Ons Begijnhof
Uit het leven van Grootjuffrouw Hermina Hoogewijs Tijdens de officiële inhuldiging van de begijnenbeelden kregen de beelden ook hun naam toebedeeld, namelijk Aleidis en Hermina Over het “wel en wee” onder het bestuur van Aleidis als eerste Grootmeesteres van 1270 tot 1281 moeten we beroep doen op onze verbeelding, gebaseerd op geschiedkundige verhalen. In het archief van de Nieuwsbrief van het Begijnhof - maart 2002- kwam ik wel meer te weten over grootjuffer Hermina Hogewijs en het leven aan het hof. De redactie van de nieuwsbrief was toen in handen van Sonja Vanoutryve en zij ging in maart 2002 op bezoek bij de laatste grootjuffer van het begijnhof. Aan Sonja vertelde zij toen gemoedelijk haar levensverhaal en graag licht ik daar enkele passages uit.
Tekst: Andrea
“Als een schuchter jong meisje, helemaal in het wit gekleed en vergezeld van mijn ouders werd ik in 1938 naar het begijnhof begeleid
6
en voorgesteld aan de toenmalige grootjuffer. Het liefst was ik naar een slotklooster geweest maar moeder vond het beter dat ik begijntje werd. “Zo zou ik later nog voor haar kunnen zorgen” had ze gezegd. En zo gebeurde en daar heb ik geen spijt van gehad. In tegenstelling tot mijn zuster Rebecca die wel in het klooster ging, kon ik zowel bij mijn vader en mijn moeder zijn tijdens hun laatste levensdagen. Mijn zus Rebecca kreeg maar 24 uur toelating van haar gemeenschap om op het laatst bij moeder te zijn en zij mocht zelfs niet naar haar begrafenis komen. Ik kon een paar weken bij moeder zijn en daar ben ik heel dankbaar voor. Na mijn novice-tijd legde ik de twee geloften af: die van gehoorzaamheid en zuiverheid. Niet van armoede want in tegenstelling tot kloosterzusters mochten begijntjes hun eventueel bezit houden. Wel moesten we voor onszelf instaan en
dus moest gewerkt worden om brood op de plank te brengen. In ons Convent Huis van de Heilige Familie waren we toen met achttien en de overste, begijn Alice Baert, gaf me onmiddellijk iets om handen: borduren zou ik doen. De overste had contact met rijke mensen die haar gevraagd hadden om initialen op lakens en gordijnen te borduren. En ik deed niet liever. Reeds als jong meisje in ons gezin van negen kinderen had ik vooral met naald en draad gewerkt. Nog later heb ik honderden epauletten van de West-Vlaamse politie geborduurd en ik verdiende er goed mee. Maar niet elk begijntje kon zo goed aan de kost komen. Ik herinner me nog goed “maseurke” Wouter die kolen ging scheppen voor mensen die haar daarvoor betaalden. Altijd zwart was ze met haar wit kapje en witte kousen.