Beetje Nederlands 17 juli 2014 8.4 Verbs betalen betaal ik betaal jij betaalt u betaalt hij betaalt zij betaalt het betaalt wij betalen jullie betalen zij betalen
to pay pay I pay you pay you pay (polite) he pays she pays it pays we pay you pay (plural) they pay
uitgaan ga uit ik ga uit jij gaat uit u gaat uit hij gaat uit zij gaat uit het gaat uit wij gaan uit jullie gaan uit zij gaan uit
to go out go out I go out you go out you go out he goes out she goes out it goes out we go out you go out they go out
bestellen bestel ik bestel jij bestelt u bestelt hij bestelt zij bestelt het bestelt wij bestellen jullie bestellen zij bestellen
to order (food/drink) order I order you order you order (polite) he orders she orders it orders we order you order (plural) they order
serveren to serve (drinks/food) serveer serve ik serveer I serve jij serveert you serve u serveert you serve hij serveert he serves zij serveert she serves het serveertit serves wij serveertwe serve jullie serveren you serve (plural) zij serverenthey serve
drinken drink ik drink jij drinkt u drinkt hij drinkt zij drinkt het drinkt wij drinken jullie drinken zij drinken
to drink drink I drink you drink you drink (polite) he drinks she drinks it drinks we drink you drink (plural) they drink
eten eet ik eet jij eet u eet hij eet zij eet het eet wij eten jullie eten zij eten
to eat eat I eat you eat you eat (polite) he eats she eats it eats we eat you eat (plural) they eat
vragen vraag ik vraag jij vraagt u vraagt hij vraagt zij vraagt het vraagt wij vragen jullie vragen zij vragen
to ask ask I ask you ask you ask (polite) he asks she asks it asks we ask you ask (plural) they ask
nemen to take neem take ik neem I take jij neem you take u neemt you take (polite) hij neemt he takes zij neemt she takes het neemt it takes wij nemen we take jullie nemenyou take (plural) zij nemen they take