bedrag is volgens de website vergelijkbaar met een koopkracht van € 896.545,27 in het jaar 2013. De complete, zeer gedetailleerde boekhouding van de slavenhandel van d' Eenigheid, tot het vertrek uit Amerika, is 252 jaar later na te slaan in het Handelsboek (81 pagina's).
Moderne Bank van Lening In de avond van 17 december 1762, 16.833 km (9.083 nautische mijl) van Middelburg, begon de reis naar huis, met 30 bemanningsleden. Twee jongens die door de kapitein waren ingehuurd bleven op eigen verzoek in Demerara en ĂŠĂŠn jonge matroos van het afgeschreven schip De Spoorse Galeij, die kennelijk niet meer opgelapt kon worden, mocht mee naar Middelburg. Het anker werd gelicht en het schip deinde in de regen mee met de stroom van de rivier Demerara in de richting van de Atlantische Oceaan. Schuldbekentenis van 10 september 1762 van 7 gulden en twee stuivers van bemanningslid Lieven Lambregts aan zijn collega Adriaan Hillebrands; te verrekenen bij teugkomst in Middelburg, getekend met een kruisje > Op 21 december, op volle zee, werden de persoonlijke eigendommen geveild van het Spaanse bemanningslid Anthonij Colombo, die in november tijdens het houthakken was verdwenen. Hij had zijn vlucht kennelijk goed voorbereid en zijn waardevolle eigendommen meegenomen. De schamele restanten, o.m. oude kousen, een Engelsch rokje en een nieuw baeijtje brachten samen veertien gulden op. Enkele bemanningsleden staken zich (verder) in de schulden bij opperkuiper Adriaan Hillebrand, die aan boord als de 'bank van lening' fungeerde. Behalve een handgeld bij vertrek had niemand nog een cent gezien voor zijn inspanningen; uitbetaling zou pas volgen na aankomst in Middelburg. Behalve als het schip zonk of gekaapt zou worden; dan had niemand nog recht op enige vergoeding. Dat stond in de kleine lettertjes (zie artikelbrief): Verongelukt het schip of wordt het buitgemaakt dan kan geen aanspraak worden gemaakt op uitbetaling van de gage. De vooruit betaalde gage mag worden behouden. Hillebrand was, zoals hij eerder al ruimhartig had gedaan, wel zo vriendelijk om krediet te verschaffen voor onverwachte aankopen. Hij had geld uitstaan bij minstens dertien bemanningsleden. De schulden zouden uiteindelijk, na de definitieve afrekening, worden afbetaald. Of hij dat geld echt had is twijfelachtig. Hillebrand verdiende maar 24 gulden per maand. Hij fungeerde twee eeuwen geleden al als een moderne bank. Swaare storm Postitie van d' Eenigheid op 1 januari 1763, op de Atlantische Oceaan, ten westen van de Caribische eilanden en ten noorden van Barbados > Op Oudejaarsavond 1762 had d' Eenigheid op de Atlantische Oceaan nog een ontmoeting met een snaauwschip komende van Bordoux, genaamdt De Princes Carolina, gecommandeerdt door capiteijn Claas Carsje
67
Kuijper, gedestineerdt na Sinte Eustaatieus. Op Nieuwjaarsdag berekende opperstuurman Pruijmelaar dat het schip zich op 17째45' langte 316째42' bevond (volgens de huidige berekening 17째22' N, 59째58' W). Op 14 januari had het schip op deze reis al 20.153 km afgelegd; een halve aardbol. De thuisreis verliep voorspoedig, totdat zich eind januari zwaar weer aankondigde. d' Eenigheid kwam in een zware storm terecht. Opperstuurman Pruijmelaar liet weten dat de wind uit het zuidzuidoosten van dobbelgereefde marszeijlcoelte toenam tot storm met regen en uiteindelijk swaare storm, waarbij zelfs een kanon overboord sloeg! Wikipedia maakt duidelijk dat 'dubbelgereefde marszeilkoelte' staat voor 'harde wind, windkracht 7, waarbij de bovenste zeilen op het schip moeten minderen en de spanning op de masten toeneemt'. Een 'swaare storm' is vergelijkbaar met windkracht 10; 'alleen de laagste zeilen worden nog gebruikt voor het manoevreren'.
68
Rijk geillustreerd douanedocument uit Plymouth, dat bevestigt dat kapitein Menkenveld zich op 16 februari 1763 in Plymouth meldde.
Angstige momenten ’s Morgens en voormiddag de windt van ’t ZZO OtN van dobbelgereefde marzeijlcoelte tot storm met regen, bij ’t uijtgaan van de dagwacht namen de marzeijlen in, in de voormiddag namen de onderzeijlen in en lagen bij van storm voor ons grootstagzeijl, op de middag was onse gegiste gekoppelde coers en verheijdt van ’t etmaal NO 18½ mijl, komt op de gegiste NB van 43°38' langte 349°8', namiddag- en platvoetwagt de windt van ’t OtN tot NNW, met het uijtgaan van de namiddag wenden om de oost, voordts in de platvoetwagt swaare storm, met de 7 glasen is er een van onse 3 lb. stukken kanon uijt het rampaardt geslaagen van de zee en zoo overboordt geraakt, wij creegen veel water in ’t ruijm bij de pompen, zoodat wij moesten den heelen nagt met de 2 pompen moesten pompen, wij resolveerden om voor de windt te lenzen, maar konden ’t schip niet voor de windt crijgen, haalden het groodtstagzeijl neer en lagen bij voor top en takel met een swaaren storm uijt ’t NNW à NW met hooge zee, zoo tot ’s morgens. De website doet uitvoerig verslag van de problemen die volgden. Het water drong door de kieren en het waterpeil in het ruim begon zorgwekkend te stijgen. Die avond en nacht pompte de bemanning continu met beide pompen. Pogingen om het schip voor de wind te krijgen mislukten. “Laten het schip voor top en takel [zonder een zeil te voeren] leggen en op Gods genade drijven met een sware storm uijt ’t NNW à NW”, aldus kapitein Menkenveld. De volgende dag nam de wind af, maar het weer bleef slecht, met af en toe “sware buijen van regen, wind, hagel, sneeuw en sterke weerligt”. Redding in Pleijmuijde Het slechte weer bleef aanhouden. Voor de bemanning van d' Eenigheid was het veertien dagen 'alle hens aan dek', om zowel het vege lijf als de lading te redden. Het moet een opluchting geweest zijn toen in de ochtend van 15 februari, onder het zuidoosten van Engeland, de vuurtoren van de Meewenstein in zicht kwam; die al sinds 1698 werkte in Eddystone (Devon). Hij diende bovendien als inspiratie voor een shanty; een zeemanslied dat begint: "My father was the keeper of the Eddystone light And he slept with a mermaid one fine night From this union there came three A porpoise [bruinvis] and a porgy [brasem] and the other was me! Intussen staat er een moderne vuurtoren. Het verslag maakt duidelijk dat er scheepsberaad nodig was, want de bemanning resolveerde de eerste haven voor de beste neemen om behouden te sijn, terwijl het al storm was die aan de lugt te sien was. Volgens Pruijmelaar viel gezaamtlijk met ons capiteijn het besluit om in Pleijmuijde (Plymouth) binnen te zeijlen, want het schip dreigde naar de wal af te drijven. Er werden vier schooten afgevuurd voor een loods, andere schepen volgden het voorbeeld en drie uur later liet d' Eenigheid het anker vallen in de Oost-Coffer [The Cattewater] : ’s Morgens de windt ZOtZ, met het breeken van den dag zaagen den vuurtooren van de Meewensteen [Eddijstone, voor de rede van Plymouth] in ’t ZO van ons, wij peijlden ’t vuer van de Meewensteen ZO van ons, de windt ZOtZ stijve onderzeijlcoelte, donkere buijege lugt, met breeken van de dag zagen de vuertooren van de Meewensteen in ’t ZtO van ons, dikke lugt met reegen, wij resolveerden gezaamtlijk met ons capiteijn om in Pleijmuijde [
69
De London Chronicle van 19 februari 1763 meldt dat de Eenigheid van Menckenveldt, onderweg van Afrika naar Middelburg, de haven van Plymouth binnenliep >
Plymouth] binnen te zeijlen omdat de windt en het weer het ons niet toelieten om het van de wal te kunnen leggen over geen een boeg en sterk op de wal dreeven en omdat de lugt overal stormagtig uijtzag, zoo hielden wij af en stuerden na de haven van Pleijmuijden, wij deeden 4 schooten om een loots en zaagen 5 scheepen die ons volgden en om 10 ueren cregen een loodts die ons binnenbragt en om 1 uere quamen ten anker in de Oost-Coffer op 3 vaam moddergrondt, wij vertuijden terstondt en wij vonden verscheijde scheepen hier liggen, voordts ’s avondts en ’s nagts de windt WNW stijve coelte, zoo tot ’s morgens. De kapitein ging op 16 februari aan wal, onder meer om schone kleding voor de bemanning te kopen. Intussen bleven door het slechte meer schepen binnenkomen, zoals een Hollandse berketijn die zijn grote mast had verloren en een Middelburgse snauw die zelfs beide masten moest missen. Niet de bedoeling De gezegelde brief die kapitein Menkenveldt op 26 februari 1763 naar zijn directeuren in Middelburg stuurde > Het oponthoud kostte tijd en geld, en dat was eigenlijk niet de bedoeling. De boekhouding van d' Eenigheid verzamelde afrekeningen voor de afhandeling van de douane en 'vuurtorengeld', en ongetwijfeld moesten ook havengelden worden betaald. Dat moest worden verantwoord en dus schreef de kapitein een brief aan zijn directeuren waarin hij uitlegde dat hij zou vertrekken zodra ''zijn volk wederom wat frisser is', want.... .... hoewel niet sieck geweest zijn, maar door kouwde en onrust afgemat en daarbij geen kleeding over ’t lighaam, waar sij nu van voorsien zijn, tegens een kleene kruijstogt soude kennen bestaan, hoewel ik voorspoed hoope. Hij zou vertrekken zodra dat mogelijk was: Hier leggen ook verscheide Hollandse scheepen, welke op haar retour staan, dog ik sal niet na deselve wagten, maar sal sodra de windt aan ’t westen is en standhoud, al waar het maar noordwest, in zee lopen om mijn reijs te vervorderen Toen dat gebeurde beleefde West-Europa zowat de strengste winter van de achttiende eeuw. En in de Westerschelde lag een zandbank tussen de Noordzee en de haven.
70
71 De rede van Vlissingen met een VOC-schip en beurtschepen, aan het einde van de 18e eeuw. (Bron:GAG,HTA)
Thuisreis geteisterd door storm en bittere kou
Slavenschip strandt in zicht thuishaven: drie doden (10 april 2015) Het slavenschip d' Eenigheid, dat tussen 1 oktober 1761 en 15 februari 1763 onderweg was voor een 'driehoeksreis', om 326 slaven te kopen in Afrika en er 293 te verkopen in Nederlands Guyana â&#x20AC;&#x201C; 33 overleefden de overtocht niet -- dreigde op de thuisreis door een storm te stranden op de Engelse kust. Het schip werd gedwongen toevlucht te zoeken in de haven van Plymouth. Kapitein Jan Menkenveld veronderstelde dat het oponthoud niet lang zou duren. Op 25 februari schreef hij in een brief aan zijn directeuren in Middelburg: Hier leggen ook verscheide Hollandse scheepen, welke op haar retour staan [op het punt van vertrekken], dog ik sal niet na deselve [op hen] wagten, maar sal sodra de windt aan â&#x20AC;&#x2122;t westen is en standhoud, al waar het maar noordwest, in zee lopen om mijn reijs te vervorderen.
Menkenveld was te optimistisch. Het logboek van opperstuurman Daniël Pruijmelaar vanaf 15 februari 1763 maakt duidelijk dat talrijke beschadigde schepen, soms zelfs zonder masten, in Plymouth aan schipbreuk wisten te ontkomen. Dat betekende daar heel veel werk voor de scheepstimmerlieden en wachtrijen voor de beschadigde schepen. En het blééf maar stormen. Bovendien was het bitter koud. De winter van 1763 behoorde tot de strengste van de achttiende eeuw. Winter was bar en boos De bemanning was door het onstuimige weer, om het schip op koers te houden, twee weken lang onafgebroken in touw geweest. De handbediende pompen om het overslaande water te lozen hadden niet stil gestaan. De bemanning had geen droge draad meer aan het lijf of in de plunjezak. Menkenveld had in Plymouth meteen droge kleding gekocht om de reis voort te kunnen zetten, schreef hij aan zijn directeuren: ... also mijn volk wederom wat frisser is als bij mijn arrivement alhier, hoewel niet sieck geweest zijn, maar door kouwde en onrust afgemat en daarbij geen kleeding over ’t lighaam, waar sij nu van voorsien zijn, tegens een kleene kruijstogt soude kennen bestaan, hoewel ik voorspoed hoope. Over de winter van 1763 is kersverse informatie beschikbaar. Afgelopen februari verscheen deel 6 van Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen van drs. Jan Buisman, waarin het weer in Nederland en wijde omgeving tussen 1750 en 1800 wordt beschreven. Passage over de XI-steden-tocht in de Historische Beschryvinge van Vriesland (ca. 1763) > In Nederland begon op 23 december 1762 een koudegolf die zich met pieken en dalen tot eind januari voortzette, terwijl het midden maart opnieuw ging vriezen. In de eerste periode vroor het in Zwanenburg en Utrecht regelmatig (omgerekend) tot veertien graden Celsius. Het water in alle grote rivieren en de Zuiderzee raakte bedekt met een dikke laag ijs; het economische leven kwam tot stilstand omdat schepen niet meer konden varen. Zelfs is de Elfstedentocht gereden. Buisman citeert de Historische Beschryvinge van Vriesland (ca. 1763), waarin Johan Herman Knoop schreef: Het is ook meer dan eens gebeurt dat goede Schaatseryders op een winterse dag alle XI Steden van Friesland doorgereden en gezien hebben, dog dan moeten ze nergens lang vertoeven en't Ys moet goed en sterk zijn. Buisman wijst erop dat Knoop schrijft: 'meer dan eens'. Volgens hem is de tocht in 1763 gereden. De eerste was vrij zeker in 1740; eerdere gegevens zijn niet bekend.
72
Volgens Buisman waren meren en rivieren in Europa stijf bevroren, zoals de Seine, de Rijn, de Elbe, de Sont tussen Zweden en Denemarken , het Meer van Zürich en de Theems, waar…:
Temperatuur in Zwanenburg (Haarlemmermeer) in januari 1763 (Meteolink.nl) > The frost began to thaw to-day [29 januari], after having continued very severe for five weeks, the ice was seven inches thick. Een inch is 25,4 cm; het ijs was dus ruim 18 centimeter dik. Kou op d' Eenigheid? Of de bemanning van d' Eenigheid erg veel last van de kou heeft gehad is niet bekend. Toen de koudegolf in Nederland zijn hoogtepunt bereikte bevond het schip zich nog midden op de Atlantische Oceaan. De opperstuurman vermeldt in zijn logboek niet veel meer dan "buijege lugt met stijve buijen van regen, sneeuw en hagel en windt" (12 februari), "ligte hagel- en sneeuwbuijen" (13 februari) en "ruijge couwe" (16 februari) en meer van dit soort beschrijvingen. Hij vermeldt niets over de toestand van de bemanning, maar geriefelijk kan het aan boord niet geweest zijn. In elk geval had de Spaanse matroos Alonso Madroc erg veel last van de kou. Hij was in september 1762, samen met een landgenoot die zijn vlucht goed had voorbereid, in Guyana tijdens het houthakken gedeserteerd. Na twaalf dagen had hij zich in deplorabele toestand weer aan boord gemeld. Op 1 maart meldde chirurgijn Petrus Couperus: mijn uitterste devoir voor de persoon aanwendende, geen verbetering te constateren, kunnende niet anders van ’tselve oordelen als werdende veroorsaakt door de koude, hebbende weinig deksel [weerstand] en dat in de wintertijt.. Mislukt vertrek In zijn logboek doet Pruijmelaar verslag van het oplappen van zijn schip. Bovendien kwam er op 25 februari een matroos bij, 'die voor de kost met ons zou overgaan'. Het weer bleef onstuimig. 'Sware buijen, hagel, swaar weerligt' op 26 februari; de volgende dag 'harde buijen en swaar weerligt'. Op 1 maart 'swaare buien, hagel, regen'. In de nacht van 1 op 2 maart 1763 hield het anker het niet. De Eenigheid dreef weg en raakte een ander, Engels schip. De boegspriet van de Engelsman beschadigde het snijwerk aan de spiegel van d’ Eenigheid. Met behulp van drie ankers wist te kapitein te voorkomen dat het schip op de wal zou slaan. De volgende dag hoopten kapitein en bemanning te vertrekken. Er kwam een loods aan boord en het schip voer de haven Oostcoffer uit. De loods vertrok, maar door het ongunstige weer – ditmaal windstilte - lukte het niet weg te komen. Opnieuw werd de loods geroepen,
73
om weer een plaats in de haven te vinden. Op 4 mei werd verkast naar de Westcoffer maar in de nacht van 11 op 12 maart ging het opnieuw stormen. De ankers hielden het niet en d’ Eenigheid liep aan de grond. Weer een dag later ankerde het schip verder van de wal af. De thuishaven was dichtbij, maar bleef zo ver weg….
74
Bijna thuis. Positie van d’ Eenigheid op 25 maart 1763, vlak voor Vlissingen. Zandbank Op 20 maart 1763 zeilde d’ Eenigheid dan eindelijk de havens van Plymouth uit, samen met nog vijf Hollandse en twee Zeeuwse schepen. De kapitein maakte de rekening op van het verblijf in Plymouth: £ 61:10:10¾ Sterling, voor o.m. ‘vuur en ankergeld van Haar Edele schip’, het franceren der versonden brieven, lootsgeld voor in- en uijtbrengen de eerste maal en dito voor de tweede maal, een halff aam [maat van 155 liter] keltum [rum] voor scheepsconsumtie, 12 aamen bier en 545½ lb. [pond] rundvleesch.
De volgende dagen was er voortdurend ‘land in zicht’: the Isle of Wight, Dieppe, Dover. Daar kwam de loods aan boord, Thomas Broad, die het schip door de Zeeuwse wateren moest loodsen. De thuishaven kwam steeds dichterbij. Opperstuurman Pruijmelaar noteerde op 23 maart in zijn logboek: ’s Morgens de windt W à WtZ frisse coelte, goedt weer, met den dag zagen den tooren van Lisweegen in ’t Z à ZtW van ons en den tooren van Westcappel O½Z van ons, hadden de diepte van 7, 6, 5, stuerden OtN tot de diepte van 4 vaam, stuerden ONO, cregen diepte tot 3½, stuerden doen NO tot 3 vaam, stuerden doen weer om de Z tot bij de windt of ZtW en ZZW, om 8 ueren cregen de diepte van 2 vaam en raakten vast op de Oostrassen Op omgeslagen sloep weggedreven De Oosterassen bestaan nog steeds; als een zandbank voor Walcheren, waar in 1907 nog een Engelse schoener zou vergaan. d’ Eenigheid schoof over de zandbank en verloor zijn roer. De kapitein liet de sloep en de boot uitzetten om het schip lichter te maken. De kok Thomas Ditmars, opperkuiper Adriaan Hillebrands en matroos Jacobus van der Putte klommen in de sloep. Maar het vaartuig kantelde, net als de boot. Jacobus verdween de ijskoude diepte in en Thomas en Adriaan wisten op de omgeslagen sloep te klimmen. De stroming maakte zich echter onmiddellijk meester van de omgeslagen vaartuigen. De bemanning van d’ Eenigheid moest machteloos toezien hoe Ditmars en Hillebrands kansloos wegdreven, steeds verder, totdat ze uit het zicht verdwenen. Nieuws over de aankomst van de Eenigheid in de Middelburgsche Courant, 26 maart 1763 > Toch zal verdwijnen van Adriaan Hillebrands door de bemanning met gemengde gevoelens zijn ervaren. De opperkuiper fungeerde aan boord als de Bank van Lening: wie geld nodig had kon bij hem terecht. Volgens de administratie van d’ Eenigheid had hij bij elf bemanningsleden samen 316 gulden uitstaan; € 6 852.00 (fl. 15 099.81) in het jaar 2013 …. De volgende dagen werd het roer gerepareerd en een deel van de lading overgeheveld en zorgde de vloed ervoor dat d’ Eenigheid verder kon varen. Op 26 maart 1763 werd het schip door het Kanaal van Welsinge naar Middelburg getrokken. Van een triomfantelijke thuiskomst was geen sprake.
75
76
Kaart van West-Afrika, één van de gebieden waar de schepen van de MCC hun slaven kochten. (Uit: Geschiedenis van de MCC)
Slavenschip vergaan; kapitein Menkenveld ontslagen na laatste reis
Het liep slecht af met d’ Eenigheid (22 april2015) Op 26 maart 1763 werd het slavenschip d’ Eenigheid, lek en beschadigd, de thuishaven Middelburg binnengesleept. Na een reis van anderhalf jaar en 326 verhandelde slaven liep het schip voor Walcheren vast op de zandplaat Oosterassen, wat drie bemanningsleden het leven kostte. De kok Thomas Ditmars, opperkuiper Adriaan Hillebrands en matroos Jacobus van der Putte waren in de sloep geklommen die overboord werd gezet om het schip lichter te maken, maar dat vaartuig kantelde. Van der Putte verdween meteen in het ijskoude water; Ditmars en Hillebrands wisten op de omgeslagen sloep te klimmen, maar de stroming voerde het vaartuig weg richting open zee, totdat ze uit het zicht verdwenen. De sloep spoelde later aan op de kust en werd zelfs nog teruggebracht naar de Middelburgse Commercie Compagnie, maar van de mannen werd nooit een spoor teruggevonden.
De reis van d’ Eenigheid was van oktober 2013 tot maart 2015, met 252 jaar vertraging, ’live’ te volgen op internet. Historiek stapte af en toe aan boord om verslag te doen van de ontwikkelingen. De website blijft online, inclusief alle documentatie, en via een schuifmenu kan iedere reisdag worden teruggeroepen. Afwikkeling Beeld van een Surinaamse slavenmarkt. Een negerslavin en haar twee kinderen worden ‘geveild’. (Fotoarchief Koninklijk Instituut voor d Tropen) De afwikkeling van deze reis van d’ Eenigheid zou nog drie jaar duren. Over het lot van de verkochte slaven is niets bekend, maar een deel van hen kwam terecht in Berbice; toen Suriname en nu Guyana. Daar brak in februari 1763 een bloedige slavenopstand plaats en het is aannemelijk dat daar ook opvarenden van d’ Eenigheid bij waren betrokken. In Zeeland werden de retourgoederen geveild of verkocht; de suiker en tabak die voor de opbrengst van de slavenverkoop waren gekocht, en de olifantstanden die als ‘bijvangst’ bij de slavenhandel in Afrika waren verzameld. De directeuren van de MCC waren zeer tevreden met de opbrengst en stelden in hun eerstvolgende vergadering vast ’dat den verkoop buijtengemeen (naar qualiteit) wel is uitgevallen en tot goede prijsen verkocht’. < De winst- en verliesrekening van d’ Eenigheid 1761/63, omgerekend in guldens. De bemanning kreeg in april 1763 zijn gage uitbetaald. De hoogste vijf bemanningsleden verdienden daarnaast bonussen in de vorm van slavengeld; een percentage van de verkoop van de tot slaaf gemaakte Afrikanen, en recognitiegeld; een aandeel in de winst (zie ‘salaris en bonussen’). De laatste bonussen werden overigens pas 3,5 jaar na het einde van de reis uitgekeerd. Op de website van d’ Eenigheid is (na intensieve omrekeningen van Vlaamse ponden naar guldens) een versimpelde winst- en verliesrekening weergegeven: er werd deze reis 13.320 gulden winst geboekt; ongeveer 131.000 euro in 2013.
77
Salarisverschillen De betalingsverschillen waren enorm. Kapitein Jan Menkenveld verdiende met de reis een gage van (omgerekend) 1.347 gulden, 1.172 slavengeld en 1.048 recognitiegeld; samen 3.567 gulden toen of 35.097 euro in 2013, wat overigens nu op een ruim modaal salaris lijkt, maar toen een enorm bedrag was. Zijn verantwoordelijkheden aan boord waren ook groot, tekent de website aan. Hij was belast met het aanwerven van de bemanning, de slavenhandel en hij was verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van schip en bemanning. Menkenveld was misschien wel de meest succesvolle kapitein in dienst van de Zeeuwse rederij. Van de zeven reizen die hij als kapitein van de MCC maakte waren er zes winstgevend.
De verdiensten van de vijf hoogste officieren van d’ Eenigheid: naast gage ook slavengeld en een aandeel in de winst. Maar het contrast was groot. Matroos Johannis Coijwijk verdiende 286 gulden; nu 6.201 euro en Gilles Lint, in de rang van jongen, kreeg voor anderhalf jaar klusjes uitvoeren in totaal 89 gulden uitbetaald; 1.929 euro. Overigens mocht het scheepsvolk tot beperkte hoogte ‘voor eigen gewin’ handel drijven. De kapitein mocht dat niet, en dat zou hem de volgende reis zijn baan kosten (zie hierna). Adriaan Hillebrands De moeder van Adriaan Hillebrands kreeg de verdiende gage van haar verdronken zoon uitgekeerd. Uit het Zeeuws Archief (MCC inv.nr. 155) blijkt dat zij op 18 april 1763 voor de notaris moest verschijnen, die concludeerde dat er geene broeders of zusters of broeders- of zusterskinderen of kindskinderen of verdere descendenten waren, terwijl deszelfs vader reeds lange voor zijn vertrek overleden was, zodat (met een opmerkelijke formulering) ... Teuntje Jongesoon, weduwe van Arman Illebrand, eijge moeder van Adriaan Hillebrand (...) die den 22 maart 1763 op de tuijsreijs hier voor de wal tot mijn smertelijke droefheijt ongelukkig verdronken is (...) aan mijn arme en bedroefde moeder uijt zijn tegoethebbende gasie en nalatenschap mag voldaan en betaald worde. De website heeft een speciale pagina aan Adriaan Hillebrands gewijd. Hij fungeerde op het schip als ´bank van lening´. De bemanning had geen cent op zak: wat er verdiend werd zou pas na afloop van de reis worden uitbetaald, behalve als het schip gekaapt werd of verongelukte; dan zou er geen cent worden vergoed. Maar ook was het de gewoonte om, wanneer een bemanningslid overleed, diens bezittingen bij opbod te verkopen. Hillebrands schoot dat geld dan voor, om de schulden bij thuiskomst te laten verrekenen met de ontvangen gage. Volgens de administratie van d’ Eenigheid had hij bij elf bemanningsleden samen 316 gulden uitstaan; nu ruim 7.000 euro. Volgens het archief is het totaalbedrag op 9 februari 1764 ontvangen door de moeder van Adriaan Hillebrands, met aftrek van 5 procent administratiekosten.
78
Epiloog Daarmee was het werk van de samenstellers van de website nog niet afgelopen. Voor de trouwe volgers van de reis van d’ Eenigheid waren de hoofdpersonen op het schip vertrouwde figuren geworden. In een afsluitend hoofdstuk, Epiloog, wordt duidelijk hoe het hen in de toekomst zou vergaan. Vrijwel alle verhalen waren een nieuwe website waard geweest en de moraal is dat God straft, maar niet onmiddellijk. Kapitein Jan Menkenveld verzocht na thuiskomst om zes of zeven maanden verlof om uit te rusten van de enerverende reis. Hij kreeg toestemming en bleef vijftien maanden aan wal. Intussen werd d’ Eenigheid gereed gemaakt voor een nieuwe driehoeksreis. Opperstuurman Daniël Pruijmelaar, bekend van zijn dagelijkse journaal, werd bevorderd tot de nieuwe gezagvoerder. Zijn eerste reis verliep niet voorspoedig. Aan boord brak een slavenopstand uit die hij kon neerslaan, maar niet zonder verlies van Afrikaanse mensenlevens. Merkwaardig zeemansgraf De volgende reis zou zijn laatste worden. Pruijmelaar overleed als kapitein van het slavenschip De Zanggodin. Dankzij een brief van opvarende Adriaan de Visser is bekend hoe hij op 7 april 1767 aan zijn einde kwam. Die schreef aan zijn vader dat hij promotie had gemaakt: Het is alhier droevig gestelt. Wij hebben thans in de tijd van 3 maanden 8 doode gehad en de rest meest altemaal ziek. […] capteijn Daniël Pruijmelaar, die na een langduurige siekte buijten kennis is overleden den 7 april 1767 op de hoogte van Caap de Lopo Gonzalvos [bij Gabon in Afrika] of op de ZB 1˚30΄, waarna Jan van Sprang capteijn is geworden en Martinus Cusé opperstuurman en ik volgende als onderstuurman. Onder de slaven hebben wij geen doode gehad. In zijn uitvoerige brief, die waarschijnlijk bewaard is gebleven omdat hij veel details bevat over de reis, schrijft hij ook over het merkwaardige zeemansgraf van Pruijmelaar: zijn kist kwam opeens weer langs het schip drijven! Wij hebben hier een geval gehadt met het overboordzetten van onse capteijn Daniël Pruijmelaar, dat de kist niet zinken en wilde en wij dezelve hebben laaten drijven, totdat hij tussen water en wind was en dat men hem niet meer zien konde, zijn wij onse coers heen gezeijlt regt van de kist af, agteruijt. Maar des middags aan tafel zittende, zijnde 2 uuren na die tijd, zag men de kist weder voor de boeg drijven en opzeij van het schip.” De nieuwe opperstuurman kon die spanningen niet aan: Visten dezelve [de kist] weder op en opende dezelve, deden er meer wigt in om des te beter te konnen zinken. In het oversetten en opvissen van de kist dede mijn maat Cusé niet anders als vloeken en tieren evenals een dol mensch, en of men al zeijde: Cusé, bedaart, ’t is God bekend of die kist niet een voorbode van u dood en is, dog men sloeg dit alles in de wind. Geen 2 of 3 dagen of hij lag plat in de kooij tot nu toe, en heeft sedert die tijd weijnig of geen dienst gedaan. Dolen over de Noordzee Het slavenschip d’ Eenigheid maakte zijn vijfde en laatste reis in 1766 en 1767. Kapitein was Willem de Molder, die eerder in ongenade was gevallen bij de directie van de MCC. Hij had in 1761 aangemonsterd als onderstuurman van d’ Eenigheid, maar kon op een ander schip als opperstuurman aan de gang. De directie liet toen weten hem nooit meer te zullen aanstellen.
79
Maar nood brak wetten of genade gold voor recht en De Molder werd de opvolger van wijlen Daniël Pruijmelaar. Er zijn redenen om aan te nemen dat de directie spijt kreeg als haren op het hoofd. Het schip naderde eind oktober 1767 de vaderlands kust. Maar het weer was stormachtig en het zicht zo slecht dat de loods de weg kwijtraakte. Zeven dagen zwalkte het schip op Het Kanaal en over de Noordzee, voordat op 6 november land in zicht kwam. Het bleek de westhoek van het eiland Schouwen te zijn. d’ Eenigheid bevond zich in de [toenmalige] monding van de Maas. De bemanning smeekte de kapitein de eerste de beste haven aan te doen: er heerste grote hongersnood aan boord. De laatste proviand was al dagen eerder in de hongerige magen verdwenen. Besloten werd naar Goedereede te varen. Er werd een schot gelost voor een andere loods, want de Engelsman aan boord werd niet langer vertrouwd. Maar die kwam niet. Wel diende zich een visserschuit aan. De kapitein kreeg te horen dat hij beter kon blijven liggen als hij zijn schip niet wilde verliezen, want er was een storm op komst. De vissers wilden wel het schip voor dertig gulden naar veiliger vaarwater loodsen. Een paar uur later kwam de echte loods aan boord.
80
Het 'Relaas van de Rebellie' in Berbice, weergegeven op een kaart van de kolonie. (Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata 1, inv. nr. 1625. Roemloos einde d’ Eenigheid Toen begonnen de problemen pas echt. Een kwartier later stootte d’ Eenigheid voor het eerst op de bodem van de zee. De loods begon te aarzelen en opnieuw kraakte het schip in al zijn voegen. De Molder begon er genoeg van te krijgen en wilde terug naar zee, maar de hongerige scheepsraad verklaarde liever te blijven liggen als van honger in zee te sterven.
‘s Nachts stootte het schip steeds harder op de bodem. Het sloeg lek en in het ruim stond 30 cm water. De wind nam steeds meer toe en de golven sloegen planken weg. Uiteindelijk sloeg de zee d’ Eenigheid aan stukken. Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen (deel 6, pag. 339-340) van Jan Buisman bevestigt de herfststormen van november 1767. Vooral op 27 en 28 november werden meer dan honderd schepen op de kusten gejaagd, tot groot ongenoegen van de assuradeurs, zo zegt men. De bemanning werd gered dankzij twee visserschuiten die de opvarenden in de boot en de sloep naar Brielle sleepten. Toen De Molder op 8 november kwam kijken hoe zijn schip erbij stond lag het op zijn kant. Het ondiepe water maakte berging onmogelijk. Anderhalf jaar hard werken voor niets. Een buitenkans voor strandjutters. Maanden later wisten die nog takels en tuig ter waarde van 51 gulden te redden.
81
Het archief van het slavenschip d’ Eenigheid is compleet beschikbaar bij het Zeeuws Archief, samen met gegevens over de hele vloot van de MCC, die in totaal 31.095 slaven uit Afrika haalde met de bedoeling hen te verkopen in West-Indië.
Het ontslag van kapitein Menkenveld Ook met kapitein Menkenveld liep het slecht af. In 1764 stak hij op de Haast u langzaam in zee voor een driehoeksreis die tot maart 1766 zou duren. Het werd geen plezierreis, al was het alleen maar omdat hij de hele reis met zijn opperstuurman - zijn naam is in de stukken niet te vinden - op voet van oorlog had geleefd. Epiloog linkt naar de teksten van originele gerechtelijke documenten (helaas zonder de zo praktische verduidelijking van archaische woorden, zoals bijvoorbeeld in de logboeken gebeurde) die duidelijk maken dat het op de notendop van 22,50 meter lang, 3,20 meter diep en 7 meter breed (170 kubieke meter) waarop bemanning plus slaven het maandenlang met elkaar uit moest houden één grote slangenkuil was, vol drank- en machtsmisbruik. Het optreden van de opperstuurman was ‘onbetamelijk voor een christen’ geweest. Toen het schip op de terugweg, midden op de Westerschelde, buiten het zicht van een haven was gekomen, ongeveer op de plaats waar d’ Eenigheid in 1763 gestrand was, liet Menkenveld privé-handelsgoederen - voornamelijk goud - ontschepen. Hij werd echter aangegeven door zijn opperstuurman en moest zich voor de directie verantwoorden om te antwoorden op alle sulke pointcen en beswaren als tegen hem wegens zyn wangedrag en kwade directie [leiding] zoude worden ingebragt. Menkenveld erkende schuld en stelde voor zijn gage en slavengeld in te houden. Maar de directie kende geen genade voor wat ooit zijn best verdienende employé was geweest. Menkenveld kreeg een boete van omgerekend 130.101 euro wegens ongeoorloofd handeldrijven en men legde beslag op de gage en bonussen die hij tijdens de reis had verdiend. Bovendien werd bepaald geen gebruijk van zyn persoon meer te zullen maken; hij werd op staande voet ontslagen. Jan Menkenveld verliet het gewest Zeeland en vestigde zich in Brabant, waar hij aan de Markt in Bergen op Zoom het koffiehuis ‘t Molentje kocht. Hij haalde er zijn pensioen en overleed op ca. 70-jarige leeftijd.
82