Brieuc-Yves Cadat of het geheim van een Breton uit de Atlas met een zwarte huid De wezen van de Sahara Alles is begonnen aan het begin van de eeuw in Ghardaïa, op de dag dat een officier van het Franse leger een tiener aan de zorgen van Zohra toevertrouwt. Zohra is een Arabische vrouw die tot het katholieke geloof bekeerd is. Zij draagt ook de Franse naam Henriette de la Croix. De tiener heet Kada, mijn grootvader. De naamloze officier ging terug naar zijn land, Frankrijk, en wilde Kada met zich meenemen de tiener die hij in Timimoun ontmoet had, beviel hem. Hij wilde hem laten leren. Maar ja, de wetten van de Republiek rijmden niet met de wens van de officier. Die verboden het inboorling-kind de toegang tot het moederland (la métropole: tegenover de koloniën het moederland). Aldus heeft de officier de toevallige ontmoeting met Zohra aangegrepen. Zij besluit hem bij zich te houden en hem te adopteren. De jaren gaan voorbij. Hij komt op de huwbare leeftijd. In 1906 keert hij in gezelschap van Henriette naar Timimoun terug om een vrouw te zoeken. Het mohammedaanse huwelijk wordt snel door de familie geregeld. Kada ben Abdellah zal trouwen met Fatima bent Ahmed ben Salem, mijn grootmoeder, net als hij voortgekomen uit verhuizingen vanuit de Sahel*. Kada en Fatima behoren, in tegenstelling tot de nomaden de Touaregs, tot die zeldzame, niet van woonplaats veranderende bevolking die samengetrokken leeft in de ksours, dorpjes op enkele kilometers van de oasen gelegen. Zij is samengesteld uit Berbers en uit Harratinen: met Berbers vermengde Zwarten, gevolg van vrijwillige verhuizingen, of Hartanis afstammelingen van slaven die vroeger de oasen zijn binnengebracht. Hun godsdienst beoefening, mohammedaans, is zeer vermengd met rituelen uit het animisme. In Timimoun zijn Kada en Fatima, zoals al de hunnen, analfabeet; hun taal vanaf de wieg is een Berbers dialect, het zénati. Later zullen zij ook de beginselen van het plaatselijke dialect van het Arabisch leren, noodzakelijk als voertaal in de contacten met de van de kust gekomen handelaren. Nog later, in El Goléa, maken zij zich de Franse taal eigen. Kada en Fatima zijn opgegroeid in de kleine ksours bij Timimoun. Deze oase van palmbossen heeft zich ontwikkeld aan de boorden van de doorgaande wegen der mohammedaanse slavenhandel en die van de handel door heel de Sahara, de zuidelijke Sabels, dat wil zeggen Niger, Tchad en Mali verbindend met de noordelijke zoals de kusten van Algerije en Tunesië. Daar, in dat prachtige gortdroge landschap bestaande uit zandduinen en uitgestrekt steenachtige hoogvlaktes, de hamadas, zijn Kada en Fatima geboren, vermoedelijk in 1885 en 1892. Hun geboortedata zullen jaren later door liet Franse bestuur vastgesteld worden en berekend met behulp van de plaatselijke herinnering aan slechtweerjaren in die tijd. Was het het jaar van de vallende sterren? Of liet jaar van de truffels? De herinnering van de familie faalt. Maar blijft de zekerheid dat zij ter wereld kwamen zo om en nabij de inname van In Salah in 1899, beslissend voor de verovering van de Sahara door de Franse kolonisten. Deze overwinning zal over hun bestaan beslissen. De koloniale overheid geeft hun de lagere
1
rechtspositie van inboorling. Een wet uit 1881, algemeen genaamd Code algérien de l'indigénat, regelt hun rechten en vooral hun plichten. Daarom staat het de adoptiefzoon en de schoondochter van Henriette in 1906 niet vrij zich zonder voorafgaande bestuurlijke toestemming te verplaatsen. Wanneer mijn grootouders Timimoun verlaten vormt de Algerijnse Sahara sinds vier jaren de bestuurlijke eenheid Territoires du Sud. Volgens hun doorlaatpas begeven Henriette, Kada en Fatima zich naar Ghardaïa. Zij komen er nooit aan. Zij houden halt bij de "deur tot de woestijn": El Goléa. Toentertijd scheidden zeven dagreizen op de rug van kamelen Timimoun en El Goléa, twee oasen gelegen aan de zuidelijke voet van de Atlas in de Sahara. In de bodem bevinden zich, nog overdachte, industriële rijkdommen die in de komende decennia de rust van de woestijn in rep en roer zullen brengen. Wanneer de karavaan in El Goléa aankomt, besluiten Henriette, Kada en Fatima er enige tijd te blijven. Het intieme trio dat de katholieke blanke Arabische vrouw en haar beide "harratine" metgezellen vormen, geeft goed weer hoezeer de Sahara een ontmoetings- en doorgangsoord is. In.-El. Goléa ook- ontmoet Henriette Layani, genoemd "Laagra", een joodse inboorling die een café-bar heeft. Een ontmoeting die het begin is van een vriendschap en saamhorigheid die tussen de families tot op heden voortduurt. Layani leent enkele flessen ab- sint en likeuren uit aan Henriette, zodat zij zoals in Ghardaïa een soort bar ten behoeve van de militairen kan openen. Echter, om de tijd dat zij haar kroegje opzet in El Goléa zijn er maar weinig klanten. Voor haar en de haren is het honger lijden. Zij weet niet hoe aan eten te komen voor haarzelf en Kada en Fatima. Gelukkig kan Vader Richard, de overste van de plaatselijke missiepost bestaande uit twee priesters en een broeder, toen hij er van op de hoogte gebracht was dat een katholiek in de ellende zat, de rol van de Voorzienigheid spelen. Hij neemt Kada in dienst die zich kan overgeven aan wat hij het beste kan: tuinieren. Daartoe opgewekt door Henriette, hun adoptief moeder, begeven Kada en Fatima zich op de weg van bekering tot het katholicisme. Kada leert ook Frans lezen en schrijven. Het is 14 mei 1910 en het is Pinksteren. Kada ben Abdellah heet voortaan Pierre en Fatima bent Ahmed ben Salem draagt de naam Marie. Zij zijn net gedoopt, met hun kinderen Lucie en Jean-Baptiste. Zij zijn de vier eerstgedoopten in de streek. De Kerk zal hen voortaan erkennen als de eerste Christenen van de Sahara. Aldus zijn de eerste stenen gelegd van de kleine zwarte katholieke gemeenschap in El Goléa. Met nog enkele dorpjes in Kabylie* is El Goléa de enige plaats in Algerije waar een katholieke gemeenschap van inboorlingen opkomt. Geen wonder dus dat tussen 1910 en 1916 de Kada's regelmatig de zeer omstreden "kluizenaar van de woestijn" ontmoeten: Charles-Eugène, burggraaf van Foucauld, Pater Foucauld genoemd. Wanneer hij in El Goléa is, logeert hij in de missie. Pierre knipt zijn haren, Marie en Henriette zorgen voor zijn kleding. Heel veel jaren later, aan liet einde van de jaren zeventig, wordt Marie, 87 jaren oud, gevraagd te getuigen in liet kader van een onderzoek inzake de zaligverklaring van Foucauld door het Vaticaan. Die Foucauld die een identiteit aan de zwarte christenen van El Goléa gaf en die in hun ogen de mooiste rechtvaardiging van hun bekering tot liet christelijk geloof was.
2
In 1914 vertrekken de gemobiliseerde missionarissen naar het front. Pierre Kada krijgt het beheer over kerk en tuin toevertrouwt. In 1923 kiest hij voor de Franse nationaliteit en bezit hij voortaan de rechten van de Franse burger. De ontwikkeling van de familienaam vertelt over het boeiende avontuur, zowel op religieus als juridisch vlak, van dit zwarte paar in een koloniaal tijdperk. Het bestuur wijzigt en franciseert zijn Arabische voornaam in een Franse achternaam. De moslim vadersnamen worden geschrapt en de Arabische voornaam Kada verandert in de Franse achternaam Cadat. Die zal de komende generaties voortaan als familienaam dienen. Ook als de mijne. De Cadats worden aldus in minder dan een generatie tot Fransen, zowel in religieuze als in juridische zin. Zij hebben evenwel de banden met hun moslim familie niet verbroken. De jaren verlopen vredig. Maar dan breekt de Wereldoorlog 1939-1945 uit. Oom Robert keert niet terug. Hij wordt begraven in El Goléa. Zijn graf is er nog, naast dat van Pater Foucauld. De onbekende soldaat, symbool van de overwinning op de nazi wreedheden, is ook een zwarte christen uit de Sahara. Pierre Cadat wordt in 1945 gepensioneerd, 60 jaren oud; _dat is dus in het jaar van de massamoorden in Sétif. De Cadats groeien op, ontwikkelen zich, trouwen, vergroten hun tuinen, vestigen zich in de oase en bouwen hun leven en hun gemeenschap op in de Sahara, in de tijd dat de Algerijnse nationalistische beweging zich ontwikkelt en al harder en sterker eerst veranderingen opeist, vervolgens zelfbeschikking, tenslotte onafhankelijkheid en het vertrek van de Fransen. Maar voor de Cadats is dat alles een verwarrend politiek gebeuren dat alleen het noorden aangaat. Want de Sahara, dat is een wereld apart in hun ogen. Mijn eerste bewuste herinneringen gaan terug naar de lichte en gloeiendhete jaren die wij doorbrachten in Hassi-El-Gara. Mijn ouders, mijn twee zussen, Anne-Gaëlle en MarieChristine, en ikzelf slapen vaak op het terras van het grote witte ouderlijk huis. Het nachtelijk schilderij van de hemel boven de Sahara doet mijn blik oneindig goed. Er komen rustige geluiden uit de nabij gelegen palmenhof. Ik vind het' heerlijk om mijn dorst te lessen met het frisse water uit de geiteleren waterzak. Een andere keer overweldigt de sirocco, die hete zuidoosten wind, alles, de gehele nacht. Wij blijven binnen, deuren en vensters dichtgestopt. De carbidlamp fluit en verspreidt een niet te definiëren geur. De volgende morgen spelen mijn zusjes en ik met de kleine zandhoopjes die gedurende de nacht door de storm gevormd zijn. 's Zondags gaan wij naar de mis. Ik bid vurig, ook al begrijp ik niets van het Latijn. Na het horen van liet Kyrie Eleison zeg ik altijd, vragend, tegen mijn moeder "zeg eens, waarom 'ils rient les hérissons'? ("waarom lachen de egels?"). 's Avonds komt de hele familie bij elkaar bij Opa. De volwassenen spreken Arabisch. Ik begrijp er niets van. Toch blijf ik zoet zitten luisteren naar de melodie van de taal. Mijn ouders W voeden mij in de Franse taal alleen op. Mijn vader richt zich nooit in het Arabisch tot mij. Het Arabisch is de taal van zijn werkomgeving, die van zijn ouders en broers en zussen. Mijn moeder heeft nooit Arabisch geleerd. Frans is de taal van hun gezin. Trouwens, Arabisch leren zou een eerste stap naar de Islam kunnen zijn, het geloof waar de ouders van mijn vader zich vanaf gewend hebben. Zodoende groei ik op in dit Algerijnse land zonder iets te leren kennen, of maar heel weinig, van de culturele grondvesten van het Arabisch en van de islam. 3
Mijn moeder ontdekt de Sahara in 1954 tijdens een reis naar Marokko. Zij komt uit Bretagne, afstammelinge van kleine adel, chouanne*, geducht en trots, die het land bewerkte met het zwaard aan zijn zijde. Denise sympathiseert met liet onafhankelijkheidsbelang van Algerije. In haar geest deelt zij het verlangen naar vrijheid van onderdrukte volkeren, zij, aanhangster van het Bretonse onafhankelijkheidsstreven. Zij heeft toch, heel jong nog, aan de vooravond van de tweede Wereldoorlog gestreden in de gelederen van de Bretonse Nationalistische Partij! In 1958 is zij nog altijd lid, in het verborgene. Zij is 34 jaar wanneer zij in Algerije aankomt. Zij is benoemd tot katholiek onderwijzeres in .het zuiden van de Sahara. Denise wil graag gaan zien hoe de volkeren het voor elkaar hebben gekregen om zich van het Franse kolonialisme te ontdoen. Daartoe heeft zij deze betrekking gekregen. En toen heeft zij de trein van Nantes naar Marseille genomen, de boot van Marseille naar Algiers, dan een treintje tot aan Djelfa, een bus tot aan Ghardaïa en tenslotte een vrachtwagen naar El Goléa, om haar betrekking bij de Witte Zusters te aanvaarden. Wanneer Denise in El Goléa aankomt is Joseph, mijn vader, 28 jaar. Hij is het twaalfde kind van een gezin dat er veertien telt. Hij is een jonge consulent voor de boerenstand die aan het hoofd staat van een proefboerenbedrijf van dertig hectaren in Hassi-el-Gara op enkele kilometers van El Goléa. Joseph is de specialist op het terrein van de Phoenix dactylifera, de dadelpalm die de heerlijke dadel die men deglet-nour noemt, lichtende vingers, voortbrengt. Op 26 mei 1956 trouwen Denise en Joseph. Zij vormen een gemengd paar dat in El Goléa een rassenvereniging werkelijkheid maakt die door de aanhangers van "kloven tussen de rassen" geminacht wordt, of die aanhangers nu behoren tot de groep kolonisten of in het kamp van de gekoloniseerden. Riep niet Frantz Fanon* bij zijn komst naar Algerije uit: "Wij waren verbaasd te bemerken dat de Noordafrikaan de gekleurde mens haatte"? Feit is dat in die tijd die zeldzame huwelijk tussen een zwarte inboorling en een blanke vrouw uit het moederland, verrast. Verwacht men wat anders van kolonisten? In 1956 is het koloniale racisme nog altijd sterk. En dit is dan de wat tragische positie van de Cadats: zij behoren tegelijkertijd tot het Algerije van de Sahara, van de Berbers en van de moslims, gezien vanuit de meegekregen identiteit en tot liet christelijke en Franse westen gezien vanuit de gekozen en verworven identiteit. In de beide tradities worden zij beschouwd als 'junior partners". Ik heb bijna niets gezien van de Algerijnse oorlog. Die is niet zo zichtbaar in de Sahara. Ik herinner me wel een felIaga* die in de strijd gedood was. De Franse militairen hebben hem op een veldbed midden op het dorpsplein opgebaard. Vadertje Cougoula is hun gaan zeggen:" Schaam je, jullie gedragen je als monsters". In 1962 is de Gaulle vertrokken. De Cadats blijven. Ik herinner me de dag van de onafhankelijkheid in El Goléa omdat vader ons in die tijd gefilmd heeft met zijn 8mm camera. Wij hebben de film zo vaak teruggezien. De menigte in feestelijke stemming; de mannen marcheren, het hoofd hoog; wij verbroederen. De oorlog is ten einde. Er zijn een miljoen doden, vierhonderdduizend wezen, vijfhonderdduizend vluchtelingen die terugkeren uit Marokko en Tunesië; twee miljoen boeren die bevrijd zijn uit de hergroeperingskampen hebben alles verloren en moeten overnieuw beginnen. De oorlog
4
heeft alles vernietigd. Er zijn twee miljoen werklozen en vier miljoen mensen zonder inkomsten. In de Sahara die niet zo erg geleden heeft, maakt men ook een begin met de wederopbouw van het land. Men hoop op een nieuw leven. Ben Bella* wordt president van de Algerijnse Democratische Volksrepubliek. Heel snel veranderen de garanties van de Overeenkomst van Evian* voor de Fransen in Algerije in dode letters. De Cadats zijn bang. Onder de nieuwe heersers van het land zijn er die hen ten onrechte lastig vallen, van kleinzielige plagerijen tot diefstallen, maar ook lijfelijke aanvallen. Hebben ze Pierre Cadat niet aangevallen, voor zijn huis? Een oude man! Een ook heeft de nieuwe regering de tuinen van Pierre en die van zijn kinderen verbeurd verklaard. De Cadats verlaten hun land, hoewel hun dat heel zwaar valt. Het jaar van de vertrekkenden is 1965. De hele -Familie Cadat verlaat El Goléa, verlaat Algerije. Bestemming de Ardèche in Frankrijk, het moederland. De hele -Familie? Nou ja, bijna. Wij blijven achter op het vliegveld en zien de katholieke zwarte gemeenschap uit de Sahara verdwijnen van Algerijnse grond met enkele reusachtige beslissende vleugelslagen. Zij wordt overgeplant naar protestantse aarde, in de Ardèche. Grootvader en grootmoeder gaan hun laatste dagen slijten in la Chapelle-sous-Aubenas; Pierre en Marie Cadat, mijn grootouders van vaderskant, sinds zestig jaren getrouwd, zijn onderweg naar Frankrijk. Zij zijn zwarte christenen, gemengd met Berbers, vanuit Algerije gaande naar het "Vader" land, noch pied-noir* noch harki*. Veilig, maar wezen van de Sahara. Allemaal zullen wij Algerije verlaten en naar Montpellier gaan, in Zuid-Frankrijk. Ik was dertien jaar. 1906 - 1965: In minder dan zestig jaren ontstaat een zwarte katholieke en franse gemeenschap van M'tournis, afvalligen, als indirect resultaat van de kolonisatie van de Sahara. Zij ontwikkelt zich en verdwijnt door emigratie vlak na de Algerijnse onafhankelijkheid. Heden ten dage is er op Saharagrond niets van over, behalve enkele graven naast die van Pater Foucauld op de christelijke begraafplaats van de Sint Josephkerk, de kathedraal van de Sahara. De herinneringen blijven. Daarginds, aan de andere kant van de Middellandse Zee, bevindt zich de herinnering aan de Algerijnen van nu. Immers, liet moslim deel van de familie is in de Sahara gebleven. Er zijn vele afstammelingen van de broers van mijn grootvader. De wijk van de Melloukis is in El Goléa welbekend. De briefwisselingen breidden zich uit en de vacantiebezoeken werden talrijker totdat, sinds de laatste jaren, de rechtlijnige onverdraagzaamheid en het moordende geweld zelfs in liet hart van de Sahara angst brachten.
5
NOTEN * Uit : Petit Robert en Nouveau Petit Larousse Illustré. Sahara: uitgestrekte woestijn in Noordafrika, tussen Marokko, Algerije, Tunesië en Libië in het noorden tot Sudan in het zuiden (1600 km) en van Egypte in het oosten tot de Atlantische oceaan in het westen (4500 km). Duinen en steenachtige hoogvlaktes of "hammadas", met enkele zeer belangrijke bergmassieven. Er bevindt zich hier en daar een enkele oase. De woestijn wordt bewoond door de Moren, de touarègues en de Tibbous, voornamelijk nomaden. Sahel: bergachtige streek aan de rand van de vlaktes in het binnenland, zowel ten noorden als ten zuiden van de Sahara. Berbers Noordafrikaans ras dat de Kabyliërs, de Touarègues en verscheidene stammen in Marokko omvat; er worden meerdere dialecten gesproken. Ben Bella, Mohammed: geboren 1918; Algerijns politicus. Vroeger onderofficier in het Franse leger, later een der kopstukken van de Algerijnse opstand van november 1954. In Frankrijk gevangen gezeten van 1956 tot 1962, vrijgelaten na de overeenkomst van Evian. Hij werd eerste minister, later president van: de Algerijnse Volksrepubliek. Afgezet in 1965 werd hij gevangen gezet.. Huisarrest in 1979. Vrijgelaten in 1980. Richt een oppositiepartij in Parijs in 1984. Komt terug in Algerije in, 1990. Evian: de overeenkomst van Evian werd getekend maart 1962 als erkenning van de Algerijnse onafhankelijkheid, tot een staakt-het vuren in Algerije met de voorwaarden voor een referendum inzake zelfbeschikking. Foucauld, pater Charles-Eugène de: ontdekkingsreiziger en Frans missionaris, geboren in Straatsburg, 1858. Officier in het leger, bekeerd tot het katholicisme in 1886, verlaat het leger en treedt toe tot de Orde der Trappisten in 1890, maakt verscheidene reizen naar Palestina, Syrië en Algerije, wordt priester gewijd in 1901, en wordt dan kluizenaar' in de Sahara, alwaar vermoord in 1916. Schrijver van o.a. une Grammaire et un Dictionnaire francais-touareg, aanwezig in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam.: Kabylië: bergachtige streek, deel van het Atlasgebergte, ten oosten van Algiers, langs de Middellandse Zee. Animisme: is de leer die alles als bezield voorstelt. Geloof aan geesten. Fanon, Frantz: psychiater en revolutionair, afkomstig van de Antillen, 1925 1961. Chefdokter van een psychiatrisch ziekenhuis, bestudeerde hij bij autochtonen de verschijnselen van ontpersoonlijking (bestaat dit woord wel?) eigen aan het tijdperk van kolonisatie. Hij werd Algerije uitgezet, maar ging door met zijn politieke en medische arbeid. Fellaga: gewapende onafhankelijkheidsstrijder.
6
Harki: militaire term voor autochtone moslim Arabieren als groep in dienst van het Franse leger. Pied-noir: Europeaan, wonend en werkend, soms al generaties lang, in Algerije. [Oorspronkelijke tekst: Cadat, Brieuc-Yves, (1995). ‘Brieuc-Yves ou les mystères d’un Breton de l’Atlas noir de peau…’. In Eric Fottorino, Mille et un Soleils, Paroles du Maghreb en France, Paris, Stock, 380 pp., pp. 156-166. Vertaling uit het Frans en noten : Carla van Mierlo, november 1995.]
7