8
TSS • MAART 2006
FOTO: KOEN VERHEIJDEN/HH
Radicaliserende jongeren veroveren het verstedelijkte platteland
Lonsdale-clash Een vloed van krantenberichten en een toenemende stroom onderzoeksgegevens maken steeds duidelijker dat er een groeiend probleem van botsingen is tussen extreem-rechtse Lonsdale-jongeren en allochtonen. Vooral op plekken waar nieuwe verstedelijking het platteland intrekt. ‘De allochtoon’ is voor rechts-extremistische jongeren de ideale kapstok om een diffuus soort onbehagen aan op te hangen. MELLOUKI CADAT EN RADBOUD ENGBERSEN
A
ls er over het platteland wordt geschreven en gesproken, bestaat de neiging om het voor te stellen als marginaal en perifeer ten opzichte van de stedelijke centra. Aan deze voorstelling zijn zowel negatieve en positieve beelden verbonden. Het negatieve beeld is dat van het achtergebleven platteland (afgelegen is achtergebleven), het positieve beeld dat van een omgeving waarin mensen dicht bij elkaar staan, niet vervreemd zijn van de natuur, en nog hechten aan oude tradities. Daar vind je nog het ‘echte Nederland’: op orde, overzichtelijk, met mannen van stavast, en met kerktorens verrijzend uit de polders. Het platteland geeft dan het gevoel van terugreizen in de tijd. Wat elders verloren is gegaan, is hier terug te vinden. Maar dat ‘echte’ Nederland is een geromantiseerd kitschbeeld, een constructie die de werkelijkheid van toen en nu geweld aandoet. Het platteland was vroeger helemaal niet zo idyllisch, en dat geldt nog steeds. Niettemin blijft de productie van nostalgische voorstellingen doorgaan. Zo maakte Pieter Sijpersma, hoofredacteur van het Dagblad van het Noorden, zich in een hoofdredactioneel commentaar op de volgende wijze woordvoerder van zijn abonnees: ‘Het Noorden moet het Noorden blijven.’ De krant had op Prinsjesdag de lezers
TSS • MAART 2006
de balans op laten maken. Sijpersma vatte hun verhalen als volgt samen: ‘(…) het Noorden is nog ruim, schoon, veilig en wit. En dat willen we graag zo houden.’
Rechtse gabbers Tegen de achtergrond van dit soort hardnekkige narratives of loss manifesteert zich de laatste jaren in de landelijke gebieden van Nederland het Londsdale-vraagstuk, vooral op die plaatsen waar stad en platteland elkaar raken. Tot op de dag van vandaag blijft het moeilijk om de ernst van het Lonsdale-vraagstuk op de juiste wijze in te schatten, maar een vloed van journalistieke berichten en een opkomende stroom van onderzoeksgegevens lijken duidelijk te maken dat we te maken hebben met een zeer serieus te nemen probleem.Vanaf 2001 manifesteren Lonsdale-jongeren zich op meer dan dertig verschillende plaatsen in Nederland. Op een schaal die in Nederland nog nooit eerder is gezien en vooral in de landelijke gebieden van Nederland. Als het woord ‘Lonsdale-jongeren’ valt, dan gaat het niet zozeer over jongeren die liefhebbers zijn van de Britse kledingslijn Lonsdale, maar om jongeren in de leeftijd tussen 13 en 18 jaar die zich manifesteren als extreem-rechtse, racistische gabbers. De probleemgroep
9
Machtsstrijd op schoolplein Cyriel Triesscheijn, directeur RADAR, antidiscriminatiebureau voor de regio Rotterdam-Rijnmond: ‘Het valt ons op dat de vragen die wij krijgen op het terrein van discriminatie en racisme vooral vragen zijn van onderwijsinstellingen aan de buitenkant van de agglomeratie Rotterdam. De vragen komen niet uit de binnenstad. Blijkbaar zijn er wrijfpunten tussen stad en platteland. De vragen komen uit Krimpen aan de Lek, Hoogvliet, Spijkenisse. Jongeren van de eilanden, afkomstig uit relatief monoculturele gemeenschappen, gaan in deze (deel)gemeenten naar school. En botsen op de multiculturele samenleving. Dat leidt tot een machtsstrijd op het schoolplein. Ik heb het idee dat die conflicten voortkomen uit de illusie van de witte vlucht, ik bedoel daarmee dat men blijkbaar denkt dat er nog ergens vluchthavens te vinden zijn waar je de multiculturele samenleving kunt ontlopen.’ ‘Natuurlijk kom je als je de auto pakt en Rotterdam uitrijdt vrij snel relatief homogene witte gemeenschappen tegen, maar bedenk wel dat er een enorme pendel is van woon-werkverkeer naar Rotterdam. Ruim 40 procent van de Rotterdammers komt van buiten de stad, en komt hier vervolgens in aanraking met de multiculturele samenleving, precies zoals hun kinderen doen op het moment dat ze in Rotterdam naar het voortgezet onderwijs gaan of het uitgaansleven binnenstappen. Ik weet niet of jongeren uit de binnenstad meer tolerant tegenover elkaar staan. Ik denk dat ze meer multiculturele street-wijsheid hebben. Ze kennen de codes, vaak heel ingewikkeld en sophisticated. Ze accepteren dat ze naast elkaar leven, dat bepaalde uitgaansgelegenheden, vaak verbonden aan muziekstijlen, specifieke groepen trekken. Deal with it is de uitdrukking, het heeft geen enkele zin, beseffen jongeren, daartegen in te gaan. Op de rand van stad en platteland is die sophistication er blijkbaar niet.’
is beeldbepalend voor de hele groep. Aan Lonsdale-jongeren is een specifieke jeugdcultuur verbonden. Ze delen een bepaalde muzieksmaak (op hardecorefeesten), dansstijlen (hakken en pogoën) en klederdracht: kale hoofden voor de mannen, vrouwen het opgeschoren haar strak ingevlochten, bomberjacks en zware legerkistjes. Vooral na de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh zijn Lonsdale-jongeren veelvuldig in het nieuws gekomen. Met name de schrijvende pers vervulde hier een belangrijke seismografische functie, in de zin dat ze deze opkomende culturele onderstroom van rechts-extremisme in Nederland vrij vroeg heeft onderkend. Een krant als NRC Handelsblad heeft de laatste jaren tientallen artikelen gepubliceerd over lokale incidenten, onder niet mis te verstane koppen. ‘Blanke terreur in de Kempen’ (NRC, 2 juni 2003), ‘“Goerk” streeft naar blank Europa’ (NRC, 11 april 2004), ‘Dorpsracisme in NoordLimburg’ (NRC, 24 november 2004), ‘Haar koosnaam is Kleine Führer’ ( NRC, 2 april 2005), ‘Lekker veilig treiteren’ (NRC, 12 maart 2005), ‘Hitlergroet in gemeentelijk buurthuis’ (NRC, 16 augustus 2005).
10
Een citaat uit het eerste krantenberichtje: ‘Het broeit al enige tijd in Eersel en Bladel, in de Kempen, aan de rand van Nederland. Vorig jaar werden de eerste hakenkruisen, SS-teksten en racistische leuzen aangetroffen op toestellen in speeltuinen, muren, schuttingen en elektriciteitskasten. De auto van Burhan [uit Somalië] werd “versierd” met hakenkruisen. De pesterijen werden langzamerhand fysieker, zeggen Somalische jongeren in Eersel. Zo worden ze steeds vaker bekogeld met bierblikjes. Donkere leerlingen van het vmbo in Bladel zouden na schooltijd zijn opgewacht door een groep autochtone jongeren.’ Maar niet alleen de landelijke kranten én lokale kranten geven stukjes informatie over Lonsdale-jongeren. Wie even gebruikmaakt van een zoekmachine komt al snel terecht bij tal van internetsites waar jongeren rechtsextremistische ideeën uitwisselen. Op de diverse sites, bijvoorbeeld op www.holland-hardcore.nl, wemelt het van termen van het genre ‘white power’ en ‘eigen volk eerst’. Maar ook de niet-krantenlezer en internetgebruiker kunnen, als zij hun ogen goed de kost geven, tal van rechts-extremistische uitspraken noteren. Talrijk zijn de bekladdingen op muren en gebouwen in de openbare ruimten. Tijdens het schrijven van dit stuk noteerden we ‘KUT MAROKKAAN NAAR DE MAAN!’ (tekst op een viaduct in Nieuwegein) en ‘Geen JIHAD in onze straat’ (affiche op lantaarnpaal). Bij thuiskomst blijkt het in het laatste geval om een plakactie van de nationalistische, politiek extremistische groep Voorpost te gaan. Een groep waarvan bekend is dat ze leden werft onder Lonsdale-jongeren. Nederland is dus bezaaid met tekenen van rechts-extremisme. Of is die conclusie te voorbarig? Zijn de media doorgeschoten in het interpreteren van deze tekenen? Vergroten ze zaken uit die eerder relativering verdienen? Zijn de media met hun alarmerende toonzetting de emotiehonger van hun lezers en kijkers aan het voeden of geven ze een reëel beeld van wat er speelt onder bepaalde groepen jongeren en hun ouders?
206 incidenten De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoekingen verschenen naar de ernst en de omvang van rechts-extremistische uitingsvormen van jongeren. Zo zorgde de publicatie van Smeerdijk en Wichers, twee studenten van de Nederlandse Politie Academie, Extreemrechts. Een waakvlam in de Krimpenerwaard (2005), voor veel commotie. De reden was dat de ontwikkelingen rond extreem-rechtse gabbers in die regio grotendeels aan politie en openbaar bestuur voorbij waren gegaan. Ook de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) kwam vorig jaar met een nota over het onderwerp. Het onderzoek relativeerde de ernst van het Lonsdale-vraagstuk. Het ongeorganiseerde en niet-ideologische karakter van de jongens werd benadrukt. Problemen zouden vooral worden veroorzaakt door het provocerende uiter-
TSS • MAART 2006
FOTO: SBRAM SAEYS/HH
November 2004: in Uden staat de islamitische basisschool Bedir in brand. Op de school leuzen als ‘white power’.
lijk. De AIVD schatte, zonder veel onderbouwing, dat ongeveer 5 procent van alle lonsdalers tot de harde kern zouden behoren. De AIVD concludeerde wel dat xenofobische, nationalistische gevoelens en frustraties ten aanzien van de multiculturele samenleving Lonsdalejongeren in de greep hebben. Dit ressentiment leidt tot gewelddadige confrontaties met allochtone jongeren en geweld tegen islamitische gebouwen. De Anne Frank Stichting en de Universiteit Leiden brachten vorig jaar het cahier Het Lonsdalevraagstuk (2005) uit. Dit cahier is gemaakt door de onderzoekers van de Monitor racisme en extreem rechts en onderdeel van een langlopend onderzoek naar rechts-extremisme en racisme in Nederland. De onderzoekers hebben een poging gedaan om Lonsdale-jongeren cijfermatig in beeld te brengen. Van januari 2001 tot augustus 2005 hebben de onderzoekers 125 gabbergroepen geteld die op een of andere manier betrokken waren bij rechts-extremistische activiteiten of incidenten. In het geval van niet-gewelddadige incidenten gaat het om bekladdingen, folderacties, demonstraties, beledigingen en ordeverstoringen, in het geval van gewelddadige incidenten om bedreigingen, confrontaties, vernielingen, brandstichtingen, mishandelingen en bommeldingen. In de monitor
TSS • MAART 2006
‘Voor jongeren uit laagopgeleide gezinnen gaan de moderniseringsprocessen te snel’
werden voor de genoemde periode 206 incidenten met rechts-extreme gabbers geteld, waarvan 143 gewelddadige. De onderzoekers plaatsen de kanttekening dat allochtone jongeren in toenemende mate reageren op extreemrechtse gabbers, maar dat over hun aandeel bij incidenten nog weinig bekend is. De totale omvang van rechts-radicaal georiënteerde gabbergroepen in Nederland wordt geschat op tussen de 600 à 6000 personen. De geschatte aantallen lopen zo uiteen omdat de grootte van de 125 gabbergroepen niet goed is vast te stellen (tussen de 5 tot ongeveer 50 personen).
11
FOTO: HERMAN WOUTERS/HH
‘De cofrontaties zijn niet alleen een probleem van autochtone jongeren’
Brandhaarden Kijken we naar het geografische patroon van de incidenten, dan blijkt dat vooral in kleinere steden een deel van de autochtone jongeren zich vijandig tegenover allochtonen opstelt. Op het kaartje bij dit artikel zijn de verstedelijkingsclusters in Nederland aangegeven, plus een aantal hoofdstedelijke centra. Uit het kaartje blijkt dat de brandhaarden van rechts-extremisme zich aan de randen van deze stedelijke clusters manifesteren, dus daar waar stad en platteland elkaar raken. De tegencultuur van rechts-extremistische plattelandsjongeren is te begrijpen als de uitdrukking van een sociaal-cultureel verzet tegen de voortschrijdende verstedelijking, zo maken wij op uit gesprekken met sociale professionals en lokale bestuurders. De multiculturele samenleving is onlosmakelijk verbonden aan de verstedelijking. ‘De allochtoon’ is voor rechts-extremistische jongeren dan ook het levende symbool van ongewilde cul-
12
turele veranderingen en een ideale kapstok om een diffuus soort onbehagen aan op te hangen. Dit onbehagen overstijgt generaties. Jaap van Donselaar, die eindverantwoordelijk is voor het cahier Het Lonsdalevraagstuk, betoogt dan ook dat het Lonsdale-vraagstuk niet als jeugdcultuur dient te worden begrepen. Kenmerk voor jeugdculturen is de generatiebreuk, het verzet tegen het ouderlijk gezag, en bij radicale Lonsdale-jongeren is dat lang niet altijd het geval. Zij delen juist een ideeëngoed met hun ouders. De door plattelandsjongeren én hun ouders ervaren frustratie hebben naast een fysiek-ruimtelijke component ook een cultureel en sociaal-economisch aspect. De culturele component laat zich misschien nog het beste betrappen in de streekroman. Een uiterst levend en vitaal genre. Xandra Schutte (1998) over deze heimwee-literatuur: ‘Heimwee naar een verdwenen Heimat zogezegd. Dat is ook zo. De streekroman doet zich voor als Hollands, oer-Hollands, maar in feite laat het een Nederland zien dat al lang niet meer bestaat. Een spierwit Nederland waarin voor multiculturaliteit geen plaats is, waarin de sociale verbanden nog nauw zijn, waarin stabiliteit, zekerheid en orde heersen (…). Er worden Hollandse deugden in bezongen als eerlijkheid, degelijkheid, bescheidenheid, ijver, dienstbaarheid, eenvoud en pretentieloosheid. En godsvrucht, vooral veel godsvrucht.’ In het bijzonder in sociaal-economisch achtergestelde dorpen zoekt men zijn toevlucht in gefantaseerde imagined communities. Kijken wij naar het profiel van de da-
TSS • MAART 2006
ders die betrokken zijn bij de meeste ernstige incidenten met Lonsdale-jongeren zoals in Uden (Noord-Brabant), Venray (Limburg) en Helden (Limburg), dan blijken zij vaak uit laagopgeleide gezinnen te komen. Voor hen gaan verstedelijkings- en moderniseringsprocessen te snel. Neem het kerkdorp Tienray in de gemeente Meerlo-Wanssum (Noord-Limburg). Tienray (7000 inwoners) is nog een wit kerkdorp, de regionale kern Venray (25.000 inwoners) is door migrantenaanwas inmiddels een multicultureel stadje geworden. In Venray komen de jongeren uit Tienray op het moment dat ze daar voortgezet onderwijs volgen of uitgaan in direct, fysiek contact met mensen met een ander uiterlijk, een andere huidkleur en een andere godsdienstige overtuiging. Het gevolg is een clash of cultures: de radicaliserende boerenjongens met hun heimwee-fantasieën stuiten op allochtone jongeren en gaan de confrontatie aan. Deze confrontaties zijn niet eenzijdig een probleem van autochtone jongeren. Er bestaat een verband tussen de radicalisering van extreem-rechtste gabbers en moslimjongeren, volgens Van Donselaar. In veel gevallen is er sprake van een serie incidenten en van acties die reacties uitlokken. Radicalisering van autochtone en allochtone jongeren dient dan ook in samenhang te worden onderzocht en aangepakt. Op dit moment is zichtbaar dat gemeenten worstelen met de vraag hoe ze spanningen tussen groepen jongeren moeten interpreteren en aanpakken. Ze hoeven niet te wanhopen. Relaties tussen groepen zijn te verbeteren. Dat maken Meertens en anderen (2006) aan de hand van sociaal-psychologisch onderzoek duidelijk. De kunst is op de juiste wijze onderling contact te arrangeren en vorm te geven. Lokale partners dienen deze uitdaging met voortvarendheid op te pakken. Mellouki Cadat en Radboud Engbersen zijn werkzaam bij NIZW Sociaal Beleid. Met dank aan Liesbeth van der Duin, stagiaire bij NIZW Sociaal Beleid.
Waar zijn de autochtone ouders? Antropoloog Jaap van Donselaar, verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden en aan de Anne Frank Stichting: ‘Jongerenwerkers staan voor een dilemma: zij willen gedrag corrigeren dat niet kan, zoals het uitdragen van extreem-rechtse meningen. Dat proberen ze te doen, met respect, zonder de persoon verder helemaal buiten te sluiten of te isoleren.’ ‘Er is nog een ander dilemma bij het jongerenwerk. Dat is de relatie met de politie. Sommige jongerenwerkers vragen zich af in hoeverre je met de politie iets kan doen, zonder dat je het vertrouwen verliest van de jongeren. Sommigen stellen het vaak heel lang uit om structureel met de politie om de tafel te gaan zitten. Ik kan het heel goed begrijpen dat een jongerenwerker zegt: “Ik wil geen verlengstuk van de politie worden.” Maar ik kan ook heel goed begrijpen dat anderen het wel doen. Dat zij zeggen: “Ik noem geen namen, maar toch zorg ik ervoor dat wij gezamenlijk met de politie een oplossing zoeken.” Daarbij moet je je natuurlijk bewust zijn van je eigen positie. Een jongerenwerker is geen politiespion.’ Van Donselaar vindt dat in Nederland ontzettend langs elkaar heen wordt gewerkt bij de aanpak van het Lonsdale-vraagstuk. In Zweden, Noorwegen en Duitsland is men verder met een multi-agency approach. Van Donselaar: ‘Dat is een heel ouderwets woord bij bestrijding van racistisch geweld in Engeland. Daar zag men al in de jaren tachtig dat je het probleem niet alleen vanuit het slachtofferperspectief kunt aanpakken, en ook niet alleen vanuit het politieperspectief, of dat van welzijnswerkers. Je moet het met zijn allen doen. Dat klinkt wellicht als een open deur, maar het gebeurt niet! Het is ook heel begrijpelijk en logisch dat lokale partners langs elkaar heen werken. Zij hebben ieder een eigen positie. Wat daarbij sterk opvalt bij het Lonsdale-vraagstuk is de enorme afwezigheid van de ouders. Anders dan in Noorwegen is het hier sterk de vraag of die ouders van Lonsdale-jongeren wel bondgenoten zijn. Maar je hebt ze wel hard nodig als je de interetnische spanningen op school of in het jongerencentrum wilt aanpakken.’
NIZW Sociaal Beleid, CIVIQ, X-S2, LCO, PON Instituut voor Advies, Onderzoek en Ontwikkeling in Noord-Brabant en Spectrum (Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland) willen gezamenlijk een praktische
Literatuur •
• •
•
• •
AIVD, Vervolgonderzoek ‘Lonsdale-jongeren in Nederland’ (2006). Verstuurd door minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de Tweede Kamer op 18 januari 2006 AIVD, ‘Lonsdale-jongeren’ in Nederland. Feiten en fictie van een vermeende rechts-extremistische subcultuur, mei 2005 Donselaar, Jaap van (eindred.), Het Lonsdalevraagstuk. Monitor racisme & extremisme; cahier nr. 4. Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting / Universiteit van Leiden, 2005 Meertens, Roel W., Yvonne R.A. Prins en Bertjan Doosje, In iedereen schuilt een terrorist. Een sociaal-psychologische analyse van terroristische sekten en aanslagen. Schiedam: Scriptum, 2006 Smeerdijk, E. en J. Wichers, Extreemrechts. Een waakvlam in de Krimpenerwaard. Capelle aan den IJssel: Politie Rotterdam-Rijnmond, 2005 Schutte, Xandra, ‘De streekroman: Rozen en doornen’. De Groene Amsterdammer, 11 maart 1998
bijdrage leveren aan het oplossen en verminderen van de groeiende etnische spanningen tussen allochtone en autochtone jongeren op het verstedelijkte platteland. In vijf gebieden wordt in samenwerking met gemeenten een enquête gehouden onder alle lokale relevante partijen. Op woensdag 15 maart 2006 vindt een werkconferentie plaats voor gemeenten die met deze problematiek te maken hebben. De uitkomsten van deze werkconferentie en van de enquête worden gepubliceerd als handreiking voor gemeenten en welzijnsinstellingen in het verstedelijkte platteland die te maken hebben met culturele spanningen. In de recent verschenen brochure Radicaal jong. Een handreiking voor jon-
gerenwerkers bij het omgaan met culturele spanningen en radicalisering, geven NIZW Sociaal Beleid en Verdiwel een aantal aanwijzingen voor het jongerenwerk. De brochure is ontwikkeld in nauwe samenwerking met betrokken jongerenwerkers.
TSS • MAART 2006
13