Cdr jg2nr1 empowerment

Page 1

Christen-Democratische Reflecties - jg.2 - nr. 1 - november 2013

Empowerment Met bijdragen van o.m. Elke Geraerts, Tine Van Regenmortel, Alicja Gescinska, Willy Miermans, Loïc De Cannière, Fons Leroy


CDR – Christen-Democratische Reflecties jg.2, nr.1, november 2013 Redactieraad Wouter Beke Jan De Maeyer Niko Gobbin Frank Judo Annemie Lemahieu Jürgen Mettepenningen Maxime Penen Jan Smets Ingrid Vanden Berghe

Abonnement Jaarabonnement (3 nummers): leden CD&V: € 15, niet-leden: € 25 Apart nummer: leden CD&V: € 10, niet-leden: € 20 Website http://ceder.cdenv.be ISSN 2034-6964 Verantwoordelijke uitgever Niko Gobbin, Directeur CEDER, Wetstraat 89, 1040 Brussel


Inhoud p. 5

Editoriaal

p. 7

Elke Geraerts Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij Respons door Chantal Van Audenhove

p. 17

Tine Van Regenmortel Empowerment Times. Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting Respons door Jo Vandeurzen

p. 31

Alicja Gescinska Vrijheid en zelfontplooiing. Over de filosofische en politieke betekenis van authenticiteit Respons door Ivan Van de Cloot & Nicolas Bas

p. 41

Willy Miermans Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie? Respons door Hilde Crevits

p. 49

Loïc De Cannière Microfinanciering: een instrument tot empowerment van kleine ondernemers in het Zuiden Respons door Sabine de Bethune

p. 63

Fons Leroy Empowerment en arbeidsmarktbeleid Respons door Koen Van den Heuvel

p. 77

Wouter Beke Hoofdstuk 5 uit ‘Het moedige midden’ - Voor het versterken van mensen

p. 85

Boekbesprekingen

p. 109

Kroniek

p. 111

Aankondiging Inhoud



Editoriaal Beste lezer, Een Engelstalige term op de voorpagina van het tijdschrift van het studiecentrum van de Vlaamse Christendemocraten, het is een risico. Sommigen zullen dit een dwaling vinden. Onze welgemeende excuses daarvoor. Maar er zijn verzachtende omstandigheden, want sommige woorden hebben tot op heden geen goed equivalent in het Nederlands gekregen. Empowerment is er zo één. Laat ons, bij wijze van bewijs in het ongerijmde, toch even proberen. Empowerment, is dat niet ‘versterken’? Zeker, maar dan wel op een zeer specifieke wijze. Het gaat bijvoorbeeld veel verder dan het versterken van een individu. Tegelijk met dat individu moeten ook groepen, organisaties, buurten, enz. versterkt worden. Bovendien geeft ‘versterken’ niet goed weer wat de finaliteit van empowerment is, namelijk greep geven op de eigen situatie zodat ook volop verantwoordelijkheid genomen kan worden. Het zegt ook niks over wie initiatief neemt : empowerment kan enkel voor wie hulp durft aanvaarden of zelfs vragen. In haar bijdrage in dit nummer definieert Tine Van Regenmortel empowerment en ze gebruikt daar exact 35 woorden voor. Alicja Gescinska koppelt het dan weer aan een ander begrip, namelijk de positieve vrijheid. Enkel empowerment leidt volgens haar tot die positieve, echte vrijheid. Elke Geraerts formuleert de essentie als de nadruk leggen op wat we kunnen, in plaats van niet kunnen. In ieder geval is empowerment een woord dat thuishoort in het lexicon van de christendemocratie. De parallel met de 4 V’s (verzorgen – verbinden – versterken – vooruitzien) is snel getrokken. Ook die V’s kan je niet los van elkaar zien. Het gaat niet om versterken, maar om versterken op zo’n manier dat je ook verbindt, verzorgt en vooruitziet. Het gaat niet om verzorgen, maar om verzorgen op zo’n manier dat je tegelijk ook versterkt, verbindt en vooruitziet. Elk van die V’s afzonderlijk is niet typerend voor de christendemocratie. Het is de systematische combinatie van de 4 die christendemocratisch is. Kortom : de beste vertaling van empowerment is misschien nog wel “een beleid volgens de 4 V’s”. Het mag dus ook niet verbazen dat empowerment de rode draad is van het Innestocongres, dus ook van dit congresnummer van CDR. De eerste drie bijdragen, respectievelijk van de hand van Elke Geraerts, Tine Van Regenmortel en Alicja Gescinska geven een eerder algemene kijk op het belang van empowerment. De volgende drie bijdragen passen het begrip toe in een specifiek beleidsdomein. Willy Miermans legt de link met mobiliteit. Loïc De Cannière schetst het belang van microfinanciering. Fons Leroy start vanuit de realiteit op de arbeidsmarkt. Uit de verschillende bijdragen

Editoriaal 5


komt ook naar voor dat de overheid zelf soms wat meer empowerment kan gebruiken. In de woorden van Willy Miermans wordt dat: empowerment OK, maar van wie? De respons op de bijdragen is van de hand van respectievelijk Chantal Van Audenhove, Jo Vandeurzen, Ivan Van De Cloot en Nicolas Bas, Hilde Crevits, Sabine de Bethune en Koen Van den Heuvel. Naast de bijdragen hernemen we in deze CDR ook het vijfde hoofdstuk – ‘Voor het versterken van mensen’ – uit het recente boek van Wouter Beke, ‘Het moedige midden’. Dit boek is een belangrijke tussenstap in de opbouw naar het congres. De sterke stronken van de christendemocratie worden erin bevestigd, maar ook de nieuwe, groene scheuten komen erin tot ontluiking. We hebben er alvast alles aan gedaan om ook dit nummer van CDR (ver)sterk(end) te maken. Jan Smets, hoofdredacteur CDR Niko Gobbin, directeur CEDER

6

Editoriaal


Elke Geraerts

Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij Empowerment. Nog maar eens een Engels woord waarmee we om de oren worden geslagen, hoor ik u denken. En toch… De Engelstalige term empowerment is moeilijk te vertalen in het Nederlands. Het werkwoord ‘to empower’ vertaalt als ‘in staat stellen’. Maar vertalingen als ‘zelfsturing’, ‘bemachtigen’, ‘eigenmachtig worden’, ‘versterking van de maatschappelijke weerbaarheid’ geven een zwaar, verwarrend beeld van het concept. In essentie gaat empowerment uit van de eigen kracht van mensen, het legt de nadruk op wat we kunnen, in plaats van niet kunnen. Het gaat over het overwinnen van persoonlijke en maatschappelijke barrières, over individuen en collectieven, over kracht en kwetsbaarheid (en kracht in kwetsbaarheid), over strijd en acceptatie, over zelfstandigheid en zorg.

Empowerment is een veelbelovend concept in deze onzekere, vaak beangstigende tijden. En het komt overal om de hoek kijken: op politieke agenda’s en op de bedrijfsvloer, waar men het in de mond neemt in verband met de vermindering van werkverzuim en verhoging van de werktevredenheid. Het is een begrip dat ons, met de nadruk op ‘power’, sterk aanspreekt en iets veelbelovends en hoopvols uitstraalt. Maar is empowerment gewoon de zoveelste trend in soft psychology? Gelukkig niet. Empowerment wordt door verschillende wereldbefaamde universiteiten en onderzoeksinstellingen onderzocht. Zelfs wiskundigen en economen onderzoeken facetten van empowerment. Maar daarover later meer. Laat ons beginnen bij het begin.

Veerkracht: what doesn’t kill you makes you stronger Veerkracht (‘resilience‘) is een belangrijke voorwaarde voor empowerment. Veerkracht verwijst naar het vermogen van een mens om een goed bestaan te leiden en zich ondanks

Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij 7


moeilijke levensomstandigheden positief te ontwikkelen. Iemand met voldoende veerkracht is in staat om tijdens een stressvolle of dreigende gebeurtenis een stabiele en gezonde manier van psychologisch en fysiek functioneren te behouden. Veerkracht is een intens onderzocht concept, binnen en buiten moderne psychologie (denk aan de wiskundigen en economen waarover ik zonet vertelde). En wat blijkt nu? Dat mensen ook kunnen leren om voordeel te halen uit tegenslagen, en dat tegenspoed iemand net kan sterken. De populaire stelling ‘what does not kill you, makes you stronger’ heeft dus zeker een kern van waarheid en kadert in een algemene tendens in de psychologie: de positieve psychologie, waarvan Martin Seligman als boegbeeld wordt gezien. Positieve psychologie sluit goed aan bij empowerment en levert ons belangrijke inzichten rond hulpverlening en verbetering van de maatschappij. Zo tonen vooraanstaande onderzoeken aan dat veerkracht en dus ook empowerment kan worden gestimuleerd door een aantal factoren: het niet opnemen van een slachtofferrol, opbouwen van een positieve identiteit, openstaan voor en aanvaarden van hulp en zelf de kracht tonen om te geven. Terwijl een hoog IQ en een sterke emotionele intelligentie kwaliteiten zijn die gelinkt worden aan iemands succes, is een derde, vaak over het hoofd geziene factor veerkracht. Iemands ‘stamina’, iemands stelligheid om met tegenslagen om te gaan en iemands vermogen om op te staan na het vallen, is een derde belangrijke factor. Onderzoek toont aan dat veerkracht een essentiële en gemeenschappelijke factor is onder succesvolle mensen. Men kan slim zijn, en sociaal met mensen, maar een bepaalde vastberadenheid lijkt cruciaal op de weg naar succes. Diepte-interviews met succesvolle mensen maken dat erg duidelijk: de meerderheid van hen slaagde erin om terug te vechten onder uitzonderlijk moeilijke persoonlijke of professionele omstandigheden. Velen kenden een moeilijke kindertijd, kwamen uit gebroken gezinnen of hadden te kampen met alcoholisme van een ouder. Nu rijst de vraag: is veerkracht aangeboren? En wat als men veerkracht zou kunnen trainen? Het goede nieuws is dat veerkracht niet genetisch is bepaald: belangrijke gebeurtenissen in onze tiener- en twintigerjaren hebben onmiskenbaar een grote impact op onze veerkracht. Het idee dat een onstabiele en moeilijke kindertijd altijd leidt tot een getroebleerd leven, klopt dus niet. Een bepaalde mate van turbulentie lijkt net de vastberadenheid in het latere leven te vergroten. En onderzoek bewijst het. Wat ons terugbrengt bij wiskundigen en economen en hun visie op veerkracht. Veerkracht is ook een concept dat gebruikt wordt in vele natuurwetenschappen en technologieën. Het beschrijft namelijk hoe een systeem kan omgaan met schokken. Neem als voorbeeld de stabiliteit van ecosystemen. Gedurende decennia sprak men over duurzaamheid, over het herstellen van het evenwicht, over het behoud van de soorten. Maar steeds meer wordt men er zich van bewust dat ecosystemen zelden in evenwicht zijn en dat ze van het ene extreem naar het andere extreem worden geleid, doorheen

8

Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij


steeds veranderende omstandigheden. Een hele nieuwe tak in de wiskunde berekent hoe voedselketens – of voedselnetwerken – schokken overleven. Het toont welke soorten van belang zijn voor de veerkracht van een ecosysteem. Het Stockholm Resilience Institute voert dit soort onderzoeken uit. Met behulp van ingewikkelde wiskunde en complexe computermodellen toont het welke aspecten van een ecosysteem cruciaal zijn voor de overleving ervan. Hetzelfde geldt voor ons financieel systeem. Het is veelzeggend dat een directeur van de Britse centrale bank een artikel publiceerde in het magazine Nature, samen met een ecoloog van Oxford, over de veerkracht van het financiële systeem. Hierin laten ze klassieke noties van Adam Smith, over evenwicht in markten, achter zich. Ze maken duidelijk dat markten door elkaar worden geschud door ‘crashes’ en ‘bubbles’. En de essentie van veerkracht ligt in de connectie van banken. Lehman Brothers was geen grote bank. Het was niet te groot om te falen. Het was wel te verbonden om te falen. Op dezelfde manier kijken psychologen naar de essentie van veerkracht in ons brein, hetgeen met een netwerk van een triljoen neuronen nog veel ingewikkelder in elkaar steekt dan een ecosysteem of een financiële markt.

Zelfcontrole Gerelateerd aan veerkracht en recentelijk ook veel bestudeerd, is zelfcontrole. Zelfcontrole is de capaciteit om eigen responsen aan te passen naar een standaard, zoals idealen, waarden, moraal en sociale verwachtingen van de maatschappij. Zouden mensen hun gedrag niet kunnen reguleren, zouden ze impulsief reageren op verlangens, emoties en behoeften. Zonder zelfcontrole kan men geen langetermijndoelen realiseren. Zonder zelfcontrole ontstaan sociale en gedragsproblemen. Onderzoek bewijst het: mensen met een lage zelfcontrole gebruiken vaker stimulerende middelen, vervallen makkelijker in de criminaliteit, geven frequenter overmatig geld uit en vertonen seksueel impulsief gedrag. Ook lijkt een lage mate van zelfcontrole gelinkt te zijn aan emotionele problemen, slechte prestaties op school en gebrek aan doorzettingsvermogen. Mensen met een hoge mate van zelfcontrole laten dan weer betere interpersoonlijke vaardigheden, betere relaties, een veiligere hechting en meer optimale emotionele reacties zien. Zelfcontrole blijkt dus voorspellend te zijn voor succes. In de jaren zestig werd dit al aangetoond door een inmiddels befaamd en grappig experiment. De psycholoog Mischel liet kinderen tussen vier en zes jaar 15 minuten voor een marshmallow zitten waar ze niet aan mochten komen totdat gezegd werd dat dit mocht. Met andere woorden: de kinderen moesten zichzelf beheersen. Sommige kinderen aten de marshmallow meteen op, anderen likten er aan, een deel ging op de handen zitten om zichzelf tegen te houden en een aantal kon zich beheersen door niet naar het snoepje te kijken. Jaren later bleken de kinderen die het snelst hadden toegehapt de grootste (verslavings)problemen te hebben. Bij de

Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij 9


kinderen die netjes hadden gewacht, had hun zelfcontrole ook op andere gebieden kennelijk zijn werk gedaan: ze behaalden betere schoolcijfers, verdienden meer, waren geliefder en hadden een lagere body mass index. Dit experiment is vaak herhaald en telkens met hetzelfde resultaat; zelfcontrole op jonge leeftijd voorspelt succes jaren later. En zo komen we terug op het belang van veerkracht. Steeds meer psychologische interventies zijn erop gericht om zelfcontrole en veerkracht te trainen. Ook worden meer basale capaciteiten die een rol spelen bij iemands zelfcontrole, in trainingen aangepakt. Zo ontwikkelden we aan de Erasmus Universiteit

Rotterdam

een

computertraining

die

iemands

zogenaamde

werkgeheugen traint: men leert om zich langer te concentreren, aandacht beter vol te houden en beter te switchen tussen verschillende taken, allen capaciteiten in het voorste deel van ons brein en op verschillende manieren geïmpliceerd bij zelfcontrole. Recent onderzoek in Stockholm toont zelfs aan dat een werkgeheugentraining ertoe kan leiden dat men ook beter wordt in redeneren en het oplossen van problemen. Dit was het geval bij kinderen, maar ook bij mensen ouder dan 65 jaar! Wanneer het brein van deze mensen met behulp van een scanner werd bestudeerd, konden de onderzoekers drastische veranderingen waarnemen: een maand breintraining leidde tot meer connectiviteit in het voorste deel van het brein, een bevinding die onderstreept dat ons brein plastisch en dus veranderbaar is.

Empowerment: de kracht van kwetsbaarheid Empowerment zorgt dus voor fundamentele verandering en vooruitgang in de mens. Maar hoe gaan we van empowerment van een individu naar empowerment van een maatschappij? Percepties over maatschappelijke empowerment kunnen erg variëren binnen een tijdsgeest, verschillende culturen en verschillende facetten van iemands leven. In India, met zijn kastenstelsel, kan een vrouw uit een lagere kaste zich ‘empowered ’ voelen omdat ze een spreekbeurt krijgt tijdens een openbare vergadering; in Brazilië voelen burgers zich ‘empowered ’ als ze inzage krijgen in discussies en beslissingen rond overheidsbudgetten en in de Verenigde Staten voelen migrantenarbeiders zich ‘empowered ’ door de steun van de vakbonden. “Samen staan we sterk” vertelt een gekend spreekwoord ons. Wat moeten we als individu dan doen om bij te dragen aan empowerment van onszelf en onze omgeving? Uitreiken naar anderen is absoluut essentieel. Tonen dat we kwetsbaar zijn of onze gevoelens en gedachten durven delen, hoe getroebleerd deze soms ook zijn. Empowerment vergt dat we hulp durven aanvaarden of zelfs vragen. Meer nog: het vereist ook dat we inzien waar we hulp kunnen bieden. De meesten onder ons huiveren bij de gedachte dat we ons kwetsbaar zouden

10

Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij


tonen of om hulp moeten vragen. In haar New York Times bestseller ‘Power of Vulnerability’ beschrijft Brené Brown1 hoe wij kwetsbaarheid associëren met emoties die we liefst vermijden, zoals angst, schaamte en onzekerheid. Brown betoogt echter dat het tonen van kwetsbaarheid net zeer moedig is. Sterker nog, Brown stelt dat kwetsbaarheid het beginpunt is van innovatie, aanpassingsvermogen en visionair leiderschap. Ware empowerment vereist dus kwetsbaarheid. Maar empowerment is niet iets wat je zomaar doet; het is iets waarvan je hoopt dat het ontstaat. Empowerment start bij de persoon zelf en gaat uit van de aanname dat iedereen, met of zonder ‘kwetsbaarheid’, graag regie wil hebben en houden binnen hun leefwereld. Tegelijkertijd geldt echter ook voor iedereen dat men in meerdere of mindere mate in deze zelf bepaling wordt begrensd door zowel interne als externe factoren. Deze factoren zijn steeds in verandering. De macht en kracht om invloed uit te oefenen op deze factoren zijn variabel en meestal is er een vorm van collectieve samenwerking of actie nodig. In onze moderne, gejaagde maatschappij duikt empowerment op in allerlei contexten. Zo wordt het concept wijd aangehaald in de sociale sector, als een omkadering om de moderne zorg te concretiseren. Het begrip komt voor binnen de (geestelijke) gezondheidszorg, de dienstverlening en de maatschappelijke opvang. Kwetsbare doelgroepen zoals chronisch zieken, psychiatrische patiënten, risicojongeren, armen, daklozen, zorgbehoevende ouderen: iedereen dient tegenwoordig te worden ‘empowered ’.

Reaching out: actief burgerschap Werken aan empowerment en werken met een empowermentbenadering heeft op allerhande sociaal-maatschappelijke terreinen voet aan de grond gekregen. Welk beginpunt of precieze definitie van empowerment men ook hanteert, het is duidelijk dat empowerment vertrekt vanuit een geloof in de eigen kracht van mensen. Het empowermentproces start daarom altijd van binnenuit. Het vereist actieve participatie, binnen het individu en binnen het groter geheel. Elk mens moet betrokkenheid krijgen, vertonen en uitreiken naar andere mensen; kortom: actief burgerschap. Deze actieve rol van mens, medemens, klant, zorgvrager, patiënt, cliënt eist dat we verantwoordelijkheid dragen voor het oplossen of voorkomen van problemen in het eigen leven. Enkel met deze actieve ingesteldheid kunnen we meer houvast krijgen en invloed uitoefenen op ons leven maar ook op de bredere omgeving, zowel op sociaal, maatschappelijk als politiek vlak. Een mooi concept met veel mogelijkheden dus. Maar hoe beginnen we eraan? In een samenleving doordrongen van empowerment zijn mensen gelijkwaardig en kan eenieder goed tot zijn recht komen. Door te werken aan empowerment van een 1 De Nederlandse vertaling van ‘The Power of Vulnerability’ wordt verderop in dit nummer (p.98) gerecenseerd door H. Pletzers. Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij 11


gemeenschap kan men bijdragen aan de empowerment van individuele leden. Of omgekeerd: een gebrek aan empowerment op het individuele niveau kan een weerslag hebben op het gemeenschapsniveau. Empowerment moet dus al starten in het gezin, samengaande met een cultuur van empowerment in het onderwijs, gefocust op ontplooiing van het kind. Naast school moet empowerment in het bedrijfsleven ook veel sterker worden ingebed. In tijden waarin burn-outs en depressies alomtegenwoordig zijn op de bedrijfsvloer is een (pro)actieve benadering nodig. Denk maar aan preventieve acties om burn-outs te voorkomen. Op termijn wordt het wellicht alledaags dat elk bedrijf empowerment van werknemers centraal zal (moeten) plaatsen. Ook binnen onze maatschappij als geheel dragen overheden, werkgevers en burgers samen de verantwoordelijkheid om zichzelf, hun medemens en hun omgeving in hun kracht te helpen zetten. Stel je voor! Een samenleving die mensen architect van hun eigen leven laat zijn. Samen werken aan empowerment kan grote opbrengsten leveren. Er ontstaat een partnerschap van overheid, professionals en burgers, dat gezamenlijk werkt aan het realiseren van volwaardig burgerschap voor iedereen. Want empoweren dat doe je nooit alleen, maar begint wel bij jezelf.

Empower jezelf Iedere dag spoken er duizenden gedachten door ons hoofd. Sta je wel eens stil bij wie er in jouw hoofd het woord voert? De criticus? De ondersteunende zelf? Zelfkennis is een eerste stap om het proces van empowerment op gang te brengen. - Ken jezelf: waar liggen jouw krachten en talenten, benut je deze en zo nee, waarom niet? - We zijn allen kwetsbaar: Durf je kwetsbaarheid erkennen en er actief iets aan doen. - Blijf positief: focus je op het identificeren van je mogelijkheden, bronnen en capaciteiten in plaats van op negatieve aspecten en risicofactoren. - Durf hulp vragen aan anderen. - Geef niet op! Empowerment is een leerproces. Elke dag opnieuw. - Reik uit: neem tijd en aandacht om hulp te bieden. Tot slot: durf je eigen kracht te vinden en in te zetten – voor jezelf en je omgeving. [Elke Geraerts is doctor in de psychologie en heeft onderzoek verricht aan de Universiteiten van Maastricht, Harvard, St. Andrews en Rotterdam. Recent startte ze ook haar eigen consultancybedrijf dat empowerment op de bedrijfsvloer aanpakt: www.elkegeraerts.com] geraerts@fsw.eur.nl | Twitter: @ElkeGeraerts

12

Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij


Respons: Chantal Van Audenhove

Empowerment: een belangrijk begrip in de zorg ? Elke Geraerts heeft in haar artikel het begrip empowerment in brede zin gedefinieerd en gesitueerd. Dat heeft als voordeel dat de lezer meteen een inzicht krijgt in de vele toepassingsmogelijkheden en betekenissen van het concept. Tegelijk kan ook de indruk ontstaan dat het alles en nog wat kan betekenen. Wat is immers het verschil met veerkracht, autonomie en zelfcontrole, actief burgerschap? En hoe beginnen we eraan?

Vanuit het praktijkgericht onderzoek over de zorg voor kwetsbare mensen kunnen we het belang en de praktische betekenis van empowerment beter verduidelijken. Steeds meer mensen lijden immers aan een chronische ziekte, waarbij genezen niet meer tot de mogelijkheden behoort. Dat is ondermeer een gevolg van de vergrijzing: we leven langer met meer kwalen en beperkingen. En bijgevolg is het dominante genezingsmodel niet meer toereikend. Mensen zullen hun ziekte niet meer kwijtgeraken en het wordt dus belangrijk om de aandacht te richten op wat er wel nog mogelijk is, op de sterktes die wel aanwezig zijn. Het houdt in dat we het ziektemodel achter ons laten en wegkijken van de beperkingen en de ontbrekende mogelijkheden in de richting van nieuwe of andere uitdagingen en mogelijkheden. Daarnaast is er de sterke deïnstitutionaliseringsbeweging in de zorg. Dit houdt in dat men het aantal bedden in residentiële zorg reduceert en dat de verblijfsduur vermindert. Mensen krijgen de zorg in hun gewone omgeving en blijven zolang mogelijk hun dagdagelijkse rollen opnemen. De tijd van de asielen is voorbij. Vooral de geestelijke gezondheidszorg kent vandaag een sterke deïnstitutionalisering (via de zgn. projecten van ‘artikel 107’1). Mensen met een psychische kwetsbaarheid worden hierdoor gestimuleerd om te blijven functioneren in hun gewone omgeving. Kunnen deelnemen aan het leven van alledag is voor de meeste mensen van cruciaal belang voor

1 Artikel 107 van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen betekent dat de ziekenhuizen een deel van hun budget flexibel kunnen inzetten om, in samenwerking met andere zorgactoren, binnen een door hen overeengekomen werkingsgebied, de functies projectmatig in te vullen. Bedden kunnen (tijdelijk) buiten gebruik worden gesteld, zodat met de middelen die voor dit residentiële GGZ-aanbod voorzien waren, mobiele multidisciplinaire teams worden samengesteld, die zich richten op begeleiding, behandeling of psychosociale revalidatie van personen met psychische problemen, bij hen thuis of eender waar zij zich bevinden. Bedden kunnen eveneens (tijdelijk) buiten gebruik gesteld worden om de zorg in specifieke leefeenheden verder te intensifiëren.

begrip inrechtsstaat de zorg? 13 Legitiem geweld: DeEmpowerment: grimmige kanteen vanbelangrijk de democratische


het behoud van hun mogelijkheden en voor een goede kwaliteit van leven. Het is een belangrijke opdracht voor de zorgvoorzieningen om in geval van ernstige en blijvende beperkingen het traditionele ziekte- en genezingsmodel ondergeschikt te maken aan de visie op herstel. Dit betekent dat men de focus legt op het vinden van een persoonlijke betekenis, een identiteit waarin de ziekte een plaats krijgt met behoud van een positieve zelfwaardering. Men stimuleert hoop, het geloof dat men de eigen dromen wel nog kan waarmaken, zelfs met de ziekte. Men voegt zich niet naar de beperkte ambities die anderen je omwille van de ziekte opleggen. Het gevoel om zelf de regie te hebben over het eigen leven en over de ziekte wordt aangewakkerd. En tenslotte grijpt men gelegenheden aan om een leven als volwaardig burger op te bouwen. Men maakt gebruik van de gewone voorzieningen die open staan voor alle burgers en men participeert aan het maatschappelijke leven. In deze context bestaat empowerment erin dat mensen hun eigen kracht (weer) ontdekken ondanks de ziekte: niet steeds weer de beperkingen op de voorgrond plaatsen, maar ze ook niet ontkennen. Een middel om (weer) vertrouwen te krijgen in de eigen kracht bestaat erin dat mensen hun eigen herstelverhaal beschrijven en dat ze dit delen met lotgenoten. Hierdoor ontstaat gedeelde kennis die gebaseerd is op de eigen geschiedenis. De ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid bieden een sterke bodem voor empowerment en herstel. Door betekenis te geven aan de problemen en te kijken naar strategieĂŤn die men ontwikkeld heeft om ermee om te gaan, ontstaat sterkte. Men kan lotgenoten helpen om hun weg naar herstel te zoeken en men kan de ervaringskennis overdragen via vormingsinitiatieven. De processen van herstel zoals hierboven geschetst, dragen bij tot de maatschappelijke participatie en tot de strijd tegen uitsluiting. Werken, studeren en deelnemen aan gewone vrijetijdsactiviteiten spelen hierbij een sleutelrol. Niet zelden worden mensen ontslagen op hun werk of niet aangeworven omdat ze kwetsbaar zijn of een geschiedenis van psychisch lijden achter de rug hebben. Dit terwijl het werken, soms in aangepaste omstandigheden, hen juist goed zou doen. Het verschaft hen de mogelijkheid om hun functies te blijven uitoefenen en om bij te leren, om sociale contacten te onderhouden en last but not least om een inkomen te verwerven. Niet alleen is hun omgeving soms gekant tegen (her)intrede op de arbeidsmarkt, ook hun zorgverstrekkers en hulpverleners vinden het vaak veiliger dat men een goed uitkeringsstatuut behoudt. Een attitudeverandering ten aanzien van werken dringt zich dus op. Ook voor jongeren kan werken en studeren een sterke preventie zijn tegen uitsluiting, uitzichtloosheid en hopeloosheid. Een initiatief dat focust op vrijetijdsbesteding is bijvoorbeeld ‘Habbekrats’. Dit is een vzw met vestigingen in 8 steden voor jongeren tussen 10 en 21 jaar uit randgroepen. De activiteiten van

14

Empowerment: een belangrijk begrip in de zorg?


Habbekrats zijn laagdrempelig en bieden ontmoetingskansen en informele begeleiding. Het is een unieke mix van jeugdwerk en welzijnswerk waar respect en positieve zelfwaardering centraal staan. (www.habbekrats.be). Om beter te begrijpen hoe herstelverhalen een positieve invloed kunnen hebben op de persoonlijke beleving van tegenslag kan men op YouTube eens kijken naar het verhaal van Nick Vujicic die zonder armen en benen werd geboren en vanuit zijn eigen verhaal empowerment en motivatie stimuleert bij jongeren over heel de wereld. Dichter bij huis is Mark Herremans, de triatleet die na een val verlamd bleef, een sterk rolmodel voor vele mensen met een blijvende beperking. Ook in de eigen buurt zijn er heel wat mensen die in stilte een goed rolmodel kunnen zijn voor empowerment. “Woorden wekken, voorbeelden strekken VERBA DOCENT, EXEMPLA TRAHUNT� [Chantal Van Audenhove is buitengewoon hoogleraar aan het departement maatschappelijke gezondheidszorg KULeuven en directeur van LUCAS, Centrum voor zorgonderzoek en consultancy] Chantal.VanAudenhove@med.kuleuven.be | Twitter: @ChVanAudenhove

Empowerment: een belangrijk begrip in de zorg? 15


16

Empowerment: een belangrijk begrip in de zorg?


Tine Van Regenmortel

Empowerment Times Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting Maatschappelijk kwetsbare groepen (zoals mensen in armoede, dak- en thuislozen, mensen met een psychiatrische beperking) hebben een bijzondere positie in onze samenleving. Ze staan in een sterke afhankelijkheidsrelatie waarbij ze vooral ontvangen en waarbij de krachten van henzelf en hun omgeving niet of te weinig worden aangesproken. Tegelijkertijd wordt hun eigen verantwoordelijkheid voor de situatie waarin ze zich bevinden sterk benadrukt. Empowerment staat voor een andere kijk en aanpak. Vanuit een ruime erkenning voor kwetsbaarheid en het psychisch lijden dat dit met zich meebrengt, focust empowerment op krachten van mensen. Het gaat erom mensen in staat te stellen zich optimaal te ontplooien, hen te versterken door hen te verbinden met de samenleving binnen een sfeer van respect en vertrouwen. Kwetsbaarheden worden hierbij niet herleid tot louter individuele problemen, maar bekeken in relatie met de bredere sociale, institutionele en politieke omgeving. Empowerment is een zaak van vele actoren, vraagt om een brede inbedding in de samenleving, vraagt om ‘Empowerment Times’.

Wederkerigheid en erkenning als bindmiddel De huidige gangbare tendens van aanscherping van regels en meer voorwaardelijke hulp, controle en sanctionering gaat hand in hand met een sterkere individualisering van bredere sociale problemen als armoede of werkloosheid. Er is in se niets mis met de wederkerigheid die vervat zit in het actuele ‘voor wat hoort wat’-principe. Alleen heeft dit discours nood aan een warme inbedding waarbij solidariteit, mededogen, altruïsme evenzeer aan de orde zijn. Wederkerigheid vergt iets van iedereen, is een individuele én collectieve verantwoordelijkheid, is een belangrijk bindmiddel in de samenleving. In

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting 17


onze ‘superdiverse’ samenleving betekent dit zoeken naar een verbondenheid waarbij vertrouwen en respect centraal staan met een erkenning en bespreekbaarheid van verschillen. Door miskenning keren mensen zich af van de samenleving en plooien ze terug op de eigen identiteit. Net erkenning bevordert de integratie van ‘anderen’ in de samenleving (in het wetenschappelijk discours de ‘integratie-erkenningsparadox’ genoemd). Erkenning met interactie tussen verschillende gemeenschappen en (sub) culturen laat toe om te komen tot een ‘gedeeld wij’, een gedeeld burgerschap met een breed gedragen waardenpatroon. Dit is de basis voor sociale cohesie, voor een inclusieve samenleving waarin iedere burger een ‘thuis’gevoel kan hebben. De verstoorde geven-nemen-balans met een (nefaste) afhankelijkheidspositie van maatschappelijk kwetsbare groepen dient hersteld te worden. Om zich ‘thuis’ te voelen dient men te kunnen bijdragen aan de samenleving. ‘Zwakkere’ groepen dienen kansen te krijgen om te kunnen, mogen en durven geven én om waardering te krijgen voor dit geven (ook als dit zich niet in economische termen laat vertalen). Dit houdt in dat men openstaat voor én appelleert aan potenties en talenten, op de ‘eigen kracht’ van mensen, in het bijzonder van de meest kwetsbare groepen.

Een ethisch gefundeerd versterkingsproces op diverse niveaus Gedeeld burgerschap, gedeelde verantwoordelijkheid, wederkerigheid, sociale cohesie, erkenning en de kracht van het verschil zijn aspecten die vallen onder de bredere paraplu van het empowermentkader. Empowerment is geen panacee, maar wel een uitdagend (meta)paradigma dat het klassieke denken en handelen t.a.v. sociale problematieken als armoede en uitsluiting prikkelt. Ethisch gefundeerd op waarden als sociale rechtvaardigheid, (actief ) pluralisme, respect, gelijkwaardigheid, solidariteit staat empowerment voor een warme, inclusieve samenleving met een kwaliteitsvol leven voor iedereen als betrachting, niet in het minst voor de meest kwetsbare burgers. Doel hierbij is dat iedereen op een volwaardige manier kan participeren aan deze samenleving, dat ieder een gewaardeerde bijdrage kan leveren op maat, rekening houdend met specifieke kwetsbaarheden, maar met een duidelijk geloof en appèl op aanwezige krachten, talenten, potenties. De samenleving heeft de taak om ervoor te zorgen dat net de meest kwetsbare burgers hun capaciteiten kunnen ontwikkelen en hierbij keuzevrijheid kennen. Dit sluit aan bij Sen’s capability-benadering. Het gaat, zoals Martha Nussbaum het formuleert, om mogelijkheden scheppen. Empowerment kan niet gegeven worden aan anderen, men kan het niet ontvangen. Empowerment vraagt om een (oneindig) groeiproces dat men zelf dient te doorlopen, weliswaar met de nodige ondersteuning. Het concept ‘to enable’ vat de rol van de omgeving mooi samen, niet zozeer ‘zorgen voor’, maar wel ‘zorgen dat’ mensen optimaal in hun eigen kracht

18

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting


kunnen groeien. Empowerment is een bedrieglijk eenvoudig concept waarbij haar paradoxale aard leidt tot eenzijdige interpretaties. Bij empowerment gaat het immers om krachten én kwetsbaarheden, om versterken net door te verbinden. Haar intrinsiek relationele aard vertaalt zich in kernconcepten als autonomie in verbondenheid, samenredzaamheid, gedeelde verantwoordelijkheid, interafhankelijkheid, wederkerigheid, relationeel burgerschap. Dit specifieke lexicon van empowerment behoedt voor een eenzijdig beeld van maakbaarheid en voor een lineair (veelal individueel) schuldmodel. Het is in wezen een versterkend én verbindend gegeven binnen een sfeer van vertrouwen, mededogen, respect. Dit betekent ook geen soft en naïef gegeven, geen gepamper, maar mensen aanspreken op hun krachten én verantwoordelijkheid, mensen stimuleren, soms ook ‘hinderlijk volgen’, weliswaar steeds met respect voor hun mens-zijn en keuzes. Bij empowerment worden de uitersten van paternalistische bemoeienis enerzijds en naïef geloof in zelfzorg anderzijds vermeden. Niet distantie en segregatie, maar wel (positieve) ontmoeting en dialoog zijn aan de orde. Erkenning van verschillen tussen mensen, tussen (sub)culturen vormen een ingangspoort voor deze dialoog. Empowerment streeft steeds naar synergieën, waarbij empowerment van de ene niet mag indruisen tegen het empowerment van de andere (persoon, groep, gemeenschap). Bij empowerment gaat het immers om positieve vrijheid, of mooier geformuleerd: om relationele vrijheid. Deze basisvisie kleurt concepten en actuele thema’s als integratie, armoede, uitsluiting, inburgering, activering, onderbescherming niet alleen op een specifieke manier in, zij geeft ook duidelijk de richting aan voor de rol en aanpak van onder meer het beleid, organisaties, professionals en de bredere civil society. Richtinggevend, zonder evenwel een keurslijf te betekenen met strakke procedures en protocollen. ‘Out of the box’ denken, creatief handelen en op maat werken zijn inherent aan empowerment. Organisaties en uitvoerende professionals dienen de nodige ‘scharrelruimte’ te hebben en slimme, versterkende verbindingen te maken met andere professionals en organisaties (net ook met deze die dicht bij maatschappelijk kwetsbare doelgroepen staan). Empowerment houdt geen pleidooi in voor een grijze samenleving, maar voor een pluriforme, kleurrijke samenleving, een dynamische samenleving gevoed door empowerende verbindingen die zorgt voor een mooie balans tussen zelfzorg en ondersteuning. Empowerment wordt veel in de mond genomen, door basisbewegingen, professionals, wetenschappers, ook door beleidsmensen van divers pluimage. Zelden evenwel wordt dit concept helder gedefinieerd. Voortbouwend op Marc Zimmerman en Julian Rappaport omschrijven we empowerment als een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie. Belangrijk is dat empowerment een ‘multilevel

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting 19


construct’ is dat zich op diverse niveaus bevindt (micro-, meso- en macroniveau) die met elkaar verbonden zijn. Het gaat dus niet enkel om het versterken van individuen (deze ‘individuele bias’ is een grote valkuil), maar ook om het versterken van groepen, organisaties, buurten, gemeenschappen, beleid enz. Voor een verdere doorvertaling van empowerment in praktijk, beleid en onderzoek formuleerden we een aantal handelingsprincipes1. Als centrale kern staat de twee-eenheid versterkend én verbindend werken, met verder het positief, participatief, inclusief, integraal, gestructureerd, gecoördineerd en proactief werken. Het zijn – niet toevallig – werkwoorden, want empowerment is een actief proces.

De psychologische dimensie van empowerment en uitsluiting Armoede is het gevolg van de inrichting van de samenleving op economisch, sociaal en cultureel vlak, van de manier waarop gemeenschappen, beleid en organisaties functioneren en van de wijze waarop individuen en groepen betekenis geven aan die maatschappelijke processen en de effecten daarvan interioriseren. Verschillende factoren spelen dus een rol, een integrale kijk is noodzakelijk die noopt tot een meerdimensionele, inclusieve aanpak van armoede en uitsluiting. Empowerment omarmt dit en stelt een multidisciplinaire, of beter een transdisciplinaire kijk voorop. Ondanks een groeiende aandacht voor psychologische (en filosofische) inzichten bij fenomenen als armoede en uitsluiting, blijft dit perspectief onderbelicht. Empowerment heeft uitdrukkelijk oog voor deze psychologische dimensie zonder dat dit gepaard gaat met individualisering (of psychiatrisering) van de problematiek of culpabilisering van de doelgroep. Armoede kan niet uitsluitend of bij voorrang verklaard worden vanuit attitudes of gedragspatronen van mensen in armoede. Bij empowerment gaat het daarentegen om een duidelijke onderkenning van de psychologische gevolgen van leven in maatschappelijk kwetsbare situaties, om deze gevolgen te begrijpen vanuit het perspectief van de betrokkenen zelf en om het uitklaren van psychologische mechanismen die een rol spelen bij de totstandkoming, instandhouding en bestrijding van sociale problemen. We gaan verder in op een aantal psychologische mechanismen die de vicieuze cirkel van armoede en ongelijkheid mede in stand houden.

‘Surplus powerlessness’ en ‘blaming the victim’ Herman Deleeck wijst in zijn – wellicht laatste – geschrift over de sociale ongelijkheid in ziekte en dood (de meest flagrante uiting van het Mattheüseffect aldus hem) op de fataliteit van mensen onderaan de ladder. Deze hebben immers weinig vooruitzichten 1

20

Lexicon van Empowerment (Van Regenmortel, 2011). Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting


in de vele domeinen des levens (bv. werk, wonen, onderwijs). Lerner beschreef in 1979 dit fenomeen als ‘surplus powerlessness’. Het gevoel dat men niets waard is, niet van tel of betekenis is, niet kan bijdragen aan de samenleving, kan verinnerlijkt worden. Deze verinnerlijkte gevoelens van machteloosheid zijn een krachtig psychologisch mechanisme waardoor bv. personen in armoede niet ingaan op kansen die hen geboden worden. Het geloof, de hoop dat er iets nog het eigen leven ten goede kan veranderen is er niet meer. Ook de pijn van een volgende teleurstelling, afwijzing, faalervaring wordt hiermee vermeden. Dit mechanisme houdt geen veroordeling in van de betrokkene, maar biedt een verklaring waarbij ook de ‘machtige’ anderen, de samenleving een belangrijk aandeel hebben. Eerder dan de schuldvraag te stellen, wil empowerment inzicht krijgen in dit complexe samenspel van factoren en processen op micro-, mesoen macroniveau. Empowerment gaat duidelijk weg van het lineaire schulddenken (geen ‘blaming the victim’, maar ook geen ‘blaming the system’), gaat uit van circulaire causaliteit (ontleend aan het systeemdenken) waarbij iedereen een aandeel en invloed in het gebeuren heeft.

Externe beheersingsoriëntatie Empowerment overkoepelt als metaparadigma verschillende theoretische kaders bv. de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid, de systeemtheorie en contextuele theorie, de kaders van gehechtheid en veerkracht, de presentietheorie. Een centrale plaats bij empowerment heeft de ‘sense of mastery’, regie hebben over het eigen leven. De theorie van beheersingsoriëntatie (‘locus of control’) is dan ook bijzonder relevant voor empowerment, in het bijzonder voor mensen uit de lagere sociale klasse. Personen die in armoede leven hebben veelal door een cumulatief proces van specifieke opvoeding, schoolervaringen, werksituatie en financiële situatie, minder inzicht, minder mogelijkheden, minder keuzevrijheid en ook minder macht en invloed in onze maatschappij kunnen verwerven. Ze worden tevens geconfronteerd met veel faalervaringen, met weinig succeservaringen en een gebrek aan positieve gevoelservaringen. Dit circulaire proces dat reeds vanaf de geboorte in het eigen gezin start, zal eerder leiden tot een meer externe beheersingsoriëntatie bij personen die in armoede leven. Het gevoel geen greep te hebben op de eigen situatie (externe beheersing) kan evenwel voordelen hebben. Zo kan het leiden tot collectieve sociale acties (om het ‘systeem’ aan te vechten en te veranderen). Op individueel vlak kan het ontschuldigend werken en beschermen tegen negatieve zelfevaluatie. Wanneer evenwel systematisch tegenslagen buiten de eigen verantwoordelijkheid worden gelegd kan dit leiden tot vervreemding, gebrek aan binding met de samenleving en op termijn mogelijk leiden tot onaangepast gedrag. De kunst (onder meer binnen de hulpverlening) bestaat erin om personen in armoede terug meer greep te doen krijgen op het eigen leven (via bv. controle- en succeservaringen, warme gevoelservaringen) zonder dat dit gepaard gaat

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting 21


met zelfverwijt en zonder de structurele oorzaken van maatschappelijke kwetsbaarheid te negeren. Integendeel, een actief opkomen tegen vernederende en discriminerende praktijken is aan de orde bij empowerment.

Een fundamentele attributiefout Een ander belangrijk mechanisme dat sociale ongelijkheid mede in stand houdt is de zogenaamde ‘fundamentele attributiefout’. De beheersingsoriëntatie lokt immers een aansluitende causale attributie uit. Onderzoek heeft aangetoond dat intern beheersten zich meer dan extern beheersten verantwoordelijk voelen voor de resultaten van hun gedrag. Ze gaan er immers van uit dat ze hun omgeving kunnen controleren. Intern beheersten zouden de oorzaak van sociale ongelijkheid in sterkere mate bij het individu zelf leggen. Extern beheersten daarentegen zouden meer het structurele karakter van sociale ongelijkheid benadrukken. Aangezien lagere sociale klassen meer extern georiënteerd zijn dan hogere sociale klassen betekent dit concreet t.a.v. armoede dat de beter gesitueerden de personen in armoede zelf verantwoordelijk achten voor hun armoedesituatie, terwijl personen in armoede de oorzaak van hun armoedesituatie buiten zichzelf leggen en deze eerder wijten aan structurele factoren. Dit mechanisme creëert een impasse die de sociale ongelijkheid en armoede in de samenleving in stand houden, culpabiliserend werkt voor mensen in armoede en de aanpak van structurele uitsluitingsmechanismen beperkt. Een andere reden voor deze fundamentele attributiefout zou het verschil in perspectief zijn tussen de zogenaamde ‘outsiders’ (observatoren) en ‘insiders’ (actoren of spelers). Outsiders weten te weinig af van de actuele en dagelijkse levensomstandigheden zodat de natuurlijke tendens speelt van eerder te focussen op personen dan op de minder zichtbare structurele oorzaken van de armoedesituatie. De tendens tot het beschuldigen van de personen in armoede zelf voor hun situatie wordt ook beïnvloed door de negatieve stereotypering van mensen in armoede (bv. in media). Lepianka stelde ook in haar doctoraatsonderzoek vast dat mensen die meer persoonlijk contact hebben met mensen in armoede (meer ‘exposure’) en meer insiderskennis hebben, eerder structurele verklaringen geven aan armoede. De inbreng van het insidersperspectief door bv. het luisteren naar een levensverhaal kan een hulpverlener of beleidsmaker helpen inzien dat er naast een eigen aandeel ook heel wat andere factoren op meso- en macroniveau hebben meegespeeld die leiden tot een kwetsbare situatie als bv. armoede. Bovendien wordt ook de veerkracht van de betrokkene meer zichtbaar.

Veerkracht, participatie en ervaringskennis Vanuit een wezenlijke krachtgerichte kijk heeft empowerment uitdrukkelijk oog voor de veerkracht van mensen (ook al is deze niet onmiddellijk zichtbaar), voor de ‘survivor’s 22

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting


pride’. Veerkracht wordt opgebouwd, niet in het minst door confrontatie met moeilijke omstandigheden en crisissen. Het is een vorm van kapitaal, psychologisch kapitaal, een investering waaruit men kan putten. Liliane Rubin stelt dat veerkrachtige personen geen slachtofferrol opnemen, meer nog, ze willen de eigen ervaring gebruiken om anderen te helpen en weigeren de ondergeschikte positie aan te nemen die hen door de maatschappij wordt opgelegd. Ervaringsdeskundigen in de armoede zijn hiervan een mooi voorbeeld. Geen internalisering van de uitsluiting en geen slachtofferrol opnemen zijn bouwstenen van veerkracht. Deze werken bovendien andere bouwstenen als de kracht van het geven (‘power of giving’) en herstel van zelfrespect door positieve identiteitsvorming in de hand. Boris Cyrulnik spreekt ook over het belang van het kunnen omgaan met de zogenaamde ‘tweede klap’. Niet zozeer het gebrek aan materiële middelen, maar vooral de afwijzing, de vernedering en gebrek aan waardering die hiermee gepaard gaan, zouden traumatisch zijn. Ook het openstaan voor en aanvaarden van hulp blijkt een bouwsteen te kunnen zijn voor veerkracht en empowerment. Dit vonden we in onderzoek bij kwetsbare ouderen die net door acceptatie van hun kwetsbaarheid en hulp, sterker in hun krachten konden blijven staan en regie konden houden over het eigen leven. Empowerment staat immers niet voor onafhankelijkheid, wel voor interafhankelijkheid. Mensen kunnen des te sterker worden en groeien in hun eigen kracht net door een goede inbedding in een warme sociale omgeving en samenleving. Deze focus op krachten van mensen staat ook centraal bij de opkomende positieve psychologiebeweging. Peetvader Martin Seligman stelt dat het genezen van ziektes steeds voorop stond bij psychologie, terwijl het op zoek gaan hoe mensen een kwaliteitsvol en zinvol leven kunnen opbouwen, een lang vergeten missie is geweest van de psychologie. Bij de opbouw van veerkracht - en dus ook empowerment - heeft de omgeving een belangrijke rol te spelen. Mensen in armoede dienen kansen te krijgen op actorschap, op mogelijkheden tot geven, op succeservaringen en controlegevoel, op positieve gevoelservaringen. Zowel individuele participatie (bv. in hulpverlening) als collectieve participatie (bv. in buurtwerk, verenigingen waar armen het woord nemen, cliëntenraden) en participatieve interventies en methodieken zijn belangrijk. Participatie is een kernaspect van empowerment naast controle en kritische bewustwording. Participatie dient steeds in functie te staan van het beoogde versterkingsproces en ook verbindend te werken. Participatie wordt snel vertaald als ‘meedoen’. In wezen gaat het om ‘samen iets met anderen delen om iets te realiseren’. Dit kan gaan om het delen van kennis of inzichten, van gevoelens en ervaringen, van handelingen en van invloed en macht. Belangrijk is dat dit delen staat in functie van iets, iets beoogd te realiseren. Een veel gehoorde klacht is dat steeds meer mensen in armoede of armoedeverenigingen (denk aan de steeds scherpere reacties van het Vlaams Netwerk Tegen Armoede) hun stem laten horen en rond de tafel mogen zitten, maar dat dit niet steeds leidt tot concrete veranderingen, bv. binnen organisaties, regelgeving of beleid. Bovendien gaat participatie om partnerschap, om een proces in twee richtingen, om wederkerigheid, een zich openstellen voor andere perspectieven, waarbij de wijze waarop dit gebeurt Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting 23


cruciaal is. Deze participatie dient op maat te worden ingevuld, de kwaliteit van participatie staat voorop en participatiedwang is hierbij uit den boze. Participatie kan pas echt gedijen wanneer ook de cultuur en structuur van organisaties en breder de samenleving, participatief wordt ingevuld. De kracht van participatie, in het bijzonder van kwetsbare groepen, ligt in hun ervaringskennis om met deze kwetsbaarheden om te gaan en hoe de omgeving hier mee omgaat. Empowerment gaat uit van drie gelijkwaardige vormen van kennis: wetenschappelijke of theoretische kennis, professionele of praktijkkennis en deze ervaringskennis. Deze kennisvormen dienen met elkaar gekruist te worden, in praktijk, beleid, ook in onderzoek. Dit vraagt om innovatieve vormen van samenwerken (zie bv. het concept van ‘empowerende academische werkplaats’). Idealiter betekent participatie voor de betrokkenen een groeiproces van ervaringskennis naar ervaringsdeskundigheid.

Een moedige onderkant De armoedebarometer stelt het duidelijk, de armoede daalt niet, de werkloosheid was nooit hoger in de laatste tien jaar, een groeiende inkomenskloof tussen arm en rijk, een toenemende financiële druk op gezinnen (niet enkel trouwens bij gezinnen die van een uitkering of één inkomen moeten leven). Vandaag zien we – jammer genoeg – ook een heropleving van het Mattheüseffect, bv. in de kinderopvang, studietoelagen, fiscaliteit, aanvullende pensioenen, energie, preventieve gezondheidszorg. Dit mechanisme is nefast voor een (sociaal) beleid. Uitdagingen genoeg: hoe kunnen we de armoede en uitsluiting terugdringen en de lagere inkomensgroepen meer laten genieten van (sociale) voordelen van de samenleving, zonder evenwel de ‘sterkere’ groepen te ontmoedigen en zonder een negatieve sfeer tussen sociale groepen te installeren die op zich segregatie en ongelijkheid in de hand werken en bestendigen? Hoop en vertrouwen zijn nodig om toekomst te creëren, om mensen te motiveren, te enthousiasmeren, net als een gemeenschappelijk waardenkader voor een noodzakelijke binding en sociale cohesie in een samenleving. Empowerment biedt een dergelijk kader aan, gestoeld op waarden die verschillende perspectieven met elkaar verbinden: de individuele bestaansethiek, de zorgethiek en de rechtenethiek. Empowerment is bij uitstek een en-en-verhaal. Kritische analyses van de samenleving zijn ongetwijfeld zinvol, maar dienen hand in hand te gaan met discoursen van hoop en vertrouwen die ook focussen op positieve inzet, positieve interventies en creatieve initiatieven. Deze zijn er wel degelijk. Denk aan bv. vermaatschappelijking van de zorg, coöperatieve initiatieven, de strijd tegen onderbescherming, een toenemende cliëntenparticipatie en dialoog met kwetsbare groepen. Empowerment omarmt dit. Interventies dienen zo ‘minst ingrijpend’ mogelijk te zijn en de toets van de menselijke waardigheid voorop te stellen. Empowerment focust op preventie en een proactief beleid waarbij de eerste beweging niet steeds van de burger hoeft te komen, maar ook van de zijde van de samenleving en haar instituties om rechten voor iedereen te realiseren, om ieders mogelijkheden optimaal te kunnen laten 24

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting


ontplooien. Een positieve basishouding is nodig, niet enkel in de zorg, maar in de hele samenleving. Empowerment Times staat voor een veerkrachtige samenleving met een moedig midden, een emanciperende hulp- en dienstverlening, een proactief en innovatief beleid en verantwoordelijke burgers. Empowerment Times biedt ‘enabling niches’ voor de meest maatschappelijk kwetsbaren en houdt rekening met hun ervaringskennis, zodat ook hun moed en krachten worden belicht en Mattheüs wandelen wordt gestuurd [Prof. Tine Van Regenmortel is hoofd van de Onderzoeksgroep ’Armoede, maatschappelijke integratie en migratie’ aan HIVA-KULeuven] tine.vanregenmortel@kuleuven.be Literatuur: Beke W. (2013), Het moedige midden. Voor het versterken van mensen, Pelckmans Uitgeverij. Cyrulnik B. (2000), La résilience, ou le ressort intime, in Pourtois & Desmet (red.), Relation familiale et résilience, L’Harmattan, Paris, 95-111. Deleeck H. (2002), Dood en verdeling. Over sociale ongelijkheid in ziekte, zorg en dood, CSB- Berichten, 13. De Wachter W. (2012), Borderline Times. Het einde van de normaliteit, Uitgeverij Lannoo Campus. Driessens K. & Van Regenmortel T. (2006), Bind-Kracht in armoede. Leefwereld en hulpverlening, Uitgeverij Lannoo Campus. Janssen B., Abma T. & Van Regenmortel T. (2012), Maintaining mastery despite age related losses. The resilience narratives of two older women in need of long−term community care, Journal of Aging Studies, 26 (3), 343−354. Lepianka D. (2007), Are the poor to be blamed or pitied? A comparative study of popular poverty attributions in Europe, Proefschrift, Universiteit Tilburg. Lerner M.P. (1979), Surplus powerlessness, Social Policy, 9, 4, 18-27. Nussbaum M. (2012), Mogelijkheden scheppen. Een nieuwe benadering van de menselijke ontwikkeling, Uitgeverij Ambo, Amsterdam.

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting 25


Sen, Amartya K. (1992), Inequality Re-examined, Oxford: Clarendon Press. Sen,AmartyaK.(1993),“CapabilityandWell-being”,inMarthaC.NussbaumenAmartyaK.Sen (eds), The Quality of Life, Oxford: Clarendon Press, 30- 53. Van Regenmortel T. (2011), Lexicon van empowerment, Marie Kamphuis-lezing 2011, Marie Kamphuis Stichting, Utrecht. Van Regenmortel T. (red.) (2010), Empowerment en participatie van kwetsbare burgers. Ervaringskennis als kracht, Amsterdam: SWP Uitgeverij. Van Regenmortel T. (2008), Empowerment in de zorg. Krachten en kwetsbaarheden, Welzijnsgids-Methodiek, Afl.67 (januari), Reg.1-Reg.24 (p.111-134), Kluwer. Van Regenmortel T. (2008), Zwanger van empowerment. Een uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg, oratie, Fontys Hogescholen, Eindhoven. Van Regenmortel T. (2002), Empowerment en Maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede, Acco, Leuven/Leusden. Van Regenmortel T., Hermans K. & Steens R. (2013), Het concept ‘Empowerende academische werkplaats’. Een innovatieve vorm van samenwerken aan werkzame kennis, Tijdschrift voor Welzijnswerk, jaargang 37, nr.333 (juli), 36-48. Van Regenmortel T. & Ackaert J. (2011), Integratie en empowerment. Een pleidooi voor relationeel burgerschap, in Ackaert J. & Van Regenmortel T (red.) Gelijk oversteken. Een staalkaart van bevindingen rond integratie. Reeks Burger bestuur & beleid, Vanden Broele: Brugge, 1-16. Van Regenmortel T. & Peeters J. (2010), Verbindend werken in de hulpverlening: bouwsteen voor een veerkrachtige samenleving, in: Peeters J. (red.), Een veerkrachtige samenleving. Sociaal werk en duurzame ontwikkeling, Berchem, EPO, 133-146. Rubin L. (2003), Het onverwoestbare kind. Verhalen over overwinningen op het verleden, Flamingo/Ambo, Amsterdam. Zimmerman M.A. (2000), Empowerment theory: psychological, organizational and community levels of analysis, in: Handbook of Community Psychology, J. Rappaport & E. Seidman (eds.), Kluwer Academic/Plenum Publishers, New York, 43-63.

26

Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting


Respons: Jo Vandeurzen

De kracht van empowerment Prof. Van Regenmortel stelt in haar bijdrage enkele pertinente vragen omtrent empowerment en de toepassing ervan in de strijd tegen armoede. We kunnen onszelf identieke vragen stellen m.b.t. de zorgsector in de ruime zin van het woord. Onze samenleving wordt geconfronteerd met een enorme paradox. Aan de ene kant wordt geïnvesteerd in een aanzienlijke groei van het aanbod van zorg en hulpverlening. Aan de andere kant lijken de noden alsmaar groter, haast onbegrensd, te worden. Hoe gaan we om met deze toenemende vraag naar zorg? Naast de extra investeringen in het zorgaanbod, in welzijn voor iedereen, moeten we ook onze zorg anders organiseren. Het vertrekpunt daarbij is niet de logica van organisaties die zorg aanbieden, wel de vraag: wat heeft de hulpbehoevende nodig en hoe kunnen wij ervoor zorgen dat hij zelf de noodzakelijke oplossingen vindt? Empowerment, het versterken van hemzelf en zijn omgeving, is in dit proces een sleutelwoord.

De kwetsbare mens centraal Mensen met beperkingen, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedragsof emotionele problemen, thuislozen, mensen die in armoede leven, moeten een eigen en zinvolle plek in de samenleving kunnen innemen. Daarom verloopt de zorg best zoveel mogelijk geïntegreerd in de gemeenschap. Hierbij spelen ‘extramuralisering’, ‘community care’, empowerment, kracht- en contextgericht werken en vraagsturing een belangrijke rol. Enkele voorbeelden: Mensen met financiële problemen en schulden krijgen via hulp (opnieuw) greep op hun budget, waardoor hun financiële redzaamheid vergroot. Dergelijke hulpverlening moet toegankelijk, cliëntgericht en integraal gebeuren; Participatie staat centraal in het armoededecreet. Om die participatie te bereiken, voorziet het decreet in de erkenning en subsidiëring van verenigingen waar armen het woord nemen. Dit zijn vzw’s die werken op zes vlakken: armen samenbrengen in groep, armen het woord geven, werken aan de maatschappelijke emancipatie van armen, werken aan maatschappelijke structuren, vormingsactiviteiten en de dialoog organiseren en armen blijven zoeken. In 2013 zijn 52 erkende verenigingen waar armen het woord nemen, erkend in Vlaanderen;

De kracht van empowerment 27


De buddywerking werd recent structureel ingebed in de werking van de Centra voor Geestelijke Gezondheidzorg. Mensen met een psychische kwetsbaarheid raken soms sociaal geïsoleerd. Een ‘buddy’ (een vrijwilliger) wordt gekoppeld aan één persoon met psychische moeilijkheden. Ze ontmoeten elkaar voor een babbel, gaan wandelen, fietsen… Het vriendschappelijk contact tussen buddy en deelnemer doorbreekt het isolement en versterkt de gast; De nieuwe regeling betreffende de persoonsgebonden financiering schetst de overgang van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte aanpak, waarbij de zorgvragers zelf meer het stuur voor hun zorg in eigen handen nemen. Iedereen met een erkende handicap en een vastgestelde ondersteuningsnood heeft recht op een forfaitair basisondersteuningsbedrag. Voor personen met een handicap met grotere zorgnoden wordt een tweede trap uitgewerkt. In plaats van het basisforfait kunnen zij een ondersteuningsplan indienen om in aanmerking te komen voor een hogere uitkering. Daarmee kunnen ze naar de aanbieder van handicapspecifieke zorgen of diensten van hun keuze stappen.

Het gezin in evolutie Het gezin, dat klassiek dé zorgstructuur was binnen de samenleving, heeft de voorbije decennia een aantal fundamentele veranderingen ondergaan. De context is veranderd. Zo neemt de kans op een echtscheiding al decennialang toe en groeien kinderen steeds vaker op in nieuw samengestelde gezinnen of eenoudergezinnen. Alleenstaande ouders, vooral moeders, lopen daarbij risico’s: in armoede terechtkomen, meer gedrags-, gezondheids- en relationele problemen, een lagere levenstevredenheid en slechtere schoolprestaties van de kinderen. Voor de hulp- en dienstverlening van Kind & Gezin is het daarom zoeken naar een manier om een afhankelijkheidssituatie zo snel en zo duurzaam mogelijk om te buigen naar een situatie waarin het gezin verder kan. Hierbij wordt nadrukkelijk een appèl gedaan op de krachten die in een gezin aanwezig zijn, de eventuele hulpbronnen van het gezin, de netwerken… Bij gebrek hieraan wordt gewerkt aan de opbouw ervan. Ook binnen de jeugdhulp wordt er gefocust op krachtgericht werken en empowerment. Het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp van 12 juli 2013 stelt de jongere centraal, vertrekt van de kracht van kinderen, jongeren en hun directe omgeving. Van hulpverleners wordt verwacht dat zij in eerste instantie de mogelijkheden van de jongere en zijn gezin aanspreken en versterken; Het werken met krachtgerichte methodieken wordt gestimuleerd: dat zijn methodes waarbij de jongere en het gezin de kans krijgen tot eigen inbreng of ondersteuning binnen het natuurlijke milieu;

28

De kracht van empowerment


Tot slot wordt ook via het cliëntenoverleg tot een beslissing voor verdere hulp gekomen. Dus niet over de hoofden heen, maar in samenspraak met de betrokkene en het gezin.

De stijgende levensverwachting Tussen 2010 en 2020 zal het aantal 65‐plussers in Vlaanderen toenemen van 1,13 miljoen tot 1,35 miljoen. Deze toename van de levensverwachting gaat gepaard met een groeiend aantal personen met al dan niet functionele beperkingen. Daarnaast stijgt ook het risico op armoede met de leeftijd. Niet minder dan een op drie van het totale aantal personen onder de armoede-risicodrempel is 65 jaar of ouder. Die maatschappelijke evoluties hebben een impact op de vraag naar en het aanbod van (formele en informele) zorg. De keuze voor vermaatschappelijking van zorg, door onder meer de sterke erkenning en waardering voor de rol van vrijwilligers en mantelzorgers binnen het zorgproces, is dan ook duidelijk en verantwoord. Met de vermaatschappelijking versterken we immers in de eerste plaats de informele zorg en de zorg in de thuissituatie. En ook van de formele residentiële en thuiszorgsector wordt verwacht dat ze met aandacht voor de vele vrijwilligers en mantelzorgers de beste zorgen verlenen aan de zorgvrager.

Conclusie De voorzieningen zullen bij de organisatie van hun zorg (moeten) vertrekken vanuit het standpunt van de zorggebruiker. Dat betekent zorg op maat voor iedere cliënt, met aandacht voor de totale mens en voor de specifieke vraag van de zorggebruiker zelf. Participatie en empowerment zijn daarbij belangrijke middelen. De zorg zelf gebeurt liefst op basis van gelijkwaardigheid tussen zorgverlener en zorggebruiker, met inbegrip van wederzijdse waardering en respect. Kortom: participatie door het empoweren van cliënt, patiënt, gebruiker en/of bewoner enerzijds en de vermaatschappelijking van de zorg anderzijds zijn belangrijke antwoorden op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. [Jo Vandeurzen is Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin voor CD&V] kabinet.vandeurzen@vlaanderen.be | Twitter: @JoVandeurzen

De kracht van empowerment 29


30

De kracht van empowerment


Alicja Gescinska

Vrijheid en zelfontplooiing Over de filosofische en politieke betekenis van authenticiteit Het begrip authenticiteit lijkt filosofisch gezien wat altmodisch. De tijd dat het een centraal filosofisch begrip was, bijvoorbeeld bij existentialistische denkers als Martin Heidegger of Jean-Paul Sartre, of bij denkers die tot op zekere hoogte met het existentialisme geaffilieerd waren, zoals Erich Fromm, ligt alweer vele decennia achter ons. Filosofen hebben vandaag de dag wel andere kopzorgen dan de vraag naar de betekenis van een ‘authentiek leven’. Toch lijkt het mij verkeerd om authenticiteit als een aftandse term of waarde in de vergeethoek te duwen, met name doordat authenticiteit nauw verbonden is met een andere term of waarde, een waarde die we terecht graag en vaak tot het doel en wezenskenmerk maken van de samenleving waarin we leven en van de personen die we proberen te zijn: vrijheid. We zijn mensen en een samenleving die streven naar vrijheid, en alsdusdanig streven we ook naar authenticiteit. Beide fenomenen zijn immers heel nauw met elkaar verwant. Dat komt door het feit dat je pas echt vrij kunt zijn, wanneer je echt jezelf kan zijn. Ik denk dat iedereen die stelling wel min of meer kan onderschrijven. Een land waarin je niet jezelf kan zijn, waar je je moet schamen voor je afkomst, waar je niet openlijk kan uitkomen voor je seksuele geaardheid, waar geen ruimte is voor het ontwikkelen van je eigen religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen, dat is een land waar minder vrijheid bestaat dan een land waarin dat allemaal wel kan. Een land waar je wel jezelf kan zijn en worden.

1

Bendix (1997: p. 14). Vrijheid en zelfontplooiing 31


Elementaire definitie authenticiteit Echt jezelf kunnen zijn, zelf de koers van je leven kunnen bepalen, kunnen we hier dus opvatten als een heel algemene definitie van authenticiteit. Naar zijn Griekse oorsprong betekent authenticiteit ook precies dit: het eigenhandig gemaakt zijn, zelfdeterminatie, zichzelf vormgegeven hebben.1 In deze definitie zit al een wezenlijk kenmerk van authenticiteit vervat: het is een eigenschap waartoe mensen in staat zijn. Mensen die over het vermogen beschikken zichzelf te vormen en te ontplooien. Authenticiteit gaat niet zomaar over de echtheid van dingen of planten. Uiteraard onderscheiden we in ons dagdagelijks taalgebruik het echte van het onechte, echte bloemen van plastieken bijvoorbeeld. En je zou zelfs nog kunnen beweren dat een plastieken bloem in zijn ‘plastieken bloem-zijn’ ook enigszins echt is. Of je zou kunnen spreken van een echte namaakhandtas van Delvaux. Het spreekt voor zich dat we voor mensen een andere vorm van authenticiteit in gedachten hebben. Een plant heeft niet te kiezen wat voor plant hij wordt. Een plant draagt geen existentiële verantwoordelijkheid voor wat hij wordt. Net zo min als een handtas dat doet. Of het nu een Delvaux is of niet. Van een mens daarentegen staat niet bij de geboorte vast wat voor een mens hij wordt. Dat betekent uiteraard niet dat een mens zichzelf maar voor het kiezen heeft. Dat een mens eender wat van zichzelf kan maken. Zo’n opvatting van controle over jezelf hebben is onhoudbaar. We vormen onszelf en worden gevormd. Jezelf kunnen zijn, betekent niet dat je volstrekt onafhankelijk van externe factoren je eigen koers vaart. In zo’n radicale zin bestaat zelfdeterminatie of zelf bepaling niet. Maar we kunnen wel op een andere manier onszelf zijn, de stuurlui van het schip van ons leven. Niet in de zin van radicale zelfdeterminatie, maar van redelijk zelf bestuur, zoals ook de Amerikaanse filosoof John Christman in zijn boek The Politics of Persons betoogt: aan de slag gaan met al de interne en externe factoren die een invloed kunnen uitoefenen op wat we willen, hoe we handelen en ten slotte wie we zijn. Authenticiteit is als dusdanig het vermogen tot het zich zelf bewust eigen maken van de eigen bestaansconditie en persoonlijkheid. 2 Het begrip draait om de persoonlijke sturing en verantwoordelijkheid over het eigen bestaan. Voor filosofen als Heidegger en Sartre is authenticiteit bijgevolg het tegendeel van een gebrek aan persoonlijke sturing en verantwoordelijkheid: authenticiteit is het tegendeel van de existentiële angst of ‘kwade trouw’, zoals Sartre het noemt. 3 Een niet-authentiek leven is een leven dat je uit je eigen handen geeft, het opofferen van je eigen vrijheid en verantwoordelijkheid omdat je de last daarvan niet aankan. Geen zelfonplooiing of zelf bestuur, maar zelfverloochening of zelfvervreemding (reeds bij Karl Marx is het thema van authenticiteit verbonden aan dat van de zelfvervreemding, gekaderd uiteraard in zijn kritiek op het kapitalisme, waarbij hij het kapitalisme aanwrijft mensen te dwingen tot een inauthentiek leven; tot zelfvervreemding). 2 3

32

Chopra (2005: p. 36). Een goede inleiding in het thema bij Sartre is David Detmers Sartre Explained: From Bad Faith to Authenticity. Vrijheid en zelfontplooiing


Negatieve en positieve vrijheid Hoewel volledige zelfdeterminatie een illusie is (o.a. in Sartres denken wordt dat onvoldoende erkend, waardoor bijvoorbeeld denkers als Erich Fromm in hun kritiek op de idee van ‘totale vrijheid’ bij Sartre, ook zijn authenticiteitsbegrip poogden te preciseren en te nuanceren), kunnen we toch nog proberen om de kapitein van ons leven te zijn, om zelf vorm en zin te geven aan ons leven, om een ‘master of one’s own’ te zijn. Being a master of one’s own. Het is een begrip dat ik ontleen aan de Britse filosoof Isaiah Berlin, die ons meteen terug naar de betekenis van vrijheid brengt. Want we moeten ons natuurlijk de vraag stellen: wat is er precies nodig opdat iemand een authentiek en vrij leven kan leiden? Berlin schreef in 1958 een heel bekend essay over vrijheid, ‘Two Concepts of Liberty’, en op basis van Berlins opvattingen over vrijheid zouden we kunnen concluderen dat er twee typen antwoorden op die vraag bestaan, twee verschillende definities van vrijheid. Aan de ene kant is er de negatieve vrijheid. Negatieve vrijheid is de opvatting dat de grootste vrijheid ontstaat wanneer niets of niemand je iets in de weg legt. Wanneer er zo min mogelijk externe belemmeringen of restricties bestaan, wordt je vrijheid gemaximaliseerd. Dat is de meest gangbare opvatting van vrijheid. In alledaagse zin denken we ook vaak dat we vrij zijn wanneer we met rust gelaten worden, wanneer we niet verplicht worden om iets te doen, wanneer niemand zich moeit met wat we doen. Dat kan misschien het summum van vrijheid lijken. Het kan misschien aanlokkelijk lijken dat je inderdaad optimaal jezelf kan zijn, wanneer je vrij bent van externe bemoeinissen of restricties. Maar eigenlijk klopt dat niet. Er is immers meer nodig om echt de stuurman van je leven te zijn, om authentiek in het leven te staan, om jezelf te vormen. Zoiets vergt heel concrete vaardigheden, niet louter een formele vrijgeleide. Je zou het met een eenvoudig voorbeeld kunnen illustreren: is iemand vrij om te lezen wanneer niemand hem of haar dat verbiedt? Dat is eigenlijk niet zo: de analfabeet is immers niet vrij om te lezen, zelfs al wordt het hem niet verboden om te lezen, zelfs al mag hij de boekhandel binnen stappen of zich lid maken van een bibliotheek. Om vrij te zijn om te lezen, moet je het vermogen bezitten om te lezen. Dat voorbeeld zouden we makkelijk kunnen uitbreiden: om vrij te zijn om zelf zin en vorm te geven aan je leven, moet je het vermogen daartoe bezitten. En dat brengt ons bij de tweede vrijheidsopvatting: de positieve vrijheid. Volgens de positieve vrijheidsvisie bestaat vrijheid niet louter uit de afwezigheid van externe belemmeringen. Vrijheid bestaat uit de aanwezigheid van concrete vermogens om zelf je leven te vormen, om authentiek te leven. Positieve vrijheid is echt gericht op ‘being a master of one’s own’. Om authentiek te leven moet je positief vrij zijn. Je moet een echte master zijn, een echte stuurman. En dat vergt concrete vaardigheden, en niet zomaar met rust of ongemoeid gelaten worden.

Vrijheid en zelfontplooiing 33


Capabilities Heel wat filosofen hebben iets gelijkaardigs opgemerkt. De 20ste-eeuwse Duitse filosoof Max Scheler bijvoorbeeld. Hij schreef dat je over macht moet beschikken om vrij te zijn. En hoe meer macht, hoe meer je in staat bent jezelf te ontplooien, jezelf als persoon te vormen. Onmacht, het tegendeel daarvan, leidt tot onvrijheid en zelfvervreemding.4 De vraag die daarbij dan natuurlijk opduikt, is de volgende: over welk soort macht of onmacht gaat het dan? Welke vaardigheden zijn nodig om de stuurman van je leven te zijn en authentiek in het leven te staan? Scheler geeft daarop geen duidelijk antwoord. Tegelijkertijd achterwaarts en voorwaarts met je duimen draaien, lijkt niet zo’n noodzakelijk vermogen om je leven zin en vorm te geven. Een goede scholing genieten, kunnen lezen en schrijven dan weer wel. Maar over welke vaardigheden gaat het dan nog, om jezelf te kunnen zijn en je eigen plek in de samenleving te vinden? De Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum zou ons hier ter hulp kunnen schieten. Net als Scheler is zij een pleitbezorger van positieve vrijheid. Wat Scheler macht en onmacht noemt, noemt Nussbaum capabilities, het gebrek daaraan capability-falen. Zij stelt daarbij een lijst op van essentiële capabilities, die in een moderne samenleving nodig zijn om een waardig en waardevol leven te leiden. 5 Die capabilities vallen op te delen in externe capabilities en interne. De externe houden in dat je niet door anderen gemanipuleerd of beknot wordt. Dat je niet in een staat leeft waar religieuze onvrijheid, onverdraagzaamheid, racisme, haat of geweld heersen, of andere, subtielere vormen van beknotting, zoals massale werkloosheid of een gebrek aan toekomstperspectief. Wie in kansarmoede opgroeit en leeft, is minder vrij om de koers van zijn leven te bepalen. Er is een vorm van authenticiteit en zelfsturing die voor zo’n persoon amper te bereiken is. De interne capabilities duiden erop dat, om de stuurman van je leven te zijn, je over emotionele en intellectuele vaardigheden moet beschikken. Nussbaum vermeldt bijvoorbeeld ‘de praktische rede’: een kritische geest ontwikkelen, en ook het vermogen om sociale relaties aan te gaan. Ten slotte is geen mens een eiland op zichzelf en als we echt onszelf willen vormen en authentiek willen leven, dan zal dat altijd samen met andere mensen moeten gebeuren. Vrij zijn en jezelf zijn, doe je altijd met anderen. Niet ten koste of ondanks die anderen. Daarom hebben ook heel wat filosofen die zich met het thema ‘authenticiteit’ hebben beziggehouden, expliciet benadrukt dat het om een interpersoonlijk begrip gaat. Zelfontplooing, zelf bestuur, vrij zijn moeten niet in individualistische, maar in personalistische of interpersoonlijke zin begrepen worden. Die gedachte vind je bij heel uiteenlopende denkers aangaande dit thema terug, van de existentiefilososfie van Martin Heidegger tot het personalisme van Gabriel Marcel en Charles Taylors communitarisme. 4 5

34

Ik heb hiervan een uitgebreide analyse gemaakt in ‘Freedom and Persons’. Zie hiervoor Nussbaums ‘Mogelijkheden scheppen’. Vrijheid en zelfontplooiing


Ook Karol Wojtyla heeft van authenticiteit een kernbegrip van zijn denken gemaakt. Voor hij paus Johannes Paulus II werd, was Wojtyla filosoof en in zijn filosofie draait het voortdurend om zelfdeterminatie, zelfontplooiing, en authenticiteit. Condities die je, zo benadrukt ook Wojtyla, enkel kan bereiken via participatie en solidariteit met anderen. “Participatie is de basis van iedere authentieke samenleving.”6

Filosofische herwaardering Dat alles brengt ons tot twee belangrijke conclusies. De eerste conclusie is van een filosofische aard. De wijze waarop we concepten als ‘zelf ’, ‘zelf bestuur’ en ‘zelfontplooiing’ aan vrijheid en authenticiteit linken, toont aan dat het hier niet zomaar om metafysische speculatie gaat. Zin en vorm geven aan je leven is iets heel concreets. Nussbaums capability approach toont dat ook mooi aan. Die heeft met metafysica niets te maken: wel met politiek, sociale rechtvaardigheid, ontwikkelingszorg. Dat zijn de domeinen waar voor authenticiteit en vrijheid gestreden wordt. Nochtans hebben vele filosofen beweerd dat het onzinnig is om te spreken over een zelf, zelfontplooiing, zelf bestuur, zelfdeterminatie, enzovoort. Wat is dat precies, positief vrij zijn en jezelf zijn? Kan dat wel? Bestaat dat? Vergt zoiets het bestaan van een zogenaamd ‘waar’ zelf, een specifieke levenswijze die wel en die niet als ‘authentiek’ omschreven kan worden? Iets wat al van bij de geboorte in ons lichaam zit, dat wacht om te ontluiken? Vergt dat dan geen teleologisch wereld- en mensbeeld? Dat is niet zo aannemelijk. Heel wat filosofen hebben net daardoor beweerd dat zowel vrijheid als een authentiek en waar zelf ficties zijn. Dat het enkel om metafysische speculatie gaat. Maar die redenering is te simplistisch. We moeten ons helemaal niet beroepen op metafysica om te beweren dat iemand die bepaalde vaardigheden niet heeft, die niet geschoold is, die geen werk kan vinden, die niet in staat is om een sociaal netwerk te verwerven, minder in staat is om vorm te geven aan zijn leven. Zo iemand vindt het heel moeilijk om een evenwicht en eigen plek in de samenleving te vinden. Zo iemand zal zijn ‘zelf ’ maar moeilijk kunnen ontplooien en besturen. Wanneer we spreken over zelfdestructief gedrag, bijvoorbeeld in het geval van een drugsverslaafde, of een alcoholverslaafde, dan zijn we met een heel concreet probleem bezig. Niet met metafysica. En het is een probleem dat wezenlijk om de menselijke vrijheid, zelf bepaling en ontplooing gaat.

Politiek ideaal De tweede conclusie is van een politieke aard. We vinden het immers allemaal een kerntaak van de overheid dat zij vrijheid nastreeft en in stand poogt te houden. Toch

6

Wojtyla (1979: p. 283). Vrijheid en zelfontplooiing 35


alleszins in een democratisch land als het onze. Maar de bovenstaande uiteenzetting toont ook aan dat daarvoor heel concrete inspanningen van de overheid gevergd zijn: de overheid moet een context creëren waarin mensen authentiek kunnen leven, waarin zij capabilities kunnen verwerven en er gebruik van maken. Nochtans zou je kunnen denken dat het niet de taak is van de overheid om zich te bekommeren over hoe iemand leeft, wat iemand wil, hoe iemand zichzelf is. Je zou kunnen denken dat dat nogal paternalistisch is. Maar dat klopt dus niet helemaal. Het domein van de persoonlijke ontwikkeling belangt ook de overheid aan. Ten slotte moet je jezelf worden. Dat vergt een ontwikkelingsproces. En in dat proces zijn onze culturele achtergrond en onderwijs van het allergrootste belang. De Franse filosoof Jacques Maritain zei ooit dat je moet leren om vrij te zijn. En dat klopt ook. Je wordt niet vrij of authentiek geboren. Dat vergt maturiteit, rijpheid, groeien. En dat doe je natuurlijk in en met de samenleving, via het verwerven van culturele waarden door een socialisatieproces en door te leren. Onderwijs dus. Of zoals de legendarische woorden klinken van de vierde president van Amerika, James Madison (de woorden komen uit een brief die Madison aan een vriend schreef in 1822): “What spectacle can be more edifying or more seasonable, than that of liberty and learning, each leaning on the other for their mutual and surest support?”7 Een overheid en een samenleving die echt vrijheid nastreven, die echt willen dat mensen zelf vorm en zin aan hun leven kunnen geven, moeten dus volop inzetten op cultuur en onderwijs. En ook op het stimuleren van de maatschappelijke solidariteit, het verstevigen van het sociale weefsel. Net omwille van het feit dat vrijheid en authenticiteit, zelfbestuur en zelfontplooiing interpersoonlijke kwaliteiten en waarden zijn. In ons huidig tijdsgewricht zijn managerial anglicismen erg in zwang en dus zouden we zeggen dat de politiek mensen moet empoweren. Of om het met de woorden van John F. Kennedy tijdens zijn inauguratierede als Amerikaans president in 1961 te zeggen: empowerment betekent hetzelfde als: “to help them help themselves”. Een politiek van empowerment, dat is eigenlijk een politiek van positieve vrijheid. Echte vrijheid. Jammer genoeg leven we in tijden waarin het sociale weefsel op vele vlakken aangetast lijkt en solidariteit een wankel begrip wordt. Maar zonder solidariteit en sociaal weefsel geen vrijheid en zelfontplooiing. Als samenleving en overheid die echt om de vrijheid geven, moeten we inzetten op het wegwerken van het capability-falen, het wegwerken van analfabetisme in al zijn hoedanigheden. Men kan immers op vele vlakken ongeletterd, onmondig of onmachtig zijn. Op politiek vlak, seksueel, moreel, sociaal, enzovoort. Het wegwerken hiervan, het weerbaar en machtig maken van de zwakste mensen, moet de prioriteit zijn, zodat vrijheid geen voorrecht van enkelen, maar het recht van allen wordt. Zodat iedereen zo goed mogelijk zin en vorm kan geven aan zijn leven. De Noorse filosoof Christian Bay zei ooit: “A society is as free as its underdogs are.”8 En een

7 8

36

Geciteerd in: Rutland (1997 : p. 244). Bay (1970: p. 7). Vrijheid en zelfontplooiing


samenleving die meer vrijheid wil, moet dus die underdogs helpen. Alleszins is het duidelijk dat onze persoonlijke ontwikkeling, een authentiek en vrij leven, enkel mogelijk zijn, wanneer we in een samenleving leven waarin daartoe de middelen voor handen zijn. En dat is geen vrijblijvendheid. Wel de allergrootste noodzaak en de eerste plicht voor iedere burger en politicus. Daarom wil ik ook afsluiten door de 20ste-eeuwse Russische filosoof Nikolaj Berdjaev te parafraseren: vrijheid is geen recht, maar een plicht. [Alicja Gescinska is doctor in de Wijsbegeerte aan de UGent en auteur van ‘De verovering van de vrijheid’. Thans werkt ze tijdelijk aan de Princeton University.] alicjag@princeton.edu

Literatuur: Bay, C., The Structure of Freedom, Stanford, Stanford University Press, 1970. Bendix, R., In Search of Authenticity, Wisconsin, The University of Wisconsin Press, 1997. Berlin, I., Twee opvattingen van vrijheid, Amsterdam, Boom, 1996. Chopra, R., Dictionary of Philosophy, Delhi, Isha Books, 2005. Christman, J., The Politics of Persons: Individual Autonomy and Socio-Historical Selves, New York, Cambridge University Press, 2009. Detmer, D., Sartre Explained: From Bad Faith to Authenticity, Illinois, Carus Publishing, 2008. Gescinska, A., Freedom and Persons: A Philosophical Inquiry into the Meaning of Human Agency in the Thought of Max Scheler and Karol Wojtyla, Ghent, Ghent University Press, 2012. Nussbaum, M., Mogelijkheden scheppen: Een nieuwe benadering van de menselijke ontwikkeling, Amsterdam, Ambo, 2012. Rutland, R.A., James Madison: The Founding Father, Columbia, University of Missouri Press, 1997. Wojtyla, K., The Acting Person, Dordrecht/Boston/London, D. Reidel Publishing, 1979. Vrijheid en zelfontplooiing 37


Respons: Ivan Van de Cloot & Nicolas Bas

Het essay van Alicja Gescinska bevat heel wat interessante filosofische overpeinzingen over cruciale begrippen en thema’s. Allen verdienen zij een grondige bespreking maar we beperken onze repliek tot een discussie over het laatste stuk – Politiek Ideaal – omdat dit ook verder ingaat op de fundamentele waarden die de lezers van dit blad zo dierbaar zijn: solidariteit, een sterk sociaal weefsel en een verantwoordelijke politiek.

Authenticiteit en vrijheid zijn inderdaad twee zeer druk bediscussieerde en veelzeggende begrippen en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het kan dan ook niet anders dat in een tijd als de onze, waar men torenhoge verwachtingen van de overheid heeft over nagenoeg elk aspect van ons leven, er ook verwachtingen zijn in verband met die twee begrippen. Gescinska vertaalt het belang van vrijheid en authenticiteit als, en we parafraseren, een overheid die allerlei taken op zich moet nemen die ten goede komen aan het individu en de samenleving want alleen als de overheid dat doet, dan pas is er echte authenticiteit en vrijheid. Sta ons toe om daar enkele kanttekeningen bij te maken. Het past blijkbaar namelijk in onze tijdsgeest om bij elke belangrijke vraag die wij onszelf stellen over ons leven, onze eigenheid, onze ontwikkeling, de maatschappij, een antwoord te vinden bij de overheid. Hoewel wij hier verre van een minimale staat willen bepleiten, stellen wij ons wel vragen over die manier van denken die de laatste decennia zijn intrede heeft gevonden en nu de politiek domineert: “wat kan de overheid voor ons doen?” Voor ons is het van uitermate belang om met realiteitszin in de wereld te staan. Zo zijn grote ontsporingen mogelijk geweest doordat we de limieten van ons denken en kunnen niet erkend hebben. De illusie dat alles maakbaar en stuurbaar is en dat wij als mens hiervan aan het roer staan, zijn we ondertussen armer. De woorden van Blaise Pascal “L’homme n’est ni ange, ni bête, et le malheur veut que qui veut faire l’ange fait la bête”, zijn ondertussen al bijna 400 jaar oud maar hebben niets aan waarheid ingeboet. Waar we, onder andere, moeten mee opletten zijn mensen die de kans zien om de rekening van de gevolgen van hun handelingen na te laten aan een ander. Dit leidt al te vaak tot roekeloosheid terwijl we terug aansluiting moeten vinden bij de waarde van het rentmeesterschap. Gewetensvolle optimisten weten dat ze leven in een wereld vol restricties en houden rekening met de reële wereld in plaats van luchtkastelen te bouwen. Van de overheid werd en wordt nog steeds aangenomen dat zij enkel het algemeen belang dient. De econoom James Buchanan heeft ons echter met de neus op

38

Vrijheid en zelfontplooiing


de feiten geduwd met zijn Public Choice-theorie. Overheidsbeslissingen zijn vooral ingegeven door het lobbywerk van belangengroepen, hoe goed of hoe kwaad deze ook bedoeld zijn. In tijden van crisis blijkt op pijnlijke wijze dat de schatkist geen bodemloos vaatje is waaruit getapt kan blijven worden om deze of gene belangengroep tevreden te stellen. Die economische vaststelling laat het debat opflakkeren over enkele waarden die wij in onze samenleving fundamenteel achten. Zijn beslissingen per se goed omdat ze gestemd werden door een democratische parlementaire meerderheid of moeten we ons hoeden voor wat de Tocqueville “de dictatuur van de meerderheid” noemde? In hoeverre kan de politiek autonoom over iets beslissen? Moeten de media niet kritischer zijn opdat mensen beseffen wat het belang van bepaalde beleidsdaden is? In hoeverre mogen daden van nu een hypotheek leggen op de toekomst? Een discussie over de werking van ons bestel behoeft noodzakelijkerwijs een reflectie over de waarden die de normatieve grondslag van dat bestel vormen, iets wat volgens filosoof Alasdair MacIntyre grotendeels ontbreekt in onze huidige samenleving. Een cruciaal punt in deze discussie – en wat zeer terecht in het essay aangehaald wordt – is de verzwakking van het sociaal weefsel en het gebrek aan solidariteit. Dit is inderdaad problematisch, maar is de oplossing meer overheid? Volgens ons zijn er twee hoofdoorzaken. Ten eerste is er de evolutie van een rurale samenleving naar een stedelijke samenleving. Waar vroeger mensen in kleine gemeenschappen leefden en daardoor dichter bij elkaar stonden, gaan we nu dikwijls op in de anonimiteit van de verstedelijkte gebieden. Ons leven speelt zich niet meer af in de ‘kerngemeenschap’ maar in een gemeenschap waar we veel meer in contact komen met anderen, maar waar die contacten ook veel vluchtiger zijn. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor onder andere de solidariteit. De filosoof David Hume argumenteerde dat ons ethisch en normatief gedrag het resultaat is van onze emoties en passies.1 Als het gaat over zaken zoals solidariteit en verbondenheid, dan zegt hij dat we ons natuurlijk meer verbonden voelen met mensen die emotioneel dicht bij ons staan en waarin we onszelf (voor een stuk) herkennen. Zo zullen we bijvoorbeeld anders reageren op een treinramp in Buizingen dan op een zoveelste treinramp in India. Of we reageren evengoed anders op een vriend in nood dan de persoon die wat verder in de straat woont. Dat in een stedelijke samenleving de fysieke en emotionele nabijheid veel minder groot is dan in een rurale samenleving, hoeft geen uitleg. Dat dit gevolgen heeft, is evident. Dit haalde de Oostenrijkse intellectuele duizendpoot en Nobelprijswinnaar Friedrich Von Hayek dan ook aan om te pleiten voor een sociaal verzekeringssysteem. Vroeger kon men verwachten van kleine gemeenschappen dat zij zorg droegen voor elkaar omdat dit een wederzijdse verwachting was. Vandaag ligt dat veel moeilijker. De samenleving is veel complexer en de fysieke en emotionele afstand tussen mensen is groter waardoor de zorg voor elkaar automatisch afneemt. Daarom dat er een mechanisme in het leven geroepen moet 1 Dit betekent niet dat we zomaar wat doen. Hoe we reageren is ook ingegeven door onze omgeving, namelijk door de politieke, morele, sociale en culturele instituties die wij ons eigen hebben gemaakt. Ons ethisch besef is hiervan afhankelijk. Vrijheid en zelfontplooiing 39


worden, ondersteund door de overheid, zodat de zwaksten en de zieken niet aan hun lot overgelaten worden. Deze sociale verzekering is echter heel wat anders dan wat we nu kennen, een systeem van sociale zekerheid waar we vinden dat van alles ons toekomt. Een tweede hoofdoorzaak, die meteen ook controversiëler is, is net de alomtegenwoordigheid van de overheid. De Britten verwoorden dat zeer goed met het begrip ‘nanny state’. De overheid gedraagt zich als een kindermeisje dat constant zegt wat goed is voor ons en wat we moeten doen en dat ze in nare omstandigheden er steeds zal zijn om ons op te vangen. Dit is nefast voor heel wat zaken maar zeker voor het solidariteits- en verantwoordelijksgevoel. Waarom zouden we immers onszelf bezighouden met anderen als we toch weten dat de overheid er steeds is om problemen op te lossen? Ons verantwoordelijkheidsgevoel is afgenomen omdat we weten dat de overheid er toch steeds zal zijn om ons en anderen te hulp te schieten. Is een oplossing het afschaffen van al die voorzieningen? Uiteraard niet, maar we moeten terug leren om zelfredzaam te zijn en letterlijk zorg te dragen voor de ander. Niet alleen omdat onze ‘dat-komt-mij-toe-cultuur’ onbetaalbaar wordt, maar vooral omdat een gemeenschap waar mensen voor zichzelf en anderen zorgen, een goede voedingsbodem biedt voor zelfontplooiing. De toespraak van de Nederlandse koning Willem-Alexander op Prinsjesdag 2 was in die zin hoopgevend en een sterk signaal. Laten we hopen dat als het regent in Den Haag, het ook daadwerkelijk druppelt in Brussel. [Ivan Van de Cloot & Nicolas Bas, Chief Economist Itinera Institute] Ivan.VandeCloot@itinerainstitute.org | Twitter: @IvanVandeCloot

2 Koning Willem-Alexander sprak in zijn Troonrede onder meer over de veranderende maatschappelijke context, over de ‘verzorgingsstaat’ die meer en meer plaatst maakt voor de ‘participatiesamenleving’. Van iedereen die dit kan wordt gevraagd verantwoordelijkheid op te nemen voor zichzelf, zijn omgeving en de samenleving. Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. De volledige tekst van de Troonrede van Willem-Alexander is terug te vinden op: http://www.rijksoverheid. nl/documenten-en-publicaties/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013.html.

40

Vrijheid en zelfontplooiing


Willy Miermans

Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie? Ik ben via de ‘inspraakgolf’ van de jaren 80 in de sector van verkeer, vervoer en ruimtelijke planning terechtgekomen. Na een paar duizend hoorzittingen, werk-, denk- en stuurgroepen zeggen dat ‘empowerment’ overbodig zou zijn, zou tot existentiële twijfels leiden. Niet, dus.

Maar de kwestie is niet zo eenduidig. Al die jaren hebben tot voortschrijdend inzicht geleid. De verhouding tussen dader en slachtoffer, tussen burger en overheid, etc. zijn niet zwart-wit te schilderen. Empowerment: oké. Tot op zekere hoogte. Maar ook een verhaal van collectieve zinsverbijstering en responsabilisering. De geschiedenis van onze verkeers- en vervoerssector heeft tot enorme maatschappelijke voordelen en vooruitgang geleid. Ruimere markten op alle fronten: economisch, onderwijskundig, cultureel, toeristisch, relationeel. Weg met de oogkleppen, weg onder de lokale kerktoren, geestesverruiming. Samen met de mediaontwikkeling is mobiliteit de belangrijkste factor die van de wereld een dorp heeft gemaakt. Er is natuurlijk ook de keerzijde. De gemotoriseerde verkeersontwikkeling heeft ook grote maatschappelijke problemen veroorzaakt. Mobiliteit verschijnt in de media als verkeersonveiligheid, congestie, luchtverontreiniging. Doffe ellende, dus. Persoonlijk verweer ik mij tegen dit laatste door altijd op het eerste te wijzen. Maar de feiten zijn er. Ivan Illich heeft vier decennia geleden al gezegd dat “snelheid een onrecht is”. Daarmee bedoelde deze priester-filosoof dat door de eis van velen – lees: de autogebruiker – om aan een zelf gekozen snelheid van A naar B te gaan andere groepen gemarginaliseerd worden. Verkeersonveiligheid zorgt ervoor dat kinderen en ouderen niet meer autonoom op straat kunnen komen. Uit de Onderzoeken Verplaatsingsgedrag Vlaanderen blijkt dat ruim 12% van onze verplaatsingen dienen om iemand ergens naartoe te brengen of af te halen. Taxi spelen omdat die autonomie er niet meer is. In Nederland en Duitsland tref je dat fenomeen amper aan. De groei van de auto-intensiteit op alle wegen, maar zeker de N-wegen – ‘verlinte’ steenwegen, zeg maar –, heeft geleid tot een ernstige aantasting van de

omgevingskwaliteit.

Geluidhinder,

trillingen,

slechte

lucht,

gevaarlijke

oversteekbaarheid. Gevolg: een ontwaarding van de woonkwaliteit en dus een sluipende,

Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie? 41


continue, economische ontwaarding van panden en percelen. En dat uitgerekend bij de ‘hard-werkende-Vlaming-met-de-baksteen-…’. Cynisch zou je kunnen zeggen: eigen schuld, dikke bult. Maar de feiten zijn te ernstig om over te grappen. Op mondiale schaal kennen we de verhalen van Al Gore over klimaatverandering. Etienne Vermeersch waarschuwde in zijn magistrale boekje ‘De ogen van de panda’ dertig jaar geleden al voor het fundamentele ethische dilemma tussen groeiend energieverbruik en duurzame ontwikkeling. “Keep China cycling” schreef Lester Brown cynisch. Als de BRIC-landen – en alle andere zogenaamde ontwikkelingslanden – eenzelfde welvaartsniveau met dito footprint opeisen, – en met welk recht ontzeggen wij hen dat? – dan zijn de energievoorraden er op de kortste keren aan en kreunt onze aarde onder de klimaateffecten. Kortom: er zijn op alle schaalniveaus volkeren en deelpopulaties die met recht vragen om empowerment, om mee te tellen in deze trendontwikkelingen en ze te counteren. Hoe is het zover kunnen komen? We gaan geen diepgravend exegetisch onderzoek beschrijven. Slechts enkele headlines. De geschiedenis van ons verkeer is er een van toenemende snelheid. Van voetganger, ruiter, trein, auto naar HST en vliegtuig: versnelling is de constante. Koppel dit aan een interessante andere constante, die van het reistijd-budget. Er blijkt over continenten en tijdsperiodes heen een merkwaardige constante: de tachtig minuten reisbudget die we als mens gemiddeld blijken te hebben. Deze wetmatigheid heet de ‘Brever-Wet’. De combinatie van versnelling en constante tijd had kunnen leiden naar tijdsbesparing. Helaas, we hebben gekozen voor grotere afstanden. De bron van sub- en desurbanisatie in Vlaanderen. We konden ons in de jaren 60-70-80-90 permitteren om ‘afstand te nemen’. Wonen in het groen kon. Brussel en andere jobcentra bleven binnen bereik dankzij autosnelwegen en een veralgemeend autobezit. Geen mens die daarom maalde. De overheid ondersteunde deze trends via gewestplannen, bouwpremies, fiscale aftrekbaarheid van reiskosten, bedrijfswagens… De file zagen we niet aankomen.

Tragedy of the Commons Hier komt een statement omtrent collectieve kortzichtigheid. We hebben mobiliteit – maar ook watervoorziening, energiegebruik e.a. – beschouwd als een goedkope voorziening, quasi gratis zelfs. Met onbegrensde limieten. De bomen groeien tot in de hemel. En niks belet het individu om daar zijn voordeel mee te doen. De overheden op alle schaalniveaus hebben deze ontwikkeling toegelaten, uitgevoerd en betaald. Een ‘volgend’ beleid: de kiezer heeft altijd gelijk. Gevolg: het dichtste wegennet ter wereld, niet te betalen onderhoudskosten, inefficiënt wegens ‘verlinting’, sluikverkeer. De ‘Tragedy of the Commons’: individueel voordeel op korte termijn gaat ten koste van het gemeenschappelijk belang op lange termijn.

42

Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie?


NIMBY In het ruimtelijk verneveld Vlaanderen botsen we natuurlijk op grenzen. Sluikverkeer, files, etc. Omdat we bestaande, oudere verbindingswegen hebben volgebouwd komt de vraag naar nieuwe infrastructuren. ‘Missing links’ worden zij genoemd. Niks van. We hebben verbindingswegen laten eroderen en vragen dan om nieuwe, ik herhaal mezelf. Maar… waar? Hier komt de Vlaming zichzelf tegen. De mondige burger die zich als klant van de overheid opstelt, wordt een moeilijke, Janusachtige koning. Iedereen is ‘doorgaand’ verkeer voor zijn buurman, iedereen vraagt een oplossing voor zijn vertragings- of leef baarheidsprobleem, maar geen enkel tracé kan goedkeuring wegdragen. NIMBY, dus. En als dan de vlucht wordt genomen naar resterende open ruimte, dan kom je de natuurbeweging – terecht – tegen. Intussen zijn er juridische instrumenten ontwikkeld die actoren empoweren. Habitat- en vogelrichtlijngebieden: de laatste restanten van open ruimte. Europees bewaakt. Terecht. Maar ook de Raad van State is beter gekend dan de buurman. Elk project wordt daar betwist omwille van zgn. ‘onrechtvaardige’ benadeling van het individu ten koste van het collectief belang. En zo blijven dossiers jarenlang sputteren in de procedurele mallemolen. Voorbeelden? De Limburgse Noord-Zuid. De Ring rond Asse. Maar zelfs een triviaal fietspad langs een gewestweg haalt de eindmeet niet. De noodzakelijke onteigeningen – een absoluut taboe in dit land – worden gecontesteerd door bewoners die een fietspad eisen. De goedbedoelde intenties van Vlaanderen en de provincies (zoals bv. het FietsFonds) leiden ertoe dat we fietspaden krijgen waar de weerstand minder is. In landbouwgebied, dus. Maar waar ze echt nodig zijn – in de aanloop naar stedelijke centra – daar krijgen we ze niet of amper of zeer laat gerealiseerd. De weg van de minste weerstand. De burger, de buurtactiegroep, de lokale middenstand: ze zijn sterk, geïnformeerd en hebben voldoende power om projecten te counteren.

Empowerment: toch Bovenstaand, cynisch verhaal doet geen af breuk aan de terechte roep naar actieve betrokkenheid en impact in beleidsprocessen. Zoals in de inleiding gezegd, vanaf de jaren 80 geraakten inspraak en participatie ingeburgerd. Dat was ook nodig. Men aanvaardde niet meer dat een – toen federale – overheid volledig autonoom infrastructuren bouwde, vaak zelfs zonder de gemeenten te informeren. De pilootprojecten voor herinrichting van doortochten tekenden een blauwdruk waarin lokale participatie een terechte plaats kreeg. Datzelfde recht op krachtige beleidsbeïnvloeding gaat ook op voor belangengroeperingen als de Voetgangersbeweging, de Fietsersbond, BBL, Ouders van Verongelukte Kinderen. Zij ijveren voor een veilige, comfortabele plaats van – letterlijk en figuurlijk – gemarginaliseerde verkeersdeelnemers. De introductie van een zone 30,

Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie? 43


de leef- en fietsstraat: recente voorbeelden van een paradigmawissel inzake verkeer en mobiliteit. Op institutioneel vlak was de introductie van het convenantenbeleid in 1996 een grote stap in de coproductie tussen beleidsactoren en -niveaus. Voor doortochten, openbaar vervoerprojecten, fietspaden en andere dossiers zitten gemeenten en Vlaamse actoren vanaf dag één samen aan tafel, plannen ze samen, beheren ze samen en betalen ze samen. De huidige Vlaamse regering hervormt dit beleidskader, aangestuurd door de idee dat het teveel tijd en papierwerk kost. Dat ‘Vlaanderen’ teveel regelneef speelt t.a.v. de gemeenten? Nog meer autonomie voor het laagste bestuursniveau? Klinkt altijd goed. Nog meer power. Helaas, ik deel die mening niet.

Responsabiliseren De geest van het convenantenbeleid was dat wanneer een hogere overheid investeert in mobiliteitsprojecten er garanties moeten zijn dat deze investering duurzaam is. M.a.w. dat de gemeente ook flankerend het nodige doet om op termijn kwaliteitswinst te boeken. Een voorbeeld: een groter openbaar vervoeraanbod van De Lijn moet gepaard gaan met een restrictief parkeeraanbod en een garantie op doorstroming. “Samen Uit, Samen Thuis”, dus. Responsabiliseren. Voor wat, hoort wat. Weet wat je doet.

Footprint De vrijblijvendheid inzake ruimtelijke ordening leidde tot de hoger beschreven ‘Tragedy of the Commons’. Een gelegitimeerde roof bouw van het individu op het collectief belang. Waarbij de overheid op alle niveaus enorme bedragen betaalt om de gevolgen van de keuzes van individuen, instituties, bedrijven en overheden zelf te compenseren. Een dure vrijblijvendheid, onbetaalbaar. Ik verklaar me nader. De locatie van een woning, een school, een ziekenhuis… heeft een dubbele impact op het gebruik, de efficiëntie van infrastructuur en de daaraan gekoppelde kosten voor de gemeenschap. Een gezin dat in het centrum van een gemeente woont, aan een hogere dichtheid, etc. is zeer kostenefficiënt voor de bouw, gebruik en service van gemeenschapinfrastructuur. Veel woningen per kilometer straat, riolering, teledistributie. Maar ook interessant voor de postbedeling, afvalophaling enz. De centrumburger is goedkoop. Bovendien ‘belast’ de centrumbewoner minder het wegennet. Hij verplaatst zich vaker te voet, per fiets, met de bus en minder met de auto. De perifeer wonende burger geeft net het omgekeerde beeld. Zeer

44

Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie?


kosteninefficiënt inzake benutting van dure infrastructuur, diensten etc. (bv. weinig rioleringsaansluitingen per kilometer straat). En die perifere bewoner is de grote autogebruiker. Het cynische is dat we de centrumbewoner zwaarder belasten via kadastrale inkomens en personenbelasting. En de perifere bewoner minder. Terwijl die laatste zeer duur is. Tot op heden is deze anomalie zelden of nooit aan de orde geweest. Tenzij in het stedendebat waarbij centrumsteden terecht klagen over het feit dat de stadsbewoner zwaar betaalt en de stadsgebruiker (die suburbaan woont) niet. Maar wel de file produceert. Het bovenstaande voorbeeld over gezinnen geldt ook voor locatiekeuzes van instituties (bv. scholen, ziekenhuizen) en bedrijven. De raden van bestuur van deze organisaties kiezen voor locaties i.f.v. hun voordeel op korte termijn. De gemeenschap moet daarna zorgen dat de bereikbaarheid geregeld wordt. In de ons omringende landen kan dat niet. De overheid legt als eerste plan een openbaar vervoer-netwerkkaart op tafel en verplicht dan om binnen wandelafstand van tram-, trein- en busstations te bouwen. Wat zuinig is, rendabel, ecologisch en – vooral – comfortabel voor alle gebruikers. ‘Transit-Oriented Design’ heet dat. Ik noem dat ‘basisnabijheid’ als basisprincipe. Een mooie tegenhanger voor het gangbare begrip ‘basismobiliteit’. Het laatste brengt openbaar vervoer in de buurt, ten koste van zeer veel overheidsgeld. Goedbedoeld, daar niet van. Maar een illustratie van mijn stellingen. Ik verdedig de stelling dat we mensen moeten confronteren met de effecten van hun keuzes. En daarop de overheidsmiddelen en -criteria afstemmen. Dat zou pas rechtvaardig en duurzaam zijn. We zullen visionaire politici nodig hebben om dit te realiseren: empowerment van de politiek, dus. [Willy Miermans is docent Verkeerskunde UHasselt en PCVO-Verkeerskunde Hasselt] willy.miermans@uhasselt.be

Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie? 45


Respons: Hilde Crevits

Ik + ik = wij “Visionaire politici en empowerment van de politiek.” Ik hoor – of lees – het Willy graag zeggen. Met zijn uitgangspunt ben ik het eens. Beleid moet getuigen van zorg om de toekomst. De vraag is echter hoe we daar best toe komen. Om die vraag te kunnen beantwoorden moeten we ons ook afvragen waar we met mobiliteit naar toe willen.

Van modal naar mental shift De analyse van Willy Miermans is gekend. “We hebben ons zelf de duivel aangedaan en zitten nu met de gebakken peren.” Het is een analyse die niet zo veel verschilt van gelijkaardige analyses pakweg tien jaar geleden. Ruimtelijke ordening is inderdaad lange tijd te weinig ordenend geweest. Bij de aanleg van mobiliteitsinfrastructuur werden de toekomstige evoluties onvoldoende ingeschat. Vanuit die bekommernis is het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen en het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen tot stand gekomen. Documenten waarin het beleid voor het eerst de handschoen opnam om een langetermijnvisie te ontwikkelen en na te denken over duurzame keuzes voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en mobiliteit. Deze visies hebben intussen hun waarde bewezen. Tot op de dag van vandaag bieden ze, uitgaand van duurzaamheidsprincipes, de basis voor het mobiliteits- en ruimtelijk beleid. Het mobiliteitsplan is ook doorvertaald naar ruim 300 lokale mobiliteitsplannen en -visies. Willy

Miermans

verwijst

hiervoor

naar

het

ontstaan

van

de

mobiliteitsconvenanten en de hervorming ervan deze legislatuur in het nieuwe mobiliteitsdecreet. Hier verschillen we van mening. Meer nog dan vroeger hebben we de klemtoon inderdaad op het lokale niveau gelegd. En daar hoort het ook. Het zijn immers lokale mandatarissen, vertegenwoordigers van bewoners, Fietsersbond, voetgangersbeweging, zelfstandigen… die best weten wat er lokaal leeft en dus goed geplaatst zijn om mee in overleg te gaan. Maar dat overleg is allesbehalve vrijblijvend en dient wel degelijk te passen in het duurzame kader van ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op een hoger niveau. Het is de beste uiting van het christendemocratische basisprincipe dat één plus één meer is dan twee en kan uitmonden in ‘wij’. En net op dat punt lijken we van

46

Brave New World


mening te verschillen. Ik geloof namelijk niet in empowerment in één richting. Neen, empowerment moet een proces zijn in twee richtingen. Zeker, het politieke niveau moet opgeroepen worden om haar verantwoordelijkheid te nemen, maar het mag ook verwachten van de burger, georganiseerd of niet, dat die zijn verantwoordelijkheid neemt om de stok beter door te geven dan we hem kregen. Een goed beleid, mobiliteitsbeleid of ander, is dan ook geen zaak van enkel administraties en politici. Het moet het resultaat zijn van een dialoog met wederzijdse verantwoordelijkheden. En net op dat punt is ook het convenantenbeleid niet gewijzigd. Het is nog steeds een zaak van rechten en plichten; een zaak van verantwoordelijkheden die door alle deelnemers aan een debat genomen dient te worden. En net daar lijkt het vaak fout te gaan bij heel wat processen. We worden inderdaad geconfronteerd met een veelheid aan actiecomités en procedures bij rechtbanken en administratieve rechtscolleges allerhande. Jammer genoeg moeten we daarbij vaststellen dat die acties vaak op een te grote vereenvoudiging van een complexe realiteit rusten. Een infrastructuurproject, of het nu een ‘missing link’ in het wegennet of een lokaal fietspad is, wordt te vaak benaderd vanuit een welbepaald en specifiek belang. “Het fietspad gaat door mijn voortuin” of “de ‘missing link’ raakt aan natuurwaarden”. Dat met dat fietspad ook de veiligheid van de fietser of met die ‘missing link’ een bereikbaarheidsprobleem op regionaal niveau opgelost wordt, is dan plots niet meer van tel. Dat we met die tramlijn de bereikbaarheid van een grootstad kunnen verbeteren, weegt niet op tegen het feit dat die tram voor onze deur eventueel voor een beetje lawaai zorgt. Neen, de vaak terechte, maar tegelijk soms te eng afgelijnde bekommernis vormt de basis voor actie, vanuit een wel degelijk gedeelde zorg om een duurzame toekomst. Een van de mooiste voorbeelden wordt door Willy Miermans zelf aangehaald. Het project van de Noord-Zuidverbinding is uitgewerkt vanuit een integrale visie op bereikbaarheid, veiligheid én leefmilieu. Een volledig nieuwe natuurverbinding op regionaal niveau maakt tot op de dag van vandaag integraal deel uit van het hele project. Maar toch bleek dit onvoldoende om iedereen te overtuigen van de meerwaarde van het project en de basisgedachte dat we zo de effecten van het project op de natuur kunnen milderen. En dat is het punt waar we niet alleen een ‘modal’, maar ook een ‘mental shift’ nodig hebben. Waar het algemeen belang terug boven het individueel belang staat.

Visie op de toekomst Met het nieuwe mobiliteitsplan, waaraan de laatste hand wordt gelegd, willen we vandaag de basis voor de toekomst leggen. Een toekomstvisie gebaseerd op vijf kernwaarden: bereikbaarheid, veiligheid, leef baarheid, toegankelijkheid en respect voor natuur en milieu. Kernwaarden die ook hier weer niet op zich staan, maar die we allemaal nodig hebben om die toekomstvisie te kunnen realiseren. En dat kunnen beleid

Brave New World 47


of politiek onmogelijk alleen voor elkaar krijgen. Het mobiliteitsplan zal dan ook voor ruime consultatie worden voorgelegd aan alle Vlaamse burgers. Ook elke beweging of belangenorganisatie die dat wil kan er zijn of haar mening over kwijt. Tegelijk zullen we verschillende debatmomenten organiseren om die inspraak alle kans te geven. Het is van belang dat we zo veel mogelijk Vlamingen kunnen motiveren om hun stem over de mobiliteit van de toekomst te laten horen. Welke mobiliteit voor de toekomst willen we, hoe moet ons openbaar vervoer worden uitgebouwd, wanneer willen we die fietspaden er allemaal liggen hebben? Het succes van dit participatietraject zal daarbij afhangen van hoe we er allen samen in slagen om het hele plaatje te zien en niet enkel redeneren vanuit een vaak terechte, maar soms eenzijdige bekommernis. Een mobiliteitsvisie voor de toekomst kunnen we immers maar realiseren als we aan de vijf doelstelling tegelijk kunnen werken, vanuit een goed begrepen notie van een breder belang, waarbinnen de eigen bekommernis een plaats kan krijgen.

Empowerment in twee richtingen En dat is waar onze visies lijken te verschillen. Het komt er immers niet enkel op aan om als burgers en belangengroepen de politiek te empoweren. We mogen van onze burgers en belangengroepen ook verwachten dat ze het bredere plaatje zien en mee de verantwoordelijkheid nemen om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan. En laat dat net zijn waar wij christendemocraten sterk in zijn: de stok beter doorgeven dan we hem kregen. [Hilde Crevits is Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken voor CD&V] kabinet.crevits@vlaanderen.be | Twitter: @crevits

48

Brave New World


Loïc De Cannière

Microfinanciering: een instrument tot empowerment van kleine ondernemers in het Zuiden Dit korte artikel schetst de bijdrage die microkredieten en microfinanciering tot empowerment van arme bevolkingsgroepen – en van micro-ondernemers in het bijzonder – in ontwikkelingslanden leveren. Hierbij wordt exclusief ingegaan op de microfinanciering in het Zuiden.

Begripsomschrijving Met microkredieten doelt men op het verstrekken van kleine kortetermijnleningen (bv. 500 EUR op 6 maanden) aan arme ondernemers, met het oog op de (groei)financiering van hun bescheiden micro-ondernemingen. In de loop van de laatste tien à vijftien jaar is men eerder het begrip microfinanciering gaan hanteren. Dit is een ruimer begrip dat – naast de traditionele microkredieten – ook andere financiële producten voor kleine ondernemers omvat zoals spaarproducten, leasingproducten, verzekeringen, geldtransfersystemen en nieuwe financiële diensten zoals elektronische betalingen. Weliswaar blijven ‘microkredieten’ het belangrijkste product binnen de familie van de microfinancieringsproducten. Ook dit artikel behandelt in hoofdzaak het instrument ‘microkrediet’. Het specifieke kenmerk van microfinanciering is dat het financiële producten betreft, die tegemoet komen aan de financiële behoeften van de armen. Microfinancieringsproducten worden doorgaans niet door de traditionele banksector aangeboden. Dit is als volgt te verklaren. Individuele microfinancieringstransacties hebben steeds betrekking op kleine bedragen en deze brengen relatief hoge vaste transactiekosten met zich mee. Deze hoge kosten maken de microfinanciering onaantrekkelijk voor het traditionele bankcircuit. Dit is zeker het geval voor de microkredieten. Een eenvoudig voorbeeld kan dit verduidelijken (maar men zou dit voorbeeld mutatis mutandis ook op het micro-sparen kunnen toepassen). Of een bank een krediet van 1.000 EUR toekent (een microkrediet) of van 1.000.000 EUR (bv. een krediet voor werkkapitaal aan een onderneming), telkens zal de bank voorafgaandelijk een kredietwaardigheidsonderzoek van de kredietnemer moeten uitvoeren. Dit onderzoek vertegenwoordigt een vaste transactiekost (minstens de loonMicrofinanciering 49


en overheadkost overeenstemmend met de tijd die de kredietanalist aan het onderzoek besteedt). Deze transactiekost staat op zich los van de omvang van het toegekende krediet. Nemen we aan dat dit kredietonderzoek 500 EUR kost, dan vertegenwoordigt de kost van dit onderzoek 50% van het microkrediet van 1.000 EUR en slechts 0,05% van het krediet van 1.000.000 EUR. De transactiekost weegt dus procentueel veel zwaarder door voor een microkrediet dan voor een ondernemingskrediet en maakt het verstrekken van microkredieten relatief onaantrekkelijk. Daarenboven eisen traditionele kredietverstrekkers waarborgen die het kredietrisico kunnen afdekken. Dit is voor armen die een beroep op microkredieten willen doen vaak onmogelijk. Zij beschikken immers niet over activa die als waarborg in pand kunnen worden gegeven wanneer zij een krediet wensen aan te gaan. Het

unieke

van

de

microfinanciering

bestaat

erin,

dat

microfinancieringsinstellingen (verder afgekort als MFI’s) toch bereid zijn om kredieten aan arme mensen te verstrekken, zonder hiervoor waarborgen in de plaats te krijgen. Dit kan omdat de relatie tussen de MFI en de microkredietnemer bijzonder is. Daar waar in een traditionele bank de klant verondersteld wordt naar het kantoor van de bank te gaan en beide partijen niet vaker in contact treden dan nodig, bezoeken de kredietbeheerders van de MFI’s zeer vaak hun klanten. Dankzij deze aanpak hebben de MFI’s een grondig inzicht in de toestand van hun klanten en kunnen ze hen ook op geregelde tijdstippen aansporen om hun kredieten terug te betalen. Microkredietproducten kunnen grosso modo in twee grote categorieën worden ingedeeld: de ‘groepskredieten’ enerzijds en de ‘individuele kredieten’ anderzijds. Groepskredieten kunnen diverse vormen aannemen (‘solidarity loan’, ‘village bank loans’, etc.). De essentie van deze vorm van krediet is dat de microfinancieringsinstelling een krediet aan een groep van kredietnemers toekent. De kredietovereenkomst wordt tussen de MFI en de groep als groep afgesloten, die uit leden bestaat. Niet de individuele leden van de groep, wel de groep als dusdanig treedt op als kredietnemer. Weliswaar wordt het bedrag van het aan de groep toegekende krediet tussen de leden van de groep verdeeld, volgens de kredietbehoeften van de individuele leden. De leden komen op geregelde tijdstippen bijeen (vaak wekelijks, per twee weken of maandelijks) en dragen allen pro rata hun aandeel in het groepskrediet bij tot de betaling van de intresten en de terugbetaling van de hoofdsom. De leden van de groep zijn solidair aansprakelijk voor de betalingen. Dit wil zeggen dat indien een lid in gebreke blijft, de andere leden de betalingsverplichting moeten overnemen. Daarom sporen de leden er elkaar toe aan om de lening correct en tijdig terug te betalen. Dit creëert de zogenaamde ‘peer pressure’. Hoewel het systeem van groepskredieten de solidariteit onder armen ‘institutionaliseert’, komt dit systeem hoe langer hoe meer onder druk te staan. Het systeem verlegt immers de kost en de last van de individuele kredietbeoordeling van de MFI naar de groep. Dit kan te verantwoorden zijn voor de allerkleinste kredieten aan arme micro-ondernemers die volstrekt geen waarborgen kunnen voorleggen of waarvoor de analyse van de terugbetalingscapaciteit niet kostenefficiënt kan zijn. Maar het systeem kan ook onwenselijke gevolgen hebben 50

Microfinanciering


wanneer groepsleden met een geringe financiële draagkracht ook nog eens de lasten van onvermogende groepsgenoten moeten overnemen. Anderzijds zullen sommigen ook wijzen op het ‘sociale kapitaal’ dat dankzij de regelmatige groepsvergaderingen tot stand komt: door de regelmatige ontmoetingen kunnen de leden van de groep (zeker in het geval van vrouwen) beter onderling ervaringen uitwisselen, aan zelfvertrouwen winnen en zich onafhankelijker van hun echtgenoot opstellen, zeker in een context met grote ongelijkheid tussen mannen en vrouwen of waar de dominantie van de man en zelfs partnergeweld schering en inslag zijn. Deze aspecten komen verder nog aan bod. Individuele kredieten worden door MFI’s aan individuen toegekend na een analyse van de terugbetalingscapaciteit van het individu (meestal de micro-ondernemer samen met zijn gezin) te hebben verricht. Het individuele krediet kan inzake bedrag en terugbetalingstermijn goed aangepast worden aan de specifieke situatie van de kredietnemer. Doorgaans is deze vorm van krediet meer op maat van de individuele kredietbehoeften van de kredietnemer gesneden. Vanzelfsprekend zadelt het systeem van individuele kredieten de MFI met hogere kosten op, omdat de kredietanalyse klant per klant moet gebeuren. De individuele kredieten worden dan ook vaak voor relatief hogere kredietbedragen aangewend. Nochtans zijn er ook MFI’s die er een punt van maken om zelfs aan hun minst vermogende klanten individuele kredieten toe te kennen, om hen voor de nadelen van solidaire groepskredieten te behoeden.

Kort historisch overzicht Doorgaans denken velen dat de wereldwijde beweging rond microfinanciering haar oorsprong vond in de bekende Grameen Bank in Bangladesh. Deze bank werd in 1976 opgericht door Mohammed Yunus, toen nog professor economie aan de Universiteit van Chittagong, en ondertussen alom gekend dankzij de Nobelprijs voor de Vrede die hij in 2006 ontving. Yunus ontwikkelde Grameen Bank op basis van het concept van solidaire groepskredieten aan vrouwen. Vandaag bereikt de Grameen Bank meer dan 8 miljoen kredietnemers en bedraagt de kredietportefeuille 1,4 miljard USD. Het gemiddelde krediet bedraagt ongeveer 150 USD. 93% van de klanten zijn vrouwen. Met betrekking tot de hoger vermelde voor- en nadelen van het systeem van groepskredieten, is het opmerkelijk dat de Grameen Bank zelf vanaf 2003 de zogenaamde Grameen Bank II oprichtte, waarin voortaan ook individuele kredieten werden toegekend. Hoewel de wereldwijde impuls voor de hedendaagse microfinanciering deels uitgaat van de Grameen Bank, mag men niet over het hoofd zien dat diverse systemen van microfinanciering reeds lang bestaan, ook in Europa. De eerste microfinanciering in Europa waren de Ierse charities vanaf 1720. Deze charities waren kassen, gespijsd met giften, die renteloze leningen toekenden aan armen. Deze leningen moesten met wekelijkse vervaldagen worden terugbetaald. De leningen werden in groep toegekend, zodat – zoals bij de Grameen Bank – de groepsdruk een belangrijke rol speelde in de Microfinanciering 51


correcte terugbetaling. Onder invloed van de Ierse loan funds werden in Duitsland de Sparkassen opgericht vanaf 1801. Deze kassen verzamelden niet enkel spaargelden, maar verstrekten ook kredieten, vooral aan landbouwers. Na het rampenjaar 1846, een jaar met veel hongersnood in Europa, ontwikkelde Raiffeisen een systeem van microfinanciering, dat volledig vergelijkbaar is met de hedendaagse systemen. Uiteraard is Raiffeisen ook bij ons goed bekend. Zijn erfenis leeft in onze contreien voort als KBC, die de fusiebank is tussen de vroegere Kredietbank enerzijds en CERA anderzijds, wat voor Centrale Raiffeisenkas stond. Het aantal rurale kredietcoöperatieven volgens het model van Raiffeisen groeide in Duitsland aan van 245 tot meer dan 15.000 in 1914, verspreid over het ganse land. Maar niet enkel in Europa bestaat microfinanciering reeds lang. Zo kan ook Afrika op een lange traditie bogen van kleine spaar- en kredietcoöperatieven, van roterende spaargroepen en tontines, waarin gezamenlijk gespaard wordt en de ‘spaarpot’ om beurt door een ander lid van de groep mag worden gebruikt. Deze traditie heeft in het hedendaagse Afrika mede de basis gelegd voor de moderne microfinanciering.

Microfinanciering vandaag Het aantal klanten van microfinanciering is wereldwijd de laatste 15 jaren op een indrukwekkende wijze toegenomen. Jaarlijks verricht de zogenaamde Microcredit Summit Campaign (een Amerikaans initiatief dat alle belangrijke stakeholders in de sector verenigt) een telling van het aantal klanten van de MFI’s wereldwijd. Deze telling gebeurt op basis van aangiften door de MFI’s zelf. Het laatste rapport dateert van 20121. In dat jaar verstrekten 3.652 MFI’s cijfers aan de Microcredit Summit Campaign voor de toestand per 31 december 20102 . Samen verleenden deze MFI’s diensten aan 205 miljoen microkredietklanten wereldwijd. Dezelfde tellingsmethode leverde voor het jaar 1997 amper 7 miljoen klanten op. Dit wil zeggen dat de aantrekkingskracht en het succes van microfinanciering vooral vanaf de eeuwwisseling op een fenomenale wijze is toegenomen: op 13 jaar tijd vermenigvuldigde het aantal microkredietklanten met een factor 30. Volgens het hoger vermelde rapport kan men stellen dat de typische kredietnemer gemiddeld een gezin van vijf personen vertegenwoordigt, zodat wereldwijd 687 miljoen mensen op een of andere wijze de impact van microfinanciering ondervinden: dit aantal stemt overeen met het bevolkingsaantal van de Europese Unie en van Rusland samen. Er bestaat overeenstemming over feit dat het potentiële universum van mensen die voor microfinanciering in aanmerking komen bijzonder groot is. De Verenigde Naties schatten dit universum wereldwijd op 400 à 500 miljoen mensen. Een studie State of the Microcredit Summit Campaign Report 2012. Doorgaans gaat men er van uit dat er wereldwijd ongeveer 10.000 MFI’s bestaan. Maar over dit cijfer bestaat geen zekerheid, omdat er ook tal van kleine, quasi-informele MFI’s bestaan die niet opgenomen zijn. 1

2

52

Microfinanciering


van Deutsche Bank Research schat het aantal op 1,5 miljard mensen en een andere (iets oudere) studie van McKinsey schat het potentieel zelfs op 2,5 miljard mensen. Van de microfinancieringsklanten zijn vandaag 84% vrouwen. Microfinanciering is dus vooral een vrouwenzaak. Dit is wellicht voornamelijk sociologisch te verklaren. Vrouwen moeten zich vaak alleen behelpen. Zij staan vaak alleen in voor de kinderen en willen via eigen economische activiteiten inkomen verwerven om te kunnen instaan voor de noden van de kinderen op het vlak van voeding, kleding en schoolgeld (een kostenpost die in vele ontwikkelingslanden hoog oploopt). Het gemiddelde uitstaande krediet bedraagt wereldwijd 600 US Dollar3. Dit is wel degelijk een gemiddelde. In de praktijk kunnen microkredieten variëren van enkele tientallen US dollars tot enkele duizenden US Dollars. Achter deze grote verschillen in kredietbedragen gaan zeer verscheiden soorten klanten schuil. Zo zullen kredieten aan arme boeren in rurale gebieden vaak niet meer dan 50 US Dollar bedragen, terwijl kredieten aan kleine bedrijfjes in een stedelijke omgeving gauw een paar duizend US Dollar bedragen. MFI’s financieren hun kredietportefeuille op verschillende wijzen: (i) met eigen vermogen (vaak oorspronkelijk afkomstig van een donorprogramma uit het verleden maar in toenemende mate gefinancierd met aandelenuitgiften waarop investeerders intekenen, (ii) met vreemd vermogen dat afkomstig in van spaargeld van hun klanten of van kredieten toegekend door de banksector en door investeerders-kredietverstrekkers. Talrijke investeringsfondsen met een sociaal-ethische inslag spelen vandaag een cruciale rol in de financiering van MFI’s. Volgens een recent rapport4 bestonden per einde 2012 niet minder dan 102 investeringsfondsen voor microfinanciering, die samen een bedrag van 7,5 miljard US Dollar vertegenwoordigen. Zowel ethisch bewogen particulieren als institutionele investeerders investeren in toenemende mate in deze fondsen. In de periode 2009-2010 kwam de microfinancieringssector wereldwijd onder druk na het uitbreken van crisissen in een aantal landen zoals India, Nicaragua en Bosnië, waar door toedoen van MFI’s microfinancieringsklanten zich te veel in schulden hadden gestoken, met alle negatieve gevolgen van dien. Deze crisis heeft tot een ernstige zelf bevraging en uitzuivering van de sector geleid. Vandaag is de sector sterker en wordt voorrang gegeven aan de kwaliteit van de diensten eerder dan aan de kwantiteit van de groei.

Sociale impact en empowerment Microfinanciering is maar een van de instrumenten in de strijd tegen de armoede en een hefboom voor empowerment. Het is geen wondermiddel dat het armoedeprobleem in 3 Uiteraard worden de kredieten in lokale munt uitgekeerd. Maar om redenen van vergelijkbaarheid worden de bedragen in de literatuur vaak naar US Dollar geconverteerd. 4 “The State of Microfinance Investment 2012”, Microrate

Microfinanciering 53


een oogwenk kan oplossen. Dit komt omdat armoede een probleem met vele facetten is, zodat de oplossingen voor het armoedeprobleem ook multidimensioneel moeten zijn. Zo is microfinanciering geen substituut voor investeringen in onderwijs, gezondheidszorg of infrastructuur. Maar microfinanciering is wel een belangrijk instrument, waardoor armen en kleine ondernemers in de mogelijkheid worden gesteld om hun lot steeds meer in eigen hand te nemen. Indien armen toegang krijgen tot aangepaste financiële diensten, kunnen zij zich mettertijd wapenen tegen externe risico’s, kunnen zij hun eigen lot in handen nemen, eigen economische keuzes maken, een eigen bescheiden vermogen opbouwen en krijgen zij ook toegang tot niet-materiële goederen zoals gezondheidszorg en onderwijs. Om deze dynamiek goed te begrijpen, kan men stellen dat arme gezinnen zich in een continuüm bevinden dat van extreme armoede en hoge kwetsbaarheid overgaat naar een hogere risicobereidheid en tenslotte naar groei op eigen kracht. In dit continuüm bevinden zich een vijftal stadia. Voor elk van deze stadia bestaan aangepaste microfinancieringsproducten, die het de armen mogelijk maken om de levenssituatie te verbeteren. Essentieel is dat de kwetsbaarheid van armen afneemt en hun risicobereidheid toeneemt. Men zou vijf stadia in het continuüm kunnen onderscheiden. Deze worden hierna kort overlopen. Het eerste stadium van het continuüm is dat van de extreme kwetsbaarheid voor risico’s. Deze risico’s omvatten onverwachte problemen zoals een mislukte oogst, ziekte, een overlijden in de familie, een ongeluk, diefstal, brand, een economische crisis, enz. Armen kunnen zich niet wapenen tegen deze externe risico’s en worden de speelbal van het lot. Voor hen is het leven een strijd om te overleven. Deze mensen hebben in de eerste plaats behoefte aan veilig sparen (eerder dan aan kredieten), ook al kunnen ze maar af en toe over wat geld beschikken, als straatverkoper of als bedelaar. Het is voor armen echter vaak zeer onveilig om te sparen: ze hebben geen plaats om hun luttele geld veilig weg te bergen of ze worden bestolen. Aan deze mensen moeten aangepaste spaarproducten worden aangeboden (eerder dan door woekeraars en geldhandelaars te worden benaderd die armen een bergplaats aanbieden voor het geld tegen een hoge kostprijs: een negatieve spaarrente!). Het tweede stadium is dat waarin armen hun inkomen trachten te verbeteren door kleine microbedrijvigheden. Daarenboven treden ze langzamerhand toe tot sociale netwerken, zoals vrouwengroepen die toegang krijgen tot collectieve spaar- en kredietproducten. In het derde stadium van het continuüm, trachten de armen hun inkomensbronnen te diversifiëren en gaan ze meerdere microactiviteiten ontplooien. Het is de fase waarin mettertijd eigen productieve activa worden verworven (gereedschap, een riksja, ..). In het vierde stadium van het continuüm groeit de risicobereidheid. Hier treft men micro-ondernemers aan, die risicovolle initiatieven durven nemen. Met het verworven inkomen worden ook niet-materiële investeringen verricht, zoals investeringen in schoolgeld van de kinderen of gezondheidsuitgaven. Het vijfde en laatste stadium omvat de micro-ondernemers die zich op een groeipad bevinden en over een steeds groter inkomen beschikken. In deze fase treden 54

Microfinanciering


micro-ondernemers langzamerhand uit de informele sector en gaan ze deel uitmaken van de formele sector. Om de concrete impact van microfinanciering te meten en te kwantificeren, voeren sociaaleconomische wetenschappers zogenaamde randomized controlled trials of ‘RCT’s’ uit. Dit is een statistische techniek waarbij een willekeurig (‘randomized’) maar voldoende omvangrijk staal van microkredietklanten gedurende een bepaalde periode opgevolgd wordt (tijdens dewelke hun inkomen, koopkracht, bestedingspatroon, sociale parameters, worden gemeten) en vergeleken wordt met een gelijkaardig staal van mensen (‘controlled trials’), die geen toegang tot microfinancieringsproducten hebben. Indien na verloop van tijd significante statische verschillen tussen beide groepen vastgesteld worden, kan men besluiten dat deze verschillen te verklaren zijn door het al dan niet toegang hebben tot microfinancieringsproducten. In Bangladesh werd einde jaren 90 een grootschalige RCT uitgevoerd bij de klanten van de twee grootste MFI’s, namelijk Grameen Bank en BRAC. Beide instellingen samen bereiken vandaag meer dan 13 miljoen kredietnemers in Bangladesh. Het onderzoek liep over een periode van 5 jaar. Er werd enerzijds een onderzoek gevoerd naar de impact van microfinanciering op de economische toestand van hun klanten, en anderzijds op hun sociale toestand. De voornaamste conclusies van dit onderzoek zijn goed samengevat in een studie van Patrick Develtere en An Huybrechts5: • Er werd – na 3 à 5 jaar – een toename van de koopkracht van de klanten van MFI’s vastgesteld van 15% à 25% in vergelijking met controlegroepen die geen toegang tot microfinanciering hadden; • De kwetsbaarheid en volatiliteit van het inkomen van de microfinancieringsklanten verminderden in vergelijking met de controlegroep; • De toegang tot het sparen speelde een grote rol in de beperking van de kwetsbaarheid (vulnerability) van de microfinancieringsklanten; • Er werd bij de microfinancieringsklanten een hogere graad van risicobereidheid waargenomen: meer klanten zetten de stap naar zelfstandig ondernemen. Daarnaast werden ook zeer interessante aspecten inzake de sociale impact van de werking van de microfinanciering en inzake empowerment, vooral van vrouwen, vastgesteld: • De zelfzekerheid van microfinancieringsklanten (vooral vrouwen) nam toe in vergelijking met de controlegroep; • De status van de vrouwelijke microfinancieringsklanten binnen het gezin en vooral ten aanzien van hun echtgenoten ging er op vooruit, omdat zij een aanbrenger van ‘inkomen’ werden; • De toestand van de kinderen van microfinancieringsklanten verbeterde op een significante wijze (voeding, kleding, onderwijs); • Microfinanciering zorgde voor het doorbreken van de patriarchale structuur van de Bengaalse samenleving, die wordt gedomineerd door de ‘purdah’ (‘gordijn’, d.w.z. 5

Patrick Develtere en An Huybrechts, “The Impact of Microcredit on the Poor in Bagladesh”, Alternatives 30, 2005. Microfinanciering 55


dat vrouwen normaal gesproken hoofdzakelijk binnenshuis moeten blijven, terwijl de groepsvergaderingen van de MFI hen net naar buiten lokt); • Het huishoudelijk geweld bij microfinancieringsklanten nam af, omdat de vrouwen tijdens de vergaderingen van de kredietgroepen het gewelddadige gedrag van hun mannen aan de kaak stelden, waarna deze laatsten zich intoomden omdat ze publiek terechtgewezen werden. Een recenter onderzoek (2009) door Professor Esther Duflo van het beroemde Jameel Poverty Action Lab van het Massuchusetts Institute of Technology (MIT) kwam tot enigszins andere conclusies op basis van een RCT in Hyderabad in India over een weliswaar veel kortere periode (18 maanden)6 . Het relevante verschil tussen microfinancieringsklanten en de controlegroep van niet-klanten bestond er niet zozeer in dat het inkomen of de sociale parameters van de klanten verbeterde, maar wél dat (i) het bestedingspatroon van de microfinancieringsklanten significant wijzigde en hun investeringen in duurzame goederen en productiemiddelen toenam en (ii) dat het aantal nieuwe kleine ondernemingen bij de microfinancieringsklanten gedurende de observatieperiode met één derde toenam. Uit beide onderzoeken blijkt dat microfinanciering bepaalde positieve effecten heeft, al kunnen die verschillen al naar gelang de context. Uit de talrijke eigen waarnemingen op het terrein (wereldwijd) zijn we er bij Incofin van overtuigd dat (i) microfinanciering in de meeste gevallen een positieve economische en sociale impact heeft, (ii) dat individuele kredieten doorgaans een grotere impact hebben dan groepskredieten (de onderzoeken hierboven beperkten zich in beide gevallen tot groepskredieten) en (iii) dat er ook een belangrijke intergenerationele impact is: kinderen van microfinancieringsklanten hebben vaak een betere toekomst kunnen uitbouwen, dankzij de vruchten van het werk van hun ouders, die hun kleine onderneming met een microfinancieringskrediet hebben uitgebouwd (dit werd – voor zover wij weten – nog nooit door academici onderzocht). Met andere woorden: de langetermijnimpact van microfinanciering is aanzienlijk.

De bijdrage van Belgische actoren tot de ontplooiing van microfinanciering Tot slot gaat deze bijdrage ook kort in op de rol die Belgische actoren tot de ontplooiing van microfinanciering spelen: privé-investeerders, NGO’s, academische wereld en overheid. Doorgaans kan men vaststellen dat er een grote belangstelling voor microfinanciering bestaat in de VS en in Europa, meer bepaald in Zwitserland, Duitsland, de Benelux en in iets mindere mate in Zuid-Europa en in de Scandinavische landen. Zo heeft de Luxemburgse overheid een bijzonder wettelijk kader ontwikkeld, dat de creatie van investeringsfondsen voor microfinanciering faciliteert. Vandaag zijn 80% van alle 6 Abhijit Banerjee, Esther Duflo, Rachel Glennerster, Cynthia Kinnan, “The miracle of microfinance? Evidence from a randomized evaluation”, Jameel Poverty Action Lab, MIT, 2009.

56

Microfinanciering


microfinancieringsfondsen in Luxemburg gedomicilieerd: niet omwille van fiscale redenen, wel omwille van de duidelijke regelgeving op de fondsen. Ook Nederland en Zwitserland kennen een belangrijke concentratie van spelers (fondsenbeheerders die hun investeringsfondsen weliswaar gedeeltelijk in Luxemburg domiciliëren). In Duitsland is de publieke ontwikkelingsbank KfW de wereldleider inzake investeringen in microfinanciering (met meer dan 1 miljard euro aan investeringen in microfinanciering). Maar ook België speelt mee op wereldvlak. Privé-investeringsinitiatieven omvatten onder meer Incofin, Alterfin en Oikocredit België. Incofin Investment Management beheert 8 fondsen die samen meer dan 350 miljoen euro vertegenwoordigen. Samen investeren deze fondsen in meer dan 120 MFI’s verspreid over meer dan 40 landen. Daarmee hoort Incofin wereldwijd thuis in de top tien van de fondsenbeheerders in microfinanciering7. De investeerders van de Incofin-fondsen omvatten ontwikkelingsbanken (zoals de Wereldbank via IFC, de Europese Investeringsbank of BIO), grote institutionele investeerders (pensioenfondsen en banken) en particulieren. Opmerkelijk is de samenwerking van Incofin met VDK Spaarbank, die een aanzienlijk deel van zijn kredietportefeuille in microfinanciering alloceert. Op het vlak van de assistentie aan MFI’s spelen een aantal Belgische NGO’s en stichtingen een opgemerkte rol. Vermeldenswaard zijn onder meer de NGO’s Trias, Wereldsolidariteit en SOS Faim en de Belgische Raiffeisenstichting. Op het vlak van academisch onderzoek en opleiding kan verwezen worden naar het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid (IOB) aan de Universiteit Antwerpen. Vermaard is ook het Center for European Research in Microfinance (CERMi), een gezamenlijk initiatief van Solvay Brussels School of Economics and Management, de ULB en de Warocqué Business School – Université de Mons. Inzake opleiding heeft België op het internationale toneel een belangrijke plaats verworven met de oprichting in 2007 van het European Microfinance Programme, een masterprogramma aan de Solvay Brussels School of Economics and Management, dat studenten van over de ganse wereld aantrekt. Ook voor de Belgische en de Vlaamse overheid is microfinanciering een beleidsthema. Op het federale vlak speelt de investeringsmaatschappij BIO een rol als directe en indirecte investeerder in microfinanciering: hetzij door rechtstreekse investeringen in MFI’s hetzij door investeringen in fondsen die zich op investeringen in MFI’s toespitsen. Per einde 2012 bedroegen deze investeringen van BIO nagenoeg 200 miljoen euro. De Vlaamse overheid speelt dan weer een rol in het verstrekken van waarborgen aan erkende investeringsfondsen die leningen aan MFI’s verstrekken, via het Vlaams Waarborgfonds. Weliswaar gaat het over een kleinschalig initiatief, dat momenteel hertekend wordt in samenwerking tussen VAIS en PMV. Een zeer belangrijke overheidshefboom voor het stimuleren van investeringen in microfinanciering, is ongetwijfeld het wetgevend initiatief van Sabine de Bethune geweest. Zij lag aan de basis van de nog steeds in voege zijnde wet van 1 juni 2008 houdende de invoering van een belastingvermindering voor aandelen in 7

Zie de website www.incofin.be. Microfinanciering 57


ontwikkelingsfondsen voor microfinanciering in ontwikkelingslanden en houdende de vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning als ontwikkelingsfonds8 . Dankzij dit initiatief kunnen particulieren in België genieten van een belastingvermindering van 5% op de aankoop van aandelen van erkende microfinancieringsfondsen (weliswaar geplafonneerd tot een vermindering van 320 euro per belastingplichtige). De Belgische microfinancieringsfondsen Incofin cvso (het oudste en grootste fonds) , Alterfin cvba en Oikcredit België cvso hebben dankzij dit fiscale voordeel hun aandelenkapitaal en aantal aandeelhouders gedurende de laatste jaren aanzienlijk zien toenemen. Meer dan 5.000 particulieren in België hebben hun weg gevonden naar deze investeringsfondsen voor microfinanciering, die aan de investeerders zowel een financiële als een sociale return aanbieden. Samen vertegenwoordigen de drie fondsen een vermogen van ongeveer 75 miljoen euro. Veel meer dan bij traditionele ethische beleggingsfondsen, beogen de microfinancieringsfondsen een directe sociale impact. Het concept spreekt particuliere investeerders aan die een bewuste keuze inzake de allocatie van hun portefeuille willen maken.

Slotbeschouwing Microfinanciering is om diverse redenen een merkwaardig en krachtig instrument ter bevordering van de empowerment van kleine, vooral vrouwelijke, ondernemers in ontwikkelingslanden. Het systeem heeft de laatste 25 jaar een aanzienlijke groei gekend. De impact van microfinanciering situeert zich enerzijds op economisch vlak als katalysator van een eigen inkomen voor kleine ondernemers, maar creëert tevens een hefboom voor sociale verzelfstandiging en empowerment, vooral van vrouwen. Daarenboven is het een instrument dat de risicobereidheid en de ondernemingszin van mensen bevordert, zodat zij op eigen kracht aan een duurzame toekomst kunnen bouwen. Uiteraard is microfinanciering niet alleen zaligmakend en moet het geflankeerd worden met andere instrumenten die de ontwikkeling bevorderen. Microfinanciering is een deel van een financiële waardeketen, die verbonden is met de lokale en internationale kapitaalmarkten, tot en met bij ons. Door te investeren in microfinanciering kunnen institutionele investeerders en particulieren van bij ons het systeem ondersteunen. Onze overheden spelen een belangrijke rol in de ondersteuning van microfinanciering. Zowel de Vlaamse als de Belgische overheid (onder meer het wetgevend initiatief van Sabine de Bethune) hebben beleidsinstrumenten ontwikkeld die microfinanciering ondersteunen. Het is belangrijk dat zij dit blijven doen. [Loïc De Cannière is gedelegeerd bestuurder bij Incofin Investment Management] Loic.DeCanniere@incofin.com

8

58

Belgisch Staatsblad, 4 juli 2008. Microfinanciering


Respons: Sabine de Bethune

De millenniumdoelstellingen na 2015 Loïc De Cannière beschrijft op een zeer toegankelijke manier de voor veel mensen nog vrij onbekende sector van de microfinanciering, een sector die booming is. En dat is niet meer dan terecht. In deze respons zou ik graag, kort, de link leggen tussen microfinanciering, de millenniumdoelstellingen en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking.

De millenniumdoelstellingen zijn nog steeds het internationaal kader voor ontwikkelingssamenwerking. In 2000 ondertekenden 191 landen deze doelstellingen van de Verenigde Naties. Ze plaatsen de mens centraal, zijn tijdsgebonden (2015), meetbaar en haalbaar. Ze willen de extreme armoede halveren. Vergeleken met 1990, zijn er in 2010 700.000 mensen minder die in extreme armoede leven. Niettemin zijn er nog altijd 1,2 miljard mensen die met minder dan 1,25 dollar per dag moeten overleven. In Sub-Saharisch Afrika zijn er zelfs meer mensen die in armoede leven dan voorheen. Aangezien 2015 nadert, wordt wereldwijd nagedacht over de post 2015-agenda voor ontwikkeling. Experts van de VN stellen voor om het nieuwe kader voor ontwikkeling te enten op drie principes: mensenrechten, gelijkheid en duurzaamheid en deze toe te passen op vier grote werkterreinen. Er zijn de drie dimensies van duurzame ontwikkeling: sociale ontwikkeling, economische ontwikkeling en ecologische duurzaamheid. Het vierde werkterrein is vrede en veiligheid. In het kader van sociale en economische ontwikkeling zijn er raakpunten met microfinanciering. Sociale ontwikkeling gaat onder meer over het uitbouwen van sociale beschermingssystemen via onder andere microverzekeringen (mutualisering). Het uitbannen van armoede kan nooit met ontwikkelingshulp alleen. Economische ontwikkeling en groei zijn nodig. Zonder economische ontwikkeling kan er ook geen sprake zijn van tewerkstelling en dus ook niet van waardig werk.

Voor een sociale markteconomie Als Vlaamse christendemocraten zijn we er van overtuigd dat de toepassing van de beginselen van de sociale markteconomie de ontwikkeling van armere en opkomende economieën het beste dient. Daarom moeten we de ruimte bieden aan ondernemerschap en investeringen, coöperaties en niet-gouvernementele organisaties. In dit perspectief is microfinanciering een noodzakelijk ontwikkelingsinstrument.

Microfinanciering 59


Het mag niet als een geïsoleerde ontwikkelingsstrategie worden beschouwd. Microfinanciering is te situeren in het kader van een brede ontwikkelingsagenda en een bredere institutionele transformatie van een volkseconomie naar een meer inclusieve markteconomie. Microfinanciering kan het best een toegevoegde waarde creëren in een stabiel economisch klimaat en als de inflatie onder controle is. De toegang tot financiële diensten laat armen toe hun inkomen te verhogen, vermogen op te bouwen en zich te beschermen tegen externe risico’s. Microfinanciering geeft armen de kans om het dagelijkse gevecht om te overleven achter zich te laten en te investeren in hun eigen toekomst, voeding, gezondheid en onderwijs van hun kinderen. Voor christendemocraten is microfinanciering een bijzonder instrument, want men verlaat het pad van de hulprelatie en men kiest voor empowerment van armen die de middelen krijgen om te voorzien in hun eigen inkomen en tewerkstelling. Mensen kunnen pas gelukkig zijn als ze het gevoel hebben de regie van hun leven in eigen handen te hebben. Microfinanciering is een instrument dat armen versterkt en stimuleert in zelfredzaamheid.

Uitdagingen voor een effectieve armoedebestrijding Microfinanciering moet ook ingebed worden in een bredere context van lokale economische ontwikkeling. Daar waar de lokale economie ingebed is in landen met een stimulerend overheidsbeleid, is het terugdringen van extreme armoede spectaculair, zoals in Zuidoost Azië. In het kader van de bilaterale samenwerking en de ‘capacity building’ van overheden in het Zuiden, kunnen we als Belgische partner een rol spelen door assistentie te verlenen om microfinanciering te versterken via een passend juridisch kader voor de microfinancieringsinstellingen (MFI’s) dat rechtszekerheid biedt. Microfinanciering heeft een specifieke regelgeving nodig en mag niet gezien worden als een onderdeel van de reguliere banksector. Er moet daarbij aandacht zijn voor de bescherming van de cliënten en controlemechanismen. De toegang tot kapitaal en leningen voor MFI’s is evenzeer een uitdaging, in het bijzonder voor fondsen die zich richten op moeilijke segmenten in de sector. Meer bepaalt MFI’s die niet actief zijn in de steden, maar op het platteland, en die niet de middenklasse bereiken, maar ook de armsten. Zowel de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO NV) als de private investeringsmaatschappijen zoals Incofin en Alterfin spelen hierin een belangrijke rol. Deze laatsten, die geen beroep kunnen doen op middelen van de Belgische overheid, verdienen ondersteuning. Het belastingvoordeel voor particuliere aandeelhouders is een instrument daartoe. Steeds meer particulieren worden aandeelhouder. In 2012 was er voor Incofin en Alterfin een stijging van het aantal vennoten met een derde. De grondslag voor deze stijging is het steeds populairder worden van ethisch bankieren en beleggen enerzijds, en het

60

Microfinanciering


belastingvoordeel anderzijds. In het kader van lokale economische ontwikkeling is meer ondersteuning nodig voor kleinschaligere ledenorganisaties of coöperaties die ook aan microfinanciering doen. Ze zijn lokaal opgezet, worden lokaal beheerd en kennen bijgevolg zeer goed de specifieke doelgroepen. Microkrediet is een katalysator, maar moet gecombineerd worden met andere instrumenten om op effectieve wijze armoede te bestrijden, zoals vorming en training, business planning, enz. Een ander belangrijk voordeel van lokale organisaties, zoals kredietcoöperaties, is dat een deel van hun opbrengsten wordt geïnvesteerd in lokale projecten zoals onderwijs of watervoorziening.

De lokale

economie krijgt een boost. Deze organisaties drijven vaak op lokale krachten – soms vrijwilligers – en ze hebben dus ondersteuning nodig om hun activiteiten op een duurzame wijze uit te oefenen en te kunnen groeien. Hierin spelen ontwikkelings-NGO’s zoals Trias, SOS Faim, Wereldsolidairteit en de Belgische Raiffeisenstichting een rol. Zij ondersteunen MFI’s door professionalisering,

productontwikkeling

en

innovatie,

het

aanpassen

van

organisatiestructuren, het aannemen van good practices, transparant beheer, en door de MFI’s te adviseren in hun financieel, personeels- en ontwikkelingsbeleid, door middel van capaciteitsopbouw en opleiding, met het oog op het creëren van financieel duurzame en ontwikkelingsrelevante MFI’s. Microkredieten bereiken nu vooral kleinschalige en stedelijke ondernemers en slechts in beperktere mate boeren. Rurale microfinanciering brengt hogere werkingskosten met zich mee en hogere riscio’s. Nochtans wonen 70% van de armen op het platteland. Er moet dus meer worden ingezet op rurale microfinanciering. Hiervoor kunnen specifieke investeringsfondsen worden opgericht om het nodige kapitaal te voorzien. Daarnaast zijn de bestaande kredietproducten in de meeste gevallen niet aangepast aan hun specifieke behoeften. Iedere landbouwer heeft behoefte aan kredieten. Deze leningen beginnen pas te renderen na de oogst, maar vaak eist de kredietverlener al na twee weken de eerste terugbetaling om zijn risico’s te beperken. De kredietproducten zijn dus vaak nog te weinig gediversifieerd. Een andere uitdaging is Afrika. Daar is de lokale economie vaak de enige hef boom in de strijd tegen armoede. Afrikanen zijn ondernemers uit noodzaak, niet uit keuze. In Sub-Saharisch Afrika is er een gebrekkige toegang tot microfinanciering. We moeten daarom vooral inzetten op Afrika en de regio van de Grote Meren in het bijzonder.

Internationale solidariteit Internationale solidariteit met de allerarmsten en de meest kwetsbaren raakt het hart van de christendemocratie. Het is onze overtuiging dat alle mensen gelijke rechten hebben omdat elke mens dezelfde intrinsieke waardigheid heeft. We streven ernaar om iedereen in staat te stellen om in zijn leven de eigen onvervreemdbare rechten uit te oefenen. Dit

Microfinanciering 61


behelst zowel het recht op ontwikkeling, om zijn mogelijkheden ten volle te kunnen ontplooien, als de verantwoordelijkheid om zijn talenten in dienst te stellen van de gemeenschap. Ten allen tijde moeten we streven naar de waarden van gerechtigheid en solidariteit in relatie tot de andere. [Sabine de Bethune is voorzitster van de Belgische Senaat voor CD&V] debethune@presidium.senate.be

62

Microfinanciering


Fons Leroy

Empowerment en arbeidsmarktbeleid In deze bijdrage ga ik dieper in op het begrip empowerment in relatie tot het arbeidsmarktbeleid. Empowerment is immers een containerbegrip dat in vele contexten wordt gebruikt (armoedebestrijding, onderwijs, gezondheidsen welzijnsbeleid, arbeidsmarktbeleid, sociaal-cultureel vormingswerk, politieke participatie...) maar juist daardoor wordt de maatschappelijke en politieke betekenis van dit begrip geïllustreerd. De vraag stelt zich hoe het arbeidsmarktbeleid zou kunnen worden geordend op grond van een denken handelingskader gebaseerd op empowerment en hoe zo’n kader kan aansluiten bij de capabilities-theorie van Amartya Sen en het concept van transitionele arbeidsmarkt van Günther Schmid. Vanuit deze benadering bekijken we tenslotte of enkele actuele beleidstendensen voeding geven aan een op empowerment-gericht arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen.

Empowerment: definitie en benadering ‘Empowerment’ wordt door Tine Van Regenmortel gedefinieerd als “een proces van versterking waarbij individuen, organisatoren en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie”. Ik zou het eerder hebben over “het verwerven en waarderen van inzichten” i.p.v. “het verwerven van controle” maar voor het overige kan ik deze definitie ten volle onderschrijven. Ze maakt immers direct duidelijk dat empowerment niet alleen betrekking heeft op personen maar ook op (relaties tussen personen en) organisaties en institutionele voorzieningen. In die zin gaat het dus niet alleen over individuele mogelijkheden maar ook over mogelijkheden geboden door het meso-niveau van bijvoorbeeld een arbeidsorganisatie of het macroniveau van beleidskaders en maatschappelijke structuren. Verder geeft de beschrijving aan dat empowerment contextgebonden is en dus een andere invulling zal krijgen in functie van bijvoorbeeld doelgroep, tijdsperspectief, omgevingskader... Tot slot heeft het een procesgerichte betekenis zodat empowerment noodzakelijkerwijze evolueert in functie van eenieders loopbaan en ontwikkelingsmogelijkheden... Deze beschrijving maakt evenzo duidelijk dat empowerment een complex

Empowerment en arbeidsmarktbeleid 63


gegeven is. De Empowerment Barometer 1 ontleedt deze gegevenheid in een gelaagd concept (niveau van het individu, niveau van de organisatie, niveau van de gemeenschap) met telkens verschillende componenten per niveau. Zo kent het individueel niveau een intrapersoonlijke (zelf beleving), interpersoonlijke (interactie) en gedragscomponent en kent het gemeenschapsniveau componenten zoals gemeenschapszin, sociale kwaliteit, capaciteit en collectieve actie. De Barometer onderscheidt tenslotte zes handelingsprincipes bij een empowerment-aanpak: positief werken, inclusief werken, participatief werken, krachtgericht werken, integraal werken, relatiegericht werken. Hoe verdienstelijk en exhaustief deze academische beschrijving ook is, in essentie – en die invalshoek zal ik verder hanteren – komt het neer op krachtgericht én verbindend werken. Of: hoe zorgen we ervoor dat mensen de mogelijkheden hebben om zich ten volle te ontwikkelen, te participeren in de samenleving en zelf het stuur van hun loopbaan in handen te nemen. Daarmee zijn we natuurlijk ook bij een mens- en maatschappijvisie beland waarbij me de Indiase econoom en armoededeskundige Amartya Sen een goede gids lijkt.

Capability Approach Met zijn ‘capability approach’ reikt Amartya Sen een breed kader aan waarin een empowerment-gerichte aanpak best kan gedijen. Dit kader steunt immers op een visie waarin instituties en voorzieningen zoals overheid, onderwijs, economie en arbeidsorganisaties de reële mogelijkheden creëren zodat burgers, studenten en werknemers een waardig en duurzaam leven kunnen leiden en opbouwen in functie van hun eigen vermogen, talenten en mogelijkheden. Het ‘Goede Leven’ bestaat uit een set van ‘ functionings’ (‘levensdoelen’) die met mekaar verband houden; het gaat hierbij niet over wat we hebben maar wel over wat we kunnen doen (‘doings’) en vooral wie we zijn (‘beings’). M.a.w. het ontwikkelingskapitaal van elke persoon staat centraal en dat maakt dat het proces ook voor elke persoon uniek is. Dit impliceert een aanpak gericht op vrijheid van handelen en op het toerusten van mensen met aangepaste middelen (‘capabilities’) zodat kansen optimaal kunnen benut worden. Sen heeft het in dit verband niet enkel over materiële middelen maar ook en vooral over immateriële. Kenschetsend is zijn beschrijving van werkloosheid (en dus ook van gebrek aan empowerment) niet zozeer in termen van inkomensverlies, maar wel als oorzaak van vele kwalen op individueel en collectief vlak. Werkloosheid gaat gepaard met verlies van vrijheid, sociale uitsluiting, psychologische en gezondheidsproblemen, motivatieverlies, kwalificatie-erosie, aantasting van de intellectuele mogelijkheden, versterking

De Empowerment Barometer is een instrument dat aspecten binnen het ontwikkelings- en werkingsproces van buurtgebonden activeringsprojecten benoemt waaraan vanuit het empowerment denk- en handelingskader bijzondere aandacht moet worden besteed. Het onderzoek van T. VAN REGENMORTEL en K. STEESSENS voor HIVA is terug te vinden op https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R1196a.pdf. 1

64

Empowerment en arbeidsmarktbeleid


van de ongelijkheid, ondermijning van maatschappelijke relaties, vermindering van het verantwoordelijkheidsbesef, een gevoelen van degradatie, economisch en maatschappelijk productieverlies, blokkeringen op vlak van de organisatie van de arbeid en inzake innovatievermogen. Deze bredere invalshoek houdt logischerwijze in dat Sen meer de nadruk legt op compenserende mechanismen in de sfeer van instituties en voorzieningen dan in een zuiver financiële competentie of in een louter individuele ‘schuld’-vraag. Het rapport van de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Investeren in Werkzekerheid ’ stelt dan ook dat in termen van arbeidsmarktbeleid het pleidooi van Sen neerkomt op meer activerende, mobiliserende, zelfstimulerende en participatiebevorderende voorzieningen en instrumenten en niet louter op financiële herverdelingsmechanismen. De publieke en semi-publieke instituties moeten zó worden ingericht dat burgers hun competenties, vermogen (‘capability’) en talenten maximaal kunnen ontwikkelen. Goede Arbeid is verbonden met ‘lifetime development’ en is dan ook een essentiële ‘ functioning’ van elk individu. Dit is des te meer het geval in een samenleving waar arbeid centraal staat en een verbindingsschakel vormt (individueel én politiek) tussen individuen, leefgemeenschap en deze samenleving. Het ontwikkelen van deze ‘capabilities’ heeft dus alles te maken met empowerment: mensen sterker maken én verbindingen leggen. Een belangrijke bekommernis bij deze benadering die regelmatig door middenveldorganisaties wordt vertolkt bij initiatieven die gericht zijn op empowerment en zelfsturing, is of ze ook ten goede komt aan de kansengroepen, de groepen of individuen die het verst afstaan van de arbeidsmarkt of de samenleving. Ik deel hun kritiek niet dat men daarom de premisse van empowerment moet verlaten maar wel dat deze groepen of individuen daadwerkelijk moeten kunnen deel uitmaken van deze aanpak. Terecht stellen ze dat daarom gelijkheid van rechten (het formele gelijkheidsbeginsel) en gelijkheid van kansen (het procedurele gelijkheidsbeginsel) niet volstaan, maar dat de instrumenten en voorzieningen gelijkheid van uitkomsten moeten beogen. Dit hulpbronnen-gelijkheidsbeginsel spoort samen met Sens’ opvatting over ‘instrumentele vrijheden’. De discussie draait dus m.i. niet om het principe maar wel om het garanderen van deze instrumentele vrijheden. Dit moet dan ook een terechte bekommernis zijn bij de implementatie van beleidsmaatregelen met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsmarkt. Maar wat betekent dit nu voor het arbeidsmarktbeleid?

Transitionele arbeidsmarkt Aan de grondslag van de visie van het Europese en Vlaamse arbeidsmarktbeleid ligt thans het concept van de transitionele arbeidsmarkt zoals ontwikkeld voor de

Empowerment en arbeidsmarktbeleid 65


Duitse arbeidsmarktdeskundige Günther Schmid. Dit concept (schema 1) vertoont een sterke aansluiting met de theorieën van empowerment en ‘capability approach’ omdat het expliciet de relaties in kaart brengt tussen het domein van het werk en andere levensdomeinen zoals onderwijs en vorming, werkloosheid en (gedwongen) inactiviteit, gezin en vrije tijd. De transitionele arbeidsmarkt bekijkt de domeinen van ‘werken’ en ‘niet werken’ niet als gescheiden of tegengestelde werelden; het worden juist domeinen waarbinnen en waartussen regelmatig transities, overgangen, kunnen worden gemaakt. Die overgangen grijpen plaats doorheen de ganse loopbaan, op wisselende momenten. De transitionele arbeidsmarkt is m.a.w. een arbeidsmarkt waar stevige bruggen bestaan die de overgang van en naar werk mogelijk maken en/of toelaten verschillende levensdoelen zo harmonieus mogelijk te combineren.

Werken staat in deze benadering niet op zich als een geïsoleerde finaliteit; werken heeft effect op andere levenssferen en vice versa. Deze verbindende kijk is van belang om een beleid van ‘langer werken’ effectief gestalte te kunnen geven. Want ‘langer werken’ kan enkel maar als het tevens gaat over ‘anders werken’, over lang leuk leren, over het verzoenen van ‘employability’ (inzetbaar blijven) en ‘enjoyability’ (met goesting blijven werken), over werkbaar werk, over het bevorderen en intact houden van het individueel werkvermogen, over een aangepaste en innovatieve arbeidsorganisatie. In deze benadering omvat het arbeidsmarktbeleid de ordening van zowel de periodes van werk (sequentieel en kwalitatief ) als de transities tussen werken en niet-werken. Alhoewel bepaalde bouwstenen van dit concept reeds vandaag voorhanden zijn, toch

66

Empowerment en arbeidsmarktbeleid


is de transitionele arbeidsmarkt een eerder nieuw ordeningsschema. De ‘transitionele zones’ worden immers op hun eigen waarde betrokken in het arbeidsproces. Zo worden onderwijs én vorming niet alleen gezien als de eerste leveranciers van competenties (klassiek initieel onderwijs) maar ook als permanente bronnen van competentieontwikkeling die evenzeer ten gunste van de arbeidsmarkt werken. Zo ook kunnen competenties opgedaan in het huishoudelijke, vrije tijds- of vrijwilligersdomein bijdragen tot betere beroepsuitoefening-competenties. Evenzo wordt de essentiële inbreng van zorg en opvoeding aan het arbeidsbestel onderkend. Werkloosheid wordt in deze visie gezien als een voorziening om nieuwe competenties te verwerven via vorming, coaching, opleiding of gemeenschapswerk en niet als een louter inkomensvervangend systeem. In het concept van de transitionele arbeidsmarkt wordt arbeid bovendien niet beschouwd in termen van disciplinering en onvrijheid, want de ontwikkelingsgerichte benadering in de andere levensdomeinen beïnvloedt het wezen van de arbeid. Het bevat alzo ook een ander uitgangskader om te remediëren aan de achtergestelde positie van sommige kansengroepen op de arbeidsmarkt. Ten slotte worden in dit concept de transities binnen het domein van de arbeid zelf ook betrokken. Daarbij houdt men niet alleen rekening met evoluties op de werkvloer bijvoorbeeld n.a.v. technologische vernieuwingen of arbeidsorganisatorische aanpassingen maar ook met werk-naar-werk-transities. Dit laatste aspect is niet onbelangrijk aangezien het aansluit bij de tendens om werknemers van ondernemingen in moeilijkheden proactief te oriënteren naar nieuwe economische omgevingen. M.a.w. men biedt mensen andere jobperspectieven aan vooraleer hen werkloos te stellen. Deze macrovisie op arbeidsmarktbeleid moet vertaald worden naar een microvisie op de transitionele loopbaan van elk individu. Het schema van de transitionele loopbaan (schema 2) nuanceert dat van de transitionele arbeidsmarkt waarbij ‘leren’ als een apart domein wordt beschouwd en zo onrecht aandoet aan het informeel leren in de andere levensdomeinen. Daarom heb ik er een ordeningsschema op microniveau aan toegevoegd, namelijk dat van de transitionele loopbaan. Wie beweert dat bepaalde competenties enkel in bepaalde maatschappelijke terreinen gebruikt of verworven kunnen worden, doet de werkelijkheid geweld aan. Een mens is niet óf student óf gezinslid óf werknemer óf… Elke cluster van competenties die hij of zij in één van die rollen ontwikkelt, heeft een blijvende invloed op de andere clusters. Dat geldt ook andersom: elke cluster van competenties wordt voortdurend beïnvloed door de andere clusters. Bewust en onbewust zijn we dus onophoudelijk bezig met de transfer of overdracht van competenties. Deze invalshoek om het activiteitenspectrum rond een individu te bekijken, geeft een heel nieuw perspectief aan de loopbaan en de levensloop. Het is een invalshoek die niet alleen voordelen biedt voor de maatschappij en de markt. Hij is ook erg goed voor het individu: we kijken immers naar het potentieel van

Empowerment en arbeidsmarktbeleid 67


mensen en niet naar hun leeftijd, afkomst of geslacht. Met de competentiebril op kunnen we pas echt loopbaanperspectieven bieden gebaseerd op individuele competenties en leer- en ontwikkelingstrajecten. Kortom, wanneer we de schema’s van de transitionele arbeidsmarkt en de transitionele loopbaan als samenhangende uitgangspunten nemen, bekijken we op een structurele manier de interferenties tussen het domein van het werk en de andere levensdomeinen alsook de integrale competentieopbouw vanuit verschillende levenssferen. Het concept van de transitionele arbeidsmarkt ligt tot slot ook aan de grondslag van de toekomstvisie van de Europese publieke bemiddelingsdiensten. In de ‘PES 2020 Strategy Output Paper’ van de EU Heads of Public Employment Services wordt gesteld dat een beleid gericht op “making transitions pay” ondermeer stoelt op empowerment. Empowerment wordt hierbij duidelijk gelinkt aan duurzame loopbaanperspectieven: “Empowering job seekers, employees and employers to invest in skills development and to prolong careers, also means avoiding carousels of rapid employment and unemployment. Immediate, short-term matching always has to be weighed against the possibilities to empower job seekers and invest in their skills acquisition or upgrading. Therefore, Public Employment Services have to take actions to raise awareness of the importance of sustainable activation outcomes.” Het is dan ook niet verwonderlijk dat empowerment in deze visietekst erkend wordt als één van de basisbeginselen van de werking van publieke bemiddelingsdiensten: “Public Employment Services should invest in the empowerment of citizens by providing services intended to enable them to build on existing skills and strengths, to take care of their career and to anticipate possible career transitions. Ultimately, their aim consists in endorsing and increasing capabilities in view of autonomous career transition management.”

68

Empowerment en arbeidsmarktbeleid


Uit de beschrijving van het concept van de transitionele arbeidsmarkt en de vertaling ervan naar het arbeidsmarktbeleid en de strategie van publieke bemiddelingsdiensten blijkt dat dit concept onlosmakelijk verbonden is met het stimuleren van een empowerment-gerichte aanpak. Vinden we dit terug in concrete beleidsinitiatieven in Vlaanderen is dan ook de volgende vraag.

Empowerment in het Vlaams arbeidsmarktbeleid. Sedert enige tijd beperkt het Vlaams arbeidsmarktbeleid zich niet langer tot het activeren van werkzoekenden via begeleiding, bemiddeling en opleiding maar heeft het ook betrekking op het faciliteren van loopbaankeuzes voor werkende burgers. Navolgend worden voor beide domeinen voorbeelden van maatregelen geschetst waarin de invalshoek van empowerment nadrukkelijk aanwezig is. Recent werd een kader omtrent zorgbegeleiding opgezet als vast onderdeel van het Vlaams activeringsbeleid voor werkzoekenden en met het oog op het verhogen van de werkzaamheidsgraad van kansengroepen. Dit kader drong zich op omdat uit de systematische begeleiding van werkzoekenden, de zogenaamde ‘sluitende aanpak’, bleek dat een relatief grote subgroep van werkzoekenden met niet-arbeidsmarktgerelateerde problemen met ernstige medische, mentale, psychische en/of psychiatrische problemen (verder MMPP-problemen genoemd) kampt, al dan niet in combinatie met sociale problemen. Met deze zorgbegeleiding wenst de VDAB deze MMPP-drempels weg te werken. Gedurende de volledige zorgbegeleiding geeft de dienstverlener een geĂŻntegreerd aanbod zorg en empowerment aan elke werkzoekende. Personen met een MMPP-problematiek hebben vaak een lage zelfwaarde door een lange lijst van faalervaringen op persoonlijk en werkgebied. Ze zijn het ook gewend om te denken en te vertellen in termen van hun beperkingen, de dingen die ze niet kunnen, de jobs die niet weggelegd zijn voor hen. De kloof met het talent- en competentiedenken is groot en lijkt soms moeilijk overbrugbaar. Het ongeloof in de eigen mogelijkheden zorgt ook voor een passieve houding: men voert de opdrachten uit van de trajectbegeleider, maar met een gelaten houding en weinig initiatiefname omdat de kans op een geslaagd traject klein lijkt. Om deze personen te activeren is het dus des te belangrijk om te empoweren: hun kracht in de verf te zetten, hen te erkennen als unieke personen en niet als een diagnose, hun gevoel van onmacht om te buigen naar een gevoel van controle. De partner empowerment is verantwoordelijk voor het wegwerken van sociaaleconomische, sociale en/of psychosociale drempels zodat minstens een instap in arbeidszorg haalbaar wordt voor de werkzoekende. Empowerment is hierbij een proces van versterking waarbij de klant greep krijgt op de eigen situatie en de omgeving via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.

Empowerment en arbeidsmarktbeleid 69


Het begeleidingsluik empowerment richt zich op de rehabilitatie en resocialisatie van deze sociale randproblemen (financiële, familiale, sociale problemen, mobiliteit, huisvesting…) zodat de afstand tot de arbeidsmarkt voor de betrokkene kleiner wordt. De dienstverlener biedt hiertoe inzichtverhogende en competentieversterkende modules aan. Deze modules worden – waar mogelijk – in groep aangeboden, zo niet op individuele basis. We denken hierbij aan modules waarin gewerkt wordt rond vaardigheden als assertiviteit, communicatie, conflictbeheersing, motivatie en leren omgaan met faalervaringen.

Trajectbegeleiding voor werkzoekenden-in-armoede De activering van langdurig werkzoekenden bracht het leven onder de armoedegrens sterk onder de aandacht. De VDAB-consulenten die de begeleiding van deze werkzoekenden opnamen signaleerden aan de beleidsmakers de uiteenlopende problemen waar werkzoekenden mee worstelen. Zij stelden vast dat velen gehinderd worden in hun zoektocht naar werk door tal van drempels van sociaal-psychische aard, medische beperkingen en armoede en sociale uitsluiting. Dankzij de inzet van werk-welzijnsconsulenten en ervaringsdeskundigen kan de VDAB dagelijks een actieve bijdrage leveren aan de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Het aangepast begeleidingsmodel voor werkzoekenden in armoede gaat uit van de sterktes van mensen, eerder dan de beperkingen. Een onmiskenbaar geloof in de mogelijkheden tot leren, ontwikkelen en groeien van mensen en hun omgeving is het stevige uitgangspunt. De persoonlijke aanpak is krachtgericht en versterkend waarbij het greep krijgen op de eigen (crisis) situatie centraal staat. Er wordt rekening gehouden met kwetsbaarheden en moeilijkheden maar er is vooral tijd en ruimte voor het verkennen en ontdekken van mogelijkheden, talenten en vaardigheden eigen aan de persoon in wisselwerking met de omgeving. De strijd tegen armoede en sociale uitsluiting is geen zaak van activering alleen. Naast aandacht voor het traject naar werk is er ook aandacht voor het algemeen welzijn zoals huisvesting, onderwijs, gezondheid, budgetbeheer, opvoedingsondersteuning, psychisch welzijn… Het begeleiden van werkzoekenden in armoede is het voortdurend zoeken naar de balans tussen activeren en het recht op arbeid en beschermen en recht op sociale zekerheid. Samenwerking met alle partners en bemiddelings- en welzijnsdiensten op het terrein is daarbij van uitzonderlijk groot belang. Een belangrijke meerwaarde is de ondersteuning vanuit een krachtgericht groepswerk dat verzorgd wordt door onze partners. Het delen van ervaringen van mensen in armoede staat centraal om uit te nodigen tot sociaal contact en het vormen van een netwerk van sociale ondersteuning, medezeggenschap en participatie, zelfinzicht en (zelf ) vertrouwen.

70

Empowerment en arbeidsmarktbeleid


Arbeidszorg Arbeidszorg is een erkende werkvorm die tot doel heeft personen die (nog) niet kunnen worden ingeschakeld in de reguliere of de beschermde economie, onder begeleiding arbeidsmatige activiteiten te laten uitvoeren op kleinschalig, lokaal niveau. Ze ontvangen hiervoor geen loon maar zijn wel ‘beschermd’ in hun uitkeringsstatuut. Arbeidszorg heeft een nadrukkelijke plaats in het Vlaams activeringsbeleid. Op de participatieladder (schema 3) beweegt arbeidszorg zich vandaag op de trappen 3 en 4. Op trap 3 bevinden zich personen die arbeidsmatige activiteiten verrichten onder begeleiding, in combinatie met welzijns- en zorgbijstand. De klemtoon ligt hierbij meer op de welzijns- en zorgaspecten dan op werk. Op trap 4 staan personen die dichter bij de wereld van de betaalde arbeid staan maar die ook nood hebben aan een gecombineerde werk-welzijnsbegeleiding. Het accent ligt hier echter meer op de professionele integratie. Het W2-beleidskader, waarbij W2 staat voor een gecombineerde aanpak Werk-Welzijn, voorziet voor deze participatietrappen het opzetten van activeringstrajecten en trajecten maatschappelijke oriëntatie om de betrokken deelnemers toe te laten het voor hen gepaste participatieniveau te bereiken. Betaalde arbeid – al dan niet in de reguliere dan wel de sociale economie – bevindt zich bovenaan de participatieladder maar personen die dit niveau niet kunnen bereiken, kunnen ‘legitiem’ deelnemen aan andere vormen van arbeidsmatige activiteiten zoals arbeidszorg, vrijwilligerswerk, semi-agorale arbeid... Het mag duidelijk zijn dat dit beleidskader eigenlijk uitgaat van empowerment. Men probeert de betrokken personen op de voor hen hoogst haalbare participatietrede te brengen via een aanpak van (holistische) begeleiding, competentieversterking, activering en betrokkenheid.

Empowerment en arbeidsmarktbeleid 71


Loopbaanontwikkeling Het beleid inzake loopbaandienstverlening heeft expliciet tot doel werkende burgers in een transitionele arbeidsmarkt wendbaarder en weerbaarder te maken zodat ze langere maar ook kwalitatieve loopbanen kunnen uitbouwen. De VDAB heeft in dat kader een aantal instrumenten en tools ontwikkeld die de burgers moeten toelaten maximaal zelf het stuur van hun loopbaan in handen te nemen. Ze nodigen de burger uit tot reflexief gedrag omtrent zijn loopbaan, competenties, mogelijkheden en verwachtingen en bevatten een gidsfunctie ter zake doorheen het aanbod van voorzieningen, maatregelen en diensten. Zo is er de elektronische loopbaanportfolio ‘Mijn Loopbaan’ die alle relevante loopbaaninformatie ten behoeve van de burger bevat (diploma’s, werkervaringen, verworven competenties en kwalificaties, opleidingen, testresultaten...) en volledig onder diens beheer valt. Eén van de belangrijkste tools in deze portfoliobenadering is het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) dat de burger ondersteuning wil bieden om op een bewuste manier zijn loopbaan vorm te geven. De burger wordt in zijn POP uitgenodigd om stil te staan bij zichzelf (wensen, interesses, passies, competenties, waarden...) en dit in relatie tot de arbeidsmarkt (huidige of nieuwe arbeidsorganisatie, mobiliteit, verwachte competenties, arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden...). Het is vanuit de confrontatie van die twee werelden dat het POP de burger wil gidsen bij het maken van loopbaankeuzes en concrete acties op maat wil formuleren. Afhankelijk van de context en de karakteristieken van de burger zelf, zal de focus van de ‘persoonsanalyse’ en de ‘arbeidsmarktanalyse’ verschillend zijn. Ook de concrete uitwerking van het persoonlijke ontwikkelingsplan zal bijgevolg verschillend zijn. Wanneer acties die in het persoonlijk ontwikkelingsplan werden vastgelegd zijn uitgevoerd, kunnen deze door de burger ook geëvalueerd worden. Dit genereert op zijn beurt nieuwe inzichten die vervolgens opnieuw kunnen afgetoetst worden. Het persoonlijk ontwikkelingsproces start dan een nieuwe cyclus. Het POP-proces is dan ook een circulair en continu proces waarbij de burger telkens verdere stappen in zijn ontwikkelingsproces zet. Indien hij daartoe niet in staat is of nood heeft aan een diepere analyse en/of begeleiding kan hij terecht bij organisaties die loopbaanondersteuning aanbieden. Deze aanpak is een treffende illustratie van een op empowerment gerichte praktijk omdat het de burger zelf greep wil geven op de ontwikkeling van zijn loopbaan en gericht is op maximale participatie en verhoging van het reflexief vermogen. [Fons Leroy is gedelegeerd bestuurder bij de VDAB] fons.leroy@vdab.be | Twitter: @FonsLeroyVDAB

72

Empowerment en arbeidsmarktbeleid


Literatuur: BULTEEL, P., Activerende zorgcoaching. Het Levanto-model, Acco, Leuven, 2013. DE PRINS, P. & MOTMANS, J., Arbeidszorg in Vlaanderen. De toegang tot de arbeidsmarkt als een instrumentele vrijheid, Politeia, Brussel/Antwerpen, 2009 HoPES, Pes 2020 Strategy Output Paper, European Commission, Brussels, 2012 LEROY, F., Werken aan loopbanen. De transitionele arbeidsmarkt als ordeningsmodel?, in Over.Werk, nr 3, 2006, Steunpunt WAV, Acco, Leuven, 67-79 SANNEN, L., DRIESSENS, K. & VERBOVEN, A., Werk & Welzijn verankerd. Krachtgerichte, integrale trajectbegeleiding voor werkzoekenden in armoede, VDAB, Brussel, 2011. SEN, A., Inequality reexamined, Harvard University Press, Cambridge, 1992 SEN, A., Inequality, unemployment and contemporary Europe, International Labour Review, I.L.O, Geneva, Vol.136, no2, 1997 SCHMID, G., O’REILLY, J. & SCHOMANN, K., International Handbook of Labour Market Policy and Evaluation, Edward Elgar Publishing, Cheltenham, 1997 STEENSSENS, K. & VAN REGENMORTEL, T., Empowerment Barometer, HIVA, K.U.Leuven, 2007 VAN DEN HEUVEL, N., HOLDERBEKE, F. & WIELERS, R., De transitionele arbeidsmarkt. Contouren van een actief arbeidsmarktbeleid, Elsevier, ’s Gravenhage, 2001 WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID, Investeren in werkzekerheid, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2007

Empowerment en arbeidsmarktbeleid 73


Respons: Koen Van den Heuvel

Een stille (r)evolutie Fons Leroy geeft in zijn bijdrage een mooi overzicht van hoe het Vlaamse arbeidsmarktbeleid werkzoekenden én werkenden wil versterken, en hen meer greep wil geven op hun loopbaan. Een element dat Leroy in het (noodzakelijk) beperkte bestek van zijn artikel niet opnam, is de fundamentele visiewijziging die de voorbije jaren is doorgevoerd m.b.t. het ondersteunen van ‘mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt’. Ik schets deze (r)evolutie hier graag even, en ga ook in op de uitdagingen die voor ons liggen.

‘Afstand tot de arbeidsmarkt’ Mensen kunnen omwille van heel uiteenlopende redenen een objectief nadeel hebben om aan de slag te gaan op de arbeidsmarkt. Dit kan een fysieke of mentale handicap zijn, taalachterstand, medische, mentale of psychiatrische problemen. Maar ook een gebrek aan werkervaring, een langdurige periode van werkloosheid of een ‘te hoge leeftijd’ kunnen een drempel zijn om een baan te vinden. Zoals u al aanvoelt zijn deze factoren vaak deels ‘een objectieve handicap’, deels (negatieve) perceptie. De Vlaamse en federale overheid doen al geruime tijd inspanningen om deze personen een duwtje in de rug te geven. Op het Vlaamse niveau denken we aan de ondersteuningspremie voor personen met een handicap en aan de 50+-premie. Federaal zijn er o.a. de doelgroepenmaatregelen voor jonge of voor oudere werkzoekenden, de tewerkstelling door het OCMW (‘art. 60’) en de dienstencheques. Daarnaast voorzien we al een tijdlang ‘plaatsen’ in sociale en beschutte werkplaatsen. Deze werkplaatsen zorgen in Vlaanderen voor een niet onaanzienlijke tewerkstelling: 13.550 doelgroepmedewerkers in 67 beschutte werkplaatsen en 3.823 doelgroepmedewerkers in 94 sociale werkplaatsen.

Nieuwe visie Met het rugzakprincipe heeft er de voorbije jaren een nieuwe visie ingang gevonden. Dit principe bepaalt dat elke werkzoekende recht zou moeten hebben op een

74

Een stille (r)evolutie


ondersteuningspakket, afgestemd op zijn of haar ‘afstand tot de arbeidsmarkt’. Dit ondersteuningspakket kan worden samengesteld uit de volgende elementen: een loonsubsidie, begeleiding op de werkvloer door een coach, een opleiding of het (fysiek) aanpassen van de werkplaats. Nieuw is dat deze ondersteuning ‘vasthangt’ aan het individu en dat het totale pakket aan financiële middelen dat een instelling ontvangt dan ook zal bestaan uit een hele hoop rugzakjes, waarbij de grootte van elk rugzakje afhangt van het profiel van de werknemer. Belangrijk daarbij is dat de doelgroepwerknemer in kwestie met dit rugzakje naar gelijk welke werkgever kan trekken, ook deze uit ‘het reguliere circuit’. Ook ‘gewone’ bedrijven – let op de aanhalingtekens – kunnen op deze manier doelgroepmedewerkers in dienst nemen. Op deze manier moet het voor mensen ‘met een afstand tot de arbeidsmarkt’ makkelijker zijn om een baan in een bedrijf op te nemen en kan ook het bedrijf in kwestie hierin ondersteund worden. De werknemer heeft dan immers een coach die zijn integratie op de werkvloer begeleidt. Als hij wat trager werkt, is dat geen ramp want de werkgever ontvangt een loonsubsidie, enz.

De angel De angel zit hem natuurlijk in de budgettaire consequenties van heel dit verhaal. Momenteel zijn er eenvoudigweg niet voldoende middelen om heel deze filosofie uit te voeren op het Vlaamse niveau. Er zijn m.a.w. heel wat mensen die in aanmerking komen voor een ‘rugzakje’, maar de middelen om al deze rugzakjes te maken zijn er niet. In eerste instantie wordt deze nieuwe filosofie dan ook enkel uitgerold voor bedrijven die minstens vijf VTE1 doelgroepmedewerkers in dienst nemen en dus aan ‘collectieve inschakeling’ doen. Zeker voor KMO’s zal dit de lat voorlopig te hoog leggen. Minister Muyters gaf wel al aan dat hij zo snel mogelijk wil voorzien in rugzakjes voor wie in een bedrijf met minder dan vijf doelgroepmedewerkers aan de slag gaat. Hij kijkt hiervoor uit naar… de middelen die overkomen in het kader van de 6de staatshervorming. Of hoe ook een N-VA-minister in de feiten niet kan ontkennen welke immense opportuniteiten deze staatshervorming inhoudt voor Vlaanderen.

Blik op de toekomst: bestaat ‘de sociale economie’ binnenkort nog? Tot slot wil ik ook graag vooruit kijken en een oproep richten aan de bestaande sociale economiebedrijven. De voorbije jaren horen we met betrekking tot de sociale economie steeds sterker het adagium ‘doorstroom-doorstroom-doorstroom’: doelgroepmedewerkers mogen niet te lang ‘blijven zitten’ in de sociale economie, maar moeten zo snel 1

Voltijdsequivalent (VTE). Een stille (r)evolutie 75


mogelijk naar een ‘gewone job’ worden toe geleid. Wie vertrouwd is met de sector weet dat dit mogelijk is en het doel moet zijn voor een aantal werknemers, maar ook een illusie voor een aantal anderen. Waar de ‘traditionele’ sociale economie-instellingen echter een verschil kunnen maken, is in het streven naar meer professionalisering en efficiëntie en daardoor ook een meer concurrentiële werking. Als ik op bezoek ga bij Flexpack, een beschutte werkplaats – die zichzelf overigens zo niet meer benoemt – in mijn gemeente Puurs, dan kom ik terecht in een modern, professioneel geleid bedrijf dat alles op alles zet om concurrentieel te zijn. Sociale en beschutte werkplaatsen, die dankzij het nieuwe maatwerkdecreet allen de naam ‘maatwerkbedrijven’ gaan dragen, zullen morgen allen een stapje in de richting van de markt moeten zetten. Toen ik enige tijd geleden een andere werkplaats bezocht, liet men mij prachtige innovatieve methoden zien, waarbij men ‘de lopende band’ aanpaste aan de specifieke noden van bepaalde doelgroepmedewerkers. “Fantastisch!”, zei ik, “En heeft dit nu ook navolging in andere werkplaatsen?”. Het antwoord was “neen”. Als er een opendeurdag plaatsvond, werd de nieuwe verbetering van het productieproces in een hoekje verstopt. Anders zou een andere werkplaats deze verbetering immers kopiëren. Begrijpelijk, maar zonde. Meer dan ooit zullen ook bedrijven uit de sociale economie die zich inzetten voor de integratie van mensen op arbeidsmarkt er naar moeten streven om concurrentieel te zijn. Het delen van elkaars vindingrijkheid is daarbij geen optie, het is een must. [Koen Van den Heuvel is fractievoorzitter voor CD&V in het Vlaams Parlement & burgemeester van Puurs] koen.vandenheuvel@vlaamsparlement.be | Twitter: @KVDHeuvel_VP

76

Een stille (r)evolutie


Het moedige midden Hoofdstuk 5. Voor het versterken van mensen In het najaar van 2012 lanceerde CD&V-voorzitter Wouter Beke ‘Operatie Innesto’: een verfrissende vernieuwingsoperatie voor zijn partij. Beke gaf aan dat een snel veranderende wereld ook de politiek en zijn partij voor nieuwe vraagstukken stelde. Zijn eigen antwoorden op deze vraagstukken publiceerde Wouter Beke in het boek ‘Het moedige midden’ dat in juni 2013 verscheen. Het boek is zijn persoonlijke bijdrage aan Operatie Innesto en toont aan dat de ideeën van de man die jaren terug gold als ‘huisideoloog’ van CD&V geenszins zijn afgestompt. Vertrekkend vanuit persoonlijke levenservaringen, schetst Beke de hedendaagse samenleving en de uitdagingen waarvoor ze ons stelt. Uitdagingen die hij wil aangaan met christendemocratische recepten. Nooit extreem, wel duidelijk. Steeds vertrekkend vanuit de mens en zijn omgeving. De focus van ‘Het moedige midden’ ligt op empowerment. Iedereen moet de mogelijkheid krijgen om het eigen leven uit te bouwen, de regie over het eigen leven in handen te nemen. Niet pamperen, maar evenmin iemand voor de leeuwen gooien. Naar aanleiding van het themanummer over empowerment, kreeg CDR van uitgever Pelckmans exclusief de toelating om hoofdstuk 5 van het boek, ‘Voor het versterken van mensen’, te publiceren. Wouter Beke Het moedige midden Kalmthout, Pelckmans, 2013, 162p. ‘Het moedige midden’ is o.m. te bestellen via de CD&V-webwinkel op http://www.samenissuper.be/webwinkel/

Het moedige midden 77


Het moedige midden Hoofdstuk 5. Voor het versterken van mensen Ik herinner me nog die eerste computer. Ik zat in het vijfde studiejaar en een medeleerling had een computer meegebracht. Een Commodore 64! Niet met een geheugenstick maar met een cassettebandje. Wie dit in zijn cassetterecorder stak kreeg alleen hevige fluittonen te horen. Een heel spektakel ontrolde zich letterlijk. Enkele zware houten lessenaars werden in het midden van de klas tegen elkaar geschoven. Met zo’n twintig leerlingen stonden we erbij en keken we ernaar, met grote verbazing, terwijl dat piepende bandje de computer oplaadde. Eigenlijk snapten we er niet zo veel van.

Vandaag staan de computers in de klas van mijn zevenjarige dochter en leren ze er mee werken. Thuis zoekt ze via Google de liedjes van K3 op. Mijn zoon van negen kan beter overweg met de iPad dan ikzelf en als hij thuiskomt zit hij achter mijn pc om via bingel. be zijn huiswerk te maken. En tussendoor skypet hij met zijn vader die in Brussel tussen de zoveelste vergadering door even virtueel thuis poolshoogte komt nemen of legt hij verbinding met zijn oom die in Frankrijk woont. Wie op zijn zesde in het eerste studiejaar voor het eerst een computer ziet, is even gehandicapt als ik in het vijfde studiejaar. Maar met dat verschil dat zo goed als alle leerlingen hier nu wel mee overweg kunnen. Daarom moeten we het debat durven voeren over de vervroeging van de leerplicht (nu zes jaar). Dergelijk pleidooi wordt vandaag al te zeer gepercipieerd als een maatregel om allochtonen te helpen in hun integratie. Schooldiscipline, taalvaardigheid en samen opgroeien zijn natuurlijk immens belangrijk in deze context. Maar vergeten we dan niet de Vlaamse gezinnen die niet de mogelijkheden hebben om een computer thuis te hebben of het maandelijkse internetabonnement te kunnen betalen? Niet iedereen heeft de kans om thuis op een computer te werken. Kinderen die pas in het eerste studiejaar naar school gaan, lopen niet alleen een taalachterstand maar ook een computerachterstand op. Precies om iedereen meteen mee te krijgen en via onderwijs zo vroeg mogelijk allen een perspectief te geven, vind ik een verlaging van de startleeftijd voor de leerplicht meer dan wenselijk. Willen we gevormde, zelfstandig denkende en handelende mensen de wereld en de vrijheid insturen, dan moeten we dus ook een blik werpen op de startlijn van de schoolloopbaan. Er wordt reeds zoveel meegegeven in de kleuterklassen! Maar de meeste ouders weten maar al te goed dat, mochten ze hun kinderen pas op zesjarige leeftijd naar school laten gaan, ze reeds starten met een achterstand en dus met een handicap, zowel op cognitief als vaak ook op sociaal vlak. Mijn kinderen kenden al zoveel liedjes uit het hoofd, konden al lezen, schrijven en rekenen nog voor ze naar het eerste studiejaar gingen. 78

Het moedige midden


Het moedige midden De school als startpunt ‘Zeg me hoe je onderwijs er voor staat en ik zeg je hoe je toekomst is als regio’. Op vlak van het onderwijsniveau behoort Vlaanderen tot de wereldtop. Om dat niveau te consolideren en te optimaliseren is er voortdurend beweging in de organisatie van het onderwijs, zowel op het vlak van structuren als op dat van het inhoudelijk aanbod. Denken we maar aan de associaties op het niveau van het universitair en hoger onderwijs. Maar ook aan de hervorming van het secundair onderwijs. Een school is geen eiland, afgesloten van de rest van de samenleving. Iedere school heeft een inbedding in de lokale gemeenschap van een gemeente of stad, en moet verbonden zijn met die context. Vandaar de notie van ‘brede school’: betrokken op de toekomst van de leerlingen, verbonden met de samenleving en dus ook met alle andere actoren in de opvoeding en opleiding van onze kinderen en kleinkinderen. In de context van een school ontmoeten de waarden als verbinding, verzorging, vooruitzien en versterking elkaar als geen ander. En is er sprake van een belangrijke kruisbestuiving tussen deze vier ‘V’s. Meer dan ooit speelt de school een rol in het versterken van de lokale sociale cohesie. Onze steden en gemeenten worden gekenmerkt door een toenemende in- en uitwijking. Nieuwe mensen komen in de gemeenten wonen. Jonge koppels stichten een gezin en gaan dicht bij het werk wonen. De school is vaak één van de belangrijkste structuren waarlangs mensen die elkaar niet kennen met elkaar in contact komen. Mijn vrouw is niet afkomstig van Leopoldsburg, waar ikzelf altijd gewoond heb. Zij heeft via de school van onze kinderen een nieuwe lokale vriendenkring opgebouwd. En ik vermoed dat ze geen alleenstaand geval is geweest. De notie ‘brede school’ hangt ook samen met het doel van het onderwijs tout court, met name gevormde mensen afleveren. Daarmee ga ik volledig akkoord met het pleidooi van filosofe Martha Nussbaum in haar boek Niet voor de winst.1 De New York Times riep haar uit tot de belangrijkste vrouwelijke intellectueel van de VS: zij stelt dat we niet alleen economische actoren of met andere woorden de toekomstige producenten en consumenten mogen afleveren. Ik ben het daar absoluut mee eens en alles begint hier in het onderwijs. Ook eindtermen mogen daarom niet als fetisj worden beschouwd, al leggen ze vast waar elke leerling in Vlaanderen dient te ‘landen’. Scholen zouden (in hun intern overleg met alle actoren) evenwel meer vrijheid moeten hebben om de weg naar dat doel in te vullen zoals hen dat het best lijkt.

1 Marta Nussbaum, Niet voor de winst. Waarom de democratie de geestes­wetenschappen nodig heeft. Amsterdam: Ambo, 2013. Het moedige midden 79


Het moedige midden (Schijn)vrijheid, (schijn)blijheid Mensen versterken en weerbaar maken, is iets anders dan hen gewoon hun ding laten doen, of de negatieve vrijheid zoals die wel eens genoemd wordt. Vorig jaar interviewde men zwarte Zuid-Afrikaanse jongeren die dit jaar achttien worden. ‘Hoe vrij is de vrijheidsgeneratie?’ was de vraag. Deze jongeren zijn geboren op het ogenblik dat Nelson Mandela president werd. Het gaat om de eerste generatie jongeren die in volle vrijheid is opgegroeid en nooit het verschrikkelijke apartheidsregime heeft gekend. Hun belangrijkste kritiek bestond erin dat door de mensen vrij te maken maar hen onvoldoende aan te spreken op hun plichten er een grote schijnvrijheid was ontstaan. Door in het onderwijssysteem een onverschilligheidscultuur te laten bestaan en jongeren niet meer te wijzen op de plicht om met hun talenten ook iets te doen, heeft men een kwetsbare generatie groot gebracht. De vrijheid is een schijnvrijheid geworden. ‘Soms denk ik dat we het iets te breed zien, die vrijheid. Dat we ervan profiteren. Kijk naar de feiten. Het is mijn generatie die het vaakst spijbelt. Het is mijn generatie die zoveel drugs gebruikt. Dat is “de vrijheidsgeneratie”’, zegt de achttienjarige Zuid-Afrikaan Mduzi Ngcobo. 2

Die schijnvrijheid vinden we niet alleen in Zuid-Afrika terug. Ook bij ons

is er een dergelijke onverschilligheid aanwezig. Een negatieve vrijheid. Niet om je verantwoordelijkheid op te nemen maar om je persoonlijk leven in te vullen. ‘Ik doe toch met mijn leven wat ik wil?’ De manier waarop we aankijken tegen drugs is daar een mooi voorbeeld van. Een jointje kan toch geen kwaad? Van de twaalf- tot achttienjarigen heeft intussen 21,6 procent ooit cannabis gebruikt.

Nederland komt intussen terug van het gedoogbeleid. Sinds vorig jaar is er een

wietpas ingevoerd. Maar wie cannabis toelaat, laat ook de markt toe. Want het is vooral de hele achterkant van dit gedoogbeleid dat overlast met zich meebrengt: drugkoeriers, illegale handel, vaak gecombineerd met misdaadcircuits … Drugs tasten met andere woorden het veiligheidsgevoel en de gezondheid aan. Er is geen enkele reden om hierover alleen maar lichtjes de schouders op te halen. Jongeren experimenteren nu al op twaalf à dertien jaar, op een moment dat de hersenen nog in volle ontwikkeling zijn. En de nederwiet die vandaag op de markt is, is veel straffer geworden dan enkele jaren geleden. Het verschil tussen hard drugs en soft drugs is daardoor helemaal vervaagd. Wie vrij wil zijn, moet ook verantwoordelijk willen zijn.

Mei ‘68, et alors? ‘Verboden te verbieden’ waren de gevleugelde woorden in mei ‘68. De beweging plaatste 2

80

De Standaard weekblad, 28 april 2012. Het moedige midden


Het moedige midden het individu in het centrum. Niet je afkomst maar je toekomst telt. Gezagsrelaties werden onderuit gehaald: in het gezin, op de arbeidsvloer, in de school, in de kerk, in de samenleving. De vraag is of deze vrijheid ons veel heeft bijgebracht. De voorbije decennia zijn te vaak de rechten geïndividualiseerd en de plichten gecollectiviseerd. Om vrije mensen te hebben, moet je hen versterken, weerbaar maken of ‘empoweren’. Dit wil zeggen hen leren omgaan met deze vrijheid, wat samenhangt met het leren omgaan met verantwoordelijkheid. Bovendien moeten we die vrije keuze en de vrije wil juist plaatsen. Ik ga niet zover als Dick Swaab in zijn boek Wij zijn ons brein waarin hij zegt dat de vrije wil zo goed als niet bestaat en onze talenten en mogelijkheden al van voor onze geboorte vaststaan. 3 Volgens hem bepalen onze genetische achtergrond, chemische processen in de baarmoeder en de omgeving in onze eerste levensjaren hoe onze hersenen eruitzien en hoe ze functioneren. De hoogte van ons IQ, de ontvankelijkheid voor religie, onze seksuele voorkeur en ons al dan niet agressief gedrag: alles is voorgeprogrammeerd volgens Swaab. Bij Swaab is er zo goed als geen vrije wil. Terwijl wil en gedrevenheid zoveel vermogen.

Mensen dragen natuurlijk wel een genetische geschiedenis mee, net zoals opvoeding

hen mee vorm geeft. Afkomst, familie, geschiedenis, thuis, vriendenkring, collega’s op het werk… bepalen mee wie je bent, hoe je naar de wereld kijkt en welke keuzes je maakt. De mens is geen abstract individu dat voortdurend louter rationele beslissingen neemt. De mens is een persoon die leeft in verbondenheid met anderen; met wie hem is voorafgegaan, met wie hij nu leeft en wie hem als volgende generatie zal opvolgen. In die zin is elke mens een estafetteloper die een stok gekregen heeft van diegenen die voor hem kwamen en doorgeeft aan diegenen die na hem komen. Dit maakt de mens tot een sociaal wezen. Hij heeft de vrijheid om zijn eigen race te lopen, maar hij heeft ook de verantwoordelijkheid om de stok aan te nemen en door te geven.

Psychologen en sociologen wijzen al enige tijd op de gevolgen van dit hele discours.

Het betekent niet alleen dat mensen hun eigen leven kunnen inrichten maar ook moeten inrichten. De persoonlijke verantwoordelijkheid over succes en falen neemt met andere woorden ook toe. En dit geldt voor kleine en voor grote keuzes. Vroeger ging de keuze voor een bank, ziekenfonds of krantenabonnement over van ouders op kinderen. De Franse socioloog Alain Ehrenberg legt in zijn ophefmakende boek La fatigue d’être soi een oorzakelijk verband tussen de toegenomen persoonlijke vrijheid en het stijgende aantal depressies in onze samenleving.4

Kunnen kiezen is immers ook moeten kiezen en niet iedereen kan daar op eenzelfde

manier mee overweg. Bovendien zijn er veel keuzes die mensen onverschillig laten. En – nogmaals – maken mensen vaak keuzes die niet op rationele gronden gestoeld zijn. Waarom deze verzekeraar, telefoniebedrijf of energieleverancier? Waarom deze bank, dit Dick Swaab, Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot alzheimer, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2010. Zie ook Marc Desmet & Ria Grommen, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Tielt, Lannoo, 2007.

3

4

Het moedige midden 81


Het moedige midden merk van ijskast of gsm of wagen? Waarom systematisch vakanties op een camping, hotel of een gehuurd appartementje?

De autonomie terugschroeven is geen optie. Het kan niet en het is niet wenselijk.

Iedereen leren omgaan met zijn autonomie is des te meer nodig. We moeten het uitgangspunt van de individuele autonomie koppelen aan de idee dat mensen sociale wezens zijn die leven in concrete verbondenheid met anderen. Men­sen nemen vaak een bepaalde levensstijl aan, laten zich hierdoor op basis van afkomst, vrienden, collega’s en reclame een identiteit boetseren en nemen op die basis keuzes. Onze leefgemeenschap waarin we ons bewegen, bepaalt veel meer de keuzes die we maken dan we denken.

Waar sociale normen vroeger expliciet waren zijn deze vandaag eerder impliciet

geworden. Niemand schrijft vandaag nog uitdrukkelijk voor wat je moet doen. Bepaal het zelf maar. Zoek het zelf maar uit. Maar onrechtstreeks worden we voortdurend beïnvloed door ideaalbeelden: via de media, via de reclame, via de commentaren op de radio, via de televisiefeuilletons, … Het is dus niet omdat ze niet meer uitdrukkelijk aanwezig zijn dat ze daarom afwezig zijn.

Niet zozeer de gerichtheid op een grotere autonomie is het probleem dat mei ‘68 met

zich mee gebracht heeft, maar misschien wel de onverschilligheid. Iedereen moet vrij zijn keuzes kunnen maken, maar niet elke keuze is uiteraard gelijk. De keuze voor duurzame relaties is voor de relaties zelf, maar ook voor de kinderen en voor een samenleving, aantoonbaar beter. De keuze voor een leven zonder drugs is beter dan de keuze voor een leven met drugs. De keuze voor een auto met weinig CO2-uitstoot is beter dan die voor een zwaar vervuilende 4x4. En een samenleving die een aantal basiswaarden met elkaar deelt en waar iedereen de streektaal spreekt, is beter dan een samenleving waar ieder zijn ding doet en men elkaar letterlijk en figuurlijk niet begrijpt.

Wanneer elke keuze evenwaardig is of beter gezegd, even onverschillig, dan is het

vaak de wet van de sterkste die geldt. Zelfs de klassieke liberale denker John Stuart Mill schreef reeds 150 jaar geleden in zijn magnum opus On Liberty dat publieke handelingen die indruisen tegen normen van fatsoen, eerbaarheid en waardigheid mogen verboden worden zonder dat er daarmee sprake is van ongeoorloofde vrijheidsbeperkingen.

Mei ‘68 heeft onze vrijheid sterk vergroot. Remmen zijn weggevallen. Kansen zijn

toegenomen. Maar we moeten mensen versterken opdat zij deze kansen zouden kunnen grijpen. Niet door mensen teruggeworpen te laten zijn op zichzelf. We kunnen dit doen door hen aan te sporen hun eigen verantwoordelijkheden op te nemen om hun talenten te ontwikkelen.Maarookdoormeerdanooitintezettenopsocialeinvesteringen.Hetonderwijs en de arbeidsmarkt spelen daarbij een cruciale rol.

82

Het moedige midden


Het moedige midden Het gaat om versterken van mens en samenleving Mensen moeten versterkt worden om hun eigen beslissingen te kunnen nemen. Om op een verantwoordelijke manier vrij te kunnen zijn. Versterken geldt niet alleen voor mensen maar ook voor overheden en het maatschappelijk middenveld. Ik heb al gesproken over het subsidiariteitsbeginsel. Het is meer dan ooit actueel. Om in een wereld van schaalvergroting en globalisering ervoor te kunnen zorgen dat iedereen zich betrokken voelt, moeten we van dit beginsel uitgaan: beslissingen moeten worden genomen op het meest geschikte niveau, wat wil zeggen nooit op een hoger niveau dan het niveau dat er het best toe geschikt is, vanuit het idee dat de beslissingen zo dicht mogelijk bij de betrokkenen moeten zitten. Ook moet telkens de afweging gemaakt worden wie welke opdracht moet doen: wat is een taak voor de overheid? Waar speelt best de private marktwerking? Waar heeft het maatschappelijk middenveld een rol te spelen?

Subsidiariteit maakt ook wederkerigheid mogelijk, namelijk dat in het geheel van

een vrije en solidaire samenleving die kansen wil scheppen voor iedereen, elke mens zijn bijdrage kan, mag en moet leveren. Voor wat de mens krijgt van de samenleving via de overheid en de door solidariteit opgebouwde sociale zekerheid, moet hij een tegenprestatie leveren. Elke mens draagt bij volgens zijn talenten, mogelijkheden en context. Maar niemand kan zich als een vrijbuiter gedragen. Het gebruik van zijn talenten maakt dat iemand zijn optimale bijdrage kan leveren en dat hij tevens zichzelf ontplooit, ontvoogdt en realiseert. Het is door de inzet van zijn talenten dat de mens zich ‘verdienstelijk’ maakt vanuit het beste waartoe hij in staat is. ‘Plus est en vous’. Deze leuze van de jezuïeten vinden we terug boven de deur van het paleis dat Lodewijk van Gruuthuse in de 15de eeuw in Brugge liet bouwen. Het is een blijvend actueel motto dat appelleert aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van éénieder.

Het subsidiariteitsprincipe heeft ook nog in een andere betekenis zijn belang:

namelijk in de afweging van de vraag wie het best in staat is om een dienst te organiseren: de overheid, de markt of de civiele maatschappij. In ons land hebben we een historische rol toebedeeld aan het maatschappelijk middenveld in het onderwijs, de zorg en het sociaal overleg. Dat ons land inzake onderwijs en zorg aan de top staat in de wereld, is hiervan het gevolg: er wordt in het aanbieden van maatschappelijke diensten immers geconcurreerd op basis van kwaliteit en niet op basis van prijs.

De huidige staatshervorming en de overdracht van bevoegdheden op het vlak van

gezinsbeleid, ouderenbeleid en delen van het arbeidsmarktbeleid doen ons opnieuw de vraag stellen hoe we Vlaanderen willen organiseren. Een Vlaanderen waar de marktprincipes sterker spelen en waardoor de maatschappelijke dienstverlening gebeurt op basis van prijscriteria en (onvermijdelijk in mindere mate) kwaliteitscriteria? Een Vlaanderen waarbij de overheid het monopolie heeft om maatschappelijke diensten te

Het moedige midden 83


Het moedige midden organiseren zonder kwalitatief sterk geprikkeld te worden? Of een Vlaanderen waarbij de maatschappelijke dienstverlening geprikkeld wordt op kwalitatieve criteria maar waar de toegankelijkheid voor iedereen (de prijs) verzekerd blijft?

Een markteconomie is geen doel op zich maar een middel: een middel om de krachten

te benutten van de competitie, het vrije initiatief en het privébezit. Het doel daarbij is sociaal: we willen dat allen, ook de zwakste leden van de samenleving, de vruchten kunnen plukken van de boom van onze gezamenlijke inspanningen en actief kunnen deelnemen aan de vooruitgang van het geheel, zonder de kansen van de toekomstige generaties te hypothekeren.

Op die wijze bouwen wij uit eigen beweging én samen de samenleving op. De

samenleving is niet van de staat en ook niet van de markt, ze is van de mensen en dit in allerlei samenwerkingsverbanden. Wat meteen inhoudt dat staat, markt en zelforganisatie (middenveld, sociale partners, verenigingen) elkaar in evenwicht houden.

Het sociale in het begrip ‘sociale markteconomie’ betekent een markteconomie

die de capaciteiten van mensen verhoogt en dus niet minder maar meer markt creëert, in het voordeel van iedereen. Het gaat dus om een ‘verbreding’ en een ‘verdieping’ van de markteconomie en niet om een ‘inperking’ ervan.

De markt (het mededingingsprincipe dus) alleen is niet in staat om zonder

staatsinterventie in te staan voor de nodige herverdeling gebaseerd op solidariteit en om bepaalde externe markteffecten, zoals milieuvervuiling, op te lossen. Het gaat dus om een nieuwe balans tussen burger, markt en overheid, en dit in het kader van een wereldeconomie.

De overheid is er op gericht om de mensen die op de markt van de mededinging niet

of onvoldoende aan bod komen, vooruit te helpen. Maar ze is er nog veel meer op gericht om wie uit de boot valt, in staat te stellen en te bekwamen om in de maatschappelijke interactie te stappen en zich productief te maken. Ze staat niet alleen in voor sociale uitkeringen maar ook voor sociale investeringen. Meer nog dan in het verleden zal de kern van het overheidsoptreden op de arbeidsmarkt gericht zijn op het versterken van de capaciteiten van mensen en het vergemakkelijken van overgangen voor werkende mensen.

Het voornaamste doel van het sociale ingrijpen is de ‘activering’. Dit maakt mogelijk

wat Ludwig Erhard, voormalig Duits bondskanselier, voor ogen stond: ‘Ik wil het risico van mijn leven zelf dragen en zelf verantwoordelijk zijn voor mijn lot. Maar, Staat, wil u ervoor zorgen dat ik daartoe in staat ben.’ De overheid moet een investeringsstaat zijn die investeert in mensen, gemeenschappen en regio’s. [Wouter Beke is voorzitter van CD&V, senator & burgemeester van Leopoldsburg] info@wouterbeke.be | Twitter: @wbeke

84

Het moedige midden


Boekbesprekingen Rutger Bregman

De geschiedenis van de vooruitgang Amsterdam, De Bezige Bij, 2013, 413p.

Zin geven aan vooruitgang, en omgekeerd “Voor het eerst zal de jongere generatie het niet beter hebben dan de vorige.” Met deze uitspraak worden we om de haverklap om de oren geslagen, maar klopt de dooddoener wel? Na lectuur van Rutger Bregmans Geschiedenis van de vooruitgang durf je daaraan te twijfelen. De vooruitgang is onvoorspelbaar en wispelturig, zijn geschiedenis zit boordevol contingentie (puur toeval dus), doodlopende straatjes (zoals de uitgestorven Neanderthalers, niet onze voorouders maar hooguit verre neven) en vooruitgangsvallen (progressie brengt nieuwe problemen met zich mee die tijdelijke achteruitgang in de hand werken), maar het belangrijkste kenmerk ervan blijft dat vooruitgang doorgaans onomkeerbaar is. De Nederlandse historicus Bregman, nauwelijks een kwarteeuw oud, slaagt erin zijn enorme belezenheid en feitenkennis met een rotvaart aan de man te brengen. Vooral het deel waarin hij de vooruitgang van de menselijke conditie zelf samenvat, voert je van de ene aha- naar de volgende erlebnis. Een voorbeeldje: omdat de vrouw “zich bezighield met het verzamelen van planten, moet zij het zijn geweest die de landbouw heeft uitgevonden. Zonder de vrouw zouden we nu nog steeds in de bossen rondrennen, op zoek naar een avondmaal. Of nog waarschijnlijker: we zouden zijn uitgestorven door onze eigen uitroeidrift,” want “beter jagen betekende meer voedsel, en meer voedsel betekende nog meer jagers.” Dit had zo van de hand van Mark Eyskens kunnen zijn. Maar interessanter nog dan de feiten zelf, is de ‘kleine geschiedenis van de vooruitgang’, het deel van het boek over hoe we over de vooruitgang hebben gedacht en misschien nog denken. Het is een “prosopografie van priesters en intellectuelen” geworden, een “biografie van een hele beroepsgroep: de vooruitgangsdenkers.” Bregman kent zijn klassiekers – Augustinus, Descartes, Leibniz en andere Hegels – en vertelt met vuur hoe het vooruitgangsgeloof dat ongeveer drie eeuwen geleden vaste vorm kreeg, alle vroegere cyclisch of pessimistisch denken overvleugelde en “de wereld voor eens en voor altijd maakbaar” maakte. “Als een betere wereld niet meteen onder handbereik van de tijdgenoten was, dan toch zeker voor het nageslacht.” Sinds Francis Fukuyama het in de zomer van 1989 – nog voor de val van de Muur

Boekbesprekingen 85


van Berlijn – in National Interest over het einde van de geschiedenis had, weten we ook precies hoe die betere wereld vorm krijgt: via neoliberale recepten en voortdurende groei. Want laat ons wel wezen, groei blijft de hoeksteen van het moderne denken. “Politici die zich op het ene moment zorgen maken over de uitstoot van broeikasgassen, pleiten op het andere voor een economische ‘groeiagenda’. […] Banken doen er alles aan de grootste te worden, om later te kniezen dat ze ‘too big to fail’ zijn.” Van onze regeringen over de Chinese partijleiding tot het Internationaal Monetair Fonds, iedereen zegt: blijf groeien, blijf consumeren, net ook in tijden van crisis. Van groei hangt dus “onze gemoedsrust en die van de wereldeconomie” af. Maar vooral onze gemoedsrust is ver zoek. Nu groei het dominante zingevingsmodel lijkt geworden, stuiten we op de grenzen van ons vermogen om zin te geven aan ons – al bij al zeer comfortabele – leventje. “Het enige wat ons nog rest, is klagen over ons armzalige lot.” Inderdaad, sinds we rijker, gezonder en veiliger dan ooit zijn, voelen we ons steeds vaker tekortgedaan. Om nog maar eens zo’n eyskenianisme te citeren: “Er is één constante in de geschiedenis van het chagrijn en de nostalgie: het is vooral populair onder rijke, succesvolle en slimme mensen.” Bregman toont met talloze feiten aan hoe weinig reden er eigenlijk is voor dat alomtegenwoordige onbehagen. En dan zakt zijn essay als een soufflé in elkaar. Het achterplat beloofde “een zoektocht naar een nieuw vooruitgangsgeloof in een tijdperk dat er maar niet in kan voorzien”, daarom nam ik deze weinig gestructureerde vierhonderd pagina’s ter hand. Maar hoe plezierig ook de lectuur ervan, ik wou wel eens de contouren van dat nieuwe vooruitgangsgeloof zien. Nee, geen “utopische blauwdruk ” van hoe we ons moeten gedragen, maar een “iconoclastische utopie” die veeleer richting dan bestemming aangeeft. Die richting duidt dit boek onvoldoende, een vage verwijzing naar Aristoteles’ leer van het gulden midden niet te na gelaten. Maar Bregmans oproep om zin te geven aan de vooruitgang en vooruitgang te boeken in onze zoektocht naar zin, is wel prangend genoeg om er als politici mee aan de slag te gaan [Benoit Lannoo]

86

Boekbesprekingen


Jan De Volder (ed.)

Trialoog. Gesprekken tussen rabbijn Aharon Malinsky, priester Hendrik Hoet en imam Jamal Maftouhi Tielt, Lannoo, 2013, 174p. Godsdienstleerkrachte Anne Dewulf werkte ook een lespakket uit over deze trialoog: http://www.kuleuven.be/thomas/page/trialoog/

Na tien jaar regelmatige ontmoetingen hebben rabbijn Aharon Malinsky, priester Rik Hoet en imam Jamal Maftouhi hun trialooggesprekken geactualiseerd. Dit unieke Antwerpse gebeuren verschilt op vier punten van alle andere interreligieuze initiatieven: er zijn her en der wel (vooral christelijk-joodse en christelijk-islamitische) dialogen, maar nergens ter wereld schuiven de drie ‘godsdiensten van het Boek’ samen aan tafel; de drie gesprekspartners zijn religieus geschoolde gelovigen, maar ze beweren geenszins hun gemeenschap te vertegenwoordigen; hun gesprekken zijn vooral op persoonlijke vriendschap en vertrouwen gebaseerd: en bovenal: hun trialoog is duurzaam gebleken. Deze vaststelling is zo fundamenteel, dat de drie de ondertitel uit 2005 (‘Hoopvolle stemmen voor een angstige tijd ’) bij de aangevulde heruitgave van hun Trialoog hebben weggelaten. De duurzaamheid van het initiatief is immers an sich een element van hoop. Wat een verschil met een tiental jaar geleden, toen ze deze gesprekken samen met Jan De Volder (lid van de Sint-Egidiusgemeenschap en redacteur bij Tertio) opstartten. Wie vroeg zich na de moord op islamleraar Mohamed Achrak en de daaropvolgende rellen van eind 2002 of na het recordjaar 2004 aan antisemitische incidenten in ’t Stad niet angstig af wat ons nog te wachten stond? Dat de situatie (ondanks de moordraid van Hans Van Themsche in mei 2006) nooit uit de hand liep, danken we misschien deels aan het getuigenis van deze drie mannen, die ex contrario telkens weer bewezen dat uitgesproken christenen, joden en moslims niet per definitie op de vuist moeten gaan. “Hun publieke optreden en hun woorden hielpen meermaals de gemoederen te bedaren,” schrijft De Volder. Geen officiële vertegenwoordigers van hun gemeenschap dus, maar wel “officieuze ambassadeurs” – zeg maar: go-betweens. Immers: “sterke identiteiten en overtuigingen staan het gesprek niet in de weg, maar komen het juist te goede” mits je “de gelaagdheid van je eigen identiteit [erkent].” De trialogisten gaan geen enkel gevoelig onderwerp uit de weg, maar je voelt op elke bladzijde hoe de wederzijdse sympathie in alles de bovenhand neemt. En de

Boekbesprekingen 87


bereidheid om beheerst en eerlijk te verwoorden dat – dixit Aharon Malinsky – “wat ons bindt in het geloof, vele malen groter [is] dan wat ons scheidt”. Dat de godsdiensten van het Boek bijvoorbeeld even kritisch zijn voor de heersende geldcultuur en het materialisme, kan nooit genoeg benadrukt worden. Zo zit Hendrik Hoet met “als je het geld verafgoodt, is dat een vorm van polytheïsme” op dezelfde lijn als Jamal Maftouhi, die vaststelt dat de globalisering ons vraagt “om helemaal geen God te erkennen, alleen het gouden kalf van het geld”. Bijzonder lezenswaardig zijn Hoets uiteenzettingen over eenheid en verscheidenheid in religieuze tradities, Malinsky’s humoristische tableau van joodse wijsheden en gebruiken en de wijze waarop Maftouhi verwoordt hoeveel “angst er bij moslimmigranten heerst. […] Vaak hoor ik zeggen: ‘We hebben niets tegen moslims, wel iets tegen de islam.’ Wat is de bedoeling daarvan? Misschien wordt de islam hier gewoon niet aanvaard.” En zo belanden we bij delicatere onderwerpen: de Westerse islamofobie, het dramatische verleden van de joden, de marginalisering van al wat katholiek is in de media, de positie van de vrouw, seksuele moraal, antisemitisme, racisme en discriminatie. En natuurlijk: het Israëlitisch-Palestijnse conflict! Mafthouhi denkt “niet dat geestelijken een grote rol kunnen spelen, het conflict is vooral politiek ”. Daar lijkt Hoet het niet mee eens te zijn: “Soms denk ik dat de christenen daar meer zouden moeten proberen een verzoenende rol te spelen.” Malinsky geeft dan weer toe dat voor joden “de grens tussen ‘antizionisme’ en ‘antisemitisme’ soms heel dun is.” Zowel rabbijn Malinsky als imam Maftouhi lijken te gokken op een tweestatenoplossing, al liggen de ‘heilige plaatsen’ (zoals Hebron of Jerusalem) bijzonder gevoelig. Voor christelijke theologen als Hoet zijn er niet echt heilige plaatsen: “Plaatsen zijn nooit heilig, mensen wel en God op de eerste plaats.” “We komen er […] niet uit en dat was ook niet de bedoeling,” stelt Maftouhi vast. Waarop Malinsky repliceert dat “het al heel wat [is] dat we daarover zo rustig en respectvol van mening kunnen wisselen en naar elkaar luisteren.” En Hoet verwijst naar Johannes-Paulus II: “Godsdiensten kunnen en moeten een eersterangsrol spelen bij de opbouw van de wereldvrede.” Maar godsdiensten kunnen die rol slechts spelen in de mate machthebbers, media, opiniemakers en publieke opinie hen die rol ook toevertrouwen. Dat is vandaag zelden het geval; het is bon ton godsdiensten en fundamentalisme op een lijn te zetten. Deze trialoog leert ons hoe genuanceerd het religieuze denken over mens en samenleving is. Voor wie zich om die samenleving bekommert, is dat onmisbare informatie. [Benoit Lannoo]

88

Boekbesprekingen


Frank Vandenbroucke

De actieve welvaartstaat: een terugblik en vooruitblik Brugge, Die Keure, 2013, 116p.

‘De actieve welvaartstaat: een terugblik en vooruitblik’ is het eerste boek in de reeks ‘Leerstoel Herman Deleeck’. De auteur, Frank Vandenbroucke, is de eerste houder van deze leerstoel die werd opgericht naar aanleiding van de veertigste verjaardag van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck en de herdenking van het overlijden, tien jaar geleden, van haar stichter. Vandenbroucke blikt in het boek terug op het ontstaan van de actieve welvaartsstaat in België aan het begin van deze eeuw. De kernvragen zijn wat er sindsdien veranderd is en wat we daaruit kunnen leren. Maar de analyse gaat veel verder : de lezer krijgt in een notendop de evolutie van onze sociale bescherming van in de jaren ‘70 tot nu geserveerd, en dit stevig onderbouwd met cijfermateriaal. De actieve welvaartsstaat wordt gekenmerkt door een beleid dat tegelijk de sociale bescherming wil verbeteren èn meer mensen wil aanzetten om aan de slag te gaan. Twee doelstellingen die lange tijd als onverenigbaar werden beschouwd: een genereus sociaal vangnet werd aanzien als een remmende factor op economische activiteit. Dit beleid krijgt concreet gestalte in een ruimer aanbod aan kinderopvang, een meer actief arbeidmarktbeleid (opleiding in plaats van uitkeringen), meer preventie binnen de gezondheidszorgen, enz. Een eerste vaststelling is dat de introductie van de actieve welvaartsstaat in België geen radicale breuk met het verleden was. Hoewel de actieve welvaartsstaat in ons land vaak geduid wordt als een project van de regeringen Verhofstadt, geïnspireerd door de ‘Third way’ van de Britse premier Tony Blair, werden een aantal fundamenten reeds eerder gelegd. De regering Dehaene-II was bv. al gestart met het verlagen van de werkgeversbijdrage aan de sociale zekerheid om de werkgelegenheid te stimuleren. Ook het cijfermateriaal bevestigt dat er eerder sprake was van evolutie dan revolutie: het is niet zo dat de ‘klassieke’ sociale uitgaven afgenomen zijn (die blijven reeds 30 jaar schommelen tussen de 23 en 26% van het bruto binnenlands product). Maar bovenop die basis is een nieuwe laag gelegd. Vooral de spectaculaire aangroei van de middelen voor kinderopvang valt daarbij op. Tweede vaststelling: de uitkeringsafhankelijkheid (het aantal mensen dat een sociale uitkering krijgt in verhouding tot het aantal mensen dat werkt) is niet verminderd. Die verhouding blijft structureel schommelen tussen de 8 en 9 op 10 sinds het midden van de jaren 80. Vrij vertaald: tegenover 10 mensen die werken staan 8 à 9 mensen die

Boekbesprekingen 89


leven van een uitkering. In 1970 was dit nog maar 4 op 10. De sterke stijging daarna is enerzijds te verklaren door de structureel hogere werkloosheidscijfers vanaf de jaren 70 en anderzijds door de toegenomen individualisering van sociale rechten. Vrouwen en jongeren kregen in de voorbije decennia massaal toegang tot de sociale zekerheid daar waar ze voordien nog aangewezen waren op het gezinsinkomen. Met andere woorden: er bleven evenveel mensen aan het werk, maar van degenen die niet werkten klopten er meer aan bij de sociale zekerheid. De keerzijde van deze toename was een dalende uitkeringsratio: het verschil tussen het niveau van de uitkeringen en het loon van de actieve bevolking nam almaar verder toe. Met de invoering van de tweejaarlijkse welvaartsenveloppen werd deze neerwaartse evolutie gestopt. Vandenbroucke plaatst echter vragen bij de houdbaarheid van de huidige toestand. Hij argumenteert dat de vergrijzing dermate sterk wordt dat zowel de verhouding tussen het aantal mensen dat niet werkt en werkt, als de verhouding tussen het aantal mensen dat een uitkering geniet en het aantal mensen dat werkt in de toekomst verder zullen stijgen. Dit brengt hem tot de conclusie dat het zeer legitiem is om de parameters van ons pensioenstelsel te koppelen aan de verdere stijging van de levensverwachting boven de leeftijd van 65 jaar. Daarbij moet bovendien bewaakt worden dat de gunstige impact van langer werken op het budget niet geneutraliseerd wordt door een (algemene) verhoging van de pensioenen. Derde vaststelling: het armoederisico verschuift de laatste jaren geleidelijk, maar onmiskenbaar, van ouderen naar jongeren. Een proces dat nog versneld wordt door de crisis omdat de inkomens van gepensioneerden beter beschermd worden door de welvaartsstaten dan de inkomens van de (kinderen van de) actieven. Recente Europese cijfers tonen een significante daling van het armoederisico bij 65-plussers en een significante stijging van het armoederisico bij kinderen in ons land. Een mogelijke (deel)verklaring voor deze laatste trend is een falend integratiebeleid: migranten vinden moeilijk werk in ons land (ook in vergelijking met andere EU-lidstaten), waardoor hun kinderen in werkarme gezinnen opgroeien. Het is net binnen die werkarme gezinnen dat het risico op armoede zeer groot is. Vandenbroucke roept op om alle uitdagingen van de welvaartsstaat in hun samenhang te zien. De eerste vraag die aan de orde is om te bepalen welke hervormingen vandaag nodig zijn, is volgens de auteur dan ook “hoe kunnen we een beter langetermijnperspectief bieden voor kinderen en jongeren in onze samenleving�? Dit boek is bijzonder interessante lectuur voor al wie begaan is met de toekomst van ons sociaal model. De centrale boodschap is tegelijk optimistisch en pessimistisch. Optimistisch omdat de auteur overtuigd is dat we naar een nieuw evenwicht kunnen evolueren. Een evenwicht waarbij de sociale bescherming niet slechter is dan vandaag. Pessimistisch omdat hieraan ook een boodschap van veel meer selectiviteit verbonden is: meer mensen dan vandaag zullen moeten bijdragen aan het systeem, zodat we steun kunnen blijven geven aan al wie die steun echt nodig heeft. [Niko Gobbin] 90

Boekbesprekingen


David Van Reybrouck

Tegen verkiezingen Amsterdam, De Bezige Bij, 2013, 174p.

De democratie is het staatsbestel dat wereldwijd het meeste aanhangers kent. Het deel van de wereldbevolking dat gunstig staat tegenover het concept ‘democratie’ is bovendien nog nooit zo hoog geweest als vandaag. Dit succes is niet zo moeilijk om te verklaren: democratie heeft bewezen het beste systeem te zijn om een gezond evenwicht te houden tussen legitimiteit en efficiëntie. Tenminste: dat was tot voor kort het geval. Vandaag blijkt dat westerse democratieën kampen met een legitimiteitscrisis en een efficiëntiecrisis. Of zoals de auteur het omschrijft: westerse democratieën gaan gebukt onder het “Democratisch Vermoeidheidssyndroom”. De legitimiteitscrisis blijkt uit de zeer lage opkomst bij verkiezingen, het zeer grote kiezersverloop en het tanend lidmaatschap van politieke partijen. De efficiëntiecrisis uit zich in zeer lange formatieberaden, de systematische afstraffing van regeringspartijen en de traagheid van bestuur. Wat zijn de oorzaken van deze dubbele crisis? Een eerste mogelijke verklaring is dat de schuld ligt bij de huidige politici. Dit is het mantra van de populisten: het personeel van de democratie is het grote probleem. Vervang ze, en het probleem is van de baan. Een tweede verklaring is dat de democratie zelf het probleem is. Democratie is synoniem geworden met traagheid en omslachtigheid. Dit leidt vaak tot de keuze voor technocraten: managers in plaats van politici. Een derde diagnose legt het probleem vooral bij de gebreken van de representatieve democratie. Politici luisteren niet voldoende naar hun kiezers. Er is nood aan meer directe democratie. Recente protesten zoals ‘Occupy Wall Street’ en de Indignados vertolkten deze onvrede. De auteur stelt echter vast dat deze drie verklaringen niet leiden tot een echte oplossing. Populisten spelen vooral in op onvrede bij de kiezers, maar hebben geen echt alternatief. Technocraten kunnen op korte termijn soelaas bieden, maar kampen op iets langere termijn met een tekort aan legitimiteit. Dat uit zich des te meer wanneer onpopulaire maatregelen nodig zijn (cf. de zeer lage score van Monti bij de Italiaanse verkiezingen). De aanhangers van de directe inspraak blijven vaak steken in het debat om het debat, zonder echt te wegen op het beleid. De auteur gaat daarom verder met een vierde diagnose: de kern van het probleem zit in het feit dat we de representatieve democratie herleid hebben tot verkiezingen. Uit een historische schets blijkt dat de centrale rol van verkiezingen in de democratie van relatief recente datum is. Bovendien is die centrale rol er niet gekomen om de democratie te versterken, maar eerder om haar af te zwakken. Na de revoluties in Frankrijk en

Boekbesprekingen 91


de VS wilde men immers de toegang tot het parlement reserveren voor leden van de maatschappelijke elite : vanuit het verlichtingsdenken was de overtuiging gegroeid dat wie een maatschappelijk relevante taak op zich wou nemen, over uitzonderlijke kwaliteiten moest beschikken. Daardoor kwam het systeem van ‘loting’ helemaal in de verdrukking. Nochtans stond dit systeem centraal in de allereerste democratieën. Loting werd als veel democratischer aanzien dan een verkiezing. Aristoteles omschreef echte vrijheid als een evenwicht tussen regeren en geregeerd worden. Loting was het beste systeem om dit te bereiken: letterlijk iedereen kon machthebber worden en iedereen kon onderdaan zijn. De auteur vindt het ook absurd dat we krampachtig blijven vasthouden aan een uitvinding – verkiezingen – van honderden jaar geleden. In andere domeinen presenteren we vooruitgang als de oplossing, maar dus niet in de organisatie van de democratie. Dit terwijl de omgeving wel drastisch gewijzigd is. Politiek en de klassieke media zorgden lange tijd voor een eenrichtingsverkeer: van het beleid naar de kiezer. De opkomst van de nieuwe media heeft die context helemaal omgegooid. Iedereen kan op ieder moment aan gans het land een mening kenbaar maken. Deze analyse eindigt in een pleidooi om in België de stap te zetten naar een bi-representatief stelsel. De leden van de Kamer worden aangeduid via verkiezingen, de leden van de (nieuwe) Senaat via loting. Op die manier kunnen de voordelen van beide systemen gecombineerd worden en kan onze democratie genezen worden van haar Democratisch Vermoeidheidssyndroom. Heel wat waarnemers delen ongetwijfeld de zorg die centraal staat in dit boek. Hoe kunnen we de werking van onze democratie versterken? Hoe kunnen we ‘de waan van de dag’ terug wat naar de achtergrond schuiven, zodat de lange termijn opnieuw een meer prominente plaats krijgt in het beleid? Hoe kunnen we nieuwe vormen van inspraak een plaats geven? De auteur verdient waardering alleen al omdat hij dit debat aantrekt en bovendien ook met een gedurfde en onderbouwde oplossing komt. Maar zo pessimistisch de auteur is omtrent de huidige staat van onze democratie, zo naïefoptimistisch lijkt hij te zijn omtrent de baten van één ingreep in de organisatie van onze democratie. Mogen we echt zoveel heil verwachten van de overstap naar een systeem met loting? Dat durven we toch wel wat te betwijfelen. Ten eerste zet de auteur vooral de pluspunten van de loting in de verf. Maar loting heeft ook grote minpunten: het stelsel is extra vatbaar voor corruptie. De gelote moet zich immers niet verantwoorden ten opzichte van de kiezer. De gelote ambieert ook geen extra ambtstermijn. Loting dreigt ook snel te evolueren naar een technocratie omdat de ondersteunende experts veel (onrechtstreekse) macht ontwikkelen. Dit soort nadelen komt helemaal niet aan bod in het boek. Ten tweede bezwaart hij ‘het straf blad’ van de verkiezingen met problemen die er hooguit indirect aan gerelateerd zijn. Zo wekt hij de indruk dat communautaire problemen veel gemakkelijker aangepakt zouden worden in een lotingsysteem. Maar

92

Boekbesprekingen


loting zal niets veranderen aan de vaststelling dat er sprake is van twee verschillende publieke opinies die gevoed worden door twee gescheiden medialandschappen. Het is ook misleidend om te stellen dat de communautaire onderhandelingen meer dan 500 dagen geduurd hebben. Tegelijk werd immers een zware sanering van de overheidsfinanciën onderhandeld. Complexe dossiers op een goede, evenwichtige manier aanpakken, vergt tijd. Zeker als dit ook pijnlijke keuzes vereist. Loting of verkiezing: het zou er weinig aan veranderen. Ten derde is loting niet immuun voor een aantal aspecten die de auteur aanhaalt als argument om af te stappen van verkiezingen. Wie ook een beslissing neemt omtrent de Antwerpse Ring: juridische procedures zullen altijd om de hoek loeren. En wie gevraagd wordt om te beslissen, zal onvermijdelijk onder druk komen van lobbygroepen, kennissen, enz. De nieuwe media zullen ook hier de druk alleen maar groter maken. Tot slot is zijn uitgangspunt misschien al wat overtrokken. De democratie getuigt nog altijd van een zeker aanpassingsvermogen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het wetgevend werk dat momenteel verricht wordt om grote openbare werken, binnen een redelijke termijn, weer een kans te geven (bv. hervorming Raad van State). Samengevat: een originele en gedurfde analyse, maar jammer genoeg niet helemaal in evenwicht. [Niko Gobbin]

Peter Van Rompuy

Van confrontatie naar vertrouwen 2013, 64p. | http://www.politico-shock.be/wp-content/uploads/2013/09/ VanConfrontatieNaarVertrouwenBoek1.pdf

In 2008 verscheen het boek ‘Econoshock’ van Geert Noels. De centrale boodschap daarin is dat de financieel-economische crisis geen crisis als een andere is, maar integendeel onderdeel van een aantal megaschokken die het uitzicht van de wereld voorgoed zullen veranderen. Wie zich tijdig aanpast aan de nieuwe realiteit, zal daar profijt uit halen. Vijf jaar later heeft deze these al veel terrein gewonnen. Almaar meer mensen betwijfelen dat we nog terugkeren naar ‘business as usual’. Maar verandering aan de nieuwe realiteit is niet eenvoudig. Ook Peter Van Rompuy, Vlaams parlementslid voor CD&V, neemt de drastische

Boekbesprekingen 93


en snelle veranderingen in onze samenleving als uitgangspunt van zijn boek ‘Van confrontatie naar vertrouwen’. In zo’n omgeving verandert ook de houding van mensen ten aanzien van gevestigde instituties, zoals de arbeidsmarkt. In een stabiele omgeving bieden die instituties zekerheid aan de mensen. Maar in tijden van structurele verandering genereren ze bijkomende onzekerheid. Mensen die de verandering omarmen, botsen op de inertie van instituties waardoor ze het gevoel krijgen hun eigen lot niet meer in handen te hebben. De gevolgen zijn zelden positief. Mensen plooien vaak terug op hun vertrouwde omgeving, net op een moment dat gans de wereld in hun bereik ligt. Ze verschuilen zich ook achter de overheid, eerder dan zelf verantwoordelijkheid op te nemen : “Waarom zouden we als we ons lot niet zelf in handen hebben?”. Wat volgt is een oproep om confrontatie om te ruilen voor vertrouwen: vertrouwen in elkaar, in zichzelf en in de wereld. Daarbij moeten we volgens de auteur vooral investeren in het versterken van banden tussen mensen. Het concept van cocreatie staat daarbij centraal. Cocreatie is een proces dat gekenmerkt wordt door dialoog, enthousiasme, daadkracht en resultaatsgerichtheid. Cruciaal is dat alle deelnemers aan het proces in gelijke mate invloed kunnen uitoefenen. Zo staat cocreatie tegenover instituties zoals de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het onderwijs die vertrekken vanuit een vorm van autoriteit. Mensen ondergaan die instituties eerder dan dat ze eraan participeren. In het tweede deel van het boek komen een aantal meer concrete illustraties aan bod. Een grote verdienste is dat de auteur niet in de val van de ‘oversimplificatie’ trapt. Hij stelt bv. vast dat in tijden van telewerk de grens tussen zelfstandige arbeid en arbeid in loondienst soms wel zeer dun geworden is. Ook het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is compleet achterhaald. Hij houdt dan ook een pleidooi voor een nieuw, breed eenheidsstatuut waarbij vertrokken wordt van een nieuw onderscheid tussen enerzijds repetitief en anderzijds creatief werk. Geen tabula rasa dus, wel een erkenning van de nieuwe breuklijnen in de samenleving. De bestaande instituties hebben nog altijd hun waarde, maar hun dominantie moet in vraag worden gesteld. Dat is ook het finale doel van dit boek: mensen aanzetten tot nadenken en tot debat. Hoe kunnen we mensen en de banden tussen mensen versterken om als samenleving profijt te halen uit de veranderingen? Hoe kunnen we instituties ten dienste stellen van dat proces? Het boek is gratis te downloaden via http://www.politico-shock.be. [Niko Gobbin]

94

Boekbesprekingen


Steven Vanackere

De Eerste Steen Antwerpen, Uitgeverij Vrijdag, 2013, 222p.

Met ‘De Eerste Steen’ levert CD&V-Kamerlid Steven Vanackere een verrassend boek af. Het is geen autobiografie, geen ideologisch pamflet, geen alternatief programma. Toch zijn al deze elementen aanwezig in de tekst. De auteur zelf houdt het op een essay, “met de nadruk op het proberende”. Hij houdt daarin een positief pleidooi voor de democratie, de politiek en het beroep van politicus. De titel verraadt al de bijzondere aanpak. Het essay is opgehangen aan de zeven hoofdzonden (“en wie zonder zonde is, werpe de eerste steen”). Hoogmoed, hebzucht, wellust, afgunst, gulzigheid, gramschap en luiheid passeren één voor één de revue. De titel verraadt ook een grotere, niet uitgesproken, ambitie: misschien kan met dit essay de eerste steen gelegd zijn in de opbouw van een nieuwe, meer beschaafde vorm van politiek; van een nieuwe band tussen politiek, media en samenleving. Want er scheelt wel wat aan de huidige werking. En de verantwoordelijkheid daarvoor legt de auteur zowel bij de politicus, de media als de kiezer. Ook dat is een rode draad doorheen de tekst. Keer op keer komt een ongemakkelijke driehoek van de politicus, de media en de democratie/de kiezer op de voorgrond. Met het middenveld in het centrum van die driehoek. Politiek is een vruchtbare bodem voor hoogmoed. Dat is geen groot geheim. Al te vaak bezondigen politici zich aan de hoogmoed te denken dat de overheid in staat is om het geluk van mensen te bewerkstelligen. De confrontatie met de werkelijkheid resulteert dan in een grote ontgoocheling. Hoogmoed uit zich ook in cynisme: politici die collega’s en de kiezer niet hoog genoeg achten om er echt rekening mee te houden. Cynisme gaat vaak samen met een overdaad aan tactiek, maar een schrijnend gebrek aan strategie. De samenleving toont zich hoogmoedig wanneer politieke verantwoordelijken als bijna vanzelfsprekend geminacht worden. Het toppunt van hoogmoed is politiek zonder participatie. Een participatie die verder moet gaan dan af en toe een referendum of een stemtest. Burgerparticipatie kan niet zonder sterke middenveldorganisaties, die meningen kunnen bundelen in een breder kader, met expertise en zin voor evenwicht. Hebzucht is terug te brengen tot de fout van overdaad. Politici worden vaak in de hoek van de zakkenvullers geduwd. Onterecht, de Belgische politici verdienen goed, maar niet overdreven veel. Politici worden soms ook wereldvreemdheid verweten. Ze kennen de leefwereld van de ‘gewone’ mens niet. De auteur kaatst de bal echter terug: hoe accuraat schat de mopperende middenklasse de eigen welstand in? Als uitsmijter bij dit hoofdstuk gaat de auteur in op de relatie tussen Dexia en het ACW. Hij hekelt het feit

Boekbesprekingen 95


dat gemaakte fouten gebruikt worden om de boodschap van de coöperatieve gedachte aan te vallen. Ja, er is afgeweken van de eigen beginselen. Ja, hebzucht heeft een zware tol geëist. Maar neen, dat is geen reden om die beginselen te viseren. In het hoofdstuk rond wellust wordt de mythe van de ‘erotiserende macht’ doorprikt. De sterkst aanwezige wellust in de politiek is nog altijd de machtswellust. De auteur zet dit punt meteen op scherp: een politicus mag nooit vergeten dat hij een dienaar hoort te zijn, ook al is dat niet hetzelfde als een slaaf en moet men ook aan een dienaar het respect betonen dat hem toekomt. Hij haalt ook uit naar wie democratische macht verovert maar er niks mee doet uit vrees voor de confrontatie met de kiezer. Afgunst lijkt de grootste ziekte van de westerse samenleving vandaag. Afgunst wordt zeer sterk gevoed door de hedendaagse media. Het zijn de editorialisten en journalisten die bepalen welke parlementair ‘er staat’. Jammer genoeg niet op basis van een gedegen analyse van de dossierkennis van de betrokkenen. Etiketten (bv.“Belgicist”) worden maar al te graag gekleefd. Dit resulteert in een klimaat waarbij politici elkaar het daglicht niet gunnen en vooral nog willen scoren. De auteur stelt daarnaast vast dat elk nationalisme een actief beroep doet op instincten van afgunst. Waar volkeren echt onderdrukt worden, kan nationalisme bevrijdend zijn (bv. de emancipatie van de Vlaamse taal en cultuur). Maar dat bevrijdingsdiscours wordt wat humoristisch in de hedendaagse West-Europese context. Ook gulzigheid is de media niet vreemd als zonde. Het woord ‘verslaggever’ dekt al lang de lading niet meer. Journalisten (en hun lezers, kijkers of toehoorders) hebben blijkbaar niet meer het geduld om een feit eerst te laten gebeuren alvorens er verslag van te geven/krijgen. Vaker en vaker worden kranten gevuld met wat er zou kunnen gebeuren. In dit hoofdstuk kaart de auteur ook aan dat ‘matiging’, de tegenhanger van gulzigheid, een christendemocratisch concept bij uitstek zou moeten zijn. Het volgt immers uit een logische toepassing van rentmeesterschap. Jammer genoeg is dit concept gekaapt door de groene partijen. Te lang was er teveel geloof in het vooruitgangsdenken in eigen rangen. Gramschap, woede, is een modieuze zonde geworden. Iedereen is wel ergens boos over. Maar zonder engagement blijft woede alleen maar woede. Woede die zich vaker en vaker vertaalt in verzet tegen het eerbare compromis. Liever de wurggreep van het status quo tussen compromisloze partijen, dan de vooruitgang van het compromis. Toch sluit het compromis het best aan op het menselijk leven: dat is immers niet perfect en ook geen opeenvolging van ‘big bangs’. Begrip is de beste remedie tegen boosheid en het beroep van leerkracht daarom allicht het belangrijkste dat er bestaat. Luiheid, tot slot, lijkt minder grip te hebben op het politieke leven. Politici leven aan een verschroeiend tempo. De contradictie is wel dat de vooruitgang in veel dossiers bijzonder traag gaat. En op zich is dat helemaal niet zo vreemd: een stabiel regelgevend klimaat vereist nu eenmaal ook stevige procedures. De media gunt een afschuwelijke

96

Boekbesprekingen


bonus aan luiheid: wie zich bedient van een goedkoop simplisme krijgt meer publieke bijval dan wie een intellectueel correct betoog opbouwt. Het boek beperkt zich niet tot de zeven hoofdzonden. De auteur spreekt zich ook uit over een aantal politieke en maatschappelijke hete hangijzers. Zo wijst hij op de onhoudbaarheid van de automatische indexering, spreekt hij zich uit tegen een algemene vergoeding voor vrijwilligerswerk en tegen vennootschappen als bestuurder in overheidsinstellingen. Het boek bevat ook heel wat leuke en soms intrigerende zijsprongen. Zo komt de lezer onder andere te weten dat de achtste verdwenen hoofdzonde treurigheid is. In de woorden van Willem Elsschot : “Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren en ook weemoedigheid die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat”. De lezer krijgt ook een inkijk in de drijfveren van de politicus Steven Vanackere. Een motivatie die geworteld is in het christelijk geloof. Steven Vanackere kan putten uit een rijke ervaring. Zowel achter de schermen van het politieke toneel als kabinetsmedewerker, als in de politieke spotlichten als federaal vice-eersteminister en Vlaams minister. Dat vertaalt zich in een relaas dat zowel van binnenin als van op afstand is opgebouwd. De auteur is zowel actor als toeschouwer. Dit is slechts een van de tegenstellingen die de rode draad zijn in het boek. Ook de lijn tussen bescheidenheid en ambitie is vaak zeer dun. Aan de ene kant is er de politicus die maar beter beseft dat hij tijdig plaats moet ruimen voor de opvolging. Aan de andere kant is er de ambitie om minstens de eerste steen te kunnen leggen om de grote problemen aan te pakken. Aan de ene kant is er de oproep om meer begrip te tonen voor de moeilijke context waarin de huidige politici moeten werken, aan de andere kant de kritiek op politici die vooral oog hebben voor de populariteitspolls. De soms scherpe kritiek op de hedendaagse media wordt dan weer gekoppeld aan begrip voor de journalist onder druk van tijd en de wetten van de concurrentie. Ook de lezer blijft finaal met een wat dubbel gevoel achter. Aan de ene kant leest hij een overtuigend pleidooi voor een ‘betere politiek’, aan de andere kant wordt hij geconfronteerd met heel wat factoren die de overstap daar naartoe eerder onwaarschijnlijk maken. De jacht door de media lijkt bv. nog intenser geworden door de opkomst van de nieuwe media. De auteur vat het als volgt samen: voor wie vandaag een politiek engagement ambieert, zou de leuze “It’s the democracy/society, stupid!” centraal moeten staan. [Niko Gobbin]

Boekbesprekingen 97


Brené Brown

De kracht van kwetsbaarheid Utrecht, A.W. Bruna, 2013, 240p.

Empowerment betekent mensen de kans bieden om op eigen kracht een (andere) vorm en inhoud aan hun leven te geven. Kansen nemen betekent je kwetsbaar opstellen; er is immers steeds de kans op falen en de daaruit voortvloeiende schaamte. Kwetsbaarheid en empowerment zijn echter geen tegengestelden. We staan net sterker in het leven door onze kwetsbaarheid te omarmen. Dit is ook het uitgangspunt van ‘Kracht van kwetsbaarheid. Heb de moed om niet perfect te willen zijn.’ Op basis van twaalf jaar onderzoek en eigen ervaringen beargumenteert Dr. Brené Brown in dit boek dat kwetsbaarheid geen vorm van zwakte is, maar veeleer het pad naar moed, de oorsprong van liefde, verbondenheid, geluk, empathie en creativiteit. Het is de bron van hoop, medeleven, verantwoordelijkheid en authenticiteit. Ze definieert kwetsbaarheid als onzekerheden trotseren, risico’s nemen en je emotioneel blootgeven. Gebaseerd op betrokkenheid en verbondenheid is kwetsbaarheid zelfs essentieel om bezielde mensen te zijn. Leven (relaties, werk, gezin…) is kwetsbaar zijn. Kwetsbaarheid ervaren is geen vrijwillige keus. De enige keus die we hebben is hoe we reageren wanneer we worden geconfronteerd met onzekerheid, risico’s en emotionele blootstelling. Dr. Brown wil met dit boek mensen aanzetten de moed te hebben tot het omarmen van kwetsbaarheid en stimuleren om risico’s te nemen ook zonder dat succes gegarandeerd is. “Grote moed tonen heeft niets te maken met winnen of verliezen. Maar wel met de kracht van kwetsbaarheid. In een wereld waarin gevoelens van schaarste en schaamte de overhand hebben en angst onze tweede natuur is geworden, is kwetsbaarheid tonen revolutionair. Ongemakkelijk. En soms een beetje gevaarlijk. We lopen natuurlijk een veel groter risico om gekwetst te worden door onze nek uit te steken.” Ze vertrekt vanuit een samenleving die wordt gekenmerkt door schaarste. Schaarste is het probleem van ‘nooit genoeg’. Wanneer we onze werkelijkheid toetsen aan het onbereikbare (visioenen van perfectie, nostalgie) en ons constant vergelijken met anderen, zullen we altijd te kort schieten, hetgeen leidt tot ‘schaamte’. Schaamte kweekt angst. Daardoor durven we ons niet meer kwetsbaar op te stellen. Elementen om tot schaamtebestendigheid te komen zijn dan het herkennen van signalen en oorzaken van schaamte, je kritisch opstellen, contact zoeken, je schaamte uitspreken. Dr. Brown ontmaskert kwetsbaarheidsmythen als ‘kwetsbaarheid is gelijk aan zwakte’ en is ‘alles er maar uit gooien’, ‘ik heb er niets mee’, en ‘we kunnen het wel alleen aan’. Ze licht toe welke schilden we als wapenuitrusting gebruiken, waarvan als drie

98

Boekbesprekingen


voornaamste: wantrouwen tegenover geluk, perfectionisme, en zelfverdoving en reikt ook ontwapeningsstrategieën aan: zelfacceptatie (‘ik ben/heb genoeg’), heb zelfcompassie en zorg voor jezelf, stel je grenzen, verander je gedrag, je definitie van succes en vooral zoek steun. Ze past dit dan toe in het kader van onderwijs en werk en ouderschap. Het boek leest vlot. Er is geen complexe boodschap. De titel is waar het boek over gaat. Deze boodschap wordt steeds weer herhaald. Nadeel hiervan is dat de onderverdeling tussen (sub)hoofdstukken niet altijd duidelijk is. Dr. Brown houdt de lezer een spiegel voor. De herkenbaarheid is groot. Elke lezer zal uit dit boek die fragmenten pikken die hem of haar het meest aanspreken. Werd ik empowered door dit boek? Ik ben na het lezen van dit boek in ieder geval bewuster bezig met de wijze waarop ik in interactie treed met mijn omgeving. Meerwaarde kan je mijn inziens creëren door het delen van het boek met anderen. Je bent, zoals Dr. Brown, aangeeft immers maar in staat je oude overlevingsstrategieën los te laten mits goede ondersteuning van anderen en dan vooral zij die het dichtst bij je staan. [Helga Pletzers]

Emmanuel Vandenbossche (ed.)

Evoluties in het Belgisch coöperatief federalisme – évolutions dans le fédéralisme coopératif belge Brugge, die Keure, 2013, 154p. Reeks Bibliotheek Grondwettelijk Recht

‘Evoluties in het Belgisch coöperatief federalisme’ is de verzameling van bijdragen van vooraanstaande Belgische constitutionalisten aan een colloquium dat reeds op 25 november 2011 te Brussel werd gehouden. Het boek bevat bijdragen van Emmanuel Vandenbossche, Sébastien Van Drooghenbroek, Luc Detroux en Xavier Delgrange, Patrick Peeters, Joëlle Sautois en Jürgen Vanpraet en Yannick Peeters. Ofschoon het colloquium werd gehouden (te?) kort na het bereiken van een akkoord over de zesde staatshervorming (het ‘Vlinderakkoord‘) slagen de auteurs er toch in om in hun bijdragen de belangrijkste elementen uit het Vlinderakkoord op te nemen. Het vrij grote tijdsverloop tussen het

Boekbesprekingen 99


colloquium en de uitgave van het verslagboek is daar hoogstwaarschijnlijk niet vreemd aan. In een eerste bijdrage, ‘Het Overlegcomité: een instelling in opmars?’, bespreekt Emmanuel Vandenbossche uitgebreid de ontstaansgeschiedenis, samenstelling, werking en bevoegdheden van het Overlegcomité. Vervolgens doet hij hetzelfde voor de Interministeriële conferenties die in de schoot van het Overlegcomité werden opgericht. Op die wijze is de bijdrage van Vandenbossche een zeer goede en uitgebreide ‘inleiding’ op het Overlegcomité als instelling binnen het coöperatief federalisme. Vervolgens bespreken Sébastien Van Drooghenbroeck, Luc Detroux en Xavier Delgrange in hun bijdrage ‘Conseil d’État et Comité de Concertation : repenser les frontières et l’aménagement des rôles’ de soms moeilijke verhouding tussen de afdeling Wetgeving van de Raad van State en het Overlegcomité met het oog op het voorkomen van belangen- en bevoegdheidsconflicten. Zij stellen daarbij vast dat deze beoogde wisselwerking reeds van in den beginne druk bediscussieerd werd en analyseren telkenmale de toepasselijke rechtsgronden, om deze vervolgens ook te beoordelen op hun effectiviteit in de praktijk. Dit alles brengt hen ertoe te pleiten voor een hervorming, ofschoon deze niet voorzien werd in de Zesde Staatshervorming. De derde bijdrage ‘Enkele paradoxen van het federaal loyauteitsbeginsel in België ’, is van de hand van Patrick Peeters. In een eerste deel beantwoordt hij de vraag of het federaal loyauteitsbeginsel een bevoegdheidsnorm of politieke gedragsregel is, om vervolgens de gelijkenissen en verschillen met het Duitse begrip ‘Bundestreue’ aan te pakken. Daarna bespreekt hij, aan de hand van rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, de geëvolueerde visie van het Hof ten aanzien van het federale loyauteitsbeginsel en haar toetsingsbevoegdheid ter zake, om, tot besluit, te verwijzen naar het Vlinderakkoord, waarin de beoordeling van de federale loyauteit wordt toegekend aan het Grondwettelijk Hof. Daarbij is de auteur best kritisch voor het Vlinderakkoord, vaststellend dat men enerzijds niets toevoegt aan de bestaande praktijk van het Grondwettelijk Hof en men anderzijds nog heel wat rechtstechnische problemen onbeantwoord laat. Het laatste onderdeel van de bijdrage van Patrick Peeters wordt vervolgens verder uitgespit in de bijdrage van Joëlle Sautois: ‘Le concept de loyauté fédérale et la sixième réforme de l’ état’. Net als Peeters komt zij daarbij tot de vaststelling dat het Vlinderakkoord op zich niet veel toevoegt met betrekking tot het federale loyauteitsbeginsel en in die zin misschien enigszins een gemiste kans is. Een laatste bijdrage, ‘Autonomie en samenwerking in het federale België’, is van de hand van Jürgen Vanpraet en Yannick Peeters. Zij bespreken achtereenvolgens de ‘ joint decision trap‘, het autonomiebeginsel (met bijzondere aandacht voor de dubbelaspectleer), de verschillende vormen van samenwerking en de beginselen ervan. Dit laatste onderwerp vormt de hoofdmoot van hun bijdrage met de verdere uitwerking en analyse van de plaats van de samenwerkingsvormen in de hiërarchie der

100

Boekbesprekingen


rechtsnormen, het verbod van uitwisseling, afstand of teruggave van bevoegdheden en de mate waarin de verplichte samenwerking een beperking is op de autonomie. Tot slot bespreken Vanpraet en Peeters ook de rechtsbescherming inzake samenwerking om te besluiten met een blik op de toekomst, waarin de auteurs zich de vraag stellen of de strikte leer waarbij de bijzondere wetgever zelf de bevoegdheden moet verdelen nog haalbaar blijft. Het boek is, als verslagboek, uiteraard in de eerste plaats gericht op constitutionalisten. Voor hen levert het boek in elk geval interessante leerstukken en inzichten inzake samenwerkingsvormen in het federale België op. Voor de lezer die minder geïnteresseerd is in het staatsrecht, is het boek veel minder geschikt, wegens te technisch en academisch. Dit hoeft niet te verwonderen aangezien de auteurs in deze Bibliotheek Grondwettelijk Recht ook geenszins de bedoeling hebben algemene inleidende werken te schrijven, maar zich richten op de specialisten ter zake. [Wim Lammens]

A.Kenis en M. Lievens

De mythe van de groene economie. Valstrik, verzet, alternatieven Antwerpen, EPO, 2012, 280p.

De auteurs, verbonden aan het Hoger Instituut voor de Wijsbegeerte van de KU Leuven en aan enkele activistische milieuorganisaties, leverden een boek af met een duidelijke opbouw en – zoals het onderzoekers past – gebaseerd op talrijke literatuurbronnen. Het boek vertrekt van een algemene inzichtelijke beschouwing over de hedendaagse politieke besluitvorming, kijkt vervolgens uiterst kritisch naar alle initiatieven die op milieuvlak genomen worden – politiek, maatschappelijk en bedrijfsmatig –, en geeft tenslotte eigen alternatieven. De klimaatkwestie is het centrale milieuthema doorheen het ganse boek. Het beschouwende luik over de actuele politiek doet nadenken. Een voorbeeld: het huidige ‘post-politieke’ klimaat, waar te veel kwesties in de handen worden gelegd van expertencommissies en adviesorganen. De depolitisering van deze thema’s onttrekt ze volgens de auteurs aan een essentieel maatschappelijk debat. Terug meer beslissingen

Boekbesprekingen 101


direct bij de verkozenen: interessant om bij stil te staan. Wat zouden de auteurs denken van de CREG (de Belgische energieregulator) met zoveel beoordelingsmacht in de plaats van de politici? Wanneer het boek dieper ingaat op de hedendaagse aanpak van de klimaat- en energieproblematiek, wordt het lastig om de redeneringen kritiekloos te blijven volgen. Er is momenteel inderdaad een dominante neoliberale grondstroom en er zijn zeker scheefgegroeide uitwassen. Niet onterecht mogen een aantal vanzelfsprekendheden op de korrel worden genomen. Maar het discours van het boek gaat veel verder. Voor geen enkele economische benadering heeft men een goed woord over. Alle kapitalisme is verwerpelijk, en dat ‘kapitaal’ wordt breed geïnterpreteerd. Het verhaal draait rond voorbeelden van ‘goeden’ en ‘slechten’. Voor de ‘goeden’ – bv. zonnepanelen en windenergie – is er geen kritiek, ook niet over de technologische beperkingen. De ‘slechten’ worden onverbiddelijk neergesabeld, telkens aan de hand van een of twee schandalen. Die slechten zijn ‘the usual suspects’: CO2-emissiehandel, kernenergie, ‘ fracking’, CCS, GGO’s, Electrabel (natuurlijk!), enz. Het klassieke verhaal met ‘de industrie’ als de slechten, en het individu als het onschuldige slachtoffer, duikt regelmatig op als een evidentie. Qua voeding zijn er maar twee keuzes: bio-voeding en rommel. Minder klassiek is dat bv. ook het FSC-label wordt gehekeld. Het kernbetoog van het boek is dat de zogenaamde ‘groene economie’ niet de oplossing is, omdat die zich confirmeert aan het kapitalistisch model, en dat eindigt onvermijdelijk altijd in meer verbruik. Het boek ziet met andere woorden in het internaliseren van milieukosten – het principe ‘de vervuiler betaalt’ – geen definitieve uitweg uit het probleem. Voor wie in de materie een beetje thuis is, worden hier toch wel te veel bochten afgesneden, te veel kinderen met het badwater weggegooid. Argumenten die hun redenering kunnen tegenspreken zijn weggelaten. De literatuurbronnen zijn niet allemaal van even betrouwbare kwaliteit. Zijn patenten toch ook niet een methode om uitvindingen na 20 jaar gemeengoed te maken? Gebeurt er echt geen fundamenteel onderzoek meer op de universiteiten? Is het zo complexe CO2-probleem ‘gewoon’ maar een kwestie van het invoeren van een aantal wereldwijde standaarden en normen? En als multinationals de slechten zijn, waarom dan zo blindelings Greenpeace citeren, dat ook multinationaal opereert en bij uitstek commerciële technieken gebruikt? Wie zich ergert aan zulk zwart-wit discours, weze gewaarschuwd. Het stoort dat er geen tussenweg wordt aanvaard tussen enerzijds een ideaal van bevredigen van behoeften en anderzijds een kapitalistisch model dat alleen maar kapitaal wil accumuleren. Een sociaal en ecologisch gecorrigeerde markteconomie wordt dus niet aanvaard. Ligt hun idee van vruchtgebruik niet heel dicht bij het principe van rentmeesterschap? En is handel drijven niet essentieel menselijk? Vergeleken met het scherpe kruit tegenover het bestaande systeem, valt hun eigen alternatief tegen qua diepgang. Begrippen als vruchtgebruik, zelforganisatie, een sterk sociaal weefsel en gemeenschapszin komen naar boven. ‘Commons’, gratis

102

Boekbesprekingen


niemandsland onder spontaan gemeenschappelijk beheer, zijn een ideaal, net als het meer delen van goederen. Het valt trouwens op dat vele van de naar voor geschoven waarden ook essentieel christelijke waarden zijn, net als nederigheid tegenover de schepping. Maar de auteurs negeren elke dimensie van godsdienst of zingeving. In zekere zin ook een post-politieke reflex. Op het einde van het boek wordt het iets concreter, maar ook echt radicaal. De economie moet fors inkrimpen. Reclame, leger, auto-industrie en luchtvaart verdwijnen of worden gerantsoeneerd. Arbeidsduurvermindering kan alleen in ruil voor meer spontane inzet voor de maatschappij. Landbouw moet terug arbeidsintensiever. Spontane syndicale strijdvaardigheid van onderuit dient als drijvende kracht tegen overconsumptie en landmisbruik. De honger en armoede van de wereldoorlog worden gebruikt als voorbeeld van een trigger voor een radicale transitie die vergelijkbaar is met wat nu nodig is. Het boek werd een jaar geleden goed in de markt gezet. Het is een pamflet dat pleit voor een radicale transitie die nooit democratisch gerealiseerd kan worden. De auteurs stellen ergens dat nobele initiatieven als ‘dikke-truiendag’ geen gedragsverandering teweegbrengen omdat het tegen het gezond verstand van de mensen ingaat. Het boek riskeert eenzelfde lot. Het dwingt even tot nadenken, maar alleen overtuigden zullen echt meegaan met het verhaal. Anderen zullen zich storen aan het te theoretische en te felle zwart-wit discours. Het boek is vooral een signaal naar dat deel van de groene beweging dat enkele jaren terug nog campagne voerde onder de slogan “Wij zijn de groene economie!”. [Wim Verrelst]

Peter Singer

Het kan wel! Armoede hoeft niet Amsterdam, De Bezige Bij, 2009, 239p.

Naar aanleiding van de begrotingscontrole in juni jongstleden, werd onder andere beslist om te besparen op het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Deze besparingen deden heel wat stof opwaaien in de media. België vormt hiermee nochtans geen uitzondering. In heel wat andere Europese landen komen dergelijke besparingen ook voor. Deze evolutie doet vragen over de efficiëntie van de ingezette hulp, de rol van NGO’s en andere privé-initiatieven in het ontwikkelingsvraagstuk, het vergroten

Boekbesprekingen 103


van de particuliere hulp naast de officiële overheidssteun alleen maar sterker de kop opsteken. Dit debat deed mij denken aan het boek ‘Het kan wel! Armoede hoeft niet’, dat reeds dateert van 2009, maar nog steeds bijzonder relevant is, om niet te zeggen zelfs actueler dan ooit geworden is. De auteur houdt een pleidooi voor het geven van meer hulp, voornamelijk in de vorm van giften, maar ook via vrijwilligerswerk en dergelijke meer. Om zijn standpunt duidelijk te maken en iedereen aan te moedigen ook effectief zijn steentje bij te dragen, confronteert hij de lezer met talrijke (ethische) vragen, onderzoekt hij achtereenvolgens de argumenten voor en tegen hulp, de effectiviteit van hulp, en hoeveel hulp we dan zouden moeten geven gemeten via een objectieve maatstaf. Uitgangspunt van het boek is dat iedereen kan helpen om een leven te redden, zonder dat we daarvoor veel zouden moeten inboeten aan comfort en allerlei gemakken. De auteur opent met de volgende vraag “Staat er een flesje mineraalwater of een blikje frisdrank naast u op tafel terwijl u dit leest? Als u voor uw drankjes betaalt terwijl er veilig drinkwater uit de kraan komt, hebt u geld over om uit te geven aan dingen die u niet echt nodig hebt. 1 miljard mensen ter wereld moet elke dag zien rond te komen van minder dan u betaald hebt voor dat blikje frisdrank of flesje water”. Eerst probeert de auteur aan de hand van talrijke al dan niet waargebeurde voorbeelden, experimenten, filosofische en ethische vragen aan te tonen dat we moreel verplicht zijn om mensen in nood te helpen en dat bijna iedereen hier in concrete, meestal één-op-één, situaties ook mee akkoord gaat. Deze idee wordt voor christenen het best samengevat als “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Maar waarom wordt er dan toch niet zoveel hulp gegeven aan armen in ontwikkelingslanden? En negeren de meesten van ons daardoor “wat gij niet wilt dat u geschiedt”. Redenen hiervoor zijn het feit dat de meesten denken dat er in het algemeen veel hulp wordt gegeven, dat hulp niet helpt, dat hulp inefficiënt is en dat er geen cultuur is voor het geven van hulp. Ten eerste wijzen (Amerikaanse) cijfers echter overduidelijk uit dat mensen de hoogte van de officiële hulp overschatten en dat velen vinden dat het wenselijk niveau lager zou moeten liggen. Ook al liggen de hulpbedragen in werkelijkheid een pak lager dan men ingeschat heeft. Ten tweede moet de vraag gesteld worden of het redden van één leven, het voorkomen van blindheid bij één iemand, het vermijden van malaria enzovoort niet opweegt tegenover nietsdoen. Ten derde, niet alle hulp wordt inderdaad goed gebruikt. Er bestaan echter wel tal van organisaties die een soort controlesysteem hebben ontwikkeld om hulporganisaties te beoordelen. Dergelijke organisaties en websites kunnen helpen bij het maken van een goede keuze voor het geven van hulp. Bovendien moet er ook rekening mee gehouden worden dat niet alle effecten van hulp gemeten kunnen worden, dat gaat dan bv. over het verwerven van meer vrouwenrechten in landen waar vrouwen geen juridische rechten hebben.

104

Boekbesprekingen


Doorheen het boek daagt de auteur ons als christen uit om over twee specifieke punten na te denken die we als traditie en normen aangeleerd krijgen. Een eerste punt gaat over het ontbreken van een ‘geefcultuur’. De auteur stelt vast dat het heel moeilijk is om te weten hoeveel je kan en zou moeten geven. Welk bedrag kan als rechtvaardig worden beschouwd? Niemand spreekt hier ook over. Meer zelfs: christenen krijgen vanuit het evangelie de les mee “dat we niet de loftrompet moeten steken wanneer we aan de armen geven, maar juist zo ongemerkt te geven dat zelfs onze linkerhand niet weet wat onze rechterhand doet. Alleen dan zouden we daarvoor in de hemel, in plaats van op aarde, beloond worden”. De auteur stelt daarentegen dat vanuit ontwikkelingsperspectief we er alle belang bij hebben om dit wel bekend te maken, omdat iedereen dan aangemoedigd wordt om meer te geven. Experimenten en ervaringen van hulporganisaties tonen ook aan dat mensen effectief meer geven als ze weten hoeveel anderen geven. Vanuit deze invalshoek is het dan ook een goede zaak wanneer rijke celebrities (zoals Bill Gates, Warren Buffet of Madonna) uitpakken met hoeveel geld ze weggeven. Een ander argument dat de auteur aanhaalt en in het bijzonder ons als christen voor een dilemma plaatst, is de vraag of het gezin en meer bepaald het redden van het eigen kind belangrijker is dan het redden van een ander leven of zelfs meerdere andere levens. Hier toont de auteur via enkele voorbeelden scherp aan dat we hier als mens op onze grenzen botsen van welk ethisch-moreel gedrag we moeten volgen. Moeten we zoveel mogelijk van onze tijd en/of geld besteden aan het helpen van anderen (vanuit moreel oogpunt worden we hiertoe gedwongen omdat wij als relatief gezien rijkere wereldburgers ook meer mensen kunnen helpen) of primeert het zorgen voor het gezin en het opvoeden van de eigen kinderen op het leed van andere kinderen in de wereld? De auteur toont aan dat, ondanks enkele moeilijke – maar zeer uitzonderlijke – situaties waarbij grenzen aan onze mogelijkheden worden bereikt, we vanuit moreel opzicht meer hulp zouden moeten bieden en dat er bovendien heel wat hulporganisaties (officiële, NGO’s en privé-initiatieven) zijn die heel nuttig werk leveren. Dan blijft nog de vraag hoeveel hulp er zou moeten gegeven worden. Hierop biedt hij een antwoord door een objectieve maatstaf voor te stellen. De auteur pleit namelijk voor progressiviteit in het geven van hulp. Het is namelijk makkelijker voor rijkere mensen om te geven dan voor armere mensen. Bovendien hoeven deze rijkere personen daarom nog niet zoveel aan comfort in te boeten, terwijl deze grens veel sneller bereikt wordt bij lagere inkomens. Het voorstel luidt dat vanaf een bepaald inkomensniveau er 5% van het inkomen zou worden weggegeven. Komt het inkomen in een hogere schaal dan wordt het percentage vanaf daar 10% enzovoort tot 25% voor de superrijken. Met deze cijfers zou een totaalbedrag van 471 miljard dollar gedoneerd worden voor de 1 miljard armste mensen ter wereld. Bovendien niet door alle rijke mensen ter wereld, maar door slechts 10 procent van de Amerikaanse gezinnen! Als bovendien de

Boekbesprekingen 105


onderste 90 procent belastingbetalers gemiddeld 1 procent van hun inkomen zouden weggeven zou dat een totaalbedrag opleveren van 510 miljard dollar. Stel u voor dat dit dan nog eens wereldwijd zou gebeuren door andere rijkere landen?! Om deze cijfers in perspectief te plaatsen, de econoom Jeffrey Sachs berekende in het begin van de jaren 2000 dat er maximaal 189 miljard dollar per jaar nodig zou zijn om de Millennium Ontwikkelingsdoelen tegen 2015 te bereiken. Deze resultaten doen de auteur opmerken dat “als we de doelen niet bereiken – zoals de huidige indicaties aangeven – kunnen we ons er niet van afmaken door te zeggen dat ze moeilijk na te streven waren, want dat is gewoon niet waar. Het doel dat we zouden moeten nastreven is niet het halveren van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft en niet genoeg te eten heeft, maar er voorgoed een eind aan te maken dat mensen in zulke vernederende omstandigheden moeten leven.” Kunnen we hieruit leren voor het post-2015 ontwikkelingsdebat? Dit boek kan hierbij alvast een inspiratiebron zijn. [Filip Smet]

Lorenzo Bini Smaghi

Austerity – European against the Wall

Democracies

Brussel, Center for European Policy Studies (CEPS), 2013, 151p.

Al bij de start van de Europese eenmaking na de Tweede Wereldoorlog wist Jean Monnet, de grondlegger van wat vandaag de Europese Unie is, dat Europa steeds het resultaat zou zijn van opeenvolgende crisissen. In zijn laatste boek schetst Lorenzo Bini Smaghi als vooraanstaand waarnemer – Bini Smaghi was directeur bij de Europese Centrale Bank (ECB) tot hij ontslag moest nemen om zijn landgenoot Mario Draghi tot president van de ECB te kunnen benoemen – een geschiedenis van vijf jaar Europese crisis en hoe compromissen tot stand kwamen tussen de lidstaten, de financiële markten en de Europese instellingen. De centrale these van Bini Smaghi luidt dat financiële markten doen wat ze altijd hebben gedaan: geld lenen tegen intrest. Wie niet kan garanderen het geld terug te geven, betaalt daar een (hoge) prijs voor. In tegenstelling tot de politiek die vooral

106

Boekbesprekingen


haar verwezenlijkingen in de verf wil zetten, kijken de markten naar wat komen zal. Politici die geen beslissingen durven te nemen of het gebrek aan een gezonde begroting doen investeerders panikeren. Kan het land op lange termijn haar schulden terugbetalen én wil het dat ook doen? Niet voor niets stelt het laatste België-rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een overwinning van een besluiteloze en bestuursverantwoordelijkheid afwijzende N-VA als risico voorop1. Wie geen keuzes maakt, betaalt daar op middellange termijn de rekening voor. Volgens Bini Smaghi kan dan alleen austerity de markten op korte termijn nog overtuigen. Grote banken, rating agencies en het ganse financieel establishment worden dan een makkelijke zondebok terwijl niemand omkijkt naar wat voorbije regeringen allemaal wel of net niet hebben gedaan. Verwijzend naar zijn thuisland Italië, hamert Bini Smaghi regelmatig op het feit dat de overheid te veel uitgaven doet om naar de gunst van de kiezer te dingen zonder daarbij – wat elke regering zou moeten doen – te focussen op ‘s lands concurrentiepositie op lange termijn. Opvallend is Bini Smaghi’s claim dat Europese regeringen de afgelopen vijftien jaar de economische groei systematisch hebben overschat en de vastgelegde uitgaven hebben moeten opvangen door meer belastingen te innen. Meer onafhankelijke cijferaars en technische organen moeten hier soelaas bieden. En daar komen we tot de zwakte van Bini Smaghi’s werk. In tegenstelling tot wat de titel lijkt te suggereren, bevestigt Bini Smaghi het primaat van de markt en heeft hij zeer weinig aandacht voor de sociale en politieke gevolgen van de crisis. Het lijkt alsof de crisis slechts op één manier kon worden aangepakt en het ontbreekt aan alternatieven of voorstellen. Het verrast niemand dat vanuit het kamp van de ECB wordt gepleit voor meer slagkrachtige – lees: federale – Europese instellingen. Bini Smaghi doet dit ook, maar wijst vooral op de moeilijkheden en de rol die nationale staten tot dan te spelen hebben. Lidstaten moeten geen economische groei van Europa verwachten als ze de traditionele IMF-recepten om de groei aan te zwengelen (arbeidsmarktbeleid, infrastructuur...) nationaal willen blijven aansturen. Het is jammer te moeten wachten tot de conclusies om enkele concrete voorstellen te vinden. En Bini Smaghi is bovendien weinig optimistisch. Hij stelt onomwonden dat het Europees sociaal model niet kan overleven in de huidige globale context. Wie dit niet erkent, bewijst volgens hem alleen lippendienst aan de democratie en neigt naar populisme. Dat laatste wordt volgens Bini Smaghi trouwens in de hand gewerkt door te veel gevestigde belangen. Omdat mensen niet langer het gevoel hebben het systeem bij te kunnen sturen, zoeken ze onderdak bij populistische partijen of gaan helemaal niet stemmen. Bini Smaghi vreest dat jongeren de komende jaren nog sneller in extremen zullen vervallen omdat de verouderende bevolking met de macht van het getal nog meer voordelen van de al onbetaalbare welvaartsstaat zal eisen. Jammer dat iemand met zo’n carrière en herwonnen academische vrijheid geen 1 International Monetary Fund (2013) Belgium – 2013 Article IV Consultation – http://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/2013/cr13123.pdf.

Boekbesprekingen 107


voorstellen doet hoe de Unie er na de crisis uit zou moeten zien of duidelijk aangeeft waar politici en centrale bankiers de laatste jaren de mist ingingen. Het boek leest dan vooral ook als een excellent overzicht van vijf jaar Europese financiĂŤle en economische crisis door de ogen van een bevoorrecht waarnemer. [Frederiek Vermeulen]

108

Boekbesprekingen


Kroniek Van hervormingen tot groei Het boek ‘From Reform to Growth’ (‘Van hervormingen tot groei’) is de bekroning van een samenwerking tussen 17 lidorganisaties van CES, de studiedienst van de Europese Volkspartij (EVP). Aan dit eindresultaat ging een lang proces vooraf waarvan het startschot in de eerste helft van 2012 gegeven werd. Alle bijdragen werden onderworpen aan een grondige review-procedure. De verschillende auteurs gingen ook meermaals met elkaar in debat. Het is het tweede boek waarin auteurs van de verschillende lidorganisaties (waaronder ook al twee maal Ceder) een belangrijke thema belichten. De bundeling van alle ‘nationale’ bijdragen geeft een zeer accuraat en gedetailleerd beeld van de Europese realiteit. In het eerste boek (‘Opening the door’) was het centrale thema migratie. Nu staat de financieel-economische crisis van 2008 centraal. De bijdragen schetsen per land de economische evoluties over de periode 20072012. De evolutie van werkloosheid, bruto binnenlands product (en de samenstellende componenten), werkloosheid, overheidsfinanciën… wordt consistent in kaart gebracht. Zo krijgt de lezer per land een beeld van de situatie aan de vooravond van de financieeleconomische crisis, de impact van die crisis en de beleidskeuzes van de regeringen. De auteurs trekken iedere keer een aantal lessen uit de ervaring in eigen land en stippen de uitdagingen voor de toekomst aan. Een onmiddellijke en niet zo verrassende vaststelling is dat de Europese lidstaten zeer verschillend zijn. Ook in crisistijden. Maar tegelijk vallen er heel wat parallellen te trekken. De rode draad doorheen de hoofdstukken is dat de crisis van 2008 niet aan de basis van de problemen lag, maar die wel meer acuut gemaakt heeft. Heel wat landen gingen met een zware erfenis de crisis in. Een erfenis die ook een schaduw wierp op de uitkomst. Zo waren er verschillende landen die in 2007 hun overheidsfinanciën niet op orde hadden en daardoor, ten eerste, sterk beperkt waren in hun reactievermogen, en ten tweede, sneller in het oog van de storm op de financiële markten belandden. Heel wat Oost-Europese lidstaten kampten nog met de gevolgen van de recente transitie van hun economieën. Soms was dat positief (hun financieel stelsel was vaak nog minder geïntegreerd in het internationale, financiële web), maar even vaak negatief (hun economie en hun politiek systeem bleken minder stabiel, minder bestand tegen schokken). De landen waarvan het bankensysteem het zwaarst getroffen is, zijn in overgrote mate landen waar het banksysteem reeds op een onhoudbaar pad zat voor 2008. Een aantal landen bleek zeer kwetsbaar omdat er amper een industriële basis was en hun economieën vooral op het drijfzand van vastgoed, banken en toerisme gebouwd

Kroniek 109


waren. Heel wat landen hadden in recente jaren hun concurrentiepositie verwaarloosd waardoor ze zich uit de wereldmarkt geprijsd hadden. Zowat alle landen wisten al voor 2008 dat de vergrijzing een grote uitdaging vormt voor hun openbare financiën. Maar door de crisis gingen nog een aantal cruciale jaren verloren in de voorbereiding op de vergrijzing. En er waren gelukkig ook landen die economisch gezond de crisis ingingen en achteraf relatief snel hersteld zijn. Enigszins ‘ironisch’ waren dit vaak landen die in het recente verleden door een economische of financiële crisis getroffen werden en daardoor al eerder genoodzaakt waren te hervormen. Nu konden ze volop de vruchten plukken van dat beleid. Hoe verschillend de landen ook zijn, de aanpak van de crisis was vaak gelijkaardig. Eerst werd het banksysteem gestabiliseerd, daarna volgden – waar het budget dat toeliet – (tijdelijke) relancemaatregelen en tot slot was er, vaak onder druk van de financiële markten, de fase van sanering en structurele hervormingen. Almaar meer is ook de overtuiging gegroeid dat Europa werk moet maken van een echte groeistrategie. De lidstaten moeten tezelfdertijdinternordeopzakenzetten,defundamentenvandeeigeneconomieverstevigen. In de praktijk blijken de twijfel en het wantrouwen nog te domineren: willen lidstaten wel hervormen als de externe druk wegvalt? Is Europa in staat tot een gemeenschappelijke beleid gericht op groei? NaastdeBelgischebijdragezijnerbijdragenoverOostenrijk,Kroatië,Cyprus,Tsjechië, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Malta, Nederland, Noorwegen,Polen,Roemenië,SlowakijeenSpanje(inclusiefeenregionalebenaderingvanuit Catalonië). In het tweede deel van het boek wordt een synthese vanuit Europees perspectief gemaakt. Meer informatie omtrent het project kan u vinden op de website van CES (http://thinkingeurope.eu). [Niko Gobbin]

110

Kroniek


Aankondiging

Volgend nummer CDR Januari 2014: “Tussen Markt en Staat” Het volgende nummer van CDR snijdt het brede thema ‘Tussen Markt en Staat’ aan. Het nummer zal onder meer stilstaan bij de sector van de social profit, bij nieuwe vormen van coöperatieven die her en der opduiken, bij de publieke dienstverlening door middenveldsorganisaties, bij de positie van de landbouw tussen markt en staat. Daarnaast gaan we ook het kerntakendebat voor de lokale overheden in deze niet uit de weg. U mag zich verwachten aan bijdragen en responsen van onder meer (onder voorbehoud) PietVanthemsche(Boerenbond),PeterDegadt(ZorgnetVlaanderen),BrunoAerts(VERSO), en Wim Van Opstal (KH Leuven, CESOC). Daarnaast voorzien we ook een uitgebreide verslaggeving van het CD&Vpartijcongres dat op 15, 16 en 17 november 2013 plaatsvindt in Lommel. De belangrijkste conclusies en beslissingen van het congres zullen door CDR onder de loep worden genomen en becommentarieerd. Opnieuw een lezenswaardig nummer!

Aankondiging 111



CDR

digitaal

Als aanvulling op de gedrukte versie van CDR willen we onze lezers via digitale weg van enkele extra’s voorzien. Het digitale luik van CDR vervolledigt zo als het ware de gedrukte versie. Via http://ceder.cdenv.be hebt u toegang tot het volgende: • Digitale versies van alle bijdragen, recensies en kronieken. • Onze abonnees krijgen een login en een paswoord waarmee ze de volledige nummers kunnen nalezen en downloaden. Niet-abonnementhouders kunnen per nummer één volledige bijdrage en de bijhorende reactie raadplegen. • Gedetailleerde inhoudstafel per nummer met vermelding van de verschillende bijdragen en hun auteurs zodat u weet waar zich aan te verwachten. • Mogelijkheid tot reageren (zie onder) • Actualiteitsitems en nieuwsberichten. • Abonneren via invulformulier. • Individuele nummers bestellen via invulformulier. Reageren? We maken u er graag attent op dat het steeds mogelijk is te reageren op CDR-bijdragen. Reacties kunnen steeds ingediend worden via de website http://ceder.cdenv.be en/of via cdr@cdenv.be. Na controle door de redactie, worden ze op onze website gepost onder het desbetreffende artikel. Een warme oproep om uw korte of iets langere reacties te delen met ons.

CDR digitaal 113




p. 5

Editoriaal

p. 7

Elke Geraerts Van Marshmallows tot Veerkracht: Empowerment van Mens en Maatschappij Respons door Chantal Van Audenhove

p. 17

Tine Van Regenmortel Empowerment Times. Een uitdagend en hoopvol kader voor de bestrijding van armoede en uitsluiting Respons door Jo Vandeurzen

p. 31

Alicja Gescinska Vrijheid en zelfontplooiing. Over de filosofische en politieke betekenis van authenticiteit Respons door Ivan Van de Cloot & Nicolas Bas

p. 41

Inhoud

Willy Miermans Mobiliteit. Empowerment: OK. Maar van wie? Respons door Hilde Crevits

p. 49

Loïc De Cannière Microfinanciering: een instrument tot empowerment van kleine ondernemers in het Zuiden Respons door Sabine de Bethune

p. 63

Fons Leroy Empowerment en arbeidsmarktbeleid Respons door Koen Van den Heuvel

p. 77

Wouter Beke Hoofdstuk 5 uit ‘Het moedige midden’ - Voor het versterken van mensen

p. 85

Boekbesprekingen

p. 109

Kroniek

p. 111

Aankondiging


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.