De Interdisciplinaire Leeromgeving - Onderzoek Fase 1

Page 1

De Interdisciplinaire Leeromgeving

Onderzoek ‘De Interdisciplinaire Leeromgeving’ Drenthe College Practoraat Zorg & (Sensor)technologie

Fase 1

1


2

Publicatiedatum Juli 2018 Tekst/beeld Caro van Dijk & Frank-Jan van Lunteren

De Interdisciplinaire Leeromgeving is een Open Oproep van

De Interdisciplinaire Leeromgeving

3


1

De Interdisciplinaire Leeromgeving

2

Inhoud

Voorwoord

3

Het practoraat

7

Verkenning

11

Ontwerpvraag

21

Valideren

33

Ruimtelijke verkenning

41

Reflectie op ruimte

49

Conclusies & aanbevelingen

55

Slotwoord

59

Over de ontwerpers

61


Voorwoord

3

De Interdisciplinaire Leeromgeving

4

1— Voorwoord

T

essa, Eva, Paro, Jibo en Zora. Dit zijn de namen van een nieuwe generatie. We hebben het hier niet over modenamen voor pasgeboren kinderen, maar over een nieuwe generatie sociale robots. Ze staan inmiddels al bij verschillende zorginstellingen op de keukentafel. Deze robots kunnen mensen gezelschap houden, aansporen tot actie of ze helpen om structuur in de dag te brengen. Hoewel nieuwe technologie al langer een opmars in de zorg maakt, wordt het onder andere door deze robots opeens ‘tastbaar’. Een oude science fiction-droom wordt werkelijkheid. Nederland zal tot 2025 zo’n 100 miljoen investeren in robotica. Dat is de verwachting van Holland Robotics , een samenwerkingsverband van zes universiteiten en verschillende kennisinstellingen en bedrijven. “Robots komen uit hun kooi!”, zo schrijven ze in het rapport Kansen voor de Nederlandse Robotica.1 De sector gezondheidszorg neemt hier een bijzondere positie in; de status van de huidige technologie is relatief laag, maar de verwachte impact uitzonderlijk hoog. Kortom, de verwachtingen voor robots in de zorg zijn hooggespannen. In de zorgsector wordt ook expliciet gevraagd om deze nieuwe (technologische) oplossingen. De bevolking wordt steeds ouder, vergrijzing is (regionaal) een toenemend probleem, er dreigt een tekort aan voldoende personeel en de zorgkosten lopen op. Met deze groeiende en veranderende zorgbehoefte ontstaan er nieuwe uitdagingen. Hoe zorgen we bijvoorbeeld dat ouderen langer zelfredzaam blijven? Hier zijn innovatieve oplossingen hard nodig. Innovatieve oplossingen staan niet per se gelijk aan nieuwe technologie. Het is echter verleidelijk om dat wel zo te zien. Koppen als “dé technologische ontwikkelingen die de zorg radicaal veranderen” laten ons denken dat nieuwe technologie een pasklare oplossing is.

Veel van deze tech-trends zijn echter nog in ontwikkeling (kunstmatige intelligentie, bio-tech), op zoek naar praktische toepassingen (blockchain), onderhevig aan maatschappelijk debat (big data) of vooral nog gevoed vanuit science fiction (cyborgs). Vanuit de hype lijkt het alsof alles al kan, maar de werkelijkheid is weerbarstig. ‘Grote technologie’ raakt niet direct binnen handbereik van de zorgverlener. Na de hype kan dat teleurstelling opleveren (“het kan/werkt nog niet”). We zouden ook bijna vergeten dat veel innovatieve technologie ‘verborgen’ is. Denk aan kleine sensoren om de zorgverlener te waarschuwen als iemand uit bed valt. Geen cutting-edge, blinkende technologie, maar wel een nieuwe en slimme toepassing. Ook kleine en goedkope DIY-oplossingen kunnen voor iemand een wereld van verschil maken. Een vork voor mensen die hun hand niet stabiel kunnen houden, of een custom computermuis gemaakt met een Makey Makey. Zorg blijft uiteindelijk maatwerk. Nieuwe technologie is zelden ‘pasklaar’. Daar ligt een nieuwe taak voor de zorgverlener: ontdekken wat werkt, wat impact maakt en wat wenselijk is. Nu én straks. Want dromen mag, maar de zorgverlener kan niet stilstaan en wachten totdat er aan elk bed een zorgrobot staat.

De zorgverlener kan niet stilstaan en wachten totdat er aan elk bed een zorgrobot staat.


Voorwoord

5

En als het zover is, dan wacht er een nieuwe taak: waken dat de mens altijd centraal blijft staan. Want we lezen bijvoorbeeld vaak dat de zorg meer tijd krijgt om met mensen te prate n, als de robots alle andere taken gaan overnemen. Maar is dat echt zo? Of wordt die nieuwe vrije tijd dan vooral efficiënte ‘winst’? Kan een sociale robot dat gesprek niet gewoon overnemen? Kortom, de zorgverlener krijgt met deze maatschappelijke vragen te maken. Wat is er wel en niet wenselijk? Wat mogen we, wat kunnen we, en wat willen we?

We spraken met gepassioneerde studieleiders, docenten en studenten over hun werkzaamheden én dromen. We bewogen net als studenten door de gangen van de school, zoekend naar de juiste ruimte. En we hebben studenten in kleine workshops aan het werk gezet met verschillende opdrachten. In de loop van deze maanden ontdekten we hoe het practoraat werkt en waar het heen wil groeien. We hebben een reeks vragen beantwoord, maar –zoals onderzoek vaak doet– ook weer nieuwe opgeworpen.

Het Practoraat Zorg & (Sensor)technologie 2 doet onderzoek naar precies dit snijvlak van zorg, technologie en samenleving. Als vervolg op de succesvolle Innovatiewerkplaats , is het practoraat in 2017 opgericht om studenten te laten onderzoeken hoe technologie zo optimaal mogelijk ingezet kan worden voor zorgvragers en zorgverleners. Met een brede coalitie van zowel onderwijsinstellingen, zorginstellingen als ook bedrijven wordt er gewerkt aan actuele zorgvragen. Een nieuwe taak: waken dat de mens altijd centraal blijft staan. Daarmee bevraagt het practoraat niet alleen de zorgsector, maar ook het eigen onderwijs. Het practoraat is er ook om onderwijsmodules te ontwikkelen en docenten intern op te leiden voor nieuwe inhoud én bijpassende nieuwe werkvormen.

Dit verslag is daarmee niet het eindpunt. Het is een overzicht van onze bevindingen en aanbevelingen uit de eerste fase (april t/m juni 2018). We zetten de onderzoeksvraag uiteen, lichten kernkwaliteiten van het practoraat uit en presenteren een reeks voorstellen om hier in ruimte en aanpak verder vorm aan te geven.

De Interdisciplinaire Leeromgeving

Een nieuwe taak: waken dat de mens altijd centraal blijft staan.

Dat leidt tot de vraag waar het practoraat uiteindelijk werkt. In het klaslokaal? Bij de zorginstelling? Bij de zorgvrager thuis? Bij bedrijven die de nieuwe techniek ontwikkelen? Ergens anders? Overal? De onderliggende vraag is eigenlijk; welke plek is er nodig om het leer- en werkproces van studenten, zorgverleners en producenten zo goed mogelijk te ondersteunen? En hoe kan de inrichting van deze plek daar optimaal aan bijdragen? Binnen de oproep De Interdisciplinaire Leeromgeving 3 hielden we ons drie maanden lang met deze vraag bezig.

Frank-Jan van Lunteren (SETUP) en Caro van Dijk (Caro van Dijk Architectuur) Foto: Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

6


Het practoraat

7

De Interdisciplinaire Leeromgeving

8

2— Het practoraat

D

e zorgsector in Drenthe voelt noodzaak tot verandering. Drentse zorgvragers wonen langer thuis en de afstanden tot de zorg zijn in dit gebied relatief groot. Drenthe kent bovendien een sterke vergrijzing, waardoor het aantal zorgvragers ook snel oploopt. Dat is zorgelijk, omdat de beschikbare middelen vaak niet evenredig meegroeien. Vanuit overheden en patiëntenorganisaties zien we al langer een roep om meer zelfredzaamheid van zorgvragers, bijvoorbeeld door mantelzorg te stimuleren. Maar er is meer nodig; om te kunnen voldoen aan de zorgvraag, moeten we ook nieuwe innovatieve oplossingen vinden. Daar hoort ook nieuwe technologie bij. Het toepassen van nieuwe technologieën in de zorgpraktijk is echter geen eenvoudige opgave. Het lijken vaak twee werelden, met een eigen taal, eigen waarden en een eigen aanpak. Van de zorgsector vraagt het veel aanpassingsvermogen, in nieuwe kennis, vaardigheden én houding. Daarnaast moeten we zoeken naar passende businessmodellen, om de (vaak grote) investeringen haalbaar te maken. Om dit onderzoek zo toepasbaar en duurzaam mogelijk te maken, is het onderwijs een logisch startpunt. Hier wordt een nieuwe generatie zorgverleners klaargestoomd voor de zorgsector van nu én straks. Het Drenthe College startte in 2014 met de Innovatiewerkplaats Zorg en (Sensor)technologie, een onderdeel van het Centre of Expertise Healthy Ageing 4 (CoE). Drenthe College, Hanzehogeschool, gemeente Assen en diverse zorginstellingen en bedrijven startten met het ontwikkelen van praktische technologische innovaties in en voor de zorg. In deze samenwerking zijn 10 multidisciplinaire projecten opgestart. Om deze succesvolle projectmatige samenwerking te verduurzamen en uit te breiden, is in 2017 het Practoraat Zorg en (Sensor)technologie gestart. Een uniek onderzoeks- en opleidingscentrum in wording voor technologische toepassingen in de zorg.

Practoraten zijn een relatief nieuw fenomeen. Hboinstellingen kenden al lectoraten, waar praktijkgericht onderzoek wordt gedaan. Kortom, onderzoek dat direct kan worden toegepast in de samenleving of het bedrijfsleven. Daarnaast draagt het onderzoek bij aan beroepsontwikkeling en -innovatie. Een practoraat vervult dezelfde rol binnen een mbo-instelling en komt tegemoet aan de vraag vanuit de samenleving naar goed geschoolde vakmensen die de aansluiting kunnen maken met actualiteit en kennisontwikkeling. Een practoraat draagt zo ook bij aan meer maatschappelijke waardering voor praktische en toegepaste opleidingen, die we hard nodig hebben. Het mbo wordt een kennisplatform voor de regio en neemt een open en actieve rol aan in de samenleving. Deze kleinere afstand tot de arbeidsmarkt en samenleving zorgt er bovendien voor dat de student zich al vroeg kan oriënteren op beroepsperspectief. Niet alle practoraten werken op dezelfde manier. De band met bedrijfsleven staat wel vaak centraal, maar de methodiek kan per practoraat sterk verschillen. Dit verschil zit vaak in de manier hoe de samenwerking met partijen buiten de school is georganiseerd en hoe deze wordt ingebed in het curriculum.

Een practoraat komt tegemoet aan de vraag naar goed geschoolde vakmensen die aansluiting kunnen maken met de actualiteit.


9

De Interdisciplinaire Leeromgeving

Als studenten binnen een bedrijf of zorginstelling aan de slag gaan, worden ze gevraagd om zowel een ‘frisse’ als een ‘praktische’ blik. Met name bij grote projecten speelt de frisse blik een grote rol. Welke aanvullende inzichten hebben studenten bijvoorbeeld in de nieuwbouwplannen van zorglocaties? Zien ze nieuwe kansen die buiten de gebaande paden vallen? Bij de kleinere projecten draait het vooral om een praktische blik. Denk bijvoorbeeld aan het schrijven van een handleiding voor de zorgrobot Zora of het testen van nieuw aan te schaffen tilliften. Door deze twee perspectieven leren ze niet alleen praktische vaardigheden, maar denken ze ook actief mee over de toekomst van de zorgsector.

2.1. Stand van zaken Het practoraat begon 2016/2017 met het opstellen van een projectorganisatie. Aad Oosterhof staat als practor aan het hoofd van het practoraat. Daarnaast is er per locatie van het Drenthe College een coördinator aangesteld (Heike van Zaal in Meppel, Jakob Veldman in Emmen en Mariska Spieard in Assen). Voor het ontwikkelen van onderwijsmodules is een werkgroep ingericht. In samenwerking met uitgeverij EduActief

De Tovertafel in een zorginstelling Foto: Active Cues

Het Practoraat Zorg en (Sensor)technologie richt zich op drie grote lijnen:

1 Praktisch onderzoek naar toepassingen van (sensor) technologie voor vraagstukken uit de praktijk. De student haalt de vragen op bij de zorgvrager/eindgebruiker en formuleert hiermee onderzoeksrichtingen; de zorgvrager/ eindgebruiker blijft betrokken in het hele proces.

2 Het ontwikkelen van onderwijsmodules/keuzedelen voor studenten én docenten van zorg- en welzijnsopleidingen (en in een later stadium ook van techniekopleidingen). Naast inhoudelijke kennis is hier ook aandacht voor 21e eeuwse vaardigheden (kritisch en probleemoplossend denken, samenwerken, et cetera).

3 Met studenten werken aan innovatievraagstukken van zorginstellingen en bedrijven. Succesvolle prototypes worden vervolgens verder ontwikkeld en uiteindelijk geïmplementeerd.

De aanpak leverde tot zover al een aantal succesvolle resultaten op. Zo werd er een prototype van een slim toilet ontwikkeld, waarmee onder andere vocht- en voedingstekort makkelijker kan worden gemeten. Dit helpt bij het vroegtijdig signaleren van risicodiagnosen. In een ander project werkten een student Verpleegkunde (mbo) en Human Technology (hbo) samen om te onderzoeken hoe bedsensoren binnen de psychogeriatrie kunnen worden ingezet. Deze sensoren geven informatie over het gedrag van de patiënt in bed, waar voorheen minder zicht op was. Hoewel deze voorbeelden concrete ‘producten’ opleveren, ligt de nadruk op (het gedrag van) de eindgebruiker. Door middel van praktisch onderzoek wordt er gekeken hoe technologie hier een zinvolle en wenselijke aanvulling op kan zijn.

zijn er inmiddels onder andere de keuzedelen Zorg & Technologie (niveau 3) en Zorginnovaties & Technologie (niveau 4) geproduceerd. Om de samenwerking met het hbo te verankeren, is er een hechte samenwerking met Hanzehogeschool Groningen 7. Er zijn tot zover vier hbo-lectoraten bij het practoraat aangesloten: Computer Science & Sensor Technology, Verpleegkundige diagnostiek, Zelfmanagement en New Business & ICT. Tot slot zijn er inmiddels meer dan 20 bedrijven en zorginstellingen uit het werkveld aangesloten bij het practoraat.

Daarnaast houden studenten zich niet alleen met nieuwe technologie bezig. Ze testen ook bestaande oplossingen, om te onderzoeken voor wie en onder welke omstandigheden de toepassingen het best werken. Ze gaan bijvoorbeeld aan de slag met Paro 5 , om te achterhalen bij welke zorgvragers deze therapeutische robot de meeste impact maakt. Of ze onderzoeken de Tovertafel 6 , een interactieve lichtprojectie die op speelse manier meer beweging en sociaal contact stimuleert. Zo leren studenten om de technologie altijd binnen een specifieke praktijk-context te plaatsen. Practor Aad Oosterhof Video still: Stichting ieder mbo een practoraat

10

In 2017 werd daarmee het raamwerk opgezet. Inmiddels is het practoraat in volle gang. De komende jaren ligt de nadruk sterker op het verduurzamen en uitbreiden. Dat gaat enerzijds over communitybuilding , waarbij de banden tussen alle verschillende partijen worden versterkt. Hoe sterker het practoraat zich als collectief kan presenteren, hoe beter het erin zal slagen om haar impact te vergroten. Anderzijds gaat het over huisvesting , in brede zin. Het practoraat wil herkenbaar en zichtbaar zijn in een fysieke ruimte met state-of-the-art faciliteiten, die het praktijkleren versterken. Dat betekent niet per se in de school, aangezien het practoraat op veel verschillende plekken actief is. Omdat het practoraat inzet op onderwijsvernieuwing, is ook de vraag welke leeromgeving bij deze nieuwe (en toekomstige) onderwijsvormen hoort. Binnen welke omgeving wordt het collectieve leren van de studenten, de zorgverleners en de producenten optimaal gestimuleerd? En hoe zorgen we ervoor dat deze leeromgeving flexibel blijft, om tegemoet te komen aan snelle veranderingen binnen (zorg)technologie? Binnen de oproep De Interdisciplinaire Leeromgeving hebben we ons samen met docenten, studenten en partners over deze vragen gebogen.


Verkenning

11

De Interdisciplinaire Leeromgeving

12

3— Verkenning Understand

I

n dit onderzoek van drie maanden werkten we volgens het Double Diamond model 8 , een ontwikkelproces dat door ontwerpers veelvuldig wordt toegepast om voortdurend te reflecteren en bij te sturen. De double diamond bestaat uit vier fases: understand, define, explore en create. De vorm ontstaat door tweemaal te convergeren en divergeren. In de eerste twee fases staan het ontwikkelen van een strategie centraal. Hier onderzochten we de onderliggende vraag door gesprekken met alle betrokkenen (understand). Deze inzichten worden omgezet naar een ontwerpvraag (define). In het tweede deel worden er prototypes gemaakt en getest (explore), om deze in de laatste fase te verfijnen (create). Kortom, dit model probeert een duidelijke scheiding tussen de why en de how te maken.

Understand

1

Understand

3.1. Kick-off In de maand april maakten we nader kennis met het practoraat. Deze understand-fase stond in het teken van oriĂŤnterende gesprekken, om achterhalen hoe het practoraat momenteel werkt en waar de knelpunten en wensen precies zitten. Tijdens de kick-off-sessie op 5 april vond een eerste kennismaking plaats, samen met diverse docenten en studieleiders. In een eerste korte brainstorm is er vrij gesproken over de vragen waar het practoraat momenteel mee speelt.

Vision & plan

Define

2

3

Solution

Explore

Create

4


Verkenning

De meest gehoorde punten uit deze sessie zijn als volgt samen te vatten:

1 Het practoraat wil bekend staan om de manier waarop ze vervlochten is met de zorgpraktijk. Docenten moeten daarom ook vanuit die praktijk leren denken, in plaats van vanuit het schoolsysteem. Dat blijkt een opgave als de meeste lessen wel in het traditionele klaslokaal plaatsvinden (“Kun je dit beroep leren vanuit het klaslokaal?”).

2 Rondom de student kwam het thema ‘verwondering’ veelvuldig ter sprake. Het onderwijs moet beter stimuleren dat de student zich blijft verwonderen en een onderzoekende houding aanneemt. Om dit te doen, moeten docenten ook voortdurend bevragen ‘wie de mbo-student is’. De behoefte van de student moet vaker centraal staan in de (onderwijs)ontwikkeling van het practoraat. Dit geldt in bredere zin ook voor het mboonderwijs in het algemeen, waarmee dit practoraat een voortrekkersrol kan hebben.

3 Qua fysieke ruimte is er (met uitzondering van een project op de voormalige tuinbouwschool in Frederiksoord) binnen dit practoraat nog weinig geëxperimenteerd. De grootste vraag is welke locatie hier uiteindelijk het meest geschikt voor is. Er speelt wel het idee om ook in zorginstellingen en bedrijven een plek te creëren, maar deze projecten zijn veelal tijdelijk. De school zelf lijkt de meest praktische locatie (ook logistiek), maar staat wel haaks op het idee dat onderwijs vaker ‘buiten het klaslokaal’ moet plaatsvinden. Ook blijkt het moeilijk om een leeromgeving te ontwerpen voor een practoraat dat zelf nog vol in ontwikkeling is (“Als je iets bouwt, is het gedateerd”).

13

De Interdisciplinaire Leeromgeving

14

3.2. Snelkooksessie Op 23 april kwamen we samen met studieleiders en docenten op Kennisfestival DC Boeit , een festival voor medewerkers van het Drenthe College waar nieuwe onderwijsmethoden en ideeën worden uitgewisseld. In een snelkooksessie van 2,5 uur stelden we aan de hand van een reeks opdrachten een programma van eisen samen. Hiermee kunnen we de ontwerpopgave definiëren. De opdrachten zijn gebaseerd op het businessplan 9 van het practoraat ( juni 2016). In dit plan worden onder andere de doelstellingen van het practoraat uiteengezet, voorzien van een risicoanalyse. Door te achterhalen in hoeverre die doelen nu – twee jaar later – gerealiseerd zijn, ontstaat er inzicht in eventuele wijzigingen, knelpunten of zaken die in praktijk anders werken. We destilleerden 5 punten uit het plan die we nader wilden bespreken.

Practoraat

) r o s n e s ( n e g r o Z t e c h n olo gi e WErKplaats

x x xxx x x x x x ExposItIE

KEnnIscEntrum

x x xx 1. Scorekaarten Met een eerste opdracht achterhaalden we welke rol een fysieke ruimte idealiter speelt binnen het practoraat. Het businessplan noemt terloops verschillende functies die de ruimte heeft. Door deze onder elkaar te zetten en iedereen een beperkt aantal punten over deze functies te laten verdelen, ontstaan er persoonlijke toekomstbeelden van de rol die een ruimte speelt. We onderscheiden een werkplaats, expositie, kenniscentrum, event space, klaslokaal, lab, incubator en etalage/beursstand. Onze focus van het onderzoek ligt niet nadrukkelijk op fysieke ruimte; we onderzoeken de leeromgeving in bredere zin. Maar omdat herkenbare ruimte en nieuwe huisvesting expliciet in het businessplan worden genoemd als concreet actiepunten, wilden we achterhalen waar deze wens vandaan komt. De onderlinge verschillen blijken groot. We zien grofweg twee clusteringen ontstaan. Bij de één ligt de nadruk vooral op de combinatie van kenniscentrum, expositie en event space (tonen en uitdragen van kennis en resultaten). Bij de ander zien we vooral een mix van werkplaats, lab en incubator (maken en prototypen). Dat laat zien dat de functie van de ruimte in het werkproces verschillend wordt opgevat (als ondersteuning van het onderzoek of als eindpunt om dat onderzoek te presenteren). De ruimte als klaslokaal wordt in alle gevallen weinig waarde toegekend, waarmee wordt aangegeven dat er behoefte is aan een ander soort ruimte dan de school nu heeft. Deze opdracht maakte daarnaast een discussie los over de betekenis van de termen. Is een werkplaats alleen voor het bouwen van fysieke objecten (techniek), of ook voor andere vormen van prototyping? En wat betekent de ambitie om een kenniscentrum te willen worden? Hoe wordt die kennis straks verspreid? Door middel van publicaties, ingebed in onderwijs, door bijeenkomsten, of met presentaties van tastbare resultaten?

EvEnt spacE

xx

KlasloKaal

lab

x x x xxx x Incubator

x x xxx x EtalagE / bEurs

x

Id e a a l

Welke rol speelt fysieke ruimte?

max 30 puntEn


Verkenning

15

Practoraat

) r o s n e s ( n e g r o Z t e c h n olo gi e Samenleving

nu Samenleving

Zorg

ideaal

Tech Studenten

Zorg

mbo

Zorg

mbo

Tech Studenten hbo

O p sc h O O l

Welke kennis en vaardigheden hebben we idealiter?

Met een tweede opdracht haakten we in op de beoogde samenwerking tussen mbo- en hbo-studenten en tussen de verschillende partijen. Het practoraat wil de zorg- en techniekstudenten bijvoorbeeld intensiever laten samenwerken binnen projectmatig onderwijs. Wat betekent dat voor de kennis van beide partijen? Kan de zorgstudent zich daarmee meer richten op het eigen vakgebied, of moet deze juist ook kennis uit het andere vakgebied aanleren? We definieerden drie verschillende domeinen; zorg, technologie en samenleving . Met samenleving bedoelen we de bredere maatschappelijke context van de andere twee sectoren, bijvoorbeeld actualiteit, ethiek of politiek. Met gekleurde stippen kon iedereen per groep aangeven waar deze zich in de driehoek bevindt (nu, en in het ideale geval). Eerst binnen de context van het onderwijs (voor studenten mbo, studenten hbo en docenten mbo), daarna voor de verschillende organisaties (onderwijs, zorginstellingen en bedrijven).

Tech Docenten

Samenleving

De Interdisciplinaire Leeromgeving

Hoe ver moeten de verschillende opleidingen straks ‘naar elkaar toe bewegen’?

16

Binnen de school staan de studenten nu nog erg in het ‘eigen’ domein; zorgstudenten zijn vooral gericht op de zorgvrager en niet op techniek, techniekstudenten richten zich sterk op de ‘apparaten’ en niet op de eindgebruiker. Ook binnen het Drenthe College zelf bestaat dit ‘cultuurverschil’. Studenten lijken wel iets meer richting de techniek te staan dan de docenten. Die laatsten zijn op hun beurt iets meer gericht op de kant van de samenleving (context) dan de studenten. Bij een vergelijking tussen school, zorginstellingen en bedrijven is het de school die hier het meest in het midden zit. Zorginstellingen en bedrijven staan al wel meer in de richting van de samenleving (want zijn sterk afhankelijk van “wat er maatschappelijk en politiek speelt”), maar blijven gericht op de zorg- of de techniekkant. In de ideale situatie worden zowel docenten als studenten in het midden van de driehoek gezet. Dat roept ook de vraag op hoe dicht de verschillende opleidingen naar elkaar toe moeten bewegen. De ambitie is om andere disciplines vanuit de eigen expertise tegemoet te kunnen treden (elkaar vinden en verstaan), zonder op detailniveau alle kennis te bezitten. Hier ziet het practoraat een grote taak voor zichzelf, om deze toenadering mogelijk te maken (zowel inhoudelijk als ook door ontmoeting). Tot slot zouden vooral zorginstellingen op den duur wel echt in het midden moeten uitkomen, door (ook intern) kennis van alle gebieden in huis te hebben.


Verkenning

2. Posteropdracht Volgens het businessplan is het practoraat een plek waar verschillende partijen en disciplines elkaar kunnen ontmoeten . Hoe ziet deze ontmoeting eruit? Welke kennis en vaardigheden worden daar uitgewisseld? We testten deze stelling door evenementen te ontwerpen. In teams gingen deelnemers aan de slag met een poster voor een event. Dit hielp om zo concreet mogelijk te worden: wat is de titel van het event, waar en wanneer vindt het plaats, en voor wie? We ontwikkelden drie evenementen: een hackathon voor studenten, een design thinking-workshop voor studenten en een ontmoeting tussen studenten en ouderen, om te leren welk beeld ouderen van technologie hebben. Opvallend was dat alle evenementen (ver) buiten de school plaatsvonden (een ondernemersfabriek, een theater, of zelfs in het buitenland). Deels is dat om de praktijk op te zoeken, maar ook omdat er behoefte is aan een inspirerende plek die ‘anders’ is, een break-out van het gewone onderwijs. Zo’n plek wordt in de school nu expliciet gemist.

Workshop-opdrachten

17

Daarnaast zijn alle ontworpen evenementen voornamelijk gericht op de student . Zorginstellingen en bedrijven zijn wel welkom, maar niet de hoofdzakelijke doelgroep. Dat roept de vraag op wie de daadwerkelijke doelgroep van het practoraat is. Het practoraat richt zich uiteindelijk op de eindgebruiker in de zorg (de zorgvrager), maar doet dat door de (toekomstig) zorgverlener op te leiden. Kortom, om de zorgvrager centraal te stellen, heeft de zorgverlener allereerst (nieuwe) kennis en vaardigheden nodig. Daarmee blijft het practoraat uiteindelijk onderwijs , met het gevaar dat het zich vastzet in het klassieke onderwijssysteem. Zouden we dit kunnen oplossen door de student een grotere organiserende rol binnen het practoraat te geven? Op die manier wordt de student meer zelf ‘het practoraat’ (in plaats van alleen de docent) en wordt de zorgvrager de uiteindelijke eindgebruiker.

De Interdisciplinaire Leeromgeving

Posters met evenementaankondigingen

18


Verkenning

19

3. Vrije discussie

3.3. Deelconclusies

In een vrije discussie bespraken we 2 resterende stellingen. Allereerst was dat hoe breed de term (sensor) technologie wordt geïnterpreteerd. Gaat dit inderdaad alleen over sensoren? Regio Assen had enkele jaren geleden bijvoorbeeld de ambitie om spil te worden in de ontwikkeling en toepassing van sensoren. Dat bleek niet op alle vlakken goed te werken 10 . Voor het practoraat is deze focus ook te nauw; het gaat om alle techniek die in de zorgsector een rol kan spelen. Dat kán om sociale robots gaan, maar ook om tilliften of veel kleinere, innovatieve oplossingen. We concluderen dat de techniek niet nieuw hoeft te zijn, het kan ook (vooral) gaan om nieuwe zorg toepassingen van bestaande techniek. Daarnaast kan de techniek ook een rol spelen in het proces (als prototyping-materiaal), zonder daadwerkelijk zelf het fysieke eindproduct te zijn.

Op basis van deze eerste sessies concluderen we dat er nog geen duidelijk beeld over een fysieke ruimte is (zowel qua locatie als inhoudelijk). We zien een behoefte om ‘uit het klaslokaal’ te gaan en meer in de praktijk te leren. In bredere zin is er een onderliggende behoefte om meer buiten het onderwijssysteem te werken en de student meer regie te geven. De onderzoekende houding bij de mbo-student staat centraal, maar daar moet nog een werkbare vorm voor worden gevonden. Qua leeromgeving denken we in deze fase niet zozeer aan een vaste ruimte, maar meer aan mobiele ‘tools’ of objecten die de student meeneemt naar alle verschillende locaties, en die het beoogde werk- en leerproces ondersteunen. Om dit uit te zoeken, willen we eerst inzichtelijk maken hoe dat proces eruitziet.

Er wordt expliciet aangegeven dat het practoraat uiteindelijk niet alleen technologische eindproducten in de etalage of op het podium wil zetten, maar vooral wil laten zien welke vragen ermee worden behandeld. Geen dansende robot op tafel, liever een persoonlijk verhaal van een zorgvrager en het onderzoek dat voor dit scenario is gedaan. Die focus op het proces boven het technische eindproduct blijkt niet altijd eenvoudig om te presenteren aan de buitenwereld. Er is immers niet altijd een zichtbaar en tastbaar ‘product’. Het practoraat wil daarom beter worden in het vertellen van de verhalen rondom zorginnovatie. Tot slot heeft het practoraat de ambitie om alle projecten te starten vanuit zorgvragen uit de praktijk. De mbo-studenten staan aan het roer om deze probleemstellingen op te halen. Dat lukt deels, maar nog niet voldoende. Het vraagt om een onderzoekende houding, waarmee studenten zelf problemen signaleren, eerste oplossingsrichtingen definiëren, de vraag in het practoraat op de agenda kunnen krijgen en hier praktisch vervolg aan kunnen geven. Enerzijds moet deze onderzoekende houding bij de student meer worden ontwikkeld, anderzijds moet het practoraat ook direct kunnen inspelen op de vraag (tijd, ruimte en middelen). Deze insteek wordt wel nadrukkelijk gezien als onderscheidende manier van onderwijs geven in het mbo en heeft meer ondersteuning nodig.

De Interdisciplinaire Leeromgeving

20


Ontwerpvraag

21

De Interdisciplinaire Leeromgeving

22

4— Ontwerpvraag Define

I

n de eerste fase (understand) hebben we de onderliggende vraag opgehaald: hoe kunnen we de onderzoekende houding bij de mbo-student stimuleren, zodat hij/zij proactief kennismaakt en samenwerkt met alle verschillende disciplines en partners? In de tweede fase (define) zetten we deze vraag om naar een ontwerpvraag. In alle oriënterende gesprekken leerden we dat het practoraat een ambitieus en divers geheel vormt. Er wordt zowel onderwijs gegeven als ontwikkeld, er wordt gewerkt met een groot aantal zorginstellingen en bedrijven, en er lopen zo’n 20 parallelle projecten op verschillende locaties. Daarnaast moeten niet alleen de studenten maar ook de docenten nieuwe kennis en vaardigheden opdoen om hier vorm aan te geven. Kortom, het practoraat is een doorlopend onderzoek voor alle betrokkenen. Dat is een kracht, maar maakt het ook moeilijk om in deze voortdurend veranderende situatie de ‘ideale’ leeromgeving te ontwerpen. De situatie is in verandering; de leeromgeving moet juist die verandering mogelijk ondersteunen. Om dat te doen, hebben we eerst drie eigenschappen van het practoraat geformuleerd, die we als unieke uitgangspunten zien. Hiermee brengen we focus in alle mogelijke doelstellingen aan en geven we het ontwerp drie heldere toetsingscriteria. We stellen de volgende eigenschappen vast als speerpunten:

1 De toekomstig zorgverlener (de mbo-student) haalt de onderzoeksvragen op. Deze omgekeerde piramide maakt het practoraat uniek. In veel gevallen is het de wo-student die onderzoek doet, de hbo-student die een dienst of product ontwikkelt en de mbo-student die dit eindproduct in de praktijk inzet. In het Drenthe

College staan de mbo-studenten centraal om vragen uit de zorgpraktijk op te halen. Idealiter doen ze zelf het contextonderzoek (in kaart brengen van de relatie tussen een individuele casus en een bredere sociaalmaatschappelijke ontwikkeling), een eerste technische oriëntatie (hoe kan technologie een rol spelen) en valideren ze de vraag en eerste oplossingsrichting met de zorgvrager en -verlener. In dit proces sluiten gaandeweg ook andere studenten, zorginstellingen en bedrijven aan om het innovatievraagstuk verder vorm te geven. De grote uitdaging ligt in het vinden van een vorm waarin dit onderzoek voldoende praktijkgebonden en doe-gericht blijft.

2 De eindgebruiker staat centraal, de nadruk ligt op de relatie mens en technologie. Het practoraat wil nadrukkelijk niet alleen de nieuwe technologie ‘showcasen’ of meegaan in de hype (“dé technologische innovaties die de zorg radicaal veranderen”), maar altijd werken vanuit een mensgerichte onderzoekshouding. De eindgebruiker staat daarom altijd centraal in het hele proces. Deze aanpak draagt bij aan de doelstelling om de houding van studenten/zorgverleners over technologie in de zorg te verbeteren. Een mensgericht verhaal spreekt namelijk ook mensen aan die van nature geen interesse in de technologie zelf hebben of er schuw voor zijn. Deze aanpak vraagt om nieuwe manieren om naar de buitenwereld te treden. Het laten zien van het (technische) eindproduct (‘wat’) is hier niet voldoende; mensen moeten actief worden meegenomen in het verhaal van de zorgvrager/verlener (‘waarom’), of in het verhaal van het onderzoeksproces (‘hoe’). Daarmee blijft het Drenthe College ook dicht bij haar missie en benadrukt ze dat ze midden in de samenleving staat.


Ontwerpvraag

3 Het practoraat als een open keuken: alle projecten en resultaten worden zichtbaar en herkenbaar voor de buitenwereld. In een organisatie die projectmatig en met veel verschillende partijen samenwerkt, is het belangrijk om dat netwerk inzichtelijk te maken en kennisdeling te versterken. Enerzijds is dat intern, zodat studenten en docenten van elkaar weten aan welke projecten wordt gewerkt. Anderzijds is dat extern, door het practoraat ook voor de buitenwereld zichtbaar en ervaarbaar te maken. Dat levert op den duur ook nieuwe samenwerkingspartners op. Om dit te doen, is meer herkenbaarheid en communityvorming nodig.

23

Het ontmoeten van en samenwerken met verschillende disciplines zorgt ervoor dat er expliciet een gemene deler ontstaat: de eindgebruiker. We zien voor het practoraat in deze fase daarom de meeste impact in het stimuleren van communityvorming, door de verschillende partijen dichter bij elkaar te brengen en onderlinge kennisdeling te versterken. Dat leidt tot de volgende ontwerpvraag:

De Interdisciplinaire Leeromgeving

01

24

Vraagstelling

02 03

04

Initiatief

05 06

Kunnen we een onderwijsomgeving ontwerpen die communityvorming tussen alle partijen/disciplines faciliteert en hierbinnen de onderzoekende houding bij de mbostudent aanwakkert/ondersteunt?

Testen technologie

07

08

Koppeling onderwijs

09 10

11

Op zoek naar bedrijf/partner

12 13

We zien het derde speerpunt als een enabler van de eerste twee speerpunten. Om een onderzoekende en mensgerichte houding te ontwikkelen, is het nodig om in aanraking te komen met andere disciplines en verschillende rollen (de zorgvrager, de ontwikkelaar, de ondernemer, de ontwerper, et cetera). De vraag “zou dit anders kunnen?� ontstaat namelijk vaak door iets dat op een andere plek is gezien toe te passen op de eigen context.

Om een onderzoekende en mensgerichte houding te ontwikkelen, is het nodig om in aanraking te komen met andere disciplines.

Ter illustratie; stel je voor dat een zorgstudent de opdracht krijgt om na te denken over nieuwe meubilair in een zorginstelling. Door dit onderzoek publiekelijk te delen, kunnen ook andere expertises aanhaken. Iemand uit het veld kan bijvoorbeeld de tip geven om eens te kijken naar open source meubilair11 . Dit zijn ontwerpen die iedereen kan maken, aanpassen, delen en (her)gebruiken. Zo kan er op heel specifieke zorgbehoeftes worden ingespeeld. Vervolgens kan een lokale makerspace de echte objecten frezen. Dat levert nieuw onderzoek samen met het veld op; hoe kunnen we zelf leren ontwerpen voor de zorgvraag? Hoe testen we het werk? Zijn er andere instellingen die hier ook behoefte aan hebben? Welke lokale partijen kunnen helpen? Kortom, door als open keuken te fungeren kunnen andere domeinen aanhaken, waarmee de onderzoekende houding bij de student wordt aangewakkerd.

4.1. Werkproces Momenteel lopen er ruim 20 parallelle projecten waar studenten op verschillende locaties en met verschillende partners aan werken. Projecten omvatten bijvoorbeeld het testen van een nieuw type tillift, onderzoek naar gebruik van alarmeringssystemen, het verzinnen van toepassingen voor de VR-bril bij psychogeriatrische cliĂŤnten, meedenken over nieuwbouwplannen voor een zorglocatie en het organiseren van een design thinkingsessie met studenten, bedrijven en zorginstellingen. Als de onderwijsomgeving dit leer- en werkproces optimaal moet ondersteunen, moeten we eerst bepalen hoe dit

Evalueren

14

15

Zorg- en techniekstudenten samenbrengen

16 17

18

Presenteren Samenwerking met hbo

19

20

(et cetera)

proces er idealiter uitziet. Op basis daarvan kunnen we nader kijken wat er nodig is aan faciliteiten en/of fysieke ruimte om dat te ondersteunen. Met het oog op de onderzoekende houding en communityvorming, beschrijven we het werkproces van het practoraat in drie fases .

Eindgebruiker staat centraal; stuurt onderzoeksvragen

Student is initiatiefnemer; signaleert vragen

Onderwijsomgeving

Community bouwen; het practoraat brengt hen bij elkaar

Opgave: hoe geven we de community vorm?


Ontwerpvraag

25

De Interdisciplinaire Leeromgeving

1. Vraag De student en de eindgebruiker werken samen aan een onderzoeksvraag, geworteld in de praktijk. De student ontwikkelt hier een scenario, waarin ook wordt nagedacht over onder andere de mogelijke technische richting, de wenselijkheid van de oplossingen en de relatie tot bredere ontwikkelingen in de zorgsector. Door in scenario’s te denken, wordt een vraag al verder doordacht, door alle mogelijkheden en consequenties in kaart te brengen. Studenten werken met vaste formats. Werken volgens deze formats zorgt ervoor dat er geen ‘blinde vlekken’ ontstaan (aspecten die niet voldoende worden uitgedacht) en zet voortdurend doelen op korte termijn vast. Dat geeft mbo-studenten een kader om onderzoekend te werk te gaan.

26


Ontwerpvraag

27

De Interdisciplinaire Leeromgeving

2. Maak Opleidingen maken samen schetsen en prototypes, met analoge middelen, low-key technologie of proefopstellingen. Ze gaan actief met bedrijven en experts om hun ideeĂŤn aan te scherpen. In deze fase zit ontmoeting, uitwisseling en samenwerking al sterk verankerd. Studenten van verschillende opleidingen spreken/maken met elkaar en met partners uit het werkveld. Dat gebeurt op verschillende locaties.

28


Ontwerpvraag

29

De Interdisciplinaire Leeromgeving

3. Presenteer De ideeĂŤn wordt gepitched aan betrokken partners (zorginstellingen, bedrijven en/of breder publiek). Hiermee wordt de haalbaarheid gevalideerd en interesse van (nieuwe) partners gewekt. Deze fase is niet alleen het eindpunt (presentatie van een eindproduct), maar een open keuken, om ook tussentijdse vorderingen en ideeĂŤn te presenteren. Door dit publiekelijk te doen, ontstaat er meer herkenbaarheid en neemt het practoraat als kenniscentrum ook een zichtbare positie in.

30


Ontwerpvraag

In deze fases werken de studenten volgens min of meer vaste formats . Dat kan om gespreksformats of designmethoden gaan, maar ook de ruimte kan hierin ondersteunen. Tafelkleden die gespreksvragen aanreiken, materialen die prototyping beter stroomlijnen, reflectiegesprekken met partners bij de koffieautomaat of fysieke tracking-borden om de status van het project inzichtelijk te maken. Sowieso denken we hier aan een toolkit die studenten mee kunnen nemen naar verschillende locaties. In deze kit zitten materialen om de onderzoekende houding te ondersteunen en verslaglegging te doen. Denk aan notitiemateriaal, een audiorecorder en low-key micro-elektronica. In deze drie fases leren studenten om in scenario’s te denken, in plaats van alleen een concrete vraag. Scenario’s maken de vraag persoonlijker, omvatten context en behandelen ook de consequenties van gemaakte keuzes. Bij een onderzoek naar alarmeringssystemen kunnen er bijvoorbeeld een aantal scenario’s worden opgesteld vanuit het perspectief van de cliënt, de mantelzorger, de zorgverlener en het bedrijf dat deze systemen maakt. Deze scenario’s gaan kort in op de motieven en overwegingen die deze groepen maken. In het onderzoek worden de scenario’s ingezet om de impact op deze groepen door te denken.

De status van projecten bijhouden op fysieke trackingborden

31

De Interdisciplinaire Leeromgeving

4.2. Deelconclusies We denken in deze fase aan verschillende ‘hubs’; kleine vestigingen van het practoraat, al dan niet tijdelijk. Deze hubs kunnen op verschillende locaties worden neergezet (school, zorginstellingen, bedrijven), afhankelijk van het project. Doordat de nadruk op de ‘tools’ ligt, stellen we het werk- en leerproces centraal en zien we de ruimte zelf (het aantal vierkante meters) niet als kern van de leeromgeving. Zo voorkomen we dat het inrichten van de fysieke ruimte een op zichzelf staand project wordt, dat in de praktische realiteit (facilitair, budgettair, planningsmatig) los komt te staan van het onderliggende doel. Het creëren van deze verschillende hubs sluit aan bij de wens om vaker ‘uit de school’ te komen en meer in de praktijk te zijn. Dat levert enerzijds een aantal praktische vragen op. Is zo’n model logistiek wel wenselijk/mogelijk voor zowel de school als externe organisatie? En hoe ontstaat er herkenbaarheid door al deze hubs heen? Anderzijds willen we dit idee met studenten nader onderzoeken, om te kijken of het aansluit bij het leer- en werkproces dat zij (idealiter) doormaken.

Gereedschapsborden en mobiele toolkits

32


Valideren

33

De Interdisciplinaire Leeromgeving

34

5— Valideren Explore

D

e understand en define-fase (de eerste ‘diamond’) vormden samen het eerste deel van het onderzoek. In het tweede deel hebben we ontwerpvraag en eerste ideeën gevalideerd met zowel experts als met de studenten en docenten zelf (explore). De resultaten daarvan hebben we gevisualiseerd in een reeks ruimtelijke voorstellen en een korte lesmodule (create).

5.1. Symposium Op 31 mei 2018 vond het symposium Leeromgeving van de Toekomst 12 plaats, georganiseerd door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. In het ontwikkeltraject met dezelfde naam gingen in het afgelopen jaar twaalf projecten van start, waarin ontwerpers samen met mbo-instellingen werken aan vraagstukken rondom onderwijs en huisvesting voor het toekomstige beroepsonderwijs. In Villa Jongerius (Utrecht) presenteerden alle teams hun eerste bevindingen, verdeeld over drie deelsessies (‘voorbij de kaders van het klaslokaal’, ‘collectief leren en ontwikkelen’ en ‘schoolgebouwen die meebewegen). Op dit symposium presenteerden we onze eerste tussentijdse resultaten, met de nadruk op de uitdagingen die we hierin tegenkwamen. De aanwezigen, waaronder andere teams en experts uit het veld, konden feedback in de vorm van tips en vragen noteren.

Uit alle feedback halen we dat de open-keuken -metafoor veel bijval krijgt. Dit wordt meerdere malen aangeduid als waardevol idee. Omdat het de combinatie van werk én ontmoeting tastbaar maakt, maar ook omdat het de nadruk legt op proces boven eindresultaat. De vragen die we ontvingen, gaan enerzijds vooral over de vraag -fase in het werkproces. (Hoe) betrekken we het bedrijfsleven al in deze fase? En hoe zorgen we dat de kennis die studenten hier opdoen ook wordt doorgegeven op een volgende generatie? Anderzijds ontstaan er praktische vragen over de ruimte/hubs. Is het voor een communitygevoel niet belangrijk om (ook) een vaste locatie te hebben? En hoe zorg je ervoor dat deze altijd (24/7) toegankelijk is, met name als het gaat om een plek binnen een externe partner?


Valideren

5.2. Workshop met studenten Om het model van de drie fases te valideren, organiseerden we een workshop met docenten en studenten uit verschillende opleidingsrichtingen. Het doel was om dieper op het (beoogde) leer- en werkproces in te gaan. Daarnaast wilden we studenten uithoren over wat zij als ideale ruimte voor het practoraat zien. Waar voldoet deze aan?

1. Onderzoekende houding (vraag) Uit een gesprek met studenten bleek dat ze in praktijk al expliciet werken vanuit eigen onderzoek. Ze werken bijvoorbeeld aan een eindopdracht waarin ze zelf een product of zorgoplossing moeten verzinnen. In een korte series gespreksoefeningen experimenteerden we met ‘leren doorvragen’. In duo’s nam één persoon een rol aan. Bijvoorbeeld mevrouw Janssen van 83 (“Ik heb een Zora nodig! Kan ik die krijgen?”) of zorgverlener Marieke (“Ik wil een Tovertafel kopen. Wat denk jij?”).

35

Hier hoort een onderliggende (verborgen) motivatie bij. Mevrouw Janssen voelt zich bijvoorbeeld eigenlijk vooral eenzaam. Aan de ander de taak om in het gesprek door te vragen en tot de kern te komen. Dat vereist inzicht in het beeld dat de ander heeft, maar ook in wie er kunnen helpen bij het maken van keuzes. In de reflectie op deze gesprekken bleek dat studenten het prettig vinden om dit soort vragen als handleiding voor gesprekken te hebben. Het leverde voor hen ook nieuwe inzichten op: “Ik ben al best ver met die eindopdracht, maar heb nu weer nieuwe ideeën die ik al eerder had kunnen gebruiken.”

De Interdisciplinaire Leeromgeving

36

Marieke (Zorgverlener)

Mevrouw Janssen (83)

“ik wil een Tovertafel kopen. Wat denk jij?”

“Ik heb een Zora nodig! Kan ik die krijgen?”

MoTivaTie

MotIvatIe

Want ik denk dat die onze cliënten rustiger maakt.

Ik voel me eigenlijk vooral erg eenzaam...

Peter (Zorgverlener)

Leo (ZorgverLener)

“Al die sensoren bij de cliënt in huis, is dat een goed idee?”

“Ik wil een zorgrobot kopen. Wat denk jij?”

MotivAtie

MotIvatIe

ik maak me zorgen over privacy.

robots kunnen straks toch alles? Dan besparen we op personeel.

Workshop met studenten en docenten

Tips

Wat is de echte vraag? Klopt het beeld dat deze persoon heeft? Kan het echt? Wat zijn de voordelen en nadelen? Hoe komen we daarachter? Zijn er andere oplossingen denkbaar? Wie moet de keuze maken? Wie kunnen daar nog meer bij helpen?

Gespreksopdracht Vragen stellen


Valideren

2. DIY Technologie (maak) Volgens ons fase-model (vraag, maak, presenteer) is het belangrijk dat studenten in een vroeg stadium aan de slag kunnen met prototypes. Dit kwam ook al voor voren tijdens het kennisfestival, waar we concludeerden dat het wenselijk is dat zorgstudenten meer ‘feeling’ met de technologie krijgen. Op dit moment testen deze studenten wel bestaande technologie en spelen ze een rol bij de implementatie van nieuwe producten, maar ontwikkelen ze zelf geen technische vaardigheden. We streven er ook niet naar dat zorgstudenten goede programmeurs of technici worden; daar zijn immers de techniekopleidingen voor. We vinden het echter wel belangrijk dat ze in de prototype-fase op een laagdrempelige manier met technologie werken. Zo leren ze inschatten wat er wel/ niet kan en wanneer een technische oplossing wel/niet wenselijk is. Om te testen in hoeverre dat werkt, wekten we met de Makey Makey en Microbit . We werkten hier vanuit een aantal scenario’s. “Meneer de Vries (74) valt de laatste tijd vaak in huis. Kunnen we dat meten? En ook direct een zorgverlener waarschuwen?”. Of: “Mevrouw de Boer (82) vergeet vaak de weg vanuit het restaurant van de zorginstelling naar haar eigen kamer. Kunnen we haar helpen?” Door vanuit deze scenario’s te werken, staat de opdracht dichter bij de beleving (en praktijk) van de student en ligt het zwaartepunt niet op de techniek. Vervolgens keken we of de Microbit – een kleine programmeerbare computer met verschillende sensoren en een visuele programmeertaal – bruikbaar is om prototypes te maken.

37

Voor het eerste scenario heeft de Microbit bijvoorbeeld een accelerometer, die beweging kan detecteren. Kunnen we daarmee meten of iemand valt? Wat is vallen eigenlijk, wanneer en hoe gebeurt dat meestal? Als we een val detecteren, kunnen we daar een actie aan koppelen. Wat moet er in dat geval gebeuren? We kunnen bijvoorbeeld een draadloos signaal naar een andere Microbit sturen, die de zorgvrager bij zich heeft. Is dat zinvol? Of zijn er ook manieren denkbaar om meer te doen met preventie in plaats van alleen signalering?

De Interdisciplinaire Leeromgeving

38

Meneer de Vries (74) valt de laatste tijd vaak in huis. Kunnen we dat meten? En ook direct een zorgverlener waarschuwen?

We concludeerden dat de zorgstudenten niet huiverig voor de technologie zijn. Een groot deel vindt zichzelf al redelijk technisch. Niet per se in de zin van harde kennis, maar wel qua onderzoekende houding en interesse. De combinatie van prototyping en scenario-ontwikkeling (‘wat als’) bleek een goede manier om ideeën aan te scherpen en te valideren: “Deze manier van werken zorgt ervoor dat we nieuwe vragen gaan stellen over de ‘echte’ zorgvraag.” Deze werkvormen zijn daarmee geen ‘techniekles’, maar een nieuwe dimensie binnen het ontwikkelen van een onderzoekende houding. De aanwezige docenten zouden deze technologie vaker in het practoraat willen terugzien.

Zie voor meer opdrachten ook de lesmodule Zorgsensoren maken in de bijlage.

Mevrouw de Boer (82) vergeet vaak de weg vanuit het restaurant van de zorginstelling naar haar eigen kamer. Kunnen we haar helpen?

Mevrouw van Zanten (68) heeft lichte dementie en zet de thermostaat soms veel te hoog. Kunnen we haar (of een ander) waarschuwen?

Werkopdracht Zorgsensoren maken


Valideren

39

De Interdisciplinaire Leeromgeving

4. Vrije discussie In een aansluitende vrije discussie met docenten spraken we over de inbreng van studenten. We concludeerden dat studenten nauwer betrokken moeten worden in het practoraat, zodat ze meer regie over hun eigen onderwijs kunnen nemen. Dat staat momenteel haaks op het schoolgebouw, waar de eigen inbreng van studenten niet te bekennen is. We trokken een parallel met hogescholen en universiteiten, waar (studie)verenigingen vaak een eigen ruimte hebben. Ook kunstacademies hebben vaak studio’s, waar studententeams voor een bepaalde periode intrek nemen. Deze ruimtes worden op allerlei manieren ‘eigen’ gemaakt, zowel qua meubilair als aankleding. “Geef studenten vrijheid, dan geef je ze ook regie.” Iets dergelijks bestaat vrijwel niet op het mbo. Daarmee mist bij studenten ook de mogelijkheid om zelf iets aan het onderwijs ‘toe te voegen’ en simpelweg op school te ‘zijn’ in plaats van alleen te werken. Een docent stelde hier: “De onderliggende vraag is of we binnen het bestaande onderwijsconcept willen werken, of daarbuiten willen treden.” Het practoraat als ‘huiskamer’ is nu een laag die gemist wordt.

Ontwerpopdracht Flexibele ruimte

5.3. Deelconclusies

3. Ruimtelijk ontwerp (presenteer) In de derde opdracht hebben we met de studenten onderzocht aan welke eisen de ruimte moet voldoen. Met papier, hout, klei en andere materialen maakten we maquettes voor de verschillende fases (vraag, maak en presenteer). Allereerst zien we dat de ruimte direct wordt ingericht als fijne plek om te zijn. Dat is te zien in daken die open kunnen, in tuinen en waterpartijen, een bar, zitzakken, et cetera. Deels is dat gewoon ‘dromen’ over de ideale plek, maar het duidt ook op een gemis van zo’n plek binnen de school. We werden in het bijzonder gegrepen door een student die vertelde dat ze in de pauzes vaak - soms alleen, soms met anderen - naar het handvaardigheidlokaal gaat. “Omdat het daar rustiger is dan in de kantine, en de enige plek waar er werk van studenten aan de muur hangt”. Daarnaast wordt een prettige werkplek gemist. Niet in de vorm van computerlokalen of bureau’s, maar in een plek met ‘eigen’ spullen waar je makkelijk aanschuift (de ‘keukentafel’).

Flexibiliteit is een ander speerpunt. De ruimte moet veranderlijk zijn, voor verschillende werkvormen en presentaties. Van een circustent-opzet tot aan een expositie met marktkramen. Voor de ‘gewone’ lezingopstelling is minder animo; de combinatie van ‘show and tell’ komt veel terug. Dat betekent veel eigen werk in de ruimte en veel inspiratie-materiaal op de muren. En een popcornkraam om een evenement echt als format aan te kleden? Moet kunnen.

Vooral het contact met studenten heeft iets veranderd in ons beeld. Waar we eerst vooral dachten aan ‘hubs’ buiten de school, zien we nu sterker de waarde van het schoolgebouw. Voor studenten is en blijft dit een centrale plek, alleen is de plek zelf niet prettig om aan projecten te werken. Kunnen we een plek ontwerpen die dichter bij de school zit, maar toch uit het onderwijssysteem weet te breken? Daarnaast liet de inbreng van studenten in de workshops zien dat zij expliciet vragen om een grotere rol en betrokkenheid. In de ruimte, in de projecten, én in het ontwikkelen en testen van nieuwe werkvormen. Hoe zetten we de student meer aan het roer?

40


Ruimtelijke verkenning

41

De Interdisciplinaire Leeromgeving

42

6— Ruimtelijke verkenning create

W

e hebben alle inzichten uit de define- en explore-fase omgezet naar een reeks scenario’s voor de bijpassende ruimte. De ruimte ondersteunt het leer- en werkproces van vraag, maak & presenteer. We zetten hier eerst de uitgangspunten uiteen en illustreren deze daarna met verschillende schetsen.

6.1. Het netwerk Het practoraat opereert in een netwerk van verschillende partijen en locaties, verspreid over de regio. De verschijningsvorm van het practoraat is op elke locatie anders, maar kent een aantal terugkerende componenten. Er is een mobiele toolkit die kan worden meegenomen naar werkbezoeken. Deze tools ondersteunen de werkwijze van het practoraat op externe locaties. Voor langdurige projecten is er de mogelijkheid om een tijdelijke werkplaats op te zetten bij de partner op locatie. Om binnen dit netwerk een community op te bouwen die elkaar weet te vinden, is er ook behoefte aan een basis om steeds naar toe terug te keren. Dit ‘hoofdkwartier’ is een plek waar verschillende projecten en partijen naast elkaar kunnen werken, kennis kunnen uitwisselen, van elkaar kunnen leren en elkaar kunnen helpen.

6.2. Het hoofdkwartier Dit ‘hoofdkwartier’ is verbonden met de school, maar is er geen onderdeel van. In de workshops kwam een duidelijke behoefte aan een ‘niet-schoolse’ omgeving naar voren. Een student gaf aan alleen in het crealokaal het gevoel te hebben rustig haar eigen ding te kunnen doen. Het huidige gebouw lijkt overvraagd, en zo flexibel dat je nooit ergens je spullen kunt laten liggen. Het hoofdkwartier onderscheidt zich hierin doordat het wordt gerund, geprogrammeerd en het liefst ook ingericht of zelfs gebouwd door de studenten zelf. Hiervoor is gekeken naar concepten zoals studieverenigingen op universiteiten of studio’s op kunstacademies, waar de studenten zelf eigenaar zijn van de ruimte en wat zich daar afspeelt. De externe partners van het practoraat, maar ook docenten moeten het hoofdkwartier gemakkelijk kunnen vinden. Hiervoor dient het als ruimte zichtbaar te zijn, herkenbaar van buitenaf, maar ook makkelijk te bereiken. Om optimaal te kunnen samenwerken is er transparantie voor alle partijen, in de resultaten van elk project, maar vooral in de werkprocessen. Het hoofdkwartier wordt een ‘open keuken’ waar alle activiteiten zichtbaar zijn voor iedereen. Er is ook ruimte voor grotere events om de verworven kennis en resultaten te delen. Daarnaast heeft het hoofdkwartier de functie van laagdrempelige ontmoetingsplek, waar je zo even binnen loopt om te zien wat er gebeurt.


Ruimtelijke verkenning

43

De Interdisciplinaire Leeromgeving

44

Tijdelijke werkplaats op locatie bij (zorg)partner

Hoofdkwartier Permanente werkplaats in verbinding met de school Netwerk practoraat

Mobiele toolkit Op bezoek bij (zorg)partner

Mobiele tools

Werkplaats

Bestaande ruimte

Eigenaarschap

Ontmoeting

Laagdrempelig

Herkenbaar

Open keuken

Overloop in de school

+

+

Patio in de school

+/–

+

+

+/–

+

+

+

+/–

+

+

+

+

+

+

+

+

Nieuwe ruimte Daklandschap op de school

6.3. Scenario’s voor het hoofdkwartier We hebben verschillende scenario’s voor een hoofdkwartier in of nabij het schoolgebouw in Meppel onderzocht en met elkaar vergeleken. Voor de opties in het bestaande gebouw (scenario’s overloop en patio) lijken de belangrijkste uitdagingen de zichtbaarheid van buiten, en de (on)mogelijkheid om deze ruimte voor het practoraat te claimen in een toch al drukbezet gebouw. Het zijn wel de scenario’s die het meest eenvoudig/ goedkoop te realiseren zijn. De scenario’s van een daklandschap op de school of een paviljoen op het kavel naast de school zijn duurder en ingewikkelder, maar geven het practoraat wel een eigen herkenbaar gezicht naar de buitenwereld. Het paviljoen is daarbij de beste optie als het gaat om het idee van de ‘open keuken’,

zichtbaar maken wat er gebeurt en makkelijk binnen kunnen lopen. Het laatste scenario waarin het practoraat bij de DC pop-up winkel in het centrum van Meppel intrekt is wel bijzonder, maar stuit op logistieke bezwaren en spreekt wellicht niet de juiste doelgroep aan (winkelend publiek in plaats van kennispartners en medestudenten of docenten). De scenario’s ‘overloop’ en ‘patio’ hebben we uitgewerkt vanwege het relatieve eenvoudige karakter en geschiktheid als eventuele pilot; het scenario ‘paviljoen’ hebben we uitgewerkt als voorlopig meest aantrekkelijke optie die het meest zou opleveren voor het practoraat.

Paviljoen naast de school

Winkelpand in het centrum

Scenario’s voor het hoofdkwartier


Ruimtelijke verkenning

Scenario 1: ‘de overloop’ In het bestaande schoolgebouw in Meppel wordt door studenten zelf een ruimte gebouwd en ingericht op de overloop bij het trappenhuis. Deze ruimte geldt vanaf dat moment als ‘facilitaire vrijstaat’: er mag geverfd, getimmerd en geklust worden en de studenten bepalen zelf wat ze nodig hebben. De centrale ligging naast verkeersruimte maakt de ruimte toegankelijk voor

45

De Interdisciplinaire Leeromgeving

46

voorbijgangers in de school. Van buiten is direct te zien wat er binnen gebeurt, je loopt nieuwsgierig zo even naar binnen. Het feit dat deze ruimte zich in de school bevindt, is niet in alle opzichten optimaal. In de huidige situatie is er al een gebrek aan ruimte, studenten hebben weinig plekken waar ze vrij zijn om hun eigen ding te doen. Daarnaast is deze ruimte voor de studenten nog gekoppeld aan de schoolse omgeving waarin deze zich bevindt. Voor partners van buiten de school ligt de locatie enigszins verborgen, de ruimte is niet zichtbaar en slecht te bereiken. Een mogelijke insteek is om dit scenario te gebruiken als pilot, om zo op een goedkope manier de werking van de ruimte te kunnen testen.

Scenario 2: ‘de patio’ In het bestaande schoolgebouw in Meppel wordt de patio aan de kantine deels overkapt en ingericht als werkplaats voor het practoraat. Deze nieuwe ruimte wordt gerund door de studenten, zij zijn hier de baas. De ligging naast de kantine maakt de ruimte laagdrempelig voor studenten, tussen de lessen door lopen ze zo even naar binnen. De werkplaats fungeert zo tegelijkertijd als ontmoetingsplek. Tijdens evenementen van het practoraat kan de patio makkelijk aan de kantine gekoppeld worden, de projecten

en werkprocessen zijn dan zichtbaar voor een groot gezelschap. Buiten de school is de patio niet zichtbaar, voorbijgangers zullen deze plek niet snel vinden. Een directe toegang via de kantine of fietsenberging biedt mogelijkheden voor de externe partners die gekoppeld zijn aan het practoraat.


Ruimtelijke verkenning

Scenario 3: ‘het paviljoen’ Naast het schoolgebouw in Meppel wordt een tijdelijk paviljoen geplaatst, op het braakliggende terrein tussen school en woonwijk. Het is gebouwd door een bouwbedrijf in samenwerking met studenten van de praktijkschool en bouwopleidingen van het Drenthe College. Het paviljoen onderscheidt zich van het hoofdgebouw, maar is door de ligging nog duidelijk gerelateerd. Het eigen karakter van deze plek biedt studenten de mogelijkheid om het gebouw volledig toe

47

De Interdisciplinaire Leeromgeving

48

te eigenen en te werken in een omgeving anders dan de gebruikelijke klaslokalen. Voor partners buiten de school is het paviljoen een makkelijk bereikbare plek, zichtbaar voor de buitenwereld. Studenten van het practoraat reageerden enthousiast op dit scenario, en zagen het al helemaal voor zich hoe ze daar hun eigen plek konden gaan runnen. In Fase 2 moet verder onderzocht gaan worden hoe we een student-gedreven leeromgeving daadwerkelijk kunnen gaan realiseren.

Scenario 4: ‘de dependance’ Behalve een hoofdkwartier realiseert het practoraat ook projectgebonden werkruimtes op plekken met duurzame samenwerkingen. Zo’n plek lijkt al te zijn ontstaan op Frederiksoord: hier werkt een groep studenten elke woensdag samen met docenten en een zorgorganisatie aan woonzorgconcepten voor ouderen en kwetsbare jonge moeders, in een leegstaande ruimte van de voormalige tuinbouwschool. Het creatieve werkproces leek hier al het meest van de grond gekomen, en studenten hadden in deze ruimte de mogelijkheid om al hun opbrengsten en ideeën op te hangen en uit te stallen, zichtbaar voor iedereen. Student-gedreven was

de ruimte nog niet helemaal: de groep studenten wisselt elkaar steeds af, en de zorgpartner en de docenten zijn de constante aanwezigen. Voor studenten voelde het dus niet per se als ‘hun’ plek, ook al werken ze er met plezier. Ons beeld bij Frederiksoord was om een atelier in een bestaande kas te plaatsen, naast het gebouw wat straks bewoond zal worden en zal draaien als zorgpraktijk.


Reflectie op ruimte

49

De Interdisciplinaire Leeromgeving

50

7— Reflectie op ruimte

I

n deze eerste fase hebben we een aantal voorstellen voor de fysieke ruimte gedaan. Die staat niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met het netwerk, werkproces en onderwijs in bredere zin. We reflecteren daarom hier nader op de rol die de ruimte in deze samenhang speelt.

1. Het gedistribueerd netwerk als ideaal? Eén van de kenmerken van het Practoraat Zorg & Technologie is dat het een netwerk is, dat verspreid is over een groot oppervlak. Ten eerste de drie scholen in Meppel, Emmen en Assen. Ten tweede de netwerkpartners, die verspreid zijn over de hele provincie (zoals de zorgpartner in Frederiksoord) en daarbuiten (zoals Hanzehogeschool Groningen). Het onderwijs aan het Drenthe College is lokaal: studenten komen uit de regio en de meesten zullen ook in de regio een baan gaan zoeken na hun studie. De afstanden zijn echter niet zodanig dat je elkaar vanzelfsprekend tegenkomt. Hoe blijven al die mensen in het netwerk met elkaar in contact? Het practoraat verbindt studenten van zorgopleidingen met studenten technologie, en ICT met de zorgpraktijk. De leeromgeving neemt vele gedaanten aan en verplaatst zich door het netwerk heen, van school naar praktijk en weer terug. Het heen en weer schakelen van klaslokaal naar praktijk vinden studenten prettig en uitdagend. Het netwerk is inhoudelijk gedreven en sluit goed aan op de wereld van de praktijk. Het is continu in ontwikkeling: projecten worden afgerond en er komen nieuwe projecten bij. Voor het practoraat is het van belang dat kennis onderling gedeeld wordt en dat op een effectieve manier nieuwe partners worden betrokken. Hoe zorgen we dat projecten van elkaar op de hoogte blijven? Hoe kan het practoraat meer worden dan een verzameling losse samenwerkingen?

Het practoraat als gedistribueerd netwerk lijkt in deze fase teveel ‘los zand’ te blijven. Alle knooppunten in het netwerk zijn even belangrijk, maar het is moeilijk om elkaar op die manier te versterken – het netwerk heeft te weinig aanjaagfunctie en blijft alleen een wolk. Het lijkt een paradox, maar als groeiend en steeds evoluerend netwerk heeft het practoraat in dit stadium mogelijk toch baat bij een zwaartepunt, een basis. Een knoop in het netwerk met meer gewicht dan de anderen, met als rol om de activiteiten van het practoraat als geheel te monitoren en te communiceren, om kennisuitwisseling te laten groeien en het beoogde vliegwiel effect van het practoraat te versterken. Dat kan online, maar in onze optiek is een online omgeving pas betekenisvol als er met een fysieke omgeving al een basis is gelegd – de online omgeving versterkt de fysieke omgeving en is geen oplossing in zichzelf.


Reflectie op ruimte

51

2. Student-gedreven werken

3. De verhouding tussen school en praktijk

Het werkproces van het practoraat wijkt af van het reguliere onderwijs. Een van de belangrijkste kenmerken van de methode is collectief leren: studenten leren van de praktijk, maar de praktijk leert ook van studenten. Van de studenten wordt een onderzoekende houding verwacht: zij zijn het die zelf in de praktijk op zoek gaan naar onderzoeksvragen op basis van de wensen van de eindgebruiker. Als studenten de leidende rol hebben in het practoraat, moet de onderwijsomgeving daar ook naar zijn.

In verschillende eerdere ruimtelijke onderzoeken naar de onderwijsomgeving voor het MBO wordt gesuggereerd dat het praktische beroepsonderwijs eigenlijk net zo goed of beter geheel in de praktijk kan plaatsvinden, op locatie bij bedrijven of maatschappelijke organisaties. Alleen voor de theorielessen zou dan nog ergens een klein schoolgebouwtje nodig zijn. Een boude stelling – wellicht moeten we alvast gaan nadenken wat we dan moeten doen met al die enorme ROC-gebouwen die kennelijk nu al niet meer nodig zijn. Gebouwen zijn altijd een spiegel van de visie van de eigenaar, en voor maatschappelijke visies en sociale idealen geldt dat misschien nog het meest. Wanneer de visie op bijvoorbeeld gevangenisstraf, ouderenzorg of onderwijs omslaat, zijn er meteen een heleboel gebouwen achterhaald en overbodig geworden, en moeten architecten op zoek naar nieuwe typologieën die passen bij het nieuwe ideaal.

In het HBO en op de universiteiten bestaat zoiets in verschillende vormen: de studio’s en ateliers op academies en ontwerpopleidingen, de studieverenigingen op universiteiten – plekken waar studenten hun eigen werkplek hebben ingericht, waar ze zelfstandig werken en waar ze altijd terecht kunnen. Docenten komen langs om te begeleiden, maar de inrichting en het beheer van deze ruimtes ligt bij de studenten zelf. De ruimtes hebben ook een sociale functie, en het naast elkaar werken aan verschillende projecten zorgt ervoor dat er veel mogelijkheden zijn om mee te kijken, elkaar vragen te stellen en inspiratie op te doen. Binnen het practoraat kunnen in analogie hiermee verschillende student-gedreven werkateliers ontstaan, in of bij de school, of op locatie bij een zorgorganisatie. In onze ruimtelijke verkenningen hebben we een aantal voorbeelden gegeven hoe dat binnen het schoolgebouw zou kunnen: een ruimte die altijd ter beschikking staat van het practoraat, die door studenten zelf gebouwd, ingericht en beheerd wordt. Op eenzelfde manier kan dit op locatie (bij een van de zorgpartners) worden gerealiseerd. Eigenaarschap voor studenten is een voorwaarde voor de onderzoekende, zelfstandige houding die het practoraat van studenten verwacht. Het zorgt er voor dat het gat tussen ‘schools’, docent-gedreven onderwijs en de praktijk van de zorgorganisatie kleiner wordt, en studenten een plek hebben om veilig te experimenteren.

De oude kassen op locatie Frederiksoord (voormalige tuinbouwschool)

Uit ons onderzoek en de gesprekken met docenten en studenten van het Drenthe College hebben we een veel meer ambigue houding ten opzichte van het schoolgebouw gevonden (dit betreft de locatie Meppel, met dit team hadden we contact). Zowel bij docenten als bij studenten is er bijna een haat-liefde verhouding met de school: ze vinden het gebouw om allerlei redenen verschrikkelijk en dromen hardop van industriële ateliers of theater-achtige ontmoetingsruimtes, maar zodra de school als plek haar rol dreigt te verliezen blijkt dat ze ook niet helemaal zonder kunnen. Studenten gaven aan dat ze graag op de zorglocaties komen voor stages of practoraat-projecten, echter we hoorden ook terug dat ze zich hier niet altijd ‘thuis’ voelen – ze zijn eerder te gast, passanten die tijdelijk onderdeel zijn van de organisatie, maar het voelt niet als ‘hun’ plek.

De Interdisciplinaire Leeromgeving

De school heeft die rol meer, en deze fungeert ook zeker als sociale ontmoetingsplek. Op school gaan ze per les van lokaal naar lokaal, volgens het rooster, maar tussen de lessen door is er eigenlijk geen fijne plek om zelfstandig te kunnen werken, overleggen of studeren. De kantine en andere ‘hangplekken’ zijn te druk om je te kunnen concentreren, en in een lokaal wordt je vaak weer weggestuurd omdat er een les begint van een andere groep. Het crea-lokaal bood uitkomst: dit lokaal is alleen voor de lessen handvaardigheid en staat om die reden het vaakst even ‘leeg’ – een student gaf aan dit de fijnste plek te vinden omdat je er rustig kunt zitten en werken. Het is ook één van de weinige lokalen met een eigen specifieke inrichting: in dit geval werktafels en kasten vol knutselspullen – wellicht werkt dit als extra attractie. Een andere student maakte de vergelijking met de basisschool: toen had ze nog een eigen tafel met eigen spullen in een eigen vaste ruimte – dit zou ze voor het practoraat ook graag willen. De docenten moesten tijdens onze eerste workshop aan de slag met posters voor fictieve evenementen: organiseer een event voor het practoraat en voorzie het van een titel, datum/tijd en een locatie. Opvallend was dat iedereen koos voor een plek ver weg van het schoolgebouw. Ook in een andere oefening blijkt dat voor het practoraat een heel andere ruimtelijke omgeving dan een ‘klaslokaal’ wordt gewenst. Tijdens de maquette workshop ontstonden er ideeën voor creatieve werkateliers, presentatie-theaters en beursvloeren voor kennisuitwisseling. Tegelijkertijd ontstond er meteen onrust als we daadwerkelijk het practoraat helemaal weg gingen halen bij het schoolgebouw, en het een plek wilden geven bij één van de zorgpartners, of bijvoorbeeld ergens in het centrum van Meppel in een leegstaande winkel. In dit scenario zou de bereikbaarheid voor studenten niet voldoende zijn, de logistiek om heen en weer te pendelen tussen school en practoraat zou de drempel veel te hoog leggen voor studenten om de ruimte genoeg te kunnen gebruiken. Het scenario om bij een zorgpartner in te trekken werd als ongewenst gezien omdat het practoraat dan teveel op één samenwerking, één partner zou leunen. De ondertoon in deze gesprekken leek aan te geven dat een fysieke verbinding tussen het schoolgebouw en de ruimte voor het practoraat nog altijd noodzakelijk is, zowel volgens studenten als docenten. Tegelijkertijd wordt er om een heel andere ruimte gevraagd dan er nu in het schoolgebouw te vinden is. Het practoraat zet zich dan ook af tegen de traditionele school, en wil er alles aan doen om niet ‘schools’ te zijn. Wij denken dat het practoraat ook gedijt bij een ruimtelijke ‘status aparte’. Dit maakt het vernieuwende karakter van het practoraat tastbaar – ‘dit is geen gewoon onderwijs’ – en vergroot de aantrekkingskracht voor zowel studenten, docenten als kennispartners.

52

4. De ruimtelijke kant van onderwijsinnovatie Er wordt dus flink geklaagd over het bestaande, recent opgeleverde schoolgebouw in Meppel. In het algemeen wordt over schoolgebouwen vaak gezegd dat ze tegen de tijd dat ze worden opgeleverd al verouderd zijn, omdat onderwijsvernieuwingen elkaar blijkbaar veel sneller opvolgen dan vastgoedstrategieën en bouwprocessen. Wat is er dan mis met het gebouw in Meppel, volgens de studenten en docenten die het gebruiken? Van de studenten hoorden we vooral hun gebrek aan eigenaarschap, de onmogelijkheid om een plekje te kunnen claimen voor henzelf. Overdreven gezegd is het gebouw precies ingericht op de lessen zoals die in het rooster staan, maar daarvoor, daarna en daartussen is er voor de student die nog niet klaar is met leren geen plek en dwaalt hij/zij rond op zoek naar een lege stoel, een rustig hoekje. Het gebouw lijkt een maatpak, dat zo precies past dat het meteen knelt zodra er iets moet gebeuren dat niet is ingeroosterd. De docenten zien vooral hun ambities voor het practoraat niet terug in het gebouw: student-gedreven, creatief, gericht op design thinking, en het realiseren van een continu doorlopend onderzoeksproces in plaats van losse lessen. Ook hun wens om als practoraat zichtbaar en herkenbaar te zijn is moeilijk te realiseren in een generieke onderwijsomgeving die voornamelijk gericht is op flexibiliteit en inwisselbaarheid – een begrijpelijke houding gezien de continue veranderingen in het onderwijs, maar in dit geval ontoereikend.


Reflectie op ruimte

53

Het gaat hierbij niet eens zozeer over de ruimtes zelf, of hoe ze eruit zien, maar om hoe ze worden ingezet. In principe zou elk lokaal geschikt gemaakt kunnen worden voor het werkproces van het practoraat, zolang er maar voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Ten eerst moet de ruimte altijd en volledig ter beschikking staan van de studenten van het practoraat: zij zijn binnen redelijke grenzen de beheerders. Ten tweede moet de ruimte aansluiten bij de werkwijze van het practoraat rondom onderzoek en design thinking. Dus moet er in de ruimte gewerkt kunnen worden: er mag rommel gemaakt worden, en mogen dingen aan de wanden worden gehangen, er worden prototypes ontwikkeld, en spullen mogen blijven liggen – ‘Never clean up your desk.’ adviseerde Bruce Mau aan ontwerpers. Dat laatste is wellicht zelfs een voorwaarde: het practoraat wil een open keuken zijn, waarbij het werkproces zichtbaar is en waar je makkelijk even kunt gaan kijken of vragen waar iemand mee bezig is. Ten derde moet de ruimte dus zo open mogelijk zijn en laagdrempelig toegankelijk voor studenten, docenten en kennispartners.

5. Is flexibel hetzelfde als generiek?

Zo’n ruimte zou misschien best te vinden zijn in de school, zie ook onze ontwerpstudies in dit onderzoek, maar het gaat erom dat hij ook op deze manier kan worden ingezet. Met de huidige bezetting zal dat nog een uitdaging zijn – vandaar dat we ook opties hebben onderzocht voor een eigen paviljoen naast het schoolgebouw. De status aparte van het practoraat ten opzichte van de rest van de opleidingen wordt hiermee nog sterker benadrukt.

Voor een afwijkende nieuwe vorm van onderwijs zoals het practoraat is dit een wat magere ambitie. Het is gericht op een creatief en onderzoekend werkproces, doorlopend los van lesroosters, en aangestuurd en beheerd door studenten. Eigenaarschap is het heikele punt: in het practoraat is eigenaarschap een absolute voorwaarde om het beoogde werkproces te kunnen realiseren. In het flexibele onderwijsgebouw wordt eigenaarschap opgeheven ten behoeve van toekomstbestendigheid. Generiek, want dan is het overal geschikt voor, is de gedachte. Maar zijn eigenaarschap en flexibiliteit altijd met elkaar in tegenspraak?

De Interdisciplinaire Leeromgeving

54

Bij het ontwerpen van onderwijsgebouwen wordt ruimtelijke flexibiliteit gezien als voorwaarde voor een toekomstbestendig gebouw. Onderwijsvisies komen en gaan, soms in duizelingwekkend tempo, en studentenpopulaties groeien en krimpen. Het gebouw in Meppel, onderdeel van onderwijspark Elzinga (2012), speelt hierop in door alle klaslokalen ongeveer hetzelfde te maken – geschikt voor allerlei soorten les. Alleen het lokaal voor handvaardigheid en het lokaal waar de bedden met poppen staan om medische handelingen op te oefenen zijn voorzien van een eigen inrichting, verder zijn ook de stoelen en tafels grotendeels overal hetzelfde. Pauze plekken zijn er ook: de overloop en de kantine voor de studenten en de ‘lounge’ bovenin voor de docenten – met enkele (flex)kantoren en vergaderruimtes. Het gebouw is precies ingericht op het onderwijsprogramma: studenten komen er om les te volgen met een boterham tussendoor, en gaan daarna zo snel mogelijk weer naar huis.

Gelukkig zijn er genoeg geslaagde voorbeelden die aantonen dat er geen causale relatie bestaat tussen hoe generiek een gebouw is en hoe flexibel het zich toont in het gebruik door de jaren heen. Het Centre

Pompidou in Parijs is een vaak genoemd voorbeeld van een bijzonder uitgesproken gebouw, waar desalniettemin alle mogelijke vormen van beeldende kunst kunnen worden getoond op de tentoonstellingsvloeren met enorme vrije overspanningen. Het Centre Pompidou als onderwijsgebouw zou eindeloze mogelijkheden bieden van steeds opnieuw verbouwen en claimen van territorium voor creativiteit. Leegstaande loodsen en fabriekshallen worden altijd al graag bezet door kunstenaars en creatieve bedrijven, die blij zijn met een ruwe, robuuste omgeving met hoge plafonds waar je de ruimte hebt. Deze gebouwen zijn nooit ontworpen als ateliergebouw, maar lenen zich er juist voor vanwege de overmaat en hun kennelijke stugheid – ze gaan niet stuk van een spijker in de muur of van een interne verbouwing, dus je kunt ze gebruiken zo je wilt. Bang zijn voor teveel eigenaarschap is dan helemaal niet nodig.

Het practoraat als netwerk en werkvorm is nog volop in ontwikkeling, en zal ook altijd in ontwikkeling blijven. Ook hier is flexibiliteit nodig: niet in de ruimte maar in de tijd. Innovatieve leeromgevingen en netwerk organisaties zoals het practoraat zijn constant in beweging: er worden ateliers opgezet bij zorgpartners en weer afgebroken als het project erop zit. Een eigen ruimte in of naast de school is ook aan veranderingen onderhevig, en krijgt door de jaren heen wellicht steeds een andere rol. In de begintijd, waar we nu nog staan, is het een katalysator om het practoraat als instituut te helpen zich te positioneren en haar werkwijze verder te ontwikkelen. In een volgende levensfase zal het misschien meer een ontmoetingsplek worden omdat het onderwijs zich meer naar de praktijk heeft verplaatst, maar het kan ook zijn dat het juist moet worden uitgebreid omdat er meer behoefte is aan werkplaats-achtige ruimte nabij de reguliere lessen – dat weten we pas over een paar jaar. De oplossingen die we zien voor het practoraat zijn allen in meer of mindere mate tijdelijk, voor een paar weken, maanden of jaren, steeds gebouwd met kleine budgetten door de betrokkenen zelf, in bestaande gebouwen of als simpele paviljoens. Ruimte, loze ruimte, de overmaat om dit soort tijdelijke plekken op te richten is een duurzame manier van bouwen voor onderwijs.


Conclusies & aanbevelingen

55

De Interdisciplinaire Leeromgeving

56

8— Conclusies & aanbevelingen

I

n onze zoektocht naar de ideale leeromgeving voor het practoraat zorg en (sensor)technologie zijn twee thema’s het meest naar voren gekomen als leitmotiv: ten eerste het practoraat als community voor collectief leren, en ten tweede het realiseren van een leeromgeving met eigenaarschap van de studenten als uitgangspunt.

1. Het practoraat als community Het practoraat wil haar netwerk versterken tot een community voor collectief leren. Hierdoor kan er meer samenhang ontstaan tussen projecten, regio’s en partners, en intensiever kennis worden uitgewisseld. Het practoraat heeft de potentie om te gelden als dé plek waar toepasbare innovatie op zorggebied te vinden is, maar is nu nog niet op die manier herkenbaar. De belangrijkste eigenschap van deze community is het collectief leren, waarbij studenten, opleiding en (zorg) praktijk samenkomen om te leren van elkaar. Dit is er nu wel per project, maar kan veel intensiever worden benut als de projecten binnen het practoraat ook meer van elkaar kunnen opsteken. We denken dat het vormen van deze kenniscommunity erbij gebaat is om niet alleen een gedistribueerd netwerk te blijven. Het collectief leren wordt versterkt met een hoofdkwartier: een basiskamp waar ‘het practoraat’ te vinden is, waar alle projecten in al hun fasen te zien zijn, en waar partners uit de praktijk graag komen om te leren van en met de studenten. Een digitale community is een belangrijk hulpmiddel, maar volgens ons is deze digitale omgeving secundair en ter ondersteuning van de fysieke omgeving.

2. De student aan het roer De kritische onderzoekende houding die het practoraat vraagt van studenten kan alleen tot stand komen als studenten ook de regie krijgen. In de gesprekken met het Drenthe College vonden we de analogie met studieverenigingen op universiteiten en studio’s op academies en ontwerpopleidingen erg aantrekkelijk voor de ontwikkeling van de werkwijze van het practoraat. Het practoraat krijgt hiermee een ruimtelijke én organisatorische status aparte ten opzichte van de school, en laat studenten zelf hun eigen onderzoek ‘runnen’ – met begeleiding waar dat nodig is. Deze werkwijze is nog niet eerder door het practoraat op deze manier ingezet. In de vervolgfase van ons onderzoek willen we hiermee graag mee-ontwikkelen en experimenteren. Zowel op het gebied van onderwijstools en hulpmiddelen als ook qua ruimte en locatie, om te zien wat het voor het practoraat oplevert om studenten aan het roer te zetten.


Conclusies & aanbevelingen

Geen nieuw communityplatform bouwen, wel studenten mede-eigenaar maken van bestaande sociale kanalen

Thermische bonnenprinters op elke locatie maken de voortgang fysiek tastbaar

57

De Interdisciplinaire Leeromgeving

58

3. De hybride leeromgeving

4. Werkproces, tools, ruimte en netwerk

De verhouding tussen school en praktijk is binnen vakopleidingen een terugkerend discussiepunt rondom onderwijsvernieuwing. Teveel theorie, of juist te weinig? En hoe kan de beroepsopleiding ervoor zorgen dat ze adequaat reageert op de veranderlijke beroepspraktijk? In de vraag naar goed opgeleide vakmensen wordt vaak de conclusie getrokken dat de praktijk de beste plek is om het vak te leren; de school is hooguit toetsend en biedt nog wat theorievakken als ‘side dish’. Maar als we verder inzoomen op de behoeften van studenten zelf, zien we dat de school nog altijd een belangrijke rol speelt.

In ons onderzoek zijn we zo dicht mogelijk bij het werkproces van het practoraat gebleven. De ontwikkeling van de onderwijsomgeving speelt zich af op verschillende (schaal)niveaus tegelijk: van digitale/analoge tools tot aan ruimte(s) en locaties, die samen het leer/werkproces versterken. In onze analyse kwam het practoraat naar voren als evoluerend netwerk, waar de studenten doorheen bewegen en het onderwijs verschillende gedaanten aanneemt, volgens de verschillende kwadranten van de hybride leeromgeving. Hierbij horen verschillende locaties, verbonden met de school of met de praktijk/zorgorganisatie.

In de hybride leeromgeving 13 wordt voor de beroepsopleiding een veld met vier kwadranten geschetst. Hierin verschuift telkens het zwaartepunt tussen school en praktijk, langs de assen ‘realistischgeconstrueerd’ en ‘acquisitie-participatie’. De zuivere school biedt theoretische kennis (acquisitie, geconstrueerd); een stage biedt leren in de praktijk (realistisch, participatie). Daar tussenin zitten het oefenen van vaardigheden in praktijkgerichte opdrachten en simulaties (geconstrueerd, participatie) en opgedane kennis toepassen en toetsen in de praktijk (acquisitie, realistisch). De student beweegt zich continu heen en weer tussen theorie en praktijk, en heeft beiden nodig om tot een complete vorming te komen. In het practoraat is deze relatie nog intensiever: onderwijsmakers werken actief samen met bedrijven en organisaties uit de beroepspraktijk en creëren samen het onderwijs voor studenten. De ultieme stap is dat studenten daarbij een sturende rol krijgen en zelf heen en weer leren navigeren via het werkproces van het practoraat.

Ruimtelijk heeft het practoraat in verschillende projectfasen verschillende behoeften. In het begin wordt de ruimte gebruikt voor analyses, gesprekken of brainstorms, om de onderzoeksvraag van de eindgebruiker boven tafel te krijgen. Vaak is dit op locatie bij de zorgorganisatie of thuissituatie van de eindgebruiker. Vervolgens is er behoefte aan een ‘werkplaats’, om techniek te testen of zelf toepassingen te ontwikkelen. De ruimte doet ook dienst als presentatieplek: niet alleen aan het einde of tijdens een event, maar gedurende het hele proces: het practoraat als ‘open keuken’. Tenslotte zijn er in elke fase verschillende digitale en analoge tools en hulpmiddelen die het werkproces helpen ondersteunen en de studenten versterken in hun leidende rol. Wat ons betreft zijn deze ingrediënten (netwerk-ruimtetools-werkproces) onlosmakelijk met elkaar verbonden en is de wisselwerking van belang om tot de ideale leeromgeving te komen. Voor de volgende fase van dit onderzoek willen we vasthouden aan deze integrale aanpak, om de leeromgeving op alle schaalniveaus gelijktijdig te ontwikkelen.


Slotwoord

59

De Interdisciplinaire Leeromgeving

9— Slotwoord

S

lechts drie maanden waren we te gast op het Drenthe College. We bewogen ons, net als de studenten, door de gangen van de school. We keken om de hoek bij verschillende praktijklokalen. In de pauze zaten we in de kantine. In een korte tijd hebben we veel gezien en veel gehoord. Niet alleen vanuit de belevingswereld van studenten, maar ook vanuit actieve studieleiders en passievolle docenten. Het practoraat heeft nog geen fysieke aanwezigheid, maar leeft volop. In de verhalen over nieuwe projecten, in experimenten met nieuwe werkvormen, in het betrekken van nieuwe partners. De kunst in dit practoraat is niet om nieuwe ideeën te introduceren; die worden warm ontvangen. Wél is het tijd om het practoraat en haar netwerk ook fysiek vorm te gaan geven. Zodat nog meer mensen zien aan welke bijzondere en innovatieve oplossingen hier wordt gewerkt. In deze eerste fase hebben we daartoe een aanzet gemaakt. We danken alle docenten en studenten – met in het bijzonder practor Aad Oosterhof en coördinator Heike van Zaal – voor de gastvrijheid en inzichten. Dat het practoraat verder zal uitgroeien tot een krachtig en vernieuwend onderwijsmodel, daar twijfelen we niet aan.

60


Ontwerpers

61

De Interdisciplinaire Leeromgeving

62

10— Over de ontwerpers

Caro van Dijk (MSc) Caro van Dijk Architectuur14 is een bureau voor architectuur en interieurontwerp in Amsterdam. We ontwikkelen nieuwe concepten en op onderzoek gebaseerd ontwerp. Onze focus ligt op het revitaliseren van bestaande gebouwen en op zorgomgevingen voor mensen met speciale zorgbehoeften. We werken met een klein team van ambitieuze ontwerpers, maar zoeken ook de samenwerking buiten ons werkveld op, met omgevingspsychologen en andere onderzoeksspecialisten. Caro van Dijk Architectuur heeft in verschillende ontwerp- en onderzoeksprojecten ervaring opgedaan met het begeleiden van interdisciplinaire ontwerp-workshops waar met grote diverse groepen wordt samengewerkt om een gezamenlijk doel te bereiken.

Caro van Dijk Architectuur is opgericht in 2012 door architect Caro van Dijk, na voor verschillende toonaangevende bureaus in Amsterdam te hebben gewerkt. Naast haar werk als architect is Caro regelmatig actief als gastdocent aan verschillende architectuuropleidingen, en een frequente spreker op verschillende conferenties en universiteiten. Ze initieerde verschillende onderzoeksprojecten en evenementen om nieuwe kennis in haar veld op te doen en te delen, zoals ontwerpmethoden voor mensen met dementie en zorgomgevingen.

Frank-Jan van Lunteren (MA) Frank-Jan (1986) is ontwerper en programmamaker bij Stichting SETUP 15 . Dit medialab onderzoekt hoe technologie de samenleving verandert. Actuele ontwikkelingen - van big data en automatische besluitvorming tot aan internetcultuur en zorgrobots grijpen direct in op ons dagelijks leven. Toch blijven ze voor velen abstract en ongrijpbaar. Daarom maken we samen met kunstenaars en ontwerpers de gevolgen van deze ontwikkelingen tastbaar en invoelbaar. Vanuit een voorliefde voor technologie, maar ook vanuit een ethisch tegengeluid. We willen dat het kritische en creatieve perspectief op technologie voor een bredere groep mensen toegankelijk wordt. Ons ontwerpende onderzoek vertaalt zich in allerlei vormen, van lezingen tot workshops, van exposities tot mediacampagnes.

Zowel in de culturele sector als ook in het bedrijfsleven. Deze kennis vertalen we door in toegepaste, educatieve programma’s. Zo ontwikkelen we lesmateriaal voor onder andere scholen en bibliotheken. Sinds 2016 richt SETUP zich expliciet op vmbo- en mboonderwijs. We helpen docenten om kennis en inzicht over nieuwe technologie beter (en vakoverstijgend) te integreren in het lesaanbod. Deze kennis hoort niet alleen bij technische vakken of ‘excellente leerlingen’; iedereen heeft deze onderzoekende houding rondom technologie nodig om de wereld van morgen te doorgronden. FrankJan combineert een academische achtergrond met praktijkgericht ontwerp om binnen SETUP specifiek deze vertaalslag naar onderwijs te maken.


63

Verwijzingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

https://www.hollandrobotics.com/actueel/nieuws/om-op-roboticagebied-mee-te-spelen-op-het-wereldtoneel-moetnederland-nu-investeren http://www.dcarelab.nl http://stimuleringsfonds.nl/nl/actueel/nieuws/selectie_open_oproep_de_interdisciplinaire_leeromgeving/ https://www.healthyageing.net http://www.parorobots.com https://tovertafel.nl https://www.hanze.nl/nld https://www.designcouncil.org.uk/news-opinion/design-process-what-double-diamond https://www.drenthecollege.nl/sites/default/files/practoraatzt/Practoraat%20Zorg%20en%20sensortechnologie%20 Businessplan.pdf https://www.trouw.nl/home/assen-vertilt-zich-aan-utopie-sensor-city-~a2638a3b/ https://www.opendesk.cc http://stimuleringsfonds.nl/nl/onderwijs/terugblik_symposium_leeromgeving_van_de_toekomst_2018/ https://www.ecbo.nl/portfolio-items/leren-in-een-hybride-leeromgeving/ http://www.carovandijk.nl https://www.setup.nl

De Interdisciplinaire Leeromgeving is een Open Oproep van

De Interdisciplinaire Leeromgeving

64


65


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.