3 minute read
Het suikerdiefje
’s Ochtends vroeg, voordat de zon opkomt, vliegt het suikerdiefje al rond. In Curaçao wordt hij ‘barika hel’ genoemd, letterlijk vertaald is dat ‘geelbuikje’ omdat hij een gele borst en buik heeft. Op Bonaire wordt hij juist
‘bachi pretu’ genoemd, ‘zwartjasje’ omdat hij een zwart jasje over zijn gele buik draagt.
Om zijn ogen heeft hij een wit streepje.
Het vogeltje zingt mooi. Zijn lied begint lang, eindigt kort. Tussendoor fluit hij. Wat een genot om naar zijn gezang te luisteren.
Als suikerdiefjes met elkaar praten, hoor je een schel geluid.
De ene in een papayaboom roept: ‘Tsjieriepiep, tsjieriep, tsjieptsjiep, Tsjieriepiep, tsjieriep, tsjieptsjiep.’
Je hoort dan een andere, op een bloeiende aloë: ‘Tsjieriepiep, tsjieriep, tsjieptsjiep.’
Zo voeren ze hele gesprekken.
De suikerdief geniet ervan om kunstjes uit te halen, terwijl hij het zoete vocht uit een bloem of vrucht opzuigt. Met zijn lange snaveltje boort hij een gaatje in de vrucht of onder in de bloem. Ondersteboven hangend likt hij met zijn tongetje het vocht eruit. Nectar, is een ander woord voor die suikerige vloeistof.
Dat moet je hem toegeven, hij weet wat lekker is.
Het mannetje wijst met zijn vleugels: ‘Daar zie ik een tuin.
Die staat vol met fruitbomen. Daar hangt een zuurzak, rijp, om aan te vallen.’
‘In de tuin van het huis daarnaast staan aloë’s. Ik zuig de zoete nectar van zijn gele bloempjes op,’ zegt de kleine suikerdief.
‘Heb je die bananenplant gezien? Met die trossen? Ga maar kijken,’ zegt de dikke suikerdief.
‘Ik moet mijn nestje afmaken. Ik heb een goed verborgen plekje gevonden. In de tuin van het groene huis, waar Soraida woont.
Achter in die tuin is een pilaar. Daarop ben ik mijn nestje begonnen.
Gisteren moest ik ermee stoppen. Omdat het regende en heel hard donderde en bliksemde.’
‘Is het een slaapnestje of een uitrustnestje?’ lacht de dikke suikerdief. Het mannetje antwoordt: ‘Allebei, uitrusten en slapen.
We moeten te lang vliegen om hier te komen.
In deze buurt staan veel fruitbomen: mango, banaan, papaja. En nog meer.’
‘We eten ook insecten: mieren, spinnen en vliegen,’ merkt de dikke suikerdief op. ‘Nou, ik ga naar mijn nest,’ tsjirpt het mannetje.
Als hij bij zijn nest komt, wacht hem een verrassing.
Er ligt al een suikerdievegge op twee eieren te broeden.
De eitjes zijn wit met bruine en rode stippen.
‘Zo, ik heb mijn kont nog niet gekeerd of jullie zitten in mijn nest.’
De lolsuikerdief reageert: ‘Is dit nest van jóu?
Ik dacht dat ie van niemand was. Toen ik het zag, was het onverzorgd, lag het overhoop.
Ik heb het afgewerkt met blaadjes, dunnen takjes, gras en een pluisje kapok. Zo kan mijn vriendin erin broeden.’
Het mannetje zegt: ‘Uh. Is niet erg, we zijn er om elkaar te helpen nietwaar.
Ik ga zoeken of er ergens anders nog een goede nestplek is.’
Hij vliegt weer naar de groep suikerdiefjes.
Ze praten over waar er voldoende lekkers te halen valt.
De dikke suikerdief zingt: ‘Op het balkon van Tiko heb ik een jampot gezien en een pot chocopasta en een suikerpotje. Hmm yum yum yum. Veel lekkers. Ik begin al te watertanden.’
‘Je moet uitkijken dat je niet nog dikker wordt. Moet je die buik zien.
Straks kun je niet meer vliegen,’ zegt het mannetje lachend.
‘We moeten zachtjes vliegen, zonder geluid te maken.
Als de mensen ons horen of zien dan verstoppen ze vlug al dat zoet.’
‘We moeten sluipen om dichterbij te komen,’ piept de kleine.
‘O, nee, ik niet, als ze aan tafel zitten, dan eet ik mee.
Ik kom aanvliegen, pik iets zoets mee en vlieg verder. Ze zijn me al gewend.
Soms zetten ze gewoon een schotel of kopje met suiker neer voor ons,’ bluft de dikke.
‘Pas op met suiker, te veel is slecht voor je,’ waarschuwt het mannetje.
Terwijl ze vliegen, kijken ze op het balkon van Tiko.
Er zit niemand aan de gedekte eettafel.
De dikke suikerdief zweeft voorzichtig.
Snel landt hij op de tafel en roept de anderen.
De dikke begint te snoepen van de chocoladepasta.
Het mannetje pikt van de jam. De kleine eet van de suiker.
Daar verschijnt Tiko.
Hij roept zijn broer Herbert.
‘Kijk eens hoeveel suikerdiefjes hier snoepen.
Het is voor het eerst dat ik ze van zo dichtbij zie.
Als er ergens iets zoets te vinden is, komen ze aanvliegen om ervan te smikkelen.
Daarom worden ze ook gauwdiefjes genoemd.’
Nu de vogeltjes Tiko en Herbert in de gaten hebben, beginnen ze buitelingen te maken.
De dikke hangt ondersteboven en fluit.
‘Tsjip tsiep tsjiep, tsjiepie tsjiep tsjiep.’
Het mannetje en de kleine zingen in koor.
Herbert filmt het met zijn telefoon.