Het goede leven

Page 1

1. Het goede leven

Zeven jaar lang waren ze praktisch onverslaanbaar. Zeven naties overwonnen. Ten minste 31 koningen verslagen. Zo’n 25.000 vierkante kilometer uitzonderlijk vruchtbaar land in bezit genomen. Zeven jaar van ononderbroken succes. In de minderheid, maar desondanks machtiger dan al hun tegenstanders. Hun wapentuig verre van indrukwekkend, en toch niet te overweldigen. Ze waren de onwaarschijnlijke en toch onbetwistbare overwinnaars van enkele van de wreedste legers uit de wereldgeschiedenis. Was hun veldtocht een bokswedstrijd geweest, dan had de scheidsrechter al in de eerste ronde een knock-out uitgeroepen. Het Hebreeuwse volk was niet te stoppen.1 Dat was niet altijd zo geweest. De Bijbel doet niet geheimzinnig over de zwarte bladzijden in de geschiedenis van Gods uitverkoren volk. Abraham had te veel vrouwen. Jakob was verre van betrouwbaar. Esau verkocht zijn eerstgeboorterecht. Jozefs broers verkochten Jozef. Vier eeuwen slavernij in Egypte werden gevolgd door veertig jaar rondsjouwen door de woestijn. En later kwam daar nog zeventig jaar ballingschap in Babel bij. Het Hebreeuwse volk bouwde twee tempels, en raakte ze net zo makkelijk weer kwijt. Ze kregen de ark van het verbond, om die vervolgens te verliezen. Babel bouwde zijn steden. Griekenland liet zijn spierballen rollen. Rome breidde zijn rijk uit. En Israël? In het klaslokaal van oude beschavingen was dat het kind met de bloedneus, gepest en in elkaar geslagen. Behalve die zeven jaar. De gloriedagen van Israël. Een glinsterend




blokje in de tijdbalk voor in je bijbel, ingeklemd tussen Exodus en de duistere tijd van de Rechters. Mozes was kort daarvoor gestorven en de Hebreeën stonden aan het begin van hun vijfde decennium als bedoeïenen in de wildernis. Maar ergens rond 1400 voor Christus2 sprak God. Jozua luisterde en de gloriedagen braken aan. De rivier de Jordaan spleet open. De muren van Jericho stortten in. De zon bleef stilstaan en de koningen van Kanaän werden tot een vervroegd pensioen gedwongen. Het kwaad werd uitgebannen en hoop nieuw leven ingeblazen. Tegen het einde van hun veldtocht waren de dakloze zwervers getransformeerd tot grootgrondbezitters, vervuld van hoop. Een volk van herders bouwde een toekomst op in de heuvels van Kanaän. Ze bouwden boerderijen, stichtten dorpen en legden wijngaarden aan. De resultaten van hun werk waren zo indrukwekkend, zo volmaakt, dat de geschiedschrijver erover zei: ‘Zo schonk de Heer Israël het hele land, zoals hij hun voorouders onder ede beloofd had. De Israëlieten namen het in bezit en gingen er wonen. En de Heer gaf hun vrede aan al hun grenzen, precies zoals hij hun voorouders beloofd had. Geen van hun vijanden kon tegen hen standhouden, de Heer leverde al hun vijanden aan hen uit. Hij brak niet één van de beloften die hij Israël had gedaan. Hij deed ze alle gestand.’ (Jozua 21:43-45) Wat een krachtige uitspraken! ‘De Heer schonk Israël het hele land.’ ‘De Heer gaf hun vrede.’ ‘Geen van hun vijanden kon tegen hen standhouden.’ ‘Hij deed alle beloften gestand.’ De ijzige kou van de winter verdreven door de voorjaarszon, en een nieuw seizoen brak aan. Misschien heb jij ook behoefte aan een nieuw seizoen. Je hoeft de rivier de Jordaan niet over, maar je vraagt je af hoe je deze week doorkomt. Je staat niet voor Jericho, maar voor een muur van afwijzing of de pijn van een gebroken hart. Je wordt misschien niet achtervolgd door Kanaänieten, maar ziekte, ontmoediging, gevaar? Die zitten je voortdurend op de hielen. Je vraagt je af of je dit nog een dag langer vol kunt houden. Je weet precies hoe het uitgeputte kleine jongetje dat ik laatst op het




vliegveld zag zich voelde. Hij ging met zijn familie op vakantie naar een zomers oord. Tenminste, dat was wat mijn speurneus me vertelde. Slippers, honkbalpetjes en strohoeden. Op weg naar het strand, voor een weekje zand en zon. Alles aan de vader straalde haast uit: ‘Schiet op! Als we die vlucht willen halen, moeten we nu echt rennen!’ De hal was zijn voetbalveld en de gate zijn zestienmetergebied. Hij was vastbesloten een doelpunt te scoren. Zou dat jochie ze bij kunnen houden? vroeg ik me af. Zijn moeder wel. Haar tempo deed niet onder voor dat van haar man. Zijn grote broers wel. Ze hesen hun rugzakken omhoog en bogen voorover, hangend in de slipstream van hun ouders. Maar het kleine mannetje? Hij kon niet ouder zijn dan een jaar of vijf – zes, op z’n hoogst. Zijn gezichtsuitdrukking was vastbesloten, maar zijn beentjes waren nog zo kort. Dat hij een Mickey Mouse-koffertje meezeulde, maakte het er niet beter op. Net zomin als het feit dat zo’n beetje de hele wereldbevolking zich net op dat moment in deze vertrekhal verzameld had. Hij probeerde zijn ouders bij te houden, maar het lukte hem gewoon niet. En dus bleef hij staan. Midden in de drukte en de chaos gaf hij het op. Hij liet zijn koffertje op de grond vallen, ging erbovenop zitten en schreeuwde zijn in de verte verdwijnende familieleden achterna: ‘Ik kan niet meer!’ Herkenbaar? Soms is de uitdaging gewoon te groot. Je wilt wel volhouden. Je doet je best. Het is niet dat je het niet probeert. Maar op een gegeven moment ben je je vechtlust kwijt. Het leven is geneigd ons onze levenslust te ontnemen. Dat is precies de reden waarom het boek Jozua in de Bijbel is opgenomen. Het daagt ons uit om te blijven geloven dat onze beste jaren nog voor ons liggen. Gods Beloofde Land ligt voor ons klaar en wij mogen het innemen. Het Beloofde Land was de derde halte die het Hebreeuwse volk tijdens hun grote reis aandeed – een reis die tegelijk een metafoor is voor




ons leven. Hun pelgrimstocht begon in Egypte, liep dwars door de woestijn en eindigde in Kanaän. Elk van deze gebieden staat symbool voor een fase in ons leven. Geografie is hier ook theologie. In Egypte leefden de Hebreeën in slavernij, overheerst door de farao. In de woestijn waren ze bevrijd van de farao, maar nog steeds in de greep van de angst. Ze weigerden het Beloofde Land binnen te gaan en kwijnden in plaats daarvan weg in de woestijn. Pas in Kanaän ontdekten ze wat het betekende om te overwinnen. Egypte, de woestijn, Kanaän. Slaven van de farao, slaven van angst en, tot slot, het volk van de belofte. Ook wij hebben deze reis afgelegd. Egypte staat symbool voor de dagen vóór onze verlossing. We zaten gevangen in de zonde. We waren geketend met de ijzeren boeien van schuld en dood. Maar toen verscheen onze Bevrijder, Jezus Christus, op het toneel. Door zijn genade en in zijn kracht staken we de Rode Zee over. Hij bevrijdde ons van ons oude leven en bood ons een gloednieuw leven in Kanaän aan. Ons Beloofde Land is geen letterlijke plek: het is een geestelijke werkelijkheid. Geen letterlijk huis, maar een eeuwig thuis. Een nieuwe werkelijkheid in ons hart en in onze gedachten. Je zou het het ‘Beloofde Landleven’ kunnen noemen, waarin we ‘meer dan overwinnaars’ zijn ‘door Hem (Christus) Die ons heeft liefgehad.’ (Romeinen 8:37, HSV) Een leven waarin we de moed niet verliezen. (2 Korintiërs 4:16, HSV) Een leven waarin de liefde van Christus het eerste en het laatste woord heeft in alles wat we doen. (2 Korintiërs 5:14, The Message) Een leven waarin we in al onze verdrukking overstelpt worden met blijdschap. (2 Korintiërs 7:4, HSV) Een leven waarin we over niets bezorgd zijn, (Filippenzen 4:6) waarin we voortdurend bidden (Efeziërs 6:18) en we alles wat we zeggen of doen, doen in de naam van de Heer Jezus, terwijl we God, de Vader, danken door Hem. (Kolossenzen 3:17) Kanaän is een leven gekenmerkt door genade, gezuiverd door uitdagingen, gevormd in overeenstemming met onze hemelse roeping. In Gods plan, in Gods land, winnen we vaker dan dat we verliezen, vergeven we net zo gemakkelijk als dat we ons verongelijkt voelen en geven we




even overvloedig als we ontvangen. We dienen anderen met onze gaven en verheugen ons in de taak die we hebben gekregen. Soms struikelen we, maar we gaan niet onderuit. We worstelen misschien, maar wanhoop krijgt geen ruimte. We beroemen ons alleen op Christus, stellen ons vertrouwen alleen op God en weten ons volkomen afhankelijk van zijn macht. Overal is volop vrucht en we groeien in ons geloof. Kanaän staat voor de overwinning die we vandaag nog kunnen ervaren. Hoewel je uit sommige liederen – deze bijvoorbeeld: ‘Naar het land Kanaän ben ik onderweg, waar ’s mensen ziel nooit sterft’3 – zou kunnen opmaken dat Kanaän een metafoor is voor de hemel, is dat niet het geval. Het idee is wel mooi, maar de vergelijking gaat mank. In de hemel zullen er geen vijanden zijn; Kanaän werd bevolkt door minstens zeven vijandige naties. In de hemel is de strijd gestreden; Jozua en zijn mannen leverden minstens 31 veldslagen. (Jozua 12:9-24) De hemel is vrij van worstelingen en uitglijders; de mannen van Jozua waren dat niet. Ze worstelden en struikelden, maar het aantal overwinningen dat ze behaalden, ging hun nederlagen ver te boven. Kanaän staat dus niet symbool voor het leven dat nog komt. Kanaän staat symbool voor het leven dat wij hier en nu kunnen leiden! God nodigt ons uit om Kanaän binnen te gaan. Er is echter één voorwaarde. We moeten de woestijn de rug toekeren. Precies zoals Kanaän een beeld is van het overwinningsleven van een christen, zo is de woestijn een beeld van een christen wiens leven gekenmerkt wordt door nederlagen. In de woestijn was het Hebreeuwse volk uit de Egyptische slavernij bevrijd, maar dat zou je niet zeggen als je ze hoorde praten. Slechts drie dagen na hun wonderbaarlijke bevrijding begon het volk ‘zich bij Mozes te beklagen. ‘“Wat moeten we drinken?” zeiden ze.’ (Exodus 15:24) En een paar dagen later ‘daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. “Had de Heer ons maar laten sterven in Egypte,” zeiden ze tegen Mozes en Aäron. “(…) U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.”’ (16:2-3) Ze maakten Mozes verwijten (17:2) en het volk bleef klagen. (vers 3)




Alles aan hen ademde angst en achterdocht uit. Ze bleven maar zaniken, tot Mozes op zeker moment bad: ‘Wat moet ik met dit volk beginnen? Er hoeft niet veel meer te gebeuren of ze stenigen mij!’ (vers 4) Hoe was het mogelijk dat de Hebreeën zo diep gezonken waren? Een gebrek aan wonderen kon het niet zijn. Tekenen van Gods macht stonden op hun netvlies gebrand. Ze hadden sprinkhanen de oogst zien verorberen, zweren huid zien wegvreten, vliegen rond de farao’s paleis horen zoemen. God had de arrogante, zelfingenomen Egyptenaren voor de ogen van de Hebreeën veranderd in zielige hoopjes ellende. Maar toen God hun opdracht gaf over te steken en Kanaän binnen te gaan, waren de twaalf verspieders bevend van angst teruggekeerd. Op twee na hielden ze vol dat het innemen van het land onmogelijk was. De reuzen waren te groot voor hen. ‘Vergelijken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen,’ zeiden ze. (Numeri 13:33) We zijn niet meer dan insecten – piepklein en weerloos. Ze zullen ons verpletteren. Dus God gaf ze de tijd om er nog eens over na te denken. Het hele volk kreeg een time-out van bijna veertig jaar. Ze liepen rondjes. Ze aten elke dag hetzelfde. Het leven was een eindeloze opeenvolging van steeds dezelfde rotsen, hagedissen en slangen. Overwinningen waren zeldzaam. Vooruitgang was er nauwelijks. Ze waren verlost maar niet sterk. Bevrijd, maar niet ongebonden. Gered van de farao maar verstrikt in de wildernis. Vrijgekocht, maar vastgeroest in routine. Monotoon. Saai. Een dorre, doodse toestand. Veertig jaar sleur. Klinkt ellendig. En misschien klinkt het ook bekend. Vandaag zat ik aan tafel met een man die hier compleet in verstrikt zat. Hij omschreef zijn leven met woorden als vastgeroest, sleur en uitzichtloos. Hij is een christen. Hij kan je precies vertellen wanneer hij uit Egypte ontsnapt is. Maar wanneer hij voor het laatst een verleiding heeft overwonnen of een gebed beantwoord heeft zien worden, is hij vergeten. Twintig jaar na zijn bekering strijdt hij nog tegen precies dezelfde vijanden als op de dag dat hij tot Christus kwam. Hij is wel weg uit Egypte, maar Egypte is nog niet weg uit hem. Hij heeft het niet letterlijk zo gezegd, maar tussen de regels door




hoorde ik het toch: ‘Ik had verwacht dat het leven als christen meer zou voorstellen dan dit.’ Hij voelt zich verdoofd en ontmoedigd. Het is alsof de deur naar geestelijke groei op slot zit en iedereen een sleutel heeft behalve hij. En hij weet niet wiens schuld het is. Die van hemzelf? Van de kerk? Van God? Hij weet niet wat hij moet beginnen. Van kerk veranderen? Van bijbelvertaling? Even pauze nemen en er nog eens goed over nadenken? Zichzelf in zijn kladden grijpen en aan de slag gaan? Mijn vriend sjokt door de woestijn. En hij is niet alleen. Begin 2007 werd een grootscheeps onderzoek gestart naar het aantal ‘Jozua’s’ in onze hedendaagse kerken. Voor dit project, met de naam REVEAL, werden de leden van meer dan duizend kerken ondervraagd. De onderzoekers waren vooral benieuwd naar het percentage kerkgangers dat werkelijk ervoer dat hun geloof hen in staat stelde God en hun naasten met hun hele hart lief te hebben. Hoeveel christenen zouden deze periode in hun leven omschrijven als ‘het goede leven’? Het antwoord? Elf procent.4 Elf procent! Met andere woorden: bijna negen op de tien gelovigen kwijnen weg in de woestijn. Verlost? Ja. Bekrachtigd? Nee. Ze gaan op een afschuwelijke manier ten onder – in het Land Ergens Tussenin. Weg uit Egypte, maar nog niet aangekomen in Kanaän. Elf procent! Als een middelbare school een slagingspercentage van elf procent had, als een ziekenhuis maar elf procent van zijn patiënten zou genezen, als een honkbalteam maar elf procent van de wedstrijden won, als een aannemer maar elf procent van zijn projecten afrondde … zou er dan niet ergens een roer omgegooid worden? Er is iets goed mis met de kerk. Maar we hebben ook een fantastische kans. Ongeveer 2,2 miljard mensen op onze aardbol noemen zichzelf christen. Dat is ongeveer een derde van de wereldbevolking.5 Als de uitslag van het onderzoek klopt, sjokken ongeveer twee miljard van die christenen voort op maar een fractie van hun vermogen. Het kan niet anders of die futloosheid leidt tot zwakke kerken en halfzachte bedieningen. Wat zou er gebeuren als zij een flinke opknapbeurt kregen? Wat zou er op aarde veranderen als er twee miljard mensen de woestijn uit kwamen? Hoeveel vreugde zou




er overal om ons heen losbreken? Hoeveel wijsheid zou er worden opgedaan en gedeeld? Hoeveel huwelijken zouden worden gered? Hoeveel oorlogen voorkomen? Hoeveel honger zou er uitgebannen worden? Hoeveel weeshuizen gebouwd? Hoeveel weeshuizen zouden we eigenlijk nog nodig hebben? Als elke christen het Beloofde Land zou binnengaan, wat zou er dan allemaal veranderen in de wereld? Als jij het Beloofde Land zou binnengaan, wat zou er dan aan jou veranderen? Ontbreekt de aansluiting tussen de beloften van de Bijbel en de realiteit van jouw leven? Jezus belooft overvloedige vreugde. Toch ga jij gebukt onder loodzwaar verdriet. De brieven spreken over genade. Jij bezwijkt haast onder schuld. We zijn ‘meer dan overwinnaars;’ (Romeinen 8:37, HSV) toch worden wij over het algemeen overwonnen door verleidingen en zwakte. We zitten vast in het gebied tussen Egypte en Kanaän. Vraag je eens af wat voor christen je eigenlijk zou willen zijn. Welke eigenschappen zou je willen hebben? Meer bewogenheid? Meer overtuiging? Meer moed? En waar zou je graag afscheid van willen nemen? Hebzucht? Schuld? Onverbeterlijk cynisme? Een kritische geest? Ik heb goed nieuws voor je. Dat kan. Met Gods hulp kun je de kloof dichten tussen de persoon die je bent en de persoon die je wilt zijn – beter gezegd, de persoon die God voor ogen had toen Hij je schiep. Je kunt leven ‘van heerlijkheid tot heerlijkheid.’ (2 Korintiërs 3:18, HSV) De muren van Jericho staan al op instorten. De reuzen zijn al op de vlucht. De eigendomsakte van jouw nieuwe leven in Kanaän is al ondertekend. Het enige wat jij nog hoeft te doen, is het land in bezit nemen. Jozua en zijn mannen deden dat. Ze ruilden stoffige droogte in voor het Beloofde Land, het manna voor een feestmaal en schrale woestijngrond voor vruchtbare akkers. Ze namen hun erfdeel in bezit. Wat over hen geschreven staat, is de moeite waard om nog eens te lezen: ‘Zo gaf de Heere aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin. En de Heere gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen




standhouden. Al hun vijanden gaf de Heere in hun hand. Van al de goede woorden die de Heere tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen.’ (Jozua 21:43-45, HSV) Die belofte mag je je eigen maken. Vul je naam in op de lege plekken. De Heer gaf aan _______ al het leven dat Hij gezworen had te geven. _______ nam het in bezit en woonde erin. De Heer gaf _______ rondom rust. Niemand van al zijn vijanden kon tegenover _______ standhouden. Van al de goede woorden die de Heer tot _______ gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen. Dit is Gods visie voor jouw leven. Stel je voor! Jij, op volle kracht vooruit. Jij zoals je bedoeld bent. Jij als overwinnaar over Jericho’s en reuzen. Jij en je Beloofde Landleven. Het ligt voor het grijpen. Er staan je absoluut uitdagingen te wachten. De vijand zal zich niet zomaar gewonnen geven. Maar je mag ook enorme vooruitgang verwachten. Het leven is anders, aan de overkant van de Jordaan. Doorbraken overtreffen breekpunten. Gods beloften wegen ruimschoots op tegen persoonlijke problemen. Overwinning, geloof het of niet, wordt een manier van leven. Is het niet onderhand tijd voor een adreswijziging? Om de woestijn in te ruilen voor het Beloofde Land? Het goede leven wacht je. Klaar om te vertrekken?




2. Neem je erfenis in bezit Jozua 1:1-6

Het is hoog tijd om de ziekte aan te pakken. Veel te lang heeft ze ongehinderd gewoekerd. Ongestraft veel te veel slachtoffers gemaakt. Depressie volgt in haar kielzog. Opgegeven dromen, verwoeste huwelijken, verbrijzelde hoop. Heeft deze plaag nog niet genoeg levens aangetast? Het is tijd om de oorlog te verklaren aan de epidemie van onmacht – de epidemie van ‘ik kan niet’. Ze heeft het voorzien op je zelfbeheersing: ‘Ik kan de fles niet weerstaan.’ Op je werk: ‘Het lukt me niet om een baan te houden.’ Je huwelijk: ‘Ik kan niet vergeven.’ Je geloof: ‘Ik kan niet geloven dat God om me geeft.’ ‘Ik kan niet.’ Een zinnetje dat rondhangt op de hoek van de Ontmoedigingsstraat en de Wanhooplaan. Het hadden Jozua’s woorden kunnen zijn – niemand die hem dat kwalijk had kunnen nemen. Zijn boek begint met slecht nieuws: ‘Na de dood van Mozes, de dienaar van de Heer.’ (Jozua 1:1) Er was niemand zoals Mozes. Toen de Hebreeën in slavernij leefden, nam Mozes het op tegen de farao. Toen de Rode Zee bulderde, bad Mozes om hulp. Telkens als de voormalige slaven honger hadden, dorst hadden of in de war waren, kwam Mozes tussenbeide – en God voorzag in voedsel, water en de tien geboden. Mozes betekende meer voor de Hebreeën dan koningin Victoria, Napoleon en Alexander de Grote in hun tijd voor hun volk betekenden. Zelfs George Washington deelt Mount Rushmore met drie andere presidenten. Was Mozes’ gezicht in de berg Sinai uitgehakt, dan hadden de Hebreeën hem die eer nooit met iemand anders laten delen. Mozes verliezen was het verliezen van het doel van hun bestaan. En toch raakten ze hem kwijt. Mozes stierf.




Wat een verdriet, wat een ontmoediging en wat een angst. Maar nog voor grassprietjes op Mozes’ graf de kans kregen om op te schieten, zei God tegen Jozua: ‘Mozes is gestorven. Nu dan, sta op.’ (vers 2, HSV) Wij zouden voor een andere aanpak kiezen. ‘Mozes is gestorven. Nu dan, neem tijd om te rouwen … trek je terug … tref maatregelen … zoek een goede psycholoog.’ Maar God zei: ‘Nu dan, sta op.’ We zien meteen al een glimpje van het belangrijkste thema in Jozua: Gods macht verandert alles. Mozes is dan misschien dood, maar God leeft. De leider is overleden, maar de Leider leeft voort. Desondanks had Jozua volop reden om te zeggen dat hij het niet kon. Twee miljoen redenen, om precies te zijn. Volgens een telling in het boek Numeri gingen 601.730 mannen van twintig jaar en ouder Kanaän binnen, de Levieten niet meegeteld.6 Als we ervan uitgaan dat twee derde van de mannen getrouwd was en drie kinderen had, brengt dat het totaal aantal Hebreeën op ongeveer twee miljoen. Het was geen groepje padvinders dat Jozua Kanaän binnenleidde. Met deze groep kon je een wereldstad vullen. Twee miljoen onervaren Hebreeën. Iets als dit hadden ze nog nooit eerder gedaan. Slangen, luipaarden en zandstormen konden ze aan. Maar een bres slaan in de muren van Jericho? Staande blijven als de strijdwagens van de Kanaänieten op hun ijzeren wielen aan kwamen denderen? De strijd aanbinden met de bloeddorstige wilden aan de overkant van de rivier? Perizzieten, Hethieten, Kanaänieten, Amorieten … voor ons alleen rare namen. Maar voor het Hebreeuwse volk namen waarbij de angst hun om het hart sloeg. Deze stammen waren het kwaad in eigen persoon. Ze worden al vroeg in de Schrift genoemd, al in Gods belofte aan Abraham: ‘Wees ervan doordrongen dat je nakomelingen als vreemdeling zullen wonen in een land dat niet van hen is en dat ze daar slaaf zullen zijn en onderdrukt zullen worden, vierhonderd jaar lang. (… Maar ze zullen) hierheen terugkeren, want pas dan hebben de Amorieten zo veel misdaden bedreven dat de maat vol is.’ (Genesis 15:13,16)




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.