Endre Timรกr & Vanessa Rutgers
Inhoud
Cover: Zijaanzicht van ‘La Ribaute’, een 35 hectare groot terrein bij Barjac in Frankrijk. De wereldvermaarde kunstenaar Anselm Kiefer woonde en werkte hier tussen 1993 en 2000. Tussen de ruïnes van een oude zijdefabriek bouwde hij hier aan een mysterieus labyrint van torens, grotten, tunnels en bouwsels. Dit tot groot verdriet van de boeren in de omgeving.
4
1. Waarom dit essay
8
2. Een kleine geschiedenis
12
3. Crisis en transformatie
16
4. Organische ontwikkeling
18
RI-Oost terrein: ‘gewoon’ met een twist
20
Oostpunt: kunstfestivals
21
Baaibuurt West: ‘once upon a time in the west’
22
Baaibuurt Oost: toegangspoort en campus
23
Sluisbuurt: grootste testlocatie voor organische ontwikkeling
30
5. Slot
31
Fotoverantwoording
32
Colofon
Het Zeeburgereiland gezien vanaf de noordkant
De ontwikkeling van het Zeeburgereiland is als gevolg van de economische recessie grotendeels stilgevallen. Maar terwijl overal terreinen braak liggen, lijkt zich ondertussen een fluwelen revolutie te voltrekken in de wereld van de stedenbouw. De naoorlogse massabouw loopt ten einde en maakt schoorvoetend plaats voor kleinschalige, organische ontwikkelstrategieÍn. Van die revolutie kan het Zeeburgereiland straks volop profiteren: niet alleen door hem af te wachten, maar juist door hem in gang te zetten‌
dit essay? Deze silo’s staan hier nog eenzaam op het RI-Oost terrein. De historische bouwwerken lenen zich voor tal van nieuwe, bijzondere bestemmingen.
Het is de lente van 2012. De wereld zit in een financiĂŤle crisis en sommige Europese landen balanceerden op de rand van het bankroet. In ons eigen land gaat het niet veel beter. Dat leidde er ondermeer toe dat de markt voor woningen en kantoren is gestagneerd. Ook in Amsterdam is de situatie al een paar jaar niet rooskleurig. Plannen voor nieuwbouw en herstructurering zijn ingekrompen, uitgesteld of helemaal geschrapt. Dat had ook voor het Zeeburgereiland grote gevolgen.
4
Opnieuw uitvinden Als gevolg van deze ontwikkelingen is de sfeer op de gemeentelijke burelen over het algemeen gelaten en berustend, maar soms ook negatiever dan dat. De opdrachtgevers van dit boekje zijn daar niet immuun voor, maar vonden dat het tijd was om met een positief tegengeluid te komen. Dat doen we voor hen aan de hand van het Zeeburgereiland, een gebied dat we de afgelopen periode met andere ogen zijn gaan bekijken.
achter de strekking van het verhaal, maar in de details hoeft dat niet altijd het geval te zijn.
van ontwikkelen. In het laatste deel van het essay werpen we een blik in toekomst van het Zeeburgereiland, met vrijblijvende sfeertekeningen van een organische ontwikkeling.
Voor de totstandkoming van dit essay zijn we bijzondere dank verschuldigd aan de inbreng van Igor Roovers en Marice de Lange, beiden managers van het gemeentelijk Projectmanagementbureau. Ook maakten we dankbaar gebruik van de studie ‘Plan van Aanpak Sluisbuurt’ van adviesbureau RBOI (2010), de ARCAM expositie over tijdelijk ruimtegebruik uit 2010, en tot slot het bidbook 'Van eindbeeld naar startbeeld' van de architecten Tom Bergevoet en Maarten van Tuijl (temp.architecture. urbanism).
Status en referenties Dit boekje is met zorg samengesteld, maar het heeft geen enkele ambtelijke of bestuurlijke status. Wij hopen dat het inspireert en de lezer met andere
Toen de bouwplannen voor het Zeeburgereiland in 2010 grotendeels werden geschrapt was er aanvankelijk teleurstelling alom. Inmiddels is de stemming een stuk beter, want afgelopen tijd begon zich een interessante kentering af te tekenen in het denken over stedenbouwkundige ontwikkeling. Mensen lijken een beetje uitgekeken op de manier waarop we in ons land hele buurten, wijken en Vinex-locaties uit de grond hebben gestampt. Wat daarvoor in de plaats moet komen is nog wat onduidelijk, maar het lijkt erop dat vergeten principes van organische groei opnieuw worden ontdekt en vertaald naar de 21e eeuw. De huidige bouwcrisis verschaft ons tijd om daar over na te denken en ermee te experimenteren. De hoofdboodschap van dit essay is dat het Zeeburgereiland daarvoor het ideale oefenterrein is; hier kan de Amsterdamse stedenbouw zichzelf opnieuw uitvinden. In dit boekje presenteren we eerst een stukje geschiedenis van het Zeeburgereiland. Daarna geven we onze interpretatie van de huidige bouwcrisis en de mogelijk transformatie naar een nieuwe manier
ogen naar het Zeeburgereiland laat kijken. Projectbureau IJburg staat als opdrachtgever in grote lijnen
5
OOSTPUNT RI-OOST TERREIN
BAAIBUURT OOST
BAAIBUURT WEST De westelijke kant van het Zeeburgereilan d
SLUISBUURT
7
Sail Amsterdam
2. Een
In de Gouden Eeuw hadden VOC schepen uit Indië al problemen om Amsterdam te bereiken. De diepstekende koopvaarders liepen vast op de ondiepten in het Buiten-IJ en moesten voor Pampus liggen wachten tot scheepskamelen ze over de zandbanken heen tilden. De verzanding werd op een gegeven moment zo problematisch dat grote schepen niet meer in Amsterdam konden aanmeren. Pas in 1865 begonnen de graafwerkzaamheden voor het Noordzeekanaal. Als gevolg van de nieuwe route naar zee werd het IJ ingepolderd en de oostelijke route naar de Zuiderzee afgesloten door een dijk. De Oranjesluizen zorgden ervoor dat er in die richting wel scheepvaartverkeer mogelijk bleef. Om de vaarroute tegen dichtslibben te behoeden werd in 1890 een lange strekdam aangelegd, vanaf de sluizen tot bij het Vuurtoreneiland. Vier jaar later werd er ook zuidelijk een strekdam aangelegd. Door al deze dijken was nu een driehoekig stuk binnenwater gecreëerd, dat tot 1920 als baggerdepot heeft gediend en waaruit het Zeeburgereiland is ontstaan.
Oostindie ̈ vaarder in een scheepskameel op het IJ
8
Militaire basis watervliegtuigen Het eiland krijgt daarna eerst een bestemming als oefenterrein voor het legergarnizoen Amsterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het eiland bezet door de Luftwaffe. Zij bouwden er de watervliegtuigbasis Fliegerhorst Schellingwoude, compleet met hellingbaan, bunkers en luchtafweergeschut. Na de oorlog deed het eiland voor de landmacht nog even dienst als Kamp Zeeburg, maar op een gegeven moment was het vooral een braakliggende ruigte buiten de stad. Stadsrand bedrijven Het Zeeburgereiland werd in 1957 met de stad verbonden door de aanleg van de Amsterdamse Brug en de Schellingwouderbrug. In 1990 kwam de ring A10 over de Oostpunt heen te liggen, gevolgd door de aanleg van de Piet Heintunnel (1997) uit het Oostelijk Havengebied en de Enne端s Heermabrug (2001) naar IJburg. Door al deze infrastructuur is het eiland nu uitstekend bereikbaar, maar het wordt er tegelijk ook door gedomineerd. Zeeburgereiland was lange tijd een ideale plek voor stadsrandbedrijven die veel (milieu-)ruimte innamen, maar ook nuttig waren voor de stad, zoals een betoncentrale, een afvalverwerkend bedrijf en de rioolwaterzuivering Oost (RWZI-Oost). Daarnaast bleven wat vergeten plekken over waar niks mee gebeurde, vooral rond de Baaibuurt. Daar vestigden zich allerlei woonwagens, keten, woonboten en andere bouwsels: niet altijd legaal, maar in de loop der jaren allemaal gedoogd.
watervliegtuigbasis Schellingwoude
Plannen en bestuurlijke status 1994: Nota van Uitgangspunten voor 1.800 woningen (plan verdween daarna van het toneel) 2003: Ontwikkelingsvisie voor het Zeeburgereiland 2005: Ontwikkelingsplan voor het Zeeburgereiland 2007: Stedenbouwkundig Plan RI-Oost terrein 2009: Bestemmingsplan RI-Oost terrein 2010: Deelplannen Zeeburgereiland gaan in de ijskast tot 2020 (RI-Oost mag door) 2012: Gemeente wil experimenteren met tijdelijke functies in Sluisbuurt
9
Ontwikkelpogingen Al vanaf de jaren ’90 maakt de gemeente plannen voor herontwikkeling van het Zeeburgereiland. Vooral de RIWZI-Oost bleek een obstakel voor woningbouw, totdat deze in 2006 naar het westelijk havengebied verhuisde. Ook de andere bedrijven werden uitgeplaatst, maar desondanks bleef herontwikkeling lastig. Stedenbouwkundige visies, plannen en haalbaarheidsstudies beten hun tanden stuk aan het gebied. Het is dan ook geen gemakkelijke bouwlocatie. Het drassige poldereiland wordt omgeven en doorsneden door zware infrastructuur waar je meer last van hebt dan profijt. Het ligt op een steenworp afstand van het centrum van Amsterdam, maar het water ertussen zorgt voor een praktische en psychologische scheiding. En tot slot stond het eiland lang te boek als slechts een ‘stepping stone’ en doorgangsgebied naar IJburg, waardoor de bijzondere eigen kwaliteit van het eiland onvoldoende over het voetlicht kwam.
Woonboten aan de rand van Baaibuurt West
10
Veel ligt van te voren vast... (impressie waterkeringen)
Crisis biedt ook kansen Toen in 2005 een nieuw ‘Ontwikkelingsplan voor het Zeeburgereiland’ verscheen, leek het tij te keren. Er werd zelfs al gewerkt aan stedenbouwkundige deelplannen, totdat de kredietcrisis wereldwijd om zich heen sloeg. De markt voor woning- en kantoren-
bedrijvenstrook naast de A10). De kater was aanvankelijk groot, maar zoals we straks laten zien creëert deze crisis ook ruimte voor een onconventionele benadering en nieuwe ideeën.
bouw begon hevig te stagneren. In 2010 besloot de gemeenteraad om een aantal bouwplannen in Amsterdam langdurig uit te stellen, waaronder de bouwplannen voor het Zeeburgereiland (tot 2020 is er alleen groen licht voor het RI-Oost terrein en de
11
3. Crisis
Uitrollen van een traditioneel stedenbouwkundig plan
De ‘traditionele’ manier van ontwikkelen Het Zeeburgereiland ontwikkelden we aanvankelijk volgens een methode die vooral na de Tweede Wereldoorlog gangbaar werd. Kenmerkend voor die methode is dat er efficiënt naar een vooraf vastgelegd eindbeeld wordt toegewerkt. De efficiency wordt bereikt door het plan door een kleine groep professionals te laten maken, en door een kleine groep ontwikkelaars en woningcorporaties te laten bouwen, waardoor het plan als het ware in één vloeiende beweging kan worden uitgerold. Goede voorbeelden daarvan zijn de wederopbouwwijken uit de jaren ’50 en de Vinex-wijken uit de jaren ’90. Deze ontwikkelmethode was erg succesvol, vooral omdat er een hoge bouwproductie mee kon worden behaald. Ook het Amsterdamse systeem van stedenbouwkundige planvorming werkt volgens het doelmodel. We kennen allemaal de resultaten van deze aanpak, zoals Nieuwendam-Noord, Molenwijk en de Banne, de Bijlmermeer en Nieuw-West, de IJ-oevers en IJburg, grote stadsvernieuwingsprojecten uit de jaren ’80 en misschien mogen we er zelfs de Berlagebuurten onder scharen.1
1)
intro is deels een vrij citaat uit de studie 'Van Eindbeeld naar startbeeld' (temp.architecture.urbanism)
12
Stedenbouw volgens een eindbeeld Bij deze aanpak ligt alles reeds vast voordat de eerste schop in de grond gaat: het stedenbouwkundig ontwerp, het programma en de doelgroepen, de typologie van bebouwing, architectonische eisen en wensen, planning, kosten en opbrengsten. Als zich geen ongeplande complicaties voordoen kan het plan in één keer worden gerealiseerd, inclusief de school en supermarkt, een Etos en Blokker, bomen en parkeerhavens, straatmeubilair en tramhalte. Daarna is het plan af, het eindbeeld gerealiseerd. Deze aanpak heeft zeker voordelen. Als de omstandigheden meewerken kan er snel en efficiënt worden gebouwd. Daarom was deze methode ook zo geschikt voor de wederopbouw van het naoorlogse Nederland. Bijkomend voordeel is dat de overheid een stevige greep houdt op het realiseren van maatschappelijke doelen, zoals sociale woningbouw, milieumaatregelen en maatschappelijk vastgoed. Maar er kleven ook nadelen aan. Volgens critici leidt het grootschalig uitrollen van een eindbeeld vaak tot steriele, eenvormige en overgeorganiseerde wijken. Daarnaast zetten doelmodellen nogal eens in op één marketing concept waarover men aanvankelijk enthousiast is. Mocht dat later tegenvallen, dan laat het model geen wezenlijke koerswijzigingen meer toe. Een ander probleem is financieel van aard. Om een groots en meeslepend doelmodel uit te kunnen voeren moeten enorme voorinvesteringen worden gedaan in het bouwrijp maken (of aankopen) van land, wegen en sporen, tunnels, kades en bruggen. Dat maakt een plan bij voorbaat afhankelijk van
rijksbijdragen of marktpartijen die bereid zijn forse prijzen voor bouwkavels te betalen. Laatste punt van kritiek is de gebrekkige aansluiting met individuele bewoners en gebruikers. Hoewel ontwikkelaars zeggen de markt te kennen, en gemeenten draagvlak belangrijk vinden, biedt grootschalige eindbeeldontwikkeling niet veel ruimte voor individuele wensen en bijdragen. In een interessant artikel 2 uit 2008 legt stedenbouwkundige Joost van den Hoek uit waarom: “Veel vastgoedontwikkelaars draaien hun rendementen op substantiële hoeveelheden seriematige woningbouw. Architectenbureaus hebben liever een paar grote opdrachten dan een heleboel kleintjes. De overheid zit niet te wachten op een systeemverandering waardoor opeens met een zwerm individuen moet worden gesproken in plaats van enkele institutionele partijen.”
Een nieuwe manier van ontwikkelen... (Roombeek)
2)
‘Naar een gebiedsontwikkeling zonder projectontwikkeling?’ door Joost van den Hoek in Archined.nl. Van den Hoek was hoofdontwerper van Roombeek bij de Architecten Cie. en werkzaam bij INBO te Amsterdam.
13
Historisch perspectief Een wijk ontwikkelen door een van bovenaf dichtgetimmerd eindbeeld uit te rollen wordt steeds vaker bestempeld als ‘old school’, een achterhaald 20e eeuws fenomeen. Het moet gezegd, in de eeuwen daarvoor ontwikkelden dorpen en steden zich inderdaad op meer organische wijze, en met minstens zoveel succes. Het is aardig om daar heel even bij stil te staan, want we komen daar later op terug. Voor veel mensen staat organische ontwikkeling gelijk aan een soort spontane wildgroei zonder structuur. Dat is mogelijk, maar de Amsterdamse grachtengordel laat zien dat het ook anders kan. De gordel maakte door de eeuwen heen een organische groei door, met een bonte mix van particulieren, organisaties en bedrijven die zelf op hun kavel lieten bouwen. Toch werd het geen chaos. De stad zorgde voor een dwingende hoofdstructuur van grachten, kades en straten, waarbinnen een hoop vrijheid bestond om kavel voor kavel te ontwikkelen. In moderne bewoordingen: een top-down structuur met een bottom-up invulling. Dat zien we ook terug in de 19e eeuwse wijken, en zelfs nog een beetje in de Berlage buurten. Deze in meer of minder mate ‘organisch’ ontwikkelde wijken behoren tot de meest geliefde plekken in de stad. Blijkbaar deden ze in die tijd toch iets goed. Het is uiteraard niet de bedoeling om domweg terug te gaan naar het verleden. Maar na de massabouw van de 20e eeuw lijkt het noodzakelijk geworden om stedelijke ontwikkeling opnieuw uit te vinden. Het verleden kan daarbij wel degelijk een inspiratiebron zijn.
Dit schilderij ‘De bocht van de Herengracht’ (Gerrit Berckheyde, 1671-’72) laat zien dat de Amsterdamse grachtengordel ook organisch is ontstaan. De Herengracht (hier nog zonder bomen) werd niet in één keer volgebouwd. Sommige kavels werden pas later ontwikkeld.
14
Huidige bouwcrisis niet zomaar een dip De ontwikkelmachine van de 20e eeuw liep uiteindelijk vast op de huidige economische crisis. Die crisis is volgens velen fundamenteler van aard dan een tijdelijke vraaguitval of financieringsprobleem. Igor Roovers, voormalig projectdirecteur IJburg en Zeeburgereiland, denkt daarom dat we daarna de draad niet gewoon weer op zullen pakken: “Ons ontwikkelingsdenken was eigenlijk nog van de ouderwetse soort, gestoeld op de gedachte dat alles van bovenaf maakbaar is: bouwen in hoge dichtheden op ondergrondse garages, alles voorkauwen en dichttimmeren, afspraken maken met een paar grote ontwikkelcombinaties. Maar inmiddels is de omgeving snel aan het veranderen. De financiële wereld staat op zijn kop, mensen willen anders wonen en werken. We moeten toe naar een andere manier van ontwikkelen, waarbij nieuwe spelregels gelden.” Roovers wordt daarin gesteund door de analyse van andere critici. Zij wijzen hoofdzakelijk op vier factoren die het onmogelijk maken om op oude voet verder te gaan:
• Steeds grotere groepen mensen (bewoners, gebruikers, ondernemers) willen iets anders dan het standaard aanbod van woningen, bedrijfsruimten en stedenbouwkundige setting; •
De rol van traditionele projectontwikkelaars gaat in de toekomst veranderen. Zij missen de boot als het gaat om inspelen op individuele wensen van kopers en ondernemers. Daarmee zouden ze trouwens ook niet de rendementen halen die nodig zijn voor hun aandeelhouders. Bovendien vinden ze steeds
Tussentijd’ brengt architect Iris Schutten 3 dat ongeveer zo onder woorden: “De econoom Kondratieff liet zien dat crises volgen op maatschappelijke omwentelingen zoals de industriële revolutie, de introductie van stoommachines en spoorwegen, het tijdperk van olie en auto, en het informatietijdperk. Wat deze crises gemeen hebben is dat de wereld ná de recessie er compleet anders uitziet dan ervoor; met andere organisatievormen, ruimtelijke ordening en dientengevolge ook andere spelers aan het roer. Kortom, maatschappelijke en economische problemen bieden unieke mogelijkheden de stad opnieuw te doordenken.”
moeilijker een financier die het risico wil nemen van grootschalige planontwikkeling, en dat is nou juist het type ontwikkeling dat voor de traditionele ontwikkelaar rendeerde;
• Ook de gemeente zal moeten wennen aan een bescheidener rol. In de huidige en toekomstige markt moet een gemeente eerder ‘dankbaar’ zijn als een initiatiefnemer bereid is iets te ontwikkelen, dan meteen met een pakket eisen en regels op de proppen te komen. De gemeente kan beter een kader creëren waarbinnen goede ontwikkelingen mogelijk zijn.
Dat denkproces is nog maar net begonnen. De vakwereld probeert komt schoorvoetend met modellen en strategieën voor een meer organische ontwikkelaanpak die wellicht beter aansluit bij het nieuwe tijdperk. Maar die aanzetten bieden nog onvoldoende houvast om bij wijze van spreken volgende week vol op in te zetten. Daarvoor zijn er nog teveel vragen, juridische belemmeringen en onduidelijkheden. We bevinden ons als het ware in een wat nevelig niemandsland tussen de oude ontwikkelstrategie en een nieuwe ontwikkelaanpak, die nog niet helemaal aanwezig is. Hoe we daar mee om kunnen springen bespreken we in het volgende hoofdstuk.
We zijn ons ervan bewust dat het kort aanstippen van de crisis onvoldoende recht doet aan de complexiteit van oorzaken en gevolgen. Maar we hopen dat het genoeg is om de stelling te onderbouwen dat de traditionele gebiedsontwikkeling zijn beste tijd heeft gehad. Het is domweg ondenkbaar dat dat we over tien jaar nog steeds een Oostelijk Havengebied, IJ-oevers en IJburg 1e fase kunnen neerzetten op de manier die we gewend waren.
Kansen voor transformatie ‘Crisis is kans’ is een platgetreden cliché, maar er zit uiteraard een kern van waarheid in. Dat in tijden van crisis waardevolle verworvenheden worden afgebroken is de negatieve kant ervan. De positieve kant ervan is dat een crisis ook het einde kan betekenen voor verstarde methoden, partijen, regels en kopstukken. Daarmee worden dus openingen voor innovatie gecreëerd. In haar boeiende artikel ‘De
3 ) ‘De Tussentijd’, door Iris Schutten (2011). Zij is architect/ publicist en medeoprichter van het landelijk Kennisplatform Tussentijd in Ontwikkeling. Het citaat is voor dit essay iets bewerkt en ingekort.
15
4. Organische
Zelfbouw op IJburg
De mooiste toekomst voor het Zeeburgereiland ligt niet in het geroutineerd oppakken van de draad als de bouwmarkt ooit weer aantrekt. We zien eerder bijzondere mogelijkheden voor het eiland als kraamkamer voor organische ontwikkelmodellen. Vertrekkend projectmanager Igor Roovers verwoordde dat in 2011 als volgt: “Het succes van het eiland wordt straks bepaald door de mate waarin we steeds, in elke ontwikkelfase opnieuw, de actuele kansen weten te benutten. Ik zie hier weinig heil in het conventioneel uitrollen van een vooraf in detail bedacht plan.” Nu is het waarschijnlijk te gemakkelijk om te stoppen bij het toverwoord ‘organische ontwikkeling’, in de veronderstelling dat veel lezers daar wel een vaag positief beeld bij hebben. Daarom doen we hieronder een poging om dat concreet te maken voor het Zeeburgereiland:
16
•
Geen grootschalige plannen: deelplannen worden in kleine stappen ontwikkeld, op relatief kleine kavels. Daardoor is de ontwikkeling wendbaar en gevarieerd;
•
Getrapt investeren: het is meestal niet nodig om meteen dure civiele werken uit te voeren. Een eenvoudige brug van hout of staal volstaat in het begin. Dure bestratingen met hardgebakken klinkers, boomroosters en parkeervakken mogen best een generatie later worden aangelegd;
•
Meer zelfbouw: organische ontwikkeling is het meest gewaarborgd met particulier opdrachtgeverschap (individueel dan wel collectief). Dat hoeft niet per se te leiden tot alleen losstaande huisjes. Ook grotere eenheden, scholen, winkels, bedrijven e.d. zijn welkom;
bepaald eindbeeld. Er moet immers ruimte blijven voor inbreng van buitenaf, spontane initiatieven, toeval en hopelijk verrassende wendingen. Een onderliggend masterplan zorgt voor een enigszins structurerend raamwerk (bijvoorbeeld een raster, netwerk van groenstructuren, hoofdkabels & leidingen, ontsluitingsroute, openbare ruimten);
den we misschien kunnen inwisselen voor een structuur waarin de steeds wisselende groep initiatiefnemers wordt ‘omringd’ door een begeleidende groep van deskundigen (gemeentelijk en extern). De deskundigen maken niet zozeer plannen, maar adviseren, regisseren en bewaken de wettelijke en financiële randvoorwaarden.
•
We zouden nu graag doorfilosoferen waar bovengenoemde uitgangspunten toe kunnen leiden op het Zeeburgereiland. Dat is riskant, want het is gemakkelijk om opnieuw in de valkuil te trappen van gefixeerde eindbeelden en doelmodellen. Daarom volgen we hieronder een andere aanpak. Per deelgebied presenteren we een startbeeld voor verdere ontwikkeling. Met andere woorden, wat zijn de huidige kwaliteiten en welke potenties komen daaruit voort. Dat verhaal laten we voor een groot deel vertellen door beeldmateriaal. Op de volgende bladzijde beginnen we met het RI-Oost terrein - het grootste en tevens enige deelgebied waar de ontwikkeling al is gestart. Van daaraf wandelen we met de klok mee langs de Oostpunt van het eiland en de Baaibuurten (Oost en West) bij de Amsterdamse Brug. We eindigen de toer in de Sluisbuurt bij de Oranjesluizen. Daar staan we iets langer stil bij tijdelijke ontwikkeling en modellen voor een ontwikkeling op langere termijn.
Veiligstellen gebiedskansen: niet toewerken naar een eindbeeld hoeft niet uit te sluiten dat er 4 wel gebruik wordt gemaakt van een startbeeld , een uitgangssituatie van locatiekansen, sterke punten en potenties. Zo’n startbeeld is bijvoorbeeld de groene dijk die het hele Zeeburgereiland omzoomt en reeds kansen biedt om daar een parkachtige recreatiezone van te maken, met een route waarop je kunt skaten, wandelen of fietsen;
• Minder beleid, minder regels: organische ont-
• Ruimte voor experimenten: eigenlijk is dit een logisch uitvloeisel van de bovengenoemde uitgangspunten; die experimenten dienen zich waarschijnlijk vanzelf aan. Daarnaast kan de gemeente daarin ook een faciliterende rol spelen;
wikkeling is alleen goed mogelijk als we de regeldruk verminderen. Voor zelfbouwers, collectieven en kleine ontwikkelaars is het dikke pak bouwregels nauwelijks hanteerbaar. Globale bestemmingsplannen en welstandvrij bouwen helpen een beetje, maar het probleem zit ‘m nog meer in de complexiteit van het Bouwbesluit, de omgevingsvergunning en allerlei pseudowettelijke eisen van gemeentelijke beleidsafdelingen. Een topdown dereguleringsslag van het ministerie van I&M zou dat kunnen doorbreken, mits ook de lokale overheid stopt met het stapelen van beleid;
•
• Aanpassen planorganisatie: Bij een organische
•
Meer soorten ontwikkelaars: uiteraard zullen veel mensen en organisaties liever gebruik willen maken van een professionele ontwikkelaar. Een breed palet aan ontwikkelaar (of ontwikkelende aannemers en architecten) moeten daartoe de kans krijgen;
Open stedenbouw binnen strak raamwerk: dit vraagt een gemeentelijke regie op het organisch ontwikkelproces en niet op het bereiken van een
4
) ‘Van eindbeeld naar startbeeld – instrumenten voor flexibele gebiedsontwikkeling met als case study de Sluisbuurt’, temp.architecture.urbanism, Amsterdam 2012.
ontwikkeling moeten we een andere planorganisatie inrichten. De traditionele top-down structuur zou17
De herontwikkeling van het RI-Oost terrein start in 2012. Met appartementen langs de hoofdwegen en een gemengde binnenwereld. Op de voorgrond is rekening gehouden met een straat voor zelfbouw.
aaneengesloten appartementen, die meteen het geluid weren voor de buurt erachter. In de binnenwereld is alle gelegenheid voor een variatie aan projectmatige bouw, zelfbouw, voorzieningen en bijzondere initiatieven. Het aardige is dat het ‘raster’ van straten en kavels een slimme maatvoering heeft meegekregen, die zowel zelfbouw als grootschaliger projectontwikkeling kan opnemen. Afhankelijk van de marktomstandigheden en het succes van zelfbouw kunnen deze twee vormen elkaar later dus verder blijven versterken.
RI-Oost terrein: ‘gewoon’ met een twist afstand genomen van het werken met alleen grote kavels. De ‘korrel’ is kleiner, waardoor de sfeer minder anoniem aan zal doen dan bijvoorbeeld het Haveneiland op IJburg.”
In de bezuinigingsronde van 2010 kreeg het voormalig rioolwaterzuiveringsterrein, samen met de bedrijvenstrook, als enige van het eiland groen licht voor verdere ontwikkeling. We zouden het een overgangsgebied kunnen noemen tussen een traditionele ontwikkeling (uitrollen eindmodel) en een meer open stedenbouw (kijken wat zich aandient). Projectmanager Marice de Lange sorteert daar al op voor: “In het stedenbouwkundig plan is bewust
Het terrein heeft een mooie omvang, groot genoeg om een aangename binnenwereld te scheppen, ondanks de infrastructuur eromheen. Er is er ruimte voor 1.850 woningen. Langs de drukke wegen komen 18
De drie betonnen silo’s van de oude RI-Oost zijn uiteraard blikvangers. Een nieuwe functie ligt nog niet helemaal vast, maar er is goede hoop op vestiging van een groot restaurant, het Annie M.G. Schmidt huis en de hoogste klimmuur van Nederland. In het hart van de binnenwereld worden op termijn drie moderne sportvelden gerealiseerd. Een zeldzame luxe, want sport en spel wordt tegenwoordig steeds meer uit de woonomgeving gebannen. Een van de velden wordt openbaar, onder meer te gebruiken voor bewoners en scholen. Totdat het sportcomplex een feit is, kan dit veld voorlopig functioneren als een echt ouderwets ‘landje’, waar jeugd (tot op zekere hoogte) vrij kan rotzooien.
Voor de 75 zelfbouwkavels was veel belangstelling. Er mag welstandsvrij worden gebouwd, maar er worden wel veel andere bouwregels gesteld. Ook de fundering wordt vooraf door de gemeente gelegd. (foto: zelfbouw Roombeek)
Geen druilerige wipkip en klimrek, maar ruige speelplekken om te ravotten.
Voor de toekomst van de betonnen silo’s kwamen veel inzendingen binnen. Wat het uiteindelijk gaat worden is nog niet zeker.
19
Oostpunt: kunstfestivals Het wigvormige terrein ligt met zijn rug tegen de A10 en wordt aan twee kanten omringd door water, waardoor het als ingesloten maar tegelijk als open wordt ervaren. Aan de punt mondt het terrein uit in de (deels) bewandelbare groene strekdam, die een stuk het IJmeer insteekt. Het is een van de onbekendste plekken in Amsterdam. Vanwege de beoogde verdubbeling van de A10 en de daarmee samenhangende milieuregels valt er niet te wonen. Diezelfde milieuregels hebben ervoor gezorgd dat het terrein de stad wel iets anders te bieden heeft: een zandwal rond een ongebruikt gronddepot. Dit binnengebied is ongeveer even groot als het Museumplein, heeft een wijds uitzicht, is goed bereikbaar en je bent er de buren niet snel tot last. Dat maakt het een uitstekende plek voor kleinschalige festivals. Misschien aangevuld met architecturale projecten die daar qua aard bij passen: paviljoens, landschapskunst, artistieke reclameborden, ‘follies’ en andere vreemde bouwsels. Mogelijk kan daar gaandeweg een ‘out of the ordinary’ plek uit ontstaan waar 365 dagen per jaar iets aparts aan de gang is. Een kruising tussen De Parade, Ruigoord en Oerol. Maar dan anders. Aardig voorbeeld was het Magneet Festival, een alternatief en kleinschalig ‘open source’ evenement in de zomer van 2011. Enkele duizenden mensen vermaakten zich drie weken lang met alternatieve muziek, theater, experimentele bouwwerken en beeldende kunst. Belangstellenden konden via internet hun ideeën en bijdragen aanmelden. Het festival gaf geen overlast.
20
Baaibuurt Oost: toegangspoort en campus De studentencontainers zijn gewild en geven dynamiek aan de buurt
Voor het ongeoefend oog lijkt het een onsamenhangend samenraapsel van tijdelijke studentencontainers, opslag van plezierboten, een slaapplaats voor trams en een parkeerterrein. Deze plek verdient echter meer waardering. De Baaibuurt Oost huisvest om te beginnen het meest gewilde transferium (P+R) van Amsterdam. Elke dag zetten honderden toeristen en dagjesmensen hier hun auto neer, waarna zij met de tram 10 minuten later middenin de stad staan. Zoveel succes hadden wij eerlijk gezegd niet verwacht. Blijkbaar is er iets met deze plek wat dagjesmensen bevalt. Waarom zouden we die potentie niet veel verder benutten? Bijvoorbeeld door de mogelijkheid van long-term parking te vergroten, het comfort en aanzicht van het transferium te verbeteren (een prettig ogende parkeergarage bijvoorbeeld), meer service te verlenen en passende voorzieningen toe te voegen. Zo kunnen we er echt ĂŠĂŠn van de toegangspoorten voor Amsterdam van maken. Ook de containerwoningen voor ruim 300 studenten doen het goed, zozeer dat ze tot zeker 2020 mogen blijven staan. De openbaar vervoerverbindingen zijn in orde, dus het is best denkbaar dat het op den duur uit kan groeien tot een volwaardige campus met permanente woningen, voorzieningen, cultuur en horeca. Dat zou overigens mooi aanslui-
Zeeburgereiland die geschikt is voor veilige waterrecreatie. Vooralsnog wordt de hele oever in beslag genomen door de botenverkoop van Holland Sport Boat Center, maar dat kan ooit veranderen.
ten bij ideeĂŤn die leven om de oever van de Baaibuurt Oost, vlak achter de studentenwoningen, in de toekomst anders te benutten. Daar zijn goede redenen voor, want het is de enige oever van het
21
Baaibuurt West: ‘once upon a time in the west’
Het allegaartje aan loodsen, werkplaatsen en schuren heeft een zekere charme, maar komt voor passanten soms ook wat in zichzelf gekeerd over.
Wie hier van de weg afslaat en uit de auto stapt heeft het gevoel in een andere wereld terecht te zijn gekomen. De Baaibuurt West is een chaotische verzameling van roestige keten, groen uitgeslagen circuswagens, omgebouwde binnenvaartschepen en woonboten, caravans, schuren, onttakelde auto’s, struikgewas, houten huisjes, loodsen, verwilderde tuinen, ateliers en in elkaar gelaste sculpturen. Markant zijn het bekende rock&roll centrum Cruise-Inn, een omgebouwde bunker en de grote beeldentuin van de Stichting One Peaceful World. Het geheel oogt als een stukje overgebleven 'rafelrand', maar dan middenin de stad. Een plek zoals je die eind jaren '70 in en om Amsterdam nog veel meer kon vinden. De buurt heeft een zekere aantrekkingskracht, maar het is duidelijk dat steviger beheer, particuliere investeringen in de gebouwen en her en der het vertrek van een functie noodzakelijk zijn. Want de keerzijde van het ongeregeld leven is dat zich hier onveilige situaties voordoen en het buurtje een wat sociaal afwerende indruk maakt. Met goede beheeringrepen kan de echte ‘slonzigheid’ hier en daar worden verholpen en wordt de buurt wat uitnodigender voor passanten en wandelaars. Want de dijk is potentieel een erg aardige wandeling door het groen. Je kunt er de langs racende binnenvaartschepen richting AmsterdamRijnkanaal haast aanraken en het ongepolijste uitzicht op Amsterdam is uniek.
22
Sluisbuurt: grootste testlocatie voor organische ontwikkeling De Sluisbuurt is het noordwestelijk kwadrant van het Zeeburgereiland, ter grootte van ongeveer 20 hectare. Sommige delen zijn in het verleden opgehoogd, maar de laaggelegen delen zijn nog drassig en er zit de nodige historische vervuiling in de grond. Het maakt een desolate indruk, maar de toekomstmogelijkheden zijn gunstig, vooral vanwege de uitstekende bereikbaarheid, de interessante ligging aan de Oranjesluizen, de groene dijk, en het uitzicht over Noord, het Oostelijk Havengebied, Schellingwoude en een flink stuk van het IJ. Tijdelijke proeftuin De Sluisbuurt ligt braak en alle traditionele ontwik-
staat te gebeuren, want wethouder ruimtelijke ordening Maarten van Poelgeest wil dat het terrein voorlopig toch op een of andere manier wordt gebruikt. In januari van dit jaar kwam hij met het aanbod om een strook van 3,6 hectare tien jaar lang ter beschikking te stellen voor tijdelijke initiatieven en bouwsels. Hij zegt daar zelf over: “De crisis biedt ons gek genoeg ook kansen. Normaal gesproken waren we dit stuk Amsterdam inmiddels gaan bebouwen. Dat zit er nu niet in. Nu hebben we de bijzondere mogelijkheid om voor een periode van tien jaar hier iets bijzonders te laten gebeuren.”
kelingsplannen zijn opgeschort in afwachting van betere tijden. We weten niet wanneer die zullen aanbreken en evenmin staat vast hoe de gemeente de draad dan weer zal oppakken. Dat onbestemde benoemt architect Iris Schutten op fraaie wijze in het eerder aangehaalde artikel: “Lege ruimtes, een niets in afwachting van iets, al dan niet dichtgetimmerd of omheind. Door de recessie bevindt een groeiend deel van de gebouwde omgeving zich in een ‘staat van tussentijd’. Oude functies zijn er verdwenen en definitieve nieuwe functies zijn nog niet in zicht. Deze tussentijd wordt meer en meer geboortegrond voor nieuw en onverwacht gebruik.” Dat laatste is precies wat binnenkort in de Sluisbuurt
Het braakliggend terrein van de Sluisbuurt. Met laaggelegen drassige delen en hoger gelegen ruigten. Op de achtergrond het Oostelijk Havengebied.
23
Het is niet de bedoeling dat het een soort vrije inloop wordt van vage ideetjes, vrije kampeerders en eendagsvliegen. De gemeente schrijft daarom in 2012 een tender uit, waarop georganiseerde partijen een creatief plan kunnen indienen. In het voorjaar beslist een onafhankelijke jury welk initiatief de meeste meerwaarde biedt voor de stad. De winnaar krijgt vervolgens voor slechts één euro tien jaar lang de vrije beschikking over het terrein. Er zijn maar een paar voorwaarden. Het mag geen overlast geven en de initiatiefnemer zorgt zelf voor het beheer en eventuele vergunningen. Om de tijdelijkheid te onderstrepen: er wordt geen gas of riolering aangelegd. In 2022 moet het terrein schoon en leeg wordt teruggegeven aan de gemeente. In principe moet alles weg, waarna de gemeente de ontwikkeling weer zelf oppakt. Aan de andere kant willen we ook niet uitsluiten dat er in die ‘wilde proeftuin’ van tijdelijke initiatieven ergens een paar bijzondere planten aantreffen die we met z’n allen dolgraag behouden. Dat kan dan helaas niet op die plek, want het terrein moet later alsnog worden opgehoogd, maar mogelijk kan de gemeente zo’n functie wel verplaatsen naar andere delen van het terrein.
De oranjesluizen en onder het wandelpad langs de rand van de Sluisbuurt
24
Voorbeelden van (tijdelijke) initiatieven
Eetbaar landschap en andere sociaalgeïnspireerde ‘urban farming’ projecten in Amsterdam (foto: ekologische vrijstaat Swomp), de Haagse Schilderswijk, Rotterdam, Zwolle en Culemborg
Open Lab Ebbinge (Groningen). Mobiele architectuur op een stuk braakliggend terrein
Free Architecture Surf Terrain (Scheveningen), op een ongebruikte duinpan achter visloodsen. Met een surfhostel, een openlucht theater, winkels, werkplaatsen en horeca
Jeanne van Heeswijk, met sociaal geëngageerde kunstprojecten (zoals De Strip in Vlaardingen, het Blauwe Huis op IJburg)
25
Belang van vrije experimenteerruimte De sceptische geest ziet zulke tussentijdprojecten uitsluitend als tijdelijke opleuking van een winderig terrein, in afwachting van het echte ontwikkelwerk. Zijn cynische collega vindt tussentijdprojecten vooral een handige truc om een locatie voor de buitenwereld ‘op de kaart te zetten’ en alvast wat ‘waarde te creëren’ zodat investeerders en ontwikkelaars er alsnog brood in gaan zien. Beide opvattingen bevatten een kern van waarheid, maar daarmee doen zij het fenomeen toch tekort. Wij denken dat tussentijdprojecten de potentie hebben om op verfrissende wijze bij te dragen aan de transformatie van een plek. Bij succes kan ons dat zelfs een nieuw perspectief geven op de uiteindelijke ontwikkeling ervan. Die kans zouden we het tijdelijk project in de Sluisbuurt graag gunnen.
maken. De charme van een tijdelijk initiatief - een ‘De Parade’ maar dan in het kwadraat - heeft ook een keerzijde. De bonte mix van bouwsels, keten, tenten, woonwagens, iglo’s, zweethutten, rijdende spa’s, loodsen en andere avant-garde creaties moeten weliswaar aan bepaalde vergunningseisen voldoen, maar vallen straks niet onder de complete tucht van een bestemmingsplan. Die vrijheid geeft een iets grotere kans op hinder, rommel of 'gedoe'. Is Amsterdam straks ambtelijk, bestuurlijk en politiek mans genoeg om daar dan ook verantwoording over af te leggen? Lange termijn groeimodellen De grote vraag is welke strategie de gemeente na afloop van (of naast) het tijdelijke initiatief zou kunnen kiezen om de Sluisbuurt op een organische manier verder te ontwikkelen. Wat zou de gemeente aan structuur of randvoorwaarden moeten hanteren? Lukt het om dingen te laten gebeuren, of smoren we het met z'n allen alsnog in beleid en procedures? We kunnen daarbij nauwelijks steunen op recente voorbeelden in ons land. Hele zelfbouwwijken als Roombeek in Enschede zijn nog een hoge uitzondering, want de meeste zelfbouwprojecten gaan niet verder dan een leuk straatje in een verder dichtgetimmerd eindbeeldplan.
Los van die functionele rol is het voor een levende stad ook domweg noodzakelijk om over zulke locaties te beschikken. In onze zo verantwoord ontworpen wijken zijn de praktische mogelijkheden voor creatieve ‘grass root’ ontwikkeling immers niet zo groot; de fysieke ruimte ervoor is afwezig of veel te duur, het past niet in het bestemmingsplan, het geeft teveel rommel of het woonmilieu is niet aantrekkelijk voor vrije geesten. Allemaal redenen voor pioniers om uit te wijken naar leegstaande terreinen, fabrieken, loodsen en krotten. Zelfs miljardenbedrijven als Apple, Microsoft en The Body begonnen niet alle drie ook gewoon in een oude garage.
We moeten het wiel dus enigszins opnieuw uitvinden. Gelukkig kunnen we ons laten inspireren door studies die anderen hebben gedaan. Bijvoorbeeld het ‘Plan van Aanpak Sluisbuurt’ van Adviesbureau RBOI (2010) met concrete aanbevelingen voor een alternatieve ontwikkelstrategie. In 2012 volgde het
De eerlijkheid gebiedt hierbij een kanttekening te
26
architectencollectief temp.architecture.urbanism met een eigen case-study 5 naar organische ontwikkelmodellen. Gemeenschappelijke deler van deze studies is een organisch ontwikkelingsmodel binnen een door de gemeente ontworpen raster (frame, grid) als ordenend principe. Daarbinnen kunnen initiatiefnemers hun bebouwing met betrekkelijk veel vrijheid realiseren. Op de volgende bladzijden geven we een beknopte beschrijving van dat model. Natuurlijk zijn er theoretisch ook verdergaande modellen voor organische ontwikkelingen denkbaar, bijvoorbeeld een volledig vrije ‘kolonisering’ van het gebied zonder een structurerend ordeningsprincipe, maar de haalbaarheid daarvan is alleen al om wettelijke redenen minimaal. Bovendien heeft een extreme laissez-faire aanpak zoveel maatschappelijke keerzijden dat we ons af moeten vragen of die route bewandeld moet worden.
5 ) ‘Van eindbeeld naar startbeeld – instrumenten voor flexibele gebiedsontw ikkeling m et als case study de Sluisbuurt’, temp.architecture.urbanism, Amsterdam 2012.
Roombeek in Enschede In mei 2000 werd Roombeek verwoest door een enorme vuurwerkexplosie. Nog geen 10 jaar later was de wijk uit de as herrezen. Het plan werd in 2007 onderscheiden met de Gouden Piramide en de Volkskrant bestempelde het als ronduit 'revolutionair'. Roombeek is een rare eend in de bijt van de Nederlandse stedenbouw. In de bottom-up heruitgevonden wijk hebben particulieren het leeuwendeel van de woningen gebouwd. Er kwam amper een institutionele bouwer aan te pas. In dit plan was particulier opdrachtgeverschap niet beperkt tot een gouden randje in de wijk voor de extreem koopkrachtigen. In Roombeek was zelfbouw voor alle beurzen bereikbaar, met name door een breed palet van zelfbouwtypen en een simpele grondprijsdifferentiatie: aan de kleinere zijstraatjes kon men op kavels van 150 m2 een woning bouwen van rond de twee ton, aan de prestigieuze Museumlaan lagen kavels van 800 m2 voor villa’s vanaf zeven ton. Zelfbouw werd op deze wijze de structurerende bouwsteen voor een grote gebiedsontwikkeling. Al deze kleine initiatieven werden aan elkaar verbonden door een strak systeem van openbare ruimten en verschillende gradaties van beeldregie. Opvallend aan Roombeek is dat de kleine korrel niet automatisch tot een historiserend beeld leidde, zoals wel vaak het geval is bij projectontwikkelaarswijken als
Brandevoort en Dierdonk. Designhuizen, cataloguswoningen en boerderettes staan gebroederlijk naast elkaar. De organische afwisseling van schoonheid en onbeholpenheid laat zich lezen als een afspiegeling van het leven zelf. Uit: ‘Naar een gebiedsontwikkeling zonder projectontwikkeling?’ door Joost van den Hoek (2008). De tekst is ingekort en bewerkt.
27
Organische invulling binnen een rasterstructuur Het terrein wordt daarom ook in stukjes en beetjes bouwrijp gemaakt, in hapklare brokken. De rest van het terrein blijft braak liggen, of het wordt gebruikt voor natuur en nutstuinen, als waterbuffer en tijdelijke functies.
Volgens dit model hanteert de gemeente een strak ontworpen raster 6 van straten (en/of waterlopen). Het raster is slim gedimensioneerd, zodat de ontstane velden een grote verscheidenheid aan bebouwing en bestemmingen kunnen opnemen. Een sportveld, kantoren, individuele woningen, appartementen, werkplaatsen en ateliers, een school enzovoort - het past er in principe allemaal wel in.
De inrichting van de openbare ruimte beweegt met die geleidelijke ontwikkeling mee. In de zones die helemaal ‘af’ zijn kan ook de openbare ruimte een hoogwaardige, definitieve inrichting krijgen. In de andere zones volstaat een inrichting met bijvoorbeeld halfverharde landwegen, onbeschoeide waterlopen, urban farming tuinen, ruigte, beperkte straatverlichting, informele wandelpaden en simpele ‘noodbruggen’.
De ontwikkeling van het grid is geen kwestie van het systematisch ‘uitrollen’ van een plan, maar er wordt gewacht op (een collectief van) initiatiefnemers die toevallig voor een bepaald veld opteren. De ontwikkeling kan dus kriskras over het terrein verlopen, als een mozaïek dat zich langzaam vult.
Het organisch rastermodel is gebaat met een pragmatische occupatiestrategie, zeker in deze economisch moeilijke tijden. In het begin heb je pioniers nodig die onder relatief moeilijke omstandigheden aan ‘placemaking’ doen op het verder nog onherbergzame terrein. De gemeente kan de markt daartoe verleiden door het voor de eerste velden gemakkelijk te maken, bijvoorbeeld met lage grondprijzen, door een lage en dunne bebouwing te accepteren en verder weinig regels te stellen. Naarmate de ontwikkeling veld na veld vordert heeft de gemeente een positie om eventueel meer eisen te stellen.
Een model uit de temp.architecture.urbanism studie: At random groei met tijdelijke en permanente bestemmingen kriskras door elkaar. In het grid worden per veld bouwafspraken gemaakt met de gemeente. Na verloop van tijd verdwijnen tijdelijke functies of zij nemen een vaste gedaante aan.
6
28
) Zie ook ‘Plan van Aanpak Sluisbuurt’, adviesbureau RBOI, 2010.
Ontwikkeling begint at random, met tijdelijke en permanente bestemmingen kriskras door elkaar. In het grid worden per veld afspraken gemaakt over toegelaten bestemmingen, bouwhoogten enzovoort. Na verloop van tijd verdwijnen tijdelijke functies, of zij nemen een vaste gedaante aan. Iedereen met een beetje voorstellingsvermogen voelt aan dat dit organisch rastermodel een wereld aan mogelijkheden opent. Het biedt ruimte aan spontane ontwikkelingen, onverwachte wendingen en creatieve bijdragen door heel veel verschillende partijen. Het resultaat kan buitengewoon verrassend en levendig uitpakken, maar zal uiteraard niet altijd beantwoorden aan de lange verlanglijstjes van wethouders, raadsleden en gemeentelijke beleidsafdelingen. Dat maakt het proces voor de overheid ook een beetje ‘eng’, omdat organische ontwikkeling impliciet weinig sturing verdraagt. De grote vraag is of de gemeente bereid is dat offer te brengen en niet meer dan een absoluut minimum aan regels te stellen.
Ook het RBOI rapport (2010) beschrijft hoe organische ontwikkeling binnen een gridstructuur kan verlopen. In hun studie tonen zij aan dat allerlei ensembles van gebouwen en bestemmingen binnen de velden kunnen worden geaccomodeerd.
29
Artist impression (beeld: temp.architecture.urbanism) van organische ontwikkeling in een gridstructuur. Met links en op de voorgrond velden die (nog) niet zijn
Het Zeeburgereiland is de blinde vlek van Amsterdam. Het ligt op een steenworp afstand van het centrum, maar bijna niemand heeft er ooit van gehoord. De crisis heeft ervoor gezorgd dat het gebied nog zeker 10 jaar langer in de wachtkamer moet blijven, uitgezonderd het RI-Oost terrein. Maar dat is misschien helemaal geen reden om te treuren. We merken dat de stedenbouw zich nu overal aan het bezinnen is op een nieuwe richting om in te slaan. Het Zeeburgereiland kan daar juist heel mooi gebruik van maken. Niet alleen door netjes af te wachten wat die ‘stedenbouw 2.0’ straks op gaat leveren, maar ook door ermee te experimenteren en de innovatie voort te stuwen. Die beweegt zich naar onze stellige mening naar een meer organische stedenbouw, en het Zeeburgereiland is daarvoor de best denkbare testlocatie. Zo kan het zijn dat het eiland na al die jaren eindelijk zijn werkelijke bestemming gevonden heeft.
ontwikkeld. Daar is ruimte voor bijvoorbeeld tijdelijke en ambulante functies, urban farming of natuur.
30
Fotoverantwoording Cover
Anselm Kiefer - ‘La Ribaute’
3 / 5 / 6 / 7 / 11 / 16 / 18 / 24 (boven)
Projectbureau IJburg
4
Martijn van den Dobbelsteen
9
Nederlands Instituut voor Militaire Historie
10 / 21 / 23 / 24 (onder)
Vanessa Rutgers
14
‘De bocht van de Herengracht’ (Gerrit Berckheyde, 1671-’72), Collectie Rijksmuseum
20
Arthur de Smidt
28 /30
temp.architecture.urbanism
29
Adviesbureau RBOI
31
Colofon Uitgave: Projectbureau IJburg Tekst: Endre Timรกr | www.endretimar.com Vormgeving: Wisselwerking | Vanessa Rutgers Met dank aan: Igor Roovers, Marice de Lange, Tom Bergevoet
Juni 2012
32