Tom Meeuws
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur Stadsgeweld verkoopt. Kijkers en lezers verslinden berichten over gewelddadige jongerenbendes. Mediaconsumenten maken kennis met opgepimpte geweldsfenomenen: homohaat wordt gaybashing, zinloos geweld wordt ‘happy slapping’. De Nederlandse taal is het wondermiddel voor gemeenschapsvorming onder stadsbewoners. Maar als het erom draait de aandacht te trekken van stadstoeschouwers, helpen Engelse buzzwords de mediazaak vooruit. Het geheel wordt overgoten met wat obligate multiculturele duiding. Het onvermijdelijke wij/zij-denken doet de rest. De ene trekt een blik blinde repressie open. Een ander begint te jeremiëren over gebrek aan opvoeding en de algehele teloorgang van normen en waarden. En nog anderen beklemtonen de nood aan structureel sociaal-economisch beleid dat voorgoed komaf moet maken met maatschappelijke ongelijkheid.
In staat van verwarring hinkstappen we vervolgens gezwind naar ander nieuws – bij voorkeur wat lifestylebijdragen met een kookrecept erbovenop – maar de stad blijft er verweesd bij achter. Weer eens verguisd, opgebruikt en weggesmeten. De voorstedelingen projecteren hun leeservaringen en hun angsten op de kernstad. Geweld op trein, tram en bus halen om die reden nog meer de voorpagina. Collectief vervoer brengt die duivelse stadsdreiging tergend dichtbij. De liefde voor de stad en het noodzakelijke stedelijkheidsdenken schieten er altijd bij in als ‘stadsgeweld’ de kolommen haalt. Ik wil hierna drie beleidspistes aanreiken die helpen om ‘stadsgeweld’ terug te dringen. Ik wil dit niet doen door eindeloos scherp te stellen op de achterliggende oorzaken, bronnen of verbanden die geweld in de stad kunnen verklaren. In navolging van Achterhuis geloof ik dat als het om geweld gaat, we er niet komen met het leggen van zogenaamd objectieve verbanden. Meestal leidt dat tot nutteloze relativering of
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur 27
oplossingen die zelf gewelddadig zijn (Sluit ze op! Hou ze thuis! Stuur ze op strafkamp!). Subjectieve ervaringen tellen heel erg mee in het geweldsdebat. Veiligheidsgevoelens en slachtofferperceptie werden al te lang verdonkeremaand en verdienen daarom meer aandacht in de zoektocht naar antwoorden op stadsgeweld. Tegelijk kan het nooit de bedoeling zijn om in het beleidsontwerp van geweldaanpak, de stad en de stedelijkheid buiten spel te zetten. Het kan nooit de bedoeling zijn om met veiligheidsbeleid pleinen schoon te vegen op zo’n manier dat een stad als Antwerpen een soort Schilde aan de Schelde zou worden. De wezenskenmerken van een stad – densiteit/diversiteit/dissonantie – dienen overeind te blijven. Daar pleit ik voor. Om dat te bereiken, dienen we veel meer dan nu het geval is in stedelijk beleid in het algemeen en stedelijke geweldsbestrijding in het bijzonder, het onderscheid te maken tussen de private en publieke ruimte. Omgaan met stadsgeweld is in de eerste plaats omgaan met de stad, en met verschillende vormen van stedelijke ruimte. Ik pleit voor meer tolerantie en begrip voor elkaar in de publieke ruimte. De keerzijde? Nultolerantie voor geweld in de private ruimte, achter de voordeur dus. En met de zesde staatshervorming voor de deur, graag wat politieke ruimte om justitie en welzijn samen een adequater antwoord te laten bieden op geweldscriminaliteit bij jonge daders. Vooraf een kleine staat van stadsgeweld.
Staat van de stad Het nieuwe zonale veiligheidsplan in Antwerpen maakt gewag van één echt nieuwe trend: het uitdijende gebruik van geweld en wapens in ’t Stad. Zonder uitzondering melden alle diensten dat daders zich de afgelopen jaren bedienen van alsmaar meer geweld. Overvallen worden gewelddadiger, er wordt meer geweld gebruikt om zich toegang te verschaffen tot een woning en een stijgend aantal jongeren maakt vaker gebruik van een wapen. Bij bepaalde dadergroepen is er sprake van excessief geweldgebruik. Het aantal minderjarigen dat betrokken is bij gewelddadige feiten neemt eveneens toe. Om die redenen is voor de zonale veiligheidspartners (justitiepolitie-stadsbestuur) de aanpak van agressieve diefstallen en straatgeweld de komende jaren een belangrijke prioriteit. De impact van geweld op de veiligheidsgevoelens van stadsbewoners kan nauwelijks worden onderschat. Sinds het wegvallen van de tweejaarlijkse federale veiligheidsmonitor, bevraagt de stad wekelijks via een schriftelijke enquête een staal van de Antwerpse bevolking. We peilen sinds 2010 naar percepties van bewoners in verband met risico op slachtofferschap of algemene onveiligheidsgevoelens. Eén op vier respondenten voelt zich vaak tot altijd onveilig in Antwerpen. Dit percentage blijft de laatste twee jaar stabiel. Eén derde van de respondenten zegt last te hebben gehad van groepen jongeren en 16% van de respondenten zegt effectief lastig gevallen te zijn op
28
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur
straat. Als we bij de Antwerpenaar peilen naar het risico op slachtofferschap komt een sfeer van onbehagen in de publieke ruimte pas echt bovendrijven. De risicoperceptie om slachtoffer te worden van een diefstal op straat het volgende jaar in Antwerpen is bijzonder hoog en bedraagt ruim 50% van de respondenten. Lastig gevallen worden op straat wordt door 43% als een groot tot heel groot risico ingeschat. Het verschil in antwoord naar leeftijd en geslacht is opvallend. In vergelijking met oudere groepen, geven vooral jongeren aan dat ze vrezen lastig te zullen worden gevallen op straat: de helft van de jongens tussen 16 en 25 jaar, bij de dames loopt dit op tot 56%. Uit een eerste trendanalyse van de A-monitor blijkt dat het percentage mensen dat denkt een groot tot heel groot risico te lopen om lastig gevallen te worden telkens met ongeveer 2% per jaar toeneemt. En een meer verregaande lokale veiligheidsbevraging wees ook al uit dat we bijzonder veel aandacht moeten hebben voor jongeren. We peilden naar een combinatie van factoren: slachtofferschap het laatste jaar, perceptie van incidentie in de buurt en subjectieve inschatting van de ernst van het fenomeen gegeven dat men hiervan het slachtoffer zou worden. De meest opvallende en significante verschillen naar geslacht en leeftijd zijn voor de rapportering van de incidentie in de buurt items die te maken hebben met fysieke integriteit en overlast. Jonge vrouwen en mannen melden een significant hogere incidentie in hun buurt van vechtpartijen, lichamelijk geweld en lastig gevallen worden op straat. Die fenomenen springen er niet uit op de schaal van de hele stadsbevolking. Voor jonge mannen en jonge vrouwen is dit wel zo. Daarbij is er een combinatie en sterke relatie tussen hoger gerapporteerd slachtofferschap, incidentie in de buurt, hogere ernst en sterk negatieve beoordeling van de aanpak van de politie. Typerend voor dit soort van delicten is dat slachtoffers en daders zich in dezelfde leeftijdscategorieën bevinden. In het onvolprezen boek Antwerpen–Biografie van een stad, staat vermeld dat rond het jaar 1400 elke volwassen man in Antwerpen op zijn minst één keer tijdens zijn leven voor geweldpleging met het gerecht in aanraking kwam. In het licht van de geschiedenis kan veel worden gerelativeerd. Maar tijden zijn veranderd en het publiek is veel gevoeliger voor geweldsuitingen. In een stad die demografisch vergroent en verkleurt in plaats van te vergrijzen, kunnen we de gegevens over hedendaags geweld dat vooral stadsjongeren treft, niet zomaar naast ons neerleggen.
Publieke familiariteit Het is niet normaal dat zoveel mensen last hebben van rondhangende jongeren. En dat is niet het probleem van die jongeren zelf. Het is het probleem van velen die het gedrag van anderen (van jongeren in het bijzonder) onvoldoende als vertrouwenswekkend ervaren. In de stad schatten we het gedrag van wie ons tegemoetkomt op het voetpad of
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur 29
ons kruist op een plein of naast ons instapt op bus of tram, in het licht van een moeilijk te vatten stedelijk onbehagen, behoorlijk fout in. In een stad als Antwerpen met 175 nationaliteiten en evenveel talen, dienen we opnieuw – wellicht zelfs voor het eerst in de geschiedenis van de stad – een gezamenlijke en gedeelde omgangstaal te vinden die alle stadsbewoners in staat stelt om met en naast elkaar te leven. De roep naar geweldloosheid en veiligheid in de openbare ruimte wordt te gemakkelijk vertaald in een schreeuw naar meer overheidstoezicht op straat, gezag verpakt in uniform of als lens in de huls van een gevelcamera. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld op de bus) niet eens een slecht idee. Maar veiligheid draait hoofdzakelijk rond veiligheidsgevoelens die op hun beurt vooral bepaald worden door de wijze waarop we elkaars gedrag nog herkennen en sociaal kunnen plaatsen zonder elkaar echt te kennen. Die immense opdracht voor wie zich in de stedelijke ruimte beweegt, omschrijft de Nederlandse sociologe Talja Blokland treffend met de term ‘publieke familiariteit’. Het is een stadspedagogische opdracht bij uitstek om het vermogen van mensen aan te scherpen om hun dagelijkse leefomgeving sociaal te leren interpreteren en ordenen. Niet elke luidruchtige groep jongeren heeft het slecht me je voor. Niet elke overjaarse puber die niet wijkt op het voetpad, heeft het gemunt op je handtas. Het onderzoek van Blokland wijst uit dat stadsbewoners best wel wat afwijkingen en abnormaliteit in de publieke ruimte aankunnen (denk aan sluikstort, bedelaars, vreemde nummerplaten, hangjongeren…). Zolang mensen maar wat vertrouwen hebben in elkaar. Zolang mensen elkaars gedrag maar kunnen plaatsen in de publieke ruimte. Het is helemaal niet nodig dat mensen elkaar daarvoor door en door kennen. Vluchtige maar herhaalde ontmoetingen met bijvoorbeeld plaatselijke winkeliers of met een paar moeders aan de schoolpoort dragen in het bijzonder bij tot het veiligheidsgevoel. Gewelduitbarstingen zijn er niet mee te voorkomen. Maar het vluchtig elkaar aanspreken, het vriendelijk ‘zwanzen’ met de buur of de jongeren in het park, de small talk met de kapper of de visboer, dat wat Ruth Soenen zo mooi ‘het kleine ontmoeten’ heeft genoemd, draait heel erg bij tot het indammen van vele verbale en fysieke geweldsspiralen. Dat klinkt soft maar is eigenlijk heel erg hard en inspannend als je jezelf daarop wil trainen. Ik raad mensen vaak aan om tram 12 in Antwerpen twee keer na elkaar te nemen met een koffiepauze ertussen. De eerste keer voluit toegevend aan gevoelens van angst en onbehagen. Met de opdracht om de lelijkste dingen te denken over degenen die het trampad kruisen. Een tweede keer, hoe vreemd de andere passagiers ook mogen zijn of doen, met als opdracht iemand kort proberen aan te spreken. En datzelfde te proberen in winkels in de buurt. En aan de lijve ervaren dat dat lijf niet in gevaar komt als we ons als publiek handelende stadsbewoner gedragen: anonimiteit en herkenbaarheid in juiste doses combineren. De overheid heeft in het promoten van publieke familiariteit een andere rol dan de klassieke bevordering van de sociale cohesie, het subsidiëren van buurt- en straatfeesten bijvoorbeeld. Het is veel belangrijker dat deurbellen voorzien zijn van naamplaatjes en
30
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur
dat nieuwkomers in een straat elkaar snel leren kennen. Geweld in de publieke ruimte wordt niet doorbroken door te streven naar een thuisgevoel in die ruimte. Terzijde, de pest van de verankerde design eenzitfauteuils op pleinen is stuitend. Vergelijk dat met de losse Parijse stoeltjes in Jardin des Tuileries. Die laatste leiden tot ontmoeting in de ware zin. De anonimiteit dient te worden doorbroken in de publieke ruimte. Maar verder dan dat moet het niet gaan. De paradox in het gewelddebat is gelegen in het simpele feit dat de overheid wél meer moet interveniëren achter de voordeur om alle vormen van huiselijk geweld te stoppen.
Huiselijk geweld Jaarlijks registreert de Antwerpse politie 5.500 gevallen van intrafamiliaal geweld. Ik verkies zelf de term ‘huiselijk geweld’ omdat die beter de uitdaging schetst waarvoor we als samenleving staan: geweld stoppen dat zich in de intimiteit van een huishouden, achter de voordeur vaak, afspeelt. Huiselijk geweld speelt zich af in de beslotenheid van persoonlijke relaties, maar het is verre van een privézaak. De geweldsimpact op de slachtoffers en hun onmiddellijke omgeving is ernstig. Huiselijk geweld breekt gezinnen en daar waar kinderen getuige zijn van dat geweld, groeien nieuwe geweldenaars op of minstens kinderen met verhoogd risico op deviant gedrag. Nultolerantie ten aanzien van huiselijk geweld is het enige denkbare antwoord. Een doeltreffende aanpak vergt een hervorming van verschillende sectoren. In Antwerpen zochten we de voorbije jaren koortsachtig naar een krachtiger samenwerkingsverband om huiselijk geweld aan te pakken. Geweld in het gezin is een maatschappelijk vraagstuk waar medewerkers van verschillende organisaties veelvuldig mee in contact komen. Een casusonderzoek bij verschillende diensten in de stad Antwerpen, toonde vorig jaar aan dat er gemiddeld zes organisaties met betrokken gezinnen contact hebben. Om een zo effectief mogelijke aanpak van situaties van huiselijk geweld te bewerkstelligen, is een verbeterde afstemming tussen de betrokken diensten nodig. Een samenwerking waarbij niet langer allen op basis van de trendgevoelige netwerkgedachte, maar op basis van een gedeeld proces, werken aan geweldloosheid in gezinnen. Op uitdrukkelijk verzoek van de Antwerpse procureur Herman Dams, hebben we een nieuwe samenwerkingsvorm gecreëerd, onder de naam ‘CO3’, één Cliëntcentrale Organisatie. Hierbij staat, zoals de naam doet vermoeden, het gezin (de cliënt of het cliëntsysteem) centraal. In het arrondissement Antwerpen gaan medewerkers uit drie domeinen, met name politie/justitie, hulpverlening en lokaal bestuur (stad en provincie), samen aan de slag met als doel het geweld binnen gezinnen te stoppen. Door via een ketenmodel samen te werken worden de verschillende werkingen afgestemd in een
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur 31
gezamenlijk plan van aanpak. Daarbij gaat niet alleen aandacht naar de geweldsfeiten, maar ook de achterliggende problemen in het gezin komen aan bod. Om herhaling te voorkomen wordt de focus ook gelegd op beschermende factoren. De sterkte van het gezin is hierbij het uitgangspunt. In de komende drie jaar wordt de nieuwe samenwerking tijdens een pilootfase vormgegeven. Er wordt gestart met gezinssituaties die gekenmerkt worden door veelvuldig geweld, problemen op verschillende leefdomeinen (kleine huisvesting, schulden, alcoholmisbruik, vechtscheidingen), een moeilijke opstart van hulpverlening of andere begeleiding en een zorgwekkende opvoedingssituatie voor de kinderen. Binnen één gezin wordt de samenwerking tussen organisaties verzorgd door één medewerker, de zogenaamde casusregisseur. De eerste 100 dossiers worden wetenschappelijk geëvalueerd zowel op gezinsniveau als naar samenwerking tussen de verschillende diensten. Sinds januari 2012 is CO3 actief als piloot. Het is te vroeg voor verregaande conclusies. Het algemeen aanvoelen is wel dat deze zeer doorgedreven vorm van samenwerking, mogelijks toepasbaar is op de aanpak van andere criminaliteitsfenomenen zoals jongerencriminaliteit, persistente overlastplegers of agressieve dadergroepen. Wat is er nieuw aan samenwerking binnen CO3? In de eerste plaats wordt er samengewerkt tussen partners op basis van glasheldere gezamenlijke doelstellingen. De sleutel tot samenwerking ligt in die gezamenlijke doel-stelling: het stoppen van geweld, voorkomen van herhaling en vergroten van de beschermende factoren in het cliëntsysteem. Dit beperkt zich niet tot het zich scharen achter een gezamenlijke vlag, waarop niemand vanzelfsprekend durft spuwen. De samenwerking binnen CO3 gebeurt immers op basis van een vastgelegde procesketen, de zogenaamde ketenplaat waarin alle processtappen en –rollen vastliggen die een casus dient te doorlopen . Naast die geïntegreerde ketenaanpak, worden binnen CO3 het strafrechtelijk traject en het zorgtraject gekoppeld. Vertegenwoordigers van verschillende organisaties werken immers van bij de processtart samen aan één dossier. Een samenwerkingsverband wordt dus pas optimaal en kwaliteitsvol als de moeite wordt genomen om op gedisciplineerde wijze en in detail het hele proces vast te leggen en de voortgang te bewaken. Binnen CO3 zijn mensen gemandateerd om haast mechanisch bij de bespreking van dossiers, de processtappen te doorlopen en anderen bij de les te houden. Die aanpak botst al eens met het enthousiasme waarmee professionals zich gezamenlijk op de bespreking van dossiers gooien. Maar het komt de professionaliteit in de behandeling van dossiers ten goede. De grootste organisatiewinst zit hem in een betere informatiedoorstroming tussen de verschillende actoren. Dit stelt verschillende partners in het veiligheidsbeleid in staat om beter geïnformeerd, actie te ondernemen. Die nood aan een verbeterde informatiepositie verdient de komende jaren veel meer aandacht.
32
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur
Stedelijk geweld aanpakken vergt tot dusver grote inspanningen van alle stadsbewoners en -gebruikers. Huiselijk geweld stoppen vergt verregaande samenwerking tussen politie, justitie en zorgsector.
Jongerenwelzijn in een hervormde staat Een laatste uitdaging in de aanpak van stadsgeweld is een meer adequate justitiële aanpak van (jonge) geweldenaars. Jongeren lopen als plegers van geweldsdelicten in de kijker. Het gaat om een groeiende groep minderjarigen en ze opereren vaak in groepsverband. Meestal gaat het om geweldpleging in de publieke ruimte: diefstal met geweld, bedreigingen, afpersing of opzettelijke slagen en verwondingen. Geeft de samenleving met justitie voorop een afdoend antwoord aan deze jongeren? Helaas niet. Sinds de nieuwe wet op de jeugdbescherming van 2006 lopen een aantal zaken fundamenteel verkeerd. Voor een goed begrip, dit is geen kritiek op de werking van justitie, wel op een goedbedoelde wetgeving die in de praktijk en zeker in een grootstedelijke context volledig verkeerd uitpakt. Het recente jaarverslag van ADAM, de Antwerpse dienst die instaat voor de uitvoering van alternatieve justitiële maatregelen bij jongeren, spreekt boekdelen. Al jaren kloppen ze daar op dezelfde nagel, tot dusver zonder veel gehoor. De nieuwe jeugdwet ontnam het parket de mogelijkheid om pedagogische maatregelen (zoals vorming of taakstraf ) op te leggen. “Het parket ziet zich sinds de invoering van de nieuwe jeugdwet beperkt tot een herinnering aan de wet, een waarschuwingsbrief of een voorstel tot herstelbemiddeling. Laat ons toe te stellen dat dit voor een groot deel van ons doelpubliek niet volstaat als reactie.” Dat schrijft een welzijnsorganisatie die bekommerd is om de toekomst van stadsjongeren. Alle maatregelen dienen in het kader van de jeugdbeschermingsfilosofie te lopen via de jeugdrechter. Alleen voor jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd (MOF), niet voor jongeren in een problematische opvoedingssituatie (POS). Gevolg? “Alle goede bedoelingen ten spijt, moeten we in de dagelijkse toepassing van HCA vaststellen dat de praktijk vaak lijnrecht staat tegenover het idee om met de jeugdwet een gedifferentieerd antwoord te bieden voor alle delictplegers. Niet alle minderjarigen die een straf baar feit plegen, krijgen vandaag een reactie op hun gedrag.” Via de jeugdrechtbank ziet Adam minder first offenders dan vroeger. “Bovendien blijkt voor jongeren met een eerste doorverwijzing via de jeugdrechtbank tijdens de begeleiding vaak dat ze al meer op hun kerfstok hebben. Voor deze feiten werden ze dus niet gevat of niet gevorderd voor de rechter.” Ondanks alle retoriek over verantwoordelijkheid van ouders, werd de ouderstage zelf afgeschaft. De zesde staatshervorming staat voor de deur en hevelt jeugdsanctierecht, vervolgingsbeleid en strafuitvoering over naar de gemeenschappen. Beleidssignalen van
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur 33
onder meer ADAM kunnen niet langer worden genegeerd. Als we jonge delictplegers een toekomst willen geven dienen we het jeugdparket meer armslag te geven, schotten tussen POS en MOF jongeren op te heffen en vervolgens voor alle jongeren alternatieve maatregelen te laten gelijksporen met zorg en opvang. Veel zorg en veel opvang, ook voor ouders van jonge geweldenaars. Geweld stoppen achter de voordeur of ruimer binnen de stadspoorten, betekent altijd investeren in welzijn en justitie. En natuurlijk en onvermijdelijk in betere mediaberichtgeving over geweld.
Uitsmijter Vrijdag 15 maart jl. had De Morgen groot nieuws op de voorpagina: “Gat in de markt! Scholen? Crèches? De Vlaming zit meer te wachten op een viswinkel”. Op de binnenpagina’s meer duiding: de stedeling mist kleinhandel in de buurt, in het bijzonder viswinkels. Illustratie van een eenzame Vlaamse visboer dichtbij de Leien. Met geen woord rept DM over de zeven viswinkels op loopafstand aan de andere kant van de Leien, Handelsstraat, hartje Seefhoek. Daar durft DM om onverklaarbare redenen haar lezers niet op te wijzen of naar toe te sturen. De krant die het multiculturele debat verrijkte door een woord te schrappen, verarmt het stedelijke debat op ontoelaatbare wijze. En zoals we hierboven leerden: laat het nu net in de viswinkels zijn dat we stadsgeweld kunnen stoppen. [Tom Meeuws is bedrijfsdirecteur van Samen leven, stad Antwerpen en schrijft deze bijdrage in eigen naam]
Literatuur: Achterhuis, H., Met alle geweld. Rotterdam: Lemniscaat, 2008. Adam, Jaarverslag 2012. Antwerpen: CAW Metropool. Blokland, T., Oog voor elkaar: Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote stad, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009. Soenen, R., Het kleine ontmoeten: Over het sociale karakter van de stad, Antwerpen: Garant, 2006. Stadsmonitor Antwerpen 2011, www.antwerpen.be. Van Goethem, H. (red.), Antwerpen: Biografie van een stad, Antwerpen: Meulenhoff/
34
Zwans in de viswinkel: Over geweld achter stadspoort & voordeur