Beetje Nederlands
Les 6
Basic Rules Base 2nd/3rd person singular Plural
VERBS & CONJUGATION
─en ─t full verb
2nd person in question form 1 Regular Basic rules
bestellen drinken kijken krijgen lusten missen mikken moeten passen proosten rennen ruiken schieten vangen vinden voelen voetballen willen worden zeggen Zitten
─
2 Vowel-base
to order doen to drink gooien to look zien to get to crave to miss to aim must to pass to toast (cheers) to run to smell to shoot to catch to find, to to feel to play football to want to become to say to sit
to do to throw to see
lopen loop loopt lopen
page 1
jij loopt (2nd person) hij loopt (3rd person singular) jullie lopen (jullie=plural you) wij lopen zij lopen
same as 1st person singular
jij loopt
Loop jij?
3 4 Vowel-consonant-vowel Two vowels Base extra vowel Base ─last vowel ─en ─last consonant
5 Two-part Follow rules 1st word Put non-verb part behind
6 Specials Commit to memory
betalen eten heten horen lopen maken praten raken serveren scoren spreken weten vragen
aannemen houden van lief vinden lief hebben uitgaan verliefd zijn
hebben komen mogen kunnen proeven zijn zouden zullen
to pay gaan to eat staan to be named to hear to walk to make, to do (create) to talk to hit to serve to score to speak to know to ask
to go to stand
to accept to love to like, to love to love to go out to be in love
to have to come to like can to taste to be would shall
Beetje Nederlands
Les 6
1 Regular Basic rules
2 Vowel-base
drinken
to drink
Base of the verb / Command drink! drink! 1st person singular ik drink I drink 2nd person singular jij drinkt you drink u drinkt you drink (polite) 3rd person singular hij drinkt he drinks zij drinkt she drinks het drinkt it drinks 1st person plural wij drinken we drink 2nd person plural jullie drinken you drink 3rd person plural zij drinken they drink Question form Drink ik? Do I drink? Drink jij? Do you drink? Drinkt u Do you drink? Drinkt hij? Does he drink? Drinkt zij? Does she drink? Does it drink? Drinkt het? Drinken wij? Do we drink? Drinken jullie? Do you drink? Drinken zij? Do they drink?
doen
VERBS & CONJUGATION
to do
3 Vowel-consonant-vowel Base extra vowel ─en lopen to walk
page 2 4 Two vowels Base ─last vowel ─last consonant gaan to go
5 Two-part Follow rules 1st word Put non-verb part behind
6 Specials Commit to memory
lief hebben
to love
kunnen
can
doe!
do
loop!
walk!
ga!
go
heb lief!
love
kan
can
ik doe
I do
ik loop
I walk
ik ga
I go
Ik heb * lief
I love
ik kan
I can
jij doet u doet
you do you do (polite)
jij loopt u loopt
you walk you walk (polite)
jij gaat u gaat
you go you go (polite)
jij heb * lief u heeft * lief
you love you love (polite)
jij kunt u kunt
you can you can (polite)
hij doet zij doet het doet
he does she does it does
hij loopt zij loopt het loopt
he walks she walks it walks
hij gaat zij gaat het gaat
he goes she goes it goes
hij heeft * lief zij heeft * lief het heeft * lief
he loves she loves it loves
hij kan zij kan het kan
he can she can it can
wij doen
we do
wij lopen
we walk
wij gaan
we go
wij hebben * lief
we love
wij kunnen
we can
jullie doen you do
jullie lopen
you walk
jullie gaan you go
jullie hebben * lief you love
jullie kunnen
you can
zij doen
zij lopen
they walk
zij gaan
zij hebben * lief * object pronoun
zij kunnen
they can
they do
Doe ik? Do I? Doe jij? Do you? Doet u? Do you? Doet hij? Does he? Doet zij? Does she? Doet het? Does it? Doen wij? Do we? Doen jullie?Do you? Doen zij? Do they?
Loop ik? Loop jij? Loopt u? Loopt hij? Loopt zij Loopt het? Lopen wij? Lopen jullie? Lopen zij?
they go
Ga ik? Ga jij? Gaat u? Gaat hij? Gaat zij? Gaat het? Gaan wij? Gaan jullie? Gaan zij?
Heb ik * lief? Heb jij * lief? Heeft u * lief? Heeft hij * lief? Heeft zij * lief? Heeft het * lief? Hebben wij * lief Hebben jullie * lief Hebben zij * lief
they love
Kan ik? Kan jij? Kunt u? Kan hij? Kan zij? Kan het? Kunnen wij? Kunnen jullie? Kunnen zij?