Woord vooraf ‘Nooit meer’ Jaarlijks overlijden in Nederland ongeveer 140.000 mensen. Mensen die zich daar direct bij betrokken voelen zijn ouders, partners en (klein)kinderen. Wanneer we daar vervolgens andere familieleden, vrienden, collega’s, kerkleden en buren bij rekenen, komen we op enkele miljoenen mensen die jaarlijks met de dood worden geconfronteerd. De dood hoort bij het leven zeggen we, maar die nuchtere constatering betekent niet dat we er aan gewend raken wanneer het ons persoonlijk raakt. De dood went nooit. Ieder mens is uniek, ieder overlijden ook. Het levensverhaal en de persoonlijke omstandigheden zullen altijd weer anders zijn. De gevoelens van nabestaanden eveneens. De beleving van een verlies is zo persoonsgebonden. ‘Je loopt met een houten been’, zei een vrouw eens, die een zoon had verloren. Je leven wordt niet meer zoals voorheen. Er komen heus wel goede dagen, je kunt na verloop van tijd ook weer lachen maar het blijft altijd ánders. Anders, want je man of je vrouw, je kind of je kleinkind, je broer of je zus, je vader of je moeder, je vriend of je vriendin is er niet meer. Langzamerhand ga je beseffen dat je leven onherroepelijk is overgegaan in een nieuwe en onwennig lege tijd van ‘nooit meer’. Voor een ieder die iemand heeft verloren, door de dood is kwijtgeraakt en met pijn in het hart moest afstaan, is dit boek bedoeld. De inhoud kan een spiegel zijn waarin je jezelf herkent, een spiegel die iets van je eigen levenservaringen en gevoelens reflecteert. We kunnen niet door deze spiegel heen zien, omdat hij door de raadselen van ons leven is omhuld, zoals 1 Korintiërs 13:12 zegt. Maar hoe voorlopig en onvolkomen ook, door die spiegel valt er ook een spoor van Licht op ons bestaan. 11