Psychiatrie en Verpleging 2012-6

Page 1

psychiatrie verpleging

tijdschrift voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg 88e jaargang tweemaandelijks nr 6 | november-december 2012 afgiftekantoor 9000 gent 1 P209961


Psychiatrie en Verpleging Psychiatrie en Verpleging is een tijdschrift voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, met bijzondere aandacht voor psychiatrisch verpleegkundigen. Psychiatrie en Verpleging wil vanuit een christelijk geïnspireerde mensvisie aandacht hebben voor alle aspecten van de zorg, de interdisciplinaire dialoog stimuleren, de professionalisering van de zorg bevorderen. Het tijdschrift streeft er naar om innoverende onderwerpen en uitwisseling van ervaringen te brengen. Actualiteit, publicaties en vormingsactiviteiten komen ook aan bod. Psychiatrie en Verpleging is een uitgave van de Broeders van Liefde en verschijnt zesmaal per jaar.

Redactie en administratie Psychiatrie en Verpleging Provincialaat der Broeders van Liefde Stropstraat 119 | 9000 Gent tel. 09 221 45 45 | fax 09 221 98 89 e-mail: redactie.psychiatrie.en.verpleging@fracarita.org www.fracarita.org/psychiatrie-en-verpleging op de website is voor de abonnees het tijdschrift vanaf de jaargang 2005 beschikbaar in pfd-formaat

Redactieraad Lieven Claeys, Guido De Geyter, Miet Dejonckheere, Philip Demeyer, Mattias Devriendt, Dr. Marc Eneman, Lieve Hoeyberghs, Eddy Impens, Joris Leys, Prof. dr. Axel Liégeois, Annelies Naert (redactiesecretariaat), Dr. Georges Otte, Jan Van Speybroeck

Verantwoordelijke uitgever Br. René Stockman, Generale Overste

Overname De overname van artikelen door derden is uitsluitend toegestaan na toestemming van de hoofdredacteur en mits bronvermelding. Alle rechten voorbehouden.

Heeft u een interessant artikel dat u zou willen publiceren in Psychiatrie en Verpleging? neemt dan contact op met de hoofdredacteur via redactie.psychiatrie.en.verpleging@fracarita.org.


psychiatrie verpleging tijdschrift voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg 88e ja argang | nr. 6 | november-december 2012

redactioneel

282

Over vertrouwen

E. Impens

uitgediept

284 Ziekte van Alzheimer: nog altijd begin van het einde, maar nu eindelijk ook een beetje einde van het begin?

G. Otte

287

Psychiatrie-selectie op spoeddiensten en op acute opname-units. Kenmerken van de psychiatrische patiënt met een hoog risicoprofiel. Een narratief review

V. Radoux, M. De hert

297

Integratieve Heliotherapie en Chronotherapie in de klinische psychiatrie en psychogeriatrie: een nog te weinig benutte vorm van behandeling?

G. Otte

actueel

304 “Samen werken aan kwaliteit van zorg”

E. Impens

welbeschouwd

308 Licht zijn in het duister - over stervensbegeleiding

meegedeeld uitgelezen recensie s kunst

Br. R. Stockman

317 320 322 332

psychiatrie & verpleging | 2012-06

281


Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Over vertrouwen

r e dac t ione e l

282

S

tel je even voor: Je bent in de war, je ziet de bezorgde blik van je partner en je familie. Je vraagt je af: wat gebeurt er, wat is er aan de hand (met mij), waarom kijkt iedereen zo raar? Even later (een eeuwigheid?) ben je in een omgeving die je helemaal niet herkent: een mix van klinische huiselijkheid en een odeur van geneeskunde. En dan die stemmen die van alles (ongehoord, onvoorstelbaar, onchristelijk) stamelen, zeggen, verwijten,… Je hoort de stem (een buitenstem, geen binnenstem) van iemand die je gewoon (o, zaligheid) aanspreekt: hoe het met je gaat, of je een tas koffie wil. Je probeert tijd en ruimte op één lijn te krijgen, je weet zelf niet hoe het met je gaat – in de war zijn, maakt je nog meer verward – bedankt voor de koffie (en de sigaret, buiten), gewoon iemand, die rustig, stilzwijgend-aanwezig naast je zit. Kwetsbare patiënten stellen (soms) hun vertrouwen in bepaalde hulpverleners. Verpleegkundigen hebben hier door hun laagdrempelige bereikbaarheid (meer dan) een streepje voor.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Redactioneel

In de verbondsnota 2012/116 van Zorgnet Vlaanderen over vertrouwen in de verpleegkunde wordt het volgende gemeld: Vertrouwen is essentieel in de ontwikkeling van menselijke relaties. In de gezondheidszorg is vertrouwen nog belangrijker omdat kwetsbare patiënten niet aan hun eigen noden tegemoet kunnen komen en hiervoor hun vertrouwen moeten stellen in hulpverleners. Verpleegkundigen staan van alle hulpverleners het dichtst bij de patiënt. De patiënt stelt vaak zijn volste vertrouwen in de verpleegkundige in de hoop dat hij goede zorg zal ontvangen. De wijze waarop verpleegkundigen het vertrouwen van de kwetsbare patiënt beantwoorden is van cruciaal belang voor de kwaliteit van de patiënt-verpleegkundige relatie. Deze nota meldt een verpleegkundigethische literatuurstudie, waarin onderzoekers van de universiteit van Ankara en Leuven de belangrijkste kenmerken van het fenomeen vertrouwen in de context van de patiënt-verpleegkundige relatie beschrijven. De effecten van een patiënt-verpleegkundige relatie zijn om verschillende redenen (meer relevante informatie, vermindering van angstgevoelens) positief. Verbetering van de patiëntenzorg door een op vertrouwen gebaseerde professionele relatie met de aan de verpleegkundige toegewezen patiënten werd al vroeger in verschillende publicaties beschreven. Psychiatrische verpleegkundigen kunnen hier opnieuw een bevestiging vinden van hun op praktijk gebaseerde ervaringen. De belangrijkste pijler van de intrinsieke schoonheid van het verpleegkundig beroep heeft te maken met de mogelijkheid om via vertrouwen lijdende mensen te helen of bij te staan. Vertrouwen sluit kennis, vaardigheden en attitude in en is een conditio sine qua non voor professionele verpleegkunde.

Vertrouwen sluit kennis, vaardigheden en attitude in en is een conditio sine qua non voor professionele verpleegkunde. Vertrouwen hebben kan op relationeel niveau, maar ook op institutioneel niveau aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld het vertrouwen dat de patiënt stelt in de verpleegkundige beroepsgroep of in het ziekenhuis als instelling. Vertrouwen komt te voet en vertrekt te paard is een bekende spreuk, die op het concept vertrouwen een ander licht werpt: het vertrouwen tussen leidinggevenden en medewerkers. Medewerkers klagen ten rechte of ten onrechte over hun leidinggevenden, dezelfde redenering geldt overigens voor leidinggevenden die opmerkingen hebben bij het functioneren van hun medewerkers. Indien medewerkers ten rechte opmerkingen hebben naar leidinggevenden (bijvoorbeeld, het niet nakomen van afspraken) dient vanuit het concept van de lerende organisatie het nodige te gebeuren om bij te sturen. Een leidinggevende kan enkel leiding geven aan anderen als hij/ zij ook leiding geeft aan zichzelf. Soms zijn opmerkingen van medewerkers (helemaal) niet terecht. President Bush (de eerste) noemde dit: the burden of leadership. Opmerkingen of kritiek krijgen is voor niemand leuk – we nemen aan dat de masochistische leidinggevende niet bestaat – maar opmerkingen of kritiek krijgen in een sfeer van wederzijds vertrouwen maakt dat het thema beter beluisterd kan worden. De weg om met de opmerkingen aan de slag te gaan, wordt daarmee geopend. Die redenering geldt ook voor de patiëntverpleegkundige relatie. Verpleegkundigen kunnen met de patiënt pas moeilijke thema’s bespreken als er een fundament bestaat van vertrouwen. Eddy Impens | hoofdredacteur

psychiatrie & verpleging | 2012-06

283


uitgediep t Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Dr. G. Otte

Ziekte van Alzheimer: nog altijd begin van het einde maar nu eindelijk ook een beetje einde van het begin? De titel is helaas verre van origineel en ik hoorde hem voor het eerst optimistisch vertolkt in 1993 door Collega Rosen tijdens een wereldcongres over de vooruitgang in de strijd tegen de ziekte van Alzheimer. In de loop van volgende jaren zagen we een duidelijke groei van onze detailkennis omtrent de belangrijke moleculaire determinanten van die aandoening (zowel beta amyloid als fosfo tau), als belangrijke therapeutische doelwitten. Er verschenen nieuwe tools voor vroegdiagnostiek met biomarkers en PIB-amyloid-scans, maar het bleef alles bij elkaar helaas erg stil op vlak van behandeling van de ziekte van Alzheimer bij de mens. 284

Muizen hadden meer geluk, maar al snel werd het duidelijk dat, ook al lijkt de pathologie bij transgene muizen sprekend op die van de mens, het immuunsysteem van een muis is niet te vergelijken met dat van de mens. Er waren enkele beruchte tegenslagen, maar de stilte die daarop volgde, betekende zeker niet dat men het zo gemakkelijk zou opgeven. Na dat eerste aarzelend begin ziet men nu een niet onbelangrijke reeks immunologische studies in diverse fasen van ontwikkeling. Twee hoofdtypes komen naar voren: de actieve immunisatie waarbij hun patiënten antilichamen ontwikkelen tegen bepaalde fragmenten van het abeta-amyloid peptide waarmee ze gevaccineerd worden en de passieve immunisatie waarbij exogene antilichamen tegen bepaalde fragmenten en epitopen van het abetaproteine worden ingespoten. Daar ziet men nu reeds een aantal studies in fase 3: Elan met bapineuzimab, Lilly (m266) en Baxter (gammaguard). Die laatste betreft een studie over drie jaar, maar met een beperkt aantal patiënten (25). Er bestaat nog wel discussie over de juiste manier waarop die onderscheiden immunotherapieën werken, maar ook het onderzoek daarover brengt ons telkens een stapje verder op vlak van fundamentele kennis van de pathofysiologie. Zo opteert Lilly met zijn antilichaam m266 voor een mechanisme waarbij het solubel abeta-amyloid uit de hersenen, alvorens het er kan neerslaan als fibril of plaque, wordt afgevoerd naar het plasma doorheen de bloed-hersenbarrière en De amyloid-hypothese dan in de lever verder verwijderd. Anderzijds stelt wint steeds meer veld. men ook vast dat het antilichaam zelf doorheen de

psychiatrie & verpleging | 2012-06


285

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Dr. G. Otte

286

bloed-hersenbarrière dringt en het evenwicht tusEr bestaat nog sen oplosbare en neerslagvorm van abeta-amyloid in gunstige mate verstoort. Meer en meer wordt discussie over de immers aangenomen dat het vooral de oplosbare juiste manier waarop vorm van amyloid is die de grootste boosdoener is de immunotherapieën en dat plaquevorming veeleer een beschermend mechanisme zou zijn om de concentratie opgeloste werken, maar het amyloid te doen dalen. onderzoek brengt ons Er is ook een evenwicht tussen opgeloste amyloid telkens een stapje in CSF en het plasma. Als men de plasmaconcenverder op vlak van traties kan verminderen, zou er een groter vrijkomen optreden van cerebraal amyloid, dat de fundamentele kennis van barrière doorkruisen kan. Gezien er dan weer een de pathofysiologie. dynamisch evenwicht bestaat tussen neergeslagen vorm en vrij oplosbare vorm, zou op die manier geleidelijk de cerebrale amyloidose (want zo kunnen we een ziekte van Alzheimer omschrijven) globaal afnemen. De cerebrale containers aan amyloid doen verminderen door die in het plasma te reduceren, noemt men de “sink” hypothese. Hoewel men het dus nog niet eens is omtrent alle finesses en details in de werkingswijze van deze actieve en passieve immunotherapieën bij de ziekte van Alzheimer, bemerkt men toch gestadige vooruitgang. De amyloid-hypothese wint steeds meer veld. De resultaten van gammaguard studie (baxter) waarbij gedurende drie jaar behandeld werd en de ziekte-progressie meetbaar gestopt kon worden, spreken ongetwijfeld tot de verbeelding, hoewel de serie patiënten natuurlijk erg beperkt is en de actuele behandeling bovendien financieel onbetaalbaar. Een nieuwe studie met 390 patiënten is evenwel reeds aan gang en de eerste resultaten worden verwacht tegen januari 2013. Passieve immunotherapie met donorenplasma rijk aan diverse antilichamen is evenwel niet het ultieme antwoord. Niet alleen is er een kostprijs die actueel, naargelang het gewicht van de patiënt en de nodige concentratie, oploopt in een vork van 3000 tot 6000 dollar per maand (nagenoeg onbetaalbaar behoudens voor the extreme rich) maar er zijn ook veel en niet steeds ongevaarlijke (allergische) reacties mogelijk op de lichaamsvreemde proteïnes in dit plasma. Samenvattend: we zijn dus nog lang niet aan het einde van onze therapeutische zoektocht, maar vergeleken met het vorig decennium staan we conceptueel en paradigmatisch merkbaar een stuk dichter bij een oplossing, wat toch reden geeft tot een (beperkt) en nog zeer voorzichtig optimisme. Een eerste belangrijke stap lijkt genomen, maar de eindstreep is nog lang niet in zicht en wie er de medailles zal ontvangen, blijft voorlopig ook nog koffiedik kijken. Een ontnuchterend slotwoord: alvorens victorie te kraaien, zelfs al zou men morgen beschikken over een feilloze behandeling tegen ziekte van Alzheimer, stemt het tot nederigheid te beseffen dat SDAT “slechts 55-60%” van alle dementievormen uitmaakt en dat bijvoorbeeld tegen Lewy Body dementie, FTD en andere neurodegeneratieve aandoeningen nog maar weinig therapeutisch kruit gewassen is. De weg is dus nog lang en dit wordt zeker vervolgd. Dr. Georges Otte is hoofgeneesheer in het P.C. Dr. Guislain in Gent.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


uitgediep t

V. Radoux, M. De hert

Psychiatrie-selectie op spoeddiensten en op acute opname-units. Kenmerken van de psychiatrische patiënt met een hoog risicoprofiel. Een narratief review Psychiatrische patiënten met een hoog risicoprofiel hebben nood aan intensieve zorg. Alvorens die kan geschieden, is detectie van deze patiënten onontbeerlijk. Het doel van deze review is de kenmerken van psychiatrische patiënten ‘at risk’ vast te stellen. Zoekacties in de databanken Cinahl, Cochrane, Embase, Invert, Medline, Psycinfo en Pubmed leverden 23 artikels op. Allen werden gescreend op methodologische kwaliteit. Een synthese van de gevonden opname-indicaties is opnamegeschiedenis, middelenmisbruik, psychose, suïcide, agressie, mannelijk geslacht, sociaal disfunctioneren en gedwongen opname. Het risico-assessment en de opleidingsgraad van de zorgprofessional beïnvloeden de inschatting van de ernst van deze kenmerken. Omwille van schaarsheid in de resultaten is verder onderzoek omtrent deze specifieke doelgroep aangewezen. Ontwikkeling van een accuraat screeningsinstrument en opleiding in risico-assessment vormen eventuele verdere praktijkadviezen.

inleiding De spoeddiensten in algemene ziekenhuizen bekleden een groeiende rol in het opvangen van psychiatrische crisissen (Knott e.a., 2007). Tevens vragen acute opname-units naar een ‘algemeen’ patiëntenprofiel omwille van de complexiteit van de problematieken enerzijds en het tegemoetkomen aan kwaliteitszorg anderzijds. Zo is suïcide één van de problemen waar spoeddiensten frequent mee geconfronteerd worden. Volgens Saliou e.a. (2005) komen suïcidepogingen vaker in aanmelding op spoeddiensten van lokale ziekenhuizen dan in gespecialiseerde psychiatrische departementen. Ook psychose-gerelateerde stoornissen gaan eerder gepaard met visites aan spoeddiensten, evenals persoonlijkheid- en angststoornissen (Chaput e.a., 2007). Intoxicaties kunnen mogelijks ook psychiatrische problematiek verbergen en maken dan diagnostiek en verdere bepaling van de zorgverlening differentieel. Bij de beoordeling van de aanmeldingsbron zijn er ook heel wat mogelijkheden. Familieleden kunnen aan de alarmbel trekken, maar ook politie kan een bepalende rol in de verdere hulpverlening spelen. Druk in de situatie wordt ervaren wanneer politie

psychiatrie & verpleging | 2012-06

287


V. Radoux, M. De hert

andere gedragsindicaties voor psychiatrische zorg onderscheidt dan die van de clinici (Maharaj e.a., 2011). De beslissing tot opname en bepaling van zorgniveau voor een psychiatrische patiënt vraagt een nauwkeurige screening van de risicograad, de ernst van de symptomen, de beschikbare steun, eventuele alternatieven op een gesloten behandeling en de bereidheid van de patiënt om de behandeling te aanvaarden (Wynaden e.a., 2001). Die kenmerken variëren en de indeling op risicoprofiel is daardoor complex, mogelijks ook inconsistent en onstabiel. Het tegemoetkomen aan de noden van de patiënt vraagt een continue waakzaamheid aan de verpleegkundigen en andere disciplines. Training en specialisatie van de (para)medici zijn noodzakelijk in het klinische beslissingsproces. Eveneens zijn samenwerking en netwerkuitbouw prominente waarden om de ondersteuning van de psychiatrische patiënt tot kwaliteitsniveau te brengen. De doelstelling van deze studie is met behulp van literatuuronderzoek een antwoord te geven op de volgende vragen: (1) ‘Welke kenmerken bepalen het hoog risicoprofiel van de psychiatrische patiënt om de geschiktheid van acute, intensieve zorg te kunnen verantwoorden?’, (2)‘Welke predictoren van psychiatrische pathologie indiceren bescherming en verhoogd toezicht?’.

De resultaten tonen dat kenmerken zoals opnamegeschiedenis, middelenmisbruik, psychose, suïcide, agressie, mannelijk geslacht, sociaal disfunctioneren en gedwongen opname het hoog risicoprofiel van de psychiatrische patiënt bepalen.

288

methodiek Zoekstrategie Alle geïncludeerde studies werden via een grondige zoektocht doorheen de databanken Cinahl, Cochrane, Embase, Invert, Medline, Psycinfo en Pubmed verzameld. Om afbakening te voorzien, werd de zoektocht begrensd in data van 01/2000 tot 03/2012. De populatie werd beperkt tot de leeftijd van 18 tot 65 jaar. De gebruikte trefwoorden zijn ‘psychiatric patients’, ‘screening’, ‘risk profile’, ‘acute mental disorders’, ‘risk assessment’, ‘care management’, ‘psychiatric emergency departments’, ‘screening acute mental disorders’, ‘risk classification’ en ‘acute inpatient service’.

Selectie van artikelen De geschikte artikelen voldoen aan de volgende inclusiecriteria: (1) volwassen personen met leeftijden tussen 18 en 65 jaar; (2) psychiatrische patiënten op (psychiatrische) spoeddiensten, op een acute, gesloten afdeling of in een psychiatrisch ziekenhuis; (3) patiënten met acute psychiatrische problematiek waarvoor verhoogd toezicht en intensieve zorg; (4) patiëntenscreening op psychiatrisch risicoprofiel (risico-assessment); (5) observationele, niet-experimentele onderzoeksdesigns. De exclusiecriteria betreffen: (1) pathologiespecifieke studies (bijv. psychose, suïcide, agressie, …); (2) etniciteitstudies; (3) ambulante psychiatrische diensten; (4) forensi-

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Psychiatrie-selectie op spoeddiensten en op acute opname-units.

Figuur 1. Resultaat van de zoekstrategie Databanken: Embase, Cinahl, Pubmed, Medline, Invert, Psycinfo Limitaties: 01/2000 – 03/2012, leeftijdsgroep 18 – 65j

Som van zoekresultaten: n = 3566

Artikels geselecteerd op basis van titel en abstract

Inclusie: n = 66

Exclusie: n = 3500

Evaluatie studie en toepassing van inclusiecriteria

Inclusie: n = 23

Exclusie: n = 42 289

Zorgprofessionals: n=2

Acute afdelingen: n = 10

Psychiatrische spoeddiensten: n = 11

sche psychiatrie; (5) spoeddiensten met klemtoon op somatische zorg; (6) kwalitatieve en experimentele onderzoeksdesigns.

resultaten Zoekstrategie De databanken Cinahl, Embase, Medline en Pubmed leverden de meest relevante studies op. In figuur 1 vindt u het aantal studies per selectiefase. Uiteindelijk bracht de zoekstrategie 23 artikels op, waarvan 6 observationele designs, 3 cross-sectionele designs, 12 cohort designs en 2 andere designs. Tabel 1 geeft een overzicht van de studies betreffende het onderzoeksdesign, de steekproef, de variabelen en de resultaten. Die tabel is weggelaten omwille van zijn uitgebreidheid. Indien u daarvoor interesse heeft, kan u steeds contact opnemen met de eerste auteur.

Methodologische kwaliteit De 23 studies werden op hun methodologische kwaliteit geëvalueerd m.b.v. het Strengthening the Reporting of Observational Studies in Epidemiology – instrument

psychiatrie & verpleging | 2012-06


V. Radoux, M. De hert

(Strobe) (von Elm e.a., 2007). Zeven criteria inzake kenmerken-screening belichten extra de kwaliteit van de studie. Het criterium ‘risicovoorspellende analyse’ is doorslaggevend om tegemoet te komen aan de onderzoeksvraag. Tabel 1 toont de beoordeling van de studies per criterium. Studie van der Post e.a. (2009) resulteert de beste methodologische kwaliteit (100%), gevolgd door Averill e.a. (2001), Brooker e.a. (2007), KeskiValkama e.a. (2010) en Mulder e.a. (2005) (85,71%). De mediaanscore besloeg op 9/14 (64,28%), wat garant staat voor een gemiddelde algemene kwaliteit van de studies.

Steekproefkenmerken Alle studies includeerden psychiatrische patiënten van 18 tot 65 jaar. Drie steekproefpopulaties inzake setting werden onderscheiden. Negen studies analyseerden hun onderzoeksopzet op psychiatrische spoedafdelingen (Bruffaerts e.a., 2004; Chaput e.a., 2007; Mulder e.a., 2005; Unick e.a., 2011; van der Post e.a., 2009; Way e.a., 2001; Ziegenbein e.a., 2006). Vier studies starten hun onderzoek echter op een ‘algemene’ spoeddienst (Hazlett e.a., 2004; Knott e.a., 2007; Saliou e.a., 2005; Shafei e.a., 2011). Negen studies hanteerden acute psychiatrische afdelingen als hun onderzoeksetting (Abas e.a., 2003; Ash e.a., 2003; Averill e.a., 2001; Ballerini e.a., 2007; Ballerini e.a., 2007; Brooker e.a., 2007; Keski-Valkama e.a., 2010; Peen e.a., 2011; Wynaden e.a., 2001). Tabel 1. Kwaliteitsbeoordeling van de studies m.b.v. het Strobe-instrument 0 punten1

1 punt2

Rationalen en objectieven (incl. hypothesen)

4, 10

1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 3, 11, 20, 22 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 23

Duidelijke weergave dataverzameling (incl. recruteringsperiode)

-

9, 13, 16, 22, 23

1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 10, 11, 12, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 21

Risico-assessment en validiteit van gebruikte instrumenten

22, 23

2, 4, 8, 10, 11, 12, 16, 18

1, 3, 5, 6, 7,9, 13, 14, 15, 17, 19, 20, 21

Bias-detectie

2, 4, 5, 13, 17, 22, 23

1, 6, 7, 12, 16, 19, 21

3, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 18, 20

Sociodemografische variabelen (en ontbrekende gegevens)

9, 21

2, 3, 8, 10, 11, 15, 16, 18, 19, 23

1 ,4, 5, 6, 7, 12, 13, 14, 17, 20, 22

Risico-voorspellende analyse (significante risico-variabelen)

1, 2, 4, 5, 7, 10, 12, 15, 16, 17, 22

9

3, 6, 8, 11, 13, 14, 18, 19, 20, 21, 23

Weergave limitaties studie

2, 4, 5, 8, 13, 22, 23

1, 3, 7, 9, 12, 14, 16, 17, 18, 21

6, 10, 11, 15, 19, 20

Score-categorie

290

2 punten3

Criteria

0 punten = niet voldaan aan criteria 1 punt = gedeeltelijk voldaan aan criteria 2 punten = volledig voldaan aan criteria

1

2 3

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Psychiatrie-selectie op spoeddiensten en op acute opname-units.

Twee studies bestudeerden de risicoclassificatie van psychiatrische patiënten d.m.v. evaluatie van de invloed van de opleiding van zorgprofessionals van spoeddiensten en psychiatrisch ziekenhuis (Gale e.a., 2011; Pajonk e.a., 2008). Meer informatie wordt in tabel 1 weergeven.

Kenmerken tot bepaling van hoog risicoclassificatie van de psychiatrische problematiek Vele mogelijke predictor-variabelen werden in de studies geanalyseerd en statistisch geëvalueerd. Figuur 2 visualiseert de significante kenmerken en beïnvloedende variabelen betreffende de bepaling van het hoog risicoprofiel van de psychiatrische patiënt. Uit de resultaten van de studies blijkt dat de risicoprofilering niet eenduidig is. Toch zijn er een aantal kenmerken die zich herhaalden, ongeacht de setting waar de patiënt werd gescreend. ‘Eerdere opnames’ (Abas e.a., 2003; Peen e.a., 2011) resulteren sneller in een psychiatrische opname. Ook een ‘hoger aantal frequentie spoedbezoeken’ (Chaput e.a., 2007; Hazlett e.a., 2004; Mulder e.a., 2005; Ziegenbein e.a., 2006) worden gerelateerd aan opname. In de studie van Peen e.a. (2011) is die variabele niet statisch significant onFiguur 2. Bepaling van het hoog risicoprofiel van de psychiatrische patiënt 291

Opnamegeschiedenis

Middelenmisbruik

Psychose Training zorgprofessional

Suïcide

Risicoprofiel van de psychiatrische patiënt Screeningsinstrument

Agressie

Mannelijk geslacht Sociaal disfunctioneren Gedwongen opname

psychiatrie & verpleging | 2012-06


292

dersteund. Unick e.a. (2011) verwerpen die variabele. Het kenmerk ‘middelenmisbruik’ is significant in 6 studies (p < 0,001 – 0,05) op spoeddiensten en psychiatrische ziekenhuizen (Ash e.a., 2003; Ballerini e.a., 2007; Ballerini e.a., 2007; Hazlett e.a., 2004; Maharaj e.a., 2011; Saliou e.a., 2005; Shafei e.a., 2011). Dat kenmerk is eerder geassocieerd met het mannelijk geslacht (Ballerini e.a., 2007). Vooral een drugsverslaving en acute intoxicatie is geïndiceerd aan een opname op een gesloten dienst. ‘Psychose’ is een bepalend symptoom in het klinisch opnamebeleid (Averill e.a., 2001; Ballerini e.a., 2007; Chaput e.a., 2007; Hazlett e.a., 2004; Saliou e.a., 2005; van der Post e.a., 2009; Way e.a., 2001). Maharaj e.a. (2011) ondersteunen dit kenmerk eerder niet als opname-indicatie. Het kenmerk ‘suïcide’ wordt door 3 studies als gevaarscriterium beschouwd (Hazlett e.a., 2004; Way e.a., 2001; Ziegenbein e.a., 2006). ‘Agressie’, ‘gevaar voor anderen’ en ‘gewelddadig gedrag’ zijn een rode draad in de risicoprofilering (Maharaj e.a., 2011; Mulder e.a., 2005; Saliou e.a., 2005; van der Post e.a., 2009). Keski-Valkama e.a. (2010) relateren die kenmerken met het hanteren van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het ‘mannelijk geslacht’ is geassocieerd met psychose, middelmisbruik en sociaal disfunctioneren (Ash e.a., 2003; Ballerini e.a., 2007; Brooker e.a., 2007; Bruffaerts e.a., 2004; Hazlett e.a., 2004). Unick e.a. (2011) en Ziegenbein e.a. (2006) relateren het vrouwelijk geslacht als beïnvloedend kenmerk op psychiatrische problematiek en opname. Ash e.a. (2003) kenmerken het mannelijke geslacht aan een daderprofilering en het vrouwelijk geslacht aan een slachtofferrol. Ook op sociaal vlak wordt er in 8 studies een lagere graad van functioneren bij de risicopatiënten geobserveerd (Averill e.a., 2001; Ballerini e.a., 2007; Brooker e.a., 2007; Bruffaerts e.a., 2004; Chaput e.a., 2007; Knott e.a., 2007; Saliou e.a., 2005; Way e.a.,

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Psychiatrie-selectie op spoeddiensten en op acute opname-units.

2001). Onvermogen tot zelfzorg, dakloos en/of werkloos zijn subkenmerken die in die studies werden geanalyseerd. Als sluitend significant kenmerk is ‘gedwongen opname’ weergeven. Dat maakt zich kenbaar op spoeddiensten als doorverwijscriterium naar een gesloten afdeling (Knott e.a., 2007; van der Post e.a., 2009; Ziegenbein e.a., 2006).

Risico-assessment

Een effectief screeningbeleid moet multidisciplinair worden gedragen omwille van de variabiliteit in de risicokenmerken van de psychiatrische patiënt.

Gevalideerde schalen spelen een belangrijke rol in het klinische beslissingsproces. De cohort studies werkten vooral met screeningsinstrumenten zoals Global Assessment Functioning (GAF) en Health of Nations Outcome Scale (HoNOS). Afhankelijk van de resultaten werd het kenmerk pathologiespecifiek bevonden. Lagere GAF-scores geven aanleiding tot opname (Mulder e.a., 2005; Unick e.a., 2011). Jones e.a. (1995) bekrachtigen de geldigheid en validiteit van GAF in het antipsychoticabeleid. Een voorwaarde voor de beoordelaar is enige training in het gebruik van de GAF. Ook hogere HoNOS-scores betekenen vaak ernstige symptomatologie en een disfunctioneren (Brooker e.a., 2007; Maharay e.a., 2011). Lovaglio & Monzani (2011) valideren in hun studie HoNOS als een routinematig, outcome assessment-instrument.

Zorgprofessionals Een accuraatheid in de bepaling van een hoog risicoprofiel bij de psychiatrische patiënt vergt training. Gale e.a. (2011) en Pajonk e.a. (2008) geven het belang van de opleidingsgraad van de zorgprofessional in hun studies aan. Ook voor Jones e.a. (1995) is training in het gebruik van schalen onontbeerlijk. Dat is dan ook een beïnvloedende variabele op de risicoprofilering.

discussie ‘Welke kenmerken bepalen het hoog risicoprofiel van de psychiatrische patiënt om de geschiktheid van acute, intensieve zorg te kunnen verantwoorden?’. ‘Welke predictoren van psychiatrische pathologie indiceren bescherming en verhoogd toezicht?’. De resultaten tonen dat kenmerken zoals opnamegeschiedenis, middelenmisbruik, psychose, suïcide, agressie, mannelijk geslacht, sociaal disfunctioneren en gedwongen opname het hoog risicoprofiel van de psychiatrische patiënt bepalen. De training van de beslissende zorgprofessional en de validatie van het screeningsinstrument beïnvloeden de screening van die risicokenmerken. De systematic review van Marshall e.a. (2011) helpt de resultaten van deze review te vergelijken. Men meet de effectiviteit van daghospitalisatie versus opname in het kader van acute psychiatrische stoornissen. Het primaire doel is die zorgvormen te onderscheiden in ligdagen en zorgkosten. Toch heeft men enig klinisch en sociaal functioneren van de onderzochte participanten beschreven. Patiënten met hoge pathologiespecifieke resultaten op screeningsinstrumenten werden eerder geadviseerd tot opname (Marshall e.a., 2011). Overeenkomstig wordt dat

psychiatrie & verpleging | 2012-06

293


V. Radoux, M. De hert

294

door 5 studies van de huidige review versterkt. Ook patiënten met suïcidaliteit kwamen niet in aanmerking voor daghospitalisatie (Marshall e.a., 2011). Het suïcidekenmerk wordt aangehaald als doorslaggevend en is een belangrijke variabele voor het risicoprofiel van de patiënt. Dit kenmerk wordt maar in 3 studies als gevaarscriterium beschouwd. Sociaal disfunctioneren, vooral werkloosheid, is geen bepalend kenmerk voor opname. Marshall e.a. (2011) beklemtonen (niet-significant) dat patiënten na daghospitalisatie weer aan het werk zijn. Ook mensen met minieme psychotische stoornissen worden niet geëxcludeerd van daghospitalisatie. Dit toont het belang van de ernst van psychiatrische symptomen en de accurate screening door de zorgprofessional aan. Patiënten met intoxicaties worden eerder wel opgenomen (Marshall e.a., 2011) wat grotendeels overeenstemt met het variabele ‘middelenmisbruik’ van deze review. Acht kenmerken van het profiel van de psychiatrische patiënt bepalen het verdere zorgbeleid. Toch is grote voorzichtigheid aangewezen met het gebruik van deze resultaten. De resultaten komen uit observationele, cross-sectionele en cohort studies. Ze vertonen een lagere externe validiteit en evidentie. Om de methodologische kwaliteit van de studies te meten, werd het Strobe-instrument gehanteerd. Dit is een gevalideerd meetinstrument. De criteria hebben zich echter beperkt tot 7 van de 22 items. Een klein aantal studies beoogde een goede methodologische kwaliteit. Anderen vertoonden een biasrisico door weinig of geen rekening te houden met confoundingsfactoren. De mogelijkheid van andere variabelen zoals een beperkt fysiek functioneren kan mogelijks ook als risicokenmerk worden opgenomen. Deze variabele werd niet in de gehanteerde studies bevonden. De resultaten mogen dan ook niet gegeneraliseerd worden. De nood aan verder onderzoek omtrent hoog risicoprofilering van psychiatrische patiënten dringt zich dan wel op. Goede systematic reviews omtrent dit thema zijn ook schaars.

conclusie Een effectief screeningbeleid moet multidisciplinair worden gedragen omwille van de variabiliteit in de risicokenmerken van de psychiatrische patiënt. Verscheidenheid in symptomatologie maakt dit echter complex. Naast artsen spelen ook de verpleegkundigen daar een doorslaggevende rol in. Opleiding en het gebruik van gevalideerde screeningsinstrumenten kunnen dit al vereenvoudigen. Tevens kan ook afstemming en samenwerking tussen spoeddiensten en opname-units een meerwaarde betekenen in het aanbieden van kwaliteitsvolle zorg voor de psychiatrische patiënt met een hoog risicoprofiel. Ook de ontwikkeling van een accuraat verpleegkundig screeningsinstrument behoort mogelijks tot verdere initiatieven. Eveneens is nader onderzoek in dit thema aangewezen, meer bepaald in het effect van psychiatrische thuiszorg op risicoprofilering en de verdere hulpverlening.

Valerie Radoux is studente Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde aan de K.U. Leuven, Faculteit Geneeskunde. Marc De Hert is psychiater-psychotherapeut aan de K.U. Leuven.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Psychiatrie-selectie op spoeddiensten en op acute opname-units.

referenties Abas M., Vanderpyl J., Le Prou T., Kydd R., Emery B., Alo Foliaki S. Psychiatric Hospitalization: Reasons for Admission and Alternatives to Admission in South Auckland, New Zealand, Australia. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 2003, jg 37, pp 620-25. Ash D., Haynes J., Braben P., Galletly C. Violence, Self-Harm, Victimisation and Homelessness in Patients Admitted to an Acute Inpatient Unit in South Australia. International Journal Social Psychiatry, 2003, jg 49, pp 112-18. Averill P., Hopko D., Small D., Greenlee H., Varner R. The role of psychometric data in predicting inpatient mental health service utilization. Psychiatric Quarterly, 2001, jg 72, pp 215-35. Ballerini A., Boccalon R., Boncompagni G., Casacchia M., Margari F., Minervini L., et al. Clinical features and therapeutic management of patients admitted to Italian hospital psychiatric units: the PERSEO (psychiatric emergency study and epidemiology) survey. Annuals of General Psychiatry, 2007, jg 6: 29. Ballerini A., Boccalon R., Boncompagni G., Casacchia M., Margari F., Minervini L., et al. Main clinical features in patients at their first psychiatric admission to Italian acute hospital psychiatric wards: the PERSEO study. BMC Psychiatry, 2007, jg 7: 3. Brooker C., Ricketts T., Bennett S., Lemme F. Admission decisions following contact with an emergency mental health assessment and intervention service. Journal of Clinical Nursing. 2007, jg 16, pp 1313-22. Bruffaerts R., Sabbe M., Demyttenaere K. Attenders of a university hospital psychiatric emergency service in Belgium: General characteristics and gender differences. Social Psychiatry Epidemiology, 2004, jg 39, pp 146-53. Chaput Y. & Lebel M. Demographic and Clinical Profiles of Patients Who Make Multiple Visits to Psychiatric Emergency Services. Psychiatric Services, 2007, jg 58, pp 335-41. Gale T., Hawley C., Sivakumaran T. Classification of risk in psychiatry. Psychiatria Dunabina. 2011, jg 23, pp 198-202. Hazlett S., McCarthy M., Londner M., Onyike C. Epidemiology of Adult Psychiatric Visits to U.S. Emergency Departments. Academia Emergencia Medica, 2004, jg 11, pp 193-195. Jones S. Thornicroft G., Coffey M., Dunn G. A brief mental health outcome scale-reliability and validity of the Global Assessment of Functioning (GAF). British Journal of Psychiatry, 1995, jg 156, pp 654-659. Keski-Valkama A., Sailas E., Eronen M., Koivisto A., Lönngvist J., Kaltiala-Heino R. Who are the restrained and secluded patients: a 15-year nationwide study. Social Psychiatry Epidemiology, 2010, jg 45, pp 1087-93. Knott J., Pleban A., Taylor D., Castle D. Management of mental health patients attending Victorian emergency departments, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 2007, jg 41, pp 759-67. Lovaglio & Monzani. Validation aspects of the Health of the Nation Outcome Scales. International Journal of Mental Health Systems, 2011, jg 5, pp 2-11. Maharaj R., Gillies D., Andrew S., O’Brien L. Characteristics of patients referred by police to a psychiatric hospital. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 2011, jg 18, pp 205-12. Marshal M., Crowhter R., Sledge W., Rathbone J., Soares-Weiser K. Day hospital versus admission for acute psychiatric disorders (review). The Cochrane Databank of Systematic Reviews, 2011, Issue 12. Art. No.: CD004026. DOI: 10.1002/14651858.CD004026.pub2. Mulder C., Koopmans G., Lyons J. Determinants of Indicated Versus Actual Level of Care in Psychiatric Emergency Services. Psychiatric Services, 2005, jg 56, pp 452-57. Pajonk F., Schmitt P., Biedler A., Richter J., Meyer W., Luiz T., et al. Psychiatric emergencies in prehospital emergency medical systems: a prospective comparison of two urban settings. General Hospital Psychiatry, 2008, jg 30, pp 360-66. Peen J., Theunissen J., Duurkoop P., Kikkert M., Dekker J. Na de extramuralisering; een retrospectief onderzoek naar de omvang en zorggebruik van de groen chronische patiënten in de Amsterdamse GGZ. Tijdschrift voor Psychiatrie, 2011, jg 53, pp 509-17. Saliou V., Fichelle A., McLoughin M., Thauvin I., Lejoyeux M. Psychiatric disorders among patients admitted to a French medical emergency service. General Hospital Psychiatry, 2005, jg 27, pp 263-68. Shafei T., Gaynor N., Farrell G. The characteristics, management and outcomes of people identified with mental health issues in an emergency department, Melbourne, Australia. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 2011, jg 18, pp 9-16.

psychiatrie & verpleging | 2012-06

295


V. Radoux, M. De hert

Unick G., Kessell E., Woodard E., Leary M., Dilley J., Shumway M. Factors affecting psychiatric inpatient hospitalization from a psychiatric emergency service. General Hospital Psychiatry, 2011, jg 33, pp 618-25. Van der Post L., Mulder C., Bernardt C., Schoevers R., Beekman A., Dekker J. Involuntary Admission of Emergency Pyschiatric Patients: Report From the Amsterdam Study of Acute Psychiatry. Psychiatric Services, 2009, jg 60, pp 1543-46. Von Elm E., Altman D., Egger M., Pocock S., GĂ˜tzsche P., Vandenbroucke J., The Strengthening The Reporting of Observational Studies in Epidemiology (Strobe) Statement: Guidelines for Reporting Observational Studies. PLoS Medicine, 2007, jg 4: 10, pp 1623-1627. Way B., Banks S. Clinical Factors Related to Admission and Release Decisions in Psychiatric Emergency Services. Psychiatric Services, 2001, jg 52, pp 214-18. Wynaden D., McGowan S., Chapman R., Castle D., Lau P., Headford C., et al. Types of patients in a psychiatric intensive care unit. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 2001, jg 35, pp 841-45. Ziegenbein M., Anreis C., BrĂźggen B., Ohlmeier M., Kropp S. Possible criteria for inpatient psychiatric admissions: which patients are transferred from emergency services to inpatient psychiatric treatment?. BMC Health Services Research, 2006, jg 6, pp 150.

296

psychiatrie & verpleging | 2012-06


uitgediep t

Dr. G. Otte

Integratieve Heliotherapie en Chronotherapie in de klinische psychiatrie en psychogeriatrie: een nog te weinig benutte vorm van behandeling? van kwakkelzomer... “Een vijfde meer zieken door kwakkelzomer” zo stond geblokletterd te lezen op de voorpagina van de krant van 20 juli deze zomer. Het ging in de geciteerde cijfers, opgegeven door het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid, vooral over lichamelijke aandoeningen, en dan voornamelijk over infecties van sinussen en bovenste luchtwegen. Doch de negatieve gevolgen ervan op gemoed en stemming (plus het ziekteverzuim) zijn ongetwijfeld nog veel meer uitgesproken. Wie trouwens niet op vakantie vertrokken was en dus getuigen kon hoe dag na dag de grijsgrauwe regenwolken samenspanden om elk sprietje deugddoende zon te bannen, zal vast wel begrijpen waarom zo veel “last minute” reizen “naar de zon” geboekt worden. Zon, licht..., het is blijkbaar broodnodig voor de gezondheid van lichaam en geest.

... tot winterdepressie Hoe komt het toch dat die zon als bron van alle natuurlijk licht zo belangrijk is voor onze gemoedstoestand en stemmingsbasis dat er zelfs een heus psychiatrisch syndroom naar genoemd, wordt met een bovendien zelfs erg toepasselijke naam: “SAD: Seasonal Affectieve Disorder”, in de volksmond bekend als winterdepressie?

de biologische klok Een en ander heeft te maken met onze interne biologische klok die probeert een aantal lichaamsprocessen te synchroniseren met de dagelijkse (= circadiaanse) opeenvolging van licht en donker in de natuur. Die biologische klok is geen vaag concept noch metaforisch begrip, maar een concreet en vrij goed bekend hersencircuit waarvan de centrale unit zich bevindt ter hoogte van de hypothalamus, namelijk een groep hersencellen aldaar gelocaliseerd net boven het chiasma opticum (de plaats waar de beide oogzenuwen samenkomen). Men spreekt dan ook toepasselijk van de supra (= boven) chiasmatische kern.

appelblauwzeegroen? Die kern wordt geactiveerd door licht dat op de retina van het oog valt, waarbij vanuit welbepaalde ganglioncellen in de retina-afferente signalen via minstens twee onderscheiden zenuwbanen de kern bereiken. Opvallend is dat die ganglioncellen enkel actief zijn als er licht opvalt van ± 460 nm, zeg maar blauw tot appelblauwzeegroen licht.

psychiatrie & verpleging | 2012-06

297


Dr. G. Otte

Wat we dus nodig hebben om de klok te activeren, Nagenoeg alle volkeren is niet zomaar “licht”, maar heel specifiek “blauw licht”, namelijk datgene wat we zouden moeten kenden de weldoende zien als we in de zomer ’s morgens naar een woleffecten van zonlicht. kenloze zomerhemel kijken. Maar ook de afwezigheid van dat blauwe licht (’s avonds dus) is een effectieve stimulus die de kern kan “afzetten”. Je kunt het dus vergelijken met een soort “toggle of switch” gestuurd door blauw licht: zo aanwezig (ochtendblauw) gaat de kern aan en zo afwezig (’s avonds of ’s nachts) wordt de switch uitgezet. Wat er in die switch zelf gebeurt, is overigens een vrij complex proces van interne pacemakersynchronisatie dat verloopt via het aan- en uitzetten van een bepaalde reeks genen en hun eiwitproducties. Het zou wat buiten het bereik van dit artikel vallen om daar in detail op in te gaan, maar het geheel is vrij goed bekend. Ook de banen die vanuit die kern vertrekken naar onder andere de pijnappelklier (via het cervicale ganglion) en de controle over de hypothalamische- hypofysaire as zijn goed bekend. Daarom beschouwt men die suprachiasmatische kern als een circadiaanse pacemaker (circa dia: ± 1 dag van 24 h), die de biologische lichaamsprocessen (ook effecten van farmacotherapie) afstemt op het natuurlijke dag-nachtritme. Zo weet iedereen dat bijvoorbeeld de cortisolspiegels hoogst zijn ’s morgens vroeg bij dageraad. Bij donkerte gaat bovendien de pijnappelklier (epifyse) melatonine synthetiseren uit serotonine. Melatonine signaleert dan weer rechtstreeks de SC-pacemaker. 298

relatie tussen biologische klok, stress en depressie Eenmaal die suprachiasmatische kern geactiveerd, onderdrukt hij de hypothalamo hypofysaire as, dit wil zeggen de endocrien hormonale cascade via hypofyse en bijnier langswaar stress zich manifesteert en waar finaal de cortisol-secretie door geregeld wordt. Komt de SC-kern niet voldoende “op gang”, dan wordt de as niet onderdrukt en blijft de cortisolproductie erg hoog. Dat is ten andere wat we duidelijk constateren bij ernstige depressies. Het is inderdaad al lang bekend dat bij depressie die HHA hyperactief blijft (niet meer vatbaar voor remmende feedback) wat onder meer gebruikt wordt diagnostisch via de dexamethasone suppressietest. Dat er duidelijke linken zijn tussen vitale depressie en (doorslaap)-stoornissen weten we ten andere ook al zeer lang. Ook hier zien we een duidelijk effect op de circadiaanse ritmes. De aan- of afwezigheid van helder matinaal blauw is dus een belangrijke “trigger” om de synchronisatieprocessen van onze biologische klok en alle lichaamsprocessen die erdoor geregeld worden, op goede koers te houden.

lichttherapie: procedure Lichttherapie is hier de gedroomde behandeling, het heeft al succes bewezen bij SAD. Bij lichttherapie zullen we gedurende 5 à 10 dagelijkse sessies in de vroege morgenuren (zeker voor 10 uur ’s morgens) de retina “bombarderen” met sterk 450 nm blauw licht gedurende 30-60 min. Hoewel degelijke EBM studies (RCT) nog ontbreken, is er toch evidentie verzameld dat effecten kunnen verwacht worden die even goed zijn als medicamenteuze behandeling. Ernstige bijwerkingen werden niet genoteerd (behoudens wat fotofobie, oogirritatie, cefalea, etc.). Voorzichtigheid is wel geboden bij bekende oftalmologische aandoeningen zoals cata-

psychiatrie & verpleging | 2012-06


ract of retinaloslating. Een neveneffect waarop men wel bedacht moet zijn, is dat een “te” spectaculair effect bij patiënten met bipolaire aanleg kan duiden op een omslag naar een hypomane of manische fase. Dat is ten andere ook het geval bij behandeling met antidepressiva.

in de praktijk Er zijn diverse systemen voor lichttherapie op de markt. Sommigen werken met een “full range” zonlicht therapie, doch met de komst van specifieke LED-systemen aan bepaalde golflengtes (vb. in een bril ingebouwd) wordt de individuele praktische toepassing een stuk eenvoudiger. Dergelijke brilsystemen zijn ultramobiel en niet belastend. Ze remmen de normale visus niet af en laten een volledige bewegingsvrijheid toe, waarbij de persoon rustig kan doorgaan met de normale (matinale) dagelijkse bezigheden. Ze projecteren het licht net zoals natuurlijk zonlicht op de onderste helft van de retina.

een vleugje geschiedenis Heliotherapie is uiteraard geen ontdekking van de laatste jaren. Nagenoeg alle volkeren kenden de weldoende effecten van zonlicht en de oude Griekse en Romeinse culturen gebruikten heliotherapie op actieve wijze in hun aquatherapie centra. Ook in de Aziatische culturen vindt men referenties naar de weldoende effecten van heliotherapie. Dermatologen gebruiken lichttherapie al lang in de behandeling van allerlei dermatologische aandoeningen, waarvan acne en psoriasis de meest bekende voorbeelden zijn, maar ook lichen planus en zelfs bepaalde maligne huidaandoeningen zoals cutaneus T-cell lymfoma recent al het lijstje zijn komen vervoegen. Daar wordt wel gewerkt met bepaalde specifieke frequentiebanden (vb. UV-B) en gespecialiseerde

psychiatrie & verpleging | 2012-06

299


Dr. G. Otte

stralingsintensiteit [W/m²µm]

2500 ideaal zwart lichaam (temperatuur 5900 K)

2000

zonnestraling buiten de atmosfeer (luchtmassa AM0) 1500

zonnestraling binnen de atmosfeer (luchtmassa AM1,5)

1000

500

500

750

1000

1250

1500

1750

2000

2250

golflengte [nm]

300

lichtbronnen. Niet alle licht is immers goed voor huid en geest en zeker het ultraviolet (UV-A en UV-B) gedeelte van het zonlichtspectrum is berucht voor zijn gevaarlijk negatieve effecten. Het zeer gevaarlijke UV-C (kleinste golflengte) wordt gelukkig grotendeels door de atmosfeer uitgefilterd, maar onder andere de verdunning van de ozonlaag maakt dat die filter minder efficiënt werkt voor UV-B en UV-A. Hoewel we een beetje UV nodig hebben om Vitamine D aan te maken, is 15 minuten zonlicht per dag daartoe voldoende. De UV-B die instaan voor het bruinend effect (en roodverbranding van de huid bij overdosage) mogen dan al het gewenst esthetisch effect van de zonnebank geven, de UV-A zijn absoluut te mijden daar ze beschadigingen aanbrengen aan het diepe huidcel-DNA en oorzaak zijn van maligne transformaties. Zonnecrème en screenblock-protector in zalven en sprays dienen vooral om die gevaarlijke fractie (UV-A) uit te filteren. Vandaar dat een goede en gecertificeerde controle van zonnebanklampen geen overbodige luxe is. In nagenoeg alle gecertificeerde lichtboxen zijn die UV-elementen trouwens uitgefilterd. Voorzichtigheid blijft steeds geboden, vooral bij “amateuristische” installaties, want ook cataract en andere oogletsels kunnen veroorzaakt worden door verkeerd gebruik of onvoldoende protectieve maatregelen. Lichtboxen die gebruikt worden in de dermatologie zijn vaak UV-B productief en daarom totaal ongeschikt (zelfs gevaarlijk) voor psychiatrische SAD-lichttherapie. Let er ook op dat licht een essentieel element is in het veroorzaken van fotoallergische processen bij mensen die bepaalde medicaties nemen zoals antibiotica, antimytotica of antimalaria en antireuma middelen (cloroquine). Bijzonder berucht is het zogenaamd “onschuldige” x-rays ultraviolet visible infrared Sint-Janskruid dat vaak in alternatieve kringen als antidepressivum wordt aangeraden. Het is niet alleen berucht omwille van zijn farmacokinetische interferenties (CYPDwavelength (nm)

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Integratieve Heliotherapie en Chronotherapie in de klinische psychiatrie en psychogeriatrie.

remmer) met andere somatische medicaties, maar ook kan het ernstige fotoallergische reacties veroorzaken. Tenslotte moet gesteld worden (maar dat lijkt evident) dat voor patiënten met porfyrie heliotherapie een volstrekte contra-indicatie is. Terzijde: de deugddoende en helende reputatie van heliotherapie ligt aan de basis van een lange traditie aan sanatoria en natuurgezondheidscentra, die actief verder gezet wordt in vaak zeer luxueuze wellness-centra en balneotherapeutische instituten.

De aanwezigheid van helder matinaal blauw is een belangrijke “trigger” om onze biologische klok op goede koers te houden.

dageraad en schemertherapie Enkele jaren geleden verschenen in diverse magazijnen lampen van een bekende Nederlandse fabrikant die dageraad (opgaande zon) en schemer (indalende duisternis) konden nabootsen in de kamer. Die lampen werkten via een timersysteem waarbij de lichtintensiteit geleidelijk toeneemt alsof de opgaande zon in de kamer schijnt. De behandeling (dageraad-imitatie) laat toe de circadiaanse cyclus te vervroegen zoals schemertherapie die kan verlaten. Het geheel werkt als een simulatie van het natuurlijke dag en nachtritme. Over 90 minuten laat men de lichtintensiteit geleidelijk oplopen van 0.01 lux naar 300 lux. Zelfs als men slaapt, dringt het licht doorheen de gesloten oogleden en bereikt de retina. Ook donkertherapie bestaat, hoewel daarvoor geen perfecte duisternis dient gecreëerd te worden. Het afzetten (synchroniseren met de nachtfase) van de circadiaanse suprachiasmatische klok kan men immers bereiken door het dragen van een amberkleurige bril die de 460 nm frequenties uitfiltert. Die behandeling zou goed werken bij “rapid cycling” bipolairen, doch hoe het juist werkt, is nog niet bekend gezien rigoureuze studies ontbreken.

wat dan met slaapdeprivatie? Het is al zeer lang bekend dat slaapdeprivatie (ook genoemd “wakker therapie”) een snel optredend en bewezen antidepressief effect vertoont. Vooral totale (maar ook partiële) slaapdeprivatie (tweede deel van de nacht) lijkt even goed te werken. Daar is ten andere al veel data over verzameld, maar het juiste werkingsmechanisme is nog steeds niet bekend. Het intrinsieke effect is helaas slechts kortdurend, maar kan verlengd worden als men tegelijk behandeling met lichttherapie en of antidepressiva instelt – met andere woorden in een geïntegreerd behandelingsconcept. Veel neveneffecten hebben al die behandelingen niet, hoewel bij bipolairen wel eens een hypomane omslag uitgelokt kan worden. Het vervroegen van de slaap-waakcyclus (met minstens zes uur) heeft een bewezen antidepressief effect. Er zijn geen RCT-studies, maar meestal werkt men met een driedaags protocol: Dag 1: totale slaapdeprivatie Dag 2: naar bed om 19 uur Dag 3 naar bed om 21 uur De gunstige resultaten zijn te bestendigen door aanvullende lichttherapie de drie erop volgende dagen.

psychiatrie & verpleging | 2012-06

301


Dr. G. Otte

melatonine De synthese wordt geregeld door de biologische klok en is het hoogst in de duisternis. Melatonine zou dan het slapen synchroniseren en daarom is melatonine vaak als een “over the counter”-behandeling aangewend voor slaapstoornissen ten gevolge van verstoord circadiaanse ritmen, bijvoorbeeld door jetlag. Goede RCT-studies om intrinsieke effecten (vasodilatatie) te onderscheiden van placebo-effect ontbreken echter. Met de komst van agomelatine (memer van melatonine-receptoren in de SC-kern en een 5HT2C-antagonist) ziet men wel verbetering van het slaappatroon en wordt een antidepressief effect geclaimd, hoewel daar ook nog meer RCT-studies nodig zijn om volledig overtuigend te kunnen zijn, temeer daar agomelatine toxisch kan zijn voor de lever en gebruik ervan op advies van de fabrikant (Servier) regelmatige controle van de leverfunctie noodzaakt.

besluit: fiat lux?

302

Algemeen kan men stellen dat lichttherapie een nog ondergebruikte (en toch goedkope) behandeling betekent. In veel ouderenhomes blijven patiënten vaak ten gevolge van slechte mobiliteit maar meest nog ten gevolge van apathie (een der hoofdsymptomen van beginnende en gevorderde dementie) vaker in hun donkere kamer dan buiten in de tuin. Daar dient de verpleging en de therapeut dus extra aandacht aan te besteden en samen met gezonde mediterrane voedingspatronen (fruit, groenten en vermijden van glucidengolf) ook het zonlicht van de (hopelijk) aanpalende tuin te gebruiken. Helaas zijn onze noordelijke klimaatomstandigheden vaak niet erg gul met dat therapeutisch heliofarmacon. Ook ziet men bij vele ouderen een ernstige verstoring van de biologische klok en de inversie van dag-nachtritme, de gestoorde REM-fase-slaap, het nachtelijk doolgedrag zijn allen symptomen van neurodegeneratie (meestal Alzheimer of vasculair) die bepalend zijn (meer dan louter de geheugenstoornissen) voor een residentiële opname psychogeriatrie. Vaak worden die patiënten behandeld met benzodiazepines om het in en doorslapen te bevorderen, maar dat resulteert helaas maar al te vaak in verdere cognitieve onderdrukking, attentionele stoornissen, evenwichtsproblemen of valpartijen (beruchte heupfractuur) door orthostatisme niet zelden in een context van polyfarmacie. Het is dan ook vitaal belangrijk om alle niet medicamenteuze behandelingen die daarop gunstig kunnen inwerken een prioritaire plaats te geven. Biologische circadiaanse ritmes zijn belangrijke therapeutische hulpmiddelen om structuur en stevigheid te bieden aan patiënten (vaak ouderen) met fragiele affectieflimbische en frontaal executieve mogelijkheden. Door gebruik te maken van andere stimuli, bijvoorbeeld subliminaire olfactieve stimulatie, zou men die normale circadiaanse structuur nog extra kunnen ondersteunen. Er is ruimte voor naturalistisch onderzoek mits men de moeite doet een kwantificeerbare ROM (routine outcome meeting) techniek daarrond uit te werken.

Dr. Georges Otte is hoofgeneesheer in het P.C. Dr. Guislain in Gent.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Integratieve Heliotherapie en Chronotherapie in de klinische psychiatrie en psychogeriatrie.

literatuur R. Lieverse, R.F. Riemersma-Van der lek, J.M. Voermans, W.J.G. hoogendijk, “Chronotherapie bij stemmingsstoornissen”, Tijdschrift voor Psychiatrie 54 (2012) pp 527-537 Thompson C, Stinson D, Smith A (September 1990). “Seasonal affective disorder and season-dependent abnormalities of melatonin suppression by light”. Lancet 336 (8717): 703–6. Benedetti F, Colombo C, Pontiggia A, Bernasconi A, Florita M, Smeraldi E, (2003) Morning light treatment hastens the antidepressant effect of citalopram: a placebo-controlled trial, J Clin Psychiatry. Jun; 64(6):648-53. Prasko J (November 2008). “Bright light therapy”. Neuro Endocrinol. Lett. 29 Suppl 1: 33-64. Terman M (December 2007). “Evolving applications of light therapy” (pdf). Sleep Med Rev 11 (6): 497-507. Tuunainen A, Kripke DF, Endo T (2004). Tuunainen, Arja. ed. “Light therapy for non-seasonal depression”. Cochrane Database of Systematic Reviews 2004, Issue 2. Even C, Schröder C. M., Friedman S., Rouillon F. (2008). Efficacy of light therapy in nonseasonal depression: A systematic review. Journal of Affective Disorders, 108, 11-23. Brown GM, Pandi-Perumal SR, Trakht I, Cardinali DP (March 2009). “Melatonin and its relevance to jet lag”. Travel Med Infect Dis 7 (2): 69–81. J.J Gooley, S.M.W. Rajaratnam, G.C. Brainard, R.E. Kronauer, C.A. Czeisler, S.W. Lockley (May 2010). “Spectral Responses of the Human Circadian System Depend on the Irradiance and Duration of Exposure to Light”. Science Translational Medicine 2 (31): 31-33. Terman M, Terman JS (August 2005). “Light therapy for seasonal and nonseasonal depression: efficacy, protocol, safety, and side effects”. CNS Spectr 10 (8): 647-63; Gagarina, AK (2007-12-08). “Light Therapy Diagnostic Indications and Contraindications”. American Medical Network. http://www.health.am/psy/more/light_therapy1/ Roger DR (2007-12-04). “Practical aspects of light therapy”. American Medical Network. http://www.health.am/psy/more/light_therapy4/. Retrieved 2009-06-09. Nowak, Luann; Davis, Jean (26 Sep 2011), “Qualitative Analysis of Therapeutic Light Effects on Global Function in Alzheimer’s Disease”, Western Journal of Nursing Research 33 (7): 933-952, http://wjn.sagepub.com/content/33/7/933.abstract, retrieved 12 Jan 2012 R. Poirrier; O.Van Reeth : Phototherapie: thérapeutique innovatrice dans le traitement des troubles circadiens. http://www.lucimed.com/img/cms/Articles/luminette_article_01_fr.pdf Dr. B Van Sweden, Prof M. Van Malderen: Soins ambulatoires Luminotherapie. http://www.lucimed.com/img/cms/Articles/luminette_article_03_fr.pdf Application de l’optique diffractive pour un appareil de luminothérapie: la Luminette® Ir. Emil GALETIC (Lucimed s.a.), Dr. Robert POIRRIER du CHU de Liège, Dr.Yvon RENOTTE (HOLOLAB –ULg), Dr. Ir.Vincent MOREAU (DEIOS s.a.) coordonné par Philippe CRÊTEUR http://www.lucimed.com/img/cms/Articles/Optique-diffractive-la-luminette.pdf

psychiatrie & verpleging | 2012-06

303


ac tueel Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Bron: Zorgwijzer 27

“Samen werken aan kwaliteit van zorg” Betere afstemming nodig tussen praktijk, opleidingen en wetenschappelijk onderzoek Om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, moet er een betere afstemming komen tussen de praktijk, de opleidingen en het wetenschappelijk onderzoek in de zorg. Dat geldt zowel voor de algemene ziekenhuizen als voor de psychiatrische centra en de woonzorgcentra. Dat zegt althans de intersectorale commissie voor verpleegkundige en paramedische zorg van Zorgnet Vlaanderen. Eddy Impens, voorzitter van de commissie, geeft tekst en uitleg.

304

D

e intersectorale commissie voor verpleegkundige en paramedische zorg is een ontmoetingsplaats voor ziekenhuizen, ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg rond één gemeenschappelijke deler: de zorg. Het voorzitterschap van de commissie wisselt om de vier jaar, waarbij telkens een andere sector de voorzitter mag leveren. Sinds 2010 wordt de commissie geleid door Eddy Impens, algemeen directeur van het Psychiatrisch Centrum Sint-Jan-Baptist in Zelzate. Eddy Impens maakt al sinds 1997 deel uit van de commissie. “Sinds Jef Van Holsbeke in 2008 secretaris werd en de agendapunten aanbracht en voorbereidde, heeft de commissie een nieuw elan”, weet Eddy Impens. “Alle zorggerelateerde thema’s kunnen aan bod komen: functiedifferentiatie, sociaalrechtelijke onderwerpen, de opvolging van de mobiele equipes, enzovoort. Onze invalshoek is altijd de zorg. In 2008 publiceerden we een brochure met een tienpuntenplan als blauwdruk voor de hedendaagse verpleegkunde. Eén van die tien punten, de functiedifferentiatie,

werd later uitgediept in een aparte publicatie. Rond een ander aandachtspunt is sinds twee jaar een ad-hocwerkgroep actief, met name over de link tussen praktijk, opleiding en wetenschappelijk onderzoek. Het doel van de werkgroep is een betere afstemming van die drie domeinen, die elk met zorgverbetering bezig zijn.” Meer masters nodig “De domeinen praktijk, opleiding en wetenschappelijk onderzoek hebben elk hun besognes”, zegt Eddy Impens. “Laat ons beginnen met het wetenschappelijk onderzoek. Ik ben het best thuis in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Dat is een erg weerbarstig terrein, waar nog maar weinig onderzoek plaatsgevonden heeft. Er zijn ook maar weinig studenten die na hun bachelor verpleegkunde kiezen voor de master in de verpleegkunde/ vroedkunde, keuzetraject geestelijke gezondheidszorg. Dat is ergens te begrijpen. Het is nu eenmaal eenvoudiger om wetenschappelijk gefundeerde best practices uit te schrijven voor een decubitus-

psychiatrie & verpleging | 2012-06


x

beleid dan onderzoek te verrichten naar de beleving van afzondering van psychotische patiënten of naar de resultaten van psycho-educatie bij mensen met middelengerelateerde problemen.” “Bovendien blijken weinig mensen in staat om het karige wetenschappelijke onderzoek dat bestaat, te vertalen naar de werkvloer. De meeste masters in de GGZ zijn jong, hebben weinig praktijkervaring en een beperkte wetenschappelijke achtergrond. Het is voor hen niet gemakkelijk om wetenschappelijke inzichten te introduceren op de werkvloer, waar de manier van handelen vooral gebaseerd is op ervaring, intuïtie en routine. Dat verander je niet zomaar. Het is immers op de werkvloer dat het gebeurt, niet in de hoofden van wetenschappers. Denken vanuit de praktijk is een absolute vereiste om wetenschappelijke inzichten te implementeren. Ik kan je verzekeren dat de verpleegkundigen in de GGZ het niet gemakkelijk hebben. Hun job wordt dikwijls onderschat. Dagelijks doen ze prachtige dingen. Maar door het ontbreken van voldoende masters is het

psychiatrie & verpleging | 2012-06

moeilijk om nieuwe inzichten te laten doorstromen naar de praktijk.” “In de GGZ is er bijvoorbeeld al vrij veel onderzoek gebeurd naar agressiebeheersing en afzondering van patiënten. De inzichten daarover worden op de werkvloer echter nog te weinig gebruikt om de praktijk te verbeteren. Een ander voorbeeld: op veel plaatsen wordt ‘kooktherapie’ aangeboden. Dat kan waardevol zijn voor de groepsinteractie of om bepaalde vaardigheden te oefenen. Maar het blijkt ook een valkuil te zijn, want koken tijdens de therapie in een psychiatrisch centrum is totaal iets anders dan een patiënt die terug thuis in zijn eentje voor zichzelf moet kunnen instaan. Goede kooktherapie zou op locatie bij de patiënt thuis moeten kunnen gebeuren. Nog een voorbeeld: er is wetenschappelijk onderzoek naar de beleving van seksualiteit en intimiteit in een psychiatrisch centrum voorhanden, maar die inzichten worden lang nog niet overal even consequent en correct toegepast. Dat heeft allemaal te maken met een gebrek aan mensen die die wetenschappelijke inzichten op de juiste manier kun-

305


Actueel

Door het ontbreken van voldoende masters is het moeilijk om nieuwe wetenschappelijke inzichten te laten doorstromen naar de praktijk.

nen vertalen naar de dagelijkse praktijk. Wij hebben meer masters nodig en we vragen de overheid dan ook om budget te voorzien voor één master op zestig voltijdse verpleegkundigen. Niet alleen in de psychiatrie, ook in de algemene ziekenhuizen en de woonzorgcentra. Want daar kampen ze met gelijkaardige noden.”

306

Stage voor docenten “Wat de tweede poot betreft, de opleiding, stel ik vast dat er heel veel gemotiveerde docenten zijn, maar dat de voeling met de praktijk soms ontbreekt. Van verpleegkundigen wordt vandaag meer en meer verwacht op het gebied van professionaliteit en specialisatie. Docenten moeten meegroeien met die verwachtingen en doen dat ook. Wij stellen voor om in het onderwijs in hoofdzaak te kiezen voor masters om bachelors op te leiden. Masters die de complexe inzichten kunnen vertalen en die bachelors kunnen prikkelen om te leren. Van nature uit zijn de meeste verpleegkundigen lezers noch schrijvers, zo blijkt uit onderzoek. Maar in de toekomst wordt levenslang leren nog belangrijker dan het vandaag al is. Bachelors moeten tijdens hun opleiding leren leren, zodat ze blijven leren.” “Daarnaast is er een te grote kloof tussen de onderwijsmensen en de praktijkmensen. Het kan een optie zijn om meer met gastdocenten te werken, die vanuit hun praktijk een waardevolle bijdrage aan het

onderwijs kunnen leveren. De knowhow en de kennis van de werkvloer moet naar de opleidingen gebracht worden. En waarom laten we docenten geen stage lopen in de voorzieningen? Op die manier zouden ze beter dan vandaag de polsslag van de zorg ondervinden en kunnen uitdragen.” Dynamisch landschap “Ook aan het derde luik, de praktijk, kan verder worden geschaafd”, vervolgt Eddy Impens. “Ik geef zelf als gastdocent les aan de Arteveldehogeschool en elk jaar bij de proclamatie zie ik veel abituriënten staan blinken van motivatie om zorg te verlenen. Maar na verloop van tijd draaien veel van die mensen mee in de dagelijkse routine van een afdeling. Ik zie in de praktijk te weinig inhoudelijke inscholing van nieuwe medewerkers. Ja, we hebben peters en meters, we maken checklists en er zijn afspraken op afdelingsniveau. Maar we hebben te weinig oog voor de zorginhoudelijke en persoonsgebonden begeleiding. Ik weet uit ervaring dat het niet gemakkelijk is. Zelf zijn wij in het P.C. Sint-Jan-Baptist vier jaar geleden gestart met supervisie, wat een combinatie biedt van nog leren en al werken. Concreet konden verpleegkundigen in groepen van zes, tien sessies van drie uur supervisie volgen. Het was een open aanbod, waarvoor een zeker engagement nodig was, want je moest er tijd en voorbereiding in steken. De bedoeling was om hulpverleners te laten reflecteren over zaken waar ze tegen aanlopen. Bijvoorbeeld als ze vast zitten met een patiënt, als ze het moeilijk hebben met eisen van familieleden of als de teamwerking niet helemaal vlot draait. Dat was een waardevol project, dat door iedereen die eraan deelnam erg gewaardeerd werd. En toch is het project een stille dood gestorven. Te weinig medewerkers

psychiatrie & verpleging | 2012-06


“Samen werken aan kwaliteit van zorg”

wilden zich daarvoor engageren. Jammer vond ik dat. Maar je kunt echte supervisie moeilijk verplicht maken.” “De geestelijke gezondheidszorg is een zeer dynamisch landschap. De veranderingen onder artikel 107 zullen ingrijpende gevolgen hebben voor de praktijkvoering. Elk psychiatrisch centrum zal strategische keuzes moeten maken. P.C. Sint-Jan-Baptist kiest er bijvoorbeeld voor om te evolueren naar een centrum met categorale zorg, gericht op drie categorieën: verslavingszorg, foren-

sische zorg en ouderenzorg. Onze regionale functie voor algemene psychiatrie bouwen we af. We werken wel mee aan de uitbouw van een mobiel team voor langdurige zorg, dat vanaf 2013 operationeel wordt in het Meetjesland.” “Hoe meer veranderingen en evoluties, hoe noodzakelijker het is om opleiding, praktijkvoering en wetenschappelijk onderzoek op elkaar af te stemmen. Alleen zo kunnen we erin slagen om met de beste mensen de best mogelijke zorg aan te bieden.”

307

psychiatrie & verpleging | 2012-06


welbeschouwd Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Br. René Stockman

Licht zijn in het duister – over stervensbegeleiding De tuinman en de dood Een Perzisch Edelman: Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: “Heer, Heer, één ogenblik! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. 308

Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!” Van middag – lang reeds was hij heengespoed – Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet. “Waarom,” zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, “Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht bedreigd?” Glimlachend antwoordt hij: “Geen dreiging was ’t, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen ’k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan, Die ’k ’s avonds halen moest in Ispahaan.” (P. N. van Eyck 1887-1954)

“De tuinman en de dood”, het aangrijpende gedicht van P. N. van Eyck, had ik juist in de klas moeten leren toen mijn grootvader stierf. Hij was oud en was niet op de vlucht gegaan voor de dood, maar de laatste weken was het voor ons een dagelijkse gang geweest naar het ziekenhuis, waar we grootvader zachtjes zagen heengaan. Het was goed geweest, zo zei hij in zijn simpele woorden, en weldra zou hij bij grootmoeder zijn, die we een aantal jaren voorheen de overstap hadden zien maken. Ik was toen amper 7 jaar en het was mijn eerste ervaring geweest met de dood. Maar het was een heilvolle ervaring, en dagelijks werd over de dood gesproken als iets dat bij het leven hoorde.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Later moest ik ervaren hoeveel jongeren die een opleiding verpleegkunde startten, nog nooit een dode van nabij hadden gezien of een stervensproces hadden meegemaakt. Voor een aantal was het bezoek aan het mortuarium van het ziekenhuis de eerste ervaring, en weldra zouden ze zelf stervenden moeten begeleiden. Ik kreeg zelfs kwade telefoons van ouders toen ik aan de studenten de opdracht gaf hun eigen overlijdensbericht op te stellen op een wijze waarop ze hun visie op leven en dood konden uiten. Neen, dat vonden sommige ouders van toekomstige verpleegkundigen ongehoord, om die jonge mensen op die manier met de dood te laten confronteren. Jonge mensen moeten leven, en nog niet bezig zijn met de dood, klonk het bij sommigen. Nochtans is het de eerste voorwaarde voor hen die beroepsmatig aan stervensbegeleiding moeten doen: dat ze een houding weten te ontwikkelen tegenover het lijden, het sterven, de dood, en er niet, zoals de Perzische tuinman, op de vlucht voor gaan. Het is een thema dat alvast bespreekbaar moet worden gesteld en niet in de taboesfeer gehuld zoals het vandaag te dikwijls gebeurt, en dat niet alleen bij jongeren.

1.  de broosheid van het leven Eigenlijk leven velen van ons in een schijnwereld die we via allerlei wegen krampachtig proberen in stand te houden. Als ideaal klinkt het dat we zo lang mogelijk jong en sterk en schoon moeten blijven en ieder teken dat daarin verandering zou kunnen komen, moet onmiddellijk met grote middelen worden bekampt. Alles wat met aftakeling en met de broosheid van het bestaan te maken heeft, wordt zoveel mogelijk uit die schijnwereld geweerd. En zo komt het dat velen totaal onvoorbereid met de broosheid van hun eigen leven worden geconfronteerd en dat als de grootste verstoorder van het menselijke geluk en van hun verwoede strijd voor de zelfrealisatie gaan beschouwen. Ik heb als kind mogen meemaken dat geliefden ziek werden, aftakelden en stierven en ik heb dus mogen leren dat dat bij het leven hoort. Dat werd voor mijn kinderziel niet weggestoken en mijn oren werden niet toegestopt wanneer op een open wijze over de dood werd gesproken. Het is die ervaring die me zeker heeft geholpen, wanneer ik zelf door een levensbedreigende situatie moest en waarbij ik niet meer op de vlucht kon gaan naar Ispahaan, om rustig te blijven en me af te vragen wat de zin van deze situatie in mijn leven kon zijn. Dat dit geen evidente vragen zijn, is wel duidelijk, maar het zijn vragen die vroeg of laat aan ons allen zullen worden gesteld. Want broosheid is alomtegenwoordig. Het is zelfs alsof de mens gedoemd is om een eindeloze strijd te voeren waarvan hij op

psychiatrie & verpleging | 2012-06

309


Br. René Stockman

310

voorhand weet dat die nooit te winnen is, Het is de eerste voorwaarde maar juist dat probeert hij te maskeren en voortdurend zendt de maatschappij voor hen die beroepsmatig aan andere boodschappen. stervensbegeleiding moeten Nochtans, wanneer we alleen maar naar doen: dat ze een houding weten de natuurelementen kijken, moeten we al vaststellen dat de opwarming van de te ontwikkelen tegenover het aarde ons voor steeds nieuwe en grolijden, het sterven, de dood, en er tere verrassingen brengt, waarvan de niet op de vlucht voor gaan. gevolgen niet te overzien zijn. Maar ook het menselijke leven hangt bij wijze van spreken aan een zijden draadje, en onvoorzien kan het leven totaal worden omgegooid door ziekte, een ongeluk en andere levensbedreigende situaties. Velen staan dan voor een vacuüm, een leegte van zinloosheid en bedreiging, omdat hun leven alleen maar op de illusie van de onsterfelijkheid werd gebouwd. Misschien is dat wel één van de grootste problemen bij de hedendaagse Westerse mens die de band met het Opperwezen heeft afgesneden en in de waan leeft het allemaal zelf te kunnen waarmaken. Het is de negatieve invulling van de secularisatie, de consequentie ervan, de secularisatie van de secularisatie, waarbij het goddelijke volledig uit de humaniteit werd verwijderd en waarbij sommigen het nog radicaler formuleren en vandaag zelfs spreken van de laïcisering van de laïciteit, waarbij zelfs de grote waarden van laïciteit – kernachtig samengevat door de woorden van de Franse Revolutie: gelijkheid, vrijheid en broederlijkheid – steeds meer in het gedrang lijken te komen.1 Eén van de grote zaken die het christelijke denkkader meegaf, is een referentie voor de vergankelijkheid van het leven, de vaststelling dat de menselijke natuur inderdaad broos is en op vergankelijkheid gericht en daarin deelt met wat de hele natuur tentoonspreidt: alles ontstaat, groeit, bloeit, verwelkt en gaat uiteindelijk ten onder. Maar dat de mens daar toch een speciale plaats inneemt, omdat hij in zich het beeld en de gelijkenis van God draagt, en dus de onsterfelijkheid van God in zich meedraagt. Het is dat inzicht dat velen ondersteunt om met die broosheid van het bestaan te leven en zich niet te verliezen in de mythe van de onsterfelijkheid hier op aarde, maar met een perspectief naar het hiernamaals toe te leven. Het is een perspectief dat de broosheid, de vergankelijkheid en het lijden niet wegneemt, maar dat het wel anders doet percipiëren. De angel van het fatalisme wordt uit het bestaan gehaald en wat ogenschijnlijk zinloos is, kan een zin krijgen. Daarmee willen we niet zeggen dat we zomaar goedkope antwoorden kunnen formuleren op de vragen rond de zin van lijden en dood. Het blijven zware existentiële vragen die geen pasklare antwoorden verdragen, maar die slechts hun geheimen prijsgeven doorheen de worsteling met zichzelf (cfr. Job die zich vragen stelt over de zin van zijn lijden), doorheen de ondersteuning van anderen en vooral doorheen de worsteling die men met God kan en zal aangaan. Zo toepasselijk klinkt het in psalm 22: “Mijn God, roep ik overdag, en Gij zwijgt, ik roep ’s nachts, en Gij laat mij maar roepen. ... Maar ik ben geen

B. Ugeux, Traverser nos fragilités, Les éditions de l’Atelier, Paris, 2006, 27.

1

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Licht zijn in het duister – over stervensbegeleiding

mens meer, ik ben een worm, gehoond door de mensen, veracht door de buurt... Blijft dan niet ver weg, ik ben de wanhoop nabij, niemand helpt me.” Men gaat worstelen met God, vanuit het intuïtieve aanvoelen dat Hij, hoe afwezig ook, uiteindelijk de enige is die nog luisteren kan: dat is diep gebed. Voor hen die met stervenden te maken hebben, zou het dan ook uiterst belangrijk zijn om met dat denkkader vertrouwd te zijn, het hopelijk zelf te beleven om het met anderen te kunnen delen, zonder het daarmee aan anderen te willen opdringen.

2.  de dood tot onze vriend maken Het zou natuurlijk verkeerd zijn om te denken dat iemand alleen maar aan stervensbegeleiding kan doen, wanneer hij zelf in het reine is met de broosheid en de vergankelijkheid van zijn leven. Juist het aandurven van de confrontatie met een stervende en er niet op de vlucht voor gaan, zoals vandaag veel te veel gebeurt, kan een belangrijke eerste stap zijn om zelf de mythe van onze onsterfelijkheid hier op aarde te doorbreken. Maar geleidelijk moeten we de vrees die we spontaan voor de dood hebben, omvormen en de dood gaan zien als een ‘compagnon de route’, ja, zelfs als een vriend die we vroeg of laat zullen ontmoeten en die ons naar de andere realiteit van ons bestaan zal voeren. “De dood tot onze vriend maken, is een opdracht waar we ons hele leven lang mee bezig zullen blijven. ... Als we in de loop van de jaren leren leven met de waarheid dat de dood geen ‘angel’ meer heeft, dan zullen we ook in staat zijn om anderen op die waarheid te wijzen. Met onze eigen dood bevriend worden en anderen helpen met de dood bevriend te worden, gaan altijd samen”, stelt Henri Nouwen.2 Natuurlijk kunnen we de dood maar zien als een vriend, als we breken met de trend om ons leven slechts zinvol te achten als het kan bogen op succes, op roem, op productiviteit, noem het op een zeer enge interpretatie van het begrip vruchtbaarheid. Aftakeling, ziekte en dood zijn dan de gevaarlijkste antipoden die een succesvol leven dwarsbomen, ze zijn er de vijanden van. Nochtans wordt op het moment dat we ons leven uit handen moeten geven de volle waarheid over ons leven duidelijk en komen ook de echte waarden naar boven. En dan tellen succes, roem en productiviteit niet meer, maar dan wordt het duidelijk dat de echte vruchtbaarheid van ons leven afhangt van wie we geweest zijn voor onszelf, voor anderen en voor God. “Waarachtig, ik verzeker jullie: als een graankorrel niet in de akkergrond sterft, blijft hij onvruchtbaar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort” (Jn. 12, 24). Er is veel gezegd en geschreven over stervensbegeleiding, over de fasen waar men door moet (cfr. de welverbreide visie van E. Kübler-Ross), over het belang van het zeggen van de waarheid en het niet in de steek laten eenmaal de waarheid is gezegd. Ik heb ervaring met mensen die tot een sereen afscheid komen van een leven dat hun dierbaar was en met mensen die zich even sereen hullen in een stilzwijgendheid over de nakende dood en ervoor kiezen deze weg alleen af te leggen. Ik heb afscheid genomen van medebroeders die één en al opstandigheid waren, anderen die me hun diepste levensgeheimen toevertrouwden en nog anderen die zeiden: “Alles is gezegd, laten we samen naar het TV-journaal kijken.” “Iedere mens gaat op zijn wijze naar God”, las ik ooit op een gedachtenisprentje van een medebroeder-missionaris die verongelukt was. Hij had geen afscheid kunnen ne-

H. Nouwen, Met de dood voor ogen, Lannoo, Tielt, 1994, 59.

2

psychiatrie & verpleging | 2012-06

311


Br. RenĂŠ Stockman

men en had de overstap onvoorbereid moeten maken. Maar misschien was hij wel iemand die voor deze overstap geen vrees had, omdat het nadenken erover een deel van zijn leven was geworden. Van de broeders van zijn generatie werd immers verwacht dat ze dagelijks het gebed baden om een goede dood te mogen verkrijgen. Het gaat erom rond de stervende een kring van liefde op te bouwen, waar hij de ruimte ontvangt op zijn wijze met zijn stervenservaring op verhaal te kunnen komen. Het is belangrijk dat men het verdriet kan uiten, dat men de pijn kan uitschreeuwen, dat men zijn eventuele woede kan delen met iemand. Opnieuw leren we hier iets van Job. Wanneer hij zijn woede heeft uitgeschreewd tegen God, legt hij zijn hand op zijn mond. Hij verdedigt zich niet meer en valt God ook niet meer aan. Het wordt een tijd van herstel, van berusting.3 In het uur van de dood komen opnieuw volgens Nouwen twee demonen de kop opsteken: de demon van de zelfverwerping en de demon van de verlatenheid.4 Stervenden twijfelen over de waarde van hun leven, of ze wel genoeg hebben gedaan, en sommigen zullen dit gelovig uitdrukken met de vraag of ze wel hun hemel hebben verdiend. Ook sterk gelovigen kunnen in een diepe geloofscrisis komen waar fundamentele vragen heel acuut naar boven komen. Hebben ze hun leven niet aan een fantoom prijsgegeven, was God geen illusie? Het is de vrees voor het onbekende die plots heel accuut kan worden en zeer beangstigend. Herinneren we maar de doodstrijd van Teresia van Lisieux die op het laatst grote geloofstwijfels kreeg vooraleer tot totale overgave te kunnen komen. Belangrijk is dat we mensen kunnen geruststellen door samen met hen in hun levenskader ankerpunten te zoeken waaraan ze opnieuw houvast kunnen vinden. Eigenlijk komt het er op aan dat men ook in het lijden en het sterven de vervulling gaat zien van een vruchtbaar leven, dat nu tot voltooiing komt en gereed is om de overstap te maken. Stervenden hebben dikwijls heel veel schrik om alleen te zijn en zich verlaten te voelen door iedereen. Daarom is het van zeer groot belang dat men aanwezig is bij stervenden, ook al kan men niets meer doen dan alleen nog een hand vasthouden. Ooit ging ik op bezoek bij een oom in het ziekenhuis. Hij lag alleen op zijn kamer, in diepe coma en stervende. Toen ik aan de verpleegkundigen vroeg of de familie op de hoogte was van het sterven, zeiden ze dat de echtgenote en zoon juist vertrokken waren, omdat ze toch niets meer konden doen. Ik vond dit verschrikkelijk om de meest geliefde in dit ultieme moment van zijn leven alleen achter te laten. Ik heb er een uur bijgezeten, gewaakt, gebeden, zijn hand vastgehouden, tot hem gesproken, zijn mondhoeken wat bevochtigd. Toen moest ik weg en ik wist dat hij weldra zou sterven, in eenzaamheid. Dat kadert natuurlijk opnieuw in onze huidige mentaliteit van de nuttigheid, het utilitarisme, waarmee de zinvolheid van ons handelen wordt verward.

Een goede palliatieve zorg zal zich uiten in een zorg voor de totale mens, de mens in al zijn dimensies.

312

R. Burggraeve en I. Van Halst, Al de vragen van ons leven, Lannoo, Tielt, 2005, 147.

3

H. Nouwen, Met de dood voor ogen, 70.

4

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Licht zijn in het duister – over stervensbegeleiding

3.  met een palliatieve grondhouding “We kunnen niets meer voor u doen”: met die uitspraak kondigde de arts het einde aan van zijn medische interventie en wist de patiënt dat hij de arts niet veel meer zou zien bij zijn ziekbed. Gelukkig is er de laatste decennia een nieuwe mentaliteit ontwikkeld die zich ook heeft vertaald in een nieuwe zorg: de palliatieve zorg. Het is die zorg die de strikt medisch-technische zorg overneemt bij ongeneeslijke zieken en stervenden. Het begon met een Engelse verpleegkundige en arts, Dame Cicely Saunders die in 1967 in Londen het St. Christopher’s Hospice oprichtte, een hospice dat daarna wereldwijd veel navolging heeft gekend.5 Vanuit de ervaring met de palliatieve zorg kunnen we drie elementen weerhouden die zeer belangrijk zijn in de stervensbegeleiding: • grenzen stellen aan de medisch-technische overmacht; • het belang van de thuissituatie; • de zorg voor de totale mens. In de zorg voor ernstig en terminaal zieken moet men bewust kunnen afstappen van de medische hardnekkigheid waarmee men de zieke wil behandelen. Op een bepaald ogenblik wordt het duidelijk dat verdere agressieve behandeling geen positieve kentering in het ziekteproces meer zal teweegbrengen. Dat is het moment dat men een nieuw soort medische en verpleegkundige professionaliteit moet inschakelen. Niet één die uitsluitend rekening houdt met de parameters die moeten aantonen of er al dan niet vooruitgang wordt geboekt, maar één waar men ten volle de aandacht richt op de symptomen van de zieke en die probeert onder controle te krijgen: de symptomen van pijn, angst, nausea, doorliggen, enz. Het is erg wanneer men amper de kans krijgt om een stervend familielid te bezoeken, laat staan er bij te blijven, omwille van de medisch-technische omkadering die een bezoek niet wenselijk acht. Patiënten liggen met zuurstofmaskers en sonden en infusen, zodat ze amper kunnen spreken en daarmee ook in het ongewisse blijven wat er met hen gaat gebeuren. Het is een groot verschil afscheid te moeten nemen van de geliefden op een intensieve afdeling tussen aangebrachte schermen en waar de verpleegkundige na 10 minuten al komt aanmanen om de ruimte te verlaten, of in een rustige ziekenhuiskamer waar een meer intieme sfeer kan worden gecreëerd en waar men onbeperkt bij de zieke mag blijven. Hoe kan men spreken van stervensbegeleiding en afscheid nemen wanneer het medisch apparaat de illusie op genezing in stand blijft houden, tegen beter weten in. Toen mijn vader in de laatste fase van zijn leven was gekomen, en herhaaldelijke ziekenhuisopnamen moest ondergaan omwille van een zwaar hartfalen, vroeg hij op een bepaald moment niet meer naar het ziekenhuis te moeten gaan en thuis te mogen blijven. Het was zijn signaal dat hij begreep dat hij toch niet meer beter zou worden en dat iedere ziekenhuisopname veeleer een last werd dan nog soelaas bracht. In sommige gevallen is dat natuurlijk niet haalbaar en is een ziekenhuisopname toch nog aangewezen. Maar voor mijn vader konden we het zo regelen dat hij verder thuis werd verzorgd en daar ook kon sterven. De laatste dagen stelde hij zelf voor om naar het rusthuis bij de broeders te gaan, omdat hij zag dat het voor moeder niet meer houdbaar was om de zorg alleen te dragen en omdat dat rusthuis ook voor hem een vertrouwde omgeving was. Hij overleed er twee

R. Bruntink, Een goede plek om te sterven, Plataan, Zutphen, 2002, 16-17.

5

psychiatrie & verpleging | 2012-06

313


Br. René Stockman

314

dagen na zijn overbrenging, en het was Het aandurven van de een genade voor ons bij hem aanwezig te kunnen zijn tijdens zijn laatste uren. confrontatie met de stervende De diensten palliatieve zorg doen er alles kan een belangrijke eerste stap voor om er zo weinig mogelijk als een ziezijn om zelf de mythe van onze kenhuis uit te zien, maar toch de nodige medische zorgen te kunnen geven, dan sterfelijkheid hier op aarde te vooral gericht op de pijnbestrijding en doorbreken. de andere symptomen die men probeert onder controle te krijgen, om zo de kwaliteit van het leven te verhogen. Wanneer de ergste symptomen onder controle zijn, kan men ruimte maken om met het meer essentiële bezig te zijn en kan de echte stervensbegeleiding beginnen. Een goede palliatieve zorg zal zich juist uiten in een zorg voor de totale mens, de mens in al zijn dimensies. Somatisch is het inderdaad essentieel dat de pijnbestrijding goed wordt uitgevoerd, zodat men voorkomt dat de zieke getiranniseerd wordt door de pijn. De verzorging dient gericht te zijn op het voorkomen van secundaire symptomen, die soms meer last kunnen geven dan de primaire symptomen. Lichamelijke zorg dient gezien te worden als een eerbetoon aan het lichaam, ook aan het lichaam dat volledig afgetakeld is, waarvoor de zieke zelf soms een afkeer heeft. Zoals reeds aangegeven is het belangrijk dat de zieke voelt dat men hem nabij is. In haar boek “De intieme dood” onderstreept Marie de Hennezel, psychologe werkzaam in een Parijse dienst voor palliatieve zorg, het belang van het affectief-bevestigende contact dat men met de zieken moet durven te ontwikkelen. Zorgverleners zijn meestal opgeleid om de nodige therapeutische afstand te behouden. Sommigen hebben inderdaad geen last om zeer afstandelijk te worden. In de haptonomie – komt van het Grieks “haptein” dat “aanraken, tactiel contact maken met, in gevoelsrelatie treden met” betekent – wordt juist geleerd om de eigen menselijke vermogens tot contact maken te ontwikkelen, tot rijping te brengen. Sommigen hebben maar twee vormen van aanraken ontwikkeld: een aanraken waarbij de andere tot een ding verwordt, en een aanraken dat erotisch overslaat. Daartussen is alles braak blijven liggen. Marie de Hennezel schrijft: “Een benedictijner monnik uit Solesmes schreef me onlangs dat hij, toen hij ziek was, zo gevoelig was voor de manier waarop de verpleegkundigen hem aanraakten. Hij kon ze een voor een herkennen: er waren er die hem heel lieten, en anderen lieten hem na de behandeling in stukken achter”.6 Op een andere plaats heeft ze het over het belang van in stilte aanwezig te zijn bij de zieke, ook bij diegene die in coma ligt. Soms gaan, zoals reeds aangegeven, familieleden op de vlucht wanneer ze zien dat een coma intreedt en dat woordelijk contact niet meer mogelijk is. “Ik heb in mijn omgang met terminale patiënten geleerd in stilte te waken bij hen die slapen, of die in coma zijn, en ik heb gemerkt hoe prettig het is daar te zitten, zonder iets te doen, er gewoon te zijn, alert, wakend, zoals moeders over hun slapende kinderen waken. De psychoanalyticus W. F. Bion noemt die ‘bemoederend overpeinzen’. Het is niet iedereen gegeven om zichzelf als het ware los te laten en in

6

M. de Hennezel, De intieme dood, Becht, Haarlem, 1998, 60.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Licht zijn in het duister – over stervensbegeleiding

een natuurlijke, medevoelende resonantie met de ander te treden. Veel mensen die ik aan het sterfbed heb ontmoet, voelen zich onnuttig en slecht op hun gemak: zomaar te zitten zonder iets te doen.”7 Het doet me denken aan de broeder die rustig zijn paternoster aan het bidden was aan het sterfbed van mijn vader. Hij was de bemoederende overpeinzer. Vandaag spreekt men in de zorgverlening nog over een andere theorie: de presentietheorie. Karakteristiek voor de presentatiebenadering is: er zijn voor de ander, met de klemtoon op de kwaliteit van de relatie, met een grote zorg voor de waardigheid van de ander en waar alles gebeurt op het tempo van de andere. In een recente studie over de presentietheorie halen we de volgende kenmerken, die zeker van toepassing kunnen zijn op de stervensbegeleiding. De presentiebeoefenaar maakt tijd en gaat naar de plaats waar de andere zich bevindt; het ritme van werken wordt afgestemd op het leefritme van de andere. Men is aanspreekbaar op alle domeinen, dus niet op één type van probleem of hulpvraag. Men is als het ware gespecialiseerd in het ongespecialiseerde en als presentiebeoefenaar is men er onvoorwaardelijk voor de andere. Men gaat delen in de leefwereld en de levensloop van de betrokkene, zodat men vooral gaat luisteren naar het dagdagelijkse leven en wat daarin gebeurt. De omgang van de presentiebeoefenaar en de andere is heel hartelijk en informeel: men kent elkaar en deelt een geschiedenis. Men behoudt een open agenda, wat in de zorgverlening natuurlijk veeleer uitzonderlijk is. “De sturing van het werk is dus zeer reflectief, zonder vaste patronen, zonder een legitimatie vooraf, zonder veilige regels of een beschermende professionele status. Je moet het vooral hebben van jezelf.”8

4.  met de genade van het geloof “We delen volop in het lijden van Christus; maar door Christus gewordt ons ook overvloedige vertroosting. Worden we verdrukt, het is voor uw troost en heil. Worden wij bemoedigd, het is om u moed en kracht te geven om standvastig hetzelfde lijden te verdragen als wij verdragen. Onze hoop voor u staat vast: wij weten dat gij, delend in onze smarten, ook zult delen in onze vertroosting” (2 Kor. 1, 5-7). Als christenen nadenken over de zin van het lijden en niet in de valkuil willen trappen er met wat goedkope slogans van af te komen, blijft Paulus een uitgelezen gids. Hij plaatst het hele fenomeen van het lijden in het hart van zijn theologische reflectie en ontdekt de wezenlijke band tussen het lijden en de menselijke conditie die door het kwaad, de zonde is getekend. Maar tegelijk plaatst hij het in het licht van de verlossing: Christus zelf heeft het lijden niet geschuwd maar het als een instrument gemaakt van verlossing. Hij heeft het geplaatst in het totaal-concept van zijn leven en zo werd het onderdeel van zijn bevrijdend optreden voor de mensen. Christus heeft eens voor allen geleden, is gestorven en verrezen, met één daad in de tijd die alle mensen heeft bereikt, zowel in het verleden als in de toekomst. Christus heeft ook voor mij geleden en gestorven, opdat ik zou kunnen delen in zijn verrijzenis. We moeten dus het lijden en sterven van Christus zien als onderdeel van zijn ganse M. de Hennezel, De intieme dood, 80.

7

A. Baart, Inleiding: een beknopte schets van de presentatietheorie, Bierbeek, 2012, 5-8.

8

psychiatrie & verpleging | 2012-06

315


Br. René Stockman

316

bevrijdende optreden, en waarbij het lijden en sterven, hoe afschuwelijk het vandaag ook in de oren mag klinken, er de topwaarde van werd, omdat het de weg werd naar de universele verlossing. In zijn lijden heeft Christus solidariteit getoond met iedere mens, en zo kan iedere mens in zijn lijden ook solidariteit tonen met iedere andere mens en met Christus zelf. Zo kunnen we ook ons lijden als vruchtbaar beschouwen, als delend in het verlossend optreden van Christus. Dat is voor Paulus “het delen in het lijden van Christus”. Ik heb lang moeite gehad met de vers uit de brief aan de Kolossenzen: “Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden en in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de kerk” (Kol. 1, 24). Was het lijden en de dood van Christus dan niet volledig geweest, en hoe konden wij, mensen, daar nog iets aan toevoegen? Ik vond de verklaring in het tijdoverschrijdende van de verlossingsdaad van Jezus, die nu ook op dit moment en voor mij plaatsheeft. Zo kan ik ook met mijn lijden deelnemen aan het lijden en de dood van Christus en dus mede-verlosser worden en dus aanvullen wat nog ontbreekt om de ganse Kerk te verlossen. Voor christenen kan dit ongehoorde perspectieven geven om met hun lijden en hun dood in het reine te komen, en als medechristenen moeten we de moed hebben om ook, wanneer we daartoe worden uitgenodigd, aan dit discours deel te nemen. Dan mag het ons overkomen dat we finaal met diegene met wie we op stap gaan de woorden van Paulus met volle overtuiging kunnen uitspreken: “Ik ben er zelfs van overtuigd, dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan de openbaring ons te wachten staat. Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaring van de kinderen van God. Want zij is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen van God. Wij weten immers dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wijzelf, die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van het lichaam. In deze hoop zijn we gered” (Rom. 8, 18-24). Het is deze hoop die hopelijk mag groeien in ons op weg gaan met hen die lijden en die geroepen zijn om afscheid te nemen van dit leven.

Br. René Stockman is de generale overste van de congregatie Broeders van Liefde. Hij is doctor in de Maatschappelijke Gezondheidszorg.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Meegedeeld Studiedag Psychologische hulpverlening en de gezondheidszorg in de 21ste eeuw 20 jaar geleden had een psychologische hulpverlener de keuze: of hij/zij werd een psychotherapeut, of hij/zij werd diagnosticus (of beiden). In de huidige gezondheidszorg is het veld van de psychologische hulpverlening veel gedifferentieerder. De psycholoog/pedagoog/seksuoloog wordt ingezet om heel wat maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Verder bemoeit de maatschappij zich ook meer en meer met het debat van wat goede psychologische hulpverlening is. Van de psycholoog, pedagoog en seksuoloog wordt verwacht dat hij/zij de uitdagingen aanneemt die de 21ste eeuw voor ons in petto heeft en dat hij/zij aansluit bij de eisen die de organisatie of de maatschappij stelt. Data: van 9.00 tot 16.30 uur Plaats: U.C. Sint-Jozef, Leuvensesteenweg 517, 3070 Kortenberg. Inschrijvingen/inlichtingen: kostprijs: 75 euro (koffie en broodjesmaaltijd inbegrepen). 55 euro voor UZ Leuven psychologen/pedagogen en seksuologen; 20 euro voor studenten 2de master psychologie/pedagogie/ seksuologie + postgraduaat opleidingen. Inschrijven kan per e-mail bij heidi.vander.elst@uc-kortenberg.be voor 1 februari 2013 en storting van het inschrijvingsbedrag op het rekeningnummer 778-5906917-60 (UPC KULeuven, campus Kortenberg, Leuvensesteenweg 517, 3070 Kortenberg) met referentie “Studiedag CC Psychologie, naam van de deelnemer”. Let wel: u bent pas ingeschreven als u betaald hebt. Voor internationale betalingen: BIC GKCCBEBB; IBAN BE 73 7785 9069 1760. Accreditering voor artsen wordt aangevraagd. Meer informatie: stefanie.geysels@uzleuven.be of via de website www.uzleuven.be/psychiatrie of www.upckuleuven.be

psychiatrie & verpleging | 2012-06

317


meegedeeld Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Expo Lionel, het blauwe kind Deze tentoonstelling dompelt je onder in de artistieke wereld van Lionel. Uit de doolhof van de verbeelding, tussen monsters, wonderlijke eilanden en kosmische visioenen, ontstaat een labyrint, een draad van Ariadne die je door de expo heen leidt. De eigenheid van Lionels werk, ontstaan binnen het kader van de therapeutische relatie met de psycho-analyticus Henry Bauchau, nodigt uit om na te denken over de banden tussen kunst, literatuur en therapie.

318

Data: nog tot en met 27 januari 2013 Plaats: Art)&(Marges, Hoogstraat 312-314, 1000 Brussel Inlichtingen/inschrijvingen: open van dinsdag tot zondag, van 11 tot 18 uur; gesloten op maandag en op officiële feestdagen. Toegang kost 4 euro (2 euro voor kinderen, studenten, groepen van minstens 10 personen, gepensioneerden en JAP). Meer info op tel. 02/533.94.90, fax. 02/533.94.98 en op www.artetmarges.be

Opleiding Ethiek op de werkvloer. Leren ethisch overleggen De nood aan ethisch overleg in de zorgsector neemt toe. Basiszorgverleners spelen in het overleg een grote rol: zij staan immers in de dagelijkse zorg. Maar ze blijken meestal vanuit hun basisopleiding daartoe niet voldoende gevormd. De opleiding richt zich tot zorgverleners uit alle sectoren van de zorg. De focus ligt op geestelijke gezondheidszorg en de sector ondersteuning personen met een beperking, maar ook zorgverleners werkzaam in de bijzondere jeugdzorg, de thuiszorg, de ouderenzorg en algemene ziekenhuizen kunnen de opleiding volgen.

Data: 22 januari, 5 en 19 februari, 5 en 19 maart, 16 en 30 april, 14 mei 2013. Telkens van 13.30 tot 17.30 uur. Plaats: KU Leuven Kulak, E. Sabbelaan 53, Kortrijk Inlichtingen/inschrijvingen: De opleiding wordt gecoördineerd door prof. Axel Liégeois, ethicus, docent aan de faculteit Theologie en Religiewetenschappen aan de K.U. Leuven en stafmedewerker ethiek bij Broeders van Liefde in Gent. De opleiding wordt georganiseerd door de werkgroep Zorg, Hulpverlening en Ethiek. Dit is een samenwerkingsverband tussen Caritas WestVlaanderen vzw, Postuniversitair Centrum Kulak, Katho, dept. HIBV Roeselare, CCV in het Bisdom Brugge en Caritas Oost-Vlaanderen.

Concert Te gek!? Vijfde Te Gek!? ABConcert. Het 5de Te Gek!?-concert staat op de agenda op zondag 20 januari 2013 om 15u in de AB in Brussel. Ook nu weer met de meeste van die mooie namen present voor een exclusief concert. Al zeker met Isolde Lasoen, Marcel Vanthilt, Eefje de Visser, Pieter Embrechts, Amatorski, Marble Sounds, Senne Guns, Gorki, Bernard Dewulf, Kristien Hemmerechts, De Laatste Showband. Data: 20 januari 2013 om 15 uur Plaats: AB, Brussel Inschrijvingen/inlichtingen: Tickets te koop aan het onthaal van Sint-Annendael én via de AB (www.abconcerts.be). De cd kan u voor 10 euro verkrijgen door een bestelling te mailen naar hellinckxmarc@hotmail.com met vermelding van naam, aantal cd’s en postadres. De juiste kostprijs, verzendingskosten inbegrepen, wordt u nadien via mail bezorgd. De bestelling is definitief na overschrijving van het opgegeven bedrag op rekeningnummer BE42 143 0622208 54 van vzw Sint-Annendael Grauwzusters Diest. Meer info: www.tegek.be

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Film Waar ik bij me ben Begin 2011 kreeg psychiatrisch verzorgingstehuis Lorkenstraat de vraag van Ambrosia’s Tafel – een vzw die zich bezighoudt met artistieke en sociaalartistieke creatie – om een beeldproject uit te werken met onze bewoners. De vzw had voorheen in samenwerking met o.a. Buurtwerking en het naburige Museum Dr. Guislain gesmaakte projecten opgezet ten dienste van de stad Gent. Ook daarin waren beeldopnames het gekozen medium en bleef het resultaat ver weg van de meer gangbare (vaak op sensatie beluste) beeldgaring. Om ingang te vinden in het dagelijkse leven van onze bewoners werd geopteerd om de medewerkers van Ambrosia’s Tafel eerst zonder draaiende camera kennis te laten maken via de bestaande gemeenschappelijke momenten. Wanneer deze ontmoetingen spontaan resulteerden in een betekenisvol contact, werden – mits akkoord van de bewoner – ook beelden opgenomen. Met dit gefragmenteerde materiaal van een tiental bewoners kwam in een regie van Ellen Vermeulen gaandeweg de film “Waar ik bij me ben” tot leven. De titel verwijst naar het gedicht zoals afgedrukt op het asfalt van een steegje dat deel uitmaakt van ons gebouwencomplex en onze woonvoorziening toegang verschaft tot de lokale Gentse Bloemekenswijk. Deze “installatie” is een werk van de kunstenaar Jozef Legrand, die daarvoor bij de oprichting van de voorziening in 2003 werd aangetrokken. De film getuigt van de existentiële eenzaamheid waarmee mensen met een langdurige psychiatrische zorgnood worden geconfronteerd. Een eenzaamheid die volgens getuigenissen in de film wel kan opgevangen – “alleen zijn met een ander” – maar niet weggewerkt worden door een voorziening als de onze.

psychiatrie & verpleging | 2012-06

De film toont op indringende wijze hoe mensen met langdurige psychiatrische problemen worstelen met het eenzame leven en hun plaats zoeken in een veeleisende maatschappij. De basisbehoeften van bescherming, veiligheid en sociale verbondenheid worden door de verhalen van de bewoners op gevoelige wijze geïllustreerd. In tijden van vermaatschappelijking van zorg roept dit vast de vraag op of deze zorgvorm blijvend is of niet. Cruciaal voor onze bewoners is vaak of zij, vaardig genoeg of niet, toch mogen blijven in het laatste “beetje” asiel dat nog geborgenheid en veiligheid biedt? Er spelen meerdere universele thema’s mee doorheen de film en in de belevingswereld van de bewoners: liefde, vriendschap, (h)erkenning, tijd, muziek. Het verbaast hoe dicht bij deze thema’s liggen voor de “gezonde” kijker. Met de eindmontage is een project in PVT Lorkenstraat afgerond. In onderling overleg tussen de makers, PVT Lorkenstraat en zijn directie zal “Waar ik bij me ben” zich ook een weg zoeken buiten de Lorkenstraat. De film werd alvast vertoond op het Gentse sociaalartistieke festival ‘ENTER’. Ellen Vermeulen is regisseur bij Ambrosia’s Tafel. Yves Vansteenkiste is therapeutisch coördinator in PVT Lorkenstraat van P.C. Dr. Guislain in Gent. Wouter Demarest is afdelingshoofd PVT Lorkenstraat van P.C. Dr. Guislain in Gent. Een smaakmakertje van 4 minuten kan u vinden op de site van Ambrosia’s Tafel: http://www.ambrosiastafel.be/index.php?id=45 Of op youtube: http://www.youtube.com/watch?v=KD2ixzOj7AA

319


uitgelezen Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Recent verschenen

swaab d.

Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot Alzheimer 2012 | Contact Amsterdam/Antwerpen | 480 p.

Het verhaal van je leven is het verhaal van je brein. Dat begint in de baarmoeder, waar de hersenen gevormd worden op een manier die bepalend is voor de rest van je leven. Dick Swaab volgt in “Wij zijn ons brein” de mens vanaf de conceptie tot en met de dood. 320 callebert a. (e.a.)

Euthanasie bij ondraaglijk psychisch lijden. Een onaf verhaal 2012 | Acco Leuven/Den Haag | 139 p.

holliday willey l.

Handboek voor Aspergervrouwen. Over het maken van verstandige keuzes

Sinds de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Nederland, 2001) en de Wet op euthanasie (België, 2002) kan wie ondraaglijk fysisch of psychisch lijdt, kiezen voor een humane dood geïnitieerd door een arts. van der meer m.

2012 | Nieuwezijds Amsterdam | 198 p.

PAAZ. Psychiatrische roman

Meisjes en vrouwen met Asperger-syndroom verdoezelen en compenseren hun anders-zijn op allerlei manieren. Deze worsteling met hun identiteit maakt hen kwetsbaar. Holliday Willey beschrijft de specifieke valkuilen die Asperger-vrouwen kunnen tegenkomen.

Als Emma van de ene op de andere dag opgenomen wordt op de paaz, weet ze één ding zeker: hier is een fout gemaakt. Ze heeft namelijk een leuke baan, een geweldige vriend en een goed leven, dus dat ze dood wil kan dan toch geen probleem zijn?

2012 | The House of Books Vianen | 351 p.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


van hintum m.

kuijer a.

Doe eens normaal. Over de zin en onzin van psychiatrische diagnoses

Psychosen bij adolescenten. Kinderpsychologie in praktijk

2012 | Bert Bakker Amsterdam | 288 p.

In principe kan iedereen een psychose krijgen. Psychosen openbaren zich meestal tussen de 16 en 30 jaar. Het beeld psychose spreekt velen tot de verbeelding; helaas bestaan er ook veel misverstanden over.

Ben je een beetje down, of echt depressief? Is je kind lekker levendig, of heeft het adhd? En wanneer wordt verdriet een ziekte die behandeld moet worden? Tegenwoordig lijken we psychisch veel vaker iets te mankeren dan vroeger. leader d.

Wat is waanzin? 2012 | De Bezige Bij Antwerpen | 415 p.

In de geschreven media, op tv, in soaps of films wordt waanzin altijd uitgebeeld als iets extreems: gewelddadige uitbarstingen, toevallen of hallucinaties. Maar als waanzin nu eens helemaal niet is wat wij denken dat het is?

psychiatrie & verpleging | 2012-06

2012 | Lannoo Campus Leuven | 140 p.

de wachter d.

Borderline Times. Het einde van de normaliteit 2012 | Lannoo Campus Leuven | 294 p.

We leven in borderlinetijden. In de psychiatrie is borderline vandaag met voorsprong de vaakst gestelde diagnose. Bovendien is de lijn tussen patiĂŤnten en niet-patiĂŤnten flinterdun. Zijn wij collectief op weg naar ziekte en ongenoegen?

321


uitgelezen

Recensie

In goede handen, geneeskunde en ethiek binnen de kerk vandaag. paul schotsmans

322

Sinds 1984 is Paul Schotsmans, priester, professor in de medische ethiek aan de K.U. Leuven en dus een eminentie op het vlak van de bio-ethiek. In het boekje dat voorligt, doet de schrijver een poging om de visie van de Kerk op een aantal medischethische vlakken te toetsen aan de wijze waarop vandaag aan de K.U. Leuven vanuit een christelijke visie op mens en wereld aan ethiek wordt gedaan. In zijn inleiding geeft hij onmiddellijk aan dat er een probleem is ontstaan tussen de strakke visie van de kerk en deze praktijk. Hij omschrijft de visie van de kerk als wereldvreemd, die de vele christelijk geïnspireerde hulpverleners in de kou laat staan en sommigen opzadelt met zware schuldgevoelens en anderen aanzet om zich van de kerk af te keren. Het nieuwe van dit boekje is de confrontatie tussen de visie van de kerk – die in alle duidelijkheid en zeer overzichtelijk wordt weergegeven aan de hand van uittreksels van kerkelijke documenten, het gewaardeerde werk van Kardinaal Eyck over de katholieke medische ethiek en voorbeelden uit de dagelijkse praktijk – en de commentaren van de ethicus Paul Schotsmans. Nochtans is het fundament van zowel de kerkelijke leer als de vigerende ethische bekommernis dezelfde: het gaat om de zorg, goede zorg voor de kwetsbare medemens. Maar reeds in het fundament wordt door Schotsmans aangegeven dat hij een adept is van het Leuvense personalisme en dus de normen als relatief ziet en ondergeschikt aan concrete gedragingen en keuzen die met de bevordering van de menselijke persoon te maken hebben en waarbij men streeft naar een zo hoog mogelijke menswaardigheid (term van Paul Ricoeur). Over vier terreinen bestaat grote eensgezindheid: de orgaandonatie en -transplantatie; de toegang tot de zorg en prioriteiten in de gezondheidszorg; de zorg ten leven, maar zonder in de therapeutische verbetenheid te verzeilen en de palliatieve zorg en palliatieve sedatie. Maar over de volgende terreinen bestaan grote divergenties: de in-vitrofertilisatie, het debat over het statuut van de menselijke embryo, de pre-­implantatie genetische diagnostiek, het stamcelonderzoek en -therapie, de prenatale diagnose en de zwangerschapsafbreking, de al dan niet ethische aanvaardbaarheid van euthanasie, de houding tegenover patiënten in persisterende

psychiatrie & verpleging | 2012-06


vegetatieve toestand, de orgaanwegneIn zijn ethisch denken ming na euthanasie en de houding tegenover dementerende patiënten. neemt Schotsmans afstand In zijn ethisch denken neemt Schotsvan het zogenaamde mans afstand van het zogenaamde handelingsdeontologisch model handelingsdeontologisch model waarwaarbij een oordeel wordt geveld bij een oordeel wordt geveld over de handeling als dusdanig. Handelingen, over de handeling als dusdanig. aldus Schotsmans, dienen steeds in een context te worden geplaatst en drukken tegelijk waarden en onwaarden uit, en dienen daarom afgewogen te worden, waarbij we ons moeten afvragen welke de motivatie is waarom deze handeling wordt gesteld en welke de omstandigheden zijn. De ethische status van een handeling staat dus nooit op zich, maar moet steeds in zijn context worden gezien en daarop worden beoordeeld. Alleen verkrachting, misbruik van kinderen en foltering zouden daarop een uitzondering vormen en worden steeds als een onwaarde op zich gezien en dus steeds ethisch te verwerpen. Toegepast in het ethisch denken of de vraag om euthanasie steeds af te keuren is, komt de auteur tot een genuanceerd antwoord en laat hij de deur open voor uitzonderingsgevallen. Zeer goed geeft hij aan hoe men vandaag gevangen zit in de trend van de toenemende individualisering en privatisering waarbij het absoluut zelfbeschikkingsrecht het wint op de absolute beschermwaardigheid van het leven, van ieder leven. Hij houdt dan ook een terecht pleidooi om alle energie te steken in de zorgende nabijheid en de palliatieve omkadering om zo de mogelijke euthanasievraag uit te zuiveren en de toepassing ervan tot een volstrekt minimum te herleiden. Maar door euthanasie niet te plaatsen bij de handelingen die steeds af te keuren zijn omdat ze de absolute beschermwaardigheid van het leven niet respecteren, komt Schotsmans tot een besluit dat tegen het absolute verbod op euthanasie ingaat. “In het licht van de rooms-katholieke leer lijkt dit grensoverschrijdend: men spreekt dan vooral van medewerking aan het kwaad. Voor de artsen die euthanasie uitvoeren, spreekt men zelfs van een ‘ongeoorloofde’ handeling. En toch vind ik dat ook christenen en christelijke verzorgingsinstellingen die begeleiding moeten durven te voorzien. Het is enerzijds een respect voor de gewetenskeuze van onze medemensen, het is anderzijds soms ook de enige menselijke uitweg, of wat men klassiek noemt: de weg van het minste kwaad. Of zoals Paul Ricoeur het zou noemen: “het realiseren van het meest menselijke mogelijke”.

psychiatrie & verpleging | 2012-06

323


uitgelezen Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Recensie

324

Nog scherper gaat hij in op de euthanasievraag bij dementerende bejaarden. Daar doet de schrijver de oefening met het afwegen van de waarden: de waarde van het leven als dusdanig waarbij de mens gezien wordt als beeld van God; het streven van kwaliteit van het leven; het respect voor de autonomie van de patiënt en tenslotte de kostbare waarde van het zorgen voor de medemens. Schotsmans stelt dat hij in 2006 met Zorgnet Vlaanderen en de Commissie voor Medische Ethiek van de K.U. Leuven een formeel afwijzend standpunt heeft ingenomen om op basis van een voorafgaande wilsverklaring euthanasie toe te passen bij een persoon met dementie. Maar vandaag stelt hij uitdrukkelijk dat hij bereid is dat standpunt te herzien en te zoeken naar procedures om ook hier euthanasie als mogelijkheid voorop te stellen. “Ik zou zelfs durven te stellen dat dit ook een vorm van zorg kan zijn voor hun levenskwaliteit.” Die evolutie in het denken heeft er inderdaad toe geleid dat dezelfde Commissie voor Medische Ethiek een scenario heeft ontwikkeld waarbij toch eventueel de mogelijkheid wordt geboden van levensbeëindiging bij dementie. In een laatste hoofdstuk geeft de auteur een algemene beschouwing over hoe het ethisch denken geen statisch gegeven kan zijn, maar in een groeimodel moet zijn gevat. Volgens hem blijft de Kerk een natuurwettisch denken hanteren, waarbij wordt uitgegaan dat de mens als rationeel wezen bekwaam is om uit de scheppingsorde Gods wil af te leiden. Daarbij voorziet de Kerk een bijzondere rol voor het kerkelijk Magisterium, met het gevaar, aldus de auteur, tot een verabsolutering van die interpretaties te komen. Zo worden bepaalde handelingen als intrinsiek slecht beoordeeld, zoals abortus, euthanasie enz. Daar tegenover staat het meer personalistisch denken dat zich richt naar de dynamische en pedagogisch onderbouwde bevordering van de menselijke persoon in al zijn dimensies en relaties, waarbij meer belang en waarde wordt gehecht aan de gewetensverantwoordelijkheid. Daarbij wordt verwezen naar prof. Louis Janssens, die inzichten uit het existentialisme en de sociale wetenschappen integreerde tot een volwaardig ethisch denksysteem. De term die dan ook bij uitstek geldt, is een “creatieve gewetensverantwoordelijkheid vanuit een katholieke waardementaliteit”. Om het nog eens samen te vatten: de kerkelijke leer is gebaseerd op het handelingsdeontologisch model, waarbij de zedelijke waarde van een handeling niet afhangt van haar gevolgen, maar van de innerlijke kwaliteiten van de daad zelf. Zo is en blijft het beëindigen van het leven van een medemens, ook op zijn verzoek, een onaanvaardbare handeling. Daar tegenover staat de groei-ethiek waarbij de klemtoon komt te liggen op de groeimogelijkheden van de mens en waarbij een daad finaal wordt beoordeeld naar het uiteindelijke doel dat wordt beoogd. Met het boek wordt het zeer duidelijk waar de verschillen liggen en zullen blijven liggen tussen het magisterium van de katholieke kerk en instanties die aanleunen bij de

psychiatrie & verpleging | 2012-06


kerk maar zich niet herkennen in handelingsdeontologisch model dat de kerk hanteert in haar ethisch denken. Daarom is het een waardevol boek zonder de visie van de auteur overal te kunnen volgen. Br. RenĂŠ Stockman is de generale overste van de congregatie Broeders van Liefde.

325

schotsmans, p.

In goede handen; geneeskunde en ethiek binnen de kerk vandaag. 2012 | Lannoo, Tielt | p. 145

psychiatrie & verpleging | 2012-06


uitgelezen

Recensie

HOZ met HEE! Herstelprocessen ondersteunen. Herstelgericht werken, dat is waar het om draait tegenwoordig. Herstelgericht werken is één van de pijlers in de hedendaagse visie rond psychiatrie in het algemeen en langdurige zorg in het bijzonder. Lees er de projectvoorstellen en visiedocumenten voor artikel 107 maar op na. Onze dagelijkse werking zal meer en meer doordrongen worden vanuit een herstelgerichte visie. Maar, is dat niet iets wat we al jaren doen, hoor ik sommigen al zeggen. We proberen toch allemaal het herstelproces van onze patiënten te ondersteunen. Er is niemand die daar tegen is (neem ik aan). Herstel ondersteunen is natuurlijk meer dan alleen maar een slogan. En het is de hoogste tijd om ons met zijn allen te gaan verdiepen in deze visie. 326

Enkele recente publicaties kunnen daarvoor een uitstekende hulp betekenen. Samen met u wil ik er hier een drietal overlopen, niet toevallig allemaal van het Trimbos-instituut in Utrecht. Het gaat over een dvd van het HEE-project, een reader over herstelondersteunende zorg (onder redactie van Dröes en Witsenburg, 2012), en een boekje over de implementatie ervan (Hendriksen-Favier, Nijnens en van Rooijen, 2012). HEE! staat voor Herstel, Empowerment en Ervaringsdeskundigheid. Het HEE-team heeft zich onder impuls van Wilma Boevink met de jaren uitgebreid tot een netwerk van ervaringsdeskundigen die overal in Nederland (en ook daarbuiten) actief zijn. Wilma Boevink is als senior onderzoeker verbonden aan het Trimbos-instituut en al jaren het boegbeeld van de herstelbeweging in Nederland, wat geresulteerd heeft in een stroom van publicaties. Zijzelf, en ook andere HEE-medewerkers zijn al herhaaldelijk in Vlaanderen uitgenodigd, niet alleen om te spreken op studiedagen en congressen, maar ook om herstelgroepen op te zetten en te begeleiden. En nu is er dus een dvd met als titel ‘Gekkenwerk. HEE! in de psychiatrie’, een reportage van 35 minuten. De tekst op de dvd-hoes, die ik hier gedeeltelijk overneem, biedt een mooie introductie. Mensen met ernstig en aanhoudend psychisch lijden worden opgeslokt door de wereld van de psychiatrie. ‘En daar word je niet beter’ zegt één van de geïnterviewde ervaringsdeskundigen in de film. De eenzijdige benadering als zouden patiënten hun stoornis ZIJN, is aanleiding geweest voor de oprichting van het HEE-team. Zo’n vijftig HEE-ers werken (inter)nationaal aan de verbetering van de psychiatrische zorg. Dat lukt steeds beter: de vraag naar ervaringsdeskundigheid neemt toe. ‘Gekkenwerk’ is er voor iedereen. De film, waarin HEE-ers hun persoonlijke verhalen vertellen en twee prominente psychiaters hun visie uiteenzetten, biedt psychiatrische patiënten hoop en herkenning.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Hoop en herkenning zijn belangrijke elementen in een herstelproces, net als erkenning natuurlijk, en die vind je terug in de film. Ikzelf was aanwezig op de première in het Trimbos-instituut, het zaaltje zat afgeladen vol. De belangstelling was groot, en na het samen bekijken van de film was de sfeer bijna triomfantelijk. Er hing een grote verbondenheid in de zaal, die zich natuurlijk voortzette tijdens de receptie achteraf. Dit was een publiek van gelijkgestemden, mensen ook die hun medewerking hebben verleend aan de film, en het enthousiasme werkte aanstekelijk. Ik was ook aanwezig toen de film voor het eerst in Vlaanderen werd gepresenteerd, voor een gemengd publiek van zowel hulpverleners als patiënten. Daar was de ontvangst minder enthousiast, en waren er meer bedenkingen te horen, ook van de aanwezige patiënten. Wat mij betreft niet helemaal terecht. Inmiddels heb ik de film al een aantal keer opnieuw bekeken en telkens weer word ik gegrepen door de intensiteit van de boodschap. De makers hebben de getuigenissen van vijf ervaringsdeskundigen van het HEE-team door elkaar verweven, met name Wilma Boevink, Madeleine Prinsen, Martijn Kole, John Jongejan en Lenneke Elfers. Het zijn mensen die ook elk afzonderlijk hun verhaal op indrukwekkende wijze kunnen overbrengen (enkele van hen waren reeds te gast in Vlaanderen), en in de film kijken ze je indringend aan. Welnu, hun verhalen op die manier samengebald, in close-up gefilmd, en met het helse tempo van de mix, doet de boodschap nog krachtiger klinken. De kracht zit ook in het samenbrengen van die uiteenlopende karakters die elkaar perfect aanvullen, ieder met zijn eigen ervaringen en gevoeligheden, zijn eigen manier van vertellen ook. Het geheel is dus méér dan de som der delen (vijf getuigenissen voor de prijs van één). We zitten met de psychiatrie natuurlijk al lang niet meer in de jaren zeventig, maar toch lopen er nog een aantal dingen fout, meer alleszins dan we willen toegeven, en misschien zijn we er ons niet eens ten volle van bewust. Op momenten dat mensen in de war zijn en stemmen horen, komen ze terecht op een opnameafdeling, te midden van het tumult en vreemde gedrag van hun medepatiënten. Er wordt te weinig naar hen geluisterd, en te vaak tonen begeleiders een afstandelijke houding en zitten ze achter hun computers. “Als ze gewoon naast me hadden gezeten, ik had me nooit zo alleen gevoeld”, zegt één van hen met tranen in haar ogen. “Je komt in een wereld terecht die alles voor je gaat bepalen,” constateert de volgende, “mijn zelfbeeld brokkelde steeds verder af.” “Mensen hebben iets heel anders nodig dan wat daar geboden wordt.” De boodschap die het HEE-team brengt, is enerzijds een luide roep voor een betere (lees een meer menswaardige) hulpverlening waar meer geluisterd wordt naar het verhaal van patiënten, maar tegelijkertijd ook een positief verhaal van hoop en herstel (“er is nog hoop!”). En inderdaad, bij momenten klinkt de kritiek op onze psychiatrische hulpverlening nogal scherp, en wordt de boodschap bijna een aanklacht (bij zoverre dat enkele Vlaamse patiënten in de zaal getuigen dat zij wél tevreden zijn over hun begeleiders). Toch stellen we ons als hulpverlener maar beter open voor dergelijke getuigenissen, zonder lange tenen en zonder gekwetst te worden door de scherpte van sommige kritiek (die dan voorbijgaat aan de inzet en goede bedoelingen die we toch

psychiatrie & verpleging | 2012-06

327


uitgelezen

Recensie

328

ook wel hebben). Door goed te luisteren naar de signalen van deze (en andere) ervaringsdeskundigen kunnen we immers onze aanpak verbeteren en bijsturen waar nodig. Het besluit dat Jim Van Os (inderdaad een prominente psychiater) formuleert in de film is dan ook heel ferm: “HEE is noodzakelijk, en voor een hele lange tijd!”. HEE brengt tegelijk ook een positieve boodschap. Na hun emotionerende getuigenissen zie je in de film diezelfde mensen aan het werk in cursussen die ze geven aan hulpverleners met als thema hoe zij herstelondersteunende zorg kunnen vormgeven. Je hoort en ziet hoe die mensen als HEE-werker hun zelfrespect hebben teruggevonden en hun eigen herstel hebben verwezenlijkt. Dat is bijzonder hoopgevend, en hun getuigenis is dan ook telkens een inspiratiebron voor medepatiënten maar ook voor hulpverleners. Daarom alleen al is deze dvd een absolute aanrader! Jos Dröes, die andere psychiater die in de film figureert, heeft samen met Cees Witsenburg een boekje samengesteld over herstelondersteunende zorg (HOZ). Droës is in Nederland bekend als grondlegger van de Individuele Rehabilitatie Benadering (IRB), die zijn inspiratie haalt bij William Anthony en zijn medewerkers (Boston, USA). Rehabilitatie evolueert steeds meer in de richting van een herstelgerichte aanpak (‘recovery oriented’), waarbij cliënten zelf mee het proces sturen en mee het behandelaanbod bepalen. Zijn contacten met Boevink bij het begin van HEE zijn daar niet vreemd aan, zo leert ons de dvd. Dit boekje over HOZ is een echte aanrader. Nochtans bevat het enkel een verzameling van reeds eerder gepubliceerde teksten, en biedt het als dusdanig weinig nieuws. Bovendien zit er nogal wat overlap en herhaling in de afzonderlijke bijdragen. Het surplus zit hem echter in het gemak. Je vindt alle relevante literatuur uit Nederland verzameld in één boekje, wat mij betreft een must have. Vele van de auteurs zijn overigens zelf ervaringsdeskundigen, en op die manier krijg je een mooie kruisbestuiving met deskundigen uit de psychiatrische zorgverlening. Herstel wordt gedefinieerd als het vinden van een zinvol en bevredigend bestaan met of zonder psychiatrische aandoening. Herstel is niet hetzelfde als genezing, dat wordt heel vaak beklemtoond. Ook als niet alle symptomen van het ziektebeeld verdwijnen, dan nog is herstel mogelijk op andere belangrijke domeinen. Herstel is echter een uniek en persoonlijk proces, dat volledig bij de cliënt zelf ligt. HOZ betekent niet dat wij als hulpverlener eventjes de regie van het herstelproces gaan overnemen, wel integendeel. Het tabelletje met de kenmerken van hulpverleners in HOZ komt in het boekje enkele malen terug. Een attitude van hoop en optimisme staat bovenaan dit lijstje. Jos Droës zelf zet (in hoofdstuk 6) een aantal attitudes die passen bij HOZ tegenover een behandelvisie vanuit ziektemodel, en wijst op een aantal fouten die ook vanuit een rehabilitatievisie wel eens gemaakt worden. Wat voor de ene persoon herstelbevorderend is, werkt voor de ander belemmerend. En wat herstelbevorderend werkt op het ene moment, was dat enkele maanden voordien nog helemaal niet. Inzicht in wat herstel nu precies inhoudt komt overigens niet al-

psychiatrie & verpleging | 2012-06


leen vanuit persoonlijke herstelverhalen De boodschap die het HEE-team (zoals Annemarie Kroet in hoofdstuk 1), maar ook vanuit interessant onderzoek brengt, is enerzijds een luide roep naar herstelprocessen (hoofdstuk 2). In voor een betere hulpverlening de volgende hoofdstukken probeert men waar meer geluisterd wordt naar een conceptuele basis te ontwikkelen voor herstel en herstelondersteunende zorg. het verhaal van patiënten, maar Men laat zich hierbij inspireren door de tegelijk ook een positief verhaal Engelstalige literatuur en ook een studievan hoop en herstel. reis naar Nieuw-Zeeland. Daar is blijkbaar ook een sterke herstelbeweging ontstaan, zonder enige verwijzing nochtans naar de rehabilitatievisie die daar nooit van de grond is gekomen. Toch breken Annette Plooy en Jos Dröes (in hoofdstuk 10) een lans om rehabilitatie een centrale plaats te blijven geven in HOZ, precies om patiënten te ondersteunen in het bereiken van herstel op het vlak van rolfunctioneren en maatschappelijke integratie, wat voor velen van hen toch een bijzonder moeilijk proces is. Ook hulpverleners zijn overigens mee verantwoordelijk voor het hardnekkige stigma dat nog steeds bestaat omtrent psychiatrie en psychiatrische patiënten, zo betogen Cees Slooff en Guus van Alphen (in hoofdstuk 4). Wij vertonen nog te vaak dezelfde vooroordelen als de rest van de bevolking, en de ziekenhuizen blijven nog te fel naar binnen gericht, waardoor de vermaatschappelijking afgeremd wordt. Er wordt dan ook (in meerdere hoofdstukken) voor gepleit om meer gebruik te maken van ervaringskennis in de GGZ, en ervaringsdeskundigen in te zetten in de zorg. Ervaringswerkers staan dicht bij de belevingswereld van cliënten, waardoor ze sneller aanvoelen wat er speelt, zo wordt er gesteld. Zij kunnen hun eigen ervaring benutten, maar moeten dit tegelijk ook kunnen overstijgen, en een collectieve ervaringskennis leren hanteren. Zij beschikken best ook over de nodige bijkomende vaardigheden om het als ervaringsdeskundige te maken, want het is toch een aparte positie binnen de teams. Soms vervullen zij de rol van bruggenbouwer, soms van bondgenoot, en de ene keer moeten zij een kritische stem laten horen of tolk spelen voor de cliënten, en de andere keer proberen ze de drempel naar hulpverlening te verlagen voor zorgmijdende cliënten. Ondertussen maken ook in Vlaanderen de eerste ervaringsdeskundigen al deel uit van de mobiele teams die momenteel gevormd worden in het kader van artikel 107. Over hun statuut bestaat weliswaar nog absoluut geen duidelijkheid, maar dit laten we hier voorlopig nog terzijde. Belangrijk is allereerst om een ‘goede’ ervaringdeskundige in je team te hebben (net zoals je graag ‘goede’ verpleegkundigen en een ‘goede’ psycholoog hebt). Maar, een goede ervaringsdeskundige, wat is dat? … En waar vind je die? Dit is allemaal nog verre van duidelijk. De know how die men inmiddels in Nederland daaromtrent heeft opgedaan is uiteraard heel leerrijk, en de neerslag daarvan vindt

psychiatrie & verpleging | 2012-06

329


uitgelezen Speciaal nummer Reintegration Award 2012

Recensie

330

men ook terug in enkele hoofdstukken. Vaak is het nog worstelen met onduidelijke verwachtingen, en is het zoeken hoe men zich in het team van hulpverleners kan integreren en daar een bevredigende positie kan verwerven. Een goede coaching, zowel van de teams als de ervaringswerkers, kan daarbij nuttig zijn. Naast ervaringwerkers inschakelen kunnen hulpverleners uiteraard ook zelf heel wat doen in het kader van HOZ. Zo wordt er in het boekje specifiek ingegaan op methodieken die binnen HOZ kunnen gehanteerd worden, zoals SDM (Shared Decision Making) en IMR (Illness Management and Recovery). Er is ook aandacht voor de Maastrichtse benadering ten opzichte van stemmenhoorders, en bovendien wordt ervoor gepleit om een herstelondersteunende behandeling te laten aanvatten al vanaf de eerste fasen van schizofrenie. In zijn epiloog tenslotte constateert Jos Dröes dat onze kennis van herstelondersteuning nog moet toenemen. In navolging van de socioloog Max Weber heeft hij het dan enerzijds over doelrationaliteit (ook een herstelproces moet ergens toe leiden), maar daarnaast hebben ook waarden en beleving hun eigen rationaliteit. Het gaat dan over subjectieve processen zoals betekenis geven aan de eigen ervaringen, en waarden zoals empowerment en hoop. En daar ziet hij een centrale rol weggelegd voor ervaringsdeskundigen. Hoe kan je deze herstelvisie implementeren in je werking? Daarover gaat een tweede boekje, niet toevallig ook geschreven vanuit het Utrechtse Trimbos-instituut. Dat boekje moet vooral directies, stafmedewerkers en projectleiders inspireren. Eerst wordt natuurlijk op een overzichtelijke wijze nogmaals de theoretische basis van HOZ geschetst, met ondermeer een overzichtje van herstelbevorderende en herstelbelemmerende factoren, en geïllustreerd met het ervaringsverhaal van Lenneke Elfers. Daarna verschuift de focus naar hoe het proces van implementatie kan en moet verlopen. Vooreerst moeten cliënten, begeleiders, behandelaars en managers gezamenlijk een gemeenschappelijke herstelvisie ontwikkelen, die doorwerkt en gedragen wordt in alle lagen van de organisatie. Dat hele proces staat gelijk met een ware cultuuromslag. Zeker in de beginfase heb je wel enkele voortrekkers nodig, maar de steun van de directie (die bovendien de nodige budgetten vrijmaakt!) is ook een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast wordt ook een goede samenwerking met de cliëntenraad als randvoorwaarde genoemd, en cliënten moeten de ruimte krijgen om activiteiten te ontwikkelen. Geduld en daadkracht zijn nodig, maar ook een plan van aanpak, en betrokkenheid op alle niveaus. De auteurs zetten uiteen wat zij belangrijk achten, zowel in de beginfase van de implementatie (het eerste jaar) als in de vervolgfase. Bovendien belichten zij achtereenvolgens de trajecten voor cliënten, voor medewerkers, en op organisatieniveau. Het begintraject voor cliënten omvat (uiteraard) voorlichting door ervaringsdeskundigen en het opzetten van herstelwerkgroepen, en in een latere fase komt daar ondermeer ook het leren werken met herstelverhalen bij. Voor medewerkers omvat het begintraject ook voorlichting en discussiebijeenkomsten, en in een latere fase een basiscursus HEE, aandacht voor stigmabestrijding en herstelondersteunende begeleidingsplannen. Di-

psychiatrie & verpleging | 2012-06


rectie en stafmedewerkers (toch wel de doelgroep van dit boekje) moeten echter vooral het hoofdstuk doornemen over het begintraject op organisatieniveau. Uiteraard is het belangrijk om voldoende draagvlak te creëren voor HOZ, een projectteam te vormen met een goede projectleider, en een projectplan uit te werken (gekende methodieken zoals SWOT-analyse, SMART-doelen en PDSA kunnen hierbij nuttig zijn). Bovendien pleit men er echter voor om van bij aanvang ervaringsdeskundigen in te zetten, al erkent men tegelijk ook wel dat het voor cliënten vaak jaren vergt voordat ze zover zijn. Een interessant drieluik dus, maar dat had u al begrepen. Emiel Nelissen is klinisch psycholoog in P.C. Broeders Alexianen in Boechout

Gekkenwerk – HEE! In de psychiatrie. 2012 | dvd (speelduur 35 minuten) Te verkrijgen via www.hee-team.nl

jos dröes & cees witsenburg (redactie)

Herstelondersteunende zorg. Behandeling, rehabilitatie en ervaringsdeskundigheid als hulp bij herstel van psychische aandoeningen. 2012 | Amsterdam: Uitgeverij SWP | 256 p

annemieke hendriksen-favier, karla nijnens & sonja van rooijen

Handreiking voor de implementatie van herstelondersteunende zorg in de ggz. 2012 | Utrecht: Trimbos-instituut | 168 p

psychiatrie & verpleging | 2012-06

331


Speciaal nummer Reintegration Award 2012

332

Jardin de Fair:

een openluchttentoonstelling met drievoudig doel

T

uinen zijn van alle tijden, van alle plaatsen en van alle afmetingen. Zo is er de tuin van eden, maar ook het koerken, het volkstuintje en de tuin met rotsprieeltje, minivijver en imitatiereiger. Niet te vergeten ook zijn die tuinen waarin we, ooit als kind, kabouters vermoedden of waar ’s nachts, bij lachende maan, zowel liefelijke wezens als ondeugende monstertjes tot leven kwamen. Waar dan ook, tuinen hebben met elkaar gemeen dat ze iets mythisch uitstralen, iets “heimlich”. Ze dragen in zich vele geheimen en sporen die verwijzen naar de bewoner, de dagelijkse bezoeker of de toevallige passant. Ook het P.C. Dr. Guislain heeft een tuin. Hij drapeert zich als een warme deken omheen de vele gebouwen waarbinnen mensen intens werken aan het herstel van een of andere psychische kwetsuur. Die tuin is in wezen privé en toch weer niet. Om de 2 jaar richt men hem in met sculpturen van kunstenaars, die zowel binnen als buiten

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Kunst in de kijker

de tuin wonen. We noemen de tuin dan ‘Jardin de Fair’. Een tuin met een zweem (fair) van Fairplay en Fancyfair. Een tuin als publieke ontmoetingsplaats tussen kliniek en maatschappij, ratio en gevoel, realiteit en droomwereld. Die Jardin de Fair heeft een drieledig doel. Vooreerst is er het bevorderen van sociale contacten. Een tentoonstelling brengt immers mensen samen. Het creëert toegangswegen en haltes tot elkaars denken en voelen en vooral, het maakt geen onderscheid tussen mensen op basis van al dan niet ziek zijn. Een tweede doel is het bevorderen van therapeutische processen. Jardin de Fair als een activerend gebeuren (faire) dat vanuit de beleving en de aandacht voor het ‘preverbale’ nauw aansluit bij het therapieaanbod van de hedendaagse psychiatrie. In Jardin de Fair komt de mens als schepper, als kunstenaar en als beeldvormer centraal te staan. Het derde doel richt zich naar het meer en beter bepreekbaar maken van geestelijke gezondheid, inclusief de promotie van positieve beeldvorming. Mensen die om één of andere reden psychisch ziek worden, houden niet op mens te zijn. Ze blijven mensen met tal van positieve mogelijkheden en talenten. Het is dan ook verheugend hoe net omwille van die laatste doelstelling Jardin de Fair dit jaar een enthousiaste partner vond in de gezondheidsdienst van de stad Gent. Een stad die in haar beleidsvisie duidelijk te kennen geeft dat ze haar inwoners wil stimuleren om over hun psychische problemen te praten, effent ongetwijfeld paden naar vermaatschappelijking en dat laatste is alleen maar toe te juichen. De 3e editie van Jardin de Fair, met als werktitel ‘ogen-blikken’ was, in tegenstelling tot de vorige, een herfstgebeuren in de pure zin van het woord. “Jardin d’ automne”. Een tuin met dwarrelende herfstblaadjes, kleurende struiken, kalende bomen, zichzelf onthullende beelden, gedachten, mensen, kunstenaars. Wonderlijk alweer hoe zowel kunstenaars als patiënten, in volle overeenstemming met het seizoen, de tuin wisten om te toveren tot een plek die een maand lang uitnodigde tot vertragen, loslaten, afstand nemen, verstillen. Wonderlijk ook hoe net doorheen die verstilling de essentie telkens opnieuw ondervraagd en gekoesterd kon worden. Een wandeling doorheen de tentoonstelling was dan ook als een opeenvolging van ogenblikken die aan het oog voorbijglijden, zoals ook een trein pleegt te doen voor wie ‘wachtend’ op een perron achterblijft. Een opeenvolging van momenten die samen in beeld brengen hoe ieder van ons worstelt ‘met’ maar tevens antwoord geeft ‘aan’ het leven. Het leven is nu eenmaal voor velen een verhaal van tranen, van weemoed, van bang om zich heen kijken, van speelse zotheid, van stoerdoenerij, van kijken en bekeken worden, maar ook van intense vreugde en vooral van inkeer en tot rust komen.

Guido De Geyter is afdelingshoofd psychosenzorg-crisis in het P.C. Dr. Guislain in Gent.

psychiatrie & verpleging | 2012-06

333


Mijn A-Pe-Zet Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Rien Rieu

334

Verslavingsprobleem/abuse

Persoonlijkheidsprobleem/borderline

De drang, de dwang, bijna je hele leven lang. Je weet het dus: geregeld weer je Antabus: Voor jou je god tegen het beven je gom tegen het “craven”. En na innerlijk gedelf word je weer baas over jezelf. Want je weigert van nu af aan met flair je zo aanbeden ‘jus’-piler.

Een pil voor je ‘zit stil’. Je lichaam dwars gesneden door je gruwelijk verleden. Controle over je impulsen kwijt, midden in je eigen ledigheid. Zo reddeloos verloren en van geen hulp meer willen horen. Maar tegen uitzichtloos te wezen krijg je Freud’s mirakel: dat je van praten kan genezen.

Neerslachtigheid/depressie

Geheugenprobleem/dementie

In de put, uitgeput, en als het kan, gans de dag nog ingedut. Je ziet het niet meer zitten, zeker niet meer lopen, gaan of staan. Het liefst wil je gaan liggen met niemand meer begaan. In de herfst, da’s in je hart gekerfd is mens en ziel het sterfst. En dan wordt het wachten tot de zon weer in de zomer staat voor je kaars weer branden gaat.

Een gat in geest of brein, waarvoor geen medicijn. Als je niet meer weet dat je vergeet en je vergeet nog wat je weet, dan vind je verdomd de weg niet meer in je vorig menselijk verkeer. Welaan, dan leg ik zacht m’n hand weer op je schouder als diep-bezorgde alter-ego-ouder.

psychiatrie & verpleging | 2012-06


Kunst in de kijker

Geestelijke verwarring/psychose Het bangst van angst. Geen remmen op je stemmen. Je kop vol van chaose, én de diagnose van psychose. Met achterdocht vlug uit de bocht: daar moet iets aangepraat met rust, structuur en regelmaat, en … speciaal voor jou je medicatietrouw. • Behandeling/therapie Het team helpt je weer te groeien, om openlijk te bloeien en – als het even kan – : zelfs als een kind opnieuw te stoeien. Tussen al die aangeboden -pie van -peut, -loog en -iater, voel ik me – als meest nabije prater – het echte bindjuweel als volgeling van Florence Nightingale. •

psychiatrie & verpleging | 2012-06

335



Jaarabonnement Voor België: € 25 te storten op het rekeningnummer BE60 4453 5536 0170 (Vormingscentrum Guislain – Jozef Guislainstraat 43 – 9000 Gent), met als vermelding “Pyschiatrie en Verpleging”. Voor Nederland: € 30 op het rekeningnummer BE60 4453 5536 0170 (Vormingscentrum Guislain – Jozef Guislainstraat 43 – 9000 Gent), met als vermelding “Psychiatrie en Verpleging”. De BIC-code is KREDBEBB.


psychiatrie & verpleging | 2012-06


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.