Op een dag zei keizer Augustus: ‘Wie woont er in mijn rijk? Ik wil ze tellen, allemaal, dan weet ik het gelijk.’
6
‘We gaan naar Betlehem,’ zei Jozef. Maria zei: ‘Ik kom eraan. Dan kan Augustus ons ook tellen. Laten we snel gaan.’
8
Ze gingen samen, op de ezel, want Betlehem was heel erg ver. Maar na een hele lange reis zei Jozef: ‘Kijk, nu zijn we er!’
10