Lesson 2 Sport

Page 1

Beetje Nederlands

Lesson 2

Sport

15-05-2014

2.1 Numbers Fenoulehet, J. (2003), ‘n .. Hebben’, Hugo Dutch in Three Months, Dorling Kindersley Limited

2.2 Action Verbs Verb ik jij hij/zij/het U Wij Jullie Zij Order Verb ik jij hij/zij/het U Wij Jullie Zij Order

Mikken to aim Gooien to throw Raken to hit

Zitten to sit

Staan to stand

mik

gooi

raak

mis

scoor

zit

sta

mikt

gooit

raakt

mist

scoort

zit

staat

mikken

gooien

raken

missen

scoren

zitten

staan

Mik!

Gooi!

Raak!

Mis!

Score!

Zit!

Sta!

Rennen to run

Lopen to walk

Passen to pass Voetballen to play soccer pas voetbal

Aannemen to receive neem .. aan

Schieten to kick schiet

Vangen to catch

ren

loop

rent

loopt

past

voetbalt

neemt … aan

schiet

vangt

rennen

lopen

passen

voetballen

nemen … aan

schieten

vangen

Ren!

Loop!

Pas!

Voetbal!

Neem … aan!

Schiet!

Vang!

2.4 Gezegde Saying

2.3. Other words bal Ik sta vrij Ik loop vrij Hier Daar Goal Doelpunt

Missen to miss Scoren to score

ball I'm free (unblocked) I'm free (unblocked) Here There Goal Goal / score (point)

Elk nadeel heb z'n voordeel De bal is rond

Every disadvantage has its advantages The ball is round [Anything can still happen in the game]

vang


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.