Het moedige midden Hoofdstuk 5. Voor het versterken van mensen In het najaar van 2012 lanceerde CD&V-voorzitter Wouter Beke ‘Operatie Innesto’: een verfrissende vernieuwingsoperatie voor zijn partij. Beke gaf aan dat een snel veranderende wereld ook de politiek en zijn partij voor nieuwe vraagstukken stelde. Zijn eigen antwoorden op deze vraagstukken publiceerde Wouter Beke in het boek ‘Het moedige midden’ dat in juni 2013 verscheen. Het boek is zijn persoonlijke bijdrage aan Operatie Innesto en toont aan dat de ideeën van de man die jaren terug gold als ‘huisideoloog’ van CD&V geenszins zijn afgestompt. Vertrekkend vanuit persoonlijke levenservaringen, schetst Beke de hedendaagse samenleving en de uitdagingen waarvoor ze ons stelt. Uitdagingen die hij wil aangaan met christendemocratische recepten. Nooit extreem, wel duidelijk. Steeds vertrekkend vanuit de mens en zijn omgeving. De focus van ‘Het moedige midden’ ligt op empowerment. Iedereen moet de mogelijkheid krijgen om het eigen leven uit te bouwen, de regie over het eigen leven in handen te nemen. Niet pamperen, maar evenmin iemand voor de leeuwen gooien. Naar aanleiding van het themanummer over empowerment, kreeg CDR van uitgever Pelckmans exclusief de toelating om hoofdstuk 5 van het boek, ‘Voor het versterken van mensen’, te publiceren. Wouter Beke Het moedige midden Kalmthout, Pelckmans, 2013, 162p. ‘Het moedige midden’ is o.m. te bestellen via de CD&V-webwinkel op http://www.samenissuper.be/webwinkel/
Het moedige midden 77
Het moedige midden Hoofdstuk 5. Voor het versterken van mensen Ik herinner me nog die eerste computer. Ik zat in het vijfde studiejaar en een medeleerling had een computer meegebracht. Een Commodore 64! Niet met een geheugenstick maar met een cassettebandje. Wie dit in zijn cassetterecorder stak kreeg alleen hevige fluittonen te horen. Een heel spektakel ontrolde zich letterlijk. Enkele zware houten lessenaars werden in het midden van de klas tegen elkaar geschoven. Met zo’n twintig leerlingen stonden we erbij en keken we ernaar, met grote verbazing, terwijl dat piepende bandje de computer oplaadde. Eigenlijk snapten we er niet zo veel van.
Vandaag staan de computers in de klas van mijn zevenjarige dochter en leren ze er mee werken. Thuis zoekt ze via Google de liedjes van K3 op. Mijn zoon van negen kan beter overweg met de iPad dan ikzelf en als hij thuiskomt zit hij achter mijn pc om via bingel. be zijn huiswerk te maken. En tussendoor skypet hij met zijn vader die in Brussel tussen de zoveelste vergadering door even virtueel thuis poolshoogte komt nemen of legt hij verbinding met zijn oom die in Frankrijk woont. Wie op zijn zesde in het eerste studiejaar voor het eerst een computer ziet, is even gehandicapt als ik in het vijfde studiejaar. Maar met dat verschil dat zo goed als alle leerlingen hier nu wel mee overweg kunnen. Daarom moeten we het debat durven voeren over de vervroeging van de leerplicht (nu zes jaar). Dergelijk pleidooi wordt vandaag al te zeer gepercipieerd als een maatregel om allochtonen te helpen in hun integratie. Schooldiscipline, taalvaardigheid en samen opgroeien zijn natuurlijk immens belangrijk in deze context. Maar vergeten we dan niet de Vlaamse gezinnen die niet de mogelijkheden hebben om een computer thuis te hebben of het maandelijkse internetabonnement te kunnen betalen? Niet iedereen heeft de kans om thuis op een computer te werken. Kinderen die pas in het eerste studiejaar naar school gaan, lopen niet alleen een taalachterstand maar ook een computerachterstand op. Precies om iedereen meteen mee te krijgen en via onderwijs zo vroeg mogelijk allen een perspectief te geven, vind ik een verlaging van de startleeftijd voor de leerplicht meer dan wenselijk. Willen we gevormde, zelfstandig denkende en handelende mensen de wereld en de vrijheid insturen, dan moeten we dus ook een blik werpen op de startlijn van de schoolloopbaan. Er wordt reeds zoveel meegegeven in de kleuterklassen! Maar de meeste ouders weten maar al te goed dat, mochten ze hun kinderen pas op zesjarige leeftijd naar school laten gaan, ze reeds starten met een achterstand en dus met een handicap, zowel op cognitief als vaak ook op sociaal vlak. Mijn kinderen kenden al zoveel liedjes uit het hoofd, konden al lezen, schrijven en rekenen nog voor ze naar het eerste studiejaar gingen. 78
Het moedige midden
Het moedige midden De school als startpunt ‘Zeg me hoe je onderwijs er voor staat en ik zeg je hoe je toekomst is als regio’. Op vlak van het onderwijsniveau behoort Vlaanderen tot de wereldtop. Om dat niveau te consolideren en te optimaliseren is er voortdurend beweging in de organisatie van het onderwijs, zowel op het vlak van structuren als op dat van het inhoudelijk aanbod. Denken we maar aan de associaties op het niveau van het universitair en hoger onderwijs. Maar ook aan de hervorming van het secundair onderwijs. Een school is geen eiland, afgesloten van de rest van de samenleving. Iedere school heeft een inbedding in de lokale gemeenschap van een gemeente of stad, en moet verbonden zijn met die context. Vandaar de notie van ‘brede school’: betrokken op de toekomst van de leerlingen, verbonden met de samenleving en dus ook met alle andere actoren in de opvoeding en opleiding van onze kinderen en kleinkinderen. In de context van een school ontmoeten de waarden als verbinding, verzorging, vooruitzien en versterking elkaar als geen ander. En is er sprake van een belangrijke kruisbestuiving tussen deze vier ‘V’s. Meer dan ooit speelt de school een rol in het versterken van de lokale sociale cohesie. Onze steden en gemeenten worden gekenmerkt door een toenemende in- en uitwijking. Nieuwe mensen komen in de gemeenten wonen. Jonge koppels stichten een gezin en gaan dicht bij het werk wonen. De school is vaak één van de belangrijkste structuren waarlangs mensen die elkaar niet kennen met elkaar in contact komen. Mijn vrouw is niet afkomstig van Leopoldsburg, waar ikzelf altijd gewoond heb. Zij heeft via de school van onze kinderen een nieuwe lokale vriendenkring opgebouwd. En ik vermoed dat ze geen alleenstaand geval is geweest. De notie ‘brede school’ hangt ook samen met het doel van het onderwijs tout court, met name gevormde mensen afleveren. Daarmee ga ik volledig akkoord met het pleidooi van filosofe Martha Nussbaum in haar boek Niet voor de winst.1 De New York Times riep haar uit tot de belangrijkste vrouwelijke intellectueel van de VS: zij stelt dat we niet alleen economische actoren of met andere woorden de toekomstige producenten en consumenten mogen afleveren. Ik ben het daar absoluut mee eens en alles begint hier in het onderwijs. Ook eindtermen mogen daarom niet als fetisj worden beschouwd, al leggen ze vast waar elke leerling in Vlaanderen dient te ‘landen’. Scholen zouden (in hun intern overleg met alle actoren) evenwel meer vrijheid moeten hebben om de weg naar dat doel in te vullen zoals hen dat het best lijkt.
1 Marta Nussbaum, Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft. Amsterdam: Ambo, 2013. Het moedige midden 79
Het moedige midden (Schijn)vrijheid, (schijn)blijheid Mensen versterken en weerbaar maken, is iets anders dan hen gewoon hun ding laten doen, of de negatieve vrijheid zoals die wel eens genoemd wordt. Vorig jaar interviewde men zwarte Zuid-Afrikaanse jongeren die dit jaar achttien worden. ‘Hoe vrij is de vrijheidsgeneratie?’ was de vraag. Deze jongeren zijn geboren op het ogenblik dat Nelson Mandela president werd. Het gaat om de eerste generatie jongeren die in volle vrijheid is opgegroeid en nooit het verschrikkelijke apartheidsregime heeft gekend. Hun belangrijkste kritiek bestond erin dat door de mensen vrij te maken maar hen onvoldoende aan te spreken op hun plichten er een grote schijnvrijheid was ontstaan. Door in het onderwijssysteem een onverschilligheidscultuur te laten bestaan en jongeren niet meer te wijzen op de plicht om met hun talenten ook iets te doen, heeft men een kwetsbare generatie groot gebracht. De vrijheid is een schijnvrijheid geworden. ‘Soms denk ik dat we het iets te breed zien, die vrijheid. Dat we ervan profiteren. Kijk naar de feiten. Het is mijn generatie die het vaakst spijbelt. Het is mijn generatie die zoveel drugs gebruikt. Dat is “de vrijheidsgeneratie”’, zegt de achttienjarige Zuid-Afrikaan Mduzi Ngcobo. 2
Die schijnvrijheid vinden we niet alleen in Zuid-Afrika terug. Ook bij ons
is er een dergelijke onverschilligheid aanwezig. Een negatieve vrijheid. Niet om je verantwoordelijkheid op te nemen maar om je persoonlijk leven in te vullen. ‘Ik doe toch met mijn leven wat ik wil?’ De manier waarop we aankijken tegen drugs is daar een mooi voorbeeld van. Een jointje kan toch geen kwaad? Van de twaalf- tot achttienjarigen heeft intussen 21,6 procent ooit cannabis gebruikt.
Nederland komt intussen terug van het gedoogbeleid. Sinds vorig jaar is er een
wietpas ingevoerd. Maar wie cannabis toelaat, laat ook de markt toe. Want het is vooral de hele achterkant van dit gedoogbeleid dat overlast met zich meebrengt: drugkoeriers, illegale handel, vaak gecombineerd met misdaadcircuits … Drugs tasten met andere woorden het veiligheidsgevoel en de gezondheid aan. Er is geen enkele reden om hierover alleen maar lichtjes de schouders op te halen. Jongeren experimenteren nu al op twaalf à dertien jaar, op een moment dat de hersenen nog in volle ontwikkeling zijn. En de nederwiet die vandaag op de markt is, is veel straffer geworden dan enkele jaren geleden. Het verschil tussen hard drugs en soft drugs is daardoor helemaal vervaagd. Wie vrij wil zijn, moet ook verantwoordelijk willen zijn.
Mei ‘68, et alors? ‘Verboden te verbieden’ waren de gevleugelde woorden in mei ‘68. De beweging plaatste 2
80
De Standaard weekblad, 28 april 2012. Het moedige midden
Het moedige midden het individu in het centrum. Niet je afkomst maar je toekomst telt. Gezagsrelaties werden onderuit gehaald: in het gezin, op de arbeidsvloer, in de school, in de kerk, in de samenleving. De vraag is of deze vrijheid ons veel heeft bijgebracht. De voorbije decennia zijn te vaak de rechten geïndividualiseerd en de plichten gecollectiviseerd. Om vrije mensen te hebben, moet je hen versterken, weerbaar maken of ‘empoweren’. Dit wil zeggen hen leren omgaan met deze vrijheid, wat samenhangt met het leren omgaan met verantwoordelijkheid. Bovendien moeten we die vrije keuze en de vrije wil juist plaatsen. Ik ga niet zover als Dick Swaab in zijn boek Wij zijn ons brein waarin hij zegt dat de vrije wil zo goed als niet bestaat en onze talenten en mogelijkheden al van voor onze geboorte vaststaan. 3 Volgens hem bepalen onze genetische achtergrond, chemische processen in de baarmoeder en de omgeving in onze eerste levensjaren hoe onze hersenen eruitzien en hoe ze functioneren. De hoogte van ons IQ, de ontvankelijkheid voor religie, onze seksuele voorkeur en ons al dan niet agressief gedrag: alles is voorgeprogrammeerd volgens Swaab. Bij Swaab is er zo goed als geen vrije wil. Terwijl wil en gedrevenheid zoveel vermogen.
Mensen dragen natuurlijk wel een genetische geschiedenis mee, net zoals opvoeding
hen mee vorm geeft. Afkomst, familie, geschiedenis, thuis, vriendenkring, collega’s op het werk… bepalen mee wie je bent, hoe je naar de wereld kijkt en welke keuzes je maakt. De mens is geen abstract individu dat voortdurend louter rationele beslissingen neemt. De mens is een persoon die leeft in verbondenheid met anderen; met wie hem is voorafgegaan, met wie hij nu leeft en wie hem als volgende generatie zal opvolgen. In die zin is elke mens een estafetteloper die een stok gekregen heeft van diegenen die voor hem kwamen en doorgeeft aan diegenen die na hem komen. Dit maakt de mens tot een sociaal wezen. Hij heeft de vrijheid om zijn eigen race te lopen, maar hij heeft ook de verantwoordelijkheid om de stok aan te nemen en door te geven.
Psychologen en sociologen wijzen al enige tijd op de gevolgen van dit hele discours.
Het betekent niet alleen dat mensen hun eigen leven kunnen inrichten maar ook moeten inrichten. De persoonlijke verantwoordelijkheid over succes en falen neemt met andere woorden ook toe. En dit geldt voor kleine en voor grote keuzes. Vroeger ging de keuze voor een bank, ziekenfonds of krantenabonnement over van ouders op kinderen. De Franse socioloog Alain Ehrenberg legt in zijn ophefmakende boek La fatigue d’être soi een oorzakelijk verband tussen de toegenomen persoonlijke vrijheid en het stijgende aantal depressies in onze samenleving.4
Kunnen kiezen is immers ook moeten kiezen en niet iedereen kan daar op eenzelfde
manier mee overweg. Bovendien zijn er veel keuzes die mensen onverschillig laten. En – nogmaals – maken mensen vaak keuzes die niet op rationele gronden gestoeld zijn. Waarom deze verzekeraar, telefoniebedrijf of energieleverancier? Waarom deze bank, dit Dick Swaab, Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot alzheimer, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2010. Zie ook Marc Desmet & Ria Grommen, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Tielt, Lannoo, 2007.
3
4
Het moedige midden 81
Het moedige midden merk van ijskast of gsm of wagen? Waarom systematisch vakanties op een camping, hotel of een gehuurd appartementje?
De autonomie terugschroeven is geen optie. Het kan niet en het is niet wenselijk.
Iedereen leren omgaan met zijn autonomie is des te meer nodig. We moeten het uitgangspunt van de individuele autonomie koppelen aan de idee dat mensen sociale wezens zijn die leven in concrete verbondenheid met anderen. Mensen nemen vaak een bepaalde levensstijl aan, laten zich hierdoor op basis van afkomst, vrienden, collega’s en reclame een identiteit boetseren en nemen op die basis keuzes. Onze leefgemeenschap waarin we ons bewegen, bepaalt veel meer de keuzes die we maken dan we denken.
Waar sociale normen vroeger expliciet waren zijn deze vandaag eerder impliciet
geworden. Niemand schrijft vandaag nog uitdrukkelijk voor wat je moet doen. Bepaal het zelf maar. Zoek het zelf maar uit. Maar onrechtstreeks worden we voortdurend beïnvloed door ideaalbeelden: via de media, via de reclame, via de commentaren op de radio, via de televisiefeuilletons, … Het is dus niet omdat ze niet meer uitdrukkelijk aanwezig zijn dat ze daarom afwezig zijn.
Niet zozeer de gerichtheid op een grotere autonomie is het probleem dat mei ‘68 met
zich mee gebracht heeft, maar misschien wel de onverschilligheid. Iedereen moet vrij zijn keuzes kunnen maken, maar niet elke keuze is uiteraard gelijk. De keuze voor duurzame relaties is voor de relaties zelf, maar ook voor de kinderen en voor een samenleving, aantoonbaar beter. De keuze voor een leven zonder drugs is beter dan de keuze voor een leven met drugs. De keuze voor een auto met weinig CO2-uitstoot is beter dan die voor een zwaar vervuilende 4x4. En een samenleving die een aantal basiswaarden met elkaar deelt en waar iedereen de streektaal spreekt, is beter dan een samenleving waar ieder zijn ding doet en men elkaar letterlijk en figuurlijk niet begrijpt.
Wanneer elke keuze evenwaardig is of beter gezegd, even onverschillig, dan is het
vaak de wet van de sterkste die geldt. Zelfs de klassieke liberale denker John Stuart Mill schreef reeds 150 jaar geleden in zijn magnum opus On Liberty dat publieke handelingen die indruisen tegen normen van fatsoen, eerbaarheid en waardigheid mogen verboden worden zonder dat er daarmee sprake is van ongeoorloofde vrijheidsbeperkingen.
Mei ‘68 heeft onze vrijheid sterk vergroot. Remmen zijn weggevallen. Kansen zijn
toegenomen. Maar we moeten mensen versterken opdat zij deze kansen zouden kunnen grijpen. Niet door mensen teruggeworpen te laten zijn op zichzelf. We kunnen dit doen door hen aan te sporen hun eigen verantwoordelijkheden op te nemen om hun talenten te ontwikkelen.Maarookdoormeerdanooitintezettenopsocialeinvesteringen.Hetonderwijs en de arbeidsmarkt spelen daarbij een cruciale rol.
82
Het moedige midden
Het moedige midden Het gaat om versterken van mens en samenleving Mensen moeten versterkt worden om hun eigen beslissingen te kunnen nemen. Om op een verantwoordelijke manier vrij te kunnen zijn. Versterken geldt niet alleen voor mensen maar ook voor overheden en het maatschappelijk middenveld. Ik heb al gesproken over het subsidiariteitsbeginsel. Het is meer dan ooit actueel. Om in een wereld van schaalvergroting en globalisering ervoor te kunnen zorgen dat iedereen zich betrokken voelt, moeten we van dit beginsel uitgaan: beslissingen moeten worden genomen op het meest geschikte niveau, wat wil zeggen nooit op een hoger niveau dan het niveau dat er het best toe geschikt is, vanuit het idee dat de beslissingen zo dicht mogelijk bij de betrokkenen moeten zitten. Ook moet telkens de afweging gemaakt worden wie welke opdracht moet doen: wat is een taak voor de overheid? Waar speelt best de private marktwerking? Waar heeft het maatschappelijk middenveld een rol te spelen?
Subsidiariteit maakt ook wederkerigheid mogelijk, namelijk dat in het geheel van
een vrije en solidaire samenleving die kansen wil scheppen voor iedereen, elke mens zijn bijdrage kan, mag en moet leveren. Voor wat de mens krijgt van de samenleving via de overheid en de door solidariteit opgebouwde sociale zekerheid, moet hij een tegenprestatie leveren. Elke mens draagt bij volgens zijn talenten, mogelijkheden en context. Maar niemand kan zich als een vrijbuiter gedragen. Het gebruik van zijn talenten maakt dat iemand zijn optimale bijdrage kan leveren en dat hij tevens zichzelf ontplooit, ontvoogdt en realiseert. Het is door de inzet van zijn talenten dat de mens zich ‘verdienstelijk’ maakt vanuit het beste waartoe hij in staat is. ‘Plus est en vous’. Deze leuze van de jezuïeten vinden we terug boven de deur van het paleis dat Lodewijk van Gruuthuse in de 15de eeuw in Brugge liet bouwen. Het is een blijvend actueel motto dat appelleert aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van éénieder.
Het subsidiariteitsprincipe heeft ook nog in een andere betekenis zijn belang:
namelijk in de afweging van de vraag wie het best in staat is om een dienst te organiseren: de overheid, de markt of de civiele maatschappij. In ons land hebben we een historische rol toebedeeld aan het maatschappelijk middenveld in het onderwijs, de zorg en het sociaal overleg. Dat ons land inzake onderwijs en zorg aan de top staat in de wereld, is hiervan het gevolg: er wordt in het aanbieden van maatschappelijke diensten immers geconcurreerd op basis van kwaliteit en niet op basis van prijs.
De huidige staatshervorming en de overdracht van bevoegdheden op het vlak van
gezinsbeleid, ouderenbeleid en delen van het arbeidsmarktbeleid doen ons opnieuw de vraag stellen hoe we Vlaanderen willen organiseren. Een Vlaanderen waar de marktprincipes sterker spelen en waardoor de maatschappelijke dienstverlening gebeurt op basis van prijscriteria en (onvermijdelijk in mindere mate) kwaliteitscriteria? Een Vlaanderen waarbij de overheid het monopolie heeft om maatschappelijke diensten te
Het moedige midden 83
Het moedige midden organiseren zonder kwalitatief sterk geprikkeld te worden? Of een Vlaanderen waarbij de maatschappelijke dienstverlening geprikkeld wordt op kwalitatieve criteria maar waar de toegankelijkheid voor iedereen (de prijs) verzekerd blijft?
Een markteconomie is geen doel op zich maar een middel: een middel om de krachten
te benutten van de competitie, het vrije initiatief en het privébezit. Het doel daarbij is sociaal: we willen dat allen, ook de zwakste leden van de samenleving, de vruchten kunnen plukken van de boom van onze gezamenlijke inspanningen en actief kunnen deelnemen aan de vooruitgang van het geheel, zonder de kansen van de toekomstige generaties te hypothekeren.
Op die wijze bouwen wij uit eigen beweging én samen de samenleving op. De
samenleving is niet van de staat en ook niet van de markt, ze is van de mensen en dit in allerlei samenwerkingsverbanden. Wat meteen inhoudt dat staat, markt en zelforganisatie (middenveld, sociale partners, verenigingen) elkaar in evenwicht houden.
Het sociale in het begrip ‘sociale markteconomie’ betekent een markteconomie
die de capaciteiten van mensen verhoogt en dus niet minder maar meer markt creëert, in het voordeel van iedereen. Het gaat dus om een ‘verbreding’ en een ‘verdieping’ van de markteconomie en niet om een ‘inperking’ ervan.
De markt (het mededingingsprincipe dus) alleen is niet in staat om zonder
staatsinterventie in te staan voor de nodige herverdeling gebaseerd op solidariteit en om bepaalde externe markteffecten, zoals milieuvervuiling, op te lossen. Het gaat dus om een nieuwe balans tussen burger, markt en overheid, en dit in het kader van een wereldeconomie.
De overheid is er op gericht om de mensen die op de markt van de mededinging niet
of onvoldoende aan bod komen, vooruit te helpen. Maar ze is er nog veel meer op gericht om wie uit de boot valt, in staat te stellen en te bekwamen om in de maatschappelijke interactie te stappen en zich productief te maken. Ze staat niet alleen in voor sociale uitkeringen maar ook voor sociale investeringen. Meer nog dan in het verleden zal de kern van het overheidsoptreden op de arbeidsmarkt gericht zijn op het versterken van de capaciteiten van mensen en het vergemakkelijken van overgangen voor werkende mensen.
Het voornaamste doel van het sociale ingrijpen is de ‘activering’. Dit maakt mogelijk
wat Ludwig Erhard, voormalig Duits bondskanselier, voor ogen stond: ‘Ik wil het risico van mijn leven zelf dragen en zelf verantwoordelijk zijn voor mijn lot. Maar, Staat, wil u ervoor zorgen dat ik daartoe in staat ben.’ De overheid moet een investeringsstaat zijn die investeert in mensen, gemeenschappen en regio’s. [Wouter Beke is voorzitter van CD&V, senator & burgemeester van Leopoldsburg] info@wouterbeke.be | Twitter: @wbeke
84
Het moedige midden