Piet 2.0 -1

Page 1

2701I I2008



2008

27 januari was de datum van het officiële afscheid van Piet Verkruijsse, op die dag 65 jaar geleden geboren als boerenzoon te Groede in Zeeuws-Vlaanderen, sinds jaar en dag woonachtig te Nieuwkoop en in verschillende functies verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Waar het het docerende deel betreft, komt er een eind aan die werkzaamheden, als conservator blijft hij onder ons - het is wel zeker dat die laatste functie vele jaren, zo niet eeuwen voor zijn blijvende roem zorgen zal. De reorganisatie van de Artisbibliotheek is door Piet zo voortvarend en deskundig aangepakt dat hij wel een borstbeeldje verdient naast de grote gipsen vormgevers van de biologie die de bibliotheek sieren. Maar ook als docent, bij Nederlandse taal- en letterkunde en bij Boekwetenschap en handschriftenkunde, heeft hij zijn sporen verdiend en bovendien zijn sporen nagelaten. Generaties historisch-letterkundigen en studenten Boekwetenschap hebben les van hem gehad. Weinigen zullen zich tijdens zijn colleges hebben verveeld en velen hebben er ongetwijfeld iets opgestoken dat in hun verdere leven van nut is geweest. En dan zijn er diegenen op wier na-universitaire leven Piet ook een grote invloed heeft gehad: ondergetekende is één van hen. Samen met een aantal vrienden | vakgenoten heb ik deze bundel samengesteld - uit erkentelijkheid voor wat hij mij | ons heeft geleerd. Een traditioneel Album Amicorum is het zeker niet! Piet houdt daar niet zo van [zegt hij tenminste!]. En dus is dit minder een vriendenboek dan een geschenk van zijn vrienden: divers van inhoud, al ligt de nadruk op het vak dat hem zoveel jaren heeft beziggehouden. Over de vorm is nagedacht. Mede-Zeeuws-Vlaming en kunstenaar Frank Leenhouts heeft het eerste exemplaar gedecoreerd, Ronald Coors heeft het gemaakt en we hopen dat het een lang leven beschoren is. De inhoud veroudert, al was het maar vanwege de techniek. De vorm zal het vermoedelijk een stuk langer volhouden. Het is een (digitaal en echt) boek en tegelijkertijd is het een kunstwerk: je laat het te water op de stroom van de tijd en waar het terechtkomt, wie zal het zeggen? Het eerste adres is bekend. Dat de ontvanger er lang van moge genieten.

Bij de tweede editie: De eerste uitgave van dit werk is onder zeer grote tijdsdruk tot stand gekomen. Deze tweede en definitieve versie wijkt mede daardoor in een aantal opzichten behoorlijk af: de laatste fouten zijn gecorrigeerd, de typografie is hier en daar aangepast en waar wenselijk is een paginanummering toegevoegd. Dank aan Gwendolyn Verbraak voor haar onmisbare bijdrage aan de eindredactie! En aan de auteurs voor hun geduld.

27I01I2008






De brillen van DNL De schrijversportretten van het inmiddels opgeheven Documentatiecentrum Nederlandse Letterkunde zijn overgedragen aan de Bijzondere Collecties. De brildragende schrijvers zijn door Astrid Balsem verzameld voor deze collage. Iedereen kent de fantastische verzameling brillen van Piet en deze pagina’s zijn een hommage aan die kleine kunstcollectie.

8


Een handschriftelijke kopie van Fertels drukkershandboek

Frans A. Janssen z

Van een Italiaanse antiquaar kocht ik enige tijd geleden een handschriftelijke

kopie van de oudste Franse technische handleiding voor het zetten en drukken van boeken: Martin-Dominique Fertel, La science pratique de l’imprimerie (St. Omer, M.-D. Fertel, 1723).1 Deze bijdrage handelt over de achtergronden van deze kopie van dit drukkershandboek, dat het tweede in de chronologie is, na Moxons befaamde handboek uit 1682–3. Maar eerst wil ik ingaan op het verschijnsel van handschriften die naar een gedrukt boek zijn vervaardigd: waarom kopieerde men een heel boek met de hand als er een druk van geproduceerd was? Het verschijnsel is alleen – en dan nog enigszins – bestudeerd voor de vijftiende eeuw, waaruit een opmerkelijk aantal handschriftelijke kopieën naar incunabelen bewaard gebleven is. Soms verraden zij zichzelf, als titelblad en⁄of colofon ook gekopieerd werden. De gewoonte drukken te (laten) kopiëren was – tot in de zestiende eeuw – wijd verbreid, melden de onderzoekers.2 Bekende voorbeelden zijn twee handschriften van Boethius’ De consolatione philosophiae, de in de middeleeuwen zeer veel gelezen 1.  In 1741 verscheen een titeluitgave: St. Omer, M.-D. Fertel, voor Paris, Ph. N. Lottin, 1741. In 1971 verscheen een reprint: Westmead, Greg, 1971. Over dit drukkershandboek zie: Giles Barber, ‘Martin-Dominique Fertel and his Science pratique de l’imprimerie, 1723’, in: The Library 6th S., 8 (1986), p. 1–17; Frans A. Janssen, Zetten en drukken in de achttiende eeuw. 2e dr., met corr. (Haarlem 1986), index. 2.  Zie Curt F. Bühler, The fifteenth-century book. 2nd pr. (Philadephia 1961), p. 34–9; M.D. Reeve, ‘Manuscript copies from printed books’, in: J.B. Trapp (ed.), Manuscripts in the fifty years after the invention of printing (London 1983), p. 12–20; Albert Derolez, ‘The copying of printed books for humanitic bibliophiles in the fifteenth century’, in: Hans BekkerNielsen e.a. (eds), From script to print (Odense 1986), p. 140–60; J.K. Moore, Primary materials relating to copy and print in English books of the sixteenth and seventeenth centuries (Oxford 1992), p. 1–9 (met literatuuropgave). Over Boethius’ De vertroosting van de filosofie in handschrift en druk zie W.P. Gerritsen, Boethius en de tweede revolutie van het boek (Leiden 2004; 13e Bert van Selm–lezing). Voor kopieën naar de oudste gedrukte Nederlandse bijbelvertaling, de Delftse Bijbel uit 1477, zie J.M. Willeumier-Schalij, ‘Het specifiek belang van 16e-eeuwse middelnederlandse mystieke handschriften’, in: Ons geestelijk erf 57 (1983), p. 3–6 en J.A.A.M. Biemans, Middelnederlandse bijbelhandschriften (Leiden 1984), p. 59–60, 81, 82.

9


platonistisch-christelijke beschouwing over de rol van de filosofie. Het betreft een Latijns-Nederlandse versie in 1492 gekopieerd voor de Brugse boekenverzamelaar Lodewijk van Gruuthuse naar de druk Gent, Arend de Keysere, 1485 (thans in de Staatsbibliothek in Berlijn), en een Latijnse versie in 1485 afgeschreven naar de druk Neurenberg, Anton Koberger, 1483 voor Raphael de Marcatellis, eveneens uit Brugge (thans in de Bibliothèque nationale de France in Parijs). Dankzij de onderzoekingen van Derolez weten wij dat van de verspreid geraakte bibliotheek van laatstgenoemde verzamelaar thans nog 58 handschriften in diverse bibliotheken bewaard zijn, waarvan er niet minder dan 48 geheel of gedeeltelijk teruggaan op een druk. Het betreft hier luxueus uitgevoerde handschriften gemaakt voor vermogende verzamelaars, die gevoel toonden voor de grandeur van het handschrift tegenover een gedrukt boek. Hierin stemden zij overeen met Trithemius die in zijn De laude scriptorum, gedrukt in 1494, het op perkament geschreven boek een groter aura toekende dan het op papier gedrukte. Men moet hier echter niet overdrijven: vaak wordt gesteld dat een andere rijke verzamelaar, Federico da Montefeltro, zo’n afkeer had van de banale gedrukte boeken dat hij in zijn bibliotheek alleen fraai versierde handschriften wenste te zien. Dit oordeel gaat echter niet terug op Frederigo zelf maar op zijn belangrijke leverancier van handschriften, de Florentijn Vespasiano da Bisticci, wiens atelier ook prachthandschriften leverde aan Cosimo de Medici en aan koning Corvinus van Hongarije (niet zelden kopieën naar een druk). Bovendien bezat Frederigo wel degelijk gedrukte boeken (Frederigo’s paleis kan men nog steeds in Urbino bewonderen, zijn boekencollectie berust thans echter in de Vaticaanse Bibliotheek in Rome).3 Tot in de zestiende eeuw werden het geschreven en het gedrukte boek als gelijk-waardige presentatiewijzen van een tekst gezien. Toen tenslotte het gedrukte boek – door zijn snellere en goedkopere productie en de mogelijkheid tot correctie vooraf – het geschreven boek definitief verdrong, verdween echter het verschijnsel van handschriftelijke kopieën vervaardigd naar gedrukte boeken niet, zoals vele bewaarde handschriften illustreren. Mijn eerste voorbeeld is niet lang na de druk geschreven die de ‘legger’ is geweest. Het betreft een Nederlandse vertaling van de psalmen, in de presentatie en met commentaar van Johannes Bugenhagen: Die souter (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs III E 32). De tekst van de psalmen gaat terug op de Duitse vertaling van Luther. Er is maar één vroege druk van bekend: Die souter, Bazel, Adam Anomymus, 1526 [= Antwerpen, Martinus de Keyser, 1526].4 Het op perkament geschreven 3.  Over de uitspraken van Trithemius en Vespasiano zie Frans A. Janssen, Goud en koper in de boekenwereld (Amsterdam 2007), p. 25–6. 4.  Jos A.A.M. Biemans, ‘Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500’, in: Herman Pleij e.a. (eds), Geschreven en gedrukt (Gent 2004), p. 39. Beschrijving van het handschrift

10


handschrift volgt deze druk, imiteert het titelblad met randversiering (voegt er het wapenschild van de opdrachtegever aan toe) en heeft eveneens versierde initialen, maar niet in dezelfde stijl als de gedrukte. De lay-out van de druk wordt echter niet gevolgd: het handschrift, geschreven in een textura (de tekst van de psalmen) en in een bastarda (de commentaren), heeft het folioformaat, waar de druk, gezet uit bastardatypen, een kwarto-uitgave is en presenteert de tekst in twee kolommen. Het colofon met de fictieve naam van de plaats en van de drukker is niet overgenomen. De zeldzaamheid van de tekst van deze vroege protestantse publicatie kan een reden geweest zijn om het werk met de hand te kopiëren; tegelijkertijd is het boek een late nabloei van de zojuist genoemde traditie van het luxueus uitgevoerd handschrift dat hoogwaardiger geacht werd dan een druk (de band dateert uit later tijd). Hier speelt tevens de al door Trithemius verwoorde gedachte mee dat een handschrift de tekst ‘heiligt’; ook in latere tijden zullen bijbeldrukken dan ook met hand gekopieerd worden.5 Dat de zeldzaamheid van een druk een reden geweest kan zijn de daarin vervatte tekst in handschriftelijke vorm te kopiëren, besefte al de achttiende-eeuwse bibliothecaris uit Memmingen, Johann Georg Schelhorn. Hij wees daarbij op de werken van de theoloog Michael Servet, die door toedoen van Calvijn in 1553 in Genève met zijn werken op de brandstapel eindigde en van wiens werken weinig exemplaren overgeleverd zijn. In het jaar van zijn dood werd de Christianismi restitutio gedrukt, waarin een herstel van het ware christendom werd bepleit op basis van neoplatonisme en mystiek en waarin de goddelijke triniteit werd ontkend. Van de oplage van duizend exemplaren was lange tijd maar één exemplaar bekend (thans kennen we drie exemplaren), en dus werden er kopieën gemaakt en zelfs kopieën van kopieën; hetzelfde geldt voor werken van die andere, door Rome verbrande ketter, Giordano Bruno. Boekenverzamelaars hebben altijd een voorkeur gehad voor ketterse, verboden geschriften, niet zozeer uit interesse voor die teksten maar om de zeldzaamheid ervan. Vandaar dat we bij dit type geschriften meerdere kopieën naar dezelfde druk ontmoeten.6 (met afbeeldingen) in: P. van Boheemen et al. (eds), Het boek in Nederland in de 16de eeuw (’s– Gravenhage 1986), p. 61. Afbeeldingen uit de druk in: Wouter Nijhoff, L’art typographique dans les Pays–Bas pendant les années 1500 à 1540. Dl. 2 (La Haye 1926), ‘Johannes Hoochstraten’, II, 10–34. Voor de toeschrijving van de druk (NK 508) aan Martinus de Keyser zie Paul Valkema Blouw, ‘Early protestant publications in Antwerp, 1526–30’, in: Quaerendo 26 (1996), p. 95–101. 5.  Zie bijvoorbeeld Willem Heijting, Catalogus van de handschriften in de Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Amsterdam (Amstelveen 2007), nr. 30, 31, 33. 6.  J.G. Schelhorn, Anleitung für Bibliothekare (Ulm 1788), p. 303–6. Voor Christianismi restitutio zie E.F. Podach,‘Die Geschichte der „Christianismi restututio“ im Lichte ihrer

11


Uit de zeventiende eeuw bezit ik een handschriftelijke kopie, waarvan de achtergrond enigszins raadselachtig is, omdat het een afschrift betreft van twee versies van dezelfde tekst: de Franse tekst van Traicté des manieres de graver en taille douce sur l’airin. Par le moyen des eaux fortes & des vernix durs & mols (Paris, Pierre Des–Hayes voor A. Bosse, 1645), van de graveur en etser Abraham Bosse, en de Nederlandse vertaling daarvan door Pieter Holsteyn II, Tractaat in wat manieren men op root koper snijden ofte etzen zal: door de middel der stercke-wateren, en harde- en zachte-vernissen (Amsterdam, Steven van Lier voor Jacob van Meurs, 1662) (afb. 1–9). Het werk kan een etsersen graveurshandboek genoemd worden, omdat ook het graveren op de koperplaat besproken wordt, niet alleen omdat de etser soms een combinatie van beide technieken op één plaat toepast, maar ook omdat een deel van de beide procédés – namelijk het drukken – hetzelfde is. Het betreft hier het oudst bestaande vakboek, al is er vóór 1645 wel eens kort over gepubliceerd; er zijn diverse herdrukken.7 De anonieme kopiist kopieerde de beide uit romeinse letters gezette drukken in een lopende gotische hand. Ook de titelpagina’s en colofons werden geheel overgenomen, maar de typografische lay-out werd niet gevolgd. De etsen zijn nagetekend, maar alléén in de Franse tekst, die voorafgaat aan de Nederlandse (afb. 10–14).8 De beide in één eenvoudige perkamenten band gebonden handschriftelijke kopieën vormen aldus een eenheid. Het zal dan wel een vakman geweest zijn die wilde beschikken over deze beide kennelijk niet gemakkelijk bereikbare versies van dezelfde tekst, als studiemateriaal, die de kopieën heeft vervaardigd of laten vervaardigen. Meer dan een eeuw na de druk van De openbaringe der Openbaringen (Amsterdam, Hendrik Wetstein, 1696) van Jane Lead (Leade) werd een handschriftelijke kopie Abschriften’ in: B. Becker (ed.), Autour de Michel Servet et de Sebastien Castellion (Haarlem 1953), p. 47–61, met afbeeldingen (de Universiteitsbibliotheek Amsterdam bezit een achttiende-eeuwse kopie naar een kopie, Hs III A 8); John F. Fulton, Michael Servetus (New York 1953), p. 84–92. Zie ook de registers onder Servet (en Bruno) in Paul Oskar Kristeller, Iter Italicum (London–Leiden 1977–96, ook op cd-rom en online). François Moureau, La plume et le plomb (Paris 2006), p. 338, verwart de Restitutio uit 1553 echter met Servetus’ De Trinitate uit 1532 en ziet een handschrift van de Restitutio geschreven vóór de druk aan voor een afschrift náár die druk: vgl. Carlos Gilly, Spanien und der Basler Buchdruck bis 1600 (Basel–Frankfurt 1985), p. 293. 7  Reprint van de eerste druk van het Traicté: Paris, 1979. Meest recente publicatie over Bosse: Sophie Join-Lambert e.a. (eds), Abraham Bosse savant graveur (Paris–Tours 2004), met op p. 224–30 een reproductie van alle illustraties uit de eerste druk (behalve nr. 1). Citaten uit de Nederlandse vertaling van 1662 (met reproductie van 5 illustraties) in: [Gary Schwarz, ed.], Rembrandt, alle etsen op ware grootte afgebeeld. 2e dr. (Maarssen–’s Gravenhage 1988), p. 13–8. 8  Een daarvan, nr. 16, is uit dit handschrift gereproduceerd in het platenboek van Yves Perrousseaux, Histoire de l’écriture typographique (Paris 2005), p. 389.

12


vervaardigd. Deze Engelse theosofe, die in 1681 in Londen onder de titel The revelation of Revelations de oorspronkelijke versie van dit verslag van een mystieke lectuur van de Openbaring van Johannes publiceerde, werd ook op het continent veel gelezen. De in een eenvoudige Italiaanse cursieve hand geschreven kopie van de Nederlandse vertaling (Bibliotheek Vrije Universiteit Amsterdam, Hs. 154) neemt wel het titelblad van de druk over, maar volgt niet de lay-out van de uit de gotische letter gezette druk. Het is mogelijk dat de druk voor de eerste bezitter van dit handschrift moeilijk bereikbaar of te duur was, maar deze kopie lijkt mij eerder een uiting van eenvoudige vroomheid: het gebrekkige taalgebruik van een toegevoegd nawoord (p. 276–8) wijst op een laag opleidingsniveau van de anonieme kopiist. De band is uit later tijd en onvoltooid. Eerbied voor de ‘meerwaarde’ van een handschrift ten opzichte van een druk is het motief geweest voor de uitgave van een ‘Manuscript Library’, een reeks lithografisch gedrukte handschriftelijke kopieën naar drukken van esoterische teksten die John Thomson circa 1885 in Glasgow verspreidde. Het eerste nummer van de serie was de druk van een kopie van Jane Lead, The heavenly cloud (Glasgow 1885). Rond 1860 werd in een gelinieerd schriftje een kopie vervaardigd van een driehonderd jaar eerder gedrukte tekst van de Poolse reformateur Johannes a Lasco (Bibliotheek Vrije Universiteit Amsterdam, Hs. 124). Het betreft de Epistolae tres (Bazel, Johannes Oporinus, 1556), zijn hervormingsprogramma voor de protestantse kerk in zijn vaderland, gericht aan de wereldlijke bestuurders in Polen. Dit handschrift neemt titelpagina en het colofon over, maar volgt niet de lay-out van de druk. Aangenomen wordt dat deze kopie gemaakt is met een praktisch doel: de editie van deze tekst in het eerste deel van Lasco’s Opera, verzorgd door Abraham Kuyper (1866). Kuypers editie volgt echter niet de lay-out van het titelblad en het colofon zoals de kopiist die weergaf, maar imiteert die van de oorspronkelijke druk tot in detail.9 Ook in de twintigste eeuw blijft de traditie van het overschrijven van gedrukte boeken in stand. Als student heb ik gedichtenbundels van Leo Vroman en van Willem Frederik Hermans overgeschreven en overgetikt, niet alleen om geld uit te sparen maar ook om de gedichten beter in mijn geheugen op te slaan (“van de vingers in het hoofd”, zoals de handschriftkundige Deschamps zei). Uit eerbied voor spirituele teksten bleef men in esoterische kringen gedrukte teksten in handschriftelijke vorm kopiëren. In 1946 werd een bundel van vier in het Engels vertaalde alchemistische tractaten in een keurige Italiaanse cursieve hand afgeschreven door ‘frater L.P.’ (Leonard F. Pembroke). Het in half leer gebonden boekje (Bibliotheca Philosophica 9.  Heijting (zie n. 5), nr. 124; J. a Lasco, Opera. Ed. A. Kuyper. Dl. 1 (Amstelodami– Hagae–Comitum 1866), p. 347–88, cx; Henning P. Jürgens, Johannes a Lasco (Embden 1999), p. 84–5, met afbeelding van het titelblad van de druk.

13


Hermetica, Amsterdam, M 265) opent met The golden age restored, geschreven door ‘Henry Madathanas’ (Hadrianus a Mynsicht); daarop volgen nog drie vertogen waarin de geheimen van de wereld onthuld worden en de alchemie in een christelijke context geplaatst wordt. Pembroke vermeldt zijn bron niet: het zijn de tractaten 2–5 uit The hermetic museum, een door de bekende esotericus Arthur Edward Waite in 1893 uitgegeven, maar door een anonymus uit het Latijn vertaalde compilatie van alchemistische tractaten, die oorspronkelijk onder de titel Musaeum hermeticum (Frankfurt 1678, reprint met inleiding 1970) verschenen was, maar die teruggaat op Duitse en Franse gedrukte teksten. Zeldzaamheid van een druk kan ook hier een rol gespeeld hebben, want The hermetic museum verscheen in 1893 in een oplage van 250 exemplaren en pas vanaf 1953 kwamen er herdrukken van deze bundeling die de klassieke alchemistische teksten voor een Engelstalig publiek bekend maakte. En dan nu mijn uitgangspunt: de handschriftelijke kopie van een belangrijke druk in de geschiedenis van de technieken van het zetten en drukken van boeken, het oudste Franse drukkershandboek, Fertel’s La science pratique de l’imprimerie, door hem zelf in 1723 gedrukt en uitgegeven. Het handschrift, dat zich in mijn bezit bevindt, verbergt zijn bron niet: het titelblad van de druk wordt tot in het impressum nauwkeurig gekopieerd (afb. 15–6) en ook de approbatie is overgenomen, maar het privilege (aan het einde afgedrukt) niet. De lay-out wijkt echter af: het folio-handschrift (de druk is in kwarto) presenteert de tekst, geschreven in het Italiaanse cursieve schrift, in twee kolommen, terwijl de randnoten in de druk als voetnoten gepresenteerd worden. De inhoudsopgave (‘Table’) is niet overgeschreven, een omissie waarop een in het Italiaans gestelde aantekening (p. 1v) wijst. De kopiist moet een goede opleiding genoten hebben: niet alleen beheerst hij het Griekse alfabet, maar hij toont zich een kenner van de typografie als hij (p. 17v) een noot toevoegt: “L’ouvrage présent est imprimé en S. Augustin, & cet Article en caractere Philosophie.” Bovendien voegt hij verschillende malen Italiaanse vaktermen toe. De voorbeelden van lay-out van titelpagina’s die Fertel afdrukt worden op kleiner formaat gekopieerd, maar in de marge noteerde de kopiist in het Italiaans de namen van de door hem in Fertels drukvoorbeelden vastgestelde lettercorpsen (afb. 17–8). Dit gebeurt ook op andere plaatsen waar de gedrukte tekst van lettercorps wisselt. De beide houtsneden die de drukpers illustreren, worden gekopieerd (afb. 19–22); bij de verklaring van de siglen op deze afbeeldingen zijn de Italiaanse vaktermen interlineair toegevoegd (p. 55r; afb. 23–4). Het handschrift is in de negentiende eeuw gebonden in een eenvoudige met stijfselmarmer beplakte kartonnen band. Op losse bladen en blaadjes zijn in het handschrift enkele teksten toegevoegd, waarvan ik er hier vier noem. Een kopie van ‘Explication des Caracteres & Alphabets des Langues mortes & vivantes, tirée de l’Encyclopedie &c.’ is afgeschreven naar

14


Diderots Encyclopédie, Planches, deel 5 (Parijs 1767). Op een los blad, meegebonden tussen p. 30v en 31r (afb. 25), bevinden zich drie aantekeningen: “Histoire de la [sic] Imprimerie & de la Librairie. in-4. Paris 1699” (verwijst naar Jean de la Caille’s bekende werk, dat echter in 1689 gedrukt werd, al zijn er exemplaren met enkele latere toevoegingen),10 een verwijzing naar het “Manuale alfabetico Tipografico di Mr. Momoro di Parigi impresso l’anno 1797” (Antoine-François Momoro, Traité élémentaire de l’imprimerie. Parijs 1793, titeluitgave Parijs 1796), en een Italiaanse vertaling van het titelblad van Fertel: “La Scienza pratica della Stampa”. Op enkele losse blaadjes staat een “Capitulo IV. Dell’impressione in rosso-nero [...]”, dat een Italiaanse vertaling van een hoofdstuk uit Fertel blijkt te zijn: “Chapitre IV. De l’impression en rouge & noir” (p. 277–83). Tenslotte is een klein blaadje vooraan in het handschrift meegebonden waarop Gaetano Campanini een aanzet geeft voor een autobiografie: hij meldt dat “mio padre”, een ervaren typograaf, vanaf 1795 een toezichthoudende functie kreeg in de “R. Stamperia” (de Stamperia Reale, de beroemde Grafelijke Drukkerij in Parma, waar Bodoni de leiding had), en er in 1802 commercieel directeur werd. Dit alles is meer dan voldoende om de handschriftelijke kopie te identificeren. In 1789 voltooide de vader van deze Gaetano, Zefirino Campanini (1741–1815), in Parma het vroegste Italiaanse drukkershandboek, dat pas in 1998 werd uitgegeven door Conor Fahy: Istruzioni pratiche ad un novello capo-stampa (Praktische handleiding voor een nieuwe leider van een drukkerij).11 Daarin (p. 11, 29, 53) meldt hij dat hij een afschrift gemaakt heeft van het historische werk van Marchand (diens bekende Histoire de l’origine et des prémiers progrès de l’imprimerie, Den Haag 1740) en van Fertels handboek, het laatste met het oog op een door hem te vervaardigen Italiaanse vertaling. Moest Fahy (p. 29, 53) in 1998 nog aannemen dat deze afschriften verloren 10.  Zie Jeanne Veyrin-Forrer, ‘D’un exemplaire à l’autre: Histoire de l’imprimerie et de la librairie par Jean de la Caille’, in: Frédérique Barbier e.a. (eds), Le livre et l’historien. Etudes offertes en l’honneur du Professeur Henri–Jean Martin (Genève 1997), p. 261–83. 11. ����������������������������������������������������������������������������������� A cura di Conor Fahy (Firenze 1998). In 1991 deed Fahy verslag van zijn ontdekking van Campanini’s drukkershandboek in ‘A printers’ manual from Bodoni’s Parma: the ‘Istruzioni pratiche’ of Zefirino Campanini (1789)’, in: The Library 6th s. 13 (1991), p. 97– 114 (vgl. Fahy, ‘Le “Istruzioni pratiche ad un novello capo-stampa’ di Zefirino Campanini (1789)’, in: Quaderni storici 24, 1989, p. 699–722): hij trof het handschrift aan in het Museo Bodoni in Parma. Ik vermoed dat hij het verhaal van deze vondst niet in de zijn inleiding tot de uitgave van het drukkerhandboek kon herhalen, omdat hem inmiddels gebleken was dat dit handschrift in de Bodoni-literatuur bekend was: het staat vermeld in Guiseppe De Lama, Vita del cavaliere Giambattista Bodoni [en andere teksten]. A cura di Leonardo Farinelli e.a. (Parma 1989), p. 217, 223, 296 (bevat ook een biografie van Zefirino Campanini door Marco Cattini, p. 203–23); Fahy noemt dit werk pas in zijn editie uit 1998 (p. 9, 267, 387).

15


gegaan waren en dat de Italiaanse vertaling van Fertel mogelijk niet eens tot stand gekomen is, thans kunnen we vaststellen dat het afschrift van Fertel bewaard gebleven is, evenals de Italiaanse vertaling van het titelblad en van het hoofdstuk over de tweekleurendruk. Hoewel er een duidelijke invloed van Fertel op het drukkershandboek van Campanini is geweest,12 is de tekst over de tweekleurendruk in de Istruzioni (p. 172–7) niet gelijk aan de zojuist genoemde, op enkele blaadjes geschreven Italiaanse vertaling. Ook wees Campanini op zijn interesse in alfabetten van dode en levende talen (p. 29), waarvan ons handschrift blijk geeft. Uit vergelijking van de hand waarin de Istruzioni geschreven is (een autograaf)13 en de hand in ons Fertel-handschrift blijkt dat zowel de Italiaanse als de Franse teksten door Campanini geschreven zijn. De autobiografische noot die aan ons handschrift voorafgaat, wijst erop dat zoon Gaetano (1780–na 1836), die tezamen met zijn broer Luigi ook in dienst is geweest van de Grafelijke Drukkerij in Parma, het boek geërfd had van zijn vader. Wij weten (Fahy in zijn uitgave van de Istruzioni, p. 15, 185) dat hij in 1836 een (verloren gegaan) eigen drukkershandboek samenstelde, Trattato di scienza pratica dell’arte tipografica – een titel die deels ontleend is aan Zefirino’s hierboven geciteerde vertaling van het titelblad van Fertels drukkershandboek – waarbij hij gebruik gemaakt heeft van de Istruzioni van zijn vader. Deze identificatie van een handschriftelijke kopie van een druk toont de achter-grond. Waarschijnlijk rond 1780 wilde een Italiaanse typograaf langdurig beschikken over de tekst van Fertels drukkershandboek om een zeer praktische reden: hij had het voornemen er een vertaling van te vervaardigen. Ook al kwam het voor dat er een bibliofiel motief achter een handschriftelijke kopie naar een druk lag (de wens een – al of niet luxueus uitgevoerd – geschreven boek te bezitten), meestal was er sprake van een tekstueel motief: het belang dat de kopiist of diens opdrachtgever aan een bepaalde tekst hechtte. Dat belang kon van devotionele aard zijn (verering van een tekst) of van praktische aard (bestuderen of vertalen van een tekst); boekenverzamelaars wilden soms de tekst van een uiterst zeldzame druk in bezit hebben.3

12  Zie Istruzioni, p. 29, 95, 103, 172, 179; Fahy, ‘A printers’ manual’, p. 103, 106, 107. 13  Ik gebuikte de facsimiles in Fahy’s uitgave, p. 231–47, 279–90, 295, 315, 355, en facsimiles in Angelo Ciaverella, Catalogo del Museo Bodoniano di Parma (Parma 1968), p. 116, 122 (die volgens Fahy, ‘A printers’ manual’, p. 107 van hand van Campanini zijn).

16


1. Bosse, hs Franse tekst, eerste titelpagina

17


2. Bosse, hs Ned. tekst, titelpagina 18


3. Bosse, druk Franse tekst, eerste titelpagina

19


4. Bosse, druk Nederlandse tekst, titelpagina

20


5. Bosse, hs Franse tekst, titelprent

21


6. Bosse, druk Franse tekst, titelprent

22


7. Bosse, druk Nederlandse tekst, titelprent

23


8. Bosse, hs Franse tekst, tweede titelblad (met rand)

24


9. Bosse, druk Franse tekst, tweede titelblad (met rand)

25


10. Bosse, hs Franse tekst, ‘Manière d’appliquer le vernis’

26


11. Bosse, hs Franse tekst, ill. 1

27


12. Bosse, hs Nederlandse tekst, ‘Eerste figuur, Cap. V’

28


13. Bosse, druk Franse tekst, p. 16 en ill. 1

29


30


14. Bosse, druk Nederlandse tekst, p. 13 en ill. 1

31


32


15. Fertel, hs, titelpagina

33


16. Fertel, druk, titelpagina

34


17. Fertel, hs, fol. 26v 35


18. Fertel, druk, p. 100-101

36


19.Fertel, hs, eerste afbeelding drukpers

37


20. Fertel, hs, tweede afbeelding drukpers

38


21. Fertel, druk, eerste afbeelding drukpers

39


22. Fertel, druk, tweede afbeelding drukpers

40


23. Fertel, hs, fol. 55r 41


24. Fertel, druk, p. 230

42


25. Fertel, hs, tussen fol. 30 en 31: Italiaanse vertaling van titelpagina

43



Beste Piet,

als student Nederlands heb ik in jouw cursussen Paleografie en Analytische bibliografie de eerste stappen gezet in beide sectoren. De analytische bibliografie is in het mede door jou begeleide project van de Bibliografie van het Narratief Fictioneel Proza 1670-1800 en daarna in het antiquariaat verder ontwikkeld. Nu jij afscheid neemt van de opleiding ben ik blij dat je als collega conservator besloten hebt je werkzaamheden nog enige tijd te blijven voortzetten. Zo zie je

De Finis is niet altijd het

45


einde

M Adriaan Plak

O Godinnen, zet nu uwen Helikon open, en zingt ons, wat Koningen ten oorloge opgerockent wierden: wat standaerden elck te velde broght; wat brave mannen het vruchtbare en bloeijende Italie toen alreede uitleverde, en hoe het in ‘t harnas blonck: want , o Godinnen, het gedenckt u, en ghy kunt het verhalen; wy hebben naulix een lucht hier van geroken.1 Het moet voor Petrus Scriverius een prachtige zomerdag geweest zijn, die laatste augustusdag in 1628. Zijn boek Laure-Crans voor Laurensz Coster van Haerlem, eerste vinder vande boeck-druckery was al grotendeels gedrukt en zowel de drukker Adriaen Rooman als zijn goede vriend Samuel Ampzing konden niet meer wachten tot het werk was afgerond. En nu, op het laatste moment, kon hij zijn werk besluiten met die prachtige vondst. Zoals Virgilius voor hem de roem van Aeneas en Homeros de roem van Odysseus had bezongen, zo kon hij de roem van Laurens Janszoon Coster bezingen. Iedere belezen zeventiende-eeuwer wist wat er ging komen, wanneer hij op het voorlaatste blad van het boek alleen de eerste regel uit bovenstaand citaat in een groot korps boven de tekst zag staan:

Pandite nunc Helicona, deae, cantusque mouete2   Hier sprak Homeros. Hier sprak Virgilius. Hier sprak Scriverius. De muzen zouden gaan onthullen waar wij mensen nauwelijks weet van hadden. Net als bij de grote schrijvers voor hem zou Coster nu, naast Odysseus en Aeneas, een eeuwige plaats verwerven aan het fırmament. Het was niet Heer Lem, de stichter, maar Coster die Haarlem haar plaats in de wereldgeschiedenis zou geven en Scriverius mocht dat doen. Als de versregel van Virgilius uit zijn pen is gevloeid kan hij ook niet meer wachten. Zijn vondst moet meteen wereldkundig gemaakt worden. Als een deux ex 1 Vondel, Virgilius, Eneas, boek 7, vers 673-678 geciteerd naar de uitgave: De werken van Vondel : volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen door J.F.M Sterck e.a. Amsterdam : Maatschappij voor goede en goedkope lectuur. 1927-1940 Deel 6, p. 800. 2 Laure-Crans p. 97 – Virgilius, Aeneis, boek 7, vers 641.

46


machina daalt het uit de hemel neer en doet het iedereen versteld staan. Huyden op den dagh is het twee volle Eeuwen gheleden,3 dat de loffelickste ende hoogh-waerdighste konst de Druckerije te voorschijn ende in’t licht is ghekomen. Niet op die wijse en maniere als nu ghebruijckelijk is, met ghegooten letteren van loodt ende tin, die elck bysonder uyt kassen van de Letter-setters opghenomen, ende op de set-haeck te samen ghevoeght worden, eerst een woordt, daer nae een regel oft verse, eyndtlick een gheheele Forme. Neen alsoo ist niet toegegaen. Maer een boeck worde bladt voor bladt op houte tafelkens ghesneden.4 Vervolgens komt hij met het verhaal van de Joodse kroniekschrijver Rabbi Joseph Sacerdos die in 1428 te Venetië een gedrukt boek heeft gezien. Het kan niet anders dan een Haarlems boek geweest zijn, want zelfs Mainz heeft haar claim op de uitvinding van de boekdrukkunst niet zo vroeg durven stellen. Laat staan dat Venetië of Straatsburg het lef daartoe zouden hebben. Haarlem komt daarom alle eer toe. En heeft ook de schrijver van de Keulse Kroniek niet gesteld dat de uitvinding van de blokboeken, met name van de grammatica van Donatus een Nederlandse vinding was! Het kan niets anders zijn. Dit boek uit 1428 moet een blokboek zijn geweest en er is nog zo’n boek in Haarlem en ook Ortelius heeft er een gehad. Mocht er al ooit iemand getwijfeld hebben aan Haarlem als de eerste plaats in de wereld waar gedrukt is, dan zijn die twijfels nu wel voorgoed verdwenen. Natuurlijk heeft ook Mainz met de verbetering van de drukkunst recht op onze waardering, maar Haarlem komt het recht van de uitvinding toe. Scriverius kan het boek dan ook gerust beëindigen met het Latijnse vers dat hij geschreven heeft bij de illustratie van Costers boekenpers5, gevolgd door Ampzings vertaling:

Al loopt de pen vry rasch daer word nau ‘siaers geschreven, Dat ons een Hollands Perz op eenen dag sal gheven;6 En na heeft Duytschland wat tot deze vond ghebraght; De Batavier begont, de Duytsch heeft ’t afghewrocht.7

3  Anno 1428 - Anno 1628. 4 Laure-Crans p. 97. 5 Omdat ze al voor deze vondst van Scriverius gedrukt waren heeft zowel de afbeelding van Coster als die van de drukpers de datum ca. 1440. Deze datum was al door Junius gekozen omdat de vroegst bekende druk uit Mainz er een uit 1442 was. Om de knecht van Coster de kans te geven naar Mainz te vluchten en daar te drukken moest een marge van twee jaar volstaan. 6 Waar een schrijver een jaar over doet, drukt de pers in een dag. 7 Laure-Crans p. 100.

47


Het boek is af. De versgedrukte vellen worden snel gedroogd en ingebonden. Het eerste exemplaar kan gepresenteerd worden aan de regeerders en burgerij van Haarlem. Ampzings Beschryvinge ende lof der stad Haerlem en Scriverius Laure-Kranz voor Laurens Koster staan klaar om de roem van de stad en haar beroemdste inwoner over de wereld te verbreiden. Zo is het gegaan. Het staat allemaal in zijn boek. Maar helaas, het boek is niet af. De tijd is Scriverius voorbijgesneld. Het is uiteindelijk toch een zwaardere klus geworden dan hij had gedacht. Op 1 januari 1628 had hij zijn voorreden geschreven aan de magistraat van Haarlem. Hij had het verhaal grotendeels op schrift of in zijn hoofd. Het boek lag als het ware al in de boekwinkel. Vanaf het begin was er geen twijfel mogelijk: hij zou de lauwerkrans op het hoofd van Coster plaatsen. Zijn besluit stond vast. Hij zou het werk van Hadrianus Junius, die Costers roem in het Latijn had geplant, in het Nederlands tot bloei brengen en laten groeien met alle bronnen en werken die hij daartoe kon vinden. Hij kent zijn literatuur uit het hoofd. Zijn boek behoeft geen prijzende verzen aan het begin. De drukker kan meteen de titel en de pas geschreven voorrede gaan drukken. Het drukken van het voorwerk achteraf is bij hem niet nodig. Naast en samen met Samuel Ampzing zal hij de lof van Haarlem bezingen in die ene man, die de wereld heeft bevrijd van het schrijven door de grootste uitvinding in de wereldgeschiedenis – de drukkunst. Ampzing is opzijgestapt om hem de eer te laten.

Wat toef ik Kosters geest en kloekheydt aen te roeren? En Konst der Druckerij in mijne pen te voeren? ’T Boek-drucken is van ons … … Wy hebben desen roem stantvastig voor te staen. De eer van dese daed en mag niet ondergaen. Ik had hier nu gedacht daer heftig voor te strijden: Maer nu ‘t ons Schrijver8 doet. So sta ik wat ter sijden. Wie kan het beter doen? Ik sie op sijnen hand, En steun op onse saek, en op dat groot verstand. Wy hebben blijks genoeg, de saek sal selver spreken. … Ik sal mijns Schrijvers werk daerom by ‘tmijne voegen, Tot eer van onse Stad, en burg’ren goed genoegen. Mijn lieve burgerij behoud die eren-kroon, En vlecht uw’ Schrijver ook een kranz tot sijnen loon9

8  Petrus Scriverius. 9  Ampzing, Lof p.375-376.

48


In zijn voorrede aan de burgemeesters memoreert Scriverius nog maar eens dat Coster rond 1440 de boekdrukkunst heeft uitgevonden en eindigt hij de introductie met Ampzings vertaling van zijn lofvers op Coster.

Wat roemt gy Mentz den vond van ’t drucken vande Boeken? Gy moet den meester hier te Haerlem komen soeken. ‘Tis Koster die de konst door Godes Geest bedacht Versaekt gy desen man? Dat is selfs God veracht.10

Scriverius begint zijn hoofdtekst met een historisch overzicht en de weergave van de Latijnse bronnen die Coster aanwijzen als de uitvinder, met daarnaast de Nederlandse vertaling. Vervolgens citeert hij Nicolaus Serarius die Mainz de eer van de uitvinding van de boekdrukkunst had toegeschreven,11 en voegt daaraan zijn eigen uitgebreide kennis toe om te onderstrepen wanneer daar voor het eerst werd gedrukt en dat Johann Fust en niet Gutenberg de eerste drukker in Mainz moet zijn geweest. In hoofdstuk acht begint hij met het weerleggen van de auteurs die plaatsen als Straatsburg, Basel of Augsburg de uitvinding toeschrijven en toont aan dat na Haarlem Mainz de eerste plaats was waar de boekdrukkunst vaste voet verkreeg. In zijn vijftiende hoofdstuk begint hij zijn verhandeling over de drukkunst in Italië. Het is dan al ruim zeven maanden later en op dat moment beseft Scriverius dat hij echt in tijdnood is gekomen. Het boek van Ampzing is af. De hoofdtekst, het “Aenhangzel” met aanvullingen en correcties, de titel en het voorwerk zijn al ruim een maand klaar. Alleen een laatste katern met de index, de aanwijzingen voor de binder en de errata moet nog worden gezet. De prenten van Saenredam die door Van der Velde zijn gegraveerd zijn eindelijk ook klaar om ingebonden te worden. Het wachten is op Scriverius en hij heeft een deadline. In zijn gedicht: Tsaemenspraeck over sekere Schilderije, Ofte ontwerp daer van12 probeert hij er nog onderuit te komen, maar hij weet dat hij geen keus heeft. Hij geeft toe dat hij zich schromelijk heeft vergist in zijn werk. Nog maar drie weken resten hem om het te voltooien. Het schilderij dat hij in zijn samenspraak beschrijft verbeeldt een godin met een letterkleed – De Drukkerij - met achter haar de stad Haarlem. Rondom de Drukkerij staan de negen muzen met Apollo en aan zijn rechterhand zit Laurens Jansz. Coster. Het schilderij wordt echter ontsierd door Metanoea met haar mismaakte gezicht. Zij staat voor berouw of spijt achteraf. Scriverius schrijft: 10  Laure-Cranz p. 8 – A4 verso. 11  Nicolaus Serarius Moguntiacarum ab initio usque ad reverendissimum et illustrissimum hodiernum Archiepiscopum, ac Electorem, Dominum D. Ioannem Schwichardum, libri quinque. Mainz, B. Lipp, 1604. 12  Laure-Cranz pag. 78-79.

49


Ick hebber wel ghekendt die met te spa berou,13 Nae hertseer en verdriet, eerst leerden dese Vrou. Sy stellen metter haest, en sonder te erkauwen Een boeck met eenen sett. Dit brengt haer in benauwen.

Zo’n haastig en snel in elkaar geflanst boek leeft niet; het beklijft niet. Zo’n boek is niet volgens de kunst opgesteld en dat geldt deels ook voor zijn eigen boek, waarover hij klaagt:

Te blocken neghen jaer soo over eenen boeck, Dat valter veel te swaer: drie weecken is ghenoeg. Als ’t boeck is aen den dagh vervaerdight en ghegheven, Soo voelen sy met smert wat datter is bedreven. Och! Was ‘t dan niet te laet! Och! Dat de sot met sout Op-eeten moght het gheen sijn dwase pen uyt spout.

Met spijt stelt hij vast dat hij vanaf het begin beter het devies van de grote Venetiaanse drukker Aldus had kunnen volgen, met de snelle dolfijn om het anker en zijn kenspreuk Festina Lente – haast je langzaam

De arme knecht en sou nu soo benaut niet wesen. Die hier met lancksaemheydt sich haest, en soetjes gaet, Raeckt binenn ’t Huys van Eer; die loopt, die komt te laet.

Het is dan 15 augustus 1628 en het werk dient voor de nieuwe burgemeesterverkiezing in Haarlem gepresenteerd te worden. Met nog drie weken te gaan verzamelt Scriverius de laatste stukken van zijn betoog. Hij toont aan dat in oude kronieken nergens de naam Mainz als eerste drukplaats wordt genoemd. Dan gaat hij naar Nederland om de vroege drukkunst daar te beschrijven. Ook laat hij zien dat in Haarlem al in de vijftiende eeuw werd gedrukt. In het 21ste en laatste hoofdstuk wordt tenslotte de lauwerkrans aan Coster toegedicht. De vondst van de Joodse kroniekschrijver heeft op het allerlaatste moment14 het pleit beslecht. Zijn boek is af. De uitvinding komt met recht Haarlem toe. Opdat de binder weet waar de prenten moeten komen en omdat er nog een inhoudsopgave moet worden toegevoegd, wordt er een extra dubbelblad gedrukt waarvan Scriverius het overgebleven wit volschrijft. Dit blad moet vooraan in zijn boek worden ingevoegd, na het oorspronkelijke blad A2. Daar komt nu ook zijn inleidend gedicht Petrus Scriverius Aen sijn Tegenwoordigh Boeck, waarin hij het boek aanspoort zich 13  Metanoea. 14  Bij het drukken van het laatste katern van Ampzings Lof eind augustus 1628 weet de drukker Rooman wel van de vondst van de kroniek, maar is hij nog onzeker over de precieze betekenis ervan.

50


naar Mainz te begeven om hen de kroon te “ontrucken” en deze terug te brengen naar Haarlem en Laurens Janszoon Coster. Het boek weifelt echter en Scriverius spoort het aan. Ben je niet mooi genoeg? De waarheid is sterk genoeg, ook al ga je eenvoudig gekleed en zonder opsmuk:

Al ist werck ongesien en vrij ont-harleweydt;15 Het salt hem doen, tot dat een ander werdt bereydt.

Het is feest in Haarlem. Het boek wordt aan de regerende burgemeesters gepresenteerd, die met naam en functie in het werk van Ampzing staan. Daarna volgen de eerste echte Costerfeesten in Haarlem. Het tweede eeuwfeest van de boekdrukkunst mag niet onopgemerkt voorbijgaan aan de stad die haar heeft voortgebracht. De tekst op het huis van Mr. Kornelis Dobbius, de Gulde Druyf, waar ooit Coster zijn bedrijf heeft gehad, wordt gewijzigd naar de nieuwste inzichten, die Scriverius net in zijn boek heeft onthuld. Kortom de septembermaand 1628 is Haarlems Costermaand. Scriverius kan een zucht van opluchting slaken. Hij heeft het gehaald. Zijn jongste vondst is wereldkundig gemaakt. Haarlem is weer een stad die meetelt in de wereldgeschiedenis. Maar zijn boek is niet af. De honderd pagina’s druk eindigen weliswaar met “Finis”, maar mogen het einde niet zijn. Hij moet nog meer vertellen. Nog voor de eerste vellen van het laatste katern aan twee zijden bedrukt zijn, is besloten het boek uit te breiden met opnieuw een ontdekking van Scriverius. De versozijde van katern N met daarop de pagina’s 93, 96, 97 en 100 wordt na het drukken van een tiental vellen van de pers losgemaakt. Het woord ‘Finis’ op pagina 100 wordt verwijderd en de spatiering van de eindgedichten wordt opgerekt om het blad uit te vullen.16 Terwijl de festiviteiten plaatsvinden en de eerste exemplaren in de burgemeestershuizen worden gelezen werkt Scriverius verder aan zijn Laure-Kranz. Na zichzelf en passant enige pluimen op de hoed te hebben gestoken, gaat hij nu ook aantonen dat het drukken met losse letters, zijn nieuwste vondst, al aan Coster bekend was:

15  rommelig. 16  Helaas ontbrak mij de tijd om een groot aantal overgeleverde exemplaren van het boek te bekijken. Ik had dan aan de hand van verschuivingen of beschadigingen binnen het zetsel op die betreffende pagina’s en het al dan niet voorkomen van die beschadigingen in de eerste oplage met zekerheid kunnen zeggen dat bovenstaande beschrijving correct is. Omdat de binder het boek nog moet binden en de vellen die het eerste gedrukte zijn ook het eerst droog zijn ga ik van deze volgorde uit. Deze hypothese wordt m.i. ondersteund door het ontbreken van de custodes op pagina 100.

51


Ghy17 hebt vry wat ghedaen, ghy hebt ghethoond uw’yver, Maer noch niet al ghenoegh, mijn uytverkooren Schrijver; Ghy hebt ghemaeckt dat Mentz nu voor een-yder stinckt: Ghy hebt de Haerlemers ghegheven haeren Inckt, Ghegheven haeren Pers, ghegheven al de stucken Die vast sijn aen de Konst vam ’t loffelick Boeck-drucken. Een saeck en vind’ ick niet, de letteren van tin.

Hij vervolgt zijn gedicht met het antwoord op zijn eigen tekortkoming. Kijk naar De Spieghel onser Behoudenisse die in Haarlem is gedrukt. Iedereen die iets van drukken weet ziet daarin immers zonneklaar dat het met losse letters is gezet en niet met houten letters of van een houtblok is gedrukt.

Wel man, hoe is u dit ghevloghen uyt de sin? Besiet den SPIEGEL eens: en laet daer Ments18 in kijcken. Leyt Ments nu half in ’t Sandt,19 dan salsy heel beswijcken. Hier is het harde stoff, ghelesen uyt die Kas.20 Och! Wist ghy niet dat dit al ONS BEHOVD’NIS was?21

En Hadrianus Junius had hier beter op moeten letten als hij het boek zelf gezien had: “ende soo niet, is sijne E. daer van quaede onderrechtinghe ghedaen. Waer door veel in dwalinghe gheraeckt sijn; meer onwetens, dan willens, nae dat ick kan bespeuren.”22 17  Scriverius. 18  Mainz. 19  Het huis van Coster in Haarlem stond aan ’t Sandt en ‘in het zand liggen’ betekent gesneuveld zijn. Tot nu toe had Scriverius aangenomen dat het drukken met gegoten losse letters in Mainz was uitgevonden. Nu blijkt echter dat ook dit een Haarlemse vinding is. Het gedicht onder de afbeelding van de drukpers erkende de rol van Mainz nog in de vervolmaking van de drukkunst. Nu ziet hij in dat dit ten onrechte was. 20  De tinnen of loden letters uit de letterkast. 21  Laure-Kranz p. 101. Omdat de hoofdstukindeling in het ingevoegde blad na A2 al was gedrukt, heeft de drukker geen nieuwe hoofdstukken meer toegevoegd, temeer omdat hij niet wist hoeveel kopij er nog zou komen. Wel begint hij pagina 101 met een titel: Vande Spieghel onser Behoudenisse, ghedruckt tot Haerlem. Hoofdstuk XXI op pagina 93 moest echter het laatste hoofdstuk blijven. Hierdoor bleef de hoofdstukindeling voor de uitgebreidere versie correct, ook al is de inhoudsopgave ervan te summier. Scriverius is echter bij het schrijven nog uitgegaan van een nieuw hoofdstuk en verwijst daardoor abusievelijk (pagina 103 eerste regel) naar een vorig hoofdstuk waar hij het begin van het al gepubliceerde hoofdstuk bedoelt. 22  Laure-Kranz, p. 103.

52


Zelf was Scriverius er tenslotte ook ingetrapt. Ook hij had in het al gepubliceerde stuk geschreven dat de Spieghel een blokboek was. Maar dit alles maakt hem nog nieuwsgieriger naar de echte blokboeken – de Donatusuitgaven. Als hij wist waar hij een exemplaar kon vinden zou hij ervoor naar het uiteinde van de wereld gaan. Hij zou het tienvoudige van de kostprijs ervoor over hebben om het voor Haarlem te bewaren en de brenger een ereplaats naast Coster geven. Maar nu heeft hij alleen de Spieghel en dit valt Mainz haast even zwaar. Na een uitweiding over de inkt, de drukvarianten en de katernsignaturen keert hij met haast terug naar zijn beschrijving van de boekdrukkunst in het algemeen. Maar hij weet dat hij moet opschieten, want nu de eerste exemplaren op de markt zijn willen ook anderen het lezen. Dus zit er niets anders op dan de “rasche Pers met de haestighe penne te volghen, ende gaende te houden”.

Het werck is wat verhaest: maer neemt het toch ten goeden, Verwerpt den gheenen niet, die sich alleen gaat spoeden, En sijne penne pord, op dat sijn Vader-Stad In sijnen trouwen dienst en vlijt behaghen had.23

Hij maakt zijn verhaal af. Hij gaat in op de geschiedenis van de boekillustratie en de prentkunst, maakt een uitstapje naar de schilderkunst en komt dan opnieuw tot de conclusie dat het lettergieten echt te Haarlem is uitgevonden. Voordat hij zijn vermoeide pen neerlegt en zich weer gaat richten op zijn andere noodzakelijke taken, moet hij toch nog iets kwijt over de meest recent gevonden archivalia betreffende Coster. Hij is schepen geweest in Haarlem en verzegelde er brieven in 1431. Op de 18de september 162824 – de feesten zijn dan achter de rug – schrijft hij een verzoenend gedicht op Mainz.25 Eind september, als het boek echt klaar is, kan hij het boek besluiten met de tekst van de nieuwe inscriptie op de gevel van het woonhuis van Coster. Het is af. Drie weken na de overhandiging van de eerste exemplaren is de Finis opnieuw bereikt. Scriverius heeft zijn punt gemaakt voor de komende twee tot drie eeuwen.26 23  Laure-Kranz, p. 108. 24  XIV Kalendas Octobris. 25  Laure-Kranz, p. 119. 26  Met postume dank aan Simon Emmering, Nico Israel en J.J. Van Oosterwyk Bruyn. Van de eerste oplage van de eerste druk kende ik eerst alleen het exemplaar dat Simon Emmering mij in 1991 heeft laten zien. Zijn exemplaar ging na zijn dood naar Bob de Graaf die, toen ik er naar vroeg, het al had verkocht. Een tweede exemplaar behoorde toe aan de grote verzamelaar en schaakliefhebber J.J. Van Oosterwyk Bruyn. Hij had het mij, eveneens in 1991, mondeling meegedeeld bij een bezoek aan het Antiquariaat Nico Israel, toen het exemplaar van Simon Emmering daar ter sprake kwam. Dat exemplaar, in perkament gebonden, is in 2005 via Asher Rare Books opnieuw op de markt gebracht. Ik heb het daar kunnen inzien, maar helaas was de prijs te hoog voor mijn beurs. Een derde exemplaar ligt in de UB van Amsterdam

53


(UvA) en behoort tot de Collectie W.P. van Stockum jr. Een vierde exemplaar heb ik onlangs verworven op de veiling Van Stockum in Den Haag (najaar 2006, kavel 2146). Ik sluit echter niet uit dat mijn exemplaar ook het exemplaar van Simon Emmering geweest kan zijn. Uit de geschiedenis van het boek van Scriverius is ook dat van Ampzing af te lezen en andersom. Het hoofdwerk met Aenhangzel bij Ampzing werd afgesloten in mei 1628, waarna de titel en de lofdichten in juni/juli 1628 zijn gedrukt. Als laatste werd het Tafelregister – het laatste katern – van het hoofdwerk gedrukt. De prenten zijn dan klaar en de lijst daarvan wordt, tezamen met de gevonden errata, ook in dat laatste katern verwerkt. Met zijn drukkersmerk en een gedicht waarin de drukker Rooman nog een slag om de arm houdt over de exacte datum van de uitvinding van de boekdrukkunst – volgens Junius rond 1440 en volgens Scriverius rond 1430 besluit hij het werk “In ’t laetst van ougst”, oftewel eind augustus 1628. Hieruit blijkt zonneklaar dat hij op dat moment de kopij van hoofdstuk 21 van Scriverius nog niet in handen had. Alleen het gerucht had zich verspreid: al in 1428 werd er te Haarlem gedrukt.

& 54


Costers drukpers met het jaartal 1440

55


Finis van de eerste staat van de Laure-Krans met het epigram op de drukpers

56


Finis van de tweede staat van de Laure-Krans met de nieuwe gevelinscriptie en het jaar 1428 57


Het slot van Ampzings werk, waarin voor het eerst de nieuwste ontdekking van Scriverius wereldkundig is gemaakt

58


Dankzij Petrus Scriverius en Hadrianus Junius is Laurens Jansz. Coster wereldberoemd geworden 59


- 60

Titelpagina van de Laure-Krans


61

fama ’ s lofzang


bij het feestelijke afscheid van Dr. Piet Verkruijsse van de Leerstoelgroep Boekwetenschap & Handschriftenkunde ÂĽ Jos Biemans Âľ In de afgelopen dertig jaar ben ik in Nederland en daarbuiten in heel wat bibliotheken met een verzameling handschriften te gast geweest en heb ik daar kortere of langere tijd voor onderzoek mogen werken. Als conservator word je nogal eens uitgenodigd om een kijkje te nemen in het handschriftenmagazijn van collegae. Natuurlijk komen er handschriften uit de kasten, pratend over van alles en nog wat: de verwerving van bijzondere stukken, de beste omstandigheden voor passieve conservering, problemen met actieve conservering, de identificatie van Nederlandstalige teksten in handschriften en vooral op middeleeuwse fragmenten, enz. Soms lukt het om elkaar te helpen. Vrijwel overal heeft men er een kast met stukken die nog eens goed bekeken moeten worden voordat ze in de collectie kunnen worden opgenomen. Meestal is de herkomst van een doos met brieven, van een map met manuscripten, van een stapeltje alba amicorum, van een envelop met middeleeuwse fragmenten of van een band met een of meer handgeschreven teksten volstrekt onbekend. Vaak gaat het 62


om zaken die onder het bewind van vorige conservatoren verworven of in elk geval binnengebracht zijn. Ook bij ons, bij de handschriften van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, is er zo’n kast. Bij gelegenheid gaat er iets uit, dat vervolgens in de eigen collectie wordt opgenomen dan wel aan een andere instelling wordt overgedragen omdat het daar beter op zijn plaats is. Om je opvolgers niet op te zadelen met nieuwe achterstanden komt er in principe niets bij. Hoe lang die gelige hoornen of perkamenten band met die vrij forse beschadigingen aan de rug en de platten in onze kast ‘oud zeer’ gelegen heeft, weet ik werkelijk niet. Ik heb een vage herinnering dat de antiquaar en boekhistoricus Paul Valkema Blouw (19162000) me een paar jaar na mijn aantreden in Amsterdam (in 1991) vroeg of ik een perkamenten band met allerlei gelegenheidsdichten had aangetroffen in het handschriftenmagazijn. Zo’n bundel had hij blijkbaar aan mijn voorgangster overhandigd. Ik had het stuk nooit gezien, maar toen ik op een goede dag, in 2002 of zo, de genoemde band uit de oud-zeer-kast pakte voor inspectie, had ik een bundel gelegenheidsgedichten in mijn handen. Het bleek te gaan om een verzameling zeventiende-eeuwse berijmde teksten, vaak ondertekend met N. Seep, Niclaes Seep dan wel C. of Claes Seep, terwijl ook de spelling Nikolaas en Nicolas op of in de band voorkomt. De inhoud stemt dus overeen met wat op de rug, over de versiering in goudopdruk heen, geschreven is in een mengelmoes van Spaans en Portugees: “Nicolas Seept Poesias Varias Con Laminas Original Olandes M.S.”. Uitvoeriger is de gedrukte titel die aan de inhoud zelf voorafgaat: “Verscheide gedichten, bestaande in: Minne, Lof- en Eer-Rymen, Bruilofs-Dichten, Sonnetten, Lijk- en Graf-Dichten, Mengel-rijm en Sangen. Door Nikolaas Seep. In Amsterdam, des Iaars 1650” (p. 1; Zie afb. 2). De datering en lokalisering van de bundel leveren dus geen problemen op, hoewel het jaartal enige toelichting behoeft. Veel gedichten zijn apart gedateerd, de vermelde jaartallen liggen tussen 1634 en 1660. Het meest waarschijnlijk lijkt, dat de auteur omstreeks het op de titelpagina vermelde jaar 1650 begonnen is zijn reeds bestaande pennevruchten bijeen te brengen en daar later nieuw werk aan heeft toegevoegd. Bovenvermelde feiten zijn eenvoudig vast te stellen en natuurlijk had ik het handschrift diepgaand kunnen bestuderen. Maar hoewel conservatoren van de Bijzondere Collecties onderzoek verrichten en publiceren, behoort dat niet tot onze primaire taken. Dat geldt dus ook voor de twee conservatoren van de handschriftencollectie waarin zich stukken bevinden van 3000 voor Christus tot 2000 na Christus. Wij houden ons bezig met de collectie als geheel, maar zijn beiden mediëvist en geen specialist 63


in zeventiende-eeuwse zaken. Dat alleen is al een reden om de bestudering van het Seep-handschrift aan anderen over te laten. Eén van de taken die we vervullen, is stukken of collecties onder de aandacht te brengen van specialisten buiten de bibliotheek, onderzoekers aan de eigen universiteit en van elders, in binnen- en buitenland. Dat kan al direct gebeuren bij nieuwe aanwinsten, maar ook bij stukken die al lang in de collectie aanwezig zijn en waarvan je het vermoeden hebt dat ze van belang kunnen zijn bij lopend of aangekondigd onderzoek. Als ‘tweede- of derdehands ontdekker’ van het handschriftSeep vervulde ik mijn intermediaire rol door de bundel voor te leggen aan de collegae historisch-letterkundigen van de Faculteit Geesteswetenschappen. Piet Verkruijsse, toen nog geen collegaconservator bij de Bijzondere Collecties, maar wel al jaren collegadocent bij de leerstoelgroep Boekwetenschap & Handschriftenkunde, hapte toe. Na een verkennend onderzoek volgde strategisch overleg met schrijver dezes om de plannen verder uit te werken. Piet stopte een verse pijp, stak er de brand in en besloot de bundel in 2003 met een werkgroep studenten Historische Nederlandse Letterkunde te gaan bestuderen. Tussen twee trekjes pijptabak door, bijna terloops maar met twinkelende oogjes, merkte hij op dat ik dan natuurlijk wel moest begrijpen dat zo’n onderzoek niet mogelijk was zonder dat de groep beschikte over een cd met scans van, voorlopig in elk geval, die delen van het handschrift die als eerste onderzocht zouden worden... En na een volgend trekje aan de pijp: de rest kon later wel worden toegevoegd. Een fijn rookwolkje kringelde omhoog. Daar zat wat in en ja, Piet houdt nu eenmaal meer van een schoon scherm dan van weer een stapel (foto-)papier die de kast uitpuilt. Perfecte, vrijstaand gemaakte afbeeldingen waarop van elk blad de randen zichtbaar zijn, waren niet nodig voor het onderzoek. Met hulp van Paul Dijstelberge werden prima scans aangeleverd en de groep ging aan de slag onder de bezielende leiding van Dr. Piet. In 2006 werd het onderzoek vervolgd in de module Geschiedenis van de Leescultuur van onze leerstoelgroep Boekwetenschap & Handschriftenkunde. De bundel was inmiddels in 2003 ingeschreven in het aanwinstenregister, had de signatuur hs. XXX A 100 gekregen, met daarbij de aantekening “mogelijk afkomstig van Paul Valkema Blouw”. Onderzoeksresultaten bleven niet uit en werden na verloop van tijd – nog in voorlopige vorm – gepresenteerd op de door Piet Verkruijsse beheerde site van de leerstoelgroep.1 Een van de daar te vinden belangrijke documenten is het uitvoerige verslag door Peter J. Groeneveld van zijn ‘Manuscriptologisch onderzoek aan het manuscript Amsterdam hs. XXX A 100: ‘Verscheide gedichten enz.’ 64


door Nicolaas Seep. Eindopdracht van de module Geschiedenis van de Leescultuur’, voltooid in juni 2006. Peter Groeneveld is een van de studenten die ik als een der beheerders van het handschrift steeds heb kunnen helpen bij hun werk, want ook al waren er de scans, voor boekhistorisch onderzoek is het handschrift zelf geregeld op tafel gekomen. Vanzelfsprekend meldde ik ook aan Piet wat ik bij toeval tegenkwam en wat mij van belang leek voor het Seep-onderzoek, waarover aanstonds meer. Van de resultaten van de werkgroep heb ik natuurlijk dankbaar gebruikgemaakt bij het schrijven van dit opstel voor Piet. Nu eerst iets over Claas Seep, heel kort, want alle informatie staat op de genoemde site keurig bij elkaar geplaatst in een biografisch overzicht door Jiska Kniep. Uit het handschrift blijkt dat Nikolaas Seep geboren werd op 28 mei 1616 en dat hij in 1646 te Weesp in het huwelijk trad met de toen twintigjarige Elizabeth Sloot, dochter van Gijsbert Sloot, schepen en weesvader van Weesp. Zij kregen vijf kinderen, eerst vier dochters (Judith, Johanne, Cathryn en Eva) en vervolgens eindelijk een zoon. Het handschrift bevat op p. 325 (afb. 3) een gedicht op de geboorte van deze zoon, Arent of Arnold, met daarboven een flinke afbeelding van een huisgezin bestaande uit man en vrouw, vier dochters en een zoon: Seeps al sinds lang gekoesterde toekomstbeeld? Claas Seep was apotheker te Amsterdam, behoorde tot de doopsgezinden en werd er op 20 januari 1670 begraven in de Nieuwe Kerk.2 Seep moet goed in zijn slappe was gezeten hebben, want in 1638 liet hij een jacht bouwen. Voor de scheepsbouwer, Jan Machielse Groen, schreef hij een fraai gedicht waarin hij zijn dank tot uitdrukking bracht (hs.-Seep, p. 303). Blijkbaar was Seep zeer in zijn sas met zijn boot, want er volgden dat jaar nog meer gedichtjes van zijn hand over schepen en schippers. Ook bezat hij een bescheiden hofstede, genaamd ‘Sloot-wijck’, een verwijzing naar de familienaam van zijn vrouw; Seep schreef er een gedichtje over (Seep-handschrift, p. 294). Jilles Eijking heeft onderzoek gedaan naar een buiten met de naam Slootwijk en kwam uit in Baambrugge, in de huidige gemeente Abcoude (zie de Seep-site, onder ‘Commentaar, Kabinet der juffrouwen, Weesp’). Toch zou het mij niet verbazen als ooit informatie gevonden zou worden over een hofstede Slootwijk te Weesp. Niet alleen is er de verwijzing naar de Weesper schoonfamilie Sloot, veel gedichten hebben een datering waaraan is toegevoegd “in Weesp”, ter onderscheiding van “in Amsterdam”. Bovendien is de zoon van het echtpaar Seep is in Weesp geboren. Seep was behalve apotheker ook dichter, vooral gelegenheidsdichter. Over de dichter Seep weten we in feite tot nu toe meer dan over de apotheker. Hij nam de pen ter hand bij 65


geboorte, huwelijk en overlijden van familieleden, vrienden en kennissen. Hij schreef voor of over bekende tijd- en stadgenoten, waarvan hij sommigen wel en anderen niet persoonlijk kende. Hij schreef over zijn Amsterdam en over Weesp, de stad waaruit zijn vrouw afkomstig was. Uit diverse bronnen blijkt dat hij contacten onderhield met andere dichters van zijn tijd, zoals Reyer Ansloo, Jacob Heijblocq en vooral Jan Zoet en Jan Harmens Krul; waarschijnlijk behoorde hij tot hun beider kring van dichters (zie de bijdragen van Adri Markus en Janneke Weijermars op de Seepsite). In 1649 noemt hij zich “cozijn” (neef) van niemand minder dan Joost van den Vondel. Diverse gedichten van Seeps hand zijn vanaf 1639 in druk verschenen, als onderdeel van een katerntje gedichten bij een huwelijk, als lofzang in bijvoorbeeld dichtbundels van Krul of opgenomen in andere verzamelbundels (zie voor een mooi overzicht de subjectieve bibliografie op de Seep-site). Seeps devies – al ten minste vanaf 1636 – was “Ick leef in de bladeren”. Mogelijk zijn deze woorden polyinterpretabel en betekenen zij zowel dat hij in de literatuur actief was als in de wereld van planten en kruiden, kortom als apotheker. Ook de woorden “Liefde verblijt” komen we soms tegen, zowel in het handschrift als in uitgaven van zijn werk, als toevoeging aan zijn naam. Rond 1650, zoals gezegd, moet hij begonnen zijn met de samenstelling van zijn bundel verzamelde gedichten. Het handschrift bestaat uit katernen van dubbelbladen papier met royale afmetingen; het boekblok meet 420 bij 275 mm. Recentelijk is de bundel met potlood gepagineerd van 1 tot en met 422. Het schrift, vrijwel overal een typisch Hollands lopend letterschrift (dus niet Italiaans, zoals Peter Groeneveld schrijft), is van één hand. Hier en daar is voor eigen-namen gebruikgemaakt van een Italiaans letterschrift, terwijl vooral opschriften geschreven staan in een gotisch, ook wel Duits genoemd, fractuurschrift. Alle teksten zijn geschreven in een bruinzwarte inkt. Groeneveld is voorzichtig met het identificeren van die schrijfhand met de hand van de auteur van de teksten. Hij wijst er terecht op, dat daarover alleen zekerheid kan worden verkregen wanneer er een ander stuk bekend is, waarvan vaststaat dat Seep het zelf geschreven heeft, zoals een eigenhandige brief. Hij oppert voorts de mogelijkheid dat Seep iemand heeft ingehuurd voor het schrijfwerk. Het is inderdaad denkbaar dat hij zijn gedichten door een professionele kopiist, of beter: een schoonschrijver, heeft laten neerpennen. Maar dat impliceert dat hij na de eerste verzamelfase rond 1650 de bundel verscheidene keren naar deze schoonschrijver heeft moeten brengen om nieuwe gedichten te laten toevoegen. Bovendien, het schrift laat zien dat de schrijver weliswaar over een vaardige en op het eerste 66


gezicht regelmatige hand beschikte, maar het resultaat is mijns inziens eerder netschrift dan schoonschrift en zeker geen kalligrafie van een echte schrijfmeester. Vooral de kapitalen of ‘voorletteren’ zijn hier en daar ronduit knullig (zie de afbeeldingen 3, 4, 5 en 10), terwijl dat nu juist de letters zijn waarbij echte kalligrafen hun meesterschap kunnen etaleren. Tegen het einde van mijn bijdrage zal ik nog even terugkomen op de vraag wie het handschrift geschreven kan hebben. De inhoud van de bundel is thematisch geordend in tien afdelingen, waarvan het begin steeds gemarkeerd wordt door een opschrift dat met behulp van een zetsel van losse loden letters op het papier gedrukt is (zie de afbeeldingen 2 en 5). Te oordelen naar de diepe moet in het papier is dat gebeurd met behulp van een drukpers, anders gezegd: op verschillende plaatsen in het handschrift is sprake van hoogdruk! Ook de inkt is anders: het is diepzwarte drukinkt en niet de bruinzwarte galnoteninkt waarin de teksten zijn neergeschreven. De eerste afdeling heeft geen opschrift, maar begint direct na de eveneens gedrukte ‘titelpagina’ en bevat toneelwerk; dat zal wel de verklaring zijn voor het feit dat toneel ontbreekt in de opsomming van de gedrukte titelpagina. Maar als we de gedrukte titels vergelijken met de opgave van de titelpagina, blijken er nog meer verschillen: 1. Titelpagina, genoemd worden Minne, Lof- en Eer-Rymen, Bruilofs-Dichten, Sonnetten, Lijk- en Graf-Dichten, Mengel-rijm en Sangen, maar in feite volgen eerst enkele korte toneelspelen; p. 5-18 (zie afb. 2) 2. Minne-Rymen; p. 21-60 3. ’t Kabinet der Hollandsche Juffrouwen; p. 61-92 4. Harders Minne-Zangen; p. 93-156 5. Bruilofs-Gedichten; p. 157-236 (zie afb. 5) 6. Geboort’-Vermaninge; p. 237-274 (met eerst een spel over de geboorte van Christus uit 1640, p. 238-250) 7. De Lusthoven der voornaamste Heeren Gebouwen in Hollandt; p. 275-294 8. Sonnetten; p. 295-314 9. Mengel-Rymen; p. 315-380 10. Lyk- en Grafdichten (titel gedrukt op een ingeplakt strookje papier); p. 381-421. Kennelijk biedt de titelpagina meer een globale omschrijving van de inhoud dan een precieze opsomming van de verschillende tekstgenres conform de opschriften boven de diverse afdelingen. Behalve gedrukte opschriften bevat deze bundel met handgeschreven teksten nog enkele andere bijzonderheden. Tussen de 67


verschillende teksten, vaak boven het begin daarvan, zijn illustraties aangebracht (zie bijlage 4 – Inventarisatie van de illustraties – in het onderzoeksverslag van Peter Groeneveld op de Seep-site). Sommige illustraties bestaan uit prenten die uit andere bronnen zijn geknipt en in het Seep-handschrift zijn ingeplakt (een deel daarvan is er later echter weer uitgescheurd). Andere prenten daarentegen, zowel etsen als kopergravures, zijn rechtstreeks op het papier van het handschrift afgedrukt; de randen van de drukplaten zijn steeds goed zichtbaar in de moet. Deze afbeeldingen zijn vaak van uitstekende kwaliteit. Tot de makers van deze direct van de plaat gemaakte afdrukken behoort in de eerste plaats Claes Jansz Visscher jr., van wie zowel eigen voorstellingen als werk naar Abraham Bloemaert, Abraham Bosse en David Vinckboons/Hessel Gerritsz in het handschrift voorkomen. Verder vinden we werk van Jan van Goyen en Herman Saftleven, gereproduceerd door Hugo Allard (of Huijch Allardt). Naast hoogdruk is dus in het Seep-handschrift ook sprake van diepdruk. De gedrukte onderdelen in het handschrift zijn zonder meer intrigerend, want deze zijn aanleiding voor diverse vragen. We zouden graag willen weten hoe Seep gebruik kon maken van de originele drukplaten van verschillende graveurs! Nog onbekend is in welke drukkerij of in welk atelier hij de opschriften respectievelijk de bedoelde etsen en gravures in zijn handschrift kon (laten) afdrukken. Onduidelijk is of het om één dan wel twee werkplaatsen gaat; in elk geval was voor hoogdruk een geheel andere pers nodig dan voor diepdruk. Ik zal hier geen poging doen dergelijke vragen te beantwoorden. Dat laat ik graag over aan de specialisten. Ook zijn er tekeningen in het Seep-handschrift, mooie tot prachtige tekeningen, zes in totaal. Drie daarvan bestaan uit met transparante dan wel dekkende verf ingekleurde tekeningen. Deze tonen achtereenvolgens het met de keizerskroon getooide wapen van de stad Amsterdam met twee leeuwen als schildhouder (p. 3), het heraldische wapen van Holland (maar dan verkeerd ingekleurd, want zonder pijlen en een zwaard in de poten van de leeuw zal het wel niet het generaliteitswapen zijn) met daaronder een tekening van een fors landhuis (p. 275, aan het begin van de afdeling over ‘Lusthoven’) en het wapen van Weesp (p. 319, tussen twee teksten met betrekking tot die stad). Dan is er een klein strookje papier met daarop een sierlijk getekende festoen of guirlande van bloemen, vruchten, worteltjes, knollen en bladgroenten, dat tussen het opschrift en de tekst van een ‘Minne-Brieff’ geplakt is (p. 24). Ronduit schitterend zijn de tekeningen op de bladzijden 185 en 331. De eerste, in de afdeling ‘Bruilofs-Gedichten’, toont boven de “Sang-Rijm op de bruylofts dag van Seigneur Joachim tonporting en Juffr. Geertuyd’ voglesangh” een allegorische voorstelling 68


(afb. 4). We zien twee in elkaar grijpende handen, symbool voor eendracht en vriendschap. De handen zijn vanaf de polsen met elkaar verbonden door middel van twee niet knellende banden in de vorm van linten met sierlijke kwasten, in combinatie met de handen, vanzelfsprekend de liefdes- en vooral de huwelijksband symboliserend. Op de handen rust een – uiteraard door Amor – met twee pijlen doorschoten en tevens brandend hart, ongetwijfeld om aan te geven dat hier sprake is van een vurige liefde. Deze iconografie is vrij algemeen. Een grotendeels daarop gebaseerde voorstelling siert het titelblad van de uitgave van een bruiloftsspel van Claas Seep ter gelegenheid van een huwelijk op 9 januari 1639: “Echts Intree, Op ’t Huw’lijck vanden Eersamen Discrete Iongman Pieter Cornelissen Groenvelt. Ende d’ Eerbare Deugtrijcke Ionge Dochter Chirstina Ians. [...]. t’ Amsterdam, Gedruckt voor Ioost Hartgersz. Boeckverkooper, woonende in de Gast-huys-steegh, aen den Dam, 1639’” (afb. 5).3 De drukker was Joost Broersz, gelet op de initialen ‘I.B.’ in het drukkersvignet op deze bladzijde. Dezelfde tekst komt ook voor in Seeps verzamelhandschrift, in het deel van rond 1650 (p. 178-182). Daar heet de bruid echter “Christina Mes”.4 We kunnen nog een stapje verder gaan. De directe bron voor deze tekening zou wel eens in het Seep-handschrift zelf gevonden kunnen worden. Tot tweemaal toe, op bladzijde 157, aan het begin van de afdeling ‘Bruilofs-Gedichten’ en boven het eerste gedicht in die reeks, als ook op p. 211 is direct vanaf een drukplaat één en dezelfde illustratie aangebracht. De afbeelding toont op een heraldisch schild onder andere Venus en Amor: het is een liefdesschild, zoals aanstonds zal blijken. Belangrijker in dezen is echter dat het schild gedekt is met heraldische wapenklederen en middenboven met vrijwel dezelfde voorstelling als de tekening op p. 185: de twee in elkaar grijpende handen en het brandende hart; de pijlen en de liefdesbanden ontbreken. Ten opzichte van deze prent zijn de handen in de tekening gespiegeld, dat wil zeggen dat de hand, waarvan de buitenkant zichtbaar is, op de prentafdruk rechts staat en in de tekening links. Gesteld dat dit schilddekkende detail van de prent inderdaad model stond voor de tekening op p. 185, dan is het begrijpelijk dat elk heraldisch element verdwenen is en dat de twee handen in de tekening uit wolken lijken te komen. Dergelijke wolken komen evenals één van Amors pijlen, ook voor in het zojuist genoemde drukkersmerk van Joost Broersz op het titelblad van Seeps Echts-Intree [...] (afb. 5). Verrassend, althans voor mij, is dat de afbeelding van het liefdesschild, die we tweemaal aantreffen in het verzamelhandschrift van Seep, ook voorkomt in een andere gelegenheidsuitgave met zijn werk, nu voor een huwelijk op 11 oktober van 1639: “Minne-Wapen, 69


ofte Liefdens-Schilt, Op d’Echts intré vanden Eersamen Discreten Bruydegom Pieter Anthonissen Uytenhoven: En d’ Eerbare Deughtrijcke Bruyt Maria Opzy. [...]. T’ Amsterdam, Voor Joost Hartgers, Boeckverkooper inde Gasthuys-steegh by’t Stadt-huys”.5 Die uitgave bevat twee teksten, waarvan de eerste eveneens voorkomt in het handschrift-Seep (p. 192-194). Opmerkelijk is echter, dat de tweede tekst, een zeven strofen tellend “Bruylofts-liedt. Stemme: Rosimont die lach ghedoocken. [incipit:] Honigbeytjes soete dieren / Roemers vande soeticheyt’, niet in het verzamelhandschrift te vinden is, hoewel die gelet op de ondertekening in de druk wel van onze apotheker is: ‘C. A. Seep. Liefde Verblijt”. Onderlinge vergelijking van de drie afdrukken leert dat die alle drie van een en dezelfde plaat getrokken zijn. Helaas heeft uitgever Hartgers niet vermeld bij welke drukker deze gelegenheidsdruk van de persen kwam. Dankzij de ursicula-database van collega Paul Dijstelberge kon echter op grond van een ornament op de titelpagina en enkele sierinitialen in de tekst worden vastgesteld welke drukker deze uitgave voor uitgever en boekverkoper Hartgers gedrukt heeft.6 Het gaat om Dominicus van der Stichel, die voor diverse uitgevers gewerkt heeft, onder wie ook Hartgers. Hebben we daarmee misschien een van de drukkers te pakken van wie Claas Seep een drukplaat kon lenen of in elk geval kon gebruiken voor het opnemen van illustraties in zijn verzamelhandschrift? De tweede, werkelijk oogstrelende pentekening bevindt zich in de afdeling ‘Mengel-Rymen’, boven een tekst met als opschrift: “FAMAES-GALM, over de sierelijcke uijtgangh van Sr. Jan Artsen Snoeck En Aegje Willems met hun kinderen en kints kinderen na de bruijloft van Sr. Gerrit van Eijck den 18 april Anno 1638” (zie afb. 6 en vergelijk afb. 1). Het gedicht (p. 331-333) telt zeventien vierregelige strofen, gevolgd door het opschrift (“Fama”, in Italiaans schrift) en nog eens vier strofen van eveneens vier regels elk, plus twee versregels ter afsluiting. Steeds zijn blijkens vermelding in margine twee strofen gewijd aan een telg met partner van het echtpaar Snoeck-Willems, soms betreft zo’n strofenpaar twee ongehuwde kinderen, zoals een broer en zus Snoeck. Een nazaat die in 1638 kennelijk in “oostindien” vertoefde, Aris Jansen Snoeck, krijgt één strofe, de volgende strofe is gewijd aan de jongste loten aan de stam, de kleinkinderen. Als de stoet voorbij is, dan neemt Fama het woord voor een “geluck wenschinghe”, zoals in de marge is aangegeven: de wens dat deze stam verder zal mogen groeien zoals zij tot dan toe heeft gebloeid. De voorstelling boven deze tekst is een vrouwelijke Fama, godin van zowel de roem als het gerucht, gevleugeld en daardoor vrij in de ruimte zwevend. Aan haar mond en ondersteund door haar 70


hooggeheven rechterarm en -hand houdt zij een sierlijk gebogen bazuin met een breed uiteinde dat is vormgegeven als een menselijk gelaat met wijd geopende mond. Te oordelen naar haar bolle wangen blaast zij ook daadwerkelijk op dit bijzondere instrument. Als om in evenwicht te blijven houdt zij in de hand van haar naar omlaag uitgestrekte linkerarm een met de keizerskroon versierd wapen van Amsterdam vast aan een breed gestrikt lint (zie de afbeelding boven deze bijdrage). De drie genoemde tekeningen (zonder kleur) en vooral de laatste twee, zijn wonderen van tekentechniek, zo gedetailleerd en trefzeker. De tekeningen lijken mij gemaakt te zijn met dezelfde bruinzwarte inkt die ook voor het schrijven van de teksten gebruikt is. De verleiding is groot te zeggen dat ze van dezelfde hand zijn als van de schrijver van de teksten, en dus mogelijk het werk zijn van Claas Seep zelf. Tekenvaardigheid zou pas veel later onderdeel gaan uitmaken van de opleiding tot apotheker, enerzijds om de verschillen tussen planten beter in het oog te krijgen en anderzijds om goede botanische tekeningen te kunnen maken ten dienste van onderzoek of onderwijs. Had Seep zoveel talent, had hij uit zichzelf zo goed leren tekenen of had hij daarvoor een opleiding gevolgd? Of heeft iemand anders voor hem de tekenpen ter hand genomen? Een conservator ziet veel door zijn handen gaan. Als waarnemend conservator van de Artis-Bibliotheek heeft Piet Verkruijsse sinds kort ook meer apen en andere specimina van fauna en flora voorbij zien komen dan in zijn gehele voorafgaande carrière als literatuurhistoricus en boekwetenschapper. Ik kreeg bij de Bijzondere Collecties van de UB-Amsterdam een convoluut met drie exemplaarboeken in handen, boeken met prachtige schrijfvoorbeelden om de schoonschrijfkunst van af te kijken.7 In twee daarvan kwam ik een blad met een zeer verwante afbeelding van een vrouwelijke Fama tegen, maar dan gespiegeld. Uiteraard heb ik die informatie doorgegeven aan collega Verkruijsse, met als gevolg dat dit gegeven met een keurige noot vermeld wordt door Peter Groeneveld in zijn onderzoeksverslag op de Seep-site. Maar er is meer over te vertellen. In feite bevat het convoluut de volgende drie uitgaven, alle samengesteld door Jan van den Velde, de beroemdste schoonschrijver en auteur van exemplaarboeken van zijn tijd: - exemplær-boec, Inhoudende Alderhande Gheschriften, Zeer bequaem ende dienstelyck voor de Joncheydt ende allen Lief-hebbers der Pennen: Int licht ghestelt Door Jan vanden Velde van Ant. Anno MDCVII (zie afb. 7). De titelpagina vermeldt voorts de naam van de graveur: ‘Gerardus Gauw, Haerlemensis’ en bericht dat het boek is “Gedruckt bij Henric Meurs, Schrijfmeester tot Amsterdam”. Op dit 71


titelblad volgt, in het Amsterdamse exemplaar dat in mijn handen kwam, een blad met de voorstelling van Fama die in haar linkerhand een sierlijke bazuin vasthoudt en daar de woorden “vive la Plume” uitblaast, terwijl zij in haar rechterhand een lauwerkrans heeft waardoorheen vanuit de zonnestralen de lijfspreuk van Jan van den Velde loopt: “Tleeft al vanden Velde” (afb. 8). Deze Fama zweeft hoog in de lucht. Ver daaronder, op de aarde, zijn vele colonnes gewapende militairen te zien die – onder aanvoering van een commandant in een rijtuig met vier paarden – optrekken naar een stad aan een laaggelegen horizon. Helemaal links, iets boven deze horizon is nog flauwtjes te zien dat het om Delft gaat, de stad waar Van den Velde rond 1592 heeft gewoond: “Delff”. De relatie tussen de godin die de lof van de pennekunst uitbazuint en de stad plus de militairen ontgaat me. Of is het de bedoeling duidelijk te maken dat men zich beter met de schrijfkunst kan bezighouden dan met oorlogsvoering, of, iets anders, dat met schoonschrijven meer roem valt te behalen dan met strijden? - Het eerste deel Der Duytscher ende Franscher Scholen ExemplaerBoeck, Inhoudende twaelf verscheyden ghedichten, om alle maenden onder de School-kinders te gebruycken : Seer nut ende bequaem tot Voorderinge der selver, als ooc voor alle lief-hebbers der Pennen. Int Licht ghestelt Door Jan vanden Velde van Antwerpen, Françoische Schoolm. binnen de Wyt-vermaerde ende Konst-rycke Stadt Haerlem. Anno 1614. Deze titelpagina vermeldt de naam van de graveur: “Gerardus Gauw, Haerlemensis” en die van de drukker-uitgever: “t’Amsterdam bij Cornelis lodewijcksz van der Plasse”. Deze uitgave is hier verder niet van belang. - Anatomia ofte Ontledinge der Letteren, Waerin claerlijc aenghewesen wort, den waren gront ende vast fondement, van alderhande Gheschriften, met hare Capitalen, cleyne ende groote, naer haren rechten Aert. Gheinventeert Door Jan vanden Velde van Antwerpen, houdende Françoysche Schole binnen de vermaerde ende Constrijcke Stadt Haerlem, Anno 1615. Het derde deel (zie afb. 9). Een graveur wordt niet vermeld, wel dat het boek gedrukt is “Tot Amsterdam bij Cornelis Lodewijxsz”. Het exemplaar in dit convoluut bij de Bijzondere Collecties bevat op blad 2 dezelfde afbeelding van de bazuinende Fama als in de uitgave voorin het convoluut. In het enige andere bekende exemplaar van deze Anatomia-uitgave, thans in de Newberry Library te Chicago, is het Fama-blad niet aanwezig, aldus de kenner bij uitstek op dit terrein, Ton Croiset van Uchelen, in zijn uitgave met inleiding van de Deliciae, over de schrijfkunst van Jan van den Velde.8 Van belang is te weten dat deel 1 in dit convoluut niet van 1607 is. Oorspronkelijk werd dit exemplaarboek wel in dat jaar uitgegeven, hoogstwaarschijnlijk bij Cornelis Claesz te Amsterdam. De vermelding “Gedruckt bij Henric Meurs, Schrijfmeester tot 72


Amsterdam” betekent echter dat het om de herdruk gaat uit “omstreeks 1639”.9 Verder zijn er ook exemplaren bekend van Jan van den Velde’s Deliciae uit 1605 met een blad waarop dezelfde Fama-prent is afgedrukt, als ook exemplaren van de editie van de Deliciae door Henricus Hondius van 1649.10 De samenstelling en dus de inhoud van dergelijke schrijfboeken kon nogal eens wisselen; er komen althans voor elk van de genoemde edities onderling verschillende reeksen platen voor in exemplaren die niettemin hetzelfde titelblad dragen. Het Fama-blad, dat in elk geval met de naam en het werk van Van den Velde verbonden is, behoort blijkbaar niet tot de standaardonderdelen van deze exemplaarboeken en komt – aldus Croiset van Uchelen – slechts incidenteel voor in de bewaard gebleven exemplaarboeken van Van den Velde. Hoe dan ook, alle bekende afdrukken van de Fama-prent stammen onmiskenbaar van dezelfde plaat (met de vaag nog leesbare vermelding van de stad Delft). Als we de afdruk daarvan nauwkeurig vergelijken met de tekening in het Seep-handschrift, wordt duidelijk dat de godin Fama van de prent het model geweest is voor de pentekening. Er zijn wat de afmetingen betreft alleen kleine verschillen, zoals de lengte van de bazuin (in de tekening iets korter), terwijl het ‘gezicht’ van de bazuin in de tekening wat duidelijker is aangegeven. Elementen die relevant zijn voor gebruik in een schrijfboek van Jan van den Velde zijn weggelaten in de tekening, zoals de lauwerkrans en zijn spreuk “Tleeft al vanden Velde.” De krans is vervangen door het wapen van Amsterdam. Ook de uitgebazuinde woorden “vive la Plume” zijn in de tekening achterwege gebleven, evenals de situering van de gepersonifieerde Fama boven een stad waar militairen naar op weg zijn. Ik zou nog even terugkomen op de vraag wie het handschrift geschreven heeft: een ingehuurde schrijver of Claas Seep. Het lijkt mij vrijwel zeker dat het gehele handschrift geschreven is door Seep zelf, zij het met tussenpozen. Ik noemde al de weinig kalligrafische wijze waarop de opschriften, initialen en kapitalen geschreven zijn. Een professionele kopiist zou dat ongetwijfeld veel beter gedaan hebben. Verder wees ik op de handicap dat het handschrift in geval van een ingehuurde schrijver steeds de deur uit moest (tenzij de kopiist gedurende de jarenlange, gefaseerde genese van het handschrift steeds bij Seep aan huis kwam). Een ander argument voor mijn sterke vermoeden dat onze apotheker toch zelf de pen gehanteerd heeft, ligt in de vele verschillende manieren waarop de mise-en-page van de inhoud is uitgevoerd. Vaak is de hele breedte van de tekstspiegel gebruikt, soms zijn twee tekstkolommen aangehouden. Opschriften 73


en onderschriften alsook marginalia hebben steeds doordacht hun plaats ten opzichte van de hoofdtekst gekregen en laten een opzettelijke variatie zien in schrifttype en -grootte. Bijzonder is de eveneens weloverwogen wijze waarop de teksten en de verschillende soorten illustraties tot één geheel zijn samengevoegd. Dat is zonder meer een knap staaltje werk. We mogen aannemen dat het handschrift vervaardigd is op basis van Seeps al dan niet netjes geschreven kladversies of afschriften van zijn gedichten. Misschien zijn teksten die in druk waren verschenen via die uitgaven in het verzamelhandschrift neergeschreven. Het is echter niet aannemelijk dat de gedichten in die verschillende manuscripten of op losse vellen wat de miseen-page betreft ook zo zorgvuldig waren neergeschreven als in het uiteindelijke handschrift. Eveneens niet erg waarschijnlijk is, dat in de eerdere versies ook al illustraties voorkwamen van verschillende aard en techniek en zeker niet in eenzelfde voortreffelijke samenhang met de teksten. Gesteld dat Seep zijn teksten, zijn vooraf geselecteerde illustraties en wellicht ook de nog af te drukken ets- en koperplaten bij een kopiist zou hebben gebracht, dan betekent dit dat hij al dat materiaal van vele noodzakelijke instructies moet hebben voorzien om van zijn verzamelhandschrift een correct en fraai resultaat te kunnen maken. De samenhang tussen tekst en beeld luisterde heel nauw. Het is evenmin realistisch te menen dat Seep voor een speciaal gemaakt kopij-exemplaar gezorgd heeft, waarin precies was aangegeven hoe het handschrift met zijn verzamelde gedichten eruit moest gaan zien. Hoewel bovenstaande gegevens de balans tussen een kopiist enerzijds en Seep anderzijds al enigszins doet overhangen naar de laatste, zijn er nog andere argumenten die genoemd moeten worden. Opmerkelijk zijn enkele notities die met een asterisk als verwijsteken in de marge zijn toegevoegd. Ik beperk me tot drie gevallen, maar er zijn er meer te vinden in het handschrift. Op p. 217 staat onder meer een gedicht ter gelegenheid van de bruiloft van Seigneur Elbert Graft en Lijsbeth Jacobs-dochter (gemaakt op 12 oktober 1642; zie afb. 10, en het commentaar van Eva den Boer bij ‘De Hollandsche Juffrouwen’, ook op de Seep-site). De dichter vraagt de bruid “Hoe soet Elisabedt ist met soo een te paren die u tot koninckx kint met liefdens kroone kroont.” In de marge wordt het kennelijk enigszins dubbelzinnige woord ‘koninckx’ toegelicht: “nota de bruijgo[m] heten inde wande[ling] de kardinael infante.” Op vergelijkbare wijze is op p. 393 een toelichting gegeven bij het woordje ‘t’licht’: “waskaerssen”, waardoor de historische werkelijkheid van een aspect in de tekst wordt verduidelijkt. Beide toevoegingen zijn niet netjes horizontaal 74


in de marge geschreven – wat mijns inziens een kopiist zou doen – maar schuin in de vrije ruimte – wat mij bij een toelichting van de auteur zelf in zijn eigen manuscript minder opmerkelijk lijkt. Op p. 255 vinden we een ‘Geboorte Vermaning aen Jufr. Cornelia Hooft’, waarschijnlijk een achternichtje van de dichter P.C. Hooft (zie afb. 11). In de linker marge staat aangetekend: “P. Hooft drost tot muyde onlangs overleden”. Dat hier een asterisk ontbreekt spreekt vanzelf, want deze notitie slaat niet op een specifiek woord in de tekst, maar is ingegeven door de familienaam in het opschrift.11 Dan het schrift, de inkt en de identificatie van de handen van deze notities. Er is een verschil in schrifttype tussen de twee eerste marginale aantekeningen aan de ene kant en de laatste notitie aan de andere kant. Het schrift van de eerste twee is evident gelijk aan het schrift waarin de meeste teksten in het handschrift geschreven zijn: het is onmiskenbaar dezelfde hand. De derde aantekening lijkt mij overeen te stemmen met het schrifttype waarin sommige regels geschreven zijn (daar waar de schrijver een iets ander schrift nodig achtte; zie de afbeeldingen 3, 4, 5 en 9). Anders gezegd, ook deze notitie moet van dezelfde hand zijn als de hand die het gehele manuscript geschreven heeft. Verder is de inkt steeds dezelfde bruinzwarte inkt die we overal tegenkomen. Als al deze observaties en conclusies juist zijn, dan vormen zij mijns inziens, in samenhang met wat in de voorgaande alinea’s is opgemerkt, argumenten voor de stelling dat Claas Seep zelf de teksten heeft neergeschreven in zijn verzamelhandschrift. Daarvan uitgaande ligt de herkomst van de prachtige tekening van de engelachtige godin Fama voor de hand. Als Seep behalve de auteur ook de kopiist geweest is van de teksten in zijn handschrift, dan moet hij belangstelling gehad hebben voor het schoonschrijven. Ook al zijn de initialen en kapitalen die hij produceerde niet al te fraai, een formele hand schrijven kon hij wel degelijk. De kans is groot dat hij één der exemplaarboeken van Jan van den Velde in zijn kast had staan en goed bestudeerd heeft. Dat dit voorbeeldboek dan het blad bevat heeft met de Fama-prent behoeft verder geen betoog. Tot besluit van mijn bijdrage eerst een pleidooi. Het handschriftSeep is zowel literair-historisch als cultuurhistorisch een belangwekkend stuk en boekhistorisch op zijn minst heel interessant. Het is een unieke tijdmachine: Claas Seep lijkt zijn werk nog maar net beëindigd te hebben. Op diverse plaatsen, zoals tussen de bladzijden 82 en 83, liggen het zand en goudstof waarmee hij het drogen van de inkt bespoedigd heeft, nog in de vouw. Relaties tussen literatoren van grote en minder grote reputatie worden zichtbaar, informatie over personen en zaken te Amsterdam en omgeving (Weesp inbegrepen) 75


komt aan het licht en ook de relatie van Claas Seep met boek- en plaatdrukkers is een boeiend onderzoeksterrein. Kunsthistorisch valt er evenzeer nog veel te bestuderen. Het handschrift zou geheel gedigitaliseerd moeten worden, alle teksten zouden digitaal moeten worden uitgegeven en becommentarieerd. De samenhang tussen tekst en beeld kan verder uitgediept. Het begin is al gemaakt en veel werk is al gedaan door een inspirerende docent en zijn enthousiaste studenten. Digitalisering en voortzetting van het onderzoek in verschillende richtingen zouden een volstrekt verdiende blijk van waardering vormen, niet alleen voor al degenen die zich tot nu toe met het handschrift hebben beziggehouden, maar vooral voor de altijd moderne, bevlogen en deskundige hoofddocent die Piet Verkruijsse vele jaren is geweest. En daarmee heb ik van ganser harte de loftrompet gestoken over een befaamde collega en vriend. Noten 1. www.hum.uva.nl/bookmaster 2 . J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, Biographisch woor-denboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. Tweede, omgewerkte dr., Amsterdam [1888-1891], p. 709; vergelijk ook P.C. Molhuysen, P.J. Blok [e.a.], Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. V, Leiden 1921, kolom 716. 3. Exemplaar: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 853 A 133. 4. Ik heb de twee redacties slechts vluchtig vergeleken en kan me vergissen, maar geeft de druk – ondanks de evident verkeerde spelling van in elk geval de voornaam van de bruid – een betere tekst dan het handschrift? 5.  Exemplaar: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 853 A 137. 6  P. Dijstelberge, De beer is los! Ursicula: een database van typografisch materiaal uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw als instrument voor het identificeren van drukken. [Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 2007]. Met dank aan Paul Dijstelberge, die binnen twee minuten met behulp van ursicula de drukker van deze uitgave kon aanwijzen. 7  Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), BCOTM, Kal. 3052 (1-3). 76


8  Ton Croiset van Uchelen, Deliciae, over de schrijfkunst van Jan van den Velde [...], Haarlem 1984, p. 43-44. 9  Zie het overzicht van ‘Exemplaarboeken van Jan van den Velde’ door Ton Croiset van Uchelen, in zijn Jan van den Velde, Schrijfmeester, 1569-1623. [...], Amsterdam 2005, p. 130-179, hier p. 167. 10  Ton Croiset van Uchelen, Deliciae, over de schrijfkunst van Jan van den Velde [...], Haarlem 1984, p. 22-24. 11  Overigens doen zich hier enkele problemen voor. De drost overleed in 1647, het gedicht draagt als datum 26 januari 1649 en het opschrijven in het handschrift vond waarschijnlijk rond 1650 plaats: wat betekent in dit verband ‘onlangs’? Verder is er in de rechtermarge een toelichting met betrekking tot Cornelia Hooft: “out 15 Jaer”. Daar moet Seep zich vergissen, tenminste als het inderdaad gaat om Hoofts achternichtje. Zij leefde van 1631 tot 1708 en huwde in 1651 met de rijke Amsterdamse koopman David Leeuw, bij welke gelegenheid Seep ook een huwelijksdicht schreef (p. 233-239 in het Seep-handschrift). In 1649 schatte Seep deze Cornelia toch wat te jong in. Of is het jaartal fout en dateert het gedicht van 1647?

77


1


2


3

4


5


9


10


11

¶ 84 ¶


ccccccccccccccc Een achttiende-eeuwse boekhandelaar en zijn bibliotheek: Pieter vander Meersche1 marieke van delft

in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek (KB) in Den Haag bevindt zich een aantal incunabelen met aantekeningen van de Leidse boekhandelaar Pieter vander Meersche, werkzaam tussen 1667-1720.2 Het zijn niet zomaar aantekeningen, het betreft een uitgebreid commentaar in woord en beeld op de desbetreffende werken. Dat was aanleiding om deze commentaren aan een onderzoek te onderwerpen en om te proberen meer te weten te komen over deze vroege boekenbezitter. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van een eerste verkenning naar Pieter vander Meersche, zijn bedrijf en zijn bibliotheek. pieter vander meersche Pieter vander Meersche werd in 1645 gedoopt in Hoorn.3 Hij was een zoon van de landmeter Pieter vander Meersche sr. en Marijtje Israels van der Meersch, dochter van de schoolmeester/notaris Israel Jacobsz van der Meersch uit Hoorn.4 Voor beiden was dit hun tweede huwelijk. Zijn vader, Pieter vander Meersche sr., werd geboren in Sneek maar bracht zijn jeugd door in Leiden. Hij trouwde daar in 1611 met Martijntje van Dalen uit Leiden, weduwe van de chirurgijn Joost van der Swalme. Spoedig daarna verhuisde hij, want in 1614 1  Voor deze bijdrage heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de gegevens over Pieter Vander Meersche die Paul Hoftijzer al gevonden had in het Regionaal Archief Leiden (RAL) en mij ter beschikking stelde. Ik ben hem hiervoor zeer erkentelijk. Verder dank ik Jos van Heel, Paul Hoftijzer, Ad Leerintveld, Reinder Storm en Gerard van Thienen voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel. 2  Volgens de drukkersthesaurus in de STCN (www.kb.nl/stcn, geraadpleegd 17-12-2007), gebaseerd op de impressa van de beschreven boeken, zijn Vander Meersche’s jaren van werkzaamheid 1667-1705. Op grond van gegevens in deze bijdrage kunnen die jaren uitgebreid worden tot 1720. Alle incunabelen met aantekeningen van Pieter vander Meersche konden vrij eenvoudig bijeengebracht worden met behulp van de database waarin de provenances van de incunabelen in de KB beschreven zijn. Dit systeem is nog in bewerking en vooralsnog alleen raadpleegbaar in de KB op de Leeszaal Bijzondere Collecties. 3  Gedoopt: 23-2-1645 te Hoorn. Westfries Archief Hoorn. 4  Zie over Pieter vander Meersche sr.: Piet Boon, ‘De kaarten van de Westfriese zeekerende dijken uit 1638: een verkenning’, in: Caert-thresoor 7 (1988) 1, p. 61-67, aldaar p. 66. Met dank aan Jan de Bruin, Westfries Archief Hoorn.

85


was hij schoolmeester in Hoorn. Nadat zijn eerste vrouw overleden was, hertrouwde hij op 9 oktober 1639 met Marijtje Israels van der Meersch, voor zover bekend geen familie van hem. Marijtje was de weduwe van de Hoornse boekverkoper Cornelis Mathijsson Ens. Dat huwelijk was van korte duur. Ze trouwden in januari 1626, maar hij overleed al het jaar daarop, in augustus 1627.5 Pieter vander Meersche sr. en Marijtje Israels van der Meersch kregen vier kinderen. Marijtje was ‘buitenmoeder’ van het armengasthuis in Hoorn en behoorde dus tot de gegoede stand.6 De familie hield contact met Leiden. Dochter Marijtje huwde een Leidenaar en zoon Pieter werd in die stad boekverkoper. Het is verleidelijk te denken dat het feit dat de eerste man van zijn moeder boekverkoper was, meespeelde in Pieters keuze voor dit beroep, maar dat is natuurlijk niet vast te stellen. Evenmin is precies te bepalen waarom hij naar Leiden verhuisde en waar hij zijn opleiding heeft genoten. Het is aannemelijk dat hij zijn opleiding in Leiden afrondde. Daar komt hij in april 1666 als ‘vrijmeester’ in het gildenboek voor, dat wil zeggen dat hij zijn leerjaren bij een meester, die lid was van het gilde, doorlopen had en het recht had verworven om zelfstandig het ambacht van boekverkoper uit te oefenen.7 Een jaar later, in 1667, verschijnt zijn eerste boek, De Leytse Cupido, in de klagende vryers, en minnende jonckheyt uitgebeelt door J.V.T, een liedboekje van 48 pagina’s.8 Hij woont dan in de Haarlemmerstraat.9 Op 21 juni 1668 trouwt hij met Wyvetje van Groenevelt. Als adres wordt dan de Breestraat opgegeven. Bij dit huwelijk zijn Pieters oom Michiel vander Meersche en de moeder van de bruid, Maddaleentje van Groenevelt getuigen.10 Een jaar later wordt hun zoon Petrus vander Meersche geboren, die op 27 juni 1669 gedoopt wordt in de Hooglandse kerk.11 Pieter vander Meersche is tot 1720 als uitgever/boekhandelaar actief geweest, vanaf 1700 met als fıctief adres Antwerpen. Ook gebruikt hij de naam ‘Pieter Pratanus’ als schuilnaam. Met behulp van een aantal on-line beschikbare bestanden en catalogi is een voorlopige fondslijst gemaakt van 54 uitgaven waaraan de naam van Pieter vander Meersche ver-bonden is (zie bijlage 1). De boeken zijn niet in autopsie beschreven. Daarom 5  Dit huwelijk wordt door Pieter vander Meersche gemeld in: British Library, Londen, Add Ms 24339, f. 79v. 6  Een buitenmoeder is een regentes, die met het bestuur van een gesticht belast is, maar daar niet woont, in tegenstelling tot een binnenmoeder. Bron: Woordenboek der Nederlandse Taal, on-line te raadplegen via de site van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, geraadpleegd 17-12-2007. 7  RAL, Archief Boekverkopers- en boekdrukkersgilde (AB) 83a, f. 108r. Voor vrijmeester zie: WNT (zie boven), geraadpleegd 17-12-2007. 8  Universiteitsbibliotheek, Amsterdam (UBA), Muz. 314 9  STCN, Drukkersthesaurus, geraadpleegd 7-2-2008. 10  RAL, Kerkelijke Ondertrouw, 21-6-1668. 11  RAL, Doopboeken Nederlands Hervormde Gemeente, 27-6-1669. Getuigen: Dirck van Groenevelt en Agatha Maes.

86


zijn de beschrijvingen minder uniform dan wenselijk is, en is bijvoorbeeld niet duidelijk of de boeken die meerdere titels bevatten (nrs. 24, 25 en 34) als één werk of meerdere werken beschouwd moeten worden en of het laatste boek wel tot het fonds van Pieter gerekend mag worden.12 Deze lijst toont overigens overtuigend aan, dat de opmerking die door Piet Verkruijsse geregeld gemaakt wordt – dat het weliswaar het plan is de Short Title Catalogue Netherlands (STCN) in 2009 af te ronden, maar dat het een illusie is te denken dat dan alle boeken gedrukt in Nederland tussen 1473 en 1800 beschreven zullen zijn – inderdaad gerechtvaardigd is.13 Want in de STCN zijn op dit moment 29 titels van Vander Meersche te vinden, maar door het raadplegen van andere, aanvullende online beschikbare elektronische bestanden kon de lijst uitgebreid worden tot 54. Een korte analyse biedt het volgende beeld: Theologie Veilingcatalogi Gelegenheidsdrukwerk Wetenschap Overheidsdrukwerk Oudheid Literatuur Filosofıe Proefschrift

19 17 4 3 3 3 2 2 1

Aanvankelijk is het fonds van Vander Meersche divers. Hij begint met een letterkundig boekje, geeft in die eerste jaren ook wat wetenschappelijke (geneeskunde, astronomie), en historische werken (klassieke oudheid), overheidsdrukwerk en gelegenheidsgedichten uit, maar al snel domineert de theologie. Daarin kiest hij niet één bepaalde richting; er komen zowel remonstranten (Etienne de Courcelles) als socianen (Stanislas Lubieniecki) in die jaren in zijn fonds voor. Maar tegen het eind van zijn werkzaamheden als boekverkoper/ uitgever nemen zijn uitgaven een verrassende wending als hij in 1700 het Martelaarsboek van Petrus Opmeer uitgeeft (fondslijst nrs. 47 en 50) [Afb. 1] en ook nog het Hand- en huysboek der katholyken dat H.F. van Heussen onder het pseudoniem Frans van Staden het licht deed zien (fondslijst nrs. 51, 52, 53). Voor die boeken kiest Vander Meersche als plaatsnaam in het impressum Antwerpen – niet Leiden. Gezien de godsdienstige situatie in de Nederlanden was dit geen onbegrijpelijke keuze. Volgens Pollmann zeggen deze boeken overigens niets 12  Deze methode is discutabel, maar voor een eerste inventarisatie aanvaardbaar, te meer omdat een eminent bibliograaf als Piet Verkruijsse er niet voor terugschrikt incidenteel op een zelfde wijze te werk te gaan (zie: Piet Verkruijsse, ‘Aartsbibliografıe’, in: Uitgelezen boeken 12 (2007) nr. 1-2, p. 61-9, aldaar p. 69). 13  Zie bijvoorbeeld de recensie van Piet Verkruijsse van: New Perspectives in Book History. M. van Delft, F. de Glas en J. Salman (eds.). Zutphen 2006, in: De boekenwereld, 23 (2007/2008) 5, p. 304-307.

87


over zijn eigen geloofsovertuiging. Zijn voorouders hadden zich bekeerd van doopsgezind tot gereformeerd.14 Pieter liet zijn zoon Nederlands Hervormd dopen en begraven in de Pieterskerk, waar ook hijzelf vermoedelijk begraven ligt.15 Ondertussen was er nog een belangrijke activiteit bijgekomen. Vanaf 1673 organiseert Vander Meersche regelmatig veilingen. In de fondslijst komen zeventien catalogi voor van veilingen die hij gehouden heeft. In het Regionaal Archief Leiden heeft Van Goinga de registratie van twaalf veilingen gevonden, waarvan er twee ook al via de catalogi aan het licht gekomen waren. En via de website waarop de advertenties van de Oprechte Haerlemse Courant uit de jaren 1658-1675 ontsloten worden, 16 werden nog twee veilingen gevonden (zie bijlage 2). Dat brengt het aantal veilingen voor de jaren 1673 – 1720 op 29, een respectabel aantal dat door verder onderzoek wellicht nog uitgebreid kan worden. Samenvattend kan gesteld worden dat Vander Meersche een actief boekhandelaar en veilinghouder was, met een redelijk omvangrijk fonds. Maar als we het aantal publicaties van Vander Meersche in de STCN (29) vergelijken met die van een tijdgenoot van hem die ook lange tijd als boekverkoper actief was, Johannes du Vivié, (135), is hij maar een kleine jongen.17 Binnen het gilde was Vander Meersche een belangrijke fıguur. Diverse malen komt zijn naam voor bij de ‘Opsienders en hoofdluyden’, dat wil zeggen het gildenbestuur dat toezicht hield op de veilingen, en meesters, leerlingen en knechts inschreef.18 Voorin het Register der hoofdluiden… schrijft hij in 1713 het volgende gedichtje:19

Hoeveel welvarende boekverkoopers heb ik gekent Maer ach? Wat is ‘t? De tijt en doot, die maken ’t al ten ent. Out acht en sestig jaren, ras sijn die heen gevaren.

14 �������������������������������������������������������������������������������������������������� Zie hierover: Judith Pollmann, ‘From Freedom of Conscience to Confessional Segregation? Religious Choice and Toleration in the Dutch Republic’, in: Richard Bonney and D.J.B. Trim, Persecution and Pluralism. Calvinists and Religious Minorities in Early Modern Europe 1500-1700, p. 123-148. Met dank aan Paul Hoftijzer voor de attendering op dit artikel. 15  Zoon: Meersche, Pieter vander, zoon, Kloksteeg. Begraven: Pieterskerk 13-20/6, 1711. Pieter vander Meersche zelf: Maarsche, Pieter van der, 25/9-2/10 1723 en noot 35. 16  Advertenties in de Oprechte Haarlemsche Courant (1658-1675), gepubliceerd op het internet door J. Helwig (http://www.apud.net/ohc/ geraadpleegd 19-12-2007. 17  Omdat beiden als boekverkoper/uitgever en niet als drukker actief zijn, is het aantal titels een maatstaf voor hun activiteiten; bij een drukker zou de activiteit vergeleken moeten worden op basis van het aantal gedrukte vellen. Een indicatie hiervoor kan verkregen worden door de omvang van de boeken te berekenen en een schatting van hun oplagen te maken. 18  Zie bijvoorbeeld: RAL, AB 83a, f. 4r: Erkenning van Jan van der Laan. Ook: f. [4]r; 13r; 83b: f. 16v. 19  RAL, AB 83a, laatste blad.

88


De tijt en doot maeckt al tot niet, Van ’t geen men op de werelt siet Hoe wel, hoe vreed’ en vrolijk dat het gaet Geen ding ter werelt blijft in eenen staet.                               P. vander Meersche 1713 Daaronder schrijft een later gildenlid: Kon van der Meersche thans terug zien uit zijn graf En zien wat ommekeer de vlugge tijd ons gaf, Hij zei gewis, ontroerd door vele vreemde dingen, “Wat baerd een oogenblik niet veele wisselingen”!  Let op den tijd            C. van Hoogeveen, Junior  20 Dec. 1769 Vanaf het begin tot aan 1695 – met af en toe een onderbreking – heeft Vander Meersche soms één, maar meestal twee leerjongens in dienst, die hij aanneemt om de praktijk van de boekhandel en boekbinderij aan te leren. Hieronder volgt een overzicht van de namen van deze leerjongens (en één knecht): 20

1665-1669: Anthony Mina en Pieter Warmond 1676-1680: Johannis den Haan 1682-1683: Joh. Bilderbeek (knecht) 1683-1687: Mart. Du Pré 1685-1686: Christiaan van Rijp (overgenomen van Jac. Manneke) 1687-1690: Joh. Tenge 1687-1691: Willem de Voys 1689-1690: Jacobus Meul (overgenomen; laatste leerjaar) 1691: Reynier Melonius 1693-1695: David van Veen

Na 1695 heeft hij geen leerjongens meer laten registreren. Toch gaf hij toen nog wel boeken uit en hield hij nog een aantal veilingen. Had hij toen wellicht genoeg aan de hulp van zijn zoon Pieter jr., die inmiddels volwassen was geworden?

20  Ontleend aan RAL, AB 83a, f. 108r; AB 83b, f.18r, 26r-v

89


vander meersche’s bibliotheek Vander Meersche heeft driemaal, samen met zijn vrouw Wyvetje van Groenevelt, een testament opgemaakt. Op 13 juni 1669 zijn ze voor de eerste maal hiervoor bij de notaris.21 Bijna vijftig jaar later, in 1713, bezoeken ze samen opnieuw de notaris.22 Dat bezoek heeft vermoedelijk een treurige aanleiding. Ze maken waarschijnlijk opnieuw een testament op omdat hun zoon Pieter in 1711 overleden was.23 Opnieuw benoemen ze elkaar tot eerste erfgenaam. Maar als beiden overleden zijn, zal het armengasthuis in Hoorn, waarvan Pieters moeder buitenmoeder was, 600 gulden ontvangen. Een zelfde bedrag wordt bestemd voor een neef en nicht, Cornelis en Josina Baron. Daarna volgt een korte mededeling over de particuliere bibliotheek van de testateur, dat wil zeggen Pieter vander Meersche. Deze bibliotheek, waarin volgens het testament manuscripten van zijn voorouders te vinden zijn, met veel aantekeningen, waarvan in het Rekenboek van Pieter vander Meersche een lijst te vinden is, wordt nagelaten aan Hugo van Heussen, pastoor van de oud-katholieke kerk in Leiden.24 Vander Meersche had enige jaren daarvoor driemaal een werk van Van Heussen uitgegeven: het Hand- en huysboek der katholyken, waar in de voornaamste geloof-stukken bewezen worden (fondslijst nrs. 51, 52, 53). Kennelijk was hun band toen dusdanig goed geworden dat Vander Meersche besloot zijn boeken aan Van Heussen na te laten. Was hij misschien toch oud-katholiek geworden? Toch is de bibliotheek niet naar deze pastoor gegaan, want op 6 juli 1717 zitten Pieter en Wyvetje weer bij de notaris om opnieuw hun testament op te laten maken.25 Ook dan wordt de bibliotheek speciaal genoemd. Weer wordt vermeld dat zich daarin veel manuscripten van zijn voorouders en andere boeken bevinden, waarin Pieter zijn naam geschreven heeft en die hij van aantekeningen heeft voorzien. De lijst in het Rekenboek wordt ook nu weer genoemd. Maar de toekomst van de bibliotheek wordt nu anders bepaald. Over Van Heussen wordt niet meer gerept. Er wordt gesteld dat de bibliotheek onder geen beding verkocht mag worden, noch het geheel, noch delen daaruit. Op dat moment leefde Van Heussen overigens nog; hij overleed op 14 februari 1719. Waarom Vander Meersche en zijn vrouw van gedachten waren veranderd, wordt niet vermeld. Duidelijk is dat de bibliotheek zeer belangrijk voor Pieter vander Meersche moet 21  RAL, NA 423, nr. 69 (13-6-1669). In deze akte wordt niets vermeld over een bibliotheek. Met dank aan Ed van der Vlist die deze moeilijk leesbare akte voor me ontcijferde. 22 RAL, NA 1723, nr. 19 (16-3-1713). 23  Zie noot 15. 24  Zie over Van Heussen: ‘Heussen, Hugo Franciscus van’, in: A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Dl. 8: Haarlem 1867, p. 752-755; en Kenninck, ‘Heussen, Hugo Franciscus van’, in: Nieuw Nederlandsch biografısch woordenboek. P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.). Dl. 1: Leiden 1911, kol. 1102-1103. 25  RAL, NA 1698, nr. 28 (6-7-1717).

90


zijn geweest. Anders zou hij er niet tot tweemaal toe zo expliciet in zijn testament over spreken. Dat maakt nieuwsgierig naar de inhoud en omvang van zijn collectie. Helaas is het bovengenoemde Rekenboek voor zover bekend niet overgeleverd. Er is dus niet na te gaan welke kostbare boeken en handschriften hij bezat. Maar via verschillende bronnen zijn inmiddels zeventien kostbare stukken gevonden, met uitgebreide aantekeningen van zijn hand. Allereerst de zeven incunabelen in de KB, die de aanleiding vormen tot dit onderzoek (zie bijlage 3).26 Vervolgens zijn via de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM) acht vijftiende-eeuwse handschriften gevonden die eens tot zijn bibliotheek hebben behoord: vijf in de UB Leiden; één in de Abdij van Berne te Heeswijk Dinther; één in de UB Utrecht en één in het Rijksmuseum Twente te Enschede.27 In de British Library te Londen wordt een handschrift bewaard van Pieters grootvader Israel Jacobsz van der Meersche, notaris te Hoorn, door Pieter uitgebreid van aantekeningen voorzien.28 Ten slotte bezit ook het Noord-Hollands Archief in Haarlem een werk met aantekeningen van zijn hand.29 Via de provenance databases van CERL30 werden geen andere werken gevonden, maar naspeuringen bij individuele bibliotheken in de provenancegegevens zullen ongetwijfeld nog andere titels opleveren.31 Voor dit artikel beperk ik me tot de zeven boeken die zich 26  In deze lijst zijn alleen boeken opgenomen, waarin de naam van Vander Meersche voorkomt. Misschien is deze lijst nog uit te breiden met werken waarin gravures geplakt zijn, iets wat Vander Meersche ook vaak deed. Zo zou bijvoorbeeld ook Vita Christi van Ludolphus de Saxonia (KBH 171 E 34) aan hem toebehoord kunnen hebben. Maar vooralsnog zijn die werken buiten beschouwing gelaten. 27  BNM: bnm.leidenuniv.nl/, met toegang tot de database, geraadpleegd 12-1-2008. 28 ��������������������������������������������������������������������������� British Library, Londen, Add Ms 24339. Zie ������������������������������������ over dit handschrift: G. Kalff, Verslag van een onderzoek in Engelsche bibliotheken. Den Haag, 1911, p. 47-55 en Pollmann, ‘From Freedom of Conscience’, op. cit. Met dank aan Kathryn Rudy voor het vooronderzoek naar dit handschrift. 29  Noord-Hollands Archief, Haarlem, Losse aanwinsten, Inv. Nr. 1541: Croniick van Hoorn door D. Velius, 3e druk, 1648; gedrukt; met aantekeningen van P. vander Meersche en anderen, 17e eeuw. Aankoop Provincie, 1892. In het Westfries Archief te Hoorn bevindt zich een dossier met aantekeningen hierover. Gemeentearchief en de boekerij van de gemeente Hoorn, Inv. Nr. 414: Aantekeningen betreffende een handschrift met kanttekeningen van Vander Meersche in het Rijksarchief Haarlem. In [Robert P. Zijp], De librije van Enkhuizen. Enkhuizen 1991, p. 11, is sprake van een schenking aan de Librije in Hoorn door Pieter vander Meersche in 1710 en van ‘een belangwekkender schenking’ op 19 februari 1613 van de Spiegel onzer behoudeniss (ca. 1450; ooit toegeschreven aan Laurensz Jansz Coster) van Israel Jacobsz - zijn grootvader dus. Bij de brand van de Librije in 1838 zijn al deze boeken verloren gegaan (P. Schneiders, Nederlandse bibliotheekgeschiedenis. Den Haag 1997, p. 54). Bij de beschrijving van dit boek in: Gerard van Thienen & John Goldfınch, Incunabula printed in the Low Countries (ILC). Nieuwkoop 1999, nr. 2008, wordt vermeld dat er in het Westfries Archief in Hoorn een fragment van dit boek bewaard wordt. Is dit het restant van het bewuste exemplaar? 30  CERL: http://www.cerl.org/web/en/resources/provenance/incunables, geraadpleegd 12-1-2008. 31  Op dit moment is al een negatief antwoord gekomen van: UB Leiden; British Library (Londen); KB (Kopenhagen); Museum Meermanno (Den Haag). Maar dat laat nog heel veel bibliotheken over om

91


in de KB bevinden. Eén uitgave van het klooster Den Hem (Schoonhoven), twee uitgaven van Jacob Jacobszoon van der Meer en drie werken van Gerard Leeu, waarvan één werk in twee exemplaren. Vier van de incunabelen zijn uitgaven van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine. Vander Meersche blijkt de boeken intensief gebruikt te hebben. Hij heeft er gravures ingeplakt en er veel in geschreven. In het testament verwijst hij naar kostbare boeken die ook van zijn voorouders zijn geweest, maar dat heeft hem niet belet ze te gebruiken als werkexemplaar. Bovendien: kostbaar kan natuurlijk ook opgevat worden als dierbaar. En dat zijn ze zo te zien zeker voor hem geweest. Hij lijkt letterlijk met zijn boeken te léven. Nu eens zijn de commentaren zakelijk, dan weer recht uit het hart en ontroerend. Vaak ook schrijft hij er gedichtjes in, waarmee hij in de voetsporen treedt van zijn grootvader Israel Jacobsz, van wie de eerder genoemde bundel gedichten in handschrift overgeleverd is, die ook door Pieter vander Meersche uitgebreid becommentarieerd is. Waren zij misschien lid van een rederijkerskamer?32 Bij nadere beschouwing vallen de commentaren in verschillende categorieën uiteen. Soms heeft Vander Meersche dingen toegevoegd om het boek gemakkelijker te kunnen gebruiken. Zo schrijft hij een paar maal een titel voorin. Bij Van den seven sacramenten (170 E 30) meldt bijvoorbeeld hij dat het gaat om de “’t Samenspraeck van de seven Heijligen Sacramenten der kerke, genomen uijt Hostiensis en Panormitanus” [afb. 2]. In dit boek brengt hij ook, door middel van kopjes en lopende kopregels, een structurering in de tekst aan. In één van de drie exemplaren van de Legenda aurea uit zijn bezit - de editie Delft, Jacob Jacobszoon van der Meer, 9 augustus 1482 (170 E 2) – brengt hij maar bij één onderdeel een uitvoerige leeswijzer aan (f. 238v – f. 241v). Het verhaal over het leven en de dood van de Heilige Jeroen wordt door kopjes in de kantlijn als “Het gebet van den H: Jeroen” of “Den H: Jeroen wordt onthooft” helder gestructureerd en gemakkelijker te lezen. Voorin het boek is de verklaring hiervoor te vinden:

Desen, oude, opregte, en eerweerde Legende der heijligen, Gedrukt tot Delft in Hollant, Anno 1482, nu out 232 Jaren, Geeft, en vereert Pieter vander Meersche boekverkooper tot Leyden in Hollant, aen sijnen goede vrient Meester Gerrit Bronsgeest, stoelmaker en verwer tot Noortwijk in Hollant. In desen Legende, wort seer wel, Het leven en marteldoot, vanden H: man Godts Ieroen Verhaelt, die omtrent het jaer ons Heere, 800, tot Noortwijk Het H: Euangelium aen het heijdendom, allereerst heeft gepreekt, enz: heijlige vrient Godts, bidt Godt, voor ons.

navraag te doen. 32  Zie noot 28.

92


Pieter vander Meersche. Ao 1714. Hij gaf het boek dus cadeau aan de Noordwijkse Gerrit Bronsgeest en vond het verhaal over de Heilige Jeroen vanwege de relatie met Noordwijk voor hem kennelijk zo toepasselijk, dat hij het voor hem zo goed mogelijk leesbaar wilde maken. Ook de manier waarop hij in bovenstaand citaat over het leven van Jeroen schrijft, lijkt erop te wijzen dat hij katholiek geworden was. Deze opdracht leidt naar een ander type commentaar van Vander Meersche: opmerkingen waarin hij iets uitlegt. Hij vermeldt bijvoorbeeld een paar maal in verschillende bewoordingen: “In desen tijt kende men niet een hooft tytel, voor het boek te drucken.” (170 E 17 (twee maal zelfs!), 170 E 2, 169 G 57) [Afb. 3] of dat “De roode letteren sijn met de pen geschreven: de kunst van root en swart te drukken, was toen noch niet gevonden’ (234 F 25, 1084 A 9) of ‘Sonder naem van den autheur” (150 F 10). [Afb. 4-5] Hij is zich er dus van bewust dat anderen na hem de boeken ook zullen lezen en dit misschien niet weten. Ook legt hij soms uit wat voor boek de lezer in handen heeft. In de Legenda aurea van Gerard Leeu, 1478 (170 E 17) [Afb. 6] meldt hij, dat dit de eerste Nederlandse druk van dit werk is,33 en voorin het Breviarium Windeshemense (234 F 25) schrijft hij een bladzijde vol over de congregatie van Windesheim en kapittel van Syon, met een verwijzing naar het bij hem gedrukte Martelaarsboek. [Afb. 7] En een paar maal merkt hij op dat het lezen van het leven van de vromen leidt tot deugdzaamheid (170 E 17, 1084 A 9). Een andere keer geeft hij alleen maar commentaar op de tekst. Zo merkt hij bijvoorbeeld bij een stuk over het sacrament van het huwelijk in Van den seven sacramenten (170 E 30) op:

’t Wort hier duijdelijk geseit, dat men ‘t verstaen kan: Kerk en wereltsen wetten behelzen, als een van beyden voor t houwelijk, onbequaem is tot den voortteeling, dat dan het houwelijk nul en van geen waerden is. enz. (f. 73v)

In datzelfde werk schrijft hij bij het deel over de doop: “Mijn soon heeft te Lissabon gesien, dat den priester, het kint, tot driewerf naekt inder fonte doopten, dompelden” (f. 1r). En dan zijn er nog allerlei gedichtjes te vinden, waaruit Pieter vander Meersche als een zeer vroom, maar enigszins zwaarmoedig man tevoorschijn komt, die ernaar snakt verlost te worden uit dit pijnlijke aardse bestaan. Een paar voorbeelden: O Heer geef dat ik hier mijn sonden mag doen effen Opdat mij na den doot, den straffen dan niet treffen. 33  En daarin heeft hij gelijk, vergelijk: Mirjam Gabriel-Kamminga, ‘De Legenda aurea in druk. Een vergelijkend onderzoek van de Middelnederlandse incunabelen’, in: Amand Berteloot … [et al.], Een boec dat men te Latine heet Aurea Legenda. New York/Berlin 2003, p. 83-128, aldaar p. 84-85.

93


Ik wil veel liever nu den bitteren kelk uijtdrinken, Opdat ik dan hierna gelijk den son mag blinken. (170 E 30, f. 45v). En:

Sanct Jan den Dooper swaer gevangen, Sijn martel-doot, valt hem seer bangen, Nu geniet hij na dit lijden Een altoos duirent verblijden. (170 E 17, schutblad [2] v).

En: Ik zie waer ik my keer of wende, Daer sijn gebreken sonder ende Bezie de werelt int geheel D’ondeugden hebben ’t grootste deel. De werelt is vol druk en pijn, Ik tragt daer van ontlast te sijn: ’t genaden loon van ’t nakent goet Dat maekt dit bitter wonder soet. (1084 A 9, [handgeschreven titelpagina]; variant in 169 G 57, schutblad f. 2r) En tenslotte een vers waarvan hij de eerste regel als een soort lijfspreuk lijkt te gebruiken, die ook in zijn grafschrift (zie verder) voorkomt: Doet het beste: denkt opt leste: Na veel lijden, groot verblijden. ((1084 A 9, [handgeschreven titelpagina]; ook: 234 F 25, f. 6v en BL, Londen Add Ms 24339, f. 2r en f. 111v) [Afb. 9] Vrijwel steeds ondertekent hij zijn gedichtjes en commentaar zelfbewust, hetzij voluit “Pieter vander Meersche van Hoorn, boekverkooper te Leyden”, hetzij met de letters ‘P.V.M.’ Niet iedere latere bezitter was daar trouwens van gediend. Zo schrijft een latere bezitter [C.G. Hultman?]: |”Pieter vander Meersche van Hoorn, Boekverkooper te Leyden, heeft vrij wat in dit boek geschreven, ik heb het selve zoo veel doenlijks doen verdwijnen”. Hij heeft Vander Meersche’s naam doorgekrast, maar de opmerkingen laten staan. Behalve door schriftelijk commentaar eigende Vander Meersche zich de boeken toe door

94


er illustraties in te plakken: hele series op schutbladen (170 E 17) of hier een daar een enkele gravure (170 E 30, 1084 A 8-9, 234 F 25, 150 F 10, 167 G 57, 171 E 34). [Afb. 10-11] Doordat zo duidelijk is dat de gravures van veel later dateren, geeft dat een vervreemdend effect. Of het restmateriaal is uit zijn eigen drukkerij of illustraties zijn die hij uit andere boeken haalde, is nog niet duidelijk. Dit intensieve gebruik van zijn boeken en de bepalingen in de beide testamenten laten zien dat de bibliotheek belangrijk voor hem was. Maar ondanks de testamenten zijn de boeken na zijn dood verkocht. Wanneer hij precies overleed is niet duidelijk; eind september 1723 werd in de Leidse Pieterskerk een Pieter vander Maarsche begraven, maar het staat niet vast dat dit onze Pieter is.34 Hij had trouwens al jaren eerder voor zichzelf een graf gereserveerd. Op twee plaatsen is een versje overgeleverd, dat op zijn grafsteen zou moeten komen te staan:

Peter vander Meersche van Hoorn Boekverkooper tot Leyden anno 1710 Doet het beste, Denkt op ’t leste Ik ben u uyt den tyt Myn dagen die syn vlug voort Al wat hier is verslyt [En] wagt nu na Gods woort.35

In 1728 is hij in ieder geval al overleden. Dan verkoopt zijn weduwe twee van zijn huizen: een huis in de Pieterskerkchoorsteeg en een in de Kraaiensteeg.36 Zijn bibliotheek verkocht ze al eerder. Op 31 mei 1724 en volgende dagen – en dat maakt nog aannemelijker dat hij in 1723 overleed - wordt de bibliotheek van Pieter vander Meersche geveild bij Dirk (I) Haak.37 In de Leidse Courant zijn op verschillende dagen advertenties verschenen waarin de distributiepunten van de catalogus vermeld worden. 34  Zie noot 15. Paul Hoftijzer suggereert als overlijdensdatum 1717? op basis van een grafsteen in het zuidportaal van de Leidse Pieterskerk, maar dat gegeven heb ik niet in de begraafboeken teruggevonden. Wellicht is dat wéér een verwijzing naar een versie van het grafgedichtje dat ook op twee andere plaatsen opduikt (zie noot 35). 35  In: K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, De gedenkteekenen in de Pieters-kerk te Leyden. Leyden 1864. nr. 113, p. 31. Hetzelfde vers komt voor in BL, Londen, Add Ms 24339, f. 111v, maar met het jaartal 1711 aan het eind van regel 2 en het woord ‘Ik’ ipv [En] aan het begin van de laatste regel. Kennelijk maakte Vander Meersche dit vers al lang voor zijn overlijden. 36  Weduwe Pieter vander Meersche, Wyvetje van Groenevelt, verkoper 1728. RAL, Bonboek Over t Hof, Oost Marendorp landzijde, f. 354v: Pieterskerkchoorsteeg; f. 196v, Kraaiensteeg.

37  RAL, Stadsarchief II 108. H. van Goinga, Repertorium van Leidse Publieke Boekenveilingen 1660-1805 (niet gepubliceerd) 1724-10. Advertentie: Leidse Courant 1724, nr. 56, 10 mei; nr. 59, 17 mei; nr. 63, 26 mei.

95


De catalogus is niet bewaard gebleven of in ieder geval niet teruggevonden. Het moet een omvangrijke bibliotheek geweest zijn: er worden boeken in alle faculteiten en talen geveild en de veiling vindt verspreid over meerdere dagen plaats. De bibliotheek zal dus veel meer boeken omvat hebben dan de erfstukken van zijn familie. Hoeveel dit er geweest zijn zou duidelijk kunnen worden als de catalogus van deze bibliotheek teruggevonden zou worden. Het is overigens wel opvallend dat zijn weduwe de bibliotheek vrijwel onmiddellijk na Pieters dood liet veilen, de bepaling in de beide laatste testamenten – die toch allebei ook door haar ondertekend zijn – ten spijt. Het is treurig dat een bibliotheek die al generaties lang bijeen was en die bedoeld was bij elkaar te blijven op deze manier verspreid geraakt is. Via welke wegen de hier behandelde boeken uiteindelijk in de KB terechtkwamen zou met enig speurwerk misschien nog gereconstrueerd kunnen worden. Bekend is dat drie van de vier werken uit de collectie Jacob Visser komen; één uit de collectie J. Koning; één uit de collectie Joost Romswinckel; één via een bruikleen van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en dat het van de zevende onbekend is waar die vandaan kwam.38 Ook voor de handschriften kan een dergelijk lijstje opgesteld worden. Maar deze boeken vormden dus waarschijnlijk slechts een klein onderdeel van de grote bibliotheek die in 1724 geveild werd. Zonder de veilingcatalogus is op het geheel echter geen zicht te krijgen. besluit In deze bijdrage is een eerste verkenning gedaan naar het bedrijf en de bibliotheek van de achttiende-eeuwse boekhandelaar Pieter vander Meersche. Gaande het onderzoek kwamen steeds meer interessante aanknopingspunten voor de dag. In het tijdsbestek waarin dit artikel geschreven moest worden was het niet mogelijk al die sporen te volgen. Via deze eerste inventarisatie zijn zeventien werken uit zijn familiebibliotheek terug-gevonden. Hieraan kunnen door verder onderzoek wellicht nog boeken toegevoegd worden. Interessant zou ook zijn, om na te gaan hoe de boeken in Vander Meersche’s familie gekomen waren. Wanneer is de bibliotheek ontstaan? Was zijn grootvader de eerste boekverzamelaar of dateerde de bibliotheek van nóg eerder? Ook zou het prachtig zijn als de catalogus van de veiling van Vander Meersche’s bibliotheek bij Dirk(1) Haak opgespoord zou kunnen worden. Dan kan pas goed bekeken worden hoe groot het onderdeel van de bibliotheek met kostbare stukken was en wat voor andere boeken hij nog meer bezat. Zijn die boeken terug te vinden? En beperkte hij zich tot commentaren in de kostbare werken of becommentarieerde hij andere boeken ook zo intensief? Door een nauwkeurige bestudering van de incunabelen in de KB is een aantal verrassende en interessante tekstjes boven water gekomen, die laten zien hoe Vander 38  Zie over grote verzamelingen die door de KB in de loop van haar bestaan verworven werden: Marieke van Delft … [et al.]. Verzamelaars en verzamelingen. Koninklijke Bibliotheek, 1798-1998. Zwolle/Den Haag 1998.

95


Meersche met deze oude boeken omging. Door ook de teksten in de handschriften te bestuderen en alle commentaren en gedichtjes op een rij te zetten, zal een helderder beeld van de persoon van Vander Meersche ontstaan en wordt misschien duidelijk waarom hij aan het eind van zijn leven juist katholieke boeken ging drukken. Een nadere bestudering van de werken uit zijn fonds in relatie tot de teksten die van hem bekend zijn, kan hier ook een licht op werpen en hem plaatsen in zijn tijd, evenals het opstellen van een netwerk van zijn relaties met auteurs, collega’s en familie. Kortom: het verhaal over Vander Meersche zal nog zeker een vervolg krijgen.

97


BIJLAGE 1: FONDSLIJST VAN PIETER VANDER MEERSCHE39

1667 1. J.V.T., De Leytse Cupido, in de klagende vryers, en minnende jonckheyt uitgebeelt. Leyden, P. vander Meersch[e], 1667. STCN

1669 2. Horne, Joannes van.; Vissendiep, Quiryn van (vert.), Kort-begrijp der ontleed- en heelkonst. Leyden, P. vander Meersche (col.: dr. wed. D.W. van der Boxe), 1669. HPB; STCN; KVK (WC) 3. Severinus, Adrianus, De geestelijke jaer-feesten, in Neêrduitse rymen op de geboorte, doot, verryzenis en hemelvaert des Saligmakers. Leyden, P. vander Meersche, 1669. HPB; STCN; KVK (WC)

1674 4. Curcellaeus, Stephanus, De theoligize werken. Leiden, P. vander Meersche, [c. 1674]. HPB; STCN; KVK (WC) 5. Stephanus Curcellaeus, De zedelyke werken, behelzende den zeden-spiegel der deugden, ... med nog enige andere tractaten. [Uitg. door Philippus van Limburg]. Leiden, P. vander Meersche, 1674. KVK (WC)

1675 6. Hulsius, Antonius, Disputatio in eodem Collegio die 13. Julij 1675 habita. Quâ Johannis Coccéi convenientissima expositio in vers. 24 psalmi XVIII. Lugd. Batav. [Leyden], P. vander Meersche, 1675. KVK (Moskou, RSB) 7. Jeugd-oefening in de ware gods-dienst. Leyden, P. vander Meer[s]che, 1675. HPB; STCN; KVK (WC) 8. Resolutie, van d’edelmogende heeren Staten van Zeelandt over de geschillige ende swevende nieuwicheden tot vrede der kercken genomen [...] op den 22. junij 1675.  Leyden, P. vander Meersche, 1675. HPB; STCN; KVK (WC)

39  Deze voorlopige fondslijst is in november 2007 samengesteld op basis van de volgende bestanden: de Short Title Catalogue Netherlands (STCN); het Hand Press Book fıle van CERL (HPB) – beide systemen te raadplegen via de websie van de Koninklijke Bibliotheek (www.kb.nl/stcn), de geïntegreerde catalogus van de Universiteitsbibliotheek Karlsruhe, Karlsruher Virtuelle Katalog, (KVK; WC is WorldCat) en de Dutch Book Sales Catalogus (DBSC) te raadplegen op: (http://bsc.idcpublishers.info/ en binnen Bibliopolis: www. bibliopolis.nl.). De titels zijn ontleend aan de genoemde online catalogi en niet in autopsie beschreven.

98


1676 9. Ter bruyloft van mons. Johanes van Brakel, en juffr. Geertruyd van Eessink.  Leyden, P. vander Meersche, 1676. HPB; STCN 10. Extract uyt de resolutien van de curateuren over de universiteyt en burgermeesteren der stad Leyden, genomen tegen de schadelijke nieuwigheden, Den 16. January 1676. Leyden, P. vander Meersche, 1676. KVK (WC) 11. Eenvoudigh ende opreght tegen-bericht, tot justifıcatie van ‘t Extract uyt de resolutien vande curateuren over de universiteyt, ende burgermeesteren der stadt Leyden. Leyden, P. vander Meersche, 1676. KVK (WC) 12. Hulsius, Antonius, De draad van Ariadne. Aanwijsende dat de hedendaaghse nieuwigheden strijden tegens, de Nederlantsche belijdenisse des geloofs. Leyden, P. vander Meersche, 1676. HPB; STCN; KVK (WC) 13. Verryn, Joannes, In Epistolam D. Judae catholicam commentarius. Lugd. Batav., apud P. à Meersche bibl., 1676. KVK

1677 14. Verryn, Joannes, In Epistolam d. Judae catholicam commentarius. Lugd. Batav., apud P. à Meersche bibl., 1677. HPB; STCN

1678 15. Catalogus ... nitidique compactorum librorum theologicorum & miscellaneorum, ... Henrici à Keersel, ... quorum auctionem habebit Petrus vander Meersche ... 15. Jun. 1678. Lugd. Batav., P. vander Meersche, 1678. HPB; DBSC; KVK (WC) 16. Curcellaeus, Stephanus, Onderwijsinge van de christlijke religie. Leiden, P. vander Meersche, 1678. HPB; STCN 17. Wykhuise, A.D. van, Disputatio medica inauguralis de variolis morbillis. Lugd. Batav., apud P. a Meersche, 1678. KVK (WC)

1680 18. Stephanus Curcellaeus, De zedelyke werken, behelzende den zeden-spiegel der deugden. Med nog enige andere tractaten. [Uitg. door Philippus van Limburg]. Leiden, P. vander Meersche, [ca. 1680]. KVK (WC)

99


1681 19. Lubieniecki, Stanislaw, Theatrum cometicum. Lugduni Batavorum, Ex offıcina P. vander Meersche bibl., 1681. HPB; STCN; KVK (WC)

1683 20. Bloem-krans van gedigten gevlogten ter bruyloft van Philippus van Byeveld brvydegom, en Catharina vander Meulen, brvyd. Leyden, P. vander Meersche, 1683. HPB; STCN 21. Broekhuizen, Benjamin van, Oeconomia corporis animalis. Sive cogitationes succinctae, de mente, corpore, et utriusque conjunctione, juxt methodum philosophiae Cartesianae deductae. Lugd. Bat., apud P. vander Meersche & J. de Vivie, 1683 HPB; (niet STCN); KVK (WC)

1684 22. Catalogus eximiæ & instructissimæ bibliothecæ [...] Adriani vander Walle [...]. Quorum auctio habebitur in ædibus Petri vander Meersche. Lugduni-Batavorum, ap. P. vander Meersche, 1684. HPB; STCN; DBSC; KVK (WC) 23. Langedult, Pieter, en Laurens Klinkhamer. Christelijke sedekonst, ofte, Oeffeninge der godsaligheyt handelende van alle christelijke deugden en ondeugden, verdeelt in vijf boeken. Tot Leyden, P. vander Meersche, boekverkoper, 1684. HPB; STCN; KVK (WC). 24. Merula, Paullus. Opera varia posthuma, de sacrifıciis [...] Romanorum. Lugd. Batavorum, Ex offıcinâ, P. à Meersche, J. de Vivié, 1684. Bevat: a. De sacrifıciis Romanorum b. De sacerdotibus Romanorum c. De legibus Romanorum d. De comitiis Romanorum HPB; STCN; KVK (WC)

1686 25. Merula, Paullus, Antiquitates Romanorum, de sacrifıciis, sacerdotibus, legibus, comitiis, & præmiis quæ militiam sequebantur. Lvgdvni Batavorvm, ex off. P. vander Meersche, 1686 (andere titelpagina: 1684). Herdruk van nr. 25. Bevat: a. De sacrifıciis Romanorum b. De sacerdotibus Romanorum c. De legibus Romanorum d. De comitiis Romanorum HPB; STCN; KVK (WC).

100


26. Catalogus variorum rarissimorumque librorum. Leiden, P. vander Meersche, 1686. Verzamelaars: Eem, D.N. van der & Pieter vander Meersche [?] & J. van der Goes & R.D.L. Bourgois DBSC 27. Paffenrode, Jan van, Der Grieken en Romeynen krygs-handel, ofte Beschrijvinge van de Griekse en Roomse land-militie. Leyden, P. vander Meersche, 1686. HPB; STCN; KVK (WC) 28. Felici, Ettore. En Angelo Felici, Tractatus desideratissimus de communione seu societate. Lugd. Batavorum, ex offıcina P. vander Meersche, 1686. HPB; KVK (WC)

1687 29. Bloem-krans van gedigten, gevlogten ter bruyloft van sinjeur Abraham van Lou, en juffrou Sara de Schregel. [Leiden], P. vander Meersche, 1687. HPB; STCN; KVK (WC)

1688 30. Schuyl, Willem, Verklaring over Hebr: XIII: vers: 7 [...]. Behelsende een lijk-reden over de dood van [...] Laurentius Klinkhamer. Leyden, P. vander Meersche, 1688. HPB; STCN; KVK (WC)

1689 31. Catalogus variorum & insignium [...]. Librorum. Leiden, P. vander Meersche, 1689. Verzamelaar: Simon Babey. DBSC

1690 32. Catalogus exquisitissimorum omnis generis facultatis ac disciplinae librorum bibliothecæ d. Nicolai ab Es ... nec non ... d. Joannis Vreghemii … 27. septemb. 1690, stilo novo. Lugduni Batavorum, apud P. vander Meersche [1690]. Verzamelaar: Nicolaas van Es. KVK (WC)

1691 33. Catalogus Instructissimae Bibliothecae Eximini Eruditissimi Viri D. Guillielmi Boomgaard …Martis 8. Maii, 1691, stylo novo. Leiden, P. vander Meersche, 1691. Verzamelaar: Willem Boomgaard. DBSC; KVK (WC)

1692 34. Oudin, Casimir (Ed.), Veterum aliquot Galliæ & Belgii scriptorum opuscula sacra. Lugduni Batavorum, ex off. P. vander Meersche, 1692. HPB; STCN; KVK (WC) Bevat: a. Bonavallis, Arnoldus, Opuscula duo quorum primum commentarius in ps.

101


CXXXII. Ecce quam bonum ... Lugdunum Batavorum, vander Meersche, 1692 HPB; KVK (WC) b. Fulbertus, Carnotensis, Tractatus in illud Actor. XII. Misit Herodes Rex manus, ut quosdam afflıgeret de Ecclesia & c. Lugdunum Batavorum, vander Meersche, 1692 HPB; KVK (WC) c. Gualtherus. Libelli tres contra Judaeos in dialogi formam conscripti. Lugduni Batavorum, P. vander Meersche, 1692. KVK (WC) d. Guilelmus de Sancto Theodorco, Commentarius in Cantica Canticorum. Lugdunum Batavorum, vander Meersche, 1692. HPB; KVK (WC) e. Hermannus Tornacensis, Opusculum de Incarnatione Domini. Lugdunum Batavorum, vander Meersche, 1692. HPB; KVK (WC)

1693 35. Catalogus instructissimae bibliothecae. Leiden, P. vander Meersche, 1693. Verzamelaar: Justus Modersohn. DBSC 36. Catalogus Praestantissimorum ac nitidè compactorum praecipuè Juridicorum. Medicorum, & Miscellaneorum Librorum ... 22. Maii. 1693. Lugduni Batavorum, P. vander Meersche, 1693. Verzamelaar: Johannes van Vianen. HPB; DBSC; KVK (WC) 37. Catalogus variorum ... praecipue Theologicorum, & Miscellaneorum librorum ... 18. Maii 1693. Lugduni Batavorum, P. vander Meersche, 1693. Verzamelaar Bavo Geitsma. HPB; KVK (WC) 38. L.C.W.P. De kerck Goodts, verdeylt in 3. deelen: in de verblydende, strydende, ende lydende. Tot Leyden, P. vander Meersche, 1693. KVK (WC)

1694 39. Catalogus praestantissimorum librorum. Leiden, P.vander Meersche, 1694. Verzamelaar: Jacob van der Meulen. DBSC 40. Catalogus prestantissimorum cujusvis studii ac linguæ librorum theologicorum, juridicorum, medicorum, historicorum ac miscellaneorum ex bibliotheca ... Corn. van Groenevelt … 8 Octobris & seqq. 1696. Stilo Novo. Lvgdvni Batavorvm, apud P. vander Meersche, 1694 [=1696?]. Verzamelaar: Cornelis van Groenevelt. KVK (WC); KBH, Verz Cat 36093 (3)

102


1695 41. Catalogus Instructissimae Bibliothecae ... Justi Modersohn ... 5. Octobris 1695. Leydae, P. vander Meersche, 1695. Verzamelaar Justus Modersohn. HPB; KVK (GBV)

1696 42. Hommey, Jacobus. Supplementum patrum complectitur multa ss. patrum, conciliorum, scriptorumque ecclesiastic. opera, quae primum e ms. codicibus eruit. Lugduni Batav, apud P. vander Meersche, 1696. HPB; KVK (WC)

1697 43. Catalogus Librorum Rariorum Nitidè Compactorum ex instructissima quondam Bibliotheca ... Henrici Loyens, ... Lugduni in Batavis, P. vander Meersche, 1697. HPB; KVK (GBV); DBSC. Verzamelaar Henricus Loyens.

1699 44. Catalogus Exquisitissimorum Librorum Theologicorum, Juridicorum ... D. Jacobi de Bruyn, J. U. D ... 30. Sept. 1699. Stylo novo. Leidae, P. vander Meersche, 1699. Verzamelaar: Jacob de Bruyn. HPB; DBSC; KVK (EROMM) 45. Catalogus praestantissimorum in omni studiorum genere librorum ... Jacobus a Brakel ... 28. Septembri 16[99]. Leidae, P. vander Meersche, 1699. Verzamelaar: Johannes van Brakel. HPB; DBSC (1700)

1700 46. Catalogus praestantissimorum [...] librorum. Leiden, P. vander Meersche, 1700. Verzamelaar: Leonard Coninenbergh. DBSC 47. Opmeer, Petrus. Martelaars-boek, ofte Historie der Hollandse martelaren. Antwerpen [= Leiden], P. Pratanus [= P. vander Meersche], 1700. Uitgebreide herdr. HPB; STCN

1701 48. Catalogus praestantissimorum [...] librorum. Leiden, P. vander Meersche, 1701. Verzamelaar: Laurentius Bloemendael. DBSC 49. Opmeer, Petrus. Naader bewijs, en bygevoegde aanmerkingen, wegens eenige kort gemelde saaken, in het Hollands katholijk martelaars-boek. Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1701. HPB; STCN; KVK (WC)

103


1702 50. Opmeer, Petrus. Martelaars-boek, ofte Historie der Hollandse martelaren. Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1702. Herdr. van dl. 1 uit 1700. HPB;STCN; KVK (WC)

1703 51. Staden, Frans van [pseud. Van H.F. van Heussen]. Hand- en huys-boek der katholyken, waar in de voornaamste geloof-stukken [...] bewezen [...] worden. Antwerpen, P. vander Velden (gegraveerde tp.: Antwerpen [= Leiden], P. Pratanus), 1703 (tp. L1: Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1702). 2 dl. STCN

1704 52. Staden, Frans van [pseud. Van H.F. van Heussen]. Hand- en huys-boek der katholyken, waar in de voornaamste geloof-stukken [...] bewezen [...] worden. Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1704 (gegraveerde tp.: P. Pratanus, 1703). 2 dl. HPB; STCN; KVK (WC)

1705 53. Staden, Frans van [pseud. Van H.F. van Heussen]. Hand- en huys-boek der katholyken, waar in de voornaamste geloof-stukken [...] bewezen [...] worden. Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1705 (gegraveerde tp.: Antwerpen [= Leiden], P. Pratanus), 1703 (tp. L1: Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1702). 2 dl. HPB; STCN; KVK (WC)

1712 54. Willemart, Jacobus, Lectiones euangelicæ sive conciones quadragesimales in omnes Dominicas & ferias nec non devotæ meditationes in passionem Domini cum sermonibus Paschalibus. Antverpiæ, P. vander Meersche, 1712. KVK (WC; UB Maastricht)

104


BIJLAGE 2: VEILINGEN40 1673-09-12: (M. Swippens). OHC , nr. 6730912,1. 1674 12-04 (D. G. Heemskerck). OHC, nr. 6741204,1. Catalogus – niet DBSC 1700-10-12 (L. Coninenbergh). Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 93. DBSC, Catalogus 1701-09-13 (L. Bloemendael). Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 94. DBSC, Catalogus 1706-00-00 na 18 februari (M. Kuijl, J. Ottens). Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 97 1706-00-00 na 2 september (Henricus Snabels). Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 97. 1707-00-00 na 24 februari (W. Venator, J. Houttuijn, J. Otten). Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 97. 1711-00-00 na 12 februari. (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 100). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der 1712-00-00 na 4 februari. (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 101). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der 1712-00-00 na 1 september. (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 101). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der 1714-00-00 na 22 februari. (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 102). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der 1715-00-00 na 21 februari. (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 102). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der 1717-00-00 na 7 januari . (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 103). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der 1720-00-00 na 15 augustus. (Regionaal Archief Leiden, Stadsarchief II 105). ‘BVK VH’ Meersche, Pieter van der

40  Voor deze lijst van veilingen is gebruikt gemaakt van het Repertorium Boekenveilingen van H. van Goinga zoals dat te raadplegen is in Bibliopolis (www.bibliopolis.nl); Dutch Book Sales Catalogus (DBSC) (te raadplegen op: (http://bsc.idcpublishers.info/ en binnen Bibliopolis); de website Advertenties in de Oprechte Haarlemsche Courant (1658-1675), gepubliceerd op het internet door J. Helwig (http://www.apud. net/ohc/).

105


BIJLAGE 3: INCUNABELEN IN DE KB MET AANTEKENINGEN VAN PIETER VANDER MEERSCHE 1. Breviarium Windeshemense. Schoonhoven, [Canonici Regulares apud S. Michaelem in Den Hem], ca. 1 feb. 1499. Bibl. Ref.: Incunabula printed in the Low Countries (ILC) 482. Signatuur KB: 234 F 25 (imperfect) Verworven: 1809: collectie Jacob Visser. 2. Ghetyden van onser liever vrouwen. Delft, Jacob Jacobszoon van der Meer, 19 juli 1484. Bibl. Ref.: ILC 1225. Signatuur KB: 169 G 57. Verworven: 1809: collectie Jacob Visser. Verdere provenance: Captn Michiels. 3. Jacobus de Voragine. Legenda aurea sanctorum, sive Lombardica historia. Gouda, Gerard Leeu, 1478. Bibl. Ref.: ILC 1307. Signatuur KB: 170 E 17 Verworven: 1828: J. Koning, auctie P. den Hengst en Zoon. Verdere provenance: Captn Michiels. 4. Jacobus de Voragine. Legenda aurea sanctorum, sive Lombardica historia. Winterstuc. Gouda, Gerard Leeu, 1478. Bibl. Ref.: ILC 1307. Signatuur KB: 1084 A 9 Verworven: 1937: bruikleen KNAW. Verdere provenance: C.G. Hultman. 5. Jacobus de Voragine. Legenda aurea sanctorum, sive Lombardica historia. Delft, Jacob Jacobszoon van der Meer, 9 augustus 1482. Bibl. Ref.: ILC 1316. Signatuur KB: 170 E 2 Verworven: tussen 1829 en 1856. Verdere provenance: door Vander Meersche geschonken aan Gerrit Bronsgeest (Noordwijk).

6. Van die gheestlike kintscheijt ghemoraliseert. Antwerpen, Gerard Leeu, 16 Feb. 1488. Bibl. Ref.: ILC 1386. Signatuur KB: 150 F 10 Verworven: 1809: collectie Jacob Visser.

106


7. Van den seven sacramenten. Gouda, Gerard Leeu, 19 Juni 1484. Bibl. Ref.: ILC 1903. Signatuur KB: 170 E 30 Verworven: 1807: collectie Romswinckel. Verdere provenance: Captn Michiels.

107


Afb. 1: Opmeer, Petrus. Martelaars-boek, ofte Historie der Hollandse martelaren. Antwerpen [= Leiden], P. vander Meersche, 1702. Titelpagina en frontispice. (KBH 3038 C 34).

108


Afb. 2: Karakteristieke toevoegingen van Pieter vander Meersche: een handgeschreven titel en een ingeplakte gravure die van veel later dateert met onderschrift “Het is al volbracht” en ook nog een wens “Laet ons met Jezus buijten de poort gaen, sijn smaetheit dragen”. Van den seven sacramenten. Gouda, Gerard Leeu, 19 Juni 1484, titelpagina (KBH 170 E 30).

109


Afb. 3: Uitleg over de afwezigheid van een titel in de vroegst gedrukte werken. Ghetyden van onser liever vrouwen. Delft, Jacob Jacobszoon van der Meer, 19 juli 1484, f. [1]r. (KBH 167 G 57).

110


Afb. 4: Voorbeeld van Vander Meersche als docent: uitleg over het nog niet meegedrukt worden van de gekleurde initialen. Breviarium Windeshemense. Schoonhoven: [Canonici Regulares apud S. Michaelem in Den Hem], ca. 1 feb. 1499, f. 6r. [detail] (KBH 234 F 25).

111


Afb. 5: ‘Sonder naem van den autheur’, vermelding in: Van die gheestlike kintscheijt ghemoraliseert. Antwerpen, Gerard Leeu, 16 Feb.1488, titelpagina. (KBH 150 F 10).

112


Afb. 6: Uitleg van Vander Meersche over de orden van Windesheim en Zyon Breviarium Windeshemense. Schoonhoven, [Canonici Regulares apud S. Michaelem in Den Hem], ca. 1 feb. 1499, f. 16v-17r. (KBH 234 F 25).

113


Afb. 7: In deze incunabel schreef Pieter dat het de eerste Nederlandse druk was van de Legenda aurea – waarin hij gelijk had. En bovendien plakte hij een groot aantal afbeeldingen voor en achterin. Jacobus de Voragine. Legenda aurea sanctorum, sive Lombardica historia. Gouda, Gerard Leeu, 1478, voorwerk, f. [4]v-[5]r. (KBH 170 E 17).

114


Afb. 8: Vander Meersches commentaar op de tekst over het huwelijk. Van den seven sacramenten. Gouda, Gerard Leeu, 19 Juni 1484, f. 73v. (KBH 170 E 30).

115


Afb. 9: Nog een typerende titelpagina van Pieter met karakteristieke verzen en een lijfspreuk. Jacobus de Voragine. Legenda aurea sanctorum, sive Lombardica historia. Winterstuc. Gouda, Gerard Leeu, 1478, titelpagina. (KBH 1084 A 9).

116


Afb. 10-11 Voorbeelden van door Vander Meersche ingeplakte gravures: Ghetyden van onser liever vrouwen. Delft, Jacob Jacobszoon van der Meer, 19 juli 1484, f. [2]r. (KBH 167 G 57).

117


Van die gheestlike kintscheijt ghemoraliseert. Antwerpen, Gerard Leeu, 16 Feb. 1488, tussen f. 6v-7r. (KBH 150 F 10).

118


De profijtelijke Spaanse tirannie

119

Anti-Spaanse propaganda en de concurrentie tussen de Amsterdamse uitgevers Vander Plasse en Cloppenburgh

Paul Koopman In 1620 verschenen bij twee Amsterdamse uitgevers, Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse en Jan Evertsz. Cloppenburgh, verschillende drukken van de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië. In het Letterkundig Lexicon voor de Neerlandistiek worden deze drukken genoemd onder het lemma ‘roofdruk’ met de vermelding dat het soms heel moeilijk uit te maken is welke druk de originele is en welke de roofdruk.1 In dit artikel wil ik laten zien dat analytisch-bibliografisch onderzoek2 en archiefonderzoek het antwoord kunnen geven op de vraag welke druk als de eerste moet worden beschouwd. Ook ga ik in op de wijze waarop Vander Plasse concurreerde met Cloppenburgh bij de uitgaven van de Spiegel van de Spaanse tirannie en West-Indië en de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland.3 En passant geeft deze concurrentie enig zicht op de rol van de uitgevers in de propagandastrijd tijdens de Opstand in de Nederlanden.

Spaanse tirannie in West-Indië Tot in de jaren zestig van de zestiende eeuw kreeg het publiek in de Nederlanden vooral positief nieuws over de ontdekking van Amerika en de kolonisering van de Nieuwe Wereld door Spanje. De lezers 1  Het lexicon is opgenomen in de Digitale Bibliotheek voor Nederlandse Letteren (DBNL), zie www.dbnl. org/tekst/bork001lett01/ (onder het lemma ‘roofdruk’). 2  Analytische bibliografie is de wetenschap die het gedrukte boek als materieel object bestudeert. Zie voor een gedetailleerde beschrijving van deze discipline het Letterkundig lexicon voor de Neerlandistiek: www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/ (onder het lemma ‘analytische bibliografie’). 3  Ik geef de titels van deze werken in de hedendaagse spelling als ik er in het algemeen aan refereer. Bij een verwijzing naar een specifieke druk is de vermelding gelijk aan die op de desbetreffende titelpagina. In de twee bijlagen is een bibliografisch overzicht van deze drukken voor Vander Plasse en Cloppenburgh opgenomen.


120

waren vertrouwd met de werken van Cortés, Gómara, Cieza de León en Zárate, waarin de heroïek, het doorzettingsvermogen en de godsvrucht van de Spaanse ontdekkingsreizigers en hun koninklijke beschermheren werden geprezen. Zo riep de Antwerpse uitgever Willem Silvius in 1563, in het voorwerk van de vertaling van Zárates Historia over de ontdekking en verovering van Peru, de burgemeesters van Antwerpen op om het boek te zien als een spiegel voor en voorbeeld van wat een goed bestuur kan bewerkstelligen. Iedereen had naar zijn mening van de ontdekking van Peru geprofiteerd: voor de keizer en zijn onderdanen was er eer en rijkdom, voor de kerk de verspreiding van het geloof, voor de kooplieden allerlei handelswaar en specerijen en voor de gewone lezer bracht het avontuur en wonderlijke verhalen. Willem Silvius was als ‘typographus regii’, aartsdrukker van de koning, wellicht bevooroordeeld, maar zijn positieve houding werd door velen gedeeld.4 Maar in de loop van de jaren zestig en zeventig van de zestiende eeuw veranderde de visie in de Nederlanden op de Spaanse kolonisering van Amerika drastisch, niet eens zozeer vanwege de gebeurtenissen in de Nieuwe Wereld zelf, maar door de gewijzigde omstandigheden in Europa met de godsdienstoorlogen in Frankrijk en de Opstand van de Nederlanden tegen Spanje. Vanaf 1566 kwam er in de Nederlanden een ware propagandastroom van pamfletten en prenten op gang, waarin verwezen werd naar de Spaanse tirannie in West-Indië: onschuldige indianen zijn uitgemoord door de Spanjaarden en dat lot zou ook de Nederlandse bevolking wachten. Willem van Oranje hield de Nederlanders deze spiegel voor in zijn Apologie van 1581.5 Een belangrijke bron voor de beeldvorming over het wrede karakter van de Spaanse overheersers, ook wel de Zwarte Legende genoemd6, kwam uit onverdachte, want Spaanse, hoek: de bisschop Bartholomé de las Casas, die Karel V informeerde over de wreedheden waaraan zijn onderdanen zich in zijn naam schuldig hadden gemaakt. Hij schreef dat soldaten op beestachtige wijze miljoenen indianen hadden afgeslacht. Vrouwen werden verkracht, kinderen werden aan honden gevoerd, zwangere vrouwen werden opengereten en mannen werden met brandend pek langzaam gemarteld. Indianen werden van een rots in zee gegooid, zo velen zelfs dat de berg lijken een baken werd voor de zeeschepen. De las Casas verzocht de koning zijn macht te gebruiken om de ellende voor de indianen te laten ophouden. Het boek van De las Casas dat in 1552 in Sevilla verscheen onder de titel Brevísima relación de la destruyción de las Indias, leidde niet tot een koerswijziging van de Spaanse politiek, maar had wel andere verstrekkende gevolgen. Vertalingen in het Nederlands (1578), Frans (1579), Engels (1583), Duits (1597) en Latijn (1598) zorgden ervoor dat de verhalen over wreedheden van de Spanjaarden overal bekendheid kregen en zo werd de tekst van De las Casas een machtig instrument in de propagandastrijd tegen Spanje.7 4  Schmidt 2001: 73. 5  Over de omslag in de berichtgeving in de Nederlanden en de auteurs en teksten die daarbij een rol speelden, zie hoofdstuk 2 ‘Revolutionary Geography’ in Schmidt 2001: pp. 68-122. 6  Voor nadere informatie en literatuur over de Zwarte Legende, zie http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/ Nederlands/begrippen/geschiedenis/black.htm 7  Lechner 1989: 221; Schmidt 2001: 66-67; Tiele 1969: 331-332. De laatste moderne uitgave van De las Casas in het Nederlands verscheen in 1992 onder de titel De verwoesting van de West-Indische landen met een inleiding van M.J. van Nieuwstadt over het leven en werk van De las Casas (zie de lijst met geraadpleegde literatuur). Zie ook Harline 1987 over de propaganda in pamfletten; zie Horst 2003 over de propaganda via prenten.


De eerste Nederlandse vertaling van De las Casas’ Brevísima relación heeft als titel Seer cort verhael vande destructie van d’Indien.8 In 1579 verscheen de titeluitgave ervan onder de politiek beladen titel Spieghel der Spaenscher tirannije.9 Een belangrijke schakel in de drukgeschiedenis van de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië was de grote Amsterdamse uitgever en boekhandelaar Cornelis Claesz.10 Nadat hij in 1596 (twee drukken) en in 1607 de tekst van Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië had uitgeven, kwam hij in 1609 met een platenboekje met 17 gravures en gedrukte bijschriften die de Spaanse gruweldaden tegen de indianen illustreerden, echter zonder de integrale tekst van De las Casas. De gravures zijn kopieën naar de prenten die Theodorus de Bry had laten maken voor zijn uitgave van het werk van De las Casas dat in 1598 in Frankfurt verschenen was onder de titel Narratio regionum Indicarum per Hispanos quosdam davastatarum verissima.11 Na de dood van Cornelis Claesz. gaf zijn weduwe de Nederlandse vertaling van de tekst van Bartholomeus de las Casas uit, voorzien van de gravures uit het platenboekje uit 1609.12 Na de veiling van de boedel van Cornelis Claesz. in 1610 kwamen de koperplaten in bezit van David de Meyne, die in 1612 samen met Dirck Pietersz. Voskuijl een herdruk van de editie van 1610 uitgaf.13

Vander Plasse en Cloppenburgh Over de vraag welke van de drukken van de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië die in 1620 verschenen een roofdruk is, had Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse een duidelijke mening. Vander 8  Tiele: 1969: 301. 9  Tiele: 1969: 303. Titeluitgave: ‘bibliografische term voor een uitgave die alleen van de rest van de druk of oplage afwijkt doordat zij voorzien is van een andere titelpagina, die in de vorm van een cancel is ingeplakt of die samen met de rest van het eerste katern opnieuw gezet is’, zie: www.dbnl.org/tekst/ bork001lett01/. Door tirannie te koppelen aan het Spaanse bewind kon de Opstand politiek worden gerechtvaardigd. Zie Van Gelderen 1991: 38-44. 10  Over Cornelis Claesz. zie Van Selm 1987. 11 Casas, B. de las. Den Spieghel vanden Spaensche Tyrannie. Amsterdam, Cornelis Claesz., 1609. Exemplaar: Den Haag, KB: Pfl. 962. Zie Tiele 1969: 306. De Bry en Cornelis Claesz. handelden op de Frankfurter Buchmesse. Tien reisjournalen die eerst bij Cornelis Claesz. waren verschenen, werden herdrukt in de werkplaats van de De Brys. Op zijn beurt drukte Cornelis Claesz. titels uit het fonds van de De Brys; hun uitgaven maakten deel uit van zijn handelsvoorraad en Claesz. beschikte in 1609 zelfs over koperplaten van De Bry (zie Van Groesen 2008: 120-121, 313 en 353). 12  Bartholomeus de las Casas, Spieghel der Spaenscher tyrannye in West-Indien. Amsterdam, wed. Cornelis Claesz., 1610. Zie National Union Catalogue (97) 1970; Tiele 1969: 307. 13  De titelprent is een kopie van de titelpagina van de druk van De Bry van 1598. Er zijn twee uitgaven van de druk van 1612 bekend: bij David de Meyne en bij Dirck Pietersz. Voskuijl in Amsterdam. Ik ga ervan uit dat de prenthandelaar David de Meyne eigenaar was van de koperplaten op grond van het feit dat er na de veiling van de boedel van Cornelis Claesz. een obligatie op zijn naam stond van maar liefst 4612 euro ten behoeve van de weduwe van Cornelis Claesz. (zie Van Selm 1987: p. 303, noot 187). Voor beschrijvingen van de druk van 1612, zie Tiele 308 en National Union Catalogue 0180266 en 0180273.

121


Plasse klaagde in zijn opdracht aan de Kamer Amsterdam van de VOC over de valse concurrentie van een andere uitgever. Hij schreef dat hij bezig was met de voorbereiding van de uitgave van een tweede deel van de Spaanse tirannie toen bleek dat een ander hem voor was. Vander Plasse noemt degene die hem dwars zit weliswaar niet, maar het is duidelijk dat hij op Jan Evertsz. Cloppenburgh doelt. Er is geen andere uitgever die in 1620 deze teksten in Amsterdam uitgaf.14 Op het eerste gezicht zou je Vander Plasse gelijk moeten geven: in de drukken voor Vander Plasse staan de gravures die in 1609 voor het eerst in het platenboekje van Cornelis Claesz. en later als onderdeel van de volledige uitgave van De las Casas’ tekst in 1610 bij de weduwe van Cornelis Claesz. en in 1612 bij David de Meyne en Dirck Pietersz. Voskuijl verschenen waren. De drukken voor Cloppenburgh bevatten kopieën van deze illustraties. [zie de afbeeldingen 1, 2 en 3] De kaart- en kunstverkoper David de Meyne had zijn winkel in de buurt van Vander Plasse.15 Na zijn dood werd zijn boedel geveild, waarbij Vander Plasse blijkbaar de platen van de Spaanse tirannie in West-Indië heeft kunnen verwerven. De gedrukte onderschriften bij de prenten waren ook al in 1612 te lezen in de Spaanse tirannie in West-Indië. De titelprent van de Vander Plasse-druk was dezelfde als die van 1612, maar wel geretoucheerd. Vander Plasse had dus onkosten gemaakt door de aanschaf van de platen en was bezig met de voorbereiding van de uitgave, maar Cloppenburgh was hem te slim af door eerder met een uitgave te komen met kopieën van de prenten. Een bibliografisch probleem compliceert deze analyse: er zijn twee exemplaren van verschillende drukken met een identiek titelblad: Den spiegel der Spaensche tyranny gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620.16 Het is een deels gedrukte, deels gegraveerde 14 Jan Evertsz. Cloppenburgh had zijn boekhandel Op het Water (Damrak), op een paar honderd meter van Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse die op de Beurs bij de Dam zijn boekhandel had. Zie voor informatie over de uitgevers Vander Plasse en Cloppenburgh de site van het Project Amsterdamse drukkers, uitgevers en boekverkopers, onder redactie van P.J. Verkruijsse, en dan met name ‘De uitgeversfamilie Cloppenburgh, Deventer-Amsterdam-Gouda 1589-1712’ http://cf.hum.uva.nl/ bookmaster/cloppenburgh en ‘Cornelis Lodewijcksz vander Plasse, uitgever te Amsterdam 1612-1641 & de weduwe van C.L. vander Plasse 1641-1653’ http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/plasse. Zie ook Verkruijsse 2006 over de resultaten van archiefonderzoek en bibliografisch onderzoek die inzicht verschaffen in de wijze waarop Vander Plasse met drukkers en auteurs uit zijn fonds heeft samengewerkt. 15  Op 29 september 1618 woonde David de Meyne nog bij de Beurs. Zie Kleerkooper-van Stockum 1914-1916: 1. Ditzelfde adres gaf Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse op in zijn impressa. Dirck Pietersz. Voskuijl was bevriend met de belangrijkste auteur uit het fonds van Vander Plasse, Gerbrant Adriaensz. Bredero (zie http://www.dbnl.org/tekst/bred001groo01_01/bred001groo01_01_0248.htm). Zie ook de mogelijke vermelding van Vander Plasse in een inventaris van Dirck Pietersz. Voskuijl: http://cf.hum.uva. nl/bookmaster/plasse/archivalia.htm. Dirck Pietersz. Voskuijl en Cornelis Claesz. hadden hun winkels respectievelijk in de Oudebrugsteeg en op het Water, op een steenworp afstand van de boekwinkel van Cloppenburgh. 16  Zie bijlage A1 en A2.


123 titelpagina, waarbij het tekstgedeelte is gezet met uitzondering van het impressum: dat is gegraveerd. Het gegraveerde deel van de titelpagina is gelijk aan het overeenkomstige gedeelte van de geheel gegraveerde titelprent die in de eerste druk van Cloppenburgh voorkomt.17 [zie de afbeeldingen 4 en 5] De kwestie is dat deze exemplaren de originele gravures bevatten zoals die in de Vander Plasse-druk voorkomen en niet de kopieën uit de druk van Cloppenburgh. Eén exemplaar met het titelblad waarop Cloppenburgh als boekverkoper wordt vermeld, heeft zelfs een opdracht van Vander Plasse waarin deze zich beklaagt dat een ander aan het onderkruipen is. De oplossing voor dit probleem wordt geleverd door analytisch-bibliografisch onderzoek waarmee verschillende drukken en uitgaven van elkaar kunnen worden onderscheiden: één exemplaar blijkt een titeluitgave dan wel een made-up-copy18 te zijn van de druk van 1640 voor Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse: het titelblad is vervangen door dat van een Cloppenburgh-druk.19 Het andere exemplaar met het Cloppenburgh-impressum en de gravures van Vander Plasse blijkt na analytisch-bibliografisch onderzoek een titeluitgave of een made-up-copy te zijn van de druk uit 1612 van David de Meyne en Dirck Pietersz. Voskuijl, met een vervangen titelblad.20 Op basis van de staat van de titelprent van beide exemplaren concludeer ik dat het titelblad na 1620 gedrukt moet zijn: rechtsboven de gedrukte tekst is duidelijk een scheur te zien in de plaat die niet voorkomt in dezelfde plaat die gebruikt is voor de Franse vertaling die in 1620 verscheen; wegens deze beschadiging liet Cloppenburgh in 1628 voor zijn uitgave van het Tweede deel van de spieghel der Spaense tyrannye, gheschiet in Nederlant een nieuwe titelplaat snijden. Kortom, Cloppenburgh heeft dus niet beschikt over de originele platen van de druk van Cornelis Claesz. uit 1609. Deze waren in 1620 in bezit van Vander Plasse. Juridisch had Vander Plasse echter geen mogelijkheden om Cloppenburgh aan te pakken: hij had immers niet het privilege voor het uitgeven 17  Zie bijlage A3. Zie ook Tiele 1969: 309. Na de uitgave van zijn eerste druk van de Spaanse tirannie in West-Indië in 1620 heeft Cloppenburgh het tekstgedeelte met uitzondering van het impressum uit de koperen plaat laten snijden, zodat de plaat ook dienst kon doen voor de Franse druk van de Spaanse tirannie in West-Indië (zie bijlage A4) en voor zijn uitgaven van de Spaanse tirannie in Nederland (zie bijlage B). De graveur is niet Dirck Evertsz. Lons, zoals in Bibliotheca Belgica V, S 111 wordt beweerd, maar Jacob de Gheyn II (IDG i.p.v. DEL; vergelijk Hollstein VII: 109-192; Wurzbach 1906: 582-584). Het ontwerp ervoor is gemaakt door Daniël van Bremden of David Vinckboons (Bibliotheca Belgica V, S 111). 18  Voor informatie over de term ‘titeluitgave’, zie noot 9. ‘Made-up-copy’ is een “term uit de analytische bibliografie voor een defect exemplaar van een boek dat door een bezitter gecompleteerd is door er bladen of katernen van andere (nog defectere?) exemplaren of van andere drukken of uitgaven aan toe te voegen”, zie: het Letterkundig Lexicon voor de Neerlandistiek 2002: http://www.dbnl.org/tekst/ bork001lett01/ 19  Zie bijlage, A2. Van deze druk van 1640 is ook een staat bekend met het jaartal 1634 in het impressum. Dit jaartal is in het exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur M 1729, met pen veranderd in 1640. Zie bijlage, A14. 20  Zie bijlage A1. Deze conclusie is gebaseerd op vergelijking met een exemplaar van de druk uit 1612 in New York Public Library: * KB 1612.


van de tekst. Vander Plasse had al in 1614 en 1617 tevergeefs privileges aangevraagd en hij moet hebben begrepen dat een aanvraag voor een privilege voor de Spiegel van de Spaanse tirannie voor West-Indië kansloos zou zijn, aangezien de benodigde investering relatief klein was en er geen sprake was van een nieuwe uitgave.21 Cloppenburgh had de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië reeds in november 1619 aan de VOC, Kamer Amsterdam opgedragen. De datum van de opdracht van Vander Plasse is onbekend, maar op grond van Vander Plasses verwijzing naar de oneerlijke praktijken van een andere uitgever moet geconcludeerd worden dat Cloppenburgh zijn uitgave vóór de editie van Vander Plasse op de markt heeft gebracht. Veldhuyzen-Brouwer, die enkele Nederlandse vertalingen van Brevísima relación van Bartholomeus de las Casas heeft vergeleken, heeft aannemelijk gemaakt dat de edities van de Spaanse tirannie in West-Indië van Vander Plasse en Cloppenburgh wat de hoofdtekst betreft onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen. De tendentieuze woorden die Cloppenburgh in de hoofdtekst en titels heeft toegevoegd, staan niet in de uitgaven van Vander Plasse.22 Er is geen reactie bekend van Jan Evertsz. Cloppenburgh op de aantijging van Vander Plasse. Het is wel bekend dat ook Cloppenburgh bij de veiling van de boedel van David de Meyne was geweest. Hij had er met een paar zakenpartners onder andere tweederde deel van de koperplaten gekocht voor het drukken van een grote wereldbol. Het resterende deel was in bezit van Willem Jansz. Blaeu. Deze wilde de globe drukken, maar hij kreeg niet de beschikking over de platen van Cloppenburgh cum suis. Toen de boekverkoper Dirck Pietersz. [Pers] en de plaatsnijders Claes Janz. Visscher en Robbert de Baudous begin februari 1620, op verzoek van Blaeu, Cloppenburgh probeerden te overreden, was het antwoord dat hij de platen zelf zou gaan gebruiken en in Frankrijk het ontbrekende derde deel zou kunnen laten snijden. Aangezien hij en zijn partners eigenaar van de platen waren, konden ze desnoods besluiten de platen met een bijl in stukken te hakken.23

124

Vander Plasse slaat terug Vander Plasse besefte dat hij niet veel kon inbrengen tegen Cloppenburghs uitgave van de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië, want hij had geen privilege en het kopiëren van koperplaten was in die tijd gemeengoed.24 Hij besloot tot een tegenaanval. Hij droeg zijn uitgave van 1620 net als Cloppenburgh op aan de VOC, Kamer Amsterdam. Over de reactie van de VOC op deze opdrachten voor hetzelfde werk is niets bekend. Ook is niet duidelijk of Vander Plasse en Cloppenburgh geld hebben gekregen van de 21  Over privileges en boekhistorisch onderzoek, zie Verkruijsse 2001: ‘Holland “gedediceerd” Boekopdrachten in Holland in de zeventiende eeuw’ (http://www.dbnl.org/tekst/verk005holl01_01/index. htm). 22  Veldhuyzen-Brouwer 1985: 79. 23  Van Dillen 1933: nr. 597. De achternaam van Dirck Pietersz. wordt weliswaar niet vermeld, maar op grond van de wel vermelde leeftijd, 39 jaar, moet het hier gaan om Dirck Pietersz. Pers (geboren in 1581) en niet om Dirck Pietersz. Voskuijl. Zie: www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=pers001. Voskuijl was in 1585 geboren (zie: http://www.dbnl.org/tekst/bred001groo01_01/bred001groo01_01_0248.htm). 24  Een frappant voorbeeld van deze praktijk geeft Van Groesen 2008: 357-359: Cornelis Claesz. liet in 1602 een kopie maken van een prent uit de uitgave van De Bry’s India Orientalis II van 1598, waarna De Bry voor de uitgave van India Orientalis VI op zijn beurt weer de kopie van Cornelis Claesz. liet kopiëren.


VOC.25 Hij deed nogmaals zijn beklag in de opdracht aan de VOC in Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien in 1621, waarin hij vertelt dat het tweede deel nog niet klaar is, maar dat hij besloten heeft een nieuwe, vermeerderde druk van het eerste deel uit te geven, omdat de vorige druk uitverkocht is: ‘Also ick onderhanden hebbe twee deelen van de onmenschelijcke Tyrannye der Spaengiaerden, tegens de arme ongewapende Indianen […] Ende also ick doende ben met het tweede deel te stellen ende figuerlijck af te beelden, verstond dat een ander my soeckende te onder-cruypen, ende syn eygen profyt tot schade van syn even naesten maer inhalende. Genootdruckt hebbe geweest dit eerste deel daedtlijck by der handt te nemen, ende te laten uyt-gaen, op die maniere als het doen by een ghestelt was. Maer dien Druck meest ten eynde zijnde, hebbe dit vry wat vermeerdert […]. Belove u E. mede metten eersten voor den dagh te brenghen mijn tweede deel, ’t welck ick onderhanden hebbe, daer inne voorder klaerlijck beschreven en af-ghebeeldt is de vordere Tyrannye by de bloedt-dorstige Spaengiaerden bedreven op andere Eylanden ende ghewesten in West-Indien, die dese voor-gaende in boosheydt ende moorderyen ghelijck zijn.’26

125

Een tweede deel van de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië heeft Vander Plasse naar mijn weten echter nooit uitgegeven. Aan het slot van dit artikel zal ik een tweetal mogelijke titels noemen die hij in gedachten kon hebben gehad bij het schrijven van deze passage. In werkelijkheid heeft hij besloten zijn concurrent Cloppenburgh op zijn beurt een hak te zetten door diens vervolg op de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië, de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland na te drukken. De eerste druk van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland verscheen in 1620 bij Jan Evertsz. Cloppenburgh te Amsterdam als tweede deel bij de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië. In de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland werd in chronologische volgorde de wreedheden beschreven van de Spanjaarden in de Nederlanden. Er is geput uit pamfletten als Morghenwecker der vrye provintien van 1610 van Willem Baudart, de voor de jeugd aangepaste versie ervan: Spieghel der jeucht van 1614, uit Oorsprong en voortgang der Neder-landtscher beroerten ende ellendicheden van Johannes Gysius uit 161627 en uit Willem Baudarts Afbeeldinghe ende beschrijvinghe van alle de veld-slagen […] in de Nederlanden geduerende d’ oorloghe teghens den coningh van Spaengien uit 1616.28 25  In de Archieven van de VOC, Resoluties Kamer Amsterdam (ARA, arch. nr.1.04.02, inv. nrs. 227, 228 en 229) heb ik geen verwijzing gevonden naar deze opdrachten. 26  Bartholomé de las Casas, Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, f. C.L. vander Plasse, 1621: A2r. (Bijlage A10). De ‘vermeerdering’ ten opzichte van de druk van 1620 bestond uit een verhaal over de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus en een beschrijving van West-Indië vóór de aankomst van de Spanjaarden. 27  Zie vooral Muller 1855 (bijlage na pagina 406) over de vele inhoudelijke overeenkomsten van deze teksten met elkaar en met de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland. 28  Dit werk van Baudartius heeft als voortitel De Nassavsche Oorloghen. Exemplaar: UBA OL 146. Vergelijkend tekstonderzoek zou uitsluitsel moeten geven over de bronnen van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland.


Cloppenburgh laat in juli 1620 in zijn opdracht aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Kamer Amsterdam, weten dat De spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland het geheugen moet opfrissen van de Nederlanders: hoeveel mensen in de Nederlanden waren niet op een vreselijke manier om het leven gekomen door de wreedheden van de Spanjaarden? Het is onduidelijk wie de auteur van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland is. Schama ziet Jan Evertsz. Cloppenburgh als de schrijver van het werk, maar dat is waarschijnlijk slechts op grond van diens opdracht aan de VOC.29 De bijschriften bij de gravures zijn mogelijk door een andere auteur geschreven.30 Aan het eind van het pamflet wordt uitgevaren tegen de jezuïeten die met allerlei sluwe listen de tweedracht in de Noordelijke Nederlanden proberen aan te wakkeren om zo de Zeven Provinciën weer onder de hoede van de Spanjaarden te krijgen. Maar als de bevolking trouw blijft aan de gereformeerde religie en als de bewindhebbers geen vrede sluiten met de doortrapte vijand, dan hoeven de Nederlanden nooit meer gebukt te gaan onder het Spaanse juk en dan kunnen ook de nog bezette Zuidelijke Nederlanden bevrijd worden van de antichrist in de persoon van de paus.31 [afbeelding 6]

126

De gecombineerde uitgave van de Spaanse tirannie in West-Indië en de Spaanse tirannie in Nederland was een gouden greep. Cloppenburgh en Vander Plasse kwamen regelmatig met herdrukken van de beide delen.32 Het jaar 1620 was goed gekozen, omdat het einde van het Bestand nabij was en de magistraten en burgers overtuigd moesten worden van de noodzaak van hervatting van de strijd. Voor de Spaanse tirannie in West-Indië was er speciaal veel belangstelling vanwege de grote handelsmogelijkheden en het goud dat bij wijze van spreken op straat lag. Ook de kaapvaart zou een hoog rendement geven. Tijdens het Bestand mochten de Staten Generaal geen toestemming verlenen voor de oprichting van een West-

29  Schama 1987: 84. 30  Van Groesen 2008: 126-127 noemt Clusius, Paludanus en Raphelingius als schrijvers van bijschriften voor De Bry. Naar zijn mening werden de bijschriften in de werkplaats van De Bry geproduceerd als er weinig tijd was of als de beoogde schrijver niet beschikbaar was. Was Willem Baudart misschien de compilator van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland? Dat is niet aannemelijk omdat Baudart in zijn autobiografie wel werken van zes bladzijden, herdrukken, rijmen op het Nederlandse kaartje van Jodocus Hondius en de bewerking van Morghen-wecker der vrye Nederlandtsche provintien, namelijk Spieghel der ievght, ofte korte kronijck der Nederlantsche geschiedenissen, heeft opgenomen, maar niet de regelmatig herdrukte Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland. Hij zou misschien wel de auteur van de bijschriften kunnen zijn: in de passage over de wreedheden van de Spaanse tirannie in Zutphen staat als bijstelling bij de plaatsnaam namelijk “mijn vaderland”. Baudart, weliswaar afkomstig uit Vlaanderen, werkte vanaf 1598 als predikant in Zutphen. Vergelijk Broek Roelofs 1947: 194-200 en 220223. 31  Tweede deel van de spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. Ex. UBA O 61-55882 (Olim: 1207 F 172) : O4r-Q2r. Zie bijlage, B1. 32  Zie bijlagen A en B.


Indische Compagnie, omdat dat voor Spanje een schending van het Bestand zou betekenen.33 Vander Plasse heeft zijn uitgave van De Spaanse tirannie in Nederland ook opgedragen aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie, maar wel ruim een jaar later dan Cloppenburgh: 21 september 1621. Enig opportunisme is hem niet vreemd, want hij vraagt de VOC ‘datse [= beide delen van de Spaanse tirannie] voor anderen sullen aangenomen werden’. De titelprent komt ons bekend voor. In een eerdere staat bevatte deze nog niet de tekst ‘De Spaensche Tiranije’, maar het symbool van de waakzaamheid: een kraanvogel met een kei in de linkerpoot. Deze plaat is gebruikt voor de uitgave van Baudartius’ Morgen-vvecker der vrye Nederlantsche provintien die in 1620 verscheen naar de kopij van ‘Crijn Vermeulen’.34 Vander Plasse heeft deze populaire tekst met dialogen tussen een vrije Nederlander en een ‘gespanioliseerde’ Nederlander over veertig jaar Spaanse wreedheden in de Nederlanden wellicht zelf uitgegeven of hij heeft de plaat aangeschaft en laten aanpassen voor zijn uitgave van de Spaanse tirannie in Nederland. In elk geval heeft hij de plaat na deze aanpassing wederom gebruikt voor een (ongedateerde) uitgave van Baudartius’ Morgenwekker, nu onder de titel De Spaensche tiranije dienende tot een morghen-wecker der vrye Nederlantsche provintien.35 De titelprent wordt het laatst gebruikt in 1633 (zie bijlage B14), waarna een kopie – in spiegelbeeld – wordt gemaakt voor Vander Plasses uitgave van De Spaensche tiranye gheschiet in Nederlant in 1637 (zie bijlage B16). Rond dat jaar verschijnt een ongedateerde en anoniem door Vander Plasse (?) uitgegeven herdruk van Baudartius’ De Spaensche tiranye dienende tot een Morghen-wecker met de nieuwe titelprent.36 [afbeeldingen 7-11] De illustraties die Vander Plasse gebruikte voor zijn edities van de Spaanse tirannie in Nederland zijn kopieën naar die van Cloppenburgh, die de prenten in Afbeeldinghe ende beschrijvinghe van Willem Baudart uit 1615 als bron heeft gebruikt (en deze prenten zijn op hun beurt voor het merendeel kopieën naar Franz Hogenberg).37 De graveur die in opdracht van Cloppenburgh werkte, heeft die illustraties uit 33  Op 3 juni 1621 werd de West-Indische Compagnie opgericht. Zie ook Emmer 1977: 279. Zie voor de verandering in de motieven om de Spaanse tirannie in West-Indië uit te brengen Afanasiev 1971: 557-563. 34  Exemplaar UBA: Pfl. T 16a. 35  Waarschijnlijk was Vander Plasse dus uitgever van deze anoniem uitgegeven druk, vgl. titelprent van ex. KBH Pfl. 1732 (De Spaensche tiranije dienende tot een morghen-wecker der vrye Nederlantsche provintien) met die van De Spaensche tiranije gheschiet in Nederlant: ex. UBA O 61 D 78 (Olim: 1079 D 18). Deze druk van Baudartius’ Morghen-wecker is op http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/plasse/index.htm in de fondslijst van Vander Plasse opgenomen met de onjuiste vermelding ‘ghost?’ [= spookdruk]. 36  Exemplaar UBA O 63-82152 (Olim: 484 E 152). 37 Zie Muller 1970: 413 voor de verhouding tussen de prenten in Baudart’s Afbeeldinghe ende beschrijvinghe en de prenten van Hogenberg. De kopieën van Vander Plasse vormden op hun beurt de basis voor nieuwe kopieën: een (ongedateerde) uitgave van 18 prenten die de Spaanse tirannie in Nederland tonen. Op een latere datering dan 1620 wijzen ook de moderne letter en de aangepaste onderschriften (de verzen zijn vloeiend gemaakt, archaïsche woorden zijn vervangen en een rijmpaar

127


128 Afbeeldinghe ende beschrijvinghe geselecteerd die de wreedheden van de Spanjaarden het best laten zien. De gravures van de Spaanse tirannie in Nederland brengen de gruweldaden veel dichterbij dan het ‘origineel’. De lezer staat als het ware net als bij de prenten van De Bry midden tussen de mensen die gemarteld of terechtgesteld worden. Het gevolg is wel dat een aantal details die in de originele prent nog een duidelijke functie hebben, vreemd lijken in de prent die voor Cloppenburgh gemaakt is. Deze details zijn in de edities voor Vander Plasse weggelaten.38 [afbeeldingen 12-15] De hoofdtekst van de edities van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland van Vander Plasse komt overeen met die van Cloppenburgh. In de eerste druk voor Vander Plasse geldt dit ook voor de onderschriften bij de prenten. Naast de hoofdtekst neemt Vander Plasse ook de drempeldichten over. Een auteur van een drempeldicht die ondertekent met: “Veel druck mijn gelucks” komt voor in een aantal uitgaven van Cloppenburgh als schrijver van drempeldichten. Bij Vander Plasse komt hij alleen voor in de diverse edities van de Spaanse tirannie in Nederland.39 De opdracht aan de VOC en het nadrukken van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland waren de belangrijkste acties van Vander Plasse in de concurrentiestrijd tegen Cloppenburgh. Maar er was meer. Zo kondigde hij op de titelpagina van zijn druk van de Spiegel van de Spaanse tirannie als “Catholijcken-ontwijcken” kon ook niet blijven staan). Exemplaren: Rotterdam, Atlas Van Stolk: 406; Amsterdam, Rijksprentenkabinet: Muller 513a; Londen, British Library: 1609/5514. Zie Afb. 15. 38  Vergelijk de gravures ‘Egmont en Hoorn’ van Vander Plasse en Cloppenburgh met gravure nr. 13 in de Franse vertaling van Baudart’s tekst: Les guerres de Nassau. Pourtraits en taille douce, et descriptions des sieges, batailles, rencontres & autres choses advenues durant les guerres des Pays bas. Amsterdam, Michiel Colijn bsr., 1616. De graveur die voor Cloppenburgh gewerkt heeft, neemt het poortje en een deel van de trap over die voor de graveur van Vander Plasse geen functie hebben en daarom weggelaten worden (zie hierboven afbeeldingen 12, 13 en 14). Vergelijk ook gravure van de Bloedraad (prent nr. 3 [in dit artikel niet gereproduceerd] in de drukken van Vander Plasse en Cloppenburgh met prent nr. 44 in Baudart: in Cloppenburgh’s edities is het een vrij getrouwe kopie naar Baudart, in de edities van Vander Plasse is er veel meer franje te zien). Voor prent nr. 7 [niet afgebeeld in dit artikel] heeft Vander Plasse een kopie laten snijden van de prent die de terechtstelling van Hoorn en Egmont uitbeeldt in Willem Baudart, Les guerres de Nassau. Pourtraits en taille douce, Amsterdam, Michiel Colijn, Op ’t Water, 1616. UBA O 62 – 2664: G4r. Blijkbaar vond hij de afbeelding van de terechtstelling van de verachte ketterjager Hans de Greef, alias Spell, die in de edities van Cloppenburgh op die plaats voorkomt, niet geschikt voor opname in de Spaanse tirannie in Nederland. 39  Zonder bronvermelding noemt Bibliotheca Belgica V, S 111 Pieter van de Venne als auteur. Deze ondertekening komt voor in: W. Perkins. Salve voor een sieck mensche. Tr. from the English into Dutch by V. Meusevoet. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. W. Perkins. Vertroostinghe voor beroerde conscientien van boetveerdighe sondaren. Tr. from the English into Dutch by V. Meusevoet. Amsterdam, Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620.


in West-Indië van 1621 aan dat de lezer extra informatie kon verwachten. Vander Plasse ging ervan uit dat het publiek dan de voorkeur gaf aan zijn uitgave. In 1622 zorgde Vander Plasse in de uitgave van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland voor een toevoeging, die werd aangekondigd op de titelpagina: ‘Hier is achter by gevoecht de bloetdorstighe tyrannye by haer bedreven inde Veltoline.’40 Om de kosten te delen en het risico te spreiden, ging hij een samenwerkingsverband aan met de uitgever en boekverkoper Jacob Pietersz. Wachter en de drukker en uitgever Broer Jansz. Samen konden ze de markt voorzien van de Spaanse tirannie in Nederland en het aandeel van Cloppenburgh verkleinen. Deze ‘compagnie’ bleef tot 1641 bestaan toen de weduwe vander Plasse met Broer Jansz. en Jacob Pietersz. Wachter nog eens de Spaanse tirannie in Nederland uitgaf. [afb 16,17] Eveneens om kosten te besparen gaf Vander Plasse de graveur opdracht plaat 18 voor de Spaanse tirannie in Nederland niet te kopiëren. Hij had namelijk nog een plaat met de afbeelding van de moord op Willem van Oranje in zijn bezit. Hoewel deze plaat veel kleiner is dan de overige platen in de Spaanse tirannie in Nederland, vond Vander Plasse het blijkbaar zonde om een nieuwe te laten maken. Het lelijke wit dat zou ontstaan tussen het onderschrift en de kleine afbeelding zou met typografische middelen wel weggewerkt kunnen worden.41 De onderschriften in het tweede deel stonden hem niet aan: vanwege de tijdsdruk heeft hij nog wel die van Cloppenburgh overgenomen in de eerste druk, maar vanaf de tweede druk van de Spaanse tirannie in Nederland heeft hij die laten vervangen door nieuwe onderschriften van zestien regels. Uit deze gang van zaken blijkt dat Vander Plasse weliswaar niet zo oprecht was als hij anderen wilde doen geloven, maar dat hij wel wist hoe hij het publiek kon bespelen. Onbekend is wat de oplagen waren, maar uit het aantal edities met zijn adres of dat van broer Jansz. of Jacob Pietersz. Wachter blijkt dat Vander Plasse een groot deel van de markt die Cloppenburgh voor zichzelf in gedachten had, heeft voorzien van exemplaren van de Spiegels van de Spaanse tirannie in West-Indië en Nederland. In de drukken van 1634 en 1640 van de Spiegels van de Spaanse tirannie in West-Indië voor Vander Plasse klaagt hij in zijn opdracht aan de VOC nog steeds over valse concurrentie, maar op grond van de voorgeschiedenis moet bij de leden van de VOC, Kamer Amsterdam, toch wel enige twijfel zijn gerezen als Vander Plasse schrijft dat hij twee delen van de ‘onmenschelijcke Tyrannye der Spangiaerden’ gedrukt heeft en dat blijkt dat een ander hem probeert te benaderen, nu hij bezig is om daar wat aan toe te voegen. Vander Plasse en zijn weduwe gebruikten in 1640 respectievelijk 1641 de koperen platen van beide delen van de Spaanse tirannie voor het laatst. Ze waren al zeer versleten en vele vertoonden scheuren. Ze hadden hun werk echter prima gedaan: dat de beide delen van de Spaanse tirannie onderdeel waren geworden van de canon blijkt uit de verwijzing ernaar in 1645 door de Raad van State in 40  Zie bijlage, B5. 41  De plaat is afkomstig uit Gijsbrecht van Hoghendorp’s Truer-spel van de moordt, begaen aen Wilhem prince van Oraengien, dat Vander Plasse in 1617 had uitgegeven. Pas voor de druk van 1637 van de Spiegel der Spaanse tirannie in Nederland liet hij een nieuwe plaat maken met dezelfde afmetingen als de overige platen. De kleine plaat was niet meer te gebruiken vanwege een grote scheur.

129


130

zijn argumentatie voor voortzetting van de oorlog tegen het toen al machteloze Spanje.42 Na de dood van de weduwe Vander Plasse werden de platen verkocht aan iemand die ze wellicht wilde laten omsmelten. En toch bleek er iemand te zijn die meer voor de platen wilde betalen dan hun schrootwaarde. Wellicht dankzij Christoffel Bickenhaghen kon de Amsterdamse uitgever Gilles Joosten Saeghman in 1664 nog beschikken over de platen voor Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije - geschiet in Westindien en in 1667 over de platen voor de De groote Spaensche tiranye of het cleine Martelaersboeck (over de Spaanse tirannie in Nederland). Bickenhaghen plaatste immers in december 1645 een advertentie in de Ordinaris Dingsdaegsche courante (no. 50, 12 december): “Soo yemandt enige Koopere platen voor out Kooper of yet anders gekocht heeft, daer d’Afbeeldingen van de Spaensche Tyrannije in Nederland en West-indien op uytgebeelt staen, gelieven deselve te behandigen aen Christoffel Bickenhaghen Plaetdrucker op de Westermarckt; sullen boven het gelt daer voor gegeven, noch eens soo veel wederom ontfanghen. Worden 39 stucks ghemist.”43 In de opdracht van Saeghman in Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije - geschiet in Westindien van 1664 aan de bewindvoerders van de Oost- en West-Indische Compagnie in Amsterdam, staat een passage die ons vertrouwd voorkomt maar een onverwacht slot heeft: “Also ick gedruckt hebbe twee Deelen van de onmenschelijcke Tyrannie der Spangiaerden, tegens de arme ongewapende Indianen […] En also de oude Druck meest ten eynde zijnde, hebbe dit met een Aenhangsel vermeerdert, verhalende van wien, en wanneer dit Gout-rijcke Land gevonden, en opgedaen is, als mede den aert en natuer van’t Landt en Volckeren, van hare handel, Wetten en Ceremonyen, met schoone Platen en houte Figuren verciert, beschreven door Jeronimus Benzonius van Milane.”44 Inderdaad volgt na de tekst van De las Casas de Beschryvinghe van West-Indien, waer in verhaelt wordt, de eerste vindingh van de eylanden, geschreven door Girolimo Benzoni en uitgegeven door Saeghman rond 1664.45 Benzoni’s Historia del Mondo Nuovo uit 1565 was in de Nederlandse vertaling van Karel van Mander in 1610 verschenen bij Passchier van Wesbusch in Haarlem.46 Zou Vander Plasse op deze tekst gedoeld hebben toen hij refereerde aan een tweede deel over de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië dat hij onder handen had? Hij had immers in de jaren vóór 1620 al een aantal werken van Van Mander uitgegeven47 en Vander Plasses verwijzing strookt met de tekst van Benzoni waarin veel Spaanse 42  Volgens Geyl 1961: 530 was dit “plompe propaganda”. 43  Borst 1988: 483. De plaat die Saeghman gebruikte voor de titelprent van De groote Spaensche tiranye of het cleine martelaers-boeck is dezelfde als die Vander Plasse sinds 1637 gebruikte voor zijn uitgaven van de Spaanse tirannie in Nederland. Alleen de onderste twee afbeeldingen op deze titelprent zijn vervangen door drie nieuwe. De prent met de terechtstelling van Hoorn en Egmont is geretoucheerd: de namen zijn weggehaald, zodat de afbeelding bij een verhaal over een andere terechtstelling geplaatst kon worden. Er zijn ook enkele nieuwe platen toegevoegd. Exemplaar: UBA O 61 – 9664. 44  Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 60-5571 (Olim:1803 E 71), A1v. 45  Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 60-5572 (Olim:1803 E 72). 46  Exemplaar: Haarlem, Stadsbibliotheek: 219 K 2. 47  De gulden harpe uit 1613, Het leven der moderne oft dees-tytsche doorluchtighe Italiaensche


gruweldaden op de eilanden in West-Indië zijn beschreven. Een uitgave met de naam Vander Plasse in het impressum is echter onbekend. Een andere mogelijkheid is dat hij doelde op de uitgave van de West-Indische Spieghel, waer inne men sien kan, alle de eylanden, provintien, lantschappen48 die verscheen bij Broer Jansz. en Jacob Pietersz. Wachter, de drukker respectievelijk boekverkoper met wie Vander Plasse veel heeft samengewerkt, onder andere bij de gezamenlijke uitgave van de Spiegel van de Spaanse tirannie in Nederland. Broer Jansz. en Jacob Pietersz. Wachter droegen het werk op aan de West-Indische Compagnie op 10 juli 1624. Broer Jansz. maakte voor deze uitgave speciaal reclame in diens krant Tydinghen uyt verscheyde quartieren op 27 juli 1624.49 De tekst staat vol met beschrijvingen van de Spaanse wreedheden op de verschillende eilanden, dit keer vanuit het perspectief van een (fictieve) Peruaan: Athanasius Inga. Maar ook voor deze titel geldt: het blijft speculeren over een mogelijk verband met de woorden van Vander Plasse over onderhanden werk in de vorm van een vervolg op de Spiegel van de Spaanse tirannie in West-Indië. Ik moet het definitieve antwoord dus schuldig blijven. Maar het is wel duidelijk dat een onderzoek naar het netwerk van een uitgever niet alleen betrekking moet hebben op de samenwerking tussen drukkers en uitgevers en op de samenstelling van het fonds, maar ook op de gevolgen van rivaliteit en tegenwerking, op de mogelijkheid van anonieme uitgaven en op dat wat wel aangekondigd maar niet uitgegeven is. Een eeuw na Cornelis Claesz. en Jan Evertsz. Cloppenburgh zat er weer een uitgever op het Water (Damrak) in Amsterdam, Isaac van der Putte, die de Spiegel der Spaense tyranny in West-Indien van Bartholomeus de las Casas uitgaf, nu met houtsneden in plaats van koperplaten. Hij besloot zijn bericht aan de ‘Gunstige Leezer’ met de slogan waarmee alle boekverkopers het eens kunnen zijn: ‘twyffel niet of gy sult het met soo veel graegte lesen, als wy het verkoopen.’50

131 schilders uit 1616, Uytleggingh op den Metamorphosis Pub. Ovidii Nasonis uit 1616, Uytbeeldinghe der figueren uit 1616, Het leven der oude antycke doorluchtighe schilders uit 1617, Het leven der doorluchtighe Nederlandtsche en hooghduytsche schilders uit 1617, De gulden harpe uit 1620 en De gulden harpe uit 1626. Zie http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/plasse/ (onder fondslijst). 48 Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 63-262 (Olim: 196 F 41). 49  Kranen 2007: 18-19. 50  Exemplaar: Gent, Universiteitsbibliotheek: Meul 1734, A1v. Zie ook Tiele 1969: 321.


Bijlage A Drukken en uitgaven van de Spiegel der Spaensche tyranny gheschiet in West-Indien van Cloppenburgh en Vander Plasse51

A1

Casas, B. de las. Den spiegel der Spaensche tyranny gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: A4 (± A1) B - N4 [$3 (- A1, D3, F3; N2 signed as G2; G3 as Giij)] Fingerprint:52 162004 – b1 A2 es$g : b2 N3 oor Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: UBA O 61-30501 (Olim: 1758 E 91). Opmerkingen: dit is een titeluitgave of made-up-copy van de druk van 1612 voor David de Meyne en Dirck Pietersz. Voskuijl (Tiele 1969: 308; vgl. exemplaar van deze druk van 1612: New York Public Library: * KB 1612). Zelfde titelpagina als nrs. A2 en A7. STCN-vermelding:53 ja (zonder nadere informatie over relatie ten opzichte van andere drukken) A2 Casas, B. de las. Den spiegel der Spaensche tyranny gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. 51  Diverse catalogi, bibliografieën en artikelen geven weliswaar een opsomming van drukken en uitgaven van de Spaanse tirannie in West-Indië in de Nederlandse taal, maar geen enkel overzicht is compleet. Bovendien zijn er soms fouten in geslopen die zeer hardnekkig zijn omdat bibliografen elkaar citeren. In de editie van Bartolomé de las Casas, Brevísima relación de la destruición de las Indias door Consuelo Varela (Madrid 1999) wordt op pagina 56 een Franse editie vermeld, in 1604 verzorgd door Jan Evertsz. in Amsterdam. Er wordt echter geen vindplaats genoemd. Op grond van de vele slordigheden in dat bibliografisch overzicht ga ik er vanuit dat de vermelding van deze druk van 1604 niet juist is. Een descriptieve bibliografie van de Spaanse tirannie in West-Indië laat nog even op zich wachten. Voorlopig moet men het doen met onder andere Tiele 1969, European Americana 1980-1987, Church 1951 en Sabin 1961. Een descriptieve bibliografie is een ‘bibliografie waarin de resultaten neergelegd worden van het onderzoek van de analytische bibliografie: na de analyse van het boek als materieel object volgt de descriptie van de bevindingen. In een descriptieve bibliografie wordt op basis van de beschrijvingen van afzonderlijke exemplaren per druk een ideal copy beschreven.’ Zie www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/. Deze bijlage bevat de bouwstenen voor een dergelijke descriptieve bibiografie. Nader onderzoek dient gedaan te worden naar de datering van de ongedateerde drukken en naar de onderlinge relatie van de drukken met eenzelfde jaartal in het impressum. Aanwijzingen kunnen gevonden worden in de staat van de gravures, maar ook in aanpassingen in de opdracht van de uitgever aan de VOC, Kamer Amsterdam. 52  Via de fingerprint (vingerafdruk) kunnen schijnbaar identieke drukken als verschillend van elkaar worden onderscheiden en schijnbaar verschillende drukken als dezelfde druk (bijvoorbeeld in het geval dat alleen de titelpagina verschilt (titeluitgave). Zie voor de opbouw en het gebruik van de fingerprint: www.stcn.nl 53  De STCN-beschrijvingen worden uiteraard regelmatig aangevuld en verbeterd. Ten behoeve van controle van de beschrijvingen in de bijlagen A en B heb ik de STCN geraadpleegd in januari 2008.

132


Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: A4 (± A1) 2A4 B4 C4 (-C4) D - M4 [$3 (- A1, A3, G1; I3 signed as Iiij)] Fingerprint: 162004 – a1=a2 A2 ck – b1 A le : b2 M y Exemplaar: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 3106 E 201 Opmerkingen: dit is een titeluitgave of made-up-copy van druk 1640, zie nrs. A14 en A17. Fingerprint: de signatuurposities M2 en M3 kunnen niet worden bepaald, vandaar de vermelding van de signatuurpositie M. Zelfde titelpagina als nrs. A1 en A7. STCN-vermelding: ja (zonder nadere informatie over relatie ten opzichte van andere drukken) A3 Casas, B. de las. Den spiegel der Spaensche tijrannije gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: A - N4 [$3 (- A1, E3)] Fingerprint: 162004 – b1 A2 eyt$ : b2 N3 hoes Exemplaar: Leiden, Universiteitsbibliotheek: 672 F 271 STCN-vermelding: ja Opmerkingen: Dit is de eerste druk van het werk van De las Casas van Jan Evertsz. Cloppenburgh A4 Casas, B. de las. Le miroir de la tyrannie espagnole perpetree aux Indes occidentales. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: A - R4 [$3 (- A1, C2 signed as A2)] Fingerprint: 162004 – b1 A2 ,$tr : b2 R3 ppl Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 60-1701 (Olim: 2005 D 11) STCN-vermelding: ja A5 Casas, B. de las. [Eerste deel van den spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620] 4o: D - N4 [$3 (- E3)] Fingerprint: 000004 – b1 D ed : b2 N3 e$sa Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: UBA O 61-55881 (Olim: 1207 F 171). (incompleet exemplaar: eerste drie katernen ontbreken) Opmerkingen: mogelijk andere uitgave: nr. A6. Deze hypothetische titelbeschrijving is gebaseerd op Tiele 1969: 310, op signatuurposities die identiek zijn aan die van A6 en op de tekst onder het op de titelpagina van A6 geplakte strookje. Het was de bedoeling van de uitgever om dit eerste deel samen met het tweede deel (zie bijlage B1) te verkopen. STCN-vermelding: ja (zonder nadere informatie over relatie ten opzichte van A6) A6 Den spieghel der Spaensche tirannye, gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: A - N4 [$3 (- A1, E3)] Fingerprint: 162004 – b1 A2 cke$Kr : b2 N3 e$sa Exemplaar: New York, Public Library: *KB 1620 (n.b. exemplaren van verschillende edities hebben dezelfde bibliotheeksignatuur). Opmerkingen: mogelijk andere uitgave: nr A5. In nr. A6 is op de titelpagina een strookje papier geplakt met de tekst ‘Den’ op de plaats waar staat ‘Eerste deel van den’.

133


STCN-vermelding: nee A7 Casas, B. de las. Den spiegel der Spaensche tyranny gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: A - N4 [$3 (- A1, E3; I2 signed as A2)] Fingerprint: 162004 – b1 A2 onin : b2 N3 n$h Exemplaar: New York, Public Library: *KB 1620 (n.b. exemplaren van verschillende edities hebben dezelfde bibliotheeksignatuur). Opmerkingen: zelfde titelpagina als nrs. A1 en A2. Gravure titelpagina vertoont slijtage. Waarschijnlijk na 1620 gedrukt. STCN-vermelding: nee A8 Casas, B. de las. Den spiegel der Spaensche tyranny gheschiet in West-Indien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1620. 4o: A - N4 [$3 (- A1, A2, D3, F3)] Fingerprint: 162004 – b1 A3 stilie : b2 N3 /dae Exemplaar: Londen, British Library: 9180 cc 2 STCN-vermelding: ja Opmerkingen: Dit is de eerste druk van Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse A9 Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaansche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, [prs. Paulus Aertsz. Van Ravensteyn and N.N.], 1621. 4o: A4 a4 B - M4 [$3 (- A1, a3, E3; +L4)] Fingerprint: 162104 – a1 A2 $elle: a2 A3 reed – b1 a l : b2 M3 n$is Exemplaar: Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Spaans-Portugees Instituut: E Va 410. Opmerkingen: zie ook nr. A11. STCN-vermelding: ja A10 Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, [pr. Paulus Aertsz. Van Ravensteyn], 1621. 4o: A4 a4 B - M4 [$3 (- A1; I3 gesigneerd als Iiij, K3 als Kiij)] Fingerprint: 162104 – a1 A2 e/$e : a2 A3 vo – b1 a oe : b2 M3 c$is$br Exemplaar: Den Haag, KB: 3112 C 231 STCN-vermelding: ja Opmerkingen: zie ook nrs. A11 en A12. A11 [ghost] Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaansche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1627. Opmerkingen: het jaartal 1621 op de titelpagina is abusievelijk geïnterpreteerd als ‘1627’ in de volgende literatuur: Tiele 1969: 316, Sabin 1961: 11258n; European Americana 180-1987: s.v. Las Casas; Lechner 1989: 219. A12 Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1634. 4o: A4 a4 B - M4 [$3 (- A1; I3 gesigneerd als Iiij, K2 als R2, K3 als Kiij)] Fingerprint: 163404 – a1 A2 $ar : a2 A3 ne – b1 a o : b2 M3 c$is$br Exemplaar: New York, Public Library: *KB 1634

134


A13

A14

A15

A16

Opmerkingen: made-up-copy: - katernen A, a, B-C: druk nr. A13 - katernen D – M: druk nr. A10 STCN-vermelding: nee Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1634. 4o: A4 a4 B - M4 [$3 (- A1; I3 gesigneerd als Iiij)] Fingerprint: 163404 – a1 A2 $ar : a2 A3 ne – b1 a o : b2 M3 abi,$ Exemplaar: Brussel, Koninklijke Bibliotheek: VH 264342. Opmerkingen: zie ook nr. A12. STCN-vermelding: nee Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1634. 4o: A4 (-A4) 2A4 D4 E4 D2.3 G2.3 G4 H2.3 H4 I1 I3.2 K2.3 L4 M4 [$3 (- A1, A3; I3 gesigneerd als Iiij)] Fingerprint: 163404 – a1=a2 A2 ck – b1 A le : b2 M3 acab Exemplaar: Gent, Universiteitsbibliotheek: Meul. 1729. Opmerkingen: zie ook nr. A2 (titeluitgave / made-up-copy) en nr. A17 (andere staat: op de titelpagina van ex. Meul 1729 is het jaartal met pen veranderd in 1640 (zie Afb. 5); in nr. A17 is het jaartal op de koperplaat gewijzigd in 1640). STCN-vermelding: nee Casas, B. de las. Den spieghel der Spaense tyrannye, geschiet in West-Indien. Amsterdam pr. Evert Kloppenburgh, 1638. 4o: A - N4 [$3 (- A1; C2 gesigneerd als B2)] Fingerprint: 163804 – b1 A2 incklij : b2 N3 p$/$ Exemplaar: Gent, Universiteitsbibliotheek: Meul. 1731 STCN-vermelding: nee Casas, B. de las. Den spieghel der Spaense tyrannye geschiet in West-Indien. [Amsterdam pr. Evert Kloppenburgh, 1638?]. 4o: A - N4 [$3 (- A1; C2 gesigneerd als B2)] Fingerprint: 000004 – b1 A2 n$L : b2 N3 an$ Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 74-771 Opmerkingen: Lechner 1989: 219 en Veldhuyzen-Brouwer 1985: 11 dateren deze druk in 1630. STCN-vermelding: ja (zonder nadere datering) Casas, B. de las. Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije – geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1640. 4o: A4 2A4 B - M4 [$3 (- A1; I3 gesigneerd als Iiij)] Fingerprint: 164004 – a1=a2 A2 ck$ – b1 A le : b2 M3 acab Exemplaar: Haarlem, Stadsbibliotheek: 34 B 302. STCN-vermelding: ja (zonder nadere informatie over relatie ten opzichte van A2 en A14) Opmerkingen: zie ook nr. A2 (titeluitgave / made-up-copy) en nr. A14 (andere uitgave).

135

A17


Bijlage B Drukken en uitgaven van het Tweede deel van de spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt van Cloppenburgh en Vander Plasse/Wachter/Jansz. B1

B2

B3

B4

B5

B6

Tweede deel van de spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620 4o: (1) (2) (3) (4) A - Q4 [$3 (- (1) A3; D3 gesigneerd als D5, H3 als H5, L3 als L5, P3 als H3)] Fingerprint: 162004 – a1 (2) $m : a2 (3) $e – b1 A e : b2 Q3 e$le Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: UBA O 61-55882 (Olim: 1207 F 172). STCN-vermelding: ja Tweede deel van de spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh [Col.: bsr.], 1620 4o: (1) (2) (3) (4) A - Q4 [$3 (- (1), E3 ; B2 gesigneerd als A2, H3 als H5, L3 als L5)] Fingerprint: 162004 – a1 (2) k$ : a2 (3) er$ – b1 A $r : b2 Q3 nde Exemplaar: Rotterdam, Atlas van Stolk: 31 F 13. Opmerkingen: zie ook nr. B19. STCN-vermelding: ja Le miroir de la cruelle, & horrible tyrannie espagnole perpetree au Pays Bas. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. 4o: (:)4 A - Y4 [$3 (- (:)1; (:)2 gesigneerd als (:), (:)3 als (:), E3 als E)] Fingerprint: 162004 – a1 (:) ‘e : a2 (:) l’a – b1 A $ : b2 Y3 esc Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 60-1702 (Olim: 2005 D 12) STCN-vermelding: ja De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1621. 4o: *4 A - O4 P2 [$3 (-*1, *2); P2 $1] Fingerprint: 162104 – a1=a2 *3 ar – b1 A e : b2 P n Exemplaar: Amsterdam, Rijksprentenkabinet: 327 K 30. Opmerkingen: zie ook nr. B6 STCN-vermelding: nee De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. [Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1622 (?)]. 4o: *4 A - O4 [$3 (-*1, *2)] Fingerprint: 000004 – a1=a2 *3 ijs – b1 A e : b2 O3 er$ko Exemplaar: Londen, British Library: 1055 g. 81. Opmerkingen: Andere uitgave van B6; zie ook B7. Bevat niet de op de titelpagina aangekondigde toevoeging over de gebeurtenissen in Valtellina. STCN-vermelding: ja (datering: not before 1622; geen nadere informatie over andere uitgaven (B6 en B7)) De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander


B7

B7a B8

B9

B10

B11

B12

Plasse, 1621. 4o: *4 A - O4 [$3 (-*1, *2)] Fingerprint: 162104 – a1=a2 *3 ar – b1 A e : b2 O3 er$ko Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 61-701 (Olim: 1079 D 18). Opmerkingen: andere uitgave van nr. B5. Voorwerk als nr. B4, hoofdtekst als nr. B5. STCN-vermelding: ja (zonder nadere informatie over relatie ten opzichte van B4 en B5) De Spaensche tirannije geschiet in Neder-lant. Amsterdam, pr. Broer Jansz, 1622 Opmerkingen: Geen exemplaar gezien. Vermeld in Bibliotheca Belgica, vol. V: S 155 (pag. 202). Waarschijnlijk andere uitgave van nr. B5. Bevat niet de op de titelpagina aangekondigde toevoeging over de gebeurtenissen in Valtellina. [ghost] De Spaensche tirannije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter bsr., 1622. Zie B14 STCN-vermelding: ja. De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. [vander Plasse], s.a. 4o: (. . . )4 A - H4 (-H4) I – O4 [$3 (- (. . .)1; (. . . )2 gesigneerd als (. . . ) )] Fingerprint: 000004 – a1 (. . . ) n$ : a2 (. . . )3 an$Pa – b1 A ll : b2 03 /w Exemplaar: Gent, Unversiteitsbibliotheek: M 1728. Opmerkingen: andere uitgave van nr. B9. STCN-vermelding: nee. De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter, s.a. 4o: (. . . )4 A – O4 [$3 (- (. . . )1; (. . . )2 gesigneerd als (. . . ) )] Fingerprint: 000004 – a1 (. . . ) n$ : a2 (. . . )3 an$Pa – b1 A ll : b2 03 /w Exemplaar: Brussel, Koninklijke Bibliotheek: II 69429 A1. Opmerkingen: andere uitgave van nr. B8. STCN-vermelding: nee. De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, [1625]. 4o: [. . . ]4 A – O4 [$3 (-[. . . 1]; [. . . ]3 gesigneerd als (***)3 )] Fingerprint: 000004 – a1 [. . . ]2 t$geve : a2 (***)3 an$P – b1 A $ : b2 03 $wa Exemplaar: Londen, British Library: 9405 bb 10. Opmerkingen: andere uitgave van nrs. B11 en B12. STCN-vermelding: ja (datering: “not before 1622”; geen nadere informatie over andere uitgaven (B11 en B12)) De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, Broer Jansz., 1625. 4o: (xxx)4 A – O4 [$3 (- (xxx)1; (xxx)2 gesigneerd als (xxx)2 )] Fingerprint: 162504 – a1 (xxx)2 t$geve : a2 (xxx)3 an$P – b1 A $ : b2 03 $wa Exemplaar: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 3112 C 232. Opmerkingen: andere uitgave van nrs. B10 en B12. STCN-vermelding: ja (zonder nadere informatie over relatie ten opzichte van B10 en B12) De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter, [1625].

137


B13

B14

B15

B16

B17

B18

4o: [. . . ]4 A – O4 [$3 (-[. . . 1]; [. . . ]3 gesigneerd als (***)3 )] Fingerprint: 000004 – a1 [. . . ]2 t$geve : a2 (***)3 an$P – b1 A $ : b2 03 $wa Exemplaar: Rotterdam, Gemeentebibliotheek: 51 D 28. Opmerkingen: andere uitgave van nrs. B10 en B11. STCN-vermelding: nee Tweede deel van de spieghel der Spaense tyrannye, gheschiet in Nederlant. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1628 [Col.: Leiden, Arnoldus Hoogenackerus and Dirck G. van Vreeswijck]. 4o: (1) (2) (3) (4) A - Q4 [$3 (- (1), A3)] Fingerprint: 162804 – a1 (2) en : a2 (3) yg – b1 A a : b2 Q3 als Exemplaar: Amsterdam, Scheepvaartmuseum: B III 704 b2 STCN-vermelding: ja De Spaensche tirannije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter bsr., 1633. 4o: *4 A – O4 [$3 (- *1, *2)] Fingerprint: 163304 – a1=a2 *3 n$ - b1 A e : b2 03 as Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 63-82151 (Olim: 484 E 151). STCN-vermelding: ja (echter met de onjuiste vermelding van 1622 als jaar van uitgave. Deze fout is veroorzaakt doordat er van de ondermarge van het exemplaar veel is afgesneden waardoor het jaartal in het impressum slechts gedeeltelijk zichtbaar is. In de STCN wordt weliswaar een ander exemplaar genoemd van deze druk: Bibliotheek VUA: XL.00134, maar daarvan is de titelpagina alleen in fotokopie (van het UBA-exemplaar) aanwezig. Een exemplaar van deze druk waarop het volledige jaartal wel te zien is, is aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel: VH 26434. [ghost] Tweede deel van de spiegel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt. Amsterdam, Evert Cloppenburgh, 1635 Vermeld in Tiele 1856: 104-105. Tiele geeft een beschrijving van nr. 19, maar ziet als jaartal ‘1635’ in het impressum in plaats van het correcte jaartal “1638”6. De Spaensche tiranye gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse bsr., 1637. 4o: (*)4 A – O4 [$3 (- (*)1, -A3)] Fingerprint: 163704 – a1 (*)2 e$te$ : a2 (*)3 rijs$ – b1 A n : b2 03 r$to Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: : UBA O 61-5442 (Olim: 2008 G 26) Opmerkingen: andere uitgave van nr. B17? STCN-vermelding: ja De Spaensche tiranye gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter, 1637. Opmerkingen: geen exemplaar gezien. Vermeld in Bibliotheca Belgica, Vol. V: S234 (pag. 203204) en in Tiele 1856: 104. Andere uitgave van nr. B16? Tweede deel van de spiegel der Spaense tyrannye geschiet in Nederlant. Amsterdam, pr. Evert Cloppenburgh, 1638 4o: (1) (2) (3) (4) A - Q4 [$3 (- (1)] Fingerprint: 163804 – a1 (2) ck : a2 (3) r$e – b1 A c : b2 Q3 $als$ Exemplaar: Gent, Universiteitsbibliotheek: M 1732 STCN-vermelding: nee.


B19

B20

B21

B22

Tweede deel vande spiegel der Spaense tyrannye geschiet in Nederlant. Amsterdam, pr. Evert Cloppenburgh, 1638. 4o: (1) (2) (3) (4) A - Q4 [$3 (- (1), E3 ; (2) gesigneerd als (2; B2 als A2, H3 als H5, L3 als L5)] Fingerprint: 163804 – a1 (2 st : a2 (3) r$ – b1 A $r : b2 Q3 nde Exemplaar: New York, Public Library: *KB 1620 (n.b. exemplaren van verschillende edities hebben dezelfde bibliotheeksignatuur). Opmerkingen: titeluitgave van nr. B2 (voorwerk van nr. B20; hoofdtekst van nr. B2). STCN-vermelding: nee. Tweede deel van de spiegel der Spaense tyrannye geschiet in Nederlant. Amsterdam, pr. Evert Cloppenburgh, 1638 (Col. Zwolle pr. Jan Gerritsen and Frans Jorrijaensz.). 4o: (1) (2) (3) (4) A - Q4 (-Q4) [$3 (- (1]]]] Fingerprint: 163804 – a1 (2) kst : a2 (3) r$ – b1 A $r : b2 Q3 nder Exemplaar: Brussel, Koninklijke Bibliotheek: VH 264332 Opmerkingen: Zie ook nrs. B15 en B19 STCN-vermelding: ja De Spaensche tiranye gheschiet in Nederlant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter bsr. [pr. Broer Jansz?], 1641. 4o: (*)4 A – O4 [$3 (- (*)1)] Fingerprint: 164104 – a1 (*)2 e$sull : a2 (*)3 js$se – b1 A $ : b2 03 r$toe Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: OG 63-1872 (Olim 437 D 17). Opmerkingen: andere uitgave van nr. B22 STCN-vermelding: ja (incl. verwijzing naar andere uitgave: B22) De Spaensche tiranye gheschiet in Nederlant. Amsterdam, f. Widow Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse bsr. [pr. Broer Jansz?], 1641. 4o: (*)4 A – O4 [$3 (- (*)1)] Fingerprint: 164104 – a1 (*)2 e$sull : a2 (*)3 js$se – b1 A $ : b2 03 r$toe Exemplaar: Haarlem, Stadsbibliotheek: 34 B 301. Opmerkingen: andere uitgave van nr. B21 STCN-vermelding: ja (incl. verwijzing naar andere uitgave: B21)


Digitale bronnen Bibliopolis: http://www.bibliopolis.nl Boekwetenschap en handschriftenkunde UvA 1. Verkruijsse, P.J. red.: Cornelis Lodewijcksz vander Plasse, uitgever te Amsterdam 1612-1641 & de weduwe van C.L. vander Plasse 1641-1653’: http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/plasse/ 2. Verkruijsse, P.J. red.: ‘De uitgeversfamilie Cloppenburgh, Deventer-Amsterdam-Gouda 15891712’ http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/cloppenburgh Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren: www.dbnl.org 1. Bredero, G.A. Groot lied-boeck: www.dbnl.org/tekst/bred001groo01_01/ 2. Bork, G.J. van, H. Struik, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis (red.). Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek. DBNL 1002: www.dbnl.org/tekst/bork001lett01 3. Verkruijsse, P.J. ‘Holland gedediceerd. Boekopdrachten in Holland in de 17e eeuw’: http://www. dbnl.org/tekst/verk005holl01_01/verk005holl01_01_0001.htm De Opstand in de Nederlanden: http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/Nederlands/ Short Title Catalogue Netherlands: www.stcn.nl

Gebruikte literatuur Afanasiev, V. ‘The literary heritage of Bartolomé de las Casas.’ In: Friede, J. en B. Keen (eds.). Bartolomé de las Casas in history. Toward an understanding of the man and his work. DeKalb, Northern Illinois University Press, 1971. Atlas Van Stolk. Katalogus der historie-, spot- en zinneprenten betrekkelijk de geschiedenis van Nederland verzameld door A. van Stolk Cz. […] gerangschikt en beschreven door G. van Rijn. Deel I. Amsterdam, Frederik Muller & Co., 1895. Bibliotheca Belgica. Bibliographie générale des Pays-Bas. Founded by F. van der Haeghen; re-edited under direction of M.T. Lenger. Deel. 5. Brussel, 1964. Borst, H.M. Joost Broers: biografie (1609-1647) en bibliografie (1634-1647) van een Amsterdamse drukker; met een inventarisatie van typografisch materiaaal dat hij gebruikte. Doctoraalscriptie Amsterdam, Instituut voor Neerlandistiek, 1988. G.A. Bredero, G.A. Groot lied-boeck, 3 delen, editie G. Stuiveling, A. Keersmaekers, C.F.P. Stutterheim, F. Veenstra en C.A. Zaalberg (deel I); G. Stuiveling, A. Keersmaekers, C.F.P. Stutterheim, F. Veenstra, C.A. Zaalberg en P.J.J. van Thiel (deel II) en F.H. Matter (deel III). Tjeenk Willink-Noorduijn, Culemborg 1975 (deel I) / Martinus Nijhoff, Leiden 1983 (deel II) / Tjeenk Willink-Noorduijn, Den Haag 1979 (deel III)


Broek Roelofs, O.C. Wilhelmus Baudartius. (Dissertatie). Kampen, J.H. Kok N.V., 1947. Casas, B. de las. De verwoesting van de West-Indische landen. Vertaald en ingeleid door M.J. van Nieuwstadt. Nijmegen, SUN, 1992. Bartholomé de las Casas, A short account of the Destruction of the Indies. Translated by N. Griffin. Penguin classics 1992. Church, E.D. A Catalogue of books relating tot the discovery and early history of North and South America forming part of the library of E.D. Church. Compiled and annotated by George Watson Cole. New York, 1907. Reprint New York, Peter Smith, 1951. 5 Vols. Emmer, P.C. ‘Het Atlantisch gebied.’ In: L.M. Akveld, S. Hart en W.J. van Hoboken (eds.). Maritieme geschiedenis der Nederlanden. Deel 2. Bussum, De Boer Maritiem, 1977. pp. 272-288. European Americana: a chronological guide to Works printed in Europe relating to the Americas, 14931776. 5 Vols. New York, Readex Books, 1980-1987. Gelderen, M. van. Op zoek naar de Republiek. Politiek denken tijdens de Nederlandse Opstand (15551590). Hilversum 1991. Geyl, P. Geschiedenis van de Nederlandse stam. Deel II 1581-1648. Amsterdam, 1961. Groesen, M. van. The representations of the overseas world in the De Bry collection of voyages (15901634). Leiden, Brill, 2008. Harline, C.E. Pamphlets, printing, and political culture in the early Dutch Republic. Dordrecht 1987. Heijer, H.J. den, De geschiedenis van de WIC. Zutphen, 2002. Hoftijzer, P.G. De zeis in andermans koren. Over nadruk in Nederland tijdens de Republiek. Inaugurele rede Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 1993. Hollstein, F.W.H. Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts 1450-1700. Vols. III en VII. Amsterdam, Menno Hertzberger, s.a. Horst, D.R. De Opstand in zwart-wit. Propagandaprenten uit de Nederlandse Opstand 1566-1584. Zutphen 2003. Kleerkooper, M.M. en W.P. van Stockum jr. De boekhandel te Amsterdam voornamelijk in de 17e eeuw. Biographische en geschiedkundige aantekeningen. 2 Delen. Den Haag, Martinus Nijhoff, 1914-1916. Lechner, J. ‘En torno a la Brevissima relación de la destruyción de las Indias de Fray Bartolomé de las Casas.’ In: Martin Gosman en Hub. Hermans eds. España, teatro y mujeres. Estudios dedicados a Henk Oostendorp. Amsterdam-Atlanta, Rodopi, 1989, pp. 217-226. Kranen, D. Advertenties van alternatieve genezers in de Oprechte Haerlemse Courant. (1656 t/m 1732) . Ede, 2007. Leuven-Zwart, K. van. Comparación del texto de la Brevissima relación de la destruyción de las Indias: colegida por el Obispo Don Fray Bartolomé de las Casas o Casaus de la Orden de Sancto Domingo’, con él de la traducción holandesa de 1578. Doctoraalscriptie Amsterdam, Spaans-Portugees, 197[?]. Kruijf, J. de en M. Meijer Drees (eds.). Het lange leven van het pamflet. Boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900. Hilversum 2006. Muller, F. Beredeneerde beschrijving van Nederlandse historieplaten, zinneprenten en historische kaarten. Deel 1 100-1702. Amsterdam, N. Israel, 1970 (eerste druk 1863-1870). Nierop, H.F.K. van, Benedict, Ph., Marnef, G. & Venard, M. (Eds.). Reformation, Revolt and Civil War in France and the Netherlands. Amsterdam, 1999. Nierop, H.F.K. ‘Censorship, illicit printing and the Revolt of the Netherlands’, in: A.C. Duke en C.A. Tamse


142 (red.), Too mighty to be free: censorship and the press in Britain and the Netherlands. Britain and the Netherlands, deel IX. Zutphen, 1988, pp. 29‑44. Pollmann, J., en A. Spicer, Public Opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands. Essays in honour of Alastair Duke. Leiden/Boston, 2007. Sabin, J. A dictionary of books relating to America, from its discovery to the present time. Vol. III. Amsterdam, N. Israel, 1961 (Ongewijzigde herdruk van editie New York 1870). Schmidt, B. Innocence Abroad. The Dutch Imagination and the New World, 1570-1670. Cambridge/New York, 2001. Selm, B. van, Een menighte treffelijcke Boecken. Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw. Utrecht 1987. Sondheim, M. ‘Die De Bryschen grossen Reisen.’ In: Het Boek XXIV (1936-1037), pp. 331-364. Tiele, P.A. Mémoire bibliographique sur les journeaux des navigateurs néerlandais réimprimés dans les collections de De Bry et de Hulsius, et dans les collections hollandaises du XVIIe siècle, et sur les anciennes éditions hollandaises des journaux de navigateurs étrangers; la plupart en la possession de Frederik Muller à Amsterdam. Amsterdam, Frederik Muller, 1867; Herdruk Amsterdam 1960. Tiele, P.A. ‘Spiegel der Spaansche tiranny.’ In: De Navorscher 5 (1855), pp. 161-165. Tiele, P.A. ‘Nog iets over de ‘Spiegels der Spaansche tiranny.’ In: De Navorscher 6 (1856), pp. 104-105. Tiele, P.A. Bibliotheek van Nederlandse pamfletten. Eerste afdeeling. Verzameling van Frederik Muller te Amsterdam. Amsterdam, Frederik Muller, 1861. Veldhuyzen-Brouwer, A.J. Bartolomé de las Casas: la brevissima relación de la destruyción de las Indias. Een vergelijkende studie van zeven Nederlandse vertalingen (1578-1664). Doctoraalscriptie Leiden, 1985. Verkruijsse, P.J. ‘Boekwetenschap en archiefonderzoek.’ In: De Nederlandse Leeuw 123 (2006) 6, pp. 330337. Verkruijsse, P.J. ‘Holland “gedediceerd”. Boekopdrachten in Holland in de 17e eeuw.’ In: Kunst in opdracht in de Gouden Eeuw. Speciaal nummer van Holland 23 (1991), p. 225-242.


143

[1]

Prent Spaanse wreedheden in West-IndiĂŤ. Druk De Bry 1598. (Uit B. de las Casas 1992, ed. Griffin: p. 73.)


[2]

144

Prent Spaanse wreedheden in West-IndiĂŤ. Druk Vander Plasse 1640 (gekopieerd uit made-upcopy 1640: KBH 3106 E 201: G1v). Zie bijlage A2.


[3] Prent Spaanse wreedheden in West-IndiĂŤ. Druk Cloppenburgh 1620 (Uit: B. de las Casas, Eerste deel van den spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in West-Indien. Amsterdam, 1620. Exemplaar: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: UBA O 61-55881 (Olim: 1207 F 171), G2v.

145


[4]

146

Bartholomé de las Casas, Den spiegel der Spaensche tyrannye, gheschiet in West-Indien. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh, 1620. Dit is een titeluitgave/made-up-copy van de druk van 1612): UBA O 61-30501 (Olim: 1758 E 91). Rechtsboven de tekst “Den Spiegel” is een barst in de koperplaat te zien. Zie bijlage A1.


147

[5]

BartholomĂŠ de las Casas, Den vermeerderden spieghel der Spaensche tierannije - geschiet in Westindien. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1634. Het jaartal is met pen veranderd in 1640. Exemplaar: Gent, Universiteitsbibliotheek: Meul. 1729. Zie bijlage A14.


[6]

Tweede deel van de spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh,1620: UBA O 6155882 (Olim: 1207 F 172). Zie bijlage B1.

148


[7]

Willem Baudaert, Morghen-wecker der vrye Nederlantsche provintien. 1620. Titelpagina. UBA Pfl. T 16 A

149


[8]

150

De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1621. Zie bijlage B6. UBA O 61-701 (Olim: 1079 D 18), *1r


[9]

De Spaensche tiranije dienende tot een morghen-wecker. [col.:] Na de copye tot Danswijck bij Crijn Vermeulen de Jonge]. Titelpagina. UBA Pfl. T 16 B

151


[10]

Willem Baudartius’ De Spaensche tiranye dienende tot een Morghen-wecker. [ca. 1637] UBA O 63-82152 (Olim: 484 E 152).

152


153

[11]

De Spaensche tiranye gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse bsr., 1637: UBA O 61-5442 (Olim: 2008 G 26). Zie bijlage B16.


[12]

Willem Baudart, Les guerres de Nassau [Portraits en taille douce], Amsterdam, Michiel Colijn, Op ’t Water, 1616. UBA O 62 – 2664, E4r: deze overzichtsprent met Egmont en Hoorn is als voorbeeld genomen voor de gravure in Cloppenburghs druk van 1620. Er is een poortje naar een binnenplaats afgebeeld.

154


155

[13]

Prent Egmont en Hoorn, uit: Tweede deel van de spieghel der Spaensche tyrannye, gheschiet in Nederlandt. Amsterdam, pr. Jan Evertsz. Cloppenburgh,1620: UBA O 61-55882 (Olim: 1207 F 172), C3v: hoewel er ten opzichte van het origineel is ingezoomd op de scène met Hoorn en Egmont, is het poortje naar het binnenplein nog zichtbaar. Zie bijlage, B1.


156

[14]

Prent Egmont en Hoorn, uit: De Spaensche tiranije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Cornelis Lodewijcksz. Vander Plasse, 1621. Zie bijlage B6. UBA O 61-701 (Olim: 1079 D 18) , C2r. Er is geen poort afgebeeld.


[15]

Prent Egmont en Hoorn. Er is geen poortje te zien. Waarschijnlijk kopie naar Vander Plasse. Zie ook noot 38. Exemplaar: British Library (BL 1609/5514)

157


158

[16]

Gijsbrecht van Hogendorp, Truerspel van de moordt begaen aen Wilhem. Amsterdam, Cornelis Lodewijcks. Vander Plasse, 1617: UBA O 62 – 4094.


[17]

Prent Moordaanslag op Willem van Oranje. Uit: De Spaensche tirannije gheschiet in Neder-lant. Amsterdam, f. Jacob Pietersz. Wachter bsr., 1633. (Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 63-82151 (Olim: 484 E 151), L4r. Zie bijlage B14.

159


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.