Jacob - een hart voor onderzoek

Page 1

Jacob

ARTEVELDEHOGESCHOOL HOOGPOORT 15 - 9000 GENT JAARLIJKS

Een hart onderzoek ARTEVELDE UNIVERvoor SITY, DRIVEN BY CURIOSITY

In dit nummer: Heel de levenscyclus in een jaar vol onderzoek Best practices voor opvoeders en lesgevers Knowhow voor starter, exporteur en sollicitant Woonzorgcentra: innoveren en activeren

MAGAZINE

MEI 2016 - NUMMER 1


COLOFON Uitgave:

Welkom, lezer!

Arteveldehogeschool Campus Hoogpoort

Postadres: Hoogpoort 15 9000 Gent

Telefoon: +32 (0)9 234 90 00

Fax: +32 (0)9 234 90 01

E-mail: info@arteveldehs.be

Website:

Hoger onderwijs is ‘mensen’-werk. Dat geldt voor onderwijs, voor onderzoek, voor dienstverlening en voor de ondersteunende processen. We zijn een kennisorganisatie en daarom bieden we onze medewerkers voldoende ruimte voor initiatief. Jacob, waarvan u het eerste exemplaar onder ogen hebt, is zo'n initiatief. Een gloednieuw tijdschrift vol spannende verhalen over belangrijke projecten die we met onze onderzoekers mochten tot een goed einde brengen tijdens het vorige academiejaar. Met ons strategisch instellingsplan willen we ons ook in de komende jaren strategisch, kwaliteitsvol en ondernemend positioneren in het hoger onderwijs. Dankzij de intense wisselwerking met het werkveld op vlak van onderzoek en dienstverlening willen we onze positie nog verder verstevigen.

www.arteveldehogeschool.be

Verantwoordelijke uitgever Johan Veeckman, Algemeen Directeur

Redactie

Met ons onderzoek willen we proactief inspelen op de maatschappelijke uitdagingen van vandaag en morgen. We versterken ons onderzoeksbeleid, onze dienstverlening en de professionalisering van het werkveld en we zetten onze talenten van onze docenten daar maximaal voor in.

Team Onderzoek en Dienstverlening: Kris Thienpont, Marleen Verbeke Team Studenten Communicatie en Journalistiek: Saar Bossuyt, Laura De Smet, Sam Van de Wiele, Ulrike Hendrickx, Pauline Hernandez-Lucas, Femke Verstuyft, Roxanna Deleersnyder en Shary Vermeulen

Eindredactie Georges Bloemen

Beeldmateriaal Mie De Backer, Morguefile

Vormgeving Pauline Hernandez, Stan Lemmens

Verantwoordelijke uitgever Johan Veeckman, Hoogpoort 15 9000 Gent

2

De noodzakelijke voorwaarde voor een goede integratie van onderzoek in onderwijs is het streven naar kwaliteitsvol onderzoek. Onze mensen doen er alles aan om de huidige hoge normen van kwaliteit te waarborgen en nog verder te verbeteren. Ik nodig u dan ook uit om te ontdekken wat zij hebben gerealiseerd. Veel leesplezier! Johan Veeckman Algemeen Directeur


“ Onderzoek in de samenleving” Onze kernopdrachteh onderzoek en dienstverlening zijn essentieel in de rol van de Arteveldehogeschool als een maatschappelijke onderneming. Onderzoek, ontwikkeling en dienstverlening zijn een intens samenspel tussen betrokkenen zoals opdrachtgevers, studenten en docenten en allerlei andere belanghebbenden. Daarom worden alle partners actief en volwaardig betrokken bij het opzetten, het uitvoeren, het valoriseren en het evalueren van onderzoek. Met Jacob, onze nieuwe publicatie rond onze zeer diverse onderzoeksprojecten proberen we deze betrokkenheid nog te verhogen.

1. ‘Quest’: onderzoekend en ontdekkend leren 2. ‘Entrepreneurship 3.0’: nieuwe businessmodellen 3. ‘Tacoo’: talent en competentieontwikkeling in organisaties en KMO’s 4. ‘Zorginnovatie’: focust op ouderenzorg en Active Ageing, de chronische zorgen en de revalidatiesector bij volwassenen. Het biopsycho-sociaal model staat hierin centraal. 5. ‘Leer+’: het ‘bevorderen van leerkansen door het gedifferentieerd omgaan met atypisch/ anders leren. 6. ‘GezinsKracht’: Gezinnen en instituties, kansen in een diverse samenleving.

Ons onderzoek is zeer divers, maar er is een belangrijke constante in ons werk: al onze onderzoekers staan midden in de praktijk”. En dragen zo ook bij tot een directe, tastbare verbetering in zowat alle aspecten en fases van de menselijke levensloop. Daarom zijn de verhalen en gesprekken over onze projecten ook als een levensloop geordend in dit magazine: u leest (onder andere) over baby's in de opvang, kleuters, kinderen en jongeren in diverse onderwijsvormen, over jonge starters in het bedrijfsleven, over vijftigplussers die aan de slag willen blijven en over actieve senioren in woonzorgcentra.

Met onze dienst Onderzoek en Dienstverlening voeren we een beleidsvoorbereidende, -uitvoerende en -opvolgende taak uit. We werken hiervoor nauw samen met onze opleidingen. Als expertisecentrum willen we de hogeschool helpen uitbouwen door het draagvlak voor activiteiten van onderzoek en dienstverlening te vergroten, door het beleid ter zake voor te bereiden en de implementatie ervan te ondersteunen en op te volgen.

De maatschappelijke impact van ons onderzoek is zeer belangrijk. Daarom werken we nauw samen met bedrijven en organisaties uit het werkveld, maar ook met universitaire onderzoekscentra en andere kenniscentra. Zo kunnen we een economische en maatschappelijke meerwaarde creëren: we focussen immers op kwaliteitsvol onderzoek en dienstverlening, gericht op innovatie en professionalisering van de praktijk.

Maar onderzoek alleen is niet voldoende. We hebben ook als taak om een cultuur van wetenschap, technologie en innovatie over te brengen bij alle lagen van de bevolking. Wanneer we er in slagen om bij te dragen tot de participatie van meer en meer mensen aan wetenschap en innovatie, kunnen we de impact van onderzoek op de samenleving nog verhogen. Onze nieuwe jaarpublicatie Jacob kan hiertoe alleen maar bijdragen! Kris Thienpont Directeur dienst onderzoek en dienstverlening

Met onze opleidings-overstijgende onderzoeksen dienstverleningscentra (ODC's) verhogen we focus en massa van het op de speerpunten gebaseerd onderzoeksbeleid. We bundelen de expertise uit meerdere opleidingen rond zes welbepaalde thematieken:

3


VADERS IN-ZICHT

WAT ZIJN HUN VERWACHTINGEN EN NODEN ROND DE GEBOORTE? De onderzoekers probeerden met dit onderzoek de kennis te verbeteren rond de betrokkenheid van vaders in het algemeen en van de maatschappelijk meer kwetsbare vaders in het bijzonder. Die kennis kan dan verder ingezet worden bij het ontwikkelen van efficiĂŤnte programma's om vaderbetrokkenheid te verhogen. Het uiteindelijk doel is: de ontwikkelingskansen voor alle kinderen, ook en zeker de kansarme, vanaf de geboorte nog veiliger te stellen.

4

Georges Bloemen


Vaders spelen een belangrijke rol in de opvoeding. Dat is intussen overtuigend aangetoond. De betrokkenheid van de vader is een sterke positieve factor binnen elk gezin. En dat op alle vlakken: het zorgt voor een positieve invloed op de fysieke, sociale en emotionele ontwikkeling van de kinderen en werkt gunstig in op de fysieke en mentale gezondheid van de moeder. Tenslotte is er nog de eigen psychosociale ontwikkeling die er beter van wordt. Het is dan ook normaal dat vaders willen betrokken zijn bij de opvoeding. Zeker ook tijdens de zwangerschap, de bevalling en de postnatale periode. Deze studie had als specifiek doel de verwachtingen en noden van de al dan niet toekomstige kansarme vaders te verkennen, voor, tijdens en na de geboorte. De onderzoekers gingen na wat deze vaders zochten in relatie tot hun partner, hun familiaal netwerk en tot bredere netwerken, zoals die van medische en sociale zorgorganisaties. De vaderbeleving van de zwangerschap, de bevalling en tijdens de postnatale periode, de perspectieven naar hun toekomstige rol als vader en de verwachtingen tegenover familie en zorgnetwerk werden als uitgangspunt genomen om na te gaan waarom en hoe deze vaders meer actief betrokken kunnen of willen worden bij het grootbrengen van hun kind. Prenataal werd er specifiek naar de ‘fathers-to-be’ gekeken en postnataal op de ‘first time fathers’, omdat de transitie naar ouderschap daar het scherpst is. Deze dubbele focus maakte bovendien mogelijk om na te gaan of de ingeschatte noden en verwachtingen vóór de geboorte worden bevestigd in de periode nadien.

een ‘window of opportunity’ bleek te zijn om, vanuit de kracht die de vaderrol geeft, nieuwe kansen voor het gezin aan te grijpen.

Naar zorgverleners toe... Het onderzoek heeft perspectieven geopend naar een belangrijke onderzoekslijn binnen het ODC Gezinskracht en wordt daarom voortgezet in het PWO 'Vaders in Beeld'. Hier zullen de onderzoekers aan de hand van literatuuronderzoek, inspirerende praktijken en focusgroepen de verschillende factoren gaan bestuderen die de betrokkenheid faciliteren van vaders van kraamkliniek tot kindercrèche. Op basis van deze data wordt een indicatorenlijst ontwikkeld en die lijst is weer de aanzet voor een vorming, een wetenschappelijke publicatie en een praktijkwaardering die zal worden toegekend aan voorzieningen die zich positioneren als ‘vadervaardige voorzieningen’. Weinig regels of modellen beschrijven immers wat vaders precies kunnen, mogen en wensen te doen en slechts enkele handleidingen voor professionals geven aandacht aan het ondersteunen van vaders. De vraag naar interventies om vaderbetrokkenheid vroegtijdig te verzekeren is dan ook groot. Men werkt verder aan indicatoren voor vader-vriendelijke zorg om zo te komen tot een ‘father friendly label’ dat zorgverleners –van kraamkliniek tot kindercrèche– zal motiveren om op een gefundeerde manier vaderbetrokkenheid te realiseren.

Vaderbetrokkenheid definiëren In een eerste luik van het project gebruikte men de bestaande internationale literatuur gebruiken om vaderbetrokkenheid in deze specifieke periodes te definiëren. Elektronische databases leverden 57 relevante studies op van overal ter wereld. Die werden thematisch gecategoriseerd naar de vier dimensies van vaderbetrokkenheid: toegankelijkheid, engagement, verantwoordelijkheid en tenslotte de relatie met de partner. Uit de review bleek dat er een grote variatie bestaat in betrokkenheid volgens etnische en culturele contexten. Maar wat opvallender was: er bleek een wereldwijde consensus te bestaan over de noodzaak van een meer actieve betrokkenheid. Ook de vraag naar programma's, aangepast aan de eigen situatie bleek groot te zijn.

Nieuwe kansen voor het gezin Het tweede luik van het project was een tastbaar onderzoek naar de manier waarop de vaderbetrokkenheid is opgebouwd bij maatschappelijk meer kwetsbare vaders in Gent. Zij werden telkens tijdens twee diepte interviews (voor en na de geboorte) ondervraagd naar hun eigen ervaringen, gedachten en opinies over hun betrokkenheid voor, tijdens en na de geboorte van hun eerste kind. En de resultaten kwamen overeen met de verwachtingen. Want ook deze veertien vaders van 20 tot 41 jaar oud bevonden zich in een emotionele rollercoaster waarbij ze heen en weer werden geslingerd tussen empathie, marginalisatie en het zoeken naar hun nieuwe mannelijke identiteit. Wat wel extra opviel was het feit dat deze periode

ONDERZOEK Vaders in-zicht : verwachtingen en noden van kansarme vaders in perinatale periode. Projectleider Annemarie Hoogewys

Projectmedewerkers Thomas Thys & Ciska Wyffels

5


OP(GE)VANGEN Laura De Smet

De Vlaamse Gemeenschap wil de kinderopvang uitbouwen aan de hand van een nieuw kaderdecreet en enkele uitvoeringsbesluiten. De overheid wil een aanbod creëren van ‘kwaliteitsvolle en betaalbare opvangplaatsen, en dit binnen een redelijke termijn en op een redelijke afstand’. Tijdens dit onderzoek interviewden de onderzoekers een aantal professionals: leidinggevenden van groepsopvangen, maar ook onthaalouders en experten. Voor dit artikel stelden wij een aantal vragen rond het thema aan Marleen, een onthaalmoeder in West-Vlaanderen.

6


Marleen, zijn er hier in de crèche veel kinderen die uit maatschappelijk kwetsbare gezinnen komen? Hiermee bedoelen we allochtone gezinnen die de taal niet goed spreken, eenoudergezinnen, werkloze ouders… Ja, hier in de buurt zijn er de laatste jaren veel sociale wijken bijgekomen waardoor het aantal kansarme gezinnen hier ook zeer snel gegroeid is. Er komen steeds meer anderstalige gezinnen met jonge kinderen bij en ook de armoede neemt aanzienlijk toe. Kan u ondervinden u dat u uw communicatie met hen moet aanpassen? Ja, dat klopt wel. Het is voor ons niet altijd even gemakkelijk om zelfs de meest praktische dingen duidelijk te maken aan sommige mensen die bij ons komen. En soms willen ze het ook gewoon niet begrijpen. Het hangt uiteraard heel erg van persoon tot persoon af. En gaat het bijvoorbeeld gemakkelijker wanneer u dialect spreekt met hen? Bij sommigen is dat inderdaad wel beter. Daar denken we dan ook niet over na, dat gaat gewoon vanzelf. Merkt u dat het wederzijds vertrouwen bij een aantal kansarme gezinnen niet zo sterk is als bij anderen? Soms zien we inderdaad dat sommige mensen wel wat wantrouwiger zijn dan anderen. We moeten in zo'n geval echt heel duidelijk maken dat we de allerbeste bedoelingen hebben en dat we alleen maar het beste willen voor het kind. We mogen zeker nooit doen alsof ze ‘minder’ zijn, want dan komen ze niet meer terug. Het is belangrijk dat we de ouders blijven betrekken bij onze werking en dat ze zich vooral helemaal veilig voelen bij ons. Gaat de communicatie vlotter met anderstaligen wanneer u beelden gebruikt? Toont u soms video's of foto’s? We gebruiken soms symbolen of gebaren, maar geen films. Sowieso gebruiken we dat al veel bij de kinderen zelf. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het niet altijd lukt om perfect duidelijk te maken wat we willen. Maar met wat goede wil komen we er meestal wel. Vindt u het moeilijk om sommige kinderen te zien waarvan u denkt ‘daar zit meer in’? Het is inderdaad heel moeilijk wanneer je kan zien dat een kind niet alle kansen krijgt. Zoiets kan je 's avonds echt meenemen naar huis. Zolang het kind bij jou is, kan je er het beste van

“Het is inderdaad hartverscheurend wanneer je ziet dat een kind niet alle kansen krijgt.”

maken en dat doen we hier dan ook, dag na dag. Maar wat er na de opvang gebeurt, dat is uiteindelijk onze taak niet meer. Wij kunnen hier overdag eigenlijk alleen maar onze uiterste best doen. Behoort het volgens u ook niet tot uw taak om ondersteuning te geven aan de ouders wanneer ze dat nodig hebben? Helpt u soms ouders die het moeilijk hebben? We geven wanneer we dat maar kunnen een aantal goede tips over de juiste procedures, instanties en over organisaties die hen kunnen helpen bij bepaalde zaken, maar meer dan dat is praktisch gewoon niet mogelijk. Wij zijn er nog altijd eerst en vooral voor het kind. Soms willen ouders ook gewoon niet luisteren, als we hen proberen te helpen. We willen hen natuurlijk vooral ook niet wegjagen. Is er in uw stad samenwerking tussen de verschillende kinderopvangen? Er is bij ons een lokaal loket dat de kinderopvang regelt. Er is een website waar je alle kinderopvangen in de stad terugvindt. Je kunt er de leeftijd van je kind ingeven en dan het soort opvang dat je wil. Op die manier vind je alle soorten van opvang terug. Uit het interview blijkt dus dat ondersteuning voor kansarme gezinnen in opvang wel degelijk nodig is. Niet enkel de klanten moeten geholpen worden, maar ook de onthaalouders en opvangen. Het onderzoek ‘op(ge)vangen’ is een stem voor deze mensen, gesteund door experten.

ONDERZOEK Op(ge)vangen: werken aan toegankelijkheid voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen Projectleider Annemarie Hoogewys

Projectmedewerkers Evelyne Eneman & Tim Vanhove

7


SAMEN STERKER IN SPEL VOOR EEN BETERE INTERACTIE TUSSEN BEGELEIDING EN JONGE KINDEREN

8


De periode tussen de geboorte en de lagere schoolleeftijd is cruciaal voor de ontwikkeling van kinderen. In die fase is bij kinderen zowel een grote veerkracht als kwetsbaarheid aanwezig. Eventuele ontwikkelingsmoeilijkheden kunnen worden overwonnen of net meer tot uiting komen. Het is dan ook meer dan wenselijk om een stimulerende omgeving te creëren die de ontwikkeling in brede zin, en de spelontwikkeling van jonge, kwetsbare kinderen in het bijzonder stimuleert. De voorschoolse kinderopvang kan hier een belangrijke bijdrage leveren.

Georges Bloemen

Tijdens dit onderzoek gingen de verantwoordelijken in gesprek met spelexperten, verantwoordelijken en kinderbegeleiders. Op basis hiervan werden een aantal praktische tools en een begeleidingstraject uitgewerkt. Zo werden kinderbegeleiders ondersteund om gerichter op te merken wanneer een kind moeilijk tot spel komt of stagneert in zijn/haar spel. Ze konden ook sneller een uitdagende en stimulerende leeromgeving creëren voor het kind, door vanuit een sensitief responsieve houding spelmateriaal aan te bieden dat aansloot bij de interesses en mogelijkheden van het kind.

Spelkoffer met begeleidingstraject op maat was de ideale combinatie Uit de analyse van resultaten van focusgroepen en inzichten uit relevante vakliteratuur bleek dat een spelkoffer in combinatie met een op maat ontwikkeld begeleidingstraject in het kinderdagverblijf zelf de meest ideale formule opleverde. Twee prototypes van de spelkoffer werden getest in een groot en een klein kinderdagverblijf om meer informatie te verzamelen over de haalbaarheid in diverse omgevingen. Het uittesten verliep in fasen, zodat men de prototypes steeds weer kon optimaliseren. De meest diverse spelmaterialen werden geselecteerd: van goedkoop en toegankelijk materiaal tot minder voor de hand liggende onderdelen - die dan weer beter inspeelden op de sensomotorische behoeften van de kinderen. Ook Groepsopvang ’t Stationnetje nam deel aan het onderzoek. Het spelaanbod voor baby’s van 0-12 maanden stond centraal. Volgens Kelly Catrysse, pedagogisch verantwoordelijke, bracht dit project energie in de werking en gaf niet alleen goesting om dingen te ondernemen maar ook de nodige inspiratie om met weinig materiaal een stimulerende omgeving te creëren in de opvang. Zo werkten de leerlingen van het secundair onderwijs Dominiek Savio rond dit thema tijdens de lessen en schonken een twintigtal voelplaten. Ook werd de babyruimte opnieuw opgefleurd. Ondanks de beperkte oppervlakte kregen de kinderen nu meer spelimpulsen. Een tweede luik van het project was de begeleidingsstijl van de kinderbegeleiders: zij moesten nog beter kijken naar wat de kinderen leuk vinden. Want soms komen kinderen moeilijk tot spelen en dan is contact maken het belangrijkste: begeleiders gingen bij de kinderen op de grond zitten, observeerden wat de kinderen met het materiaal deden en hielden vooral rekening met het temperament van elk kind. De begeleiders vonden het zeer zinvol dat de onderzoekers hen verplichtten om na te denken over de toekomst. Zo beslisten ze dat ze voortaan elke eerste maandag van de maand spelmateriaal zullen wisselen om voor variatie te zorgen. Resultaten uit het onderzoek bevestigen eerdere bevindingen: de kwaliteit van de kinderopvang kan enkel verhoogd worden indien er ook voldoende tijd en ruimte wordt vrijgemaakt

om kinderbegeleiders meer kansen te geven op het vlak van professionalisering en kind-vrije momenten in functie van observatie en concrete handelingsplanning op maat van het kind.

Nood aan creatieve denkoefeningen Vele materialen in de spelkoffer waren vernieuwend voor de kinderbegeleiders. Tips en suggesties om zelf aan de slag te gaan vonden ze zeer positief. De spelkoffer werd dan ook uitgebreid met tips en tricks verzameld op een Pinterest pagina. Kinderbegeleiders hebben duidelijk nood aan creatieve denkoefeningen om de spelontwikkeling terug op gang te brengen. Een volgend prototype van de spelkoffer zou een aangepaste handleiding moeten bevatten die kinderbegeleiders en hun management helpt in het begeleiden van dit denkproces. Door het gebruik van de spelkoffer in combinatie met het begeleidingstraject voelden de medewerkers zich beter gewapend om de spelontwikkeling van kinderen op te volgen. Het gaf hen de mogelijkheid om kennis, inzicht en vaardigheden te verwerven in spelstadia en in soorten spel. Ook leerden zij met welk spelmateriaal je welke spelvaardigheden kan uitlokken en hoe je een kind dat wat moeilijker speelt toch terug 'op gang' kan brengen. De kinderen toonden op het einde van de rit een hoger welbevinden en een grotere betrokkenheid. En dat is tenslotte toch datgene waar elke kinderbegeleider uiteindelijk naar streeft...

ONDERZOEK Samen sterker in spel Projectleider Marieke Coussens

Projectmedewerkers Helene Sienaert & Carolien Cousens

9


EEN ONDERZOEK IN VOLLE BEWEGING CREËREN VAN OPTIMALE BEWEGINGSKANSEN BIJ KLEUTERS

Het onderzoek “School in beweging” plaatst de samenwerking tussen de klasleraar en de bewegingsleraar binnen het volledige schoolgebeuren in het kleuteronderwijs centraal. De onderzoekers creëerden samen met de deelnemende scholen een duurzame schoolvisie waarbinnen ze de bewegingskansen optimaal benutten.

10

Saar Bossuyt


“Kleuters moeten Bewegen in de ruimste zin Kleuters hebben nood aan beweging. Ze moeten zich kunnen uitleven en het is belangrijk vanuit het gezondheidsperspectief, maar ‘bewegen’ is zoveel ruimer. Het is ook een absolute voorwaarde om zich cognitief, motorisch en sociaal-emotioneel te kunnen ontwikkelen. De laatste jaren benadrukken navormingen en coachingtrajecten rond beweging voornamelijk het gezondheidsperspectief. Dat is echter een eerder ‘enge’ focus die vooral gericht is op de optimalisatie van de fysieke activiteit en/ of de motorische competenties binnen de voorziene uren turnen. Projectleider Isabel Tallir en haar teamleden verruimden daarom resoluut en zeer expliciet die ‘enge’ focus door de samenwerking rond beweging binnen het volledige schoolgebeuren centraal te plaatsen. Het hoofddoel van het onderzoek? Vanuit een schoolvisie op beweging een rijke en krachtige leeromgeving bouwen, waarin kleuters zich optimaal kunnen ontwikkelen.

Ready, set, go! Tien leraren (uit één school telkens de bewegingsleraar en een klasleraar) en hun directies werkten mee aan het onderzoek. De vijf scholen waren geografisch verspreid, er was een evenwicht tussen de onderwijsnetten, en bovendien stapten ook een aantal scholen uit het Freinet-onderwijs in. Doorheen verschillende coaching-sessies kwamen diverse opdrachten aan bod. Dit telkens met focussen op inspireren, ervaren, reflecteren en uitwisselen waarbij de scholen een schoolvisie rond beweging uitbouwden. Deze sessie konden dus gemeenschappelijk, individueel, of in subgroepen georganiseerd zijn. Naast de face-to-face sessies was er ook één doorlopende online sessie. Op basis van literatuuronderzoek, video-opnames, evaluatie door expertgroepen, observaties en getuigenissen van de directies en de leraren werd er een nascholingstraject en aantal ‘good practices’ ontwikkeld.

Cruciale samenwerking Uit het onderzoek bleek duidelijk dat de samenwerking van de klasleraar en de leraar bewegingsopvoeding duidelijk een meerwaarde betekende. Co-teaching-activiteiten waarbij beweging geïntegreerd wordt in een typische klasactiviteit (bijvoorbeeld een leerwandeling) ervaarden ze duidelijk als een pluspunt. Op professioneel vlak hanteerden beide leraren een andere vaktaal. Het onderzoek toonde aan dat integratie daar zeker mogelijk is en bovendien kansen biedt tot wederzijdse uitwisseling van expertise. Het samenwerkingsverband resulteerde daarnaast ook in een positief onthaal van verandering in de school en had een wederkerig effect. Er werd spontaner over vernieuwing, ideeën en realisaties gesproken in de leraarskamer. De collega’s die niet betrokken waren bij het onderzoek ondervonden nochtans vaak de niet-gekende vaktaal als drempel tot het gesprek. Bij initiatieven waar het schoolteam beweging aan den lijve ondervond (vb. actieve personeelsdag) werd het ijs daarentegen al snel gebroken.

bewegen vanuit gezondheidsperspectief, maar ‘bewegen’ is zoveel ruimer.”

Naast de klasleraren en bewegingsleraren werden op gepaste tijdstippen de directies betrokken omdat zij als eindverantwoordelijken het project moesten ondersteunen om verandering te kunnen realiseren. Zij waren echter niet bij elke sessie van de leraren aanwezig om voldoende ruimte te laten om het project bottom-up te laten groeien. Volgens hen betekende ook de ervaring die de betrokken leraren hebben opgedaan duidelijk een meerwaarde. De directies zien een uitbreiding naar een dergelijk traject op teamniveau als een mogelijkheid voor verdere vervolgprojecten.

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, is dit onderzoek relevant? De hoofdreden waarom er tegenwoordig weer meer aandacht gaat naar beweging is gerelateerd aan de obesitasepidemie van het laatste decennium. Daarnaast schenken de media ook aandacht aan het belang van beweging bij kleuters en jongeren. Toen eind 2015 basisschool De Hoogvlieger in Aarschot een proefperiode aankondigde waarin ze de namiddagpauze zouden afschaffen, stond het belang van beweging bij kinderen sterk in de kijker. In diezelfde periode verklaarden cijfers dat 1 op de 8 basisscholen geen leraar lichamelijke opvoeding heeft, hoewel dat belangrijke voordelen met zich meebrengt. Die (media-)aandacht toont onder meer de maatschappelijke en actuele relevantie van het onderzoek ‘School in beweging’.

ONDERZOEK School in Beweging Projectleider Isabel Tallir

Projectmedewerkers Kirsten Devlieger, Barbara Vandorpe & Ilse Gentier

11


KLEIN KLEIN KLEUTERTJE, KEN JIJ DE LETTERS AL?

HOE WORDEN DE VLAAMSE KLEUTERS VOORBEREID OP LEZEN EN SPELLEN? In het academiejaar 2014-2015 voerden Saar Callens en Christel Van Vreckem, docenten aan de Arteveldehogeschool, een onderzoek uit naar de voorbereidende lees- en spellingvaardigheden van kleuters in de derde kleuterklas. Wat kunnen onze Vlaamse kleuters, wat zijn de verwachtingen in de leerplandoelen en hoe wordt in de derde kleuterklas rond voorbereidende lees- en spellingvaardigheden gewerkt en wat verwachten de kleuterleid(st)ers? Het onderzoek bestond uit meerdere onderdelen: klasobservaties, gesprekken met alle betrokkenen en niveaubepaling van de kleuters. Wij gingen spreken met de onderzoeksters om meer te weten Roxanna Deleersnyder te komen over dit project.

12


Terug naar de kleuterklas

Wie is de efficiëntste juf?

De observaties vonden plaats in twee verschillende scholen: een in Oost-Vlaanderen en een in Antwerpen. Om de evolutie van de kleuters en de doelen te observeren, gingen de onderzoeksters telkens een week op stap: een keer in het eerste trimester, een keer in het tweede en een keer in het derde. “We hebben voor deze scholen gekozen op basis van twee criteria: het mochten geen concentratiescholen zijn (scholen met veel allochtone/meertalige kinderen) en we wilden ook geen scholen uit de grootstedelijke context. we wilden van twee verschillende, maar vaak voorkomende hier klassituaties een beeld schetsen van wat gangbaar is de derde kleuterklas” aldus Saar Callens. Ook voor de selectie van de scholen waar de kleuters getest werden hanteerden we deze criteria om een zo gemiddeld mogelijke score voor Vlaanderen te kunnen berekenen.

Er zijn verschillende factoren die een rol spelen bij de prestaties van kinderen, maar uit onderzoek blijkt dat de invloed van de leerkracht toch wel de belangrijkste is. “Als leerkracht is het belangrijk dat je correcte en duidelijke instructies geeft en op het gepaste moment tussenkomt zonder te veel te dwingen. Een efficiënte leerkracht kent ook de richtlijnen en doelen goed en kan inspelen op de groep om de zwakkeren te helpen (door hen bijvoorbeeld meer aandacht te geven tijdens het voorleesmoment)”.

“Vooraf hadden we gepland om achteraan in de klas te zitten en te observeren, maar van bij het begin hebben we eigenlijk gewoon meegedaan. We speelden mee, we spraken met de kinderen en leerkrachten, we gingen mee op uitstap naar het bos… maar we zijn nooit uit onze onderzoekersrol gestapt”, aldus Saar Callens. Onderzoekster Christel van Vreckem voegt er aan toe dat “veldwerk veel interactiever is en dat je er heel veel dingen uit kan leren die je nooit in de literatuur zou vinden. Het is gewoon een andere manier van onderzoeken. Voor ons was het een heel positieve ervaring omdat we beide al in het onderwijs gestaan hebben, maar deze stijl moet je wel liggen”.

1, 2, 3 - test!

Ook de vooroordelen van een leerkracht kunnen de prestaties van kinderen beïnvloeden. “Mensen zijn zo ingesteld dat ze zich onbewust gaan aanpassen aan de verwachtingen die anderen van hen hebben. Als de leerkracht zegt ‘jij moet maar de helft van het blaadje invullen, meer hoeft niet’, dan creëer je andere (lagere) verwachtingen. Indien je hen net meer aandacht geeft en hulp biedt, zullen zij ook beter presteren.” Kinderen worden dus best actief gestimuleerd en goed begeleid op het vlak van taalontwikkeling.

To be continued Dit onderzoek werd vorig jaar afgerond en de resultaten werden meegedeeld aan de verschillende onderwijsnetten in Vlaanderen. “Het katholiek onderwijs is momenteel de leerplannen aan het herschrijven en onze onderzoeksresultaten kunnen hier inspirerend zijn. Ook de andere netten zullen bij hervormingen de literatuur raadplegen en de resultaten integreren in hun werk”, aldus onderzoekster Saar Callens.

Voor een ander onderdeel van dit project werden er in januari en juni ook taaltesten afgenomen bij kinderen van de derde kleuterklas, opnieuw het niveau onze Vlaamse kleuters te onderzoeken. Dat gebeurde bij scholen in Oost- en WestVlaanderen, maar ook in Antwerpen en Vlaams-Brabant. “In het algemeen doen de Vlaamse kleuters het wel goed, maar er zit een duidelijke kloof tussen kinderen die wel en niet uit geletterde omgevingen komen. Deze kloof wordt nog groter doordat de kinderen in de kleuterklas er zelf niet voor kiezen om aan de slag te gaan met letters. De kleuters zijn vrij in hun keuze en gaan bijvoorbeeld liever met auto’s spelen in plaats van letters te oefenen” zegt Saar Callens. Het is een uitdaging om ook in deze speelhoeken voorbereidende leesen spellingvaardigheden te integreren. Kinderen leren dus best door te spelen, en daarom worden ze ook best niet verplicht om al vanaf de kleuterklas letters te leren lezen en schrijven.

Momenteel lopen er drie vervolgonderzoeken waarbij zes studenten Logopedie uit Arteveldehogeschool (in het kader van een bachelorproef) de kleuters uit het vorig onderzoek opnieuw testen naar hun evolutie. De onderzoeksters zelf dromen er ook van om nog twee vervolgonderzoeken uit te voeren: een over de ontluikende geletterdheid bij jongste kleuters en een over zorgtrajecten in het eerste leerjaar (om zwakke kleuters die in het eerste leerjaar starten te begeleiden). Christel Van Vreckem zegt dat ze hiermee de fase voor en na de derde kleuterklas willen onderzoeken om een breder zicht te krijgen op het leerproces. Binnenkort meer dus hierover!

“Als je dergelijke testen verplicht, leg je druk op. Dat kan bij kleuters snel voor stress zorgen. Eigenlijk is het niet zo dat de test zelf voor stress zorgt, maar de manier waarop ouders en leerkrachten het bij de kinderen aanbrengen doet dat wel” volgens de onderzoeksters. Als er dan toch een test wordt afgenomen, pleiten zij voor twee belangrijke maatregelen: enerzijds moet de juiste test afgenomen worden en anderzijds moet er achteraf begeleiding volgen. “Een test uitvoeren en niets doen met de resultaten is echt tijdsverspilling!” aldus Christel van Vreckem.

Voorbereidende lees- en spellingsvaardigheden bij kleuters: stand van zaken in Vlaanderen op het niveau van preventieve basiszorg en verhoogde zorg.

ONDERZOEK

Projectleider Christel Van Vreckem

Projectmedewerker Saar Callens

13


EDOEL: WAT ALS WE ALLEMAAL DUURZAAM DACHTEN? Roxanna Deleersnyder

Het gaat niet goed met onze planeet en dat weten we maar al te goed. Op de klimaattop van 2015 in Parijs bereikten maar liefst 195 landen een akkoord over een bindend mondiaal klimaatakkoord, maar op de eerste dag kreeg België de treurige prijs toegekend van “Fossil of the Day” (een award uitgereikt aan landen die de onderhandelingen in de weg staan). De organisatie stelde dat “België het perfecte voorbeeld is van wat een rijk geïndustrialiseerd land niet moet doen tijdens klimaatonderhandelingen” en dat ons land een van de enige Europese landen is die achterop lopen met hun doelstelling voor CO2-reductie. Maar wie is hier schuldig: de politici of ook wij als burgers? Houden we bij onze acties voldoende rekening met het klimaat en hoe belangrijk vinden we het begrip “duurzaamheid”?

Onderzoek EDOEL, Educatie Duurzame ontwikkeling, Evaluatie van de Lespraktijk. Ontwikkeling van een zelfevaluatie-instrument voor leraren basis- en secundair onderwijs

Projectleider Thomas Remerie

Projectmedewerkers Bea Merckx & Eef Thoen

14


Thomas Remerie (OKO), Bea Merckx (OLO) en Eef Thoen (OSO) van de Arteveldehogeschool vinden een duurzame houding belangrijk. Daarom pleiten zij voor een implementatie van Educatie voor Duurzame Ontwikkeling in het onderwijs, zodat de nieuwe generatie duurzaam leert denken. Het team werkte daarom samen aan het project EDOEL: Educatie Duurzame Ontwikkeling, Evaluatie van de Lespraktijk. Het doel: Het ontwikkelen van een instrument om leerkrachten te stimuleren en te begeleiden in dit proces. Wat is duurzaamheid precies? Duurzaamheid werd ooit door een kind omschreven als ‘genoeg voor altijd en voor iedereen’. Dit betekent dat duurzaamheid ruimer is dan enkel het ecologische aspect, ook het sociale en het economische zijn belangrijk. Het kan in kleine dingen zitten zoals afval sorteren, de fiets gebruiken in plaats van de auto, zorgen voor elkaar of zuinig omspringen met water en elektriciteit. Het probleem is dat we er nog niet voldoende

rekening mee houden. Door duurzaamheid vanaf jonge leeftijd aan te brengen kan het een automatisme worden en kan de theorie makkelijker omgezet worden in de praktijk. Zo wordt het geen uitzondering meer, maar de regel. Duurzaamheid op de schoolbanken Jong geleerd is oud gedaan. Daarom pleit het onderzoeksteam van de Arteveldehogeschool voor een doelgerichte aanpak in het onderwijs. Kleuters worden best gestimuleerd om betrokken te zijn met anderen en met de natuur. In de lagere school kan er meer gefocust worden op doelgerichte acties die kinderen kunnen ondernemen om zelf hun steentje bij te dragen tot een duurzame samenleving. In een deelnemende school werd bijvoorbeeld een project opgestart waarbij de leerlingen zelf een duurzame (ham)burger samenstelden, om zo de invloed van hun voedselkeuze op o.a. het klimaat, gezondheid en economie te illustreren. In het secundair onderwijs gaat men nog een stapje verder door “wicked problems’’ te bespreken: problemen die niet zomaar opgelost kunnen worden, aangezien er veel verschillende mensen en belangen bij betrokken zijn. Er wordt nagedacht over de oorzaken, de verschillende actoren en de mogelijke oplossingen. Hulpmiddel voor het onderwijs

Dit EDOEL-project moet aanzetten tot dialoog, reflectie en ontwikkeling

Het Arteveldehogeschool-team heeft na onderzoek een instrument ontworpen om leerkrachten te helpen bij het vormgeven van Educatie voor Duurzame Ontwikkeling op school. Ze startten een website op (http://sites. arteveldehogeschool.be/edo/) die vrij raadpleegbaar is voor iedereen. Het instrument doorloopt vijf fases: een eerste waarbij een onderzoeksvraag opgesteld wordt gevolgd door een tweede waar aan systeemdenken gedaan wordt (het plaatsen van de situatie in het groter geheel en het zoeken naar oorzaken en gevolgen). Ten derde wordt er gefocust op waarden en op de invloed die de mens heeft op het systeem (bv. klimaat). De vierde fase is het praktische luik: zelf iets ondernemen, een project opstarten, een gesprek hebben enzovoort en de laatste fase is de evaluatie van het volledige proces. Dit EDOEL-project moet aanzetten tot dialoog, reflectie en ontwikkeling en werd mee mogelijk gemaakt door de samenwerking met verschillende scholen. Toekomstvisie Momenteel loopt er ook een PWO-project (Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek) rond “The Whole School Approach”, waarbij onderzocht wordt hoe het mogelijk is om alle elementen van een school in te zetten om EDO te implementeren: het beleid, het curriculum, de organisatie en structuur, de omgeving van de school enzovoort. Hierbij staat de participatie van alle betrokkenen centraal. Daarnaast is er ook een constructieve dialoog aan de gang met andere partners in Vlaanderen bv. MOS (Milieuzorg op school) en het departement ‘Leefmilieu Natuur en Energie van de Vlaamse Overheid.

15


MAAK GEBRUIK VAN DE VERSCHILLEN IN DE KLAS LAURA DE SMET

Elke leerling werkt op een verschillende manier en heeft andere interesses. Daarom onderzochten projectleider Lies Vandebroele en projectmedewerker Lien Bolle hoe binnenklasdifferentiatie mogelijk zou kunnen zijn voor kleinere vakken in de opleiding in de middelbare school. Binnenklasdifferentiatie is een samenvattend woord voor verschillen tussen leerlingen in eenzelfde klas. De onderzoekers werkten verschillende werkvormen uit voor leerkrachten in de A-stroom. Deze worden gebruikt om leerstof op een aangepaste manier aan de leerlingen aan te bieden. De onderzoekers legden hun focus eerst en vooral op aardrijkskunde. In het kader van het onderzoek interviewden we voor dit nummer van Jacob een jonge leerkracht aardrijkskunde en geschiedenis.

16


Probeer jij binnenklasdifferentiatie aan te pakken in de lessen aardrijkskunde? Ja, ik probeer dat te doen door bepaalde werkvormen te integreren. Complementair groepswerk gebruik ik bijvoorbeeld zo vaak mogelijk. Ik probeer de klas dan in verschillende groepen in te delen waarbij elk groepje een verschillend deel van de opdracht uitvoert. Ik plaats de sterkere leerlingen in een groepje samen met twee gemiddelde leerlingen en een iets tragere leerling. De sterke leerling zorgt er voor dat de andere leerlingen actiever meedenken en heeft ook het gevoel dat hij of zij leiding kan geven. Daarna vermengen we de groepjes weer en bespreken de leerlingen de resultaten onderling. Ze bereiken zo uiteindelijk allemaal min of meer hetzelfde doel en hebben vooral een goed gevoel na de lestijd. Ik vind wel dat dit systeem gemakkelijker kan toegepast worden binnen het vak geschiedenis dan binnen het vak aardrijkskunde. De leerstof zelf biedt veel meer mogelijkheden om deze werkvorm toe te passen. Met dit onderzoek wilde men vooral aantonen dat binnenklasdifferentiatie in kleinere vakken wel degelijk mogelijk is. Klopt dat volgens jou? Of is er daar te weinig tijd voor? Het klopt dat binnenklasdifferentiatie best wel mogelijk is binnen de een- en twee-uursvakken. Maar je mag daarbij niet vergeten dat het uitwerken van de werkvormen heel veel tijd vraagt. Naast het lesgeven zelf zijn er nog heel veel taken die moeten uitgevoerd worden. Ik heb dus heel veel begrip voor leerkrachten die zeggen dat het niet mogelijk is voor hen. Es er volgens jou nood aan praktijkvoorbeelden voor docenten? Als de praktijkvoorbeelden heel concreet uitgewerkt zijn en door middel van bijscholing worden gebracht, vind ik dat een heel goed idee. Het is noodzakelijk dat alles gedetailleerd uitgewerkt is en dat er voldoende tijd vrijgemaakt wordt om alles goed uit te leggen aan de leerkrachten. Volgens mij zou dat vooral de effectiviteit ten goede komen. Het zou de lesgever heel veel tijd kunnen besparen, waardoor binnenklasdifferentiatie veel meer en beter zou kunnen worden aangepakt. Is er naar jouw gevoel nood aan begeleiding voor de leerkrachten rond dit onderwerp? ‘Gluren bij de buren’ is een trend die we tegenwoordig heel vaak zien. Ideeën opdoen bij collega’s en dergelijke is nu heel erg in de mode. Onderzoekers weten volgens mij wel al goed wat er moet gebeuren.

“Een leerkracht moet vooral weten hoe hij een bepaalde leerstof moet aanbrengen om de leerlingen te motiveren.” Zie jij al initiatieven op je school die focussen op binnenklasdifferentiatie? Ja, het komt inderdaad wel eens aan bod. Maar het wordt nog niet systematisch aangepakt bij ons. Er is al wel eens een interne bijscholing geweest, maar het bleef wel heel erg algemeen. Het ging dan over alle vakken en over alle jaren en er werd niets vakspecifiek georganiseerd. Er ging niet zoveel aandacht uit naar de verschillende interesses en verschillende werkmethodes. De nadruk lag vooral op het sterkteveschil tussen de leerlingen onderling. De good practices worden geïntegreerd in de lerarenopleiding. Is er volgens jou nood aan meer aandacht voor differentiatie in opleidingen? Ja, dat is sowieso goed. De onderzoekers moeten er wel voldoende rekening mee houden dat het voor een leraar niet zijn core-business kan zijn. Om zijn leerlingen te motiveren moet de leerkracht in de eerste plaats weten en aanvoelen hoe hij een bepaalde leerstof moet aanbrengen. Als je daarin voldoende ervaring hebt opgedaan, kan je terdege gaan nadenken over binnenklasdifferentiatie. Pas afgestudeerde leraren kunnen moeilijk vanaf het begin van hun carrière rekening houden met dergelijke technieken, omdat klasmanagement voor gaat. Je moet eerst de klas onder controle hebben voor je aan klasdifferentiatie kan beginnen vind ik. Leerkrachten hebben dus wel degelijk nood aan ondersteuning om te kunnen omgaan met binnenklasdifferentiatie. De resultaten van het onderzoek zullen verder gebruikt worden binnen de opleiding Bachelor in het Secundair Onderwijs.

ONDERZOEK Binnenklasdifferentiatie in de kleine vakken: hoe? Zo! Projectleider Lies Vandenbroele

Projectmedewerker Lien Bolle

17


EEN PRAKTISCHE EVALUATIE VOOR OKAN-ONDERWIJS

Sinds het begin van jaren ’90 zijn de onderwijsinstanties gaan inzetten op ‘Onthaalklassen voor Anderstalige Nieuwkomers’, ook wel kortweg OKAN genoemd. De bedoeling daarvan is nog steeds om schoolplichtige migranten die net in ons land aangekomen zijn en vaak onze taal nog niet machtig zijn, in aparte klassen te onthalen, om ze na enige tijd naar het reguliere onderwijs te laten doorstromen. De focus ligt in die klassen vooral op het verwerven van onze taal, maar de nieuwkomers worden ook al geconfronteerd met andere stukken leerinhoud.

18

SAM VAN DE WIELE


Pakweg 25 jaar later heeft het OKAN-onderwijs verschillende hervormingen ondergaan, vaak in relatie tot externe factoren zoals de explosie van het aantal asielaanvragen aan het einde van de 20ste eeuw en aanpassingen aan het federale asielbeleid. Inhoudelijk veranderde er ook veel en sinds het schooljaar 20102011 wordt er in het onthaalonderwijs op secundair niveau ook gewerkt met ontwikkelingsdoelen. Onderzoekers en lectoren aan de Arteveldehogeschool Melissa De Bruyker en Joke Hurtekant ondervonden na eerder onderzoek dat er in het OKAN-onderwijs vaak vraag was naar hulpmiddelen en een visie om samenhang tussen de ontwikkelingsdoelen, de taaltaken en evaluatie te kunnen creëren. Die vraag vormde het uitgangspunt van hun onderzoek. Melissa De Bruyker geeft ons meer uitleg. De scholen waren vragende partij voor jullie onderzoek. Hoe hebben jullie dit ervaren? De scholen waren inderdaad vragende partij voor het onderzoek en stonden dus ook open om met ons samen te werken. Voor ons was dit een groot voordeel want dergelijke projecten, met de overheid als vragende partij, zijn soms minder gemakkelijk om aan te pakken. Voor ons was het dus inspelen op een zeer actuele thematiek. Wanneer we dan inzoomen op de schoolteams zelf, merkten we al snel dat er enerzijds ‘voortrekkers’ waren die zonder problemen in ons verhaal wilden meestappen, maar anderzijds had je natuurlijk ook leerkrachten die zich liever aan hun traditionele aanpak wilden houden. Toch was ons project ook voor hen belangrijk, want sinds 2010 worden alle leerkrachten geconfronteerd met de ontwikkelingsdoelen terwijl zij vroeger volledig carte blanche hadden om alle leerinhoud uit te werken. Het was belangrijk dat wij ook naar hen luisterden. Op die manier konden we te weten komen wat hen tegen de borst stootte en waar we in hun belang konden aan werken. Jullie kregen dus uitgebreid de kans om op de scholen zelf aan de slag te gaan. Hoe hebben jullie dit aangepakt? We wilden van in het begin de scholen die met ons meewerkten een duidelijk pakket aanbieden en deelden daarom onze sessies in volgens drie thema’s: ontwikkelingsdoelen, taaltaken en evaluatie. Daarna gingen we aan de slag aan de hand van brainstormsessies met de leerkrachten. Voor de ontwikkelingsdoelen bijvoorbeeld hebben we samen met de leerkrachten stap voor stap bekeken wat er nu eigenlijk letterlijk in die ontwikkelingsdoelen geschreven staat en tenslotte wat we er allemaal mee kunnen gaan doen in de praktijk. Het is juist datgene waar de leerkrachten op uit zijn: concrete en praktische voorbeelden. Welke producten leverde jullie onderzoek op de scholen op? Op de scholen was er heel wat discussie over wat nu eigenlijk een taaltaak was. Zo varieert dat gemakkelijk van een kleine opdracht zoals iemand vragen om een perforator te gaan halen in een andere klas, tot een grotere opdracht waarbij de leerlingen bijvoorbeeld een schoolreis zelf moeten gaan organiseren. Door die verscheidenheid aan opdrachten heerste er ook onzekerheid onder de leerkrachten. We hebben dat probleem proberen oplossen door de creatie van een vast sjabloon dat de leerkrachten aan de hand van verschillende categorieën moet duidelijk maken uit welke aspecten een taaltaak steeds zou moeten bestaan. Ook op vlak van evaluatie hebben we vaak overlegd met de leerkrachten. Zo werd al heel snel de vraag gesteld of ons onderwijssysteem niet te ‘summatief’ ingesteld is. Zijn die punten op het eindrapport eigenlijk wel de goede manier van beoordelen (moet dit een vraagteken zijn?) Een school in Gent probeert al enige tijd puntenloze rapporten uit te delen aan

haar leerlingen. In de plaats van die punten krijgen zij van hun leerkrachten uitgebreide feedback waarmee ze soms veel beter aan de slag kunnen dan met punten. Uiteindelijk hebben wij een lijst opgesteld met evaluatiecriteria, waarvan we overtuigd zijn dat ze steeds in acht genomen zouden moeten worden. We hebben dat gedaan door onze eigen bevindingen te koppelen aan het Europees Referentiekader (ERK): een instrument waarmee je het taalniveau van een bepaalde persoon kan bepalen. Hoe reageerden de scholen op jullie bevindingen? Heel goed, eigenlijk. Onlangs kregen we een e-mail van een Gentse school die een goed inspectierapport had gekregen - na een eerder slechte score bij een vorige inspectie. Zij waren ons heel dankbaar voor het geleverde werk. Ook andere scholen lieten reeds verstaan dat ze ons willen blijven betrekken bij hun werk. Het hangt eigenlijk ook allemaal een beetje af van schoolteam tot schoolteam. Sommige scholen volgden graag ons onderzoek, maar gingen er dan achteraf liever zelf mee aan de slag. Hebben jullie het onderzoek ondertussen definitief afgesloten of wordt er nog steeds aan verder gewerkt? Met de verhoogde toestroom van migranten de laatste tijd is het onderwerp van ons onderzoek natuurlijk brandend actueel. Wij voelen aan dat er nog veel kan verbeterd worden in het OKAN-onderwijs. Op dit moment zijn we dan ook volop bezig met het samenstellen van een nascholingstraject waarbij we onze bevindingen die we uitgebreid getest hebben op de verschillende scholen willen aanbieden aan elke leerkracht die er nood aan heeft. Met dit nascholingstraject hopen we dan ook steeds te kunnen blijven inspelen op de actuele noden van de maatschappij. We zouden ook graag nog verder onderzoek willen verrichten over hoe we de leerlingen nog meer persoonlijk kunnen begeleiden en over hoe we een betere en meer aangename leefomgeving kunnen creëren. Jullie klinken persoonlijk ook heel tevreden over het onderzoek. Hoe hebben jullie het onderzoek eigenlijk zelf ervaren? Inderdaad, we zijn heel tevreden met het resultaat. De concrete relevantie van dit onderzoek is heel groot en het geeft ons dan ook een zeer goed gevoel om nuttig werk te kunnen verrichten. Het was ook heel leuk voor ons om samen te werken met de verschillende scholen. Op die manier hebben we ook een groot netwerk van contacten in het OKAN-onderwijs opgebouwd. Contacten die ons veel kennis hebben bijgebracht, vooral door met hen te spreken, maar ook door met hen samen te werken. We zijn ten slotte ook heel blij met onze producten en de structuren die we hebben kunnen neerzetten.

ONDERZOEK Een gepaste evaluatie voor OKAN (Onthaalklassen Anderstalige Nieuwkomers): de nieuwe ontwikkelingsdoelen en het gebruik van taaltaken. Projectleider Melissa de Bruycker

Projectmedewerker Joke Hurtekant

19


StartMeUp HELPT STARTERS STARTEN SAM VAN DE WIELE

StartMeUp is een co-creatie van studenten, starters en docenten van Arteveldehogeschool. Door een combinatie van drie functies kunnen startende ondernemers zichzelf ĂŠn elkaar helpen. Deze personal coach voor beginnende zelfstandigen bestaat uit drie delen:

Nearby:

Mood:

Ondernemen kan soms een eenzame business vol sociale mensen zijn. Met de Nearby-pagina kan de gebruiker van deze applicatie andere starters vinden om even bij te praten of tips en ervaringen te delen. Hij vindt er ook alle dichtstbijzijnde coworking spaces.

De gebruiker houdt iedere dag bij wat zijn mood is en kijkt zelf na welke evolutie hij of zij doorloopt. Hoe meer informatie de gebruiker ingeeft, hoe meer StartMeUp kan helpen bij de weg naar zijn droom. De applicatie is momenteel al beschikbaar maar wordt nog verder op punt gezet door dhet onderzoeks- en dienstverleningscentrum Entrepreneurship 3.0.

Goals: Wat zijn de lange- en kortetermijndoelstellingen van de starter? Hij kan ze ingeven op deze pagina. Zo kan hij bijhouden welke doelen er nog openstaan en wat hij ondertussen al heeft verwezenlijkt.

ONDERZOEK StartMeUp: een mobiele early stage buddy applicatie voor pre-starters en early age starters Projectleider Christel De Maeyer

Projectmedewerkers Karijn Bonne & Olivier Parent

20


Nearby.Goals.Mood.

23


DE WERELD LIGT AAN JE VOETEN Shary Vermeulen

De toenemende mondialisering is deze dagen overal voelbaar. Heel wat internationale bedrijven en multinationals veroveren ondertussen meerdere werelddelen en slagen er in om hun afzetmarkten uit te breiden. Die globalisering werkt uiteraard niet alleen op internationaal vlak, ook op nationaal, provinciaal of zelfs lokaal niveau is de evolutie voelbaar. Het is met andere woorden een logisch gevolg dat die globalisering ook een invloed heeft op de KMO's in ons land.

22


Let’s go international! Alleen al door de export van goederen bestaat de kans dat een KMO in aanraking komt met een geïnteresseerde handelspartner die niet in ons land gevestigd is. In bepaalde sectoren (zoals software) is internationalisering een logisch gevolg, omdat ontwikkelingen binnen een sector zich globaal voordoen. De markt in België kan voor een bepaalde sector ook gewoonweg te klein zijn, waardoor je als onderneming genoodzaakt bent om buitenlandse markten op te zoeken. Dat houdt ook in dat er op een andere manier zaken moeten worden gedaan dan in eigen land vanwege de culturele verschillen. Maar hoe ga je als Vlaamse KMO nu te werk en hoe bouw je een duurzame zakenrelatie uit waarbij alle partners interculturele verschillen op de juiste manier herkennen en erkennen? Via onderzoek naar succes Het is dan ook belangrijk om even stil te staan bij die facetten van internationaal zakendoen waarop je als KMO precies de nadruk moet leggen om succesvol over de grenzen heen te kunnen handelen. Dat probeert dit onderzoek duidelijk te maken. Door middel van literatuurstudies, gevolgd door diepteinterviews werden Vlaamse ondernemers en consultants bevraagd naar hun invulling van “internationale en interculturele competenties”. Volgens Vlaamse ondernemers, trainers en mensen uit koepelorganisaties is er meer dan alleen kennis nodig om tot een goede verstandhouding te komen met internationale klanten. Op een gepaste manier communiceren is noodzakelijk, maar er blijft nog een heel scala aan andere vaardigheden over die niet weg te denken zijn als je in het buitenland succesvol wil ondernemen. De belangrijkse voorbeelden zijn het vermogen om internationaal én intercultureel bewustzijn te kunnen ontwikkelen of om bepaalde vaardigheden en attitudes te verwerven, zoals empathie en flexibiliteit. Het ontwikkelen van dergelijke internationale en interculturele competenties staat dan ook centraal in het onderzoek. Qué? What? Was? En andere Maar welke specifieke competenties moet je volgens de Vlaamse KMO’s dan precies toepassen om tot succesvol internationaal handelen te kunnen komen? Voor veel ondernemers blijkt de taal een van de hoogste prioriteiten of belangrijkste competentie van het internationaal zakendoen. Die taalbeheersing is essentieel, hoewel ze niet per se technisch perfect hoeft te zijn. Tegenwoordig zijn er trouwens heel wat andere vormen van communicatie mogelijk waardoor – meestal – jongere ondernemers de gesproken taal vervangen door onder andere social media en apps. Daarbij blijft persoonlijk contact onvermijdelijk, tenminste wanneer je een duurzame handelsrelatie wil opbouwen. Andere communicatieve vaardigheden, zoals een juiste non-verbale communicatie tijdens persoonlijke ontmoetingen blijven uiteraard onontbeerlijk om internationale relaties op een goede manier te kunnen onderhouden.

Vakkennis blijft steeds een meerwaarde die het proces tot ondernemen buiten eigen land vergemakkelijkt. Daaraan dragen organisaties zoals VOKA en F.I.T. ook bij door de nodige informatie te verstrekken. Naast deze specifieke kennis is ook de inherente motivatie een must voor alle ondervraagden. De twee samen vormen het startsein voor een goede basis richting succesvol internationaal ondernemen. Het doet trouwens weinig ter zake waarom – het streven naar winst of de interesse voor een andere cultuur – zolang je maar voldoende gemotiveerd bent om de stap te zetten. Flexibiliteit en empathie Er zijn wel enkele punten die steeds terugkomen tijdens de gesprekken. Zo blijkt flexibiliteit een belangrijke factor die bijdraagt tot succesvol internationaal ondernemen. Die flexibiliteit is allround: je moet een groot aanpassingsvermogen hebben om je product op andere markten te verkopen en om andere regels te volgen, maar je moet je ook gemakkelijk kunnen opstellen op het gebied van tijd en afspraken. Empathie is ook een cruciale factor. Opvallend: empathie wordt op verschillende manieren bekeken. Enerzijds zijn er de trainers en consultants, die ervoor pleiten om tijdens een eerste kennismaking je eigen cultureel referentiekader sterk op de achtergrond te plaatsen en anderzijds zijn er de ondernemers zelf, die niet altijd die visie delen. Uit het onderzoek blijkt dat er dus heel wat verschillende aspecten bij het groeiproces van een bloeiende onderneming komen kijken. De stap om internationaal actief te worden, neemt daarbij een prominente plaats in. Dat “internationaal actief” worden heeft in dit verband voornamelijk met export te maken. Om dat op een succesvolle wijze te kunnen doen moeten ondernemers blijk geven van kennis en motivatie - en daarnaast ook nog een resem aan bovengenoemde karakteristieken beschikken of die tenminste proberen te ontwikkelen. Op die manier kunnen ze de weg naar geslaagde buitenlandse handel beter gaan bewandelen.

ONDERZOEK Over de grenzen: internationalisering en interculturele competenties bij Vlaamse KMO's Projectleider

Succesfactoren vakkennis en motivatie

Bart Lievens

Naast bepaalde karakteristieken is het ook belangrijk om als KMO je weg te kennen binnen het juridische kader van internationale handel: licenties, douanewetgeving, import- en exportrechten, …

Projectmedewerkers Godelieve Van Spaendonck & Griet van Herck

23


24


WHAT’S YOUR STORY? STORYTELLING BIJ SOLLICITEREN VOOR 50-PLUSSERS Sollicitaties voorbereiden is voor niemand makkelijk. Laat staan voor 50-plussers. Tot nu toe werd storytelling nog niet als tool ingezet bij het solliciteren. In deze context verstaan we onder storytelling de vaardigheid om je levensweg in een coherent verhaal te vertalen. Om je verhaal kwijt te kunnen, moet je eerst aan introspectie doen: op die manier kun je al veel gerichter solliciteren. Daarna is het een kwestie van de juiste talenten van de sollicitant met de vereiste competenties van de job te verbinden, aan de hand van een verhaal. Arteveldehogeschool heeft zich voor het onderzoek rond storytelling gefocust op 50-plussers omdat hun zoektocht naar werk ondanks hun competenties en ervaringen vaak heel moeizaam verloopt. 50-plussers zijn het solliciteren niet meer gewoon. “Ze botsen aan de andere kant van de tafel op vooroordelen rondom hun leeftijd, maar zitten er vaak zelf ook mee” vertelt Kaat Heyse, teamleider Gespecialiseerde Dienstverlening en voormalig 50-plusconsulente bij de VDAB. Het is belangrijk om die vooroordelen te counteren door hun verhaal krachtig en positief te vertellen. Want iemand die dertig jaar dezelfde job uitoefende bij hetzelfde bedrijf beseft vaak zelf niet hoeveel hij daar leerde en wat hij eigenlijk allemaal kan.

Business Model You Storytelling is geen losstaand gegeven. Het vormt een geheel met alle stappen van het solliciteren, van het CV tot het uiteindelijke sollicitatiegesprek. De onderzoekers hebben zich deels gebaseerd op het ‘Business Model You’-concept (BMY) van Tim Clark. Clark spoort mensen aan om zichzelf te zien als een bedrijf waarvoor men een businessplan moet opstellen. BMY bestaat uit negen elementen en het is een methode om betekenis te geven aan zichzelf en aan de wereld om zo een plek te vinden op de arbeidsmarkt waar men zelf volledig kan achter staan

Workshops In de onderzoeksliteratuur rond storytelling kwamen vier grote invalshoeken aan het licht: thema, structuur, interactie en performantie. Op basis van die invalshoeken werden verschillende formats ontwikkeld, die in samenwerking met de VDAB getest werden op sollicitanten. Bij de thematische analyse wordt er gekeken welke verhalen relevant zijn voor een bepaalde sollicitatie, omdat ze de nodige competenties van de sollicitant uitstralen. Structureel wordt er nagegaan hoe de sollicitant het verhaal beter kan overbrengen aan de hand van narratieve constructies zoals kantelpunten. Vervolgens leren ze in de workshop om een betere relatie met de luisteraar op te bouwen door aan interactie te werken. Tenslotte wordt alles toegepast in het performatieve gedeelte en wordt er geoefend om zichzelf op de kaart te zetten.

Pauline Hernandez-Lucas

“Ze botsen aan de andere kant van de tafel op vooroordelen rondom hun leeftijd, maar zitten er vaak zelf ook mee.”

Hoewel het nu enkel bij 50-plussers werd toegepast, kan storytelling in elke vorm van trajectbegeleiding voor moeilijke doelgroepen geïntegreerd worden, na de nodige aanpassingen per doelgroep. Verder onderzoek kan eventueel leiden tot mogelijkheden om storytelling te integreren in het onderwijs.

ONDERZOEK Storytelling voor 50+ sollicitanten Projectleider Jo Lefevere

Projectmedewerkers Karijn Bonne & Karolien Huylebroeck

25


BAM: BETEKENISVOLLE ACTIVITEITEN IN WOONZORGCENTRA FEMKE VERSTUYFT

Patricia De Vriendt, Ruben Vanbosseghem, Valerie Desmet en Elise Cornelis zijn vier docenten aan de faculteiten Ergotherapie en Verpleegkunde in Arteveldehogeschool, Gent. Sinds drie jaar verdiepen zij zich samen in de leefwereld van woonzorgcentra (WZC). Dat deden en doen ze aan de hand van drie verschillende onderzoeken, steeds met als hoofdthema Active Ageing. Hun doel? Betekenisvolle activiteiten zoeken en realiseren in woonzorgcentra.

26


Welk onderzoek hebben jullie gedaan? We deden onderzoek naar de betekenis van activiteiten voor ouderen en de mate waarin ouderen betekenisvolle activiteiten hebben. We onderzochten ook in welke mate dit verband hield met hun levenskwaliteit maar ook of ze inspraak hadden in de keuze en het realiseren ervan. Betekenisvolle activiteiten blijken vaak activiteiten te zijn die de oudere zelf zo autonoom mogelijk kan uitvoeren, waar hij de gewenste hulp voor krijgt indien nodig (niet meer of minder dan nodig) en vooral waar hij zelf voor kiest. Patricia: Een activiteit kan voor jou een betekenis hebben, maar voor Ruben een compleet andere. Valerie: Ja, een quiz kan bijvoorbeeld op een heel betekenisvolle manier georganiseerd worden voor een groepje ouderen, maar kan evengoed helemaal niet betekenisvol zijn. De activiteit heeft geen betekenis wanneer de bewoners geen inspraak krijgen, de vragen boven hun niveau zijn of wanneer ze bij mensen zitten die ze niet kennen. Maar het verandert helemaal als het een uitdaging is op hun niveau met mensen waar ze graag bij zijn. Dan betekent dat wel veel voor hen. Het gaat om dezelfde activiteit, maar het verschil zit in de manier waarop dat begeleid en georganiseerd wordt. Patricia: Het gaat ook verder dan georganiseerde activiteiten. Voor de ene bewoner kan het heel belangrijk zijn om zelf koffie te maken op zijn kamer. Dat kan een kwestie van smaak zijn, waarbij hij zijn eigen koffie veel liever drinkt dan de ‘standaard’ koffie die hij krijgt. Voor een andere bewoner kan dat dan weer belangrijk zijn omdat hij koffie wil maken wanneer hij bezoek krijgt. Dan kan hij iets geven aan zijn gasten. Het gaat om dezelfde activiteit, maar met een andere betekenis. Je ziet ook dat mensen blijven zoeken naar die betekenis en naar andere manieren om die activiteit betekenisvol te maken. Door die term ‘betekenisvol’ te gebruiken, willen wij mensen steunen om naar die betekenis te blijven zoeken. ‘One size fits all’ klopt niet. Je moet heel gepersonaliseerd zoeken naar wat de betekenis is voor die persoon. Pas daarna kun je een passende activiteit vinden. Dat is de essentie van het woord ‘betekenisvol’. Door kleine dingen aan te passen, kan de activiteit helemaal anders en dus betekenisvoller worden. Patricia: Inderdaad. Door details aan te passen, kun je dingen plots weer mogelijk maken. Heel vaak zijn betekenisvolle activiteiten belevenissen die aanleunen bij dagelijkse, gewone activiteiten. Die goede tas koffie zetten is hier een perfect voorbeeld van. De simpele dingen in het leven kunnen heel betekenisvol zijn. Bewoners verliezen 16 dagelijkse activiteiten wanneer ze naar een woon- en zorgcentrum gaan. Ze vinden dat ze op bepaalde vlakken zoals zichzelf wassen, eten krijgen en naar toilet gaan best genoeg hulp krijgen. Maar als het op hobby’s en interesses aankomt, hebben veel bewoners het gevoel dat ze geen of te weinig hulp krijgen. Welke activiteiten zijn dan wel goed? Elise: De beste activiteiten zijn die die de vanuit de bewoner zelf komen. het is belangrijk om 'gewoon maar goed te luisteren' . Er wordt bij elk goed voorbeeld geluisterd naar wat de bewoner wil, maar het startpunt komt vaker vanuit de organisatie. Patricia: We merken wel dat de medewerkers van de woonzorgcentra zich zo goed mogelijk proberen in te leven in de thema’s waarvan ze denken dat het de bewoners kan interesseren. Een voorbeeld hiervan is een tocht door hun dorp.

“Betekenisvolle activiteiten sluiten aan bij ‘het gewone’.”

Werknemers proberen zich heel hard in te leven in de doelgroep, vooral op historisch vlak. Ze proberen zich af te vragen wat er zich heeft afgespeeld in hun leven, welke streken er belangrijk zijn, welke gerechten… Zoals Elise zei, ligt het startpunt vrijwel nooit bij een of een paar bewoners. De organisatie doet wel hun best om in te schatten wat er leeft of kan leven. Ruben: Het gaat bijna nooit om een expliciete vraag van een bewoner. Vaak ontstaat er iets door wat een hulpverlener opmerkt en eens tijdens een gesprek aan bod komt. Dat is dan iets wat verder kan ontwikkeld worden. Hoe slagen medewerkers erin om een gemeenschappelijke interesse te vinden bij bewoners om hieruit een activiteit te doen ontstaan? Iedereen heeft andere interesses en het schrijnend personeelstekort vormt hier waarschijnlijk ook soms een probleem. Patricia: Een op een werken is onmogelijk, vaak wordt daarom terug gevallen op groepsactiviteiten, wat op zich niet slecht hoeft te zijn. We hebben gemerkt dat sociale contacten heel belangrijk zijn. En activiteiten zijn een ideaal middel om sociale contacten te faciliteren. Wij denken dat het de kunst is om bewoners met dezelfde interesses bij elkaar te krijgen. Daarvoor moet je de bewoners wel goed kennen. Als je 150 bedden hebt, is het moeilijk om te weten dat persoon X, die beneden een kamer heeft, eigenlijk dezelfde interesses heeft als persoon Y op de vierde verdieping. Het matchen van bewoners zou een goede oplossing zijn. Ruben: De hobby is niet altijd de reden waarom een bewoner naar een activiteit gaat. Het gaat om het sociale en zelfs soms competitieve aspect. Dat is vaak de cruciale succesfactor. Valerie: Er zijn een aantal succesfactoren uit het onderzoek gekomen die zowel door bewoners als door personeel als zeer belangrijk worden gezien. ‘Petanque voor mannen’ was hier een voorbeeld van. Ondertussen samen een pintje drinken, of zelfs gewoon kunnen kiezen wat ze willen drinken, daar kwam het in feite op aan. Inspraak en autonomie worden tijdens de activiteit erg gestimuleerd. Zo voelen bewoners zich gewaardeerd en betrokken. Dat is ook een belangrijke reden waarom ze blijven komen. Elise: Betekenisvolle activiteiten zijn vaak activiteiten die de bewoner op eigen houtje kan uitvoeren en waar hij zelf voor kiest. Het standaardaanbod in woonzorgcentra bestaat al te vaak uit een vast pakket andere activiteiten. Wij geven ze en je gaat er naartoe, maar die worden eigenlijk meer voor jou gedaan.

27


Welke andere elementen willen jullie aanpakken in woon-en zorgcentra? Elise: Een van de bevindingen was dat er activiteiten georganiseerd worden, maar niet voldoende opgenomen worden in een zorgplan. Ze worden niet genoeg of zelfs helemaal niet geëvalueerd. Bij het evalueren van de kwaliteit van zorg moet je een hele cirkel met veel regeltjes overlopen. Bij activiteiten gebeurt dit al te vaak niet. We hebben hiervoor ook een methode ontworpen om betekenisvolle activiteiten te realiseren: de betekenisvolle activiteitenmethode. Ruben: We hebben gemerkt dat er bij evaluatie van activiteiten vaak wordt gekeken naar hoeveel bewoners er zijn gekomen. Dat wordt gebruikt als maatstaf of het nu al dan niet een goede activiteit was. We moeten echter anders durven kijken en de vraag stellen: ‘hoe betekenisvol was dat nu?’ Wordt de methode momenteel toegepast? Valerie: De betekenisvolle activiteitenmethode wordt nu uitgeprobeerd in één woon- en zorgcentrum. Het belangrijkste lijkt toch wel het sociale aspect te zijn. Ook in de pilootstudie zie je dat het echt een meerwaarde is! Elise: De eerste resultaten zijn ondertussen gekend. Bewoners gaan hierdoor meer activiteiten uitvoeren en zijn ook meer tevreden over hun sociale contacten. De trend lijkt ook dat de kwaliteit van het leven beter wordt. Valerie: Het gaat om informele contacten: niet enkel tijdens, maar ook voor en na de activiteit samenzitten en zelf het initiatief nemen. Patricia: Het aantal inwoners dat deelneemt aan activiteiten blijft vrijwel gelijk, maar we merken dat inwoners zich steeds meer spontaan gaan ‘wagen’ aan activiteiten. Ons besluit was dat je wel degelijk op die manier iets ten goede kunt teweegbrengen. Jullie hebben samen al twee onderzoeken uitgevoerd rond Active Ageing en zijn ondertussen ook bezig aan een derde. In welke mate volgen jullie onderzoeken elkaar op? Valerie: We slaan steeds een andere weg in. In een eerste fase hebben we de bewoners van woonzorgcentra bevraagd. Het jaar erop hebben we de medewerkers geïnterviewd in verband met Active Ageing. Dit jaar wijzigen we onze koers op vlak van de doelgroep. Tijdens de eerste twee fasen hebben we ons gefocust op cognitief valide ouderen. Nu richten we ons naar mensen met dementie. We gaan personeelsleden interviewen over de manier waarop ze deze mensen benaderen en hoe zij hen betrekken bij beslissingen omtrent betekenisvolle activiteiten. Het thema blijft hetzelfde, maar we hebben een andere onderzoeksopzet en methode. Is er een oplossing om moeilijk bereikbare bewoners te bereiken? Zoals mannen of mensen met dementie… Valerie: Voor ouderen met dementie in er over het algemeen nog veel interesse, veel onderzoek en bijscholing. Dit is voor pakweg - mannen of hoger opgeleiden veel minder het geval. Vanuit de good practices zien we dat sommige activiteiten wel naar hen gericht zijn, maar dat is afhankelijk van centrum tot centrum. Elise: Je merkt wel steeds meer in de media dat mannen in woonzorgcentra een belangrijke doelgroep zijn. Valerie: Ja, het onderwerp van betekenisvolle activiteiten is ook in de media gekomen en we merken dat het erg leeft. We merken veel interesse bij woonzorgcentra voor vormingen. Op vormings

28

“Er was even sprake van het afschaffen van animatie in woonzorgcentra. Toen zijn wij direct met ons onderzoek naar buiten gekomen.”

- en studiedagen voor de sector merken we veel interesse voor het onderzoeksthema. Diegene die in het werkveld staan, zijn ook gemotiveerd om extra met die doelgroepen om te gaan. Als ik het goed begrijp gaan jullie vaak naar WZC’s om mensen te motiveren? Valerie: Inderdaad! Het is ook een van onze doelstellingen om onze resultaten zo breed mogelijk bekendheid te geven. Dat gaat het best door vormingen, studiedagen en workshops te geven. En dat niet enkel bij ergotherapeuten en animatoren, maar bij medewerkers in alle functies! We hebben via de hogeschool een goede kennis van veel vormingsinitiatieven. De wintermeeting van geriaters is hier een voorbeeld van. Daar bereikten we een groot publiek en we hebben er zelfs een prijs gewonnen. Dagcentra vragen ons soms om langs te komen en om animatoren, vrijwilligers en ander personeel de waarde en mogelijkheden van betekenisvolle activiteiten mee te geven. Patricia: Door de werkveldervaring die we allen hebben en door onze ervaring als lesgever en onderzoeker in Artevelde hebben we een groot netwerk opgebouwd. Valerie: Het onderzoek is besproken op beleidsniveau door minister Vandeurzen. De mensen op zijn kabinet kennen ons en volgen het onderzoek ook op. Binnen onze sector is er dan ook veel animo over dit onderwerp.

ONDERZOEK BAM: Betekenisvolle Activiteiten Methode. Een multidisciplinaire methode om betekenisvolle activiteiten te realiseren voor bewoners van WZC. Projectleider Patricia De Vriendt

Projectmedewerkers Elise Cornelis, Valerie Desmet & Ruben Vanbosseghem


INNOVEREN EN EXCELLEREN IN WOONZORGCENTRA Pauline Hernandez-Lucas

Aan de hand van Service Design Thinking werd een methode ontwikkeld om woonzorgcentra (WZC) te helpen het beste uit hun diensten te halen. Service Design Thinking is een patiëntgerichte methodologie om innovaties te genereren en te implementeren om van good practices te evolueren naar een best practice.

Detecteren en implementeren

Stappenplan

In een eerste fase, het vooronderzoek, worden de good practices (GP) van een WZC in kaart gebracht aan de hand van interviews met zowel bewoners als zorgverleners. Die worden uitgekozen met een voorgeschreven selectieprocedure. Uit deze GP’s wordt er dan één geselecteerd door de bewoners scores toe te laten wijzen aan de geïnventariseerde GP’s en de bereidheid tot verandering door het personeel omtrent deze GP’s in kaart te brengen.

IDEO, een Amerikaans bedrijf dat advies geeft op vlak van
design en innovatie, ontwikkelde Service Design Thinking en de bijhorende toolkit. Die werden als leidraad gebruikt bij het PWOproject wat resulteerde in een stappenplan waarmee woonzorgcentra zelf aan de slag kunnen. Met het ‘teach the teacher’-principe komt een externe facilitator het proces eenmalig faciliteren. Er worden ook vormingen georganiseerd om de rol als facilitator van dit “service design” proces beter onder de knie te krijgen. Eens je deze methodiek kent, ben je in staat jouw dienstverlening patiëntgericht en zelfstandig te excelleren.

In een volgende fase, de ontwikkelingsfase, zal die GP aan de hand van Service Design Thinking worden uitgewerkt tot een best practice (BP) waarmee het centrum zich kan differentiëren tegenover andere WZC’s. De toolkit zal ervoor zorgen dat de ontwikkelde dienst niet enkel financieel en technisch uitvoerbaar is, maar dat die ook aansluit bij de noden van de doelgroep. In de derde fase worden er persona’s opgesteld. Dat zijn fictieve personages die worden geconstrueerd aan de hand van de informatie die de onderzoekers uit de interviews met de bewoners haalden. De persona’s stellen de gebruikersprofielen voor van de bewoners die men gebruikt voor het ontwerpen van de best practice. Later worden er scenario’s opgemaakt van elke stap die de dienst met zich meebrengt om er eventuele kinderziekten uit te halen. Door middel van prototyping wordt de uiteindelijke implementatie en evaluatie van de best practice doorgevoerd.

ONDERZOEK Het implementeren van innovaties op een afdeling waar zorg geboden wordt door de impliciet aanwezige 'good practices' vanuit het patiëntenperspectief te detecteren en expliciteren met als einddoel te evolueren naar een excellerende kwalitatieve en patiëntgerische zorg Projectleider Joris Leys

Projectmedewerkers Lieven Desomviele & Isabelle Vandevyvere

29


30


DIT IS NOG MAAR HET BEGIN Voor deze eerste editie van het gloednieuwe magazine JACOB gingen acht gemotiveerde derdejaarsstudenten uit de richtingen Communicatie en Journalistiek aan de slag, samen met hun begeleidende docenten. Ze begonnen aan deze opdracht met niets anders dan hun verworven kennis en met de titels van de verschillende onderzoeken die uitgevoerd werden tijdens het academiejaar 2014-2015.

Als een echt uitgeversteam verdeelden zij de verschillende taken die moeten uitgevoerd worden om tot een echt nieuw tijdschrift te komen. Die taken konden ruwweg opgesplitst worden in drie fases. • De voorbereidende fase: een sponsor vinden, een budget en een timing opstellen, de content bepalen en een overkoepelend concept vastleggen, de naam van het tijdschrift bepalen, de look & feel, de grid, het formaat, de dikte, de papierkeuze, het drukwerkprocédé kiezen. Hierover ook op geregelde tijdstippen rapporteren aan de interne klant: het team van de afdeling Onderzoek en Dienstverlening van de Arteveldehogeschool. • De uitvoeringsfase: redactievergaderingen organiseren, rapporteren aan de begeleidende docenten, oplijsten van de te beschrijven onderzoeken, contacteren van de betrokken auteurs en onderzoekers, opzoeken en verifiëren van bijkomende informatie, interviewen van betrokkenen, uitschrijven en redigeren van eigen en elkaars teksten, correcties uitvoeren, passende beelden zoeken en de lay-out en drukvoorbereiding verzorgen en plannen.

“Elk jaar weer zullen er onderzoeken gepresenteerd worden die de wetenschap verrijken rond thema’s die ons nauw aan het hart liggen.”

• De presentatiefase: het uitbrengen van het tijdschrift en het ondersteunen van de lancering ervan in de pers en bij de betrokken partijen binnen en buiten de Arteveldehogeschool.

vrijwilligers opstaan die de volgende editie voor hun rekening nemen. Maar alle toekomstige redactieploegen zullen eer verschuldigd zijn aan deze pioniers:

Wat leerden ze tijdens hun avontuur? Saar Bossuyt, die in de groep studenten de rol van coördinator voor haar rekening nam, getuigt: "We hebben van begin tot einde met veel goesting aan dit project meegewerkt. We kregen de kans om van bij het begin een echt uitgeversproject helemaal zelf aan te pakken en konden de meest uiteenlopende taken onder ons verdelen en verder uitbouwen."

Saar Bossuyt Roxanna Deleersnyder Laura De Smet Ulrike Hendryckx Pauline Hernandez-Lucas Sam Van de Wiele Femke Verstuyft Shary Vermeulen

Het avontuur van Jacob van de Arteveldehogeschool is met deze eerste editie nog maar net begonnen. Elk jaar weer zullen er onderzoeken gepresenteerd worden die de wetenschap verrijken rond thema's die ons nauw aan het hart liggen. En uit de volgende lichting derdejaars zal weer een keur aan

31


STERK DIPLOMA STUDEREN IN GENT COACHING OP MAAT

bachelor

journalistiek l bedrijfsmanagement l international business management l

officemanagement l communicatiemanagement l grafische en digitale media l sociaal werk l pedagogie van het jonge kind l leraar kleuteronderwijs l leraar lager onderwijs l leraar secundair onderwijs l ergotherapie l logopedie en audiologie l podologie l verpleegkunde l vroedkunde l mondzorg l bachelor-na-bachelor creatieve therapie l onderwijs: buitengewoon onderwijs l onderwijs: schoolontwikkeling l onderwijs: zorgverbreding en remediĂŤrend leren l oncologie l postgraduaten en bijscholingen l hoger beroepsonderwijs (HBO5)

Check ook www.arteveldehogeschool.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.