Sentence Construction 1 English subject
verbs
indirect object
direct object
The girl
goes
I
will tell
you
the story
subject
verb
indirect object
direct object
Het meisje
place
manner
time
home
by train
tonight
at school
quickly
tomorrow.
Dutch time
manner
place
gaat
vanavond
met de trein
naar huis.
The girl
is going goes
tonight
by train
home
Ik
vertel
jou
het verhaal
morgen
snel
op school
I
will tell
you
the story
tomorrow
quickly
at school.
Sentence Construction Negation Nee, ik drink niet. No, I don’t drink. 1. No is usually at the END of sentence Ik
drink
niet.
2. Before preposition Ik
drink
niet
in Amsterdam.
subject
verbs
no
place
3. Before adjective Ik
drink
Niet
veel.
subject
verbs
no
adjective
4. Before location: binnen, buiten, beneden, boven, thuis Ik
drink
niet
Thuis
subject
verbs
no
place / location
Sentence Construction Negation Nee, ik drink niet. No, I don’t drink.
Ik drink geen bier. I don’t drink beer.
1. No is usually at the END of sentence Ik
drink
niet.
2. Before preposition Ik
drink
niet
in Amsterdam.
subject
verbs
no
place
3. Before adjective Ik
drink
Niet
veel.
subject
verbs
no
adjective
4. Before location: binnen, buiten, beneden, boven, thuis Ik
drink
niet
Thuis
subject
verbs
no
place / location
Sentence Construction Negation Ik drink geen bier. I don’t drink beer. 1. Geen: replaces indefinite article Ik
heb
geen
pen. Indefinite article: not counted, no ‘a’
2. Geen: things that cannot be counted Ik
drink
geen
bier.
subject
verbs
no
Non-countable items: water, bier, wijn
Subclause with conjunction Ik
drink
geen
subject
verbs
no
bier
omdat
hij
weggaat.
Conjunction
subject
verb
Subclause
Mijn broer
zegt
dat
hij
geen
auto
koopt.
subject
verbs
Conjunction
Sub-ject
no
subject
verb
Subclause Conjunctions die
dat
omdat
wanneer
toen
Those, that
that
because
when
when
Zijn + aan + het + infinitive “doing at the moment” Zij
zijn
subject
Conjugated verb
aan
het
spelen. Full verb
“doing at the moment” Ik
ben
subject
Conjugated verb
aan
het
drinken. Full verb
Om + te + infinitive Om te + full verb 1. To express a purpose Zij
gaan
naar het park
subject
Conjugated verb
location
om
te
spelen. Full verb
Om te + full verb 2. To describe a function of a preceding noun Hij
brengt
een tas
om
boeken
te
He
Brings Is going to bring
a bag
to
carry books with
dragen.