4 minute read
Hermina Hoogewijs
Uit het leven van Grootjuffrouw Hermina Hoogewijs
Tijdens de officiële inhuldiging van de begijnenbeelden kregen de beelden ook hun naam toebedeeld, namelijk Aleidis en Hermina
Advertisement
Over het “wel en wee” onder het bestuur van Aleidis als eerste Grootmeesteres van 1270 tot 1281 moeten we beroep doen op onze verbeelding, gebaseerd op geschiedkundige verhalen.
In het archief van de Nieuwsbrief van het Begijnhof - maart 2002- kwam ik wel meer te weten over grootjuffer Hermina Hogewijs en het leven aan het hof.
De redactie van de nieuwsbrief was toen in handen van Sonja Vanoutryve en zij ging in maart 2002 op bezoek bij de laatste grootjuffer van het begijnhof. Aan Sonja vertelde zij toen gemoedelijk haar levensverhaal en graag licht ik daar enkele passages uit.
“Als een schuchter jong meisje, helemaal in het wit gekleed en vergezeld van mijn ouders werd ik in 1938 naar het begijnhof begeleid en voorgesteld aan de toenmalige grootjuffer. Het liefst was ik naar een slotklooster geweest maar moeder vond het beter dat ik begijntje werd. “Zo zou ik later nog voor haar kunnen zorgen” had ze gezegd. En zo gebeurde en daar heb ik geen spijt van gehad. In tegenstelling tot mijn zuster Rebecca die wel in het klooster ging, kon ik zowel bij mijn vader en mijn moeder zijn tijdens hun laatste levensdagen. Mijn zus Rebecca kreeg maar 24 uur toelating van haar gemeenschap om op het laatst bij moeder te zijn en zij mocht zelfs niet naar haar begrafenis komen. Ik kon een paar weken bij moeder zijn en daar ben ik heel dankbaar voor. Na mijn novice-tijd legde ik de twee geloften af: die van gehoorzaamheid en zuiverheid. Niet van armoede want in tegenstelling tot kloosterzusters mochten begijntjes hun eventueel bezit houden. Wel moesten we voor onszelf instaan en dus moest gewerkt worden om brood op de plank te brengen. In ons Convent Huis van de Heilige Familie waren we toen met achttien en de overste, begijn Alice Baert, gaf me onmiddellijk iets om handen: borduren zou ik doen. De overste had contact met rijke mensen die haar gevraagd hadden om initialen op lakens en gordijnen te borduren. En ik deed niet liever. Reeds als jong meisje in ons gezin van negen kinderen had ik vooral met naald en draad gewerkt. Nog later heb ik honderden epauletten van de West-Vlaamse politie geborduurd en ik verdiende er goed mee. Maar niet elk begijntje kon zo goed aan de kost komen. Ik herinner me nog goed “maseurke” Wouter die kolen ging scheppen voor mensen die haar daarvoor betaalden. Altijd zwart was ze met haar wit kapje en witte kousen.
Het kon ook dat begijntjes elkaar financieel bijstonden. Elke begijn moest 4 weken porteresse (portierster) zijn en 4 weken in de keuken werken. Soms gebeurde het dat ik mijn keukendeel liet doen door een andere begijn en haar daarvoor betaalde. Alleen ‘s middags aten de begijntjes samen aan een grote tafel. ’s Morgens en ’s avonds zat iedereen aan zijn eigen schapraai. In die schapraai met uitschuifbaar tafelblad, had iedereen zijn eigen bezittingen en at iedereen wat zij zelf wilden. Doordat je achter de open deur van je schapraai zat kon niemand zien wat je op je boterham smeerde. In tegenstelling tot de vorige eeuwen, toen er nog heel rijke begijnen naast armere leefden, waren er nog maar weinig verschillen in de twintigste eeuw. Toch herinnert zuster Hermina zich nog goed dat “de maseurkes” uit het Bloemenconvent eerder uit de burgerij kwamen. De eetserviezen waren verschillend volgens de conventen en die in het Bloemenconvent waren wel heel mooi! Nog volgens Hermina was er eigenlijk niet zoveel contact tussen de bewoonsters van de verschillende huizen. Natuurlijk waren we alle dagen samen in de mis en dan waren er nog de vele feesten. Die van de intreden wanneer een nieuweling een gewoon zwart kleed kreeg. Of wanneer men geprofest werd, dan kreeg je een lang blauw kleed met sleep en die ingewikkelde witte kap. Op 15 augustus, de feestdag van O.L.Vr. Hemelvaart, was er steeds een processie. Met onze sleep gingen we het hele Begijnhof rond. Je kan je voorstellen hoe smerig we nadien waren. De volgende dagen werd er gewassen en gebleekt op de bleekweide. Vaak wassen gebeurde immers niet, slechts tweemaal per jaar. Juist daarom moesten wij heel veel ondergoed hebben. Na 33 jaar vroeg Grootjuffrouw Boterdaele mij of ik wou komen helpen in het Sint Antonius convent waar ouden van dagen verzorgd werden. Ik heb er zeker een week lopen wenen, zegt Hermina. Niet omdat ik het niet graag deed maar omdat ik zo graag in het Convent Huis van de Heilige Familie was”. Met de jaren zag Hermina Hoogewijs haar geliefde Begijnhof steeds stiller worden. De begijntjes en de oudere dames die in de huisjes woonden, stierven en niemand nam hun plaats in. Met het overlijden van Hermina in 2005 kwam hier een einde aan 800 jaar begijnenleven en werd het geschiedenis. Sonja noteerde haar verhaal en van het vervolg maken wij hier als bewoners deel uit.