Wouter Beke
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden Sociale samenhang in een multiculturele samenleving wordt niet bereikt door iedereen terug te laten plooien op zichzelf. Maar ook niet door de idee voor te houden dat we in dit tijdperk van globalisering kunnen terugkeren naar een homogene samenleving. Sociale samenhang veronderstelt wel dat een aantal fundamentele waarden en normen worden gedeeld om iedereen elkaars vrijheid in verantwoordelijkheid te kunnen geven.
Sinds het einde van de jaren vijftig raakt de mens meer en meer op zichzelf gericht. De menselijke ontplooiing wordt gemaximaliseerd in de mate dat hij of zij persoonlijke ambities kan waarmaken, individuele begeertes kan vervullen, zijn vrijheid kan vergroten en zich richt op zijn persoonlijk eigenbelang. Maar hierdoor kan ook de sociale samenhang onder druk komen. Deze laatste wordt verder nog in vraag gesteld door de evolutie naar een multiculturele samenleving. Hierdoor is een geactualiseerde visie op het algemeen belang nodig die niet in strijd is met de onderlinge verschillen maar wel de aandacht vestigt op onze feitelijke verbondenheid in ons maatschappelijk handelen. Teruggrijpen naar de idee van een homogene samenleving zal niet volstaan om de sociale samenhang opnieuw te vergroten. De verzuilde samenleving, waar de roomskatholieke kerk een sociologisch dominante positie – ja, wel haast een monopolie – innam, is al enige tijd voorbij. Onze samenleving kent rooms-katholieken, protestanten, moslims, joden, randgelovigen, niet-gelovigen, enz. Ook de idee van een Vlaanderen met alleen maar stamboomvlamingen zal niets bijdragen aan een grotere of herwonnen sociale samenhang. Hieruit kan de idee groeien dat religies en een veelheid van nationaliteiten de samenleving alleen maar verdelen. Dat is niet zo. Nationaliteitsgevoelens en religies maken mensen bewust van het feit dat ze voortkomen uit en lid zijn van een bepaalde gemeenschap. En dit creÍert het besef dat er zaken zijn die men samen te delen heeft. Mensen zijn niet teruggeworpen op zichzelf maar verbonden met anderen. Het is die veelvuldige verbondenheid met verschillende gemeenschappen binnen het kader van een samenleving (civil society) die wij het actief pluralisme noemen.
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden 19
Volgens Jürgen Habermas ligt de sociale samenhang in een democratie precies in de communicatieve praxis, in de publieke discussie over de sociale samenhang en de grondslag van de samenleving. Habermas formuleert dus eigenlijk volgende paradox: in het gemeenschappelijk zoeken naar de grondslag die ons bindt, leeft de gemeenschappelijke grondslag die we zoeken1. In een multiculturele samenleving ligt de sociale samenhang dus eerder in een proces dan in een resultaat. Voorwaarde daartoe volgens Habermas is dat we kunnen uitgaan van burgers als in principe redelijke personen die in staat zijn zichzelf tegenover anderen te verantwoorden en de verantwoording van anderen te beoordelen 2 . Habermas staat dus ook een actief pluralisme voor. Volgens hem kunnen religies echter pas hun plaats opeisen in de samenleving wanneer men aan een aantal normatieve verwachtingen voldoet. Zo moet men zich het ethos van de democratische rechtsstaat hebben eigen gemaakt. Dit betekent onder meer de erkenning van de godsdienstvrijheid, de egalitaire sociale moraal, de autonomie van de rechtsstaat en van de wetenschap3. Habermas formuleert nog een aantal andere voorwaarden opdat een actief pluralisme – en dus ook de actieve aanwezigheid van religies in onze samenleving – mogelijk kan zijn. Ten eerste moeten religies erkennen dat er over bepaalde geloofswaarden een redelijke onenigheid mogelijk kan zijn. Ten tweede moeten religies ook de autonomie van de seculiere wetenschap erkennen en ervoor zorgen dat geloofsovertuigingen en wetenschappelijke kennis elkaar niet tegenspreken. Ten derde moet religie erkennen dat de politieke orde in een moderne pluralistische samenleving gebaseerd is op de prioritaire en universele waarden van vrijheid en gelijkheid4. Zelfs de 5,6% van het BBP blijft een behoorlijk zware uitdaging, al moet je die ook niet overroepen als je die afzet tegen de verwachte groei van de economie. De Europese vergrijzingsprognoses gaan voor België uit van een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,6% van 2010 tot 2060. De huidige moeilijke economische situatie zal immers opnieuw positief kunnen omgebogen worden, nemen we aan. Met de prognose van de vergrijzingscommissie bereiken we tegen 2060 meer dan een verdubbeling van ons binnenlands product: 5,6% is maar een fractie van die aangroei. 5,6% opvangen moet dus haalbaar zijn. Dit vraagt wel een keuze die compleet ingaat tegen wat sommigen ons als maatschappijmodel – voorlopig met succes – trachten in te pompen. We moeten er in slagen voldoende maatschappelijk draagvlak te creëren voor het reserveren van een (beperkt) stuk van de aangroei van de koek voor de financiering van de vergrijzingskosten.
Cultureel minimum Democratie is meer dan het nemen van beslissingen bij meerderheid. Democratie is het aanvaarden en verdedigen van een kern van wezenlijke rechten. Daartoe moeten burgers
20
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden
een aantal wezenlijke politieke deugden in zich dragen want anders wordt de democratie uitgehold. Deze deugden (zoals de mensenrechten, de democratie zelf, vrijheid en gelijk respect) zijn volgens Habermas schatplichtig aan een christelijke erfenis en het zou fout zijn om ons van deze bron van solidariteit en betekenis af te snijden5. Individuele vrijheden in een democratie kunnen maar gegarandeerd worden wanneer en in de mate dat deze politieke deugden door iedereen aanvaard, gedeeld en verdedigd worden. Het beste bewijs dat democratie meer is dan het nemen van meerderheidsbeslissingen, is de plaats die de mensenrechten in ons politiek en maatschappelijk bestel krijgen. Mensenrechten zijn niet opgenomen in een gewone wet maar in de grondwet verankerd en dus slechts via een bijzondere procedure te wijzigen. Bovendien zijn ze Europees en internationaal in officiële verklaringen opgenomen en kunnen burgers zich op deze Europese en internationale verklaringen beroepen. De democratie moet dan ook de mogelijkheidsvoorwaarden formuleren om zo’n proces toe te laten. Er kunnen zich in een samenleving dus meningsverschillen voordoen; sterker nog: er zullen conflicten ontstaan. Essentieel is echter dat er een minimum aan gemeenschappelijke band moet bestaan. Maar deze opvatting van democratie kan ook alleen maar gehandhaafd worden wanneer de fundamentele waarden en normen door iedereen gerespecteerd worden. Er is dus een cultureel minimum dat aanvaard moet worden om een minimum aan sociale samenhang te hebben.
De C van actief pluralisme De gemeenschappelijke basis van een samenleving wordt vertolkt in waarden, die gearticuleerd worden in normen en wetten, geboden en verboden. Precies de C van de christendemocratische partij legt de nadruk op een belangrijke historische grondslag van die waarden. Of zoals het Kerstprogramma stelde in 1945: “De partij is christelijk omdat ze wil bouwen op de menselijke waarden welke de grondvesten van onze westerse beschaving uitmaken. Historisch werden ze door het christendom aangebracht. Maar vandaag zijn ze gemeenschappelijk bezit zowel van gelovigen als van ongelovigen”6 . De wortels van de partij, die diep-, amper-, anders- en niet-gelovigen onder haar kiezers, leden en mandatarissen telt, liggen o.a. in een christelijk verleden. Een actief pluralisme kan maar wanneer er een minimum aan gedeelde normen en waarden bestaat. Over welke ordeningsprincipes en waarden spreken we dan? Voor mij gaat het over twee ordeningsprincipes en vier fundamentele waarden. Vooreerst is er het principe van de scheiding tussen kerk en staat, dat bijvoorbeeld in de centrale tekst van het christendom – het evangelie – vertolkt wordt. Wanneer aan Jezus gevraagd wordt of het geoorloofd is belastingen te betalen aan de Romeinse Keizer, verzoekt Jezus een belastingmunt te tonen. “Welke beeltenis staat hierop?”, vraagt hij. “Die van de Keizer”, wordt er geantwoord. Daarom zegt Jezus: “Geef aan God wat God
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden 21
toekomt, en aan de Keizer wat de Keizer toekomt”. De staat heeft dus een eigen legitimiteit die door de religie niet in vraag gesteld mag worden, maar religies hebben ook hun plaats in de samenleving die door de staat erkend moet worden. Ten tijde van Jezus was het jodendom een toegelaten godsdienst in het Romeinse rijk. Maar de joden hadden niet het recht om iemand ter dood te veroordelen, dus moesten ze in het geval van Jezus beroep doen op de Romein Pilatus. Het principe van de scheiding tussen kerk en staat is dus geen uitvinding van de Franse revolutie maar vindt reeds veel vroeger verschillende uitdrukkingen. In de vijfde eeuw is het door Augustinus verder uitgewerkt in het omvangrijke werk De Civitate Dei. Dat boek moet gelezen worden als een verweerschrift tegen de kritiek dat het de oorzaak van het christendom was dat Rome in politiek verval is geraakt. Door het edict van Milaan in 313 was het christendom toegelaten geworden en enkele decennia later tot staatsgodsdienst, waarop nauwelijks honderd jaar later het Romeinse rijk implodeerde. Dit ‘experiment’ was voor Augustinus niet voor herhaling vatbaar en hij ontwikkelde de tweestedenleer: de aardse stad heeft haar eigen orde, haar eigen recht en eigen wetten en het is volgens hem de plicht van christenen deze te respecteren en te dienen als loyale burgers. Daarnaast moeten christenen ook streven naar de juiste liefde, de echte rechtvaardigheid en de ware vrede. Die zal alleen gerealiseerd kunnen worden in de stad van God7. Een ander ordeningsprincipe betreft het subsidiariteitsbeginsel. Dit principe werd voor het eerst geformuleerd in 1891 in de sociale encycliek van paus Leo XIII, Rerum Novarum, en veertig jaar later uitgewerkt in de encycliek Quadragesimo Anno van paus Pius XI. In deze encyclieken wordt gesteld dat politieke maatregelen het samenleven van burgers moeten stimuleren en vooruit helpen, maar niet vervangen: “Het is onrechtvaardig en bovendien nadelig, ja noodlottig voor de goede orde om wat door een kleinere en ongeschikte gemeenschap gedaan en tot stand gebracht kan worden, naar een grotere en hogere gemeenschap te verwijzen. Immers, iedere sociale bemoeienis is volgens haar eigen natuur en begrip subsidiair: zij dient hulp te brengen aan de leden van een sociaal lichaam, maar mag ze noot vernietigen of absorberen” 8 . In de encyclieken Mater et Magistra (1961), Pacem in Terris (1963) en Centesimus Annus (1991) is dit verder uitgewerkt. Betreffend subsidiariteitsbeginsel vinden we als politiek ordeningsprincipe op verschillende manieren terug. In de Europese Unie wordt het subsidiariteitsbeginsel juridisch vertaald in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag): “De Gemeenschap treedt op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt”. Het beginsel is bedoeld om een leidraad te zijn tussen de verschillende, met elkaar concurrerende bevoegdheden tussen de Europese Unie, haar lidstaten en de eventuele deelstaten van die lidstaten. Het is aan het Europees Hof van Justitie om hierover te waken en zich hierover uit te
22
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden
spreken. In het recente Verdrag van Lissabon is ook een nieuwe belangrijke toepassing van het subsidiariteitsprincipe ingevoerd. Europa dient expliciet rekening te houden met de regionale of lokale dimensies bij het opmaken van nieuwe regels en de nationale parlementen moeten via de zogenaamde ‘subsidiariteitstoets’ hierop toezien. Maar ook in de Belgische staatsstructuur is het beginsel van het subsidiariteitsprincipe ingeschreven. Zo bepaalt artikel 35 van de Belgische grondwet dat de federale overheid enkel beschikt over bevoegdheden die haar uitdrukkelijk zijn toegewezen. Datgene waarvoor zij niet uitdrukkelijk bevoegd is, komt toe aan de deelstaten. Dit artikel is in 1993 in de grondwet gevoegd maar nog steeds niet uitgevoerd. Op geregelde tijdstippen wordt het debat – in het kader van discussies over de staatshervorming – echter gevoerd om dit artikel toch uitvoering te geven en op die manier een verdere voltooiing van het Belgisch federalisme vorm te geven. Het subsidiariteitsbeginsel is ook het ordeningsprincipe inzake het actief pluralisme. De overheid moet zich niet in de plaats stellen van de civiele samenleving. Wat mensen zelf kunnen doen, moet niet door de overheid worden overgenomen. De overheid slaagt er vandaag al nauwelijks in haar kerntaken behoorlijk waar te maken, zodat ze zich niet onnodig in de plaats moet willen stellen. Naast de scheiding tussen kerk en staat en het subsidiariteitsbeginsel gaat het over vier fundamentele waarden die een sterke onderlinge samenhang vertonen: verantwoordelijkheid, solidariteit, rentmeesterschap en het personalisme. Deze vier waarden heb ik methodisch omgezet in vier werkwoorden: versterken, verzorgen, verduurzamen en verbinden. Vooreerst is er het versterken. Mensen zijn geen abstracte wezens maar concrete mensen met een voorgeschiedenis en met de opdracht en verantwoordelijkheid elk zelf een klein stukje geschiedenis te schrijven. Het is ook deze persoonlijke verantwoordelijkheid die ons verplicht ons te verzetten tegen een systeemdenken waarbij de individuele mens ondergeschikt wordt gemaakt aan een groot verhaal. Een verzorgingsstaat moet in een geglobaliseerde wereld de verantwoordelijke vrijheid van zijn burgers versterken door hun alle kansen te geven om hun talenten ten volle te benutten en te ontwikkelen: via onderwijs, garanties op goede gezondheidszorg en begeleiding op de arbeidsmarkt. Door empowerment wordt duidelijk dat de verzorgingsstaat vanuit een nieuwe invalshoek moet worden gerealiseerd: beter voorkomen dan genezen. Concreet: beter voorkomen van uitsluiting dan de gevolgen te moeten opvangen; beter voorkomen van ziektes dan levenslang uitkeringen te moeten betalen; beter voorkomen van werkloosheid door een aangepast onderwijs en activeringsbeleid dan werkloosheidsvergoedingen te moeten uitbetalen. Naast empowerment is er het verzorgen. Wie ziek is of bejaard, een ongeval heeft gehad of met een handicap geboren is, moet verzorgd kunnen worden, professioneel en door zijn eigen kring. Goede kwaliteit en brede toegankelijkheid, met keuzevrijheid,
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden 23
staan hier voorop. Zorg voor elkaar toont zich het meest zichtbaar in de verzorging ten aanzien van zij die daar nood aan hebben. Een samenleving die geen aandacht heeft voor zorgbehoevenden is het niet waard ‘samen-leving’ te heten. Waar we zorgzaam omgaan met elkaar, bedacht op ieders tekorten en talenten, wordt de sociale samenhang van een maatschappij bevorderd en het geluk van eenieder aangemoedigd. Ten derde heb ik het over vooruitzien of duurzaamheid. De mondiale economische ontwikkeling vereist een massaal gebruik van grondstoffen en energie. Deze behoeften veroorzaken ook tekorten, wat de welvaart van de huidige en nog meer van de toekomstige generaties bedreigt en ook militaire conflicten dichterbij kan brengen. Vermits de mondiale economie vooral gebaseerd is op fossiele brandstoffen, komt het leven op de planeet zelf in het gedrang. Inzake duurzaamheid wordt de samenleving dan ook uitgedaagd om tegelijkertijd een mondiale welvaartsspreiding te aanvaarden, verder te zorgen voor de eigen welvaart, de kansen van de komende generaties te vrijwaren en te voorkomen dat het leven van mens, plant en dier op onze planeet in het gedrang komt. In een globaliserende en mondialiserende wereld wordt de functie van het verbinden nog belangrijker. Het is het bewustzijn dat in een snel veranderende wereld een plek bestaat waar je ‘thuis’ kunt zijn en die je kansen geeft om verantwoordelijkheden te nemen, maar waar je ook op kan rekenen bij tegenslag. Dat verbinden gebeurt in eerste instantie door de familie. Het is de plaats waar je jezelf kan ontplooien en waar je kan opgroeien, waar waarden en kennis worden doorgegeven, waar je leert omgaan en rekening houden met anderen, waar je je veilig en beschermd kunt voelen, waar je de kracht vindt om de buitenwereld aan te kunnen. Maar het gaat over meer dan de familie. Ook de lokale buurt, het verenigingsleven en de taalgemeenschap zorgen voor deze ‘thuis’, waardoor je kan terugvallen op anderen én verantwoordelijkheid kan opnemen ten behoeve van hen en allen. Wie pleit voor normen en waarden, pleit voor sociale samenhang: de mens die niet teruggeworpen wordt op zichzelf maar zorgzaam is voor de ander.
Vrijheid en verantwoordelijkheid Zowel de Grieks-Romeinse als de christelijke wortels van onze samenleving en niet in het minst van de christendemocratische partij, dragen een grote klemtoon in zich op vrijheid en verantwoordelijkheid9. Het appel dat van het evangelie uitgaat, gaat er immers a priori van uit dat er vrijheid is – of gecreëerd wordt – om er in de concrete werkelijkheid gevolg en dus gestalte aan te geven. Precies die gestalte is teken van het feit dat we onze verantwoordelijkheid opnemen. In het perspectief van het dienen van het algemeen belang ga ik ervan uit dat de ‘vrijheid tot verantwoordelijkheid’ gegarandeerd moet worden aan allen opdat elkeen naar eigen mogelijkheden zijn/haar verantwoordelijkheid effectief kan opnemen.
24
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden
De tweespan van vrijheid en verantwoordelijkheid kan slechts gedijen in een context van gedeelde waarden en normen. Pas dit ‘delen’ maakt van vrijheid ‘gedeelde vrijheid’ en van verantwoordelijkheid ‘gedeelde verantwoordelijkheid’: gedeeld in de zin van ‘samen gedragen’. Waar een minimum aan ‘delen’ van waarden en normen afwezig is, wordt niet bijgedragen aan de ruimte om elkaar vrijheid en verantwoordelijkheid te gunnen, en al zeker niet om beide in alle billijkheid te laten zegevieren. De waarden en normen die we op grond van ons verleden hebben aangeleverd gekregen, maken dat vrijheid niet mag verworden tot zelf beschikkingsrecht, en dus dat verantwoordelijkheid nooit kan perverteren tot ‘baas in eigen buik’. De relationaliteit van de centrale waarden en normen en van vrijheid en verantwoordelijkheid, maken dat een individuele egocentrische rationaliteit nooit de bovenhand kan halen. Dat is de negatieve verwoording van al het positieve dat het personalisme als vanouds voorstaat. Wie die overtuiging niet deelt – hetzij als autochtoon, hetzij als allochtoon, om het woord en de tweedeling te noemen – heeft zich niet alleen afgescheurd van de waarden en normen die het verleden als rijkdom heeft overgeleverd, maar ook van de ‘samen’ van onze samen-leving. [Wouter Beke is algemeen voorzitter van CD&V]
E. Borgman, Overlopen naar de barbaren: Het publieke belang van religie en christendom, Kampen: Klement / Kalmthout: Pelckmans, 2009, p. 64.
1
2
Borgman, Overlopen naar de barbaren, p. 63.
J. Habermas & J. Ratzinger, Dialectiek van de secularisering: Over rede en religie, Kampen: Klement / Kalmthout: Pelckmans, 2009, p. 15.
3
4 P. Loobuyck & S. Rummens, De uitdaging van het postseculiere perspectief: Jürgen Habermas over religie en de publieke rede, in Tijdschrift voor Filosofie 71 (2009), p. 339.
Habermas & Ratzinger, Dialectiek van de secularisering, p. 29-30. Zie ook: Loobuyck & Rummens, De uitdaging van het postseculiere perspectief, p. 336.
5
6 Wie zal de bouwmeester zijn? De Christelijke Volkspartij (Politieke en Sociale Uitgaven), Brasschaat: Dienen, 1945, herdruk: Tongerlo: Sint-Norbertusdrukkerij, 1995, p. 7. 7
B.J. De Clercq, Macht en principe: Over de rechtvaardiging van de politieke macht, Tielt: Lannoo, 1994, p. 36-39.
8
Borgman, Overlopen naar de barbaren, p. 68.
9
Cf. Wouter Beke, De mythe van het vrije ik: Pleidooi voor een menselijke vrijheid, Averbode: Altiora, 2007.
Sociale samenhang op grond van gedeelde normen en waarden 25