Luc Cortebeeck
DE SOCIALE ZEKERHEID STERKEN De notie rentmeesterschap wordt vooral gebruikt in klimaat- en milieudebatten, minder in het debat over de sociale zekerheid, al kan het ook hier ongetwijfeld inspiratie bieden. Het komt er dan op aan de sociale zekerheid en – ruimer – het geheel van mechanismen voor sociale bescherming te zien als een publiek goed dat we van de vroegere generaties hebben geërfd en dat wij financieren en benutten voor het lenigen van de noden nu en het verzorgen van de huidige generatie. En dat wij bovendien met zorg beheren om het in prima staat na te laten aan de volgende generaties. Beheren is zeker geen statisch maar een dynamisch begrip want sociale realiteiten en noden wijzigen, niet de grote principes van sociale bescherming.
Rentmeesterschap wordt echter niet steeds zo begrepen. Dat meen ik bijvoorbeeld te mogen afleiden uit de besprekingen van het Congres van JONGCD&V van februari 2011 en de wijze waarop toen via het Feniks-Manifest de rentmeestervisie werd gedefinieerd. Daarin ging het vaag over een politiek die de lange termijn voor ogen moet houden, over de noodzaak van intergenerationele solidariteit, over de vereiste moed om op korte termijn de pijnlijke maatregelen te nemen die nodig zijn om de toekomst te beveiligen… Het kreeg later dat jaar een uitloper in het boek van Rik Torfs en toenmalig jongerenvoorzitter Pieter Marechal, Wie mooi wil zijn, moet leiden. “Intergenerationele solidariteit moet niet alleen van jong naar oud gaan, maar ook omgekeerd”, werd toen vanuit de jongeren gesteld. Met die stelling is niets mis. Wat mezelf toen wel stoorde, meer dan de vaagheid, was de wijze waarop de rentmeestervisie, wat in wezen toch een verhaal is van solidariteit, dreigde te worden teruggedrongen tot een nieuw soort van generatie-egoïsme. Het leek er heel erg op dat de last van de sanering vooral moest afgewenteld worden op de oudere leeftijdsgroepen. Een redenering die begin 2012 ook zou doorwerken in het door de media opgeklopte en uitvergrote generatieconflict naar aanleiding van de vakbondsacties voor een bijsturing van de eerste saneringsmaatregelen van de nieuwe federale regering. De rentmeestervisie en de intergenerationele solidariteit verdienen in elk geval beter, gericht op solidariteit tussen de generaties en niet ter ondersteuning van een generatie-egoïsme, noch vanuit de ouderen, noch vanuit de jongeren. En liefst met wat
De sociale zekerheid sterken 21
meer concrete vertaling naar de beleidspraktijk dan wat losse flodders en vage uithalen. Hierbij een eerste aanzet voor het dossier van de sociale zekerheid, bekeken vanuit het rentmeesterschap en opgehangen aan een beperkte selectie van stellingen.
De sociale zekerheid moet worden voorbereid op de vergrijzing Dat is uiteraard een open deur instampen. Zoals het ook een open deur is dat we, spijts het nieuwe babyboompje, al volop in de vergrijzing zitten. En dat het niet enkel gaat om voorbereiding op de vergrijzing, maar net zo goed om aanpassing aan de vergrijzing. De demografische verschuiving is gigantisch en dus ingrijpend. Het ACV is zich daar goed van bewust. Dat de vakbeweging de kop in het zand steekt – ‘negationisme’, heet het steevast in de scherpste kritieken – is manifest onwaar. Reeds in 2005, ten tijde van het Generatiepact, reikte het ACV pistes en oplossingen aan. Wel hebben we altijd gevraagd het debat te voeren met de correcte facts and figures en met de nodige nuances, niet in het minst ook vanuit de vaststelling dat het debat ook te zeer werd vertekend door het mercantiele alarmisme van de verzekeringssector. Die lobby heeft de laatste maanden ook duchtig gewerkt om de nieuwe, nog pessimistischer vergrijzingsprognoses van de Europese Commissie in de etalage te zetten. Volgens die laatste prognoses spreken we tegen 2060 voor België niet langer van een extrakost ten beloop van 5.6% van het BBP, zoals aangegeven in het laatste rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, maar van plus 9.1%. Het is zelfs 10.3% in een zogenoemd risk scenario waarbij ook extra-kosten voor gezondheidszorg en langdurige zorg worden meegerekend, die niets te maken hebben met vergrijzing. Men vergeet er uiteraard ook bij te zeggen dat die Europese vergrijzingsprognoses behoorlijk precair zijn. Voor België gaan ze er van uit dat de (hoge) werkloosheid nauwelijks daalt. De gemiddelde leeftijd van uittrede uit de arbeidsmarkt, die nota bene van 2001 tot 2010 met 4,8 jaar is gestegen, zou de komende vijf decennia niet verder stijgen. Hoe geloofwaardig is dat? Zelfs de 5.6% van het BBP blijft een behoorlijk zware uitdaging, al moet je die ook niet overroepen als je die afzet tegen de verwachte groei van de economie. De Europese vergrijzingsprognoses gaan voor België uit van een gemiddelde jaarlijkse groei van 1.6% van 2010 tot 2060. De huidige moeilijke economische situatie zal immers opnieuw positief kunnen omgebogen worden, nemen we aan. Met de prognose van de vergrijzingscommissie bereiken we tegen 2060 meer dan een verdubbeling van ons binnenlands product: 5.6% is maar een fractie van die aangroei. 5.6% opvangen moet dus haalbaar zijn. Dit vraagt wel een keuze die compleet ingaat tegen wat sommigen ons als maatschappijmodel – voorlopig met succes – trachten in te pompen. We moeten er in slagen voldoende maatschappelijk draagvlak te creëren voor het reserveren van een (beperkt) stuk van de aangroei van de koek voor de financiering van de vergrijzingskosten.
22
De sociale zekerheid sterken
Gemiddeld genomen moet langer (kunnen) worden gewerkt Het ACV heeft al jaren geleden intern hard gewerkt om samen met onze afgevaardigden na te denken over de vergrijzing, onder meer over het langer werken. Ik herhaal dit nog eens uitdrukkelijk in dit kader omdat de rentmeestervisie vorig jaar vooral van stal werd gehaald om het pleidooi voor langer werken te ondersteunen. Wel pleiten we voor een genuanceerde benadering. En tegelijk ook voor een spreiding van de verantwoordelijkheden. Zo hebben we ons altijd verzet tegen een lineaire leeftijdsbenadering, gericht op een optrekking van de leeftijden voor vervroegde uitdiensttreding en van de pensioenleeftijd, aangezien dergelijke benadering voorbijgaat aan de sterke verschillen tussen loopbanen en beroepen. Je moet ook rekening houden met het moment dat men is ingestapt in de arbeidsmarkt. Voor een vrij groot deel van de huidige oudere werknemers is dat nog altijd 14 à 16 jaar. En je moet rekening houden met de zwaarte van de loopbaan. Ik besef en heb zelf ervaren dat het geen sinecure is zware van lichte beroepen te onderscheiden. Elk beroep heeft wel zijn “zware” kantjes. Maar je mag toch minstens verwachten dat rekening wordt gehouden met de zwaarte van de arbeidstijdregeling (nachtarbeid of zware ploegensystemen bijvoorbeeld) of met de specifieke situatie van oudere werknemers met ernstige lichamelijke problemen. Dat het eerste pakket van saneringsmaatregelen van de nieuwe federale regering zoveel verzet opriep, had precies te maken met het feit dat in een lineaire leeftijdsbenadering onvoldoende recht werd gedaan aan werknemers met lange en/of zware loopbanen. Daarbovenop komen nog eens de contractbreuken naar werknemers die al eerder keuzes hadden gemaakt of moesten maken, of de ingreep in de situaties van mensen die vrij dicht bij hun pensioen of vervroegd pensioen stonden en zich materieel of mentaal wel moesten voorbereiden op het leven na de loopbaan. Uiteindelijk heeft de regering dat ook moeten erkennen, zowel voor de pensioenhervorming als voor de maatregelen op het vlak van brugpensioenen en landingsbanen. Het zou anders kunnen gelopen zijn als de regeringsonderhandelaars vroeger tot dat inzicht waren gekomen maar onze adviezen werden toen niet gehoord. We moeten er immers van uitgaan dat de tijd dat werknemers in massa en vrijwillig vroegtijdig wilden uittreden, omdat ze dachten dat het geluk hen dan zou toelachen, voorbij is. Ook werd onvoldoende erkend dat de liefde van twee kanten moet komen. Tegenover de werknemer die langer aan de slag moet of wil blijven, moet ook een werkgever staan die hem daartoe alle kansen geeft. Dat deel van het verhaal is nog nauwelijks ingevuld. Dat werd inmiddels ook vanuit wetenschappelijk onderzoek aangetoond. De federale regering kwam niet verder dan een verplichting voor bedrijven om een tewerkstellingsplan voor oudere werknemers te maken. Dan nog met een wetgeving ‘zonder tanden’, zoals Luc Huyse dat zou noemen. Voor dat onderdeel van de Programmawet waren geen sancties voorzien. Zelfs de werkgevers beseften dat zoiets nooit zou werken. Uiteindelijk zijn ze er in de Nationale Arbeidsraad akkoord mee gegaan om die tanden-
De sociale zekerheid sterken 23
loze wet om te zetten in een interprofessionele CAO, die wel afdwingbaar is op straffe van sanctie, al is nu af te wachten of dit in de bedrijven echt tot een dialoog kan leiden over de verbeteringen van de kansen op werk en retentie en op het vlak van de kwaliteit van arbeid en loopbanen voor werknemers, van jong tot oud. Als we voor nuance pleitten in het debat over het langer werken van ouderen, dan was het ook om te vermijden dat de jonge werklozen in de dode hoek zouden belanden of dat hun situatie op de arbeidsmarkt niet zou verslechteren. Die zorg werd lange tijd weggewimpeld. “Jullie bekijken de arbeidsmarkt te statisch, teveel als communicerende vaten”, heette het dan, waarbij elke baan voor een oudere steevast tot een bijkomende jeugdwerkloze zou leiden. “Kijk liever naar al die landen die een hoge werkzaamheid bij ouderen perfect weten te combineren met een lage jeugdwerkloosheid”. Intussen begint het beleidsmatig wel te dagen dat het niet zo eenvoudig is, dat die arbeidsmarkt niet zo dynamisch is, zeker vandaag niet, met de ingezakte groei, en dat het beleid naar ouderen best wordt aangevuld met maatregelen naar jongeren. Zeker ook omdat er vandaag wel een risico is op schadelijke effecten voor jongeren van al dat langere werken van ouderen. Denk aan het onderwijs nu, waar leerkrachten zelfs terugkeren uit TBS (terbeschikkingstelling) of er niet meer instappen om hun pensioenrechten niet te schaden. Ze worden zelfs gestimuleerd om na hun 65ste te blijven werken, terwijl er 11.000 jonge leerkrachten op straat staan. Dat probleem wordt vandaag zelfs erkend door een geheel onverdachte bron: het Steunpunt Werk en Sociale Economie. Lees even mee in hun laatste Arbeidsmarktflits:
“In het licht van de huidige conjunctuurverzwakking moeten we er bovendien rekening mee houden dat de hervormingen tijdelijk een negatief effect kunnen hebben op de tewerkstelling binnen de jongere leeftijdsgroepen. Het is immers niet gezegd dat de vraag naar arbeid evenredig zal stijgen met het aanbod. In dat geval zal het positieve tewerkstellingseffect bij de 55-plussers deels geneutraliseerd worden door een krimp in andere leeftijdsgroepen. Als de 55-plussers massaal de uittrede uitstellen en hun huidige job continueren, zal het voor de werklozenpopulatie en de jongere generaties moeilijker worden om een job te vinden. In dat geval moeten we een substitutie-effect incalculeren. De recente prognoses van het Federaal Planbureau (mei 2012) geven aan dat dit voor de eerstkomende jaren inderdaad een reëel risico is en dat de globale werkloosheid hierdoor wellicht verder zal toenemen”.
24
De sociale zekerheid sterken
Belangrijker is dat ook het beleid de monocultuur van langer werken begint te verlaten en schoorvoetend de eerste maatregelen begint te nemen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Dat gebeurt enerzijds via de uitvoering van het Vlaamse loopbaanakkoord en anderzijds in het kader van de nieuwe federale relancestrategie, met de 10.000 instapstages voor jongeren die halfweg de beroepsinschakelingstijd nog geen job hebben. Too little and rather too late, maar alvast een begin.
Investeren in duurzame groei en banen Dit debat raakt aan een ander vraagstuk. De toekomst van de sociale zekerheid kan en mag niet los worden gezien van ons vermogen om de groei te verstevigen en de werkgelegenheid op te krikken. Ik zeg dat ook omdat debatten over de sociale zekerheid vooral gericht zijn op een sanering aan de uitgavenkant: de groei van de uitgaven voldoende afremmen of ze verminderen opdat de sociale zekerheid betaalbaar zou blijven voor de volgende generaties. En dat terwijl we vooral moeten inzetten op het aanwakkeren van de groei en de werkgelegenheid. Dat is nog altijd het krachtigste middel om de openbare financiën op orde te stellen, al zal dat sowieso een ander groeimodel moeten zijn, dat de grenzen van onze planeet respecteert. Ook dat is een kwestie van rentmeesterschap. De zorg voor groei en werkgelegenheid is in elk geval niet compatibel met een onbezonnen, dolgedraaid beleid van overhaaste en blinde sanering, dat de economie doodknijpt. Dit belet niet dat de budgettaire uitdagingen ook een zeer zorgvuldige afweging vereisen van wat het meest doelmatige beleid is. Daarbij mag de rechtvaardigheidstoets niet vergeten worden. Ik zeg dat ook omdat de vakbeweging vandaag vooral geconfronteerd wordt met voorstellen om de werknemers de vermeende uitweg uit de crisis te laten financieren, hetzij door ingrepen op de lonen, door ontwrichting van het indexeringsmechanisme of door ontmanteling van hun sociale zekerheid. En dit terwijl groei en werkgelegenheid globale maatschappelijke uitdagingen vormen.
Breder gefinancierde sociale zekerheid Dat brengt me in één beweging bij de kwestie van de financiering van de sociale zekerheid. We kampen met een probleem van competitiviteit. We moeten de uitdaging van het concurrentievermogen niet versmallen tot een probleem van loonkost. We mogen het probleem echter ook niet onder de mat vegen, zeker niet nu we onze voorsprong inzake productiviteit zienderogen zien verminderen. Ook het probleem van de loonkost erkent het ACV al meer dan een decennium, zij het niet op simplistische wijze. Deze visie werd tevens in reactie op de aanhoudende voorstellen inzake loonmatiging en desindexering vertaald in een hernieuwd en zeer nadrukkelijk pleidooi voor een alternatieve financiering van de sociale zekerheid. Dat is niet enkel een kwestie van rechtvaardigheid – de werkgelegenheid is van iedereen – maar ook van doelmatigheid, althans als naar
De sociale zekerheid sterken 25
die financieringsbronnen wordt gegrepen die vanuit werkgelegenheidsoogpunt het minst schadelijk zijn en waarbij je dus het meest overhoudt van de batige effecten van de vermindering van de lasten op arbeid op de werkgelegenheid. Dat zijn, volgens een gezamenlijke studie van het Planbureau en de Nationale Bank van België vorig jaar, niet de indexsprong of een verhoging van indirecte belastingen, maar wel de verhoging van de (reële) vennootschapsbelasting, de roerende voorheffing of de invoering van een algemene sociale bijdrage. Daarbij hebben ze dan nog nagelaten scenario’s te toetsen met betrekking tot het onroerend goed. Het blijft echter roepen in de woestijn omdat geen enkele politieke partij de moed heeft dat debat aan te gaan. Verlaging van de lasten op arbeid, dat wel, maar vervolgens de rekening doen kloppen door nieuwe belastingen of verhoging van andere bestaande belastingen, daar fietst men liever in een wijde boog omheen. Nochtans heeft dat niets te maken heeft met belastingverhoging, maar alles met belastingverschuiving, om tot een doelmatiger en rechtvaardiger beleid te komen. Het ACV pleit al lang voor een tweesporenbeleid in de sociale zekerheid. Vervangingsinkomens zijn specifieke regelingen voor werknemers en blijven dus best vooral uit bijdragen op loon gefinancierd. Maar gezondheidszorgen en kinderbijslagen zijn gaandeweg algemene rechten geworden en vergen dus algemene financiering. Op het vlak van gezondheidszorgen is al een stuk van de weg afgelegd, maar inzake kinderbijslagen staan we nog nergens. De werkgevers betalen daarvoor zelfs een bijdrage van 7% van het loon, meer dan wat nodig is om de kinderbijslagen te betalen. We hopen nog altijd dat de zesde staatshervorming, met de daaruit voortvloeiende defederalisering van de kinderbijslagen, een katalysator kan zijn voor een fundamentele herdenking van de financiering ervan. Die hoop is zo georiënteerd omdat het gaat over een sociaal beleid en sociale risico’s die geen enkele band hebben met arbeid en die evenmin een relatie hebben met het specifieke statuut van werknemer, zelfstandige of ambtenaar. Zo heeft elk kind dezelfde rechten en dan moet men logisch zijn: het is niet aan de ondernemingen die ‘meer werk geven’ (meer werknemers hebben) dit algemeen recht te financieren.
Welbegrepen plichten Wat me in de recente christendemocratische literatuur over het rentmeesterschap, toegepast op de sociale zekerheid, opvalt, is de sterke nadruk op individuele verantwoordelijkheid en op de noodzaak van bestrijding van misbruiken. Dat tegenover rechten ook plichten staan en dat misbruik van rechten moet worden tegengegaan, dat is geen punt van discussie. Ik behoor niet tot de school van het ongeconditioneerde grondrecht op sociale verzekering. Dat is overigens niet enkel een kwestie van ideologie, maar ook van rechtmatigheid en pragmatiek: een rechtenverhaal zonder plichten vindt simpelweg geen draagvlak bij de werknemers, laat staan bij de beter gesitueerde werknemers of de brede samenleving.
26
De sociale zekerheid sterken
Alleen moeten we ons hoeden voor een type responsabilisering dat onvoldoende rekening houdt met de moeilijkheden die mensen en in het bijzonder de zwaksten ondervinden om aan de verwachtingen te voldoen. Bea Cantillon, werkzaam in het Centrum voor Sociaal Beleid, die toch niet bekend staat als een rabiaat tegenstander van het activeringsbeleid, is recent ook meer en meer gaan waarschuwen voor de overdrive in het responsabiliseringsdiscours. We moeten ons vooral hoeden voor een eenzijdig responsabiliseringsverhaal dat enkel oog heeft voor de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde of de patiënt, maar blind blijft voor de verantwoordelijkheid van andere actoren. Dat viel de laatste jaren sterk op in de bestrijding van de sociale fraude. Op dat vlak kan je toch wel van een bijzonder opmerkelijke dynamiek spreken. Die steekt in elk geval schril af tegen de jarenlange lethargie, onder Reynders, als het ging om de bestrijding van de fiscale fraude, al was die daadkracht ook betrekkelijk eenzijdig gericht tegen de uitkeringsfraude en dan in het bijzonder in het werknemersstelsel terwijl de strijd tegen de loon en bijdragefraude jarenlang werd verwaarloosd. Toch moet worden erkend dat er op dat vlak recent een kentering is, met eindelijk (onvolkomen) doorbraken op het vlak van onder meer de hoofdelijke aansprakelijkheid voor lonen en sociale schulden en de bestrijding van schijnzelfstandigheid.
Welbegrepen individualisering Ik weet niet of je het echt kunt vastknopen aan het concept van het rentmeesterschap, maar in elk geval zal de sociale zekerheid ook moeten moderniseren via een welbegrepen individualisering van rechten. Voor CD&V, maar net zo goed het ACV, die de gezinsdimensie altijd voor ogen hebben gehouden, is dat niet altijd een vanzelfsprekendheid. De wijziging, de variëteit en de grotere instabiliteit van gezinsvormen is een realiteit. Een sociale zekerheid die werknemers – en ruimer: burgers – wil wapenen tegen de risico’s van een moderne geglobaliseerde economie en samenleving, kan daaraan niet voorbij. Niettemin moeten we opletten voor een te radicale individualisering. Dat is vandaag vooral een zorg in de discussie over het overlevingspensioen voor weduwen en weduwnaars, waarbij het opmerkelijk is dat dit zich nauwelijks doorzet in debatten over het echtscheidingspensioen. Daardoor krijg je zelfs de indruk dat er meer bezorgdheid is voor de partner die al dan niet met wederzijdse toestemming uit de echt scheidt dan voor wie met het trauma van het overlijden van zijn partner wordt geconfronteerd. Het nieuwe federale regeerakkoord gaat daarin bijzonder ver. In de behoorlijk verwarrende tekst lijkt men te willen afstevenen op een radicale afschaffing van het overlevingspensioen vanaf 65 jaar voor vrouwen die eind 2011 nog geen 30 jaar waren. Dat vrouwen (en ook mannen) worden aangemoedigd een eigen carrière uit te bouwen, is niet meer dan normaal (de onstabiliteit van de relaties dwingt daar zelfs toe). Alleen is dat niet enkel een kwestie van willen, maar ook van kunnen. Er moet worden vastgesteld dat er
De sociale zekerheid sterken 27
vandaag nauwelijks aandacht is voor de mogelijkheden en moeilijkheden om zo’n carrière uit te bouwen, in het bijzonder voor laaggeschoolde vrouwen.
Internationalisering van de bescherming In de toepassing van het rentmeesterschap op de sociale bescherming mis ik vaak de internationale dimensie. De generaties aan wie we een adequate sociale zekerheid willen nalaten, zijn dat enkel onze kinderen en kleinkinderen? Of zien we dat ook als een universele uitdaging? Ik hoop dat het wat klinkt als een retorische vraag, zeker nu de Internationale Arbeidsconferentie in juni dit jaar unaniem (regeringen, werkgevers, werknemers) de nieuwe IAO-aanbeveling nr. 202 over de social protection floor boven de doopvont heeft gehouden. Het is de kroon op het werk van een jarenlange campagne om te komen tot een internationale sokkel van minimale rechten op sociale bescherming, inclusief gezondheidszorg, net zoals aan het einde van de jaren 1990 ook de minimumsokkel voor arbeidsnormen vorm kreeg onder de vlag van waardig werk. Al is het nu opgave om die nieuwe standaard ook te vertalen in het nationale beleid, met inbegrip van dat van de Europese Unie. De mededeling van de Europese Commissie van 20 augustus 2012 over de inbouw van de sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking is op dat vlak in elk geval een bijzonder interessante aanzet. Rentmeesterschap is een bijzonder aanlokkelijk concept, omdat het dwingt tot een debat over intergenerationele solidariteit, in het bijzonder voor de generaties die na ons komen. Maar laat ons die solidariteit dan opbrengen volgens de imperatieven van duurzame ontwikkeling, met evenveel zorg voor de generaties die moeten opgroeien in het Zuiden en het Oosten. [Luc Cortebeeck is Vicevoorzitter IAO/ILO en voorzitter werknemersgroep (Internationale Arbeidsorganisatie / International Labour Organisation, Genève), voorzitter van Wereldsolidariteit en erevoorzitter van het ACV] Literatuur: ACV, Morgen mee maken, Verslagboek ACV-congres, 21-23 oktober 2010, in Vakbeweging, nr. 730, 25 december 2010 (http://www.acv-online.be/Images/ Vakbeweging_730_tcm9-236075.pdf ) B. Cantillon & C. Van Lancker, Solidarity and Reciprocity in the Social Investment State: What Can Be Learned from the Case of Flemish School Allowances and Truancy?, CSB, Working paper, nr. 11/09, Antwerpen, 2011 (http://www.centrumvoorsociaalbeleid. be/sites/default/files/CSB%20Working%20Paper%2011%2009_ September%20 2011.pdf )
28
De sociale zekerheid sterken
L. Cortebeeck, De solidaire samenleving. Over de rol van een sterke vakbeweging, Leuven: Davidsfonds, 2008. International Labour Organisation, Recommendation Concerning National Floors for Social Protection, Genève, 2012 (http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_ norm/---relconf/documents/meetingdocument/wcms_183326.pdf ) B. Neefs W. Herremans & L. Sels, De doelstelling binnen handbereik? Potentiële tewerkstellingseffecten van een hervorming van de uittredestelsels, in Over.Werk 2/2012 (samenvatting op http://www.steunpuntwse.be/view/nl/8218589) Planbureau & Nationale Bank van België, Alternatieve financiering van de sociale zekerheid: enkele belangrijk bevindingen, Brussel, 27 april 2011 (http://www.plan.be/ admin/uploaded/201105171353530.Dossier%20NL _16052011.pdf ) Zie ook opiniestukken van het ACV op Deredactie.be (VRT): http://opinie.deredactie.be/category/luc-cortebeeck/ http://opinie.deredactie.be/category/marc-leemans/ http://opinie.deredactie.be/category/chris-serroyen/
De sociale zekerheid sterken 29