Mozes was een Israe¨litische jongen
die geboren werd in Egypte. De Farao
was de baas van Egypte en hij zei dat alle Israe¨litische jongetjes gedood moesten worden. Mozes’ moeder was bang en
zette hem in een mandje in de rivier.
Mozes had een grote zus, Mirjam. Zij verstopte zich bij de rivier om te zien wat er zou gebeuren. Al snel vond de dochter van de Farao het
kindje in het water. Ze wilde Mozes beschermen en hem zelf opvoeden. Toen Mirjam dat zag, stelde ze voor dat haar moeder voor de baby zou zorgen. Dat vond de dochter van de Farao goed. Zo kon Mozes toch veel bij zijn moeder zijn.
Toen Mozes opgroeide, waren de Israe¨lieten slaven in Egypte.
Ze moesten heel hard werken, dag en nacht. Ze mochten bijna nooit uitrusten en hadden geen geld. Dat was heel zwaar.
Toen Mozes groot was geworden, ging hij weg uit Egypte. Na een lange reis kwam hij aan in Midjan. Daar rustte hij uit bij een
bron waar zeven zussen water kwamen putten. Maar er kwam ook een groep mannen, die de vrouwen wilden wegjagen.
Mozes hielp de vrouwen en zei tegen de mannen dat ze op hun beurt moesten wachten. Dat was heel dapper en heel aardig van hem.
Toen de vrouwen hun vader vertelden wat er was gebeurd,
vroeg hij Mozes bij hem te komen wonen. Dat deed Mozes, en hij trouwde zelfs met een van de zussen. Maar Mozes bleef denken aan de Israe¨lieten, die het zo
moeilijk hadden in Egypte.
Op een dag, toen Mozes op pad was met een kudde schapen, zag hij een struik in brand
staan. Maar er was geen rook en de struik verbrandde niet. Mozes kwam dichterbij om te kijken hoe dat kon.
Plotseling hoorde hij een stem. Het was de stem van God! God zei
tegen Mozes dat hij terug moest gaan naar Egypte om daar aan de Farao te vragen of hij de Israe¨lieten wilde vrijlaten. De Israe¨lieten moesten nog steeds werken als slaven. Ze baden vaak en vroegen God om hulp.
Mozes ging terug naar Egypte. Hij zei tegen de Farao dat hij de Israe¨lieten moest laten gaan, omdat God dat wilde. Maar de Farao zei: ‘Nee!’
God en Mozes probeerden de Farao over te halen. Ze deden
wonderen zodat de Farao zou begrijpen dat Mozes zei wat God wilde, maar de Farao wilde niet luisteren. Daarom stuurde God allerlei plagen naar Egypte, zoals kikkers, sprinkhanen, hagel en duisternis. Er waren zo veel plagen dat de
mensen in Egypte niet eens meer hun huis uit konden!
Toen de Farao eindelijk begreep dat God en Mozes niet zouden opgeven, besloot hij de Israe¨lieten te
laten gaan. Hij zei tegen Mozes dat hij de mensen mee mocht nemen.
Mozes en de Israe¨lieten gingen vlug op weg. Toen
veranderde de Farao van gedachten en stuurde zijn leger op de Israe¨lieten of om hen terug te halen. Toen het leger dichterbij kwam, maakte God een pad door de Rode Zee, zodat de Israe¨lieten konden ontsnappen. Zodra ze veilig
waren liet God het water weer terugstromen, zodat het leger niet achter hen aan kon komen.