De prachtige regenboog Genesis 7:1-12
Op en neer, op en neer. Noachs boot gaat op en neer. God laat het regenen. Drup, drup, drup. Dan stopt de regen. Kijk eens wat een prachtige regenboog!
4
‘Laat de regen vallen,’ zegt God. (Wiebel met je vingers.) De regen valt op jouw hoofdje. Drup, drup, drup ... en de regen valt ook op jouw buikje. 5
Een blije baby Genesis 21:1-7
God geeft een baby aan Abraham en Sara. Ze moesten lang wachten, maar nu is de kleine Isaak er. Sara moet lachen en zegt: ‘God heeft me blij gemaakt.’
6
Wie is er blij? Ben je net zo blij als Abraham? Kan je net zo lachen als Sara? Wie is er blij? (Kietel je kindje.) Volgens mij is (noem de naam van je kindje) ook blij en moet (naam) ook lachen! 7
Een jas voor Jozef Genesis 37:1-3
De papa van Jozef hield heel veel van hem. Hij gaf hem een prachtige jas. Kijk eens wat een mooie jas Jozef heeft! En kijk eens hoe blij Jozef is!
8
Waar is Jozefs jas? Draai je net als Jozef een rondje? Heb jij net zulke mooie kleertjes?
9
Een baby in een mandje Exodus 2:1-10
Mirjam zegt: ‘Alles komt goed, baby Mozes. Je gaat drijven op de rivier.’ Miriam kijkt hoe baby Mozes op het water dobbert. Hij gaat op en neer.
10
(Maak een bootje met je handen.) Het bootje van Mozes dobbert op de rivier. (Open je handen.) En daar binnen ligt hij. Verstopt en veilig. Hij schommelt op het water.
11