CDR
Christen-Democratische Reflecties - jg.1 - nr. 0 - Mei 2012
Europa?
CDR – Christen-Democratische Reflecties Nulnummer, Mei 2012 Redactieraad Wouter Beke Paolo De Francesco Jan De Maeyer Niko Gobbin Frank Judo Annemie Lemahieu Jürgen Mettepenningen Jan Smets Ingrid Vanden Berghe
Abonnement Jaarabonnement (3 nummers): leden CD&V: € 15, niet-leden: € 25 Apart nummer: leden CD&V: € 10, niet-leden: € 20 Website www.ceder.be ISSN 2034-6964 Verantwoordelijke uitgever Niko Gobbin, Directeur CEDER, Wetstraat 89, 1040 Brussel
Inhoud p. 7
Missie
p. 9
Herman Van Rompuy Solidariteit in de Europese Unie: Een middel, een waarde, een doel Respons door Johan Verstraeten: Solidariteit: mogelijkheidsvoorwaarde tot een rechtvaardige samenleving
p. 19
Wilfried Martens Onze weg naar democratie in Europa en de Europese Unie Respons door Marianne Thyssen: De ambitieuze nederigheid van de Europese democratie
p. 31
Niko Gobbin Iedereen Europeaan Respons door Ivo Belet: Avondland: in vrije val?
p. 41
David Venter Beyond Optimistic and Pessimistic Humanism Respons door J端rgen Mettepenningen: Een EU met ge誰nspireerde leiders: het beyondperspectief
p. 51
Boekbesprekingen
p. 61
Kronieken
Inhoud
Editoriaal Beste lezer, Met gepaste trots presenteren we u het eerste nummer van CDR, het tijdschrift van CEDER, het studiecentrum van CD&V. Na ruim 10 jaar pikken we de draad terug op van het Nieuw Tijdschrift voor Politiek van het toenmalige CEPESS.
We hebben niet lang getwijfeld over het onderwerp voor dit nulnummer. Europa is
een christendemocratisch project bij uitstek. Christendemocraten waren voortrekkers bij iedere nieuwe stap in de Europese integratie. Vandaag stellen we echter vast dat Europa voor velen niet langer een positief verhaal is. Europa is de boeman die regeringen verplicht om snoeihard te saneren. Europese “unie” is soms zeer ver te zoeken: politici uit meer noordelijke lidstaten schuwen de harde uithalen naar de luie zuiderlingen niet. De Europese gedachte verkeert in crisis, zoveel is duidelijk.
De Europese crisis wordt soms herleid tot drie factoren: een crisis van de solidariteit, van
de democratie en van het leiderschap. Deze elementen staan centraal in de diverse bijdragen.
Herman Van Rompuy, voorzitter van de Raad van Europa, staat in de openingsbij-
drage stil bij de financiële solidariteit in Europa. Hij stelt vast dat Europa gegroeid is uit de wil om samen te werken. Solidariteit zit in het DNA van de unie. Maar solidariteit vereist ook verantwoordelijkheid.
Niko Gobbin, directeur van CEDER, trekt de parallel tussen de aanpak van de Griek-
se crisis, de Duitse eenmaking na de val het communisme en de Belgische transfers. De evolutie naar meer ‘economic governance’ kan slechts duurzaam zijn als ze gekoppeld wordt aan een evolutie naar meer solidariteit.
Wilfried Martens, voorzitter van de Europese Volkspartij (EVP), benadrukt dat on-
danks de recente kritiek de Europese democratie nog altijd een rolmodel is in de wereld. David Venter, professor aan de Vlerick Leuven Gent Management School, houdt een pleidooi voor een leiderschap dat uitblinkt. Mensen verwachten vaak onrealistisch veel van hun leiders waardoor die niet anders kunnen dan ontgoochelen. Sterke Europese leiders gaan samen met een sterke Europese bevolking.
We wensen u veel leesgenot en roepen tegelijk op om het debat omtrent het Europese
beleid volop te voeren. Daartoe is de respons op iedere bijdrage bijdrage al een aanzet, afkomstig van respectievelijk Johan Verstraeten (hoogleraar KU Leuven), de Europese parlementsleden Marianne Thyssen en Ivo Belet en CEDER-adviseur Jürgen Mettepenningen. Tegen de achtergrond van het spanningsveld tussen de verdiensten van het Europees project en de uitdagingen waarvoor Europa staat, verdient een eerlijk debat alle kansen. Jan Smets, hoofdredacteur CDR Niko Gobbin, directeur CEDER
Editoriaal 5
CDR
missie
Christen-Democratische Reflecties is een tijdschrift dat uitgaat van CEDER, het studiecentrum van de Vlaamse christendemocratische partij CD&V. Het is de erfgenaam en opvolger van Nieuw Tijdschrift voor Politiek dat in 2002 werd stopgezet. Jaarlijks brengt CDR in drie nummers bijdragen die dienstig zijn aan de (na)vorming van politiek geïnteresseerde partijleden en niet-partijleden. De focus staat daarbij expliciet gericht op een christendemocratische duiding van maatschappelijk en dus politiek relevante themata. CDR wil een forum bieden aan politici, academici, vertegenwoordigers van het middenveld, CD&V-leden en talentvolle christendemocratische jongeren. Iedere bijdrage wordt gevolgd door een respons. Krachtens deze respons wordt binnen elk nummer van CDR een dynamiek geïnstigeerd van gesprek en debat vanuit christendemocratisch perspectief. We streven een complementariteit na van de visie van politici en analyses door bevoorrechte waarnemers. CDR wil ook een venster op de wereld zijn. Christendemocratie sluit zich niet op in de eigen landsgrenzen. Dit Europees en internationaal perspectief wordt onder andere belichaamd door bijdragen van buitenlandse politici en experts. Elke jaargang beslaat drie nummers: een herfstnummer (september/oktober), dat ook het beste werkstuk bevat van de Politieke Academie – een opleidingstraject van jonge beloftevolle christendemocraten – van het voorbije werkjaar, een winternummer (december/januari) en een lentenummer (maart/april). Een zorgvuldig samengestelde redactieraad waakt over de diversiteit en de kwaliteit van de bijdragen opdat ieder nummer van CDR beantwoordt aan de voormelde vooropgestelde doelstelling. De redactieraad bestaat uit drie vertegenwoordigers van CEDER (de directeur is verantwoordelijk uitgever, een CEDER-adviseur als eindredacteur, de CEDER-adviseur die verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de Politieke Academie), twee vertegenwoordigers van CD&V (de voorzitter en de directeur Communicatie & Beweging) en vier extranei. Een van deze laatste vier vervult de taak van hoofdredacteur.
Missie 7
Herman Van Rompuy
Solidariteit in de Europese Unie: een middel, een waarde, een doel Hoe staat het met de solidariteit in Europa anno 2012? De actuele crisis in de eurozone zet de plaats van een van de grondwaarden van onze Unie in het licht. Er wordt voor miljarden euro’s voorwaardelijke steun verleend aan economieën in nood, aan Griekenland in het bijzonder. Voor sommigen komt ze te laat en is ze te zuinig, voor anderen is ze dan weer te vrijgevig. Kan men de in de crisis opgerichte noodfondsen zien als een fraaie belichaming van Europese solidariteit of moet men ze denigreren als puur ‘afgedwongen’ solidariteit, rustend op eigenbelang van de gevers? Tot hoeveel solidariteit zijn de bevolkingen in staat? Hoe is de verhouding tussen solidariteit en eigen verantwoordelijkheid? En hoe zal dit zich in onze Unie verder ontwikkelen?
Solidariteit: tussen liefdadigheid en verzekering Een klein stuk begripsverheldering om te beginnen. De Belgische politiek filosoof Philippe Van Parijs plaatst het begrip ‘solidariteit’ tussen twee andere in. Aan de ene kant staat liefdadigheid (charité): de gift, de steun voor de zwakkeren, een morele kwaliteit, die in diepe bronnen van beschaving put. Aan de andere kant staat de verzekering: de inleg in een gezamenlijk fonds met oog op waarschijnlijke uitkering, dus veeleer een economische notie waarbij kansberekening een rol speelt. Solidariteit heeft aspecten van beide, maar valt met geen van hen samen.
Steun die puur op basis van liefdadigheid wordt verleend is asymmetrisch; de rol-
verdeling tussen de rijke en de arme, tussen de sterke en de zwakke ligt er welhaast vast. Daarentegen dragen beide andere begrippen een vorm van wederkerigheid in zich. Voor de verzekering is dit evident: het idee van een brandverzekering rust erop dat wie denkt risico te lopen (een beetje) betaalt aan een kas voor getroffenen waarop men in de toekomst, indien het onheil hem treft, eveneens een beroep zal kunnen doen. Bij solidariteit ligt het subtieler. Solidariteit op korte termijn kan lijken op liefdadigheid, op de gift. Maar toch is er een vorm van wederkerigheid in het spel. Ten gronde rust steun op basis van solidariteit namelijk op de overtuiging dat als de rollen tussen de bemiddelde gever
Solidariteit in de Europese Unie 9
en de hulpbehoevende in de toekomst omgekeerd zouden zijn, de laatste de eerste eveneens zou hebben gesteund – en zou moeten steunen omdat beiden deel uitmaken van dezelfde gemeenschap. Vandaar dat bijvoorbeeld bij de solidariteit in de sociale zekerheid alle burgers betalen voor hulpbehoevenden (hetgeen bij particuliere verzekeringen niet het geval is) en zij er ook allen op kunnen rekenen.
Daarom is solidariteit de meest politieke notie van de drie: ze veronderstelt het be-
sef van een politieke gemeenschap, van een gedeelde lotsbestemming door de tijd heen. Zo is het ook in de Europese Unie. Ook daar geldt ‘één voor allen, allen voor één’!
De stichters: het pad van de feitelijke solidariteit In de befaamde eerste zinnen van de Verklaring van Schuman van 9 mei 1950 krijgt het begrip solidariteit al zijn sleutelpositie in het Europese bouwwerk toegewezen. “L’Europe ne se fera pas d’un coup, ni dans une construction d’ensemble: elle se fera par des réalisations concrètes créant d’abord une solidarité de fait.” Een ‘feitelijke solidariteit’, dat was het pad dat de Europese stichters verkozen om Europa te maken. Robert Schuman, Jean Monnet, Konrad Adenauer, Paul-Henri Spaak en de andere stichters wisten dat, met de oorlog nog zo kort achter hen, het wantrouwen tussen de bevolkingen te groot was, dat er geen ‘affectieve solidariteit’ voorhanden was. Vertrouwen moest stap voor stap worden herwonnen. Hoe? Door samen dingen te ondernemen. Samen doen als pad naar samenhorigheid. De europeanisering van de kolen- en staalindustrie zou deze feitelijke solidariteit op een beslissend terrein tot stand brengen. Sommigen noemen het een ‘koele’ benadering, omdat ze haar eerste aangrijpingspunt zocht in belang en noodzaak, maar in de situatie van toen getuigde deze van grote staatskunst.
Deze methode was uniek en is succesvol gebleken. In zestig jaar zijn tal van verdere
grote en kleine stappen gezet om de economieën van de lidstaten met elkaar te verweven – eerst en vooral door de wederzijdse opening van de markten – en zo indirect de bevolkingen nader tot elkaar te brengen. De feitelijke solidariteit, of interdependentie, is tot op de dag van vandaag beslissend voor de voortgang van Europa, zoals de eurocrisis toont (cf. infra).
Solidariteit was voor de Europese pères fondateurs meer dan een middel, meer dan
cement voor hun bouwwerk. Ze was er ook de bestaansgrond van. Het besef dat de staten op het Europese continent een eigen plaats in de wereld innemen, dat Duitsland, Frankrijk, België en de andere bij alle nationale en regionale culturele verschillen toch ook delen in één Europese beschaving, dat was én is een essentiële drijfveer bij het werk aan Europa. De Unie is de politieke uitdrukking van dit gedeelde lot. Wel bestaat er een kloof tussen deze constatering van een objectieve lotsverbondenheid en de mate waarin deze door de publieke opinies wordt ervaren… In die zin is solidariteit – nu niet de belanghebbende en feitelijke, maar de belangeloze en door het publiek gevoelde – voor Europa ook een doel.
10
Solidariteit in de Europese Unie
Concrete solidariteit in de Unie [Noord en Zuid, West en Oost] Al decennia kennen de Europese Unie en haar voorlopers elementen van een herverdelingspolitiek. Het centrale EU-budget is voor een belangrijk stuk het vehikel ervan. De EU-solidariteit is vanouds het duidelijkst belichaamd in de regiopolitiek: herverdeling van middelen tussen rijkere en economisch minder ontwikkelde regio’s van de lidstaten. Deze gelden heten deels ‘cohesiefondsen’: de naam duidt erop dat het vergroten van de samenhang van de Unie het oogmerk is.
Het gaat hier om Europees geld. In de vroege Europese Gemeenschap bestond er
een taboe op het doorrekenen wat iedere lidstaat afzonderlijk bijdroeg aan de Europese schatkist (de Britse premier Margaret Thatcher was een van de eersten die dit taboe doorbrak toen ze begin jaren 1980 tot groot schandaal ‘our money back’ vroeg). Tegenwoordig is deze gêne geweken en spreekt men algemeen van ‘nettobetalers’ en ‘nettoontvangers’ van EU-gelden. In deze calculerende benadering – die de aankomende onderhandelingen over het zogenaamde Meerjarige Financieel Kader 2014-2020 weer zal kleuren – blijft het gezamenlijke hogere goed uit zicht. Ook vergeten de zogenoemde ‘nettobetalers’ snel (1) dat de regio- en andere fondsen voor een stuk een sociale compensatie zijn voor de opening van de markten die de Europese Unie ook tot stand brengt en (2) dat zij er indirect ook zelf van profiteren. Neem de Duitse of Nederlandse vrachtwagens die producten naar of uit Spanje vervoeren en daarbij dankbaar rijden op met Europees geld aangelegde snelwegen…
Ook van de zijde van de ontvangers mag men de middelen niet onderschatten.
Weliswaar bedraagt het totale EU-budget maar ongeveer 1 procent van het BNP van de Unie als geheel en gaat daarvan ruwweg 1/3 naar de landbouw en 1/3 naar de regio’s, toch heeft een land als Griekenland sinds zijn toetreding in 1981 via verschillende geldstromen jaarlijks meer dan 4 procent van het Grieks BNP aan EU-middelen ontvangen. Het zijn gegevens die in de dezer dagen aan beide zijden soms ongenuanceerde discussies soms ontbreken.
De euro: verantwoordelijkheid en solidariteit De crisis van de eurozone zet het debat over solidariteit binnen de Unie momenteel op scherp. Solidariteit met Griekenland als lid van onze club? Ja, natuurlijk, je laat een land met wie je een munt en een geschiedenis deelt niet in de steek. Maar ook solidariteit van Griekenland met zijn buren en partners, door zelf te doen wat mogelijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone te waarborgen. In deze crisis hebben we geleerd dat solidariteit in de eurozone noodzaak is. Eén voor allen, allen voor één.
Daarom heb ik als voorzitter van de Europese Raad vanaf het begin van deze cri-
sis gestreefd het evenwicht tussen twee Europese grondwaarden te waarborgen: soli-
Solidariteit in de Europese Unie 11
dariteit en verantwoordelijkheid. Sinds mijn eerste top van 11 februari 2010 is dat het leidmotief geweest: solidariteit van de partners met een land in nood. Die solidariteit is er gekomen, in de vorm van leningen weliswaar, voorwaardelijke leningen, maar wel leningen van miljarden euro’s en niet risicovrij voor de gevers. Op 2 mei 2010 – binnen tien dagen nadat de Griekse premier Papandreou hulp vroeg – hebben de EU-lidstaten steunfondsen kunnen toezeggen voor een eerste noodpakket van 110 miljard euro, waar onlangs een tweede pakket (deels overlappend) van 130 miljard euro voor in de plaats is gekomen. Wat de Europese landen samen met het IMF hiermee voor de Griekse bevolking op tafel leggen is een bedrag dat correspondeert met twee jaar lang het minimumloon voor élke inwoner van Griekenland, ongeacht de leeftijd. Dat geeft aan dat zeker van solidariteit kan worden gesproken, in de aan het begin aangegeven betekenis. Het betreft immers geen liefdadigheid in de vorm van giften, van een overdracht om niet (of ‘transfers’), maar om een steun aan een lid van de politieke gemeenschap waarbij een tegenprestatie in de vorm van engagement te hervormen billijk is.
Onmiddellijk na het besluit Griekenland te helpen is in mei 2010 besloten tot de
oprichting van een noodfonds of firewall ter hoogte van 750 miljard euro. Deze zogenoemde ‘Europese Financiële Stabiliteit Faciliteit’ (EFSF) zal deze zomer worden opgevolgd door het permanente Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM). Met deze laatste hebben de eurolanden hun onderlinge solidariteit, die bij aanvang geen gegeven was, geïnstitutionaliseerd. Het is een betekenisvolle stap voor de toekomst van de Economische en Monetaire Unie.
Tegelijk hebben we sinds twee jaar gewerkt aan het verstevigen van de eigen ver-
antwoordelijkheid (of soliditeit) van iedere lidstaat, met name op het vlak van de begrotingsdiscipline. De zelfdiscipline is versterkt door de afgesproken opname van een ‘schuldenrem’ in nationale wetgeving op constitutioneel of vergelijkbaar niveau. Het begrotingstoezicht is verscherpt met onder meer effectievere sancties tegen overtreding van de tekortregels. Bovendien committeren landen in moeilijkheden zich aan ingrijpende hervormingen. Deze inspanning op het vlak van verantwoordelijkheid is ook in politiek opzicht de tegenhanger van de solidariteit. Landen die hun zwakkere partners te hulp schieten willen enigermate de garantie dat deze ook zelf hun lot verbeteren. En andersom rust de steun voor strengere begrotingsregels mede op het gegeven dat deze voor sommige regeringen en instellingen de politieke ruimte om solidariteit te tonen vergroten.
Een welvaartstaat op Europees niveau? De vraag naar de mogelijkheid van een welvaartstaat op Europees niveau mag in een beschouwing over solidariteit in de Europese Unie niet ontbreken. De welvaartstaat, als een grotendeels sinds 1945 opgebouwd middel van inkomensgarantie voor elk lid van
12
Solidariteit in de Europese Unie
de politieke gemeenschap, is immers de hoogste uitdrukking van solidariteit binnen de lidstaten. Het is de missie van de christendemocratie deze historische verworvenheid te helpen onderhouden en steeds opnieuw het juiste evenwicht tussen rechtvaardigheid en betaalbaarheid, tussen rechten en plichten, te vinden.
Daarbij leert onze eigen Belgische ervaring dat ook het statelijk niveau waarop
deze herverdeling plaatsvindt ‑ federaal of gewestelijk? ‑ een onderwerp van debat is. De grenzen van de groep waarbinnen solidariteit wordt ervaren en er een beroep op kan worden gedaan, zijn immers niet van nature gegeven; het onderhoud en de uitbreiding ervan vergen een politieke en sociale inspanning van leiders en burgers. In dit licht bezien is de vorming van een Europese welvaartstaat naar het voorbeeld van de bestaande nationale welvaartstaten, wel niet onmogelijk, maar toch zeker onwaarschijnlijk.
Intussen is mede onder druk van de financiële crisis wel een ander proces gaande.
Gezien de economische interdependentie ‑ de feitelijke solidariteit! ‑ tussen de lidstaten kan geen van hen zich nog permitteren niet te weten wat bij de buren en partners gebeurt. Een begrotingsoverschrijding in het ene land, maar ook een hervorming van het pensioenstelsel of de arbeidsmarkt, kan een impact hebben op de werkgelegenheid in een ander land. We groeien naar een situatie waar het EU-niveau de budgettaire en macro-economische kaders uittekent en dat daarbinnen elke lidstaat zelf de gewenste verdeling van de inspanning vormgeeft. Hogere belastingen of lagere uitkeringen? Meer geld naar onderwijs of naar gezondheidszorg? Dat blijft aan de nationale politiek. Tekenend is wat de EU de afgelopen twee jaar op het vlak van begrotingstoezicht heeft afgedwongen: sterkere centrale instellingen en maatregelen op het vlak van toezicht op begrotingsoverschrijding (zoals de 3%-norm van het Stabiliteits- en Groeipact), simpelweg omdat de kans op herhaling van de crisis die we nu doormaken moet worden uitgesloten, maar daarbinnen is elke lidstaat zelf verantwoordelijk voor zijn keuzen. Op die eigen verantwoordelijkheid rust het politieke leven in de nationale democratieën en dus voor de democratie in de Unie. De enige uitzondering is dat die autonomie wordt beperkt als een land de financiële stabiliteit voor de eurozone als geheel in gevaar brengt. Het is dan een soort ‘verplichte’ solidariteit die gevraagd wordt. Dit evenwicht zal zich in de komende jaren verder verfijnen maar het ligt niet in de verwachting dat het radicaal zal veranderen.
Besluit Vanwege de actualiteit heeft de nadruk in deze bijdrage gelegen op de financiële solidariteit binnen de Unie en tussen de lidstaten. Maar ze is ook elders werkzaam. Denk aan de energiepolitiek, waar we op de Europese Raad van februari 2011 afspraken dat vanaf 2015 geen enkele lidstaat nog geïsoleerd mag zijn op het gas- of elektriciteitsnet. Of denk aan de buitenlandse politiek, waar er meerdere gevallen zijn waar een lidstaat
Solidariteit in de Europese Unie 13
op steun van de partners kon rekenen. Een vroeg en frappant voorbeeld betrof de solidariteit van de (toen) Tien met Groot-Brittannië, toen dat in 1982 een korte oorlog met Argentinië om de Falkland eilanden uitvocht. Er kwam als vanzelfsprekend een EEG handelsboycot tegen het Zuid-Amerikaanse land tot stand, die door niemand anders dan Margaret Thatcher (die er in haar memoires over schrijft) zeer werd geapprecieerd!
Europa is gebouwd op de wil van ‘samen’ te werken, van een gezamenlijke toe-
komst te bouwen. Het is het omgekeerde van nationalisme waarbij elk zijn weg gaat, van het ‘eigen volk eerst’. In die zin is de Unie gebaseerd op waarden, en die zijn altijd gericht op anderen. Het egoïsme en dus het nationalisme is een antiwaarde. Daartegen keert zich de Europese solidariteit, in de feiten en in het gevoel. [Herman Van Rompuy is voorzitter van de Europese Raad]
14
Solidariteit in de Europese Unie
Respons: Johan Verstraeten
Solidariteit: mogelijkheidsvoorwaarde tot een rechtvaardige samenleving In zijn tekst wijst voorzitter Herman Van Rompuy terecht op het belang van solidariteit als cement van de Europese Unie en als noodzakelijke ethische voorwaarde tot de oplossing van de schuldencrisis. Terecht wijst hij in dit verband op het belang van ‘lotsverbondenheid’. Correct is ook zijn vaststelling dat solidariteit verwijst naar een wederkerigheid tussen mensen. Maar er is meer dan dat. In de christelijke opvatting wordt ook de asymmetrie beklemtoond: als christelijke deugd is solidariteit ook een houding van volledige ‘onbaatzuchtigheid’ die in haar meest extreme vorm de gestalte aanneemt van ‘zijn leven geven voor de ander’. Dat is echter een supererogatorische eis die het niveau van het politieke handelen overstijgt. Toch is ook in een politieke context meer dan wederzijds (verlicht) eigenbelang in het spel. Ik zal dit proberen te verduidelijken vanuit drie aanvullingen op het door Van Rompuy beschreven spanningsveld tussen liefde en verzekering.
(1) Ten eerste is er een spanning tussen solidariteit als descriptief begrip (feitelijke dependentie tussen mensen op verschillende niveaus) en solidariteit als normatief beginsel (de plicht om een ethisch antwoord te geven op deze verbondenheid). Van Auguste Comte en Emile Durkheim kunnen wij leren dat solidariteit een morele grondhouding vereist. Solidariteit is dan een burgerdeugd, een attitude die de mens in staat stelt zijn belangen te overstijgen en rekening te houden met het welzijn van de gemeenschap. Men kan solidariteit in dit verband ook vertalen als ‘sociale vriendschap’ of ‘burgerlijk engagement (civic commitment)’.
Een dergelijke morele grondhouding ontstaat in levenbeschouwelijke gemeen-
schappen waarin mensen tot sociale bekwaamheid worden gevormd en waar ze leren rekening houden met andere belangen dan die van zichzelf.
Solidariteit 15
(1) Ten eerste is er een spanning tussen solidariteit als descriptief begrip (feitelijke dependentie tussen mensen op verschillende niveaus) en solidariteit als normatief beginsel (de plicht om een ethisch antwoord te geven op deze verbondenheid). Van Auguste Comte en Emile Durkheim kunnen wij leren dat solidariteit een morele grondhouding vereist. Solidariteit is dan een burgerdeugd, een attitude die de mens in staat stelt zijn belangen te overstijgen en rekening te houden met het welzijn van de gemeenschap. Men kan solidariteit in dit verband ook vertalen als ‘sociale vriendschap’ of ‘burgerlijk engagement (civic commitment)’.
Een dergelijke morele grondhouding ontstaat in levenbeschouwelijke gemeen-
schappen waarin mensen tot sociale bekwaamheid worden gevormd en waar ze leren rekening houden met andere belangen dan die van zichzelf.
De ethische component is ook de grondslag van solidariteit als rechtsbeginsel dat
‘de onvervreemdbare erkenning van de mens als subject in het maatschappelijke en economische leven garandeert, zonder de zelfstandigheid van maatschappelijke gehelen – zoals familie, volk, staat, mensenfamilie (…) aan te tasten…’.1 Meteen is ook gezegd dat solidariteit altijd in verband staat met subsidiariteit en de opbouw van sociaal kapitaal in de burgermaatschappij (civil society). 2
(2) Hiermee treedt een tweede spanningsveld op de voorgrond. Zowel solidariteit
als subsidiariteit zijn een rechtstreekse implicatie van de waardigheid van de menselijke persoon. Het eerste beginsel verwijst naar de sociale verantwoordelijkheid van de mens en impliceert een verwerping van het individualisme, het tweede verwijst naar de verantwoordelijkheid van personen en intermediaire gemeenschappen en impliceert een verwerping van het collectivisme. Het subsidiariteitsbeginsel wordt niet altijd juist begrepen. Meestal verwijst men naar de negatieve betekenis: de inperking van de staatstussenkomst (of de inperking van de Europese Unie tot alleen datgene wat staten zelf niet kunnen realiseren). In dit geval is het een principe van niet-inmenging van de staat in de rechten van het individu, of van de hogere of meer omvattende gemeenschappen in de activiteiten van de kleinere gemeenschappen. Daarnaast heeft subsidiariteit ook een positieve betekenis. Volgens Nell Breuning is het een subsidiarium officium, een plicht van de gemeenschap om haar leden behulpzaam te zijn, door hen in staat te stellen om zich ten volle als persoon te ontwikkelen Met andere woorden, de gemeenschap (dat wil zeggen ‘allen in solidum’) heeft de plicht om zichzelf zo uit te bouwen en te ontwikkelen, dat zij de fundamentele noden van haar burgers kan vervullen, niet om hen te reduceren tot passieve ontvangers van steun, maar om hen de mogelijkheid te geven tot actieve participatie en tot het leveren van een bijdrage tot het geheel. In die zin vormen solidariteit en subsidiariteit samen de basis van een dynamisch en participatief ‘sociaal Europa’.
(3) Dit brengt mij bij een derde aspect: solidariteit in het spanningsveld tussen
liefde en rechtvaardigheid (te onderscheiden van verzekering). Enerzijds verwijst solidariteit als caritas naar de plicht van individuen of groepen om vrijwillig solidair te zijn. Maar, als rechtvaardigheid impliceert het eveneens een zekere mate van onvrijheid. In
16
Solidariteit
dit geval leidt solidariteit tot verplichting om bij te dragen tot de institutionele en structurele voorwaarden voor herverdeling, gezondheidszorg, tewerkstelling, pensioenen, enzovoort.
In haar gedaante van rechtvaardigheid is solidariteit gericht op het algemeen wel-
zijn. Dat is geen abstract beginsel, maar een doelstelling die gericht is op de realisering van een dynamische en participatieve maatschappij waarin het goed van het individu en het goed van de samenleving niet van elkaar kunnen gescheiden worden. Dit algemeen welzijn is de resultante van het samenspel van drie soorten van rechtvaardigheid: de sociale, de distributieve en de commutatieve rechtvaardigheid. De sociale rechtvaardigheid vertrekt van de plicht van burgers om bij te dragen tot het welzijn van de gemeenschap (economisch, sociaal, cultureel), waarbij van de gemeenschap kan en moet verwacht worden dat zij ervoor zorgt dat elke burger in staat wordt gesteld om te participeren (hier ontmoeten wij weer het subsidiariteitsbeginsel als garantie voor een participatieve samenleving). De distributieve rechtvaardigheid zorgt ervoor dat, waar de markt faalt, basisnoden zoals voedsel, huisvesting en onderwijs worden vervuld. De commutatieve rechtvaardigheid zorgt voor rechtvaardige marktransacties (fair trade, rechtvaardig loon). Deze drie soorten van rechtvaardigheid vormen samen de mogelijkheidsvoorwaarde tot een solidaire samenleving waarin burgers zowel hun bijdrage leveren tot de gemeenschap, als in staat gesteld worden om dit te doen.
In deze context hoort de vraag naar solidariteit in de eerste plaats thuis in de socia-
le ethiek en niet in de individuele ethiek, of, om het met Arnsperger en Van Parijs te zeggen: tot de ethiek die betrekking heeft op ‘sociale instituties eerder dan op het individuele gedrag’ en op de wijze waarop wij ‘collectief onze samenleving moeten organiseren (locaal, nationaal, continentaal en planetair) veeleer dan op de wijze waarop ieder van ons zich in de samenleving in dit verband moet gedragen’. Vandaar dat solidariteit, om het met Ricoeur te zeggen, een zaak van rechtvaardigheid is, “die als object de andere zonder gelaat heeft, het eenieder van de instituties”. Solidariteit als rechtvaardigheid kijkt niet naar de goede bedoelingen van een individu dat een medemens wil helpen, maar naar de realisering van het recht van ieder mens op een menselijk bestaan en de mogelijkheid om volwaardig als burger te participeren.
Maar de kadering van solidariteit in rechtvaardige instituties is niet voldoende.
Er zijn ‘altijd tranen die zelfs de meest rechtvaardige bureaucratie niet ziet’. Koude institutionele solidariteit moet aangevuld worden met een warme en persoonlijke vorm van solidariteit. Er zal ook in een rechtvaardige samenleving nood zijn aan spontane vormen van solidariteit en caritas welke een ‘singulariserende blik hebben’, initiatieven die ertoe bijdragen dat het ‘iedereen’ van de rechtvaardige verdeling niet verglijdt tot de anonimiteit van het ‘men’ of tot verzakelijkte sociale relaties.
De liefdevolle solidariteit geeft een menselijk gelaat aan het structurele antwoord
op problemen, terwijl de maatschappelijke solidariteit, begrepen als rechtvaardigheid, zich incarneert in instituties. 3
Solidariteit 17
[Johan Verstraeten is gewoon hoogleraar aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen aan de KU Leuven]
1 O. von Nell-Breuning zoals geciteerd door Kondziela, Solidarit채tsprinzip, in Handbuch Katholischer Sozialethik, p. 2581-2582. 2 Zie A. Colombo, The Principle of Subsidiarity and European Citizenship (Quaderni, 10), Milano: Centro di ricerche per lo studio della dottrina sociale della Chiesa, 2004.
18
Solidariteit
3 Voor een gedetailleerde uiteenzetting van mijn opvatting over solidariteit zie mijn bijdrage Solidariteit in de katholieke traditie, in Eelke De Jong en Martin Buijsen (eds.), Solidariteit onder druk? Over de grens tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid, Annalen van het Thijmgenootschap, jaargang 93, 2005, p. 26-53.
Wilfried Martens
Onze weg naar democratie in Europa en de Europese Unie De notie van democratie staat vandaag in Europa onder druk. Wat in de jaren ’50 aanving als de belangrijkste gebeurtenis van de 20ste eeuw en zich ontwikkelde tot een vrijwillig aangegane supranationale integratie van democratische staten in de Europese Unie, wordt vandaag in vraag gesteld. Ook buiten Europa vraagt men zich af of de Europese democratie niet tot een gebrek aan slagkracht leidt, tot antwoorden die te laat komen en bovendien onvolledig zijn. De lange weg die naar democratie in Europa heeft geleid is een historisch feit, perspectieven voor de andere volkeren is een andere zaak. Ik ben overtuigd dat de Europese Unie een rolmodel voor democratie kan blijven zijn op wereldvlak.1
Groeien naar een duurzame democratie De geschiedenis heeft herhaaldelijk aangetoond dat de opbouw van een duurzame democratie een zware uitdaging betekent. Vanaf het eerste begin van de Europese democratie tot op heden is het Europese continent 2500 jaar lang van gedaante veranderd. Er werden grenzen verlegd en oorlogen uitgevochten. En toch werden stap voor stap, en steen voor steen, de grondslagen voor de democratie gelegd zoals we die vandaag kennen.
In tegenstelling tot de algemeen verbreide opvatting kwam de eerste democratie
niet in Europa tot stand. Vanwege uiteenlopende factoren kon de idee van democratie in Athene ontstaan en werd de politieke vrijheid tot onderaan in de maatschappij verspreid zodat de mensen zelf in staat waren te regeren.
Het was evenwel een selecte groep in de maatschappij die aan de debatten en de
besluitvorming kon deelnemen. De strijd om de macht zou nadien voor de Atheense democratie een vroege dood betekenen. Herhaalde malen ontstond het concept van zelfbestuur in de harten en gedachten van de Europeanen, maar het was pas op het einde van de 18de eeuw dat de idee een vooraanstaande plaats in de Europese bestuursvorm zou opeisen.
De geschiedenis leerde ons steeds opnieuw dat het gewone volk niet als mach-
teloos beschouwd mag worden. Ook al had de modale persoon in Europa nauwelijks
Onze weg naar democratie 19
enige burgerrechten, hij had wel stemmen. En de Franse Revolutie toonde aan dat zij een meerderheid vormden.
Achteraf gezien kunnen we stellen dat de Franse Revolutie een mooi voorbeeld is
van de manier waarop de democratie, historisch gezien, vorm gekregen heeft. Een waaier van deelnemers met uiteenlopende drijfveren die allen in verschillende richtingen trekken. Maar ze hadden allen hetzelfde einddoel, namelijk de macht aan het volk geven.
Door de gewelddadige gebeurtenissen kon de revolutie het Europese volk er niet
van overtuigen dat democratie de te volgen weg was. Was dit dan de nobele idee waarvoor de mensen hun levens gegeven hadden? En hoewel de Europese harten er niet massaal door veroverd werden, toch bracht het bij velen een nieuwsgierigheid op gang: zou een democratie in een minder brutale vorm misschien de oplossing kunnen bieden? Aldus evolueerde de Europese democratie verder. Ze werd omgevormd tot een representatieve democratie; de mensen zouden iemand verkiezen om hen en hun meningen te vertegenwoordigen. Deze democratie door vertegenwoordiging zou echter al vlug een ander debat uitlokken. Wie zou zijn stem kunnen uitbrengen, en wie zou er ons mogen vertegenwoordigen? Dat had met sociale klassen te maken. In de 19de eeuw hadden de rijke mensen in vele Europese democratieën meer stemmen dan de arme mensen. Ook met de sexen had het te maken: in het begin konden alleen de mannen stemmen. In 1907 werden in Finland ’s werelds eerste vrouwelijke parlementsleden in het Parlement verkozen. En dan volgden ook andere landen.
De Europese parlementen waren evenwel niet sterk genoeg om Europa voor eco-
nomische recessies en totalitaire leiders te vrijwaren. In het begin en in het midden van de 20ste eeuw zou duidelijk worden dat totalitaire krachten de vernietiging van de burgermaatschappij teweegbrachten. Terwijl de democratie de mensen vertegenwoordigde, beschouwde de totalitaire macht dat de staat alles betekende, en de modale burger niets.
In 1945 bleven er op de hele wereld amper twaalf functionerende democratieën
over. Europa lag in ruïne na twee verwoestende oorlogen en op het Europese continent waren de vooruitzichten somber. Maar met het pas verworven bewustzijn over de betekenis van totalitaire macht, kon de democratie bovenop die ruïnes tot grote bloei komen op een manier die tot dan ongekend was. Aldus werden de democratische instellingen heropgebouwd, een voor een, en land per land. Dank zij de Europese integratie en de opheffing van het IJzeren Gordijn verenigt de Europese Unie heden zevenentwintig lidstaten die zich verbonden hebben haar waardensysteem te realiseren.
Democratie als dynamiek Het is essentieel democratie niet als een afgewerkt project te zien. Democratie is een dynamische regeringsvorm die verder zal evolueren met de maatschappij die ze dient. Ze is
20
Onze weg naar democratie
gebaseerd op de bescheiden idee dat het volk het recht heeft over zichzelf te regeren. Die macht begint bij de gewone burger. Democratie komt niet van een blauwdruk. Het heeft geen religie, kent geen kleur en reikt over alle grenzen. Democratie bloeit in verschillende vormen en afmetingen en ze is niet geografisch gebonden. Ze vereist matigheid en nederigheid van de regeringsinstanties, de instellingen die gecreëerd worden om de belangen van het volk te dienen. Ze omvat opvoeding en zorg, doch ook de wil om het systeem met een kritisch oog te bekijken.
Het verlangen en het recht van de mens om deel te nemen aan vrije en eerlijke ver-
kiezingen, om te leven in een maatschappij waar recht heerst, waar mensen gelijke rechten hebben en waar de burgersamenleving tot bloei gekomen is, kent geen geografische noch historische begrenzing. Het zijn fundamentele verlangens van de mens en ze zijn universeel, zoals de recente Arabische lente duidelijk aangetoond heeft.
Representatieve Democratie John Keane, die het Centre for the Study of Democracy aan de universiteit van Westminster in London leidt, publiceerde drie jaar geleden een indrukwekkende geschiedenis van de democratie: The Life and Death of Democracy.
In een interview met Knack op 30 september 2009 zei hij toen: “Het lijkt zo van-
zelfsprekend maar dat is het niet. Wij vinden het normaal dat we om de zoveel tijd kunnen gaan stemmen, dat de ene regering op vreedzame wijze de macht overdraagt aan de volgende, dat we een vrije pers hebben, en ga zo maar door. We vergeten wel eens dat dat allemaal de vruchten zijn van een lang en moeizaam proces. Eeuwenlang gingen mensen ervan uit dat de heersers een soort goddelijk voorrecht genoten. Dat idee is fundamenteel onderuitgehaald door het besef dat mensen van vlees en bloed perfect in staat zijn om hun eigen lotsbestemming vorm te geven. Door machthebbers aan te wijzen en te zijner tijd weer af te zetten. De democratie is de meest radicale bestuursvorm die de mens tot dusver heeft uitgevonden. Voor mensen die macht hebben en daar geen rekenschap over afleggen, blijft het de gevaarlijkste utopie van de eenentwintigste eeuw”.
Als John Keane de essentie van de democratie door de eeuwen heen in één woord
moet samenvatten, dan kiest hij voor ‘nederigheid’. “Het grote voordeel van een democratie is dat de mensen met macht permanent tot nederigheid worden gedwongen. Waarom hebben we verkiezingen? ‘To throw the buggers out’, om die kerels eruit te gooien – al die politici die dom of arrogant zijn geworden, of die verkeerde beslissingen hebben genomen. Bij elke verkiezing zetten we hen weer met twee voeten op de grond, dwingen we hen tot nederigheid”.
In de eerste democratieën namen alle stemgerechtigde burgers de belangrijkste
beslissingen samen. In de zestiende eeuw ontstaat de representatieve democratie. Volgens John Keane werd de basis gelegd in de Lage Landen toen vermogende burgers van
Onze weg naar democratie 21
steden zoals Brugge en Amsterdam zich verzetten tegen Filips II, omdat ze beseften dat niet-representatieve machtsuitoefening een bedreiging vormde voor hun welvaart.
Het principe ‘No taxation without representation’, geen belastingen zonder verte-
genwoordiging, duikt hier voor het eerst op. Zij spreken voor het eerst over het houden van periodieke verkiezingen, en ze gebruiken het woord ‘democratie’ om dat proces aan te duiden.
Vandaag leven we volgens Keane in de ‘monitoring democracy’, de waakzame de-
mocratie, die veel meer controlerende en waarschuwende mechanismen kent dan alleen maar het verkozen parlement. Nieuwe instellingen werden in het leven geroepen: integriteitscommissies, grensoverschrijdende parlementen, waarheidscommissies, internationale strafhoven.
Democratie en mensenrechten zijn sinds de Tweede Wereldoorlog als het ware
onafscheidelijk geworden. Die instellingen werden geboren uit de ervaring van ongecrontoleerde macht en totale oorlog. Sinds Hitler en Stalin beseffen we meer dan ooit dat democratie, zoals Winston Churchill zei, de minst slechte regeringsvorm is die de mensheid tot op heden heeft bedacht.
De mens als centrum van democratie In haar basisprogramma zegt de Europese Volkspartij dat democratie ook subsidiariteit is met een tweevoudige betekenis. De verticale subsidiariteit gaat over de verdeling van bevoegdheden tussen de lokale, regionale, federale en Europese politieke instellingen: de beslissingen moeten zo dicht mogelijk bij de mensen worden genomen. De horizontale subsidiariteit gaat over de burgersamenleving en de rol van het middenveld dat een wezenlijke rol moet spelen bijvoorbeeld in onderwijs en opvoeding, gezondheidszorg en andere maatschappelijke opdrachten.
Democratie is een geweldig en onmisbaar instrument voor de integrale ontwikke-
ling van de menselijke persoon om overal de rechtstaat te ontwikkelen en te versterken en om het gebruik van geweld te voorkomen en te verhinderen.
De participatie van eenieder aan het openbare leven en aan de besluitvorming
met name door het regelmatig houden van vrije, geheime en algemene verkiezingen, is evenzeer een onmisbaar element van democratie. Zij laten toe dat eenieder zich kan ontplooien in eerbied voor de anderen en dat conflicten kunnen worden vermeden of opgelost. Het subsidiariteitsbeginsel draagt bij tot de scheiding der machten omdat het ingaat tegen machtsconcentratie. Iedere overheid moet ten dienste staan van de menselijke persoon. Geen enkele staat heeft onder het voorwendsel van zijn soevereiniteit het recht mensenrechten en fundamentele vrijheden te schenden.
De internationale gemeenschap moet daarover waken door verdragen, conventies
en akkoorden en door de plicht tot interventie onder strikte internationale en democra-
22
Onze weg naar democratie
tische controle. Dit betekent dat de staatssoevereiniteit vandaag ook de verdediging van de internationale rechtsorde omvat en dat de staten hun soevereiniteit moeten verenigen in supranationale en interstatelijke organisaties omdat zij alleen daartoe niet meer bekwaam zijn.
Openheid: hart van Europa In de voorbije jaren zijn nieuwe supermachten op het wereldtoneel verschenen die niet hetzelfde democratische ontwikkelingsmodel volgen als het Westen, zoals China en Rusland. In het verleden hadden wij de gewoonte ons Westers economisch ontwikkelingsmodel, verpakt in democratie, als voorbeeld aan de wereld te tonen. Heden vragen sommige mensen zich nog af hoe het komt dat verschillende nieuwe economische supermachten succes boeken zonder dat ze democratisch zijn. Maar moet dit ons doen twijfelen aan ons democratisch ontwikkelingsmodel? In geen geval. En ik denk dat de Europeanen een meer prominente rol moeten gaan spelen inzake het promoten van de democratie in de wereld.
Democratie is het centrale concept van het Europese politieke denken. Het is de
uitdrukking van de vrije wil. Het kan niet van buiten uit opgelegd worden doch moet binnen in een maatschappij ontwikkeld worden en het vereist inspanningen om de democratie te versterken en in stand te houden.
Democratie staat centraal in open maatschappijen waar alle fundamentele rechten
en vrijheden overeenkomstig de wet gehandhaafd worden. Bovendien gaat democratie ook hand in hand met economieën die gebaseerd zijn op open handel en investering in binnen- en buitenland. Democratie is ook een eerste voorwaarde voor het promoten van sociale inclusie en van sociale rechtvaardigheid en solidariteit.
De jongste decennia leverden het bewijs dat maatschappijen en economieën die
uitwisseling plegen met andere volkeren en culturen een motor voor ontwikkeling en vooruitgang zijn. Openheid is altijd een voorwaarde geweest voor onze vooruitgang en culturele en economische dynamiek en tevens een wezenlijke factor in de verwezenlijkingen van de Europeanen. In Europa werd het echte concept van “open maatschappij” geboren. De open maatschappij is een maatschappij van democratie en mensenrechten, een transparante, vrije en pluralistische maatschappij.
Wanneer we over openheid spreken, mogen we niet vergeten dat het dan niet al-
leen over politieke stelsels gaat doch ook over openheid naar anderen, openheid naar andere culturen en andere manieren van denken. Deze openheid vormt het hart van het Europese project.
In de jongste dertig jaren heeft de democratie meer dan ooit vooruitgang geboekt
– in Zuid-Europa, in Latijns-Amerika, in Midden-Oost-Europa, in Afrika. Maar er moet nog veel werk geleverd worden - in het Midden-Oosten, in vele delen van Azië en
Onze weg naar democratie 23
Afrika, terwijl er zich elke dag nieuwe uitdagingen voor mondiaal bestuur aandienen.
Ook daar waar de democratie erop vooruitgegaan is, blijkt het opbouwen en vooral
het consolideren van democratie een ingewikkelde zaak te zijn – het houden van vrije en eerlijke verkiezingen, het ontwikkelen van institutionele en legislatieve hervormingen, het instellen van mensenrechten, het zorgen voor een onafhankelijk justitie en onafhankelijke media, het bestrijden van corruptie. En het betekent tevens het opvoeden van de burgers in de ruimste zin aangaande het belang van het politieke beleid en van de politieke stelsels. Soms zijn de grootste voorstanders van democratie het traagst om te realiseren hoe complex en soms ook hoe broos het proces is waarmee een echte democratie opgebouwd kan worden - omdat democratie in de eerste plaats een kwestie van politieke cultuur is. Het is niet zo maar een technisch probleem.
Dus is de opbouw van een democratie een fundamenteel gewichtige taak, zowel
binnen een politieke gemeenschap als internationaal, om anderen te helpen gebruik te maken van hetzelfde recht op uitoefening van de rechten van het staatsburgerschap binnen een pluralistisch kader.
Investeren in democratie is een dividend in vrede Hoe draagt de Europese Unie daartoe bij? Sedert de democratie ongeveer 2500 jaar geleden in Athene werd uitgevonden, heeft onze weg naar democratie in Europa en thans in de Europese Unie vele draaien en bochten gekend, ook enkele gevaarlijke wegen en zelfs impasses. En uiteraard is de snelheid van onze Europese reis in de jongste vijftig jaar spectaculair de hoogte ingegaan, met de Europese Gemeenschap, de Europese Unie als voornaamste katalysator voor vrede en democratie, met fundamentele waarden zoals mensenrechten en gerechtigheid, vrijheid, solidariteit en respect voor verscheidenheid die als bouwstenen van de Europese integratie vastgelegd werden.
Vandaag staan we samen als een Unie van burgers, een Unie van zevenentwintig
lidstaten die uit hun eigen vrije wil besloten hebben om samen een gemeenschappelijke toekomst te bouwen, gebaseerd op gerechtigheid, een internationale markt en de geleidelijke afschaffing van de interne grenzen.
Ik ken geen enkele andere onderneming in de menselijke geschiedenis die zo voor-
uitstrevend is inzake politieke integratie en democratie. Natuurlijk wilden we op die weg verder gaan met het Verdrag van Lissabon en het Handvest van de Grondrechten dat nieuwe voortuitgang realiseerde op het vlak van burgerlijke vrijheden en fundamentele rechten.
Wat we voor ons zelf gedaan hebben om de democratie bij honderden miljoenen
mensen te brengen willen we ook bij anderen brengen. De Europese Unie blijft een grote druk uitoefenen ten einde democratische en economische veranderingen in buurlanden te realiseren niet alleen in de kandidaat-landen doch ook in Oost-Europa en in het Mid-
24
Onze weg naar democratie
dellandse-Zeegebied. Vele mensen over de hele wereld beschouwen de Europese Unie als een model van economische en politieke integratie. Voor vele plaatsen in de wereld is ze inderdaad een zeer inspirerende kracht. Vandaag zijn er veel landen die Europa zien als het middel om hun eigen deuren naar vrijheid en democratie te openen net zoals dat enkele decennia geleden in onze eigen landen het geval was.
En ik ben ervan overtuigd dat wanneer wij de promotie van de democratie buiten
onze grenzen financieren, wij niet alleen onze waarden verdedigen en propageren maar dat we tevens onze belangen behartigen. Door te investeren in de democratie van onze buren investeren we in hun openheid. In hun ontwikkeling en stabiliteit op lange termijn. En uit Europees perspectief verlagen we de kosten van de sociale problemen, het risico op oorlogen, de dreiging van politieke of religieuze radicalisering. De investering in democratie levert een dividend op dat vrede is.
Het succes van de Europese Unie in de opbouw van democratie was echter in grote
mate een Europese kwestie: potentiële lidstaten dichter bij elkaar brengen, nieuwe lidstaten ondersteunen, het voeren van een actief en ambitieus beleid van nabuurschap. Maar op het wereldtoneel is er minder duidelijkheid en ambitie. Het Europese Instrument voor Democratie en Mensenrechten heeft zeker een hoge kwaliteit, maar het staat los van de grotere en ruimere programma’s voor ontwikkelingssamenwerking. Wanneer de dimensie van democratisch beleid sterker in het Europese beleid van ontwikkelingssamenwerking ingebouwd wordt, kan dit voor een grote impact zorgen. En precies omdat het Amerikaanse leiderschap in het creëren van democratie niet zo eenzijdig is als soms onder de vorige administratie het geval was, heeft Europa een grotere rol te vervullen naast onze trans-Atlantische partners.
Men mag evenwel niet uit het oog verliezen dat bijvoorbeeld Afrika en Latijns-
Amerika ook met nieuwe vormen van transnationale samenwerking aan het werken zijn, dit via de Afrikaanse Unie en Mercosur. Hoe efficiënt zijn deze regionale organisaties in het creëren en consolideren van de democratie? Hoe doeltreffend zijn de beoordelingen en de bijstand door gelijken en de groepsdwang die ze ondergaan? Vele uitdagingen gelden voor ons allen, en we kunnen zeker van elkaar leren. Bovendien denk ik dat de Europese Unie deze initiatieven van grensoverschrijdende samenwerking zou moeten aanmoedigen en ondersteunen.
Hoe moet Europa dit doen? Europa dient te bouwen op zijn eigen imago als rolmo-
del voor andere regio’s inzake economische en politieke integratie. Deze positie verschaft Europa een aantrekkingskracht en legitimiteit die belangrijk zijn om de democratische ontwikkeling wereldwijd door te zetten. In een mondiale context van grotere polarisering hoeft Europa geen beleidslijnen te ontwikkelen voor het creëren van democratie die op confrontatie gericht zijn, doch wel een beleid dat gebaseerd is op partnerschap met regionale organisaties, op ontwikkeling inzake perspectieven op lange termijn en het bouwen op nationaal leiderschap van democratische ontwikkelingsprocessen, dus niet enkel op beleidslijnen die in grote mate vanuit het buitenland geleid worden. Dit
Onze weg naar democratie 25
betekent echter niet dat Europa vriendelijker dan andere democratieën moet worden tegenover dictators en autoritaire heersers. Juist het tegengestelde: we mogen de lessen van de Duitse Wende in 1989 niet vergeten, hoe een vastberaden steun aan de burgermaatschappij in totalitaire en autoritaire stelsels op de lange duur beloond wordt. We hebben veel te winnen bij een sterker, ruimer en meer diepgaand EU-partnerschap met andere regionale organisaties op het vlak van democratie en ontwikkeling. Gezien de verschillende dynamiek van elke regio en van elk land moet ervoor gezorgd worden dat de programma’s aansluiten bij de ontwikkelingsdoelstellingen van de betrokken landen en regio’s.
Globalisering, ontwikkeling en democratie Zowel de Democratie als de Ontwikkeling zijn sleutelfactoren voor een blijvende vrede en veiligheid, en ondanks de complexiteit ervan zien we vele positieve ontwikkelingen in alle continenten. Een groot aantal Afrikaanse landen zijn bezig met de beëindiging van gewelddadige interne conflicten die de mensenrechten, de democratie en de ontwikkeling aan het wankelen brachten en stilaan gaan ze de weg op van de democratisering. In een aantal opkomende democratieën werd de machtsoverdracht gekenmerkt door zijn vreedzame aard; deze landen gaan in de richting van andere naties die bezig zijn met het consolideren van de democratie door een cultuur van vertegenwoordiging, deelneming en verantwoordelijkheid. De unanieme goedkeuring van het Afrikaans Handvest voor Democratie, Verkiezingen en Bestuur door de Vergadering van de Afrikaanse Unie was eveneens een grote stap vooruit, en dit ondanks de complexe realisatie van een dergelijk ambitieus document. Het hele Handvest is een constante verbintenis van de Lidstaten van de Afrikaanse Unie ten aanzien van de institutionalisering van een democratisch sociaal, economisch en politiek bestuur.
De rol van nationale democratische instellingen met inbegrip van parlementen en
politieke partijen, zal essentieel zijn om deze processen in de praktijk te brengen en verder te ontwikkelen. De Europese Unie moet steun verlenen aan dit proces van “verdere versterking van de verbintenis van staten ten aanzien van democratie, ontwikkeling en vrede” en “veelomvattende groepsontwikkeling”, en desnoods moeten het dit superviseren.
Wat is het beleidskader waarin we de democratie bevorderen? Het wordt gedomi-
neerd door de noodzaak om een antwoord te bieden op de globalisering. In feite ben ik van oordeel dat dit de agenda voor de 21ste eeuw is en ben ik ben ervan overtuigd dat niemand beter voorbereid is om aan de globalisering vorm te geven dan Europa met zijn waarden, met zijn unieke ervaring op het vlak van supranationale regels en supranationale principes. En daarop moeten we fier zijn. Daarom geloof ik dat we echt op een keerpunt zitten in de wereldgeschiedenis. De financiële crisis is de geesten van de men-
26
Onze weg naar democratie
sen aan het openen meer bepaald voor de behoefte aan wereldomvattende oplossingen. En hopelijk zullen deze mondiale oplossingen niet alleen gaan over de financiële markten maar zullen ze deze markten linken aan de economie in zijn geheel om een voorspoed op wereldvlak te realiseren. Mondiale voorspoed: dat betekent mondiale handel, de Doha agenda voor handel en ontwikkeling, dat betekent Millennium Ontwikkeling Doelstellingen. Voor mij is het ondenkbaar dat wereldleiders elkaar zouden ontmoeten om de financiële markten te bespreken en dat ze geen aandacht zouden besteden aan de mensen die stervende zijn in deze wereld, aan hen die niet genoeg te eten of niet genoeg zuiver drinkwater hebben. En als we het over wereldwijde voorspoed hebben, moeten we de voorwaarden bekijken voor de overleving en de levenskwaliteit op onze planeet. Om die reden moeten we de klimaatverandering aanpakken. Ze vormt een reële bedreiging voor de toekomstige generaties, een reëel gevaar voor het leven op onze planeet en ook de uitdaging van de energiebeveiliging. We staan hier dus voor een groots moment dat bepalend is voor de wereld. En met onze ervaring in Europa inzake supranationale instellingen en supranationale overeenkomsten denk ik dat we een grote bijdrage tot deze nieuwe wereld kunnen leveren. En uiteraard maakt de democratie daar deel van uit omdat democratische maatschappijen beter voorbereid zijn om aan deze wereld vorm te geven. Omdat het zoals wij dat willen een betere wereld moet zijn. [ Wilfried Martens is sinds 1990 Voorzitter van de Europese Volkspartij (EVP) ]
Literatuur: John Keane, The Life and Death of Democracy, New York: Simon and Schuster, 2009. Joël De Ceulaer, Het volk bestaat niet, in Knack, 30 september 2009, p. 52-56.
1 Deze bijdrage is gebaseerd op een toespraak die ik op 4 november 2011 in Midrand (Johannesburg) in het Pan-Afrikaans Parlement heb gehouden voor de Partnerschapsraad van AWEPA (Association of European Parlementarians for Africa).
Onze weg naar democratie 27
Respons: Marianne Thyssen
De ambitieuze nederigheid van de Europese democratie Het essay Onze weg naar democratie in Europa en de Europese Unie van EVP-voorzitter Wilfried Martens is een doortimmerde en bijzonder lezenswaardige bijdrage. De auteur loodst ons door de geschiedenis van de democratie en legt uit welke rol Europa speelde en nog kan spelen in de opmars van democratie, vrede en duurzame welvaart in de wereld. In een opmerkelijke passage citeert Wilfried Martens de Australische politicoloog John Keane, die de essentie van de democratie samenvat in het woord ‘nederigheid’. Niet vrijheid of gelijkheid, maar nederigheid. Een verrassende keuze, die aan het denken zet.
Nederigheid is inderdaad cruciaal in een democratie. Op vele vlakken. De nederigheid van de politicus, die beseft dat hij of zij slechts tijdelijk een mandaat kreeg, dat op elk moment terug kan worden ontnomen. De nederigheid van politieke partijen, die hoge pieken kunnen scheren, maar altijd moeten beseffen dat er ook diepe dalen wachten.
Onze sterk gemediatiseerde samenleving maakt die nederigheid niet eenvoudig.
Wie succesvol is, wordt torenhoog opgehemeld. Het succes krijgt al snel de illusie van de eeuwigheid opgekleefd, alsof er nooit nog een dieptepunt kan komen. Wie door het dal gaat wordt verguisd en definitief afgeschreven. Hij of zij heeft voor altijd afgedaan, ook al blijkt dat enkele jaren later niet te kloppen. Partijen en ideologieën worden als voorbijgestreefd beschouwd als ze één of meer verkiezingen verliezen. De geschiedenis leert dat dit fout is, maar de geschiedenis gaat slecht samen met de mediatieke waan van de dag.
Maar de nederigheid gaat veel verder dan de tijdelijkheid van politiek succes. De
democratie zelf vergt nederigheid. Te beginnen met het nederige besef dat de democratie niet volmaakt is en nooit zal worden. Wilfried Martens verwijst terecht naar Winston Churchill en zijn beroemde uitspraak: “Democracy is the worst form of government except all the others that have been tried”. De formulering was ironisch, maar de onderliggende gedachte is duidelijk: we weten dat de democratie allerlei gebreken en valkuilen heeft, maar al bij al is dit het beste systeem dat we konden bedenken. Nederigheid dus.
Dezelfde nederigheid gebiedt ons om ook in Europa te beseffen dat onze demo-
cratie niet af is. Zeker, we boekten grote vooruitgang. Tot aan het einde van de jaren ‘80
28
De ambitieuze nederigheid
kende de oostelijke helft van het Europese continent geen democratie. Vele factoren hebben bijgedragen tot de val van het IJzeren Gordijn, maar de Europese Unie heeft ontegensprekelijk de verdienste om de ‘bevrijde’ Oost-Europese landen in een recordtijd te integreren in de moderne democratie. Deze geslaagde transformatie is sindsdien een voorbeeld voor veel andere landen en regio’s in de wereld, zoals we nu in de Arabische wereld zien. Wilfried Martens heeft gelijk als hij schrijft: “In de jongste dertig jaren heeft de democratie meer dan ooit vooruitgang geboekt”.
Maar ondanks die successen, moet Europa nederig blijven zoeken naar een staps-
gewijze verbetering van de eigen democratie, ook op het niveau van de Unie. Want het gaat om een nederigheid die - paradoxaal genoeg - ook een gezonde dosis ambitie vereist. De ambitie om vooruitgang te boeken, om het draagvlak te vergroten, om beter te doen. Toen het Europees Parlement in 1979 voor het eerst rechtstreeks werd verkozen, was het nauwelijks meer dan een adviesorgaan. Vandaag is het Parlement in de meeste gevallen medewetgever. Dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Het was een werk van lange adem, moeizaam bevochten door overtuigde Europeanen met een onwrikbaar geloof in een sterke Europese pijler voor onze democratie. Wilfried Martens is er zelf een schoolvoorbeeld van.
Vandaag ligt die Europese democratie onder vuur, en helaas om de verkeerde re-
denen. Steeds vaker horen we de kritiek dat Europa niet democratisch is. Dat anonieme bureaucraten zware bezuinigingen en ingrijpende hervormingen opleggen aan de lidstaten en dat de regeringen tegenwoordig meer moeten ondergaan dan dat ze iets te zeggen hebben. Dat is een flagrant verkeerde voorstelling. De Europese beslissingen komen absoluut niet uit de lucht vallen. Ze worden genomen in Europese Raden waarin de nationale verantwoordelijken - ministers, regeringsleiders en staatshoofden - mee beslissen, volgens Verdragen die door alle nationale parlementen zijn goedgekeurd. De leden van de Europese Raden nemen die beslissingen vanuit de overtuiging dat bepaalde uitdagingen ook in het voordeel van hun burgers beter in Europees verband worden genomen, omdat ze de grenzen van de lidstaten overschrijden. Hun nationale parlementen controleren die beslissingen. Bovendien is het Europees Parlement, dat rechtstreeks verkozen wordt en dus directe politieke verantwoording moet afleggen, is in de meeste gevallen ook medewetgever.
De beschuldiging dat Europa niet democratisch is, is bijgevolg vals. Erger is dat
ze ook laf is. Al te vaak gaat het om politici die zelf rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn bij de besluitvorming, maar de moed niet hebben om aan de burgers uit te leggen dat en waarom die besparingen en hervormingen nodig zijn. Het is zoveel makkelijker een grote paraplu open te trekken en te roepen: het moet van Europa. Als er één democratisch deficit is waaraan we in Europa moeten werken is het dit: de gebrekkige kennis van de werking van Europa. Dat kennis-deficit zit op vele niveaus: bij de bevolking, bij de media en zelfs bij een deel van de politici. Nochtans is een correct inzicht in de werking van de instellingen noodzakelijk voor een goede werking van de
De ambitieuze nederigheid 29
democratie. Wat men niet kent, daar houdt men niet van. Democratie vergt inspraak, inspraak vergt inzicht en betrokkenheid. Gebrekkige inzichten hollen de betrokkenheid uit en ondermijnen de inspraak.
We moeten er de komende jaren in slagen om van Europa terug ‘ons’ project te ma-
ken. Een project waarover mensen worden geïnformeerd en dat enthousiasmeert, mobiliseert, inspireert. Een project waarvan mensen spontaan aanvoelen dat ze er deel van uit maken, dat ze er een stem in hebben. Een project dat zichtbaar met onze toekomst bezig is. De nederigheid gebiedt te erkennen dat dit vandaag veel te weinig het geval is, de ambitie gebiedt om daar werk van te maken.
De tijd dat Europa spontaan tot enthousiasme leidde, is vervlogen en komt niet
meer terug. Vrede en welvaart worden als vanzelfsprekend beschouwd. De wereldoorlogen en het IJzeren gordijn zijn nog slechts hoofdstukken uit onze geschiedenisboeken, hooguit herinneringen. De internationale evoluties en gebeurtenissen die veel mensen vandaag als dreigend ervaren, zoals de wereldwijde financieel-economische crisis, terrorisme of grote migratiestromen, linken we niet spontaan aan Europa. Ten onrechte. Individuele lidstaten zijn kansloos om dergelijke mondiale uitdagingen geïsoleerd aan te pakken. Alleen een sterker Europa, nog beter geïntegreerd, m et meer slagkracht, kan uitdagingen op deze schaal aan. We moeten dus niet naar minder Europa, maar naar méér en beter Europa.
De mensen daarvan overtuigen, wordt de belangrijkste democratische uitdaging
van de komende jaren. Dit mag men niet overlaten aan een handvol Europese Parlementsleden die dapper het land rond trekken om over Europa te spreken. Alle politici, op alle niveaus, zullen hun schouders onder dit Europees project moeten zetten. Nederig zoals het hoort, ambitieus omdat het moet. [Marianne Thyssen is parlementslid voor CD&V in het Europees Parlement]
30
De ambitieuze nederigheid
Niko Gobbin
Iedereen Europeaan Als antwoord op de verdeeldheid van Wereldoorlog II werd gezocht naar gemeenschappelijke belangen die Europese landen konden verbinden. Europese integratie werd zo de remedie voor een eng en vernietigend nationalisme. De economische voorspoed in de jaren na de oorlog droeg bij aan de verdere realisatie van deze Europese gedachte. Nu de economische motor stokt, duikt het nationalisme weer op in de retoriek. Het onderscheid tussen volkeren wordt scherper gesteld. ‘Hardwerkende Nederlanders’, ‘criminele Polen’ en ‘luie Grieken’ figureren in de verklaringen van politici. In deze bijdrage houd ik een pleidooi om de oplossing voor de huidige crisis niet te zoeken in een hernieuwd nationalisme maar integendeel in een nog sterker Europa.
Verjaardag in mineur De tiende verjaardag van de invoering van de euro is er een in mineur. De eurozone kampt met een existentiële crisis. Een exit van een land uit de eurozone is niet langer taboe.
Hoewel het politiek correcte antwoord nog altijd luidt dat Griekenland thuishoort
binnen de eurozone, valt dit moeilijk te rijmen met de starre houding die (vooral) door de zogenoemde ‘triple A’-landen (de landen met de hoogste kredietwaardigheid volgens de ratingbureaus) wordt aangenomen. Griekenland moet saneren. Griekenland moet tonen dat het de gemaakte afspraken kan respecteren. Griekenland moet boeten omdat het met vervalste cijfers is ingebroken in de eurozone. Iedereen voelt intussen wel aan dat dit het probleem ten gronde niet oplost. Integendeel, eerder dan de overheidsschuld, slinkt het Griekse bruto binnenlands product zienderogen. De Griekse economie was eind 2011 al meer dan een achtste kleiner dan in 2008. De bodem van de put is bovendien nog niet in zicht. Blijven hameren op de nagel van de sanering zal sneller leiden tot het verdwijnen van de Griekse economie dan tot het verdwijnen van de Griekse problemen.
Alle lidstaten van de eurozone hebben te winnen bij een oplossing voor de Griekse
crisis. Niemand kan op dit moment accuraat berekenen wat de gevolgen van een exit zouden zijn. Maar alles doet vermoeden dat dit niet bepaald een positieve impuls zou
Iedereen Europeaan 31
geven aan de economieën die in de eurozone blijven. Willen we echt de proef op de som nemen? Een gelijkaardig heldhaftig experiment door de president van de Verenigde Staten met Lehman Brothers is niet echt uitgedraaid op een gigantisch succes. Degenen die Griekenland nu bestempelen als een makkelijk te verwijderen parasiet zouden wel eens kunnen vaststellen dat er sprake was van een symbiose: Griekenland uit de eurozone verwijderen zal ook zware schade aan de eurozone berokkenen.
Bovendien is een oplossing wel degelijk mogelijk. Het bruto binnenlands pro-
duct van Griekenland bedraagt 2,2% van het totale bruto binnenlands product van de eurozone. Mocht Duitsland, de grootste economie van de eurozone, de ganse Griekse overheidsschuld absorberen, dan zou de Duitse schuldgraad met zowat 13% bbp-punt aangroeien. Ter vergelijking: sinds 2007 is de Belgische schuldgraad ongeveer evenveel aangegroeid, vooral ten gevolge van de participaties in de banken. Het economisch gewicht van Griekenland is dus al bij al beperkt. En dus is de vraag: waarom aarzelen de Europese leiders zo lang om tot een krachtiger aanpak over te gaan? Want die aarzelende houding kost heel wat geld. De kredietwaardigheid van een aantal lidstaten in de eurozone kwam in het gedrang na besmetting met het Griekse virus wat al veel euro’s deed opgaan aan rentebetalingen. Toegegeven: op korte termijn doen sommigen nog profijt met de crisis. Duitsland kan bijvoorbeeld als ‘veilige haven’ al geruime tijd aan zeer lage rentes de eigen schulden financieren. Het feit dat de gevoelstemperatuur van de crisis niet in ieder land dezelfde is, draagt natuurlijk niet bij tot een snellere oplossing.
Het economisch abc van een muntunie Om de huidige problemen beter te begrijpen, kan het nuttig zijn om even terug te blikken. Reeds van bij de start van de muntunie bestond er heel wat scepsis omtrent de slaagkansen. De lijst van muntzones die geen lang leven beschoren waren, is dan ook zeer lang. De economische theorie van de optimale muntzones stelt dat er twee essentiële voorwaarden zijn om te kunnen komen tot een succesvolle muntunie: flexibele arbeidsmarkten en mobiele arbeidskrachten. Wanneer een land harder geraakt wordt door een economische schok dan de andere leden in de muntunie, kan dat land niet langer het monetair beleid inzetten om dat te corrigeren. De rentevoet wordt immers bepaald door de onafhankelijke centrale bank en is dezelfde voor gans de muntunie. Er moet dus noodgedwongen beroep gedaan worden op een meer pijnlijke ingreep: het aanzwengelen van de economie door een impuls te geven aan de eigen concurrentiekracht via het verlagen van de lonen in eigen land. Of via varianten op hetzelfde thema, bijvoorbeeld een BTW-verhoging om een gelijktijdige daling van de lasten op arbeid te compenseren. Net als een daling van de lonen, vermindert die ingreep de koopkracht van de eigen bevolking en versterkt ze de concurrentiekracht van de economie. Het alternatief voor dergelijke ingrepen is dat de eigen werklozen betere oorden opzoeken in het buitenland.
32
Iedereen Europeaan
Beide voorwaarden zijn overduidelijk niet vervuld in de eurozone. Onze arbeids-
markten zijn niet flexibel. Toch niet in die mate die nodig is volgens de theorie. In de meeste Europese landen bestaat bijvoorbeeld een minimumloon. Vanuit maatschappelijk oogpunt is dat zeer verdedigbaar, maar de keerzijde is dat een groep van laaggeschoolden en laaggekwalificeerde werknemers uit de markt wordt geprijsd. Arbeidsmobiliteit wordt dan weer belemmerd door de vele talen binnen de Europese Unie. Bovendien aanvaarden we arbeidsmobiliteit niet als oplossing. Recent nog bleek dat heel wat landen hun grenzen liever zo lang als mogelijk gesloten houden voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije. Zeker in economisch zware tijden worden werknemers uit andere lidstaten snel bekeken als gelukszoekers die ‘onze jobs’ komen inpikken. We zouden bovendien niet aanvaarden dat werknemers uit andere lidstaten de eigen werknemers uit de markt prijzen. Hoe erg is het als deze voorwaarden niet voldaan zijn? Dit hangt af van het risico op asymmetrische schokken. In mensentaal: hoe groot is de kans dat de economie van de ene lidstaat meer last heeft van een economische tegenslag dan de economie van andere lidstaten van de muntunie? Want als die kans groot is, dan houdt dat land maar liever het economisch beleid in eigen hand. Mochten alle landen op dezelfde manier geraakt worden, dan zou het geen probleem zijn dat één centrale bank het monetair beleid uittekent voor gans de muntunie. Het risico op asymmetrische schokken wordt onder andere bepaald door de dominante economische sectoren in de verschillende economieën. Naarmate er meer concentratie is van een bepaalde activiteit in een land, zal het risico oplopen. Bijvoorbeeld landen met een minder ontwikkelde financiële sector hebben minder last gehad van de crisis van 2008. Het is onder andere op basis van deze analyse dat het Verenigde Koninkrijk de euro links heeft laten liggen. De eigen economie liep te weinig synchroon met de economieën van andere landen in de eurozone. Conclusie van de Britten: we behouden maar beter ons eigen monetair beleid.
Lessen uit de Duitse eenmaking De meeste andere landen hebben de bovenstaande economische wetmatigheden al dan niet bewust genegeerd. De euro is dan ook in eerste instantie een politiek project. Het Europese experiment kent maar weinig gelijken. De meeste muntunies werden ofwel gevestigd na een gewapend conflict, of gingen niet verder dan een (omkeerbare) koppeling van wisselkoersen. Voorbeelden waarin landen vrijwillig de eigen munt – toch een nationaal symbool bij uitstek – opgeven, zijn er heel wat minder. De euro staat symbool voor de vreedzame integratie van het Europese continent na de verscheurende oorlogen van de eerste helft van de vorige eeuw.
Het is een politiek project dat heel wat economische vruchten heeft afgeworpen.
Alle landen van de eurozone hebben kunnen genieten van de voordelen van de eurozo-
Iedereen Europeaan 33
ne. Alleen al het wegvallen van wisselkoersrisico’s betekende voor bedrijven een grote besparing.
De huidige Europese leiders zijn blijkbaar niet meer in dezelfde mate overtuigd
van het historisch belang van dit Europees project. Nochtans zouden ze soms beter moeten weten. Duitsland zelf heeft in een nog niet zo ver verleden een gans andere benadering gehanteerd in een vergelijkbare situatie. Op 1 juli 1990 was er de eenmaking, ook monetair, van Oost- en West-Duitsland. Al redelijk snel bleef van de initiële euforie nog maar weinig over. Oost-Duitsland kampte met een hopeloos verouderde industrie en veel te hoge lonen. Dit was het gevolg van de politieke keuze om loonverschillen beperkt te houden om migratie van Oost naar West te ontmoedigen. Hoewel de oorzaken verschillen, kampt vandaag ook Griekenland met te hoge lonen en een inefficiënte economie.
De economische gevolgen van de Duitse eenmaking waren per definitie asym-
metrisch. Andere landen in de eurozone waren niet rechtstreeks betrokken. Duitsland kampte in de nasleep van de eenmaking met een te hoge rente in de eurozone. De ECB zette een rentetarief op basis van de gemiddelde inflatie in de eurozone. Dat cijfer liep op door de aanwezigheid van de zuiderse eurolanden. Gevolg: de zuiderse landen werden geconfronteerd met een rentevoet die te laag was om goed te zijn. Dit leidde tot te goedkope kredietverlening en tot de bubbel op de huizenmarkt die in 2008 bruusk uiteenspatte. De Duitse economie daarentegen verzeilde in het economisch slop. Lage inflatiecijfers gekoppeld aan een te hoge rente ontmoedigden investeringen door bedrijven en gezinnen. De Duitsers spaarden massaal en financierden op die manier investeringen in de rest van de eurozone.
Het verhaal van een politieke unie wordt vandaag te veel herleid tot het bestraf-
fen van budgettaire zondaars. Zoals de Duitse eenmaking (en dichter bij huis de ‘Belgische unie’) aantoont, kan een politieke unie zich ook vertalen in financiële solidariteit. De geldtransfers tussen West- en Oost-Duitsland (rechtstreeks en via de sociale zekerheid) liepen snel op tot ruim 200 miljard DM (zo’n 10 miljard euro). Of bijna 9% van het Griekse bruto binnenlands product op dat ogenblik. Ook dat was niet houdbaar op langere termijn (opnieuw is de parallel met de Belgische unie evident), maar er was een groot besef dat structurele oplossingen tijd vergen. Bovendien was die tijd er ook: de internationale financiële markten waren in de jaren 1990 nog heel wat rustiger dan vandaag. De eurozone is geen politieke unie zoals het herenigde Duitsland dat wel was: geldstromen tussen landen liggen niet echt voor de hand. Zelfs binnen een politieke unie leiden die stromen tot onenigheid. De transfers van noord naar zuid nemen reeds veel jaren een prominente plaats in het Belgisch politiek debat in.
Het verhaal wordt nog wat interessanter als we kijken hoe Duitsland er econo-
misch terug bovenop geraakt is. Cruciaal was een doorgedreven politiek van loonmatiging. Deze politiek gaf een impuls aan de export. Duitse producten werden relatief goedkoper. Tegelijk droeg de Duitse heropleving bij tot de onevenwichten in de eurozone.
34
Iedereen Europeaan
De overschotten op de handelsbalans van Duitsland zijn immers ook de tekorten op de handelsbalans van andere landen. Zonder eenheidsmunt zouden er hoogstwaarschijnlijk al lang devaluaties gebeurd zijn van een aantal munten. Het concurrentievoordeel van de Duitse economie, ten gevolge van een doorgedreven politiek van loonmatiging, zou ook meteen heel wat lager zijn.
Conclusie: een politiek project met ingebakken problemen (wat de invoering van
de euro en de Duitse eenmaking waren) vereist politieke oplossingen eerder dan economische argumenten. Spijtig genoeg lijkt Duitsland geen verband te leggen tussen de eigen recente geschiedenis en de huidige problemen van de eurozone.
Een andere aanpak is mogelijk Het cijferrapport van de Verenigde Staten bewijst dat de eurozone als geheel wel degelijk een andere keuze zou kunnen maken. De lopende rekening in de Verenigde Staten tekent een tekort op van ruim 3% van het bruto binnenlands product. In de eurozone is er bijna een evenwicht. De schuldgraad van de Verenigde Staten loopt op tot meer dan 100% van het bruto binnenlands product. De schuldgraad van de eurozone eind 2011 bedroeg 88%. Het tekort op de begroting van de Verenigde Staten eind 2011 was maar liefst 10% van het bruto binnenlands product. In de eurozone was dat 4,1%. Het aandeel staatspapier op de balans van de Federale Reserve is zelfs na de recente aankopen nog hoger dan op de balans van de ECB. Op basis van deze en andere indicatoren kan je grotere vraagtekens plaatsen bij de kredietwaardigheid van de Verenigde Staten dan bij deze van de eurozone. En toch kan de regering in de Verenigde Staten erg goedkoop lenen. Met andere woorden: het zijn niet de economische fundamenten van de eurozone die zich vertalen in een hogere rente, wel de interne onevenwichten in de eurozone. Gezamenlijk kunnen de lidstaten van de eurozone een andere en betere koers kiezen. Individuele lidstaten kunnen echter niet opboksen tegen de ‘pensée unique’ van de saneringen. Als ze tegen de stroom willen invaren, wordt dat beschouwd als een teken van zwakte dat meteen afgestraft wordt door de financiële markten. De rente op hun schuld loopt pijlsnel op waardoor hun positie nog hopelozer wordt en ze nog meer afhankelijk worden van de goodwill van de triple-A landen.
Er is daarom slechts één structurele oplossing voor de huidige crisis: iedereen in
Europa moet meer Europaan worden. Hoewel er heel wat verzet bestaat tegen de sterkere coördinatie van het beleid (belichaamt door de zogenoemde ‘six pack’ regelgeving), is dit een zeer logische en noodzakelijk stap in de Europese integratie. Europa moet een gezamenlijke visie uittekenen en iedere lidstaat moet actief bijdragen tot de realisering van die visie. Griekenland is immers wel degelijk in de fout gegaan: het kon zwaar genieten van de lage rentevoeten, maar het liet na om de eigen economie op orde te zetten en te houden. Het volop doortrekken van het subsidiariteitsprincipe impliceert dat Europa
Iedereen Europeaan 35
actiever tussenkomst in het begrotingsbeleid en het economisch beleid dan tot nog toe het geval was. Maar daarmee houdt het niet op.
Nood aan meer solidariteit De evolutie naar meer ‘economic governance’ zal enkel duurzaam zijn als ze gepaard gaat met een evolutie naar meer solidariteit tussen lidstaten. Aan de banken is gevraagd om ‘vrijwillig’ een deel van hun leningen aan Griekenland kwijt te schelden. Maar de Europese lidstaten waren tot nog toe niet bereid om een verlies te nemen op de middelen die ze via de Europese noodfondsen aan Griekenland verschaffen. Zelfs de mogelijkheid om een beperkte vorm van solidariteit te installeren via de creatie van euro-obligaties, wordt door Duitsland keer op keer van tafel geveegd. De argumentatie: dit zou de druk wegnemen van landen om budgettair orde op zaken te stellen en dus onverantwoord gedrag belonen. Nochtans werden door onder meer de Leuvense professor Wim Moesen concrete en werkbare voorstellen gepresenteerd die maken dat landen die hun financiën niet op orde hebben altijd meer moeten betalen op de leningen die ze aangaan dan de goede leerlingen in de klas. Maar de wurgrentes die deze landen helemaal kopje onder laten gaan, worden wel vermeden. Zelfs Duitsland kan winnen bij dit opzet door de toegenomen liquiditeit op de markt van de euro-obligaties.
De wereld wacht intussen niet. Doordat Europa al maanden bezig is met de eigen
problemen, verzwakt haar positie op wereldvlak. De Europese besluitvorming wordt logischerwijs sterk aangestuurd door het land met de grootste economische slagkracht in de eurozone. Bovendien zorgen de internationale financiële markten voor een multiplicatoreffect: wie de Duitse recepten in twijfel trekt, wordt daar meteen op afgerekend. Stilaan dreigt de eurozone omgevormd te worden tot een uitgebreid Duitsland. Wie de Duitse recepten niet aanvaard, moet maar opstappen. De uitslag van de verkiezingen in Frankrijk zal mee bepalen hoe sterk dit proces zich doorzet.
Een sterker Europa vereist ook een meer Europees Duitsland. Pas wanneer Duits-
land een opening maakt naar meer solidariteit tussen de lidstaten, komt een langetermijnoplossing echt in zicht. Als het de bedoeling is om de eurozone op lange termijn te versterken dan hebben we meer belang bij een Griekenland dat structureel hervormt (en daar de tijd en de middelen voor krijgt) dan bij een Griekenland dat blind saneert. Solidariteit is geen synoniem van liefdadigheid. Tegenover steun aan Griekenland mag nog altijd een ambitieuze hervormingsagenda geplaatst worden. Bovendien wil geen enkele regering financieel afhankelijk zijn van andere landen, wat kan bijdragen tot een gezonde hervormingsdynamiek. Maar in tegenstelling tot vandaag zouden die hervormingen kunnen gebeuren in een meer stabiel sociaal klimaat. Om de Grieken overtuigd te houden van de meerwaarde van de euro moet er een perspectief op groei gecreëerd worden.
36
Iedereen Europeaan
Het is dan ook spijtig dat sommigen vooral investeren in wantrouwen en polarise-
ring. Zelfs christendemocraten als de Nederlandse minister van Financiën Jan Kees de Jager trachten stemmen te halen in eigen land door uit te halen naar de Grieken. Terwijl ze op dit moment vooral wantrouwen zouden moeten overwinnen en het geloof in het Europees project opnieuw versterken. Christendemocraten zijn vanaf dag één bouwmeesters geweest van de Europese Unie. Het is hoog tijd om het populisme te overstijgen en werk te maken van een echte Europese relance. Het is hoog tijd dat politici in Europese lidstaten een pleidooi voor meer solidariteit ontwikkelen. De economic governance moet aangevuld worden met een stevig solidariteitsluik. [ Niko Gobbin is directeur van CEDER ]
Paul De Grauwe, Economics of Monetary Union (8ste ed.), Oxford University Press, Oxford, 2009 Paul De Grauwe, How to embed the Eurozone in a political Union, VOXEU.org Discussion Paper, 2010 ( http://voxeu.org/index.php?q=node/5166 )
Diego Valiante, The Eurozone debt crisis: from its origins to a way forward, CEPS Policy Brief no. 251, 2011 (http://www.ceps.eu/ceps/download/5985 )
Iedereen Europeaan 37
Respons: Ivo Belet
Avondland: in vrije val? Niko Gobbin plaatst in Iedereen Europeaan vragen bij de koers die de EU vandaag volgt. We hebben nood aan meer solidariteit, zegt hij. Terecht. Maar hoe doe je dat in de praktijk, vandaag, op een ogenblik dat alleman gefocust is op besparen en saneren?
De EU ligt onder vuur omwille van haar strakke beleid van budgettaire ortho-
doxie. Nochtans weten we allemaal dat de redding van de eurozone een kwestie van leven of dood is voor de Unie. En dat die redding enkel kan als we binnen Euroland eerst orde op zaken zetten en ons financieel-economisch beleid veel meer gaan stroomlijnen. De euro is sinds 2008 in een zone van drijfzand terecht gekomen. Dat oplossen, is nog altijd prioriteit nummer één. De fundamenten van het gebouw in beton gieten, zodat het bij een nieuwe storm niet opnieuw gaat kantelen. First things First, ook al gaat het niet bepaald om een gezondheidswandeling (deze operatie heeft intussen de kop gekost van zowat alle regeringsleiders in Zuid-Europa) Zelfs een verstokte euroscepticist als Cameron pleit vandaag voor een strategie van groei en investeringen in Europa. De Europese Commissie moet inzetten op de verdere afwerking van de economische interne markt. In concreto wil dat zeggen dat we de nog bestaande nationale administratieve hinderpalen uit de weg ruimen, zodat ondernemen makkelijker wordt. Dat klinkt goed, maar laten we niet vergeten dat het tegelijk veel weerstand zal losweken. Het moeizame traject dat de Commissie aan het bewandelen is met betrekking tot de detacheringen, is hiervan een goed voorbeeld. De realisatie van één grote Europese digitale markt is een ander groei-instrument (meer spectrumruimte voor draadloos internet met name). Het zijn uiterst belangrijke dossiers, die we zeker moeten doorvoeren, al was het maar om niet bijkomend terrein te verliezen ten opzichte van andere economische reuzen. Maar er is meer nodig om van een echte Europese groeistrategie te kunnen gewagen.
Helaas, wie er vandaag voor pleit om verder te gaan dan de vertrouwde, bekende
mantra’s, om voor een nieuwe stap in de richting van een (h)echte Europese Unie te kiezen, wordt als naïeveling of utopist het bos ingestuurd. Want hoe maak je zoiets waar, nu het nationalistische virus zich in traditionele partijen nestelt. Denk maar hoe het bezit heeft genomen van de Nederlandse regering. Kijk naar de opmars van de nationalistische/ populistische stromingen, wier succes in belangrijke mate geworteld is in hun anti-Europese koers (de N-VA en de Hollandse SP zitten bizar genoeg in deze zelfde boot).
38
Avondland
In dit klimaat kan de weg vooruit er enkel een zijn van versterkte samenwerking.
Het Verdrag van Lissabon voorziet expliciet dat landen die vooruit willen, dat kunnen doen. Terreinen die zich hiervoor aandienen, zijn met name R&D en defensie. De lidstaten kunnen hier enorme synergie- en efficiëntiewinsten boeken door hun nationale budgetten te bundelen in EU-verband. Met de juiste politieke wil, kan een hef boomeffect op gang worden gebracht dat de weg vrijmaakt voor een beleid waarmee Europa sterker wordt op technologisch vlak en waarmee het bovendien op geostrategisch vlak opnieuw een geloofwaardige speler wordt. Gaat dit met 27 lukken? Neen. Met 17? Allicht evenmin. Met 10 is deze oefening al meer dan de moeite waard. Het creëert groei, dynamiek; het is synoniem van een opwaartse spiraal.
Een ander instrument dat zich aandient: een Europees schuldagentschap, inclusief
de uitgifte van schuldcertificaten (systeem-Moesen, waarnaar Gobbin verwijst; cf. ook de eerdere voorstellen van Hans Geeroms hieromtrent).
En nog een beleidsterrein dat we veel meer Europees moeten inzetten: onderwijs.
Waarom niet de ambitie koesteren om tegen 2020 één op twee studenten een deel van hun studies in een andere EU-lidstaat te laten afwerken? Zonder dergelijke ingrepen die het Europees burgerschap existentieel bevorderen, zullen we mentaal nooit uit de omklemming van de nationale grenzen losraken.
In zowat alle machtscentra in de wereld wordt vandaag met een zekere meewarig-
heid naar Europa gekeken. Europa is synoniem van stand-still, achteruitgang zelfs, en mondiaal spelen we al helemaal niet meer mee. Europa wordt gezien als een verstard, oud en corporatistisch continent waar jongeren onvoldoende kansen krijgen en waar migratie een vies woord is.
Hoe het ook zij, overtuigde aanhangers van het Europese model kunnen zich hier
niet bij neerleggen. Het avondland met zijn onvoorstelbaar rijke cultuur en traditie hoeft helemaal niet gedoemd te zijn om af te glijden naar een tweede- of derderangsrol. Gelatenheid is ook niet meteen een typische Europese karaktertrek.
We beschikken nog steeds over heel sterke troeven die ons toelaten stand te hou-
den en ons typische Rijnlandmodel overeind te houden. Maar daarvoor volstaat de huidige aanpak niet. De Europese Commissie en het Europees Parlement kunnen hierbij het voortouw nemen en nieuwe ambitieuze lijnen uittekenen voor een slagkrachtige Unie. Het is de enige manier om het Europese project, 60 jaar na zijn geboorte, te behoeden voor een stagnatie die de facto zal gelijkstaan met het inboeten van welvaart en invloed. De Amerikaanse republikeinen die vandaag op hun verkiezingsmeetings het Europese model te pas en te onpas in de verdomhoek zetten als een inefficiënt, verroest systeem, hoeven geen gelijk te krijgen op het terrein. Integendeel. Delors, Kohl en Mitterrand hebben in de jaren ’80 ook op het juiste moment gedurfde stappen vooruitgezet en Europa een zuurstofkuur toegediend waar we twee decennia lang van hebben geprofiteerd. Aan dergelijk leiderschap en soortgelijke initiatieven hebben we nu opnieuw nood. Niets, tenzij een gebrek aan politieke moed, houdt ons vandaag tegen om
Avondland 39
hiervan werk te maken. Partijen die het op dit vlak laten afweten, laten de kiezer en de volgende generaties in de steek. [Ivo Belet is parlementslid voor CD&V in het Europees Parlement]
40
Avondland
David Venter
Beyond optimistic and pessimistic humanism ‘It is becoming more and more obvious, that it is not starvation, not microbes, not cancer but man himself who is mankind’s greatest danger’ Carl Jung When my colleague Herman Van den Broeck and I set out to commit to paper our thoughts on the reasons for one of the worst leadership droughts in memory, our primary motivation was to create a paradigm shift in the current approach to leadership and leadership development. Whereas traditional leadership literature refers to matters such as vision, positivity, courage, legacy, divergent thinking and empowerment in a somewhat cursory way, these qualities are usually poorly defined and very seldom signposted as the key determinants of exceptional leadership. To make amends for this weakness, we have aspired to redirect the focus of the leadership spotlight to the attitudinal determinants of leadership, by developing a seven-element leadership. We postulated that these seven elements were crucial en route to transcending the leadership drought we are currently experiencing. Our model for transcending average leadership and foregoing derailment focuses on the following: deep-seated vision, positive bias, startle to blossom, courage to be a minority of one, flow through passion and discipline, the dance of your shadow and humble daring. We visualised these seven elements as a hall of mirrors in which prospective leaders could mirror themselves in their quest to become exceptional leaders; leaders that able to guide an increasingly despondent world population through the myriad of seemingly intractable environmental, developmental, economic, societal and other problems. By choosing the title Beyonders, we aspired to create a paradigm shift in the approach to leadership, which would ultimately inspire radically new leadership paradigm.
Beyond optimistic and pessimistic humanism 41
Immanent versus Transcendental Approach Although I was cautiously confident that the Beyonder book would contribute to a paradigm shift in the approach to leadership and leadership training, I initially failed to realise that there was a further dimension to the book, the exacerbating immanenttranscendental dilemma we are very vividly experiencing, especially since the latter part of the previous century. By highlighting Beyondership, we had, although not intentionally, laid bare some of the main consequences of the immanent-transcendental dilemma that is increasingly shrouding our perspective of life in its different manifestations. By gravitating away from our religious roots, we moved towards an increasingly humanistic approach to life, falling prey to a worldview in which man and man alone determines mankind’s future. We gradually resigned ourselves to a life in which we no longer live in anticipation of the attainment of a greater good Beyond ourselves, consequently ceasing to look Beyond our self to discover the true meaning and purpose of life. As our approach to life became more and more self-centred, we moved from a transcendental to an immanent approach to life; relinquishing our outside-in approach in favour of an insideout approach. The belief that we could manage our life without gods or religion increasingly took hold. Leon Battista Alberti strongly enunciated this belief when he wrote; “A man can do all things if he will.”1 J F Kennedy echoed this sentiment many years later, when he proclaimed: “All men’s problems were created by man, and can be solved by man”. As secularism spread, it eroded an age-old value system that was grounded in religion, spawning an ever stronger individualistic (self-centred and egoistic) and materialistic life orientation in which man, not gods or religion, was the sole master of his destiny. As the values that had for centuries guided the attitudes and behaviour of man crumbled, man was increasingly rendered extremely vulnerable.
Optimistic versus Pessimistic Humanism Julian Huxley’s belief that the entire field of human development was possible within the human frame was a cornerstone of optimistic humanism. 2 Seen through a humanist lens, religion was stripped of revelation. Underscoring Auguste Comte’s Religion of Humanity in somewhat less papal manner, Huxley proclaimed: “Religion of some sort is probably necessary. Instead of worshipping supernatural rulers, it will sanctify the higher manifestations of human nature in art and love, in intellectual comprehension and aspiring adoration”. 3 Ultimately, the disciples of optimistic humanism would, however, be rendered highly vulnerable by their blindness to reality.
Riddled by doubt, optimistic humanism was reluctantly had to face up to its flip-
side, pessimistic humanism, which dwelt just below the surface and regularly reared its ugly head. This pessimism prompted Georg Orwell to depict Western intellectuals as
42
Beyond optimistic and pessimistic humanism
men who were in blithe ignorance sawing of the very branch on which they were sitting. In The funeral of the Great Myth, C.S. Lewis delivered an even more scathing verdict.4 Jean-Paul Sartre challenged fellow humanists: “Let us look at ourselves if we can bear to, and see what is becoming of us. First we must face the unexpected revelation, the striptease of our humanism”. 5 Aldous Huxley added to the heart of this disquiet by revealing his own deep rooted doubt: “I was born wandering between two worlds, one dead and the other powerless to be born, and have in a curious way made the worst of both”.6 The American biophysicist, John Radar Platt, speaking from the world of science, concluded that, “the world has now become too dangerous for anything less than Utopia”. 7 By failing to prove by reason alone that reason possesses the validity accorded to it, the very foundation of optimistic humanism has become increasingly insecure. ●
Modern psychology and philosophy have effectively clipped the wings of rationalism by challenging the unlimited usefulness of reason as such. Man, far from being unquestionably rational, has been found to posses motivations that are at a much deeper level than his reasoning powers; forces of which he is only somewhat aware (cf. Guinness, p. 14). Consequently there is an increasing acceptance that “objectivity, universals or absolutes are in a realm beyond the scope of reason; a realm where there is only the existential, non-rational, subjective understanding of truth” (cf. Guinness, p. 14).
●
The belief in the inevitable progress of nature towards a higher and higher view of life (Herbert Spencer), with man at centre stage controlling his own evolution, is increasingly challenged. Not evidence of the past, the present situation or futurologist scenarios supports this belief. Therefore, “optimistic humanism is less and less an empirically supported belief, and more and more an ideology; an idea which is inflated to the status of truth beyond the force of evidence.” (cf. Guinness, p. 15)
●
The belief in science as the guide to human progress and the alternative to religion and morals is also increasingly questioned. Consequently, Bertrand Russell and many others have conceded, “science can be no more than neutral and does not speak directly to the area of human morals.” (cf. Guinness, p. 16)
●
The belief in the self-sufficiency of man has, despite significant discoveries that underscore man’s significance, also not evaded erosion, as these very discoveries have highlighted his insignificance. The dilemma humanists face is that man’s greatness can only be affirmed at the expense of his aberrations. If they concede man’s aberrations, their only way out of this dilemma is to either blame God or reduce man to insignificance where his aberrations would then be of no significance. In the face of monstrosities of man against man, Einstein was once heard to mutter, “After all, this is a small star.” (cf. Guinness, p. 16).
Blinded by its strong emphasis on the aspirations of man, optimistic humanism
has grossly neglected man’s deviations, failing to provide a foundation for the actualisation of his aspirations or to meaningfully respond to his deviations. Whereas pessimis-
Beyond optimistic and pessimistic humanism 43
tic humanism spoke to the heart of man’s aberrations, its insistence on the absurdity of these aspirations created a sense of deep despair.
Alienation versus Commitment Not fulfilled by his own view of himself, society and his environment, man is increasingly in disagreement with himself, feeling more and more estranged and alienated. This prompted Nietzsche to lament: “Man is a rope, tied between beast and overman – a rope over an abyss”. 8 He held that if God was dead and no new god as yet lay in the cradle, man had no alternative, but to face the nihilism and from the ashes of former values and ideals exercise the will to power that creates the overman. 9 With God (the ideal) dead and man too weak to live without rules, the state invariably became the New Idol, setting itself up as an arbitrary absolute that forced men to serve it instead of God.10 Dostoevsky basically concurred, when in The Possessed he has Shigalov the revolutionary admit the unfortunate conclusion of his vision of the new society: “I have become entangled in my own data and my conclusions directly contradict my original premise. I started out with the idea of unrestricted freedom and I have arrived at unrestricted despotism”.11
Although, in the words of Camus, man had “cast off the fetters of religion”, he, very
soon after attaining freedom, “created new and utterly intolerable chains”. In concert with the conquering of the kingdom of grace, the kingdom of justice was crumbling.12 This prompted Nietzsche to speak not of progress, but of a time of decadence with nihilism as its logic. He consequently saw a void in which man was falling, and losing his dignity and values.13
Bearing in mind the context of the Beyonders book and its seven-element model for
leadership that transcends the average, together with the reasoning that man has, in losing his allegiance to God, become increasingly immanent and less transcendental in his perspective on life, approaching life from an inside-out and no longer from an outside-in orientation, there are three areas of critical concern that those who aspire to be real Beyonder leaders should pay special heed to: alienation, mystification and romanticism. ●
Alienation or, as Nietzsche described it, “the great seasickness of the world ” without God, is the consequence of man not being fulfilled by his own view of himself, his society, his environment. Consequently, he experiences a sense of meaninglessness. (cf. Guinness, p. 25) In his novel Nausea, Sartre has Roquentin conclude, “Every existent is born without reason, prolongs itself out of weakness and dies by chance”. Unless man reaches towards being God, his aspirations become limitations that bounce back as absurdity. Hence Sartre’s conclusion that “man is a useless passion”.14 It is, given the aforesaid, inconceivable that leaders who attempt to lead without God could meaningfully inspire their ‘followers’ to genuinely experience such a sense of meaningfulness that they are intrinsically motivated to aspire to their highest potential.
44
Beyond optimistic and pessimistic humanism
Leaders face the challenge of dealing with the sociological alienation their followers face due the disjointedness of society and the lack of fulfilment they experience in the modern technological environment, which is often conformist, depersonalising and dehumanising (cf. Guinness, p. 27). Jacques Ellul describes this world very vividly: “The human being was made to breathe the good air of nature, but what he breathes is an obscure compound of acids and coal tars. He was created for a living environment, but he dwells in a lunar world of stone, cement, asphalt, glass, cast iron and steel. The trees wilt and blanch amongst sterile and stone facades. Cats and dogs disappear little by little in the city, going the way of the horse. Only rats and men remain to populate a dead world.”15 ●
Mystification is another very important danger that those who would be leaders should bear in mind. It is the conscious or sub-conscious shrouding of the true nature of things. In the absence of a real basis, a leader is in danger of relating to others as if he posses such a basis, interpreting what he experiences as ‘normal’ and elevating his belief to the status of a ‘norm’ (an absolute) whereby he then proceeds to judge others as ‘abnormal’ if they act differently than he does, and then treating them as ‘abnormal’. Where a leader does not posses the basis on which to acknowledge a degree of ‘abnormality’ within him, this inevitably leads to a process of rationalisation to maintain his ‘normality’ at the expense of others ‘normality’ (cf. Guinness, p. 28). From a leadership perspective the consequences are scary. In the absence of a clear realisation that mystification is prevalent, leaders are prone to relativism, where a ‘ just war’ becomes a ‘ justified war’ where ‘normal men’ kill millions of fellow men.16
●
Romanticism, as the third symptom of the crisis of humanism, starts out with man aspiring to an ideal, but never achieving it due to the absence of an adequate basis. As in an Icarus encore, romanticism spirals downward to frustration and despair. As Guinness puts it: “With his memories of Eden, man is never at rest east of Eden, and he repeatedly throws himself on the flaming, drawn sword of the angel” (cf. Guinness, p. 32). There was once the belief that the removal of death, dying and the afterlife could lead to man being more relaxed, pragmatic and somewhat casual in his approach to death, freeing him from his fear of non-being. But alas, the fear secular man’s fear of death and non-being is even greater than before. Such is this fear that death and the end of life are taboos (cf. Guinness, p. 33).
Real Leadership The lesson for those aspiring to real leadership is very clear, without a real basis, there is always the danger that hollowness will, in the words of Bob Dylan, lead to “Desolation Row”. Without due account to man’s aberrations, positive aspirations are destined to spiral downward.
Beyond optimistic and pessimistic humanism 45
It seems appropriate to conclude with the words of Erich Fromm: “In the nine-
teenth century the problem was that God is dead, in the twentieth century the problem is that man is dead.”17 What is today needed is stronger not weaker humanism; “humanism that has a basis for its ideals and the possibility that they will be substantially realised”. It must define and demonstrate the individuality of man as human, provide a basis for the actualisation of the aspirations of the individual, be a basis for community that combines social unity and diversity, and avoid the chaos of relativism. [ David Venter is professor aan de Vlerick Leuven Gent Management School en co-auteur van ‘Beyonders: Transcending Average Leadership’ (Tielt: Lannoo Campus, 2011) ]
Samenvatting Als co-auteur van het boek Beyonders (2011) beoog ik een paradigmaverandering mee te stimuleren, namelijk van het overheersende gemiddelde leiderschap naar een leiderschap dat uitblinkt. In een context waar alles vanuit, rond en voor de mens moet gebeuren, is het onderscheid te poneren tussen een optimistisch humanisme aan de ene kant, waarbij de kracht van wat de mens op zich kan wordt beklemtoond, en een pessimistisch humanisme aan de andere kant, waarbij de zwakte van de mens die sterkte ondergraaft. Precies doordat het allemaal helemaal rond de mens draait (en niet rond God; transcendent element) en de mens dat niet aankan (hij is te zwak), werd de overheid het nieuwe ‘idool’ dat gediend moet worden en van wie alle heil verwacht wordt (puur immanent). Dat werkt niet alleen het nihilisme in de hand, maar plaatst ons ook voor drie symptomen van crisis van het mensdom: vervreemding van een overstijgend perspectief, mystificatie en romantisering door gebrek aan realistische visie en vertrekpositie. Om de crisis tegen te gaan is er nood aan een sterker mensdom, wat zich ook vertokt in een sterker leiderschap.
Literatuur: H. Van den Broeck and D. Venter, Beyonders, Transcending average Leadership, Tielt: Lannoo, 2011. O. Guinness, The Dust of Death: A Critique of the Establishment and the Counter Culture – and a Proposal for a Third Way, Illinois: Intervarsity Press, 1973.
46
Beyond optimistic and pessimistic humanism
1 Quoted in Kenneth Clark, Civilisation (London: John Murray Ltd., 1971), p.104.
10 Nietzsche, Thus Spake Zarathustra, I, 11, in The portable Nietzsche, p. 160.
Julian Huxley, ed., The Humanist Frame (London: George Allan and Unwin Ltd., 1961), p.6.
11
2
3
Ibid., p.26.
4 C.S. Lewis, Christian Reflections (London: Geoffrey Bles Ltd., 1967) p. 82.
Frantz Fanon, The Wretched of the Earth, trans. Constance Farrington (Harmondsworth: Penguin Books, 1967), p. 21.
5
Letter of Aldous Huxley to Sibylle Bedford quoted in Time, May 4, 1970.
Fyodor Dostoevsky, The possessed (New York: Signet Classics, 1962), pp.384-85.
Albert Camus, The Rebel, trans. Anthony Bower (Harmondsworth: Penguin Books, 1962), pp. 243-44.
12
13 Eric Heller, The Disinherited Mind (Harmondsworth: Penguin Books, 1961), p. p. 75.
Jean Paul Sartre, Being and Nothingness, trans. Hazel E. Barnes (London: Metheun, 1957) p. 566. 14
6
J. R. Platt, The Step to Man (New York: John Wiley & Sons Ltd., 1966), p. 196.
7
15 Jacques Ellul, The Technological Society, trans. John Wilkinson (New York: Alfred A. Knopf, 1970), p. 321.
R. D. Lang, The politics of Experience (Harmondsworth; Penguin Books, 1967), p. 24.
16
Friedrich Nietzsche, Zarathustra’s Prologue, 4, in the Portable Nietzsche, p. 126. 8
17
Fromm, Sane Society, p. 360.
Nietzsche, Thus Spake Zarathustra, IV, 14, in The Portable Nietzsche, p. 409. 9
Beyond optimistic and pessimistic humanism 47
Respons: Jürgen Mettepenningen
Een EU met geïnspireerde leiders: het beyond-perspectief Op 6 oktober 2011 vond in de schoot van het CDA een symposium plaats over De Europese financiële crisis met als ondertitel: Hoe herstellen we vertrouwen? Uit het verslag van het afsluitende debat citeer ik voormalig Eerste Minister Ruud Lubbers, die reageert op de opinie dat de ECB kordaat moet handelen “want de politici komen er toch niet uit”. Hij stelt: “We moeten roeien met de riemen die we hebben. Wat is de belangrijkste riem die we hebben? Dat is Angela Merkel en die, zo is mijn indruk, een goede minister van Financiën heeft”.1 Lubbers verwijst daarmee naar het leiderschap dat de Duitse kanselier toont midden de zwaarste crisis die Europa sinds de jaren 1930 meemaakt. Ietwat ruimer gesteld kan verwezen worden naar de Duits-Franse as MerkelSarkozy, die in de sporen staat van de heden haast mythisch voorgestelde as KohlMitterand (ik maak abstractie van het duo Schröder-Chirac). Zowel de quasi-mythische voorstelling, met de eraan gekoppelde nostalgie bij velen, als de druk op Merkel-Sarkozy drukt het verlangen uit naar waarachtig leiderschap. Daaronder wordt dan geen mediocriteit bedoeld, dan wel een leiderschap dat boven het gemiddelde uitstijgt omdat de situatie kritiek is. Of beter: de situaties – de Europese Unie is immers een conglomeraat van verschillende maatschappelijke bestellen, met een verschillende achtergrond en sociale, economische en culturele inbedding en kleur. Precies dit gegeven van interne pluraliteit maakt dat de uitdagingen voor de EU divers zijn, maar dus ook dat van de leiders van de EU veel wordt verwacht: oog voor de particuliere deelcontext binnen de unie en oog voor het algemeen belang van de unie, maar ook dat er rekening wordt gehouden met de positionering van politieke partijen en verschuivingen van/binnen beleidsploegen en oppositie binnen ieder van de lidstaten, enzovoort. Daarbij is het vandaag vooral zaak, zo lijkt me, om in het licht van de unie in deze crisis te staan op het fundament van de onwrikbare band tussen diversiteit en solidariteit.
De term beyonders, zoals door David Venter voorgehouden in zijn artikel en boei-
end boek, geeft volgens mij reeds vier elementen aan die van cruciaal belang zijn voor de EU van vandaag en morgen met betrekking tot leiderschap. Ten eerste gaat het niet om een type van leiderschap as such, maar om leiders. Terecht verwees Lubbers naar iemand en niet naar een instituut, een begrip of een tekst. Ten tweede is er nood aan de blik voor-
48
Een EU met geïnspireerde leiders
bij – beyond – de eigen partij- en landsgrenzen, de korte termijn en de krantenkoppen van de volgende dag. Ten derde is er de verbinding tussen voorgaande punten: sterk leiderschap toont zich in leiders die zich met heel hun persoonlijkheid opstellen als mensen die uitblinken in staatsmansschap, of beter: ‘uniemansschap’. Alleen zo hebben zij niet alleen macht maar ook gezag. Terecht legt Venter in zijn bijdrage de band met een vierde aspect van de beyonders, met name de integratie van de inspiratie. Hier spreken we dan van ‘geïnspireerd leiderschap’, een term die de afgelopen jaren opgang maakt vanuit het bewustzijn dat leiderschap zonder bezieling weliswaar resultaten kan opleveren, maar met bezieling meer resultaten aangezien zowel de leiders als de ‘volgelingen’ ten diepste aanvoelen waarvoor of waarom zij leiding geven en leider volgen.
Zonder andere ideologische stromingen respectloos te willen benaderen, stel ik
vast dat het hoofdzakelijk christendemocraten zijn die sinds de oprichting van de EU leidinggevende rollen op zich hebben genomen. Ik ben ervan overtuigd dat de christelijke voedingsbodem daar niet vreemd aan is. Krachtens het evangelie en de waarden die daar naar voor komen, ligt de bezieling of inspiratie voor de hand. Dat betekent echter niet dat het evangelie appelleert tot de gemakkelijke weg. Heel het evangelie kan gezien worden als een appel tot een beyond-perspectief. Naast de verrijzenis, waar ik niet op inga omdat het hier geen theologische bijdrage is, denk ik aan de betrokkenheid op de ander omwille van het welzijn van de ander, of aan de solidariteit met het beste goed van de medemens voor ogen, of aan de stem die gegeven wordt aan degenen wier stem op zichzelf genomen niet doorklinkt tot de oren van degenen die iets aan hun situatie kunnen veranderen, of aan de aandacht voor zwakken, zieken, weduwen, jongeren, enzovoort.
Politiek leider zijn binnen de EU vergt veel meer dan louter politiek inzicht. Vanuit
het christendemocratisch verhaal is dat evident: men wordt politiek actief omwille van een bekommernis vanuit het beyond-perspectief. De term ‘vertrouwen’ in de ondertitel van het CDA-symposium verwijst daarnaar. Europese leiders krijgen daarmee een grote verantwoordelijkheid op hun bord: vertrouwen helpen herstellen. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat alleen zij daarvoor verantwoordelijk worden geacht en al de niet-leiders die verantwoordelijkheid dus van zich kunnen afschuiven. Zo werkt dat niet in een representatieve democratie, waar de verantwoordelijkheid van de burger verder dient te gaan – zeker in crisistijden – dan het moment van verkiezingen. Daarmee stip ik een laatste aspect aan van de term beyond, met name de blik ‘voorbij’ de leiders. Achter de leiders van het volk staat immers het volk waar het hem in de politiek net om te doen is.
In de lijn van Venter stel ik dat er nood is aan een sterke mensenunie, met sterke
leiders. De huidige crisis kan zich alvast geen zwakke leiders veroorloven. Toch staat de trage besluitvorming binnen Europa sterke leiders in de weg om snel en doortastend de crisis te lijf te gaan. Nochtans zouden structuren de leiders moeten dienen en zou dus niet de indruk gewekt mogen worden van het omgekeerde… [Jürgen Mettepenningen is adviseur binnen CEDER]
Een EU met geïnspireerde leiders 49
1 De Europese financiĂŤle crisis: Hoe herstellen we vertrouwen? Lezingen Symposium van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 6 oktober 2011, Den Haag: CDA, 2011, p. 28.
50
Een EU met geĂŻnspireerde leiders
Boekbesprekingen Stefan Sottiaux
De Verenigde Staten van België: Reflecties over de toekomst van het grondwettelijk recht in de gelaagde rechtsorde Mechelen: Wolters Kluwer, 2011, 97 p.
De Leuvense professor Staatsrecht Stefan Sottiaux onderzoekt het democratisch gehalte van de Europese Unie en België. Hij doet dit onder meer aan de hand van het arrest van het Duitse Grondwettelijk Hof over het Verdrag van Lissabon. Naarmate de Europese Unie meer en meer fundamentele bevoegdheden krijgt, dient, volgens het Hof, ook het democratisch gehalte van de Unie te stijgen.
Het boek is de schriftelijke en uitgewerkte versie van de inaugurale rede van Prof.
dr. S. Sottiaux aan de KU Leuven. Hoewel duidelijk in hoofdorde geschreven voor juristen met interesse in het Europees en staatsrecht, vinden ook politicologen en eenieder met interesse voor de EU, België of democratie, ruim hun gading in het boek. Door het uitgebreide voetnotenapparaat (meer dan 300) achteraan het boek te vermelden, wordt de lezer tijdens zijn lectuur geenszins gestoord door de wetenschappelijke bronvermeldingen.
Reeds vanaf de inleiding bewijst de auteur één van zijn fundamentele stellingen :
tussen de Belgische en Europese situatie bestaan grote parallellen. Op heden lijkt de EU immers vooral een Federatie van Staten, zoals ook het oorspronkelijke federaal model van Verenigde Staten van Amerika was geconstrueerd.
Wanneer de auteur vervolgens de vergelijking maakt met België, dient hij vast te
stellen dat de Belgische Staat, net als de EU, niet te vatten is onder de gangbare definities van federale of confederale Staat. En hoewel de federale staat over heel belangrijke en redistributieve bevoegdheden beschikt, is het democratische gehalte, volgens Sottiaux, problematisch. De oorzaken hiervan zijn velerlei, al is het vooral het Pacificatiemodel dat een en ander bemoeilijkt. De auteur stelt daarbij dat, voor zover de onvolkomenheden in ons federaal systeem de democratische legitimiteit ervan aantasten, deze de achilleshiel van het Belgische federalisme vormen.
Vanuit politicologisch en rechtsvergelijkend onderzoek stelt Sottiaux twee oplos-
singen voor om dit deficit op te lossen. De auteur beseft dat de eerste optie een federale
Boekbesprekingen 51
politieke ruimte waarbij alle burgers op voet van (electorale) gelijkheid worden behandeld politieke fictie is in een staat met een principieel bipolair karakter. De andere mogelijkheid, een Federale Unie België ofte Verenigde Staten van België naar oud-Amerikaans model, biedt het voordeel dat een deel van de actuele praktijk bevestigd wordt. Dit model vereist volgens Sottiaux een grote overdracht van bevoegdheden aan de deel- of lidstaten van de Belgische Unie, inclusief fiscaliteit en sociale zekerheid. De auteur meent dat een dergelijke oplossing een voorbeeld kan zijn voor de Europese Unie, maar beseft tevens dat dit ook nog verder onderzoek naar oplossingen voor het spanningsveld tussen de democratische en redistributieve uitdagingen vraagt (o.a. inzake sociale zekerheid).
De reflecties over de toekomst van het grondwettelijk recht als vakgebied, komen
tenslotte slechts zijdelings aan bod.
De auteur slaagt erin om vaak een originele kijk te bieden op zowel de Europese
Unie als de Belgische federale staat en zijn boek verdient dan ook aanbeveling voor al wie verder wil denken over democratische tekorten en de gevolgen ervan voor een optimale staatsstructuur, zowel in België als Europa. [Wim Lammens]
Alicja Gescinska
De verovering van de vrijheid: Van luie mensen, de dingen die voorbijgaan Rotterdam: Lemniscaat, 2011, 220 p.
De jonge doctoranda Alicja Gescinska (UGent) neemt in dit boek de lezer mee naar haar Poolse heimat, die ze als kind samen met haar ouders heeft verruild voor België omwille van het communisme. Centrale figuur in de eerste hoofdstukken is Gescinska’s vader, aan wie het boek is opgedragen. Dat is niet evident, wetende dat ze haar vader portretteert als een luierik die alles steeds uitstelt. De filosofe in de dochter wijst op het onherroepelijk karakter van ieder moment: wie het moment waarop gehandeld moet worden aan zich laat voorbijgaan, mist de afspraak met zijn geweten waardoor men door het geweten achtervolgd wordt. Het goede handelen, waartoe we fundamenteel geroepen zijn, mag niet uitgesteld worden. Uiteindelijk is de dood het moment waar niets meer uitgesteld kan worden. In het licht van de pancreaskanker en naderende dood van haar vader, maakt ergernis ten aanzien van haar vader plaats voor liefde. Gescinska weet haar
52
Boekbesprekingen
vader te laten delen in haar passie voor boeken. Die passie blijkt op iedere bladzijde: het is ronduit adembenemend welke lectuur en literatuur deze jonge auteur reeds achter de kiezen heeft. Zo lui als ze zelf beweert te zijn als dochter van haar vader, is ze dus niet.
De kern van het boek ligt in de positionering van de positieve vrijheid tegenover de
negatieve. Waar deze laatste een zelf betrokken grenzeloze ‘vrijheid’ betreft die ik ongelimiteerd kan gebruiken, is de positieve vrijheid een opgave van zelfrealisering die verantwoord dient te gebeuren – lees: binnen bepaalde grenzen – midden de context waarin ik leef. Betreffende zelfrealisering vindt in de liefde een aanvangspunt: liefde als avontuur van de (e)motie, die ons in beweging zet en houdt. Van die liefde leggen Gescinska en haar vader getuigenis af want vechten met je hart tegen een ongeneeslijke ziekte is een kracht van de innerlijke vrijheid, aldus Gescinska. Conform de grenzen van het lijden is ieder waarachtig vrijheidsstreven en -beleven gebonden aan grenzen. Precies dit gegeven vormt de basis voor een waarachtige moraal of ethiek. Ook van zingeving! Het boek gaat eigenlijk over zin en zingeving, over existentiële aandacht en levenszin, over prikkels tot vrijheidsverovering en b eroving. Gescinska houdt de lezer een spiegel voor: hoe neem jij je verantwoordelijkheid om bewust in het leven te staan, gedreven door liefde, om je vrijheid te veroveren, tegen alle waan en illusies in?
Niet toevallig handelt het aankomende doctoraatsproefschrift van Gescinska over
twee uitgesproken christelijke denkers: Max Scheler en Karol Wojtyla (die verkozen werd tot paus Johannes-Paulus II). Niet alleen als mens en christen, maar ook als christendemocraat voel ik me sterk aangesproken door dit boek.
De verovering van de vrijheid kreeg in de media de aandacht die het verdient. Ik zie
nu reeds uit naar een volgend boek van deze schrijfster met grote eruditie en vlotte pen. [Jürgen Mettepenningen]
C. Devos, M. Mus & P. Humblet (eds.)
De toekomst van het sociaal overleg Gent: Academia Press, 2011, 164 p.
Op 30 januari 2012 vond een nationale staking plaats. De drie vakbonden waren van oordeel dat het sociaal overleg rond de (uitvoering) van de structuurhervormingen onvoldoende perspectief bood. Ze vreesden bovendien voor een indexsprong en andere ‘asociale besparingsmaatregelen’. Een nationale staking moest daar verandering in brengen.
Boekbesprekingen 53
Over deze staking en de gevolgen die er mee gepaard gaan, zijn op alle mogelijke
niveaus debatten gevoerd: tussen de vakbonden en de werkgevers, tussen de verschillende partijen in het parlement, tussen de regeringspartijen, maar vooral ook in de samenleving. Woordenwisselingen over zin en onzin van de staking mondden daarbij vaak uit in gedachtewisselingen over de toekomst van het sociaal overleg. De toekomst van het sociaal overleg werd voor de vorming van de regering-Di Rupo I en de nationale staking van 30 januari geschreven en uitgebracht. Toch geeft het al een zeer duidelijk beeld van bepaalde visies die er over sociaal overleg bestaan. Er gaat dus een zekere voorspellende werking van uit.
Het boek is opgevat als een verzamelwerk waarin verschillende auteurs (acade-
mici, practici, beleidsverantwoordelijken, enz.) vanuit hun discipline en invalshoek een analyse meegeven. In het eerste deel wordt een historisch overzicht gegeven van het federaal en regionaal sociaal overleg en wordt de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie beschreven. Manu Mus, politicoloog aan de Gentse Universiteit, analyseert vervolgens het gebruik en de rol van de verschillende overlegstructuren op een kwantitatieve en een kwalitatieve manier. De conclusie luidt dat de sociale overlegpraktijk bijzonder heterogeen is. Elke sector heeft zijn eigenheid en aparte onderhandelingscultuur die best gerespecteerd wordt.
In het tweede deel van het boek snijden verschillende auteurs enkele specifieke
thema’s aan. De meeste auteurs hanteren de invalshoek van de vakbond (ACV, ETUI). Patrick Humblet en André Leurs betreuren in hun bijdrage de juridisering van het sociaal overleg en de geringe bereidheid tot onderhandelen. Werkgevers, en soms ook vakbonden, zouden te vaak naar de rechter stappen om sociaal overleg te omzeilen. In de titel van hun bijdrage vragen ze zich af of de klok nog kan worden teruggedraaid. In hun conclusie lijkt het antwoord nee te zijn; in ieder geval op korte termijn.
Verderop bespreekt Chris Serroyen, hoofd van de ACV-studiedienst, de hervor-
ming van de collectieve arbeidsverhoudingen waar sommigen op aansturen. Via economic governance en Europa 2020 komen de mechanismen voor CAO-overleg, in het bijzonder de collectieve loonvorming, in opspraak. Al te vaak wordt gezegd dat ons sys teem tot een hoge mate van loonrigiditeit en een lage jobmobiliteit zou leiden. Als er sprake is van rigiditeit dan is dat echter omdat de sociale partners daarmee akkoord zijn gegaan. Wie klaagt over rigiditeit, moet bovendien rekening houden met de flexibiliseringen waarover de sociale partners wel akkoord zijn. Jan Vanthournout, legal manager bij SD Worx, onderzoekt de mogelijke regionalisering van het sociaal overleg. Hij komt tot de conclusie dat het bipartiete overleg waarbij vakbonden en werkgevers door middel van CAO’s de lonen en arbeidsvoorwaarden bepalen, exclusief federaal blijft. De akkoorden die in de schoot van de gemeenschaps- en gewestorganen worden afgesloten, hebben dus niet de juridische waarde van een CAO. De overheid op gewest- of gemeenschapsniveau kan deze akkoorden echter wel in wetten of regelgevingen gieten die in de hiërarchie der rechtsbronnen de federale CAO’s overrulen.
54
Boekbesprekingen
In het derde en laatste deel van het boek geven de sociale partners zelf hun toe-
komstvisie op het sociaal overleg mee. Paul Windey, voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, verzorgt het slotwoord. [Caroline Deiteren]
Hamed Abdel-Samad
De ondergang van de islamitische wereld: Een prognose Amsterdam/Antwerpen: Contact, 2011, 208 p.
De Duitse politicoloog Hamed Abdel-Samad (째1972), zoon van een Egyptische imam, verhuisde op zijn 23ste naar Duitsland, en zoekt in zijn boek een antwoord op de vraag waar de haat en vijandschap van delen van de islamitische wereld tegenover het Westen vandaan komen. Ligt dat alleen aan de frustratie van het koloniale verleden, het beleid van de VS na 9/11 of de vele sluimerende of openlijke conflicten in het Midden-Oosten? De auteur formuleert hierop een antwoord waarin de meeste moslims zich waarschijnlijk niet zullen herkennen: hij ziet de islam als een ondergaande cultuur die een gewelddadige opflakkering kent vooraleer ze sterft.
Wat kan de verklaring hiervoor zijn? In verschillende delen van de wereld wordt
de islam als enige religie precies groter. De auteur zoekt zijn verklaring vooral in de psychologie: in de schaamte en het gevoel van minderwaardigheid, die paradoxaal gecompenseerd worden door superioriteitsgevoelens. Het is volgens Abdel-Samad de schuld van een islamitische cultuur die zich schaamt en op een wanhopig wijze bezig is met een achterhoedegevecht, maar dat niet wil toegeven en weigert om zich aan het moderne leven aan te passen. Voor hem is het als een ketting van vastgeroest stambewustzijn, religieuze gezagsgetrouwheid, een leugenachtige seksuele moraal en ondoelmatig onderwijs, die moeilijk kan worden doorbroken.
Abdel-Samads toekomstbeeld is verder uitgesproken negatief. Als de islamitische
wereld er niet in slaagt zichzelf heruit te vinden, dreigt al snel het verval. Na het uitputten van de aanwezige olievoorraden zal niemand zich er meer voor interesseren, tenzij de islamitische wereld een eigen weg uit de aan zichzelf te wijten zwakte zou vinden. Ook het Westen zal in die val worden meegesleurd door de enorme vluchtelingenstromen die dit met zich zou meebrengen. De auteur graaft in zijn verklaringen hiervoor
Boekbesprekingen 55
onder meer in het verre verleden. De Islamitische wereld bezat vroeger eigenschappen die hen groot maakte, zoals een fors zelf bewustzijn en een vermogen om de kennis van anderen op te nemen. In de 18e eeuw, toen in Europa de Verlichting opgang maakte en technische innovaties de motor waren voor een industriële en intellectuele revolutie zonder weerga, vond binnen een paar eeuwen een fundamentele verandering plaats. In dezelfde tijd ontstond in het Nabije Oosten onder invloed van Mohammed ibn Abd alWahhab (1702-1793) een beweging – de Wahabieten – die eiste dat al het niet-islamitische uit het dagelijks leven, de maatschappij en het denken zou worden verbannen. Kortom, toen in Europa de religie meer op een afstand werd gezet, werden in het Nabije Oosten de banden met de religie op allerlei mogelijke wijze versterkt. Latere pogingen, zoals van de Egyptische heerser Mohammed Ali Pascha (1769-1848), die zich los wilde maken van het Osmaanse rijk en wilde moderniseren, werden door de Europeanen verijdeld omdat zij liever een bondgenootschap met de Osmanen aangingen. En zo heeft de islamitische wereld de slag om te moderniseren niet gemaakt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een land als Japan na de Meiji restauratie (1867). Integendeel, ze keert zich als een vorm van zelf bescherming meer en meer op een orthodox fundamentalistische wijze in zichzelf en reageert op agressieve wijze op elke vorm van kritiek.
Het is verre van evident de argumenten van Abdel-Samad op waarde te schatten
aangezien hij zich heeft misrekend op de kracht van de bevolking. Hoewel het boek verscheen in 2011 is het immers voor een deel reeds voorbijgestreefd door de schokgolf die er sindsdien door de Arabische wereld is gegaan. Die schokgolf heeft reeds een reeks onaantastbare heersers ten val gebracht. Zo komt de auteur met een breed uitgemeten profiel van Moebarak, waarin hij als een onschendbare heerser wordt voorgesteld, terwijl hij het afgelopen voorjaar tot aftreden werd gedwongen en nu zelfs terecht staat. Critici zullen deze schrijver eenzijdigheid en ongenuanceerdheid verwijten in zijn beschrijvingen van de islamcultuur. Het boek is dan ook niet vies van enige polarisatie. Wel is het onderwerp van groot belang om er verder over na te denken. De media-aandacht die het boek gehad heeft, zegt daarentegen misschien eerder iets over onze eigen obsessie ten aanzien van de islam dan met de voorspellende waarde van het boek. [Paolo De Francesco]
56
Boekbesprekingen
Gilbert De Swert
Het pensioenspook Berchem: EPO, 2011, 239 p.
De pensioenhervorming van de regering Di Rupo I is niet onopgemerkt voorbij gegaan. De vakbonden namen hun toevlucht tot een algemene staking om het gebrek aan respect voor het sociaal overleg aan te kaarten. Deze houding kon die niet bij iedereen op veel begrip rekenen want zonder drastische hervorming is ons sociaal model ten dode opgeschreven: verzet tegen hervormingen is verzet tegen het veiligstellen van dit model. Of toch niet? Gilbert De Swert, voormalig hoofd van de ACV-studiedienst en in 2008 gedurende enkele maanden kabinetchef van de minister van Werk, doet er in het boek Het pensioenspook alles aan om deze hardnekkige mythe te ontkrachten. Hij laakt de paniekzaaiers die te pas en te onpas wijzen op de onhoudbaarheid van de pensioenen. Ons sociaal model is wel degelijk houdbaar, zelfs zonder zware ingrepen, zo stelt de auteur. Maar dan moeten we bereid zijn om blijvend middelen in te zetten voor de wettelijke (eerste) pijler en niet almaar meer beroep doen op private alternatieven. De druk om met meer mensen langer te werken noemt hij een maatschappelijke keuze, geen economische noodzaak. De kernvraag is hoe we onze extra welvaart willen besteden: aan sociale zekerheid of aan andere uitgaven?
Hij gaat ook in tegen de mantra dat onze wettelijke pensioenen te laag zijn en men-
sen dus zelf een appeltje voor de dorst moeten aanleggen. Wettelijke pensioenen zijn minder slecht dan algemeen beweerd wordt. Het laag gemiddeld bedrag is het logische gevolg van heel wat korte loopbanen in de steekproef. Deze mythe wordt vooral in stand gehouden door banken en verzekeraars die er belang bij hebben dat middelen van de sociale zekerheid verhuizen naar de financiële sector. De auteur vergeet er wel aan toe te voegen dat – bijvoorbeeld – ook seniorenorganisaties dit beeld (te?) graag ophangen.
De grote verdienste van dit boek is dat de lezer verplicht wordt om stil te staan
bij wat hij of zij altijd als evidente waarheden beschouwd heeft. De Swert onderbouwt zijn betoog met heel wat cijfermateriaal waardoor de lezer ook verplicht wordt om de hersenen goed te pijnigen. Hij gaat ook in op een aantal belangrijke facetten die te vaak onderbelicht blijven in het debat. Zo is de levensverwachting van laaggeschoolden maar liefst 7 jaar minder dan die van hooggeschoolden. Finaal geeft hij een geruststellende boodschap: onze pensioenen zijn ook in de toekomst perfect financierbaar. Stop met paniek zaaien dus. De slotconclusie is zeer terecht dat er eindelijk werk gemaakt moet worden van een echt loopbaanbeleid. Langer werken kan en mag niet herleid worden tot een striktere wetgeving.
Maar in zijn drang om spoken te verjagen, laat hij de balans vaak te ver doorzwaai-
Boekbesprekingen 57
en. Hoe je de zaken ook bekijkt, de langere levensverwachting gaat gepaard met de onvermijdelijke vraag of en hoe dit vertaald moet worden in een langere beroepsloopbaan. Gilbert De Swert antwoordt daarop dat productiviteitswinsten zullen volstaan om de meerkost te dekken: met minder zullen we meer welvaart produceren. De rest is een simpele kwestie van betere herverdeling. Maar dat is niet meer dan een hypothese. Het verleden heeft reeds aangetoond dat er limieten bestaan inzake het afromen van de productiviteitswinsten. De groei van de productiviteit is immers ook functie van de belastingdruk. Wie zal nog harder werken, als de opbrengst van die inspanning in nog grotere mate naar ‘de overheid’ gaat? Zeker in een sterk geglobaliseerde wereld kampen overheden met deze uitdaging. De analyse mankeert soms wat consistentie. Zo argumenteert De Swert dat de uitkomst van modellen die 50 jaar vooruit kijken waardeloos is omdat het beleid geen 50 jaar zal wachten om zich aan te passen als daar nood aan is. Gelijk heeft hij. Maar je kan dit argument natuurlijk moeilijk aanwenden om op te roepen om het beleid niet fundamenteel bij te sturen.
Eindoordeel: dit boek is zeker het lezen en het bestuderen waard. Zeker als je de
polarisering laat voor wat ze is. [Niko Gobbin]
A. Van Regenmortel, A. Coates (eds.)
Vermarkting van de zorg: Meer dan commercialisering alleen? (Recht en sociale zekerheid, 16) Brugge: Die Keure, 2011, 341 p.
Het boek bundelt de geschreven referaten van de studiedag die de Onderzoeksgroep Sociale Concurrentie en Recht van de Universiteit van Antwerpen in november 2011 onder de gelijknamige titel organiseerde.
Het boek richt zich op elke professionele beoefenaar van het sociale zekerheids-
recht, maar kan ook een breder publiek aanspreken. De uitdagingen van ‘vermarkting’ en ‘commercialisering’ stellen zich immers breed. De organisatie van het zorgaanbod wordt hoe langer hoe meer vertaald naar ‘vraag en aanbod’ waarbij de vraag van de ‘klant’ steeds meer centraal komt te staan, d.i. de zogeheten ‘vermarkting’. Naast de overheid en
58
Boekbesprekingen
de klassieke social-profit-organisaties nemen private en commerciële bedrijven een hoe langer hoe grotere rol op in het organiseren van sociale bescherming, d.i. de zogeheten ‘commercialisering’.
Vanuit hun eigen interpretatie van de begrippen ‘vermarkting’ en ‘commercialise-
ring’ zoeken de auteurs in dit boek een antwoord op de onderzoeksvraag of en in welke mate de vermarkting van de zorg meer is dan commercialisering alleen. Paulus Van Bortel staat in de inleidende filosofische tekst uitgebreid stil bij het neoliberalisme dat de laatste drie decennia onze Westerse samenleving beheerst. Hij staat stil bij hoe het neoliberalisme op uitgangspunten als toegankelijkheid, recht op zorg, zorg op maat, kwaliteit en de continuïteit van zorg, zijn stempel drukt. In een volgende bijdrage analyseert Miek Peeters de impact van de Europese regels van de interne markt en de volksgezondheid op de mate waarin nationale regelgevers nog kunnen of moeten optreden inzake (gezondheids)zorgactiviteiten en de (aan zorg gerelateerde) goederen op de (gezondheids) zorgmarkt. Astrid Coates en Miek Peeters focussen zich vervolgens in een gezamenlijke bijdrage op het verbod op staatssteun van het Europees mededingingsrecht en de relevantie daarvan voor de sector van de sociale economie en de (gezondheids)zorgsector. Willeke Dijkhoffz en Liesbet Te Rijdt staan in een andere bijdrage stil bij de mogelijke impact van de vermarkting op de Belgische markt ten aanzien van zowel zorgverstrekkers als zorgontvangers. Marleen Denef onderzoekt in de laatste bijdrage of vermarkting van de zorg een impact heeft op de keuze van de organisatievorm. Ze staat stil bij de vraag of de VZW nog toekomst heeft of dat de VSO een betere organisatievorm is.
Vermarkting is meer dan commercialisering alleen. Dit blijkt uit de afzonderlijke
bijdragen van de auteurs, die alle een meerwaarde hebben. Een samenhangend verhaal ontbreekt echter; iedere bijdrage staat op zich. Het is in dit kader een gemiste kans dat er niet (voldoende) wordt ingegaan op de vraag die aan de studiedag ten grondslag lag ‘of en in welke mate meer marktwerking een middel kan zijn om de groeiende social profit meer vraaggestuurd te m aken met betere prijzen en een hogere kwaliteit tot gevolg’. Misschien een aanleiding voor een vervolg? [Helga Pletzers]
Boekbesprekingen 59
60
Kronieken Ceder-dialoog “Industrieel beleid in Vlaanderen” In de eerste van de nieuwe jaargang Ceder-dialoog werd op 12 oktober 2011 uitvoerig aandacht besteed aan de plaats van industrie in Vlaanderen en aan de noodzaak van een industrieel beleid door de Vlaamse overheid. Het einde van de Opel-fabriek in Antwerpen heeft de twijfel omtrent het voortbestaan van industrie in Vlaanderen aangewakkerd. Maar het debat woedt natuurlijk al veel langer: er gaat geen maand voorbij of er is wel een groot industrieel bedrijf dat in de media komt met delocalisatieplannen. Naargelang de bron is er te weinig ruimte om te ondernemen, te veel administratie, een te hoge loonkost of doen drie de problemen zich samen voor. Hoe deze argumenten ook beoordeeld worden, het is duidelijk dat een sterke industrie in Vlaanderen geen evidentie meer is.
Vanuit die vaststelling schetste Derrick Gosselin, sociaaleconomisch kabinets-
chef van Vlaams Minister-President Kris Peeters, de voorgeschiedenis van het Witboek Nieuw Industrieel Beleid. In zijn betoog kwam het belang van ‘lead-plants’ sterk naar voor. ‘Lead-plants’ zijn bedrijfseenheden die dermate essentieel zijn binnen een multinationale onderneming dat sluiting of delocalisatie geen optie meer is. Het zijn ook activiteiten met een hoge toegevoegde waarde, die bovendien veel nevenactiviteit genereren. Een onderzoeksafdeling of een opleidingscentrum zijn goede voorbeelden. De overheid richt financiële steun best op het verwerven of behouden van dergelijke activiteiten. In 2011 werd daarom steun verleend aan Volvo Trucks om te investeren in opleidingsprogramma’s. Om ‘lead-plants’ te strikken, is het belangrijk dat Vlaanderen een ‘lead-market’ is voor industriële innovatie. Investeren in Vlaanderen moet een duidelijke meerwaarde hebben voor bedrijven. Door de aanwezigheid van universiteiten en ziekenhuizen van hoge kwaliteit, kan Vlaanderen bijv. erg aantrekkelijk zijn voor medische innovatie.
Caroline Ven, gedelegeerd bestuurder van de werkgeversorganisatie VKW, be-
keek het bestaande industrieel beleid vanuit een ondernemersbril. Haar conclusie: stop de versnippering en maak duidelijke keuzes. Daarmee belichtte ze nog eens het spanningsveld tussen zeer gerichte steun, op maat van een bedrijf (met alle administratie die daarbij hoort) en algemene steunmaatregelen (met een veel hogere factuur omdat alle bedrijven er beroep op kunnen doen).
Er was dus heel wat voer voor een boeiende discussie onder de zestig aanwezigen.
[Niko Gobbin]
Kronieken 61
EVP-congres in Marseille Op het congres van de Europese Volkspartij in Marseille van 6-8 december 2011 stemden de regeringsleiders van de EVP de violen voor de Europese top die dadelijk daarop zou volgen. CD&V nam deel met zeven delegatieleden. EVP-voorzitter Wilfried Martens leidde alles in goede banen. Drie dagen debatteerden delegaties van gelijkgezinde partijen uit heel Europa over de toekomst van de EU, en in het bijzonder van de Eurozone.
Elke natie hanteert zijn eigen stijl. Tijdens de toespraak van Frans president Ni-
colas Sarkozy kon je door de zaal van 1500 man een muis horen lopen. Taal is voor de Fransen immers altijd al een krachtige politieke hef boom geweest. Het contrast met Duits president Angela Merkel kon moeilijk groter. Zij koos voor een wat ‘voorzichtiger’ speech. Haar kracht schuilt niet in haar woorden, maar in haar daden… Sarkozy kloeg ‘de Europese plaag van het juridicisme’ aan. “Il nous faut de la volonté politique”, riep hij. Merkel daarentegen drong aan op striktere regels, en minder politieke grootspraak.
Ondanks alle grote cultuurverschillen en diepe inhoudelijke onenigheden tussen
de vele partijen en lidstaten van de EU, werd diezelfde nacht toch een akkoord bereikt op de Europese top. Dit akkoord toont de vaste wil politieke wil van de Europese leiders om werkelijk tot het uiterste te gaan om de euro – en de EU – te redden. De Europese top van 8 december vorig jaar zal zeker niet de laatste ‘top van de waarheid’ zijn, maar als we over enkele jaren terug kijken, zou het wel eens de ‘top van het keerpunt’ kunnen zijn… [Peter Van Rompuy]
Ceder-dialoog “Cultuur” Op 13 december 2011 vond de tweede Ceder-dialoog plaats, tevens de tweede etappe in het traject voor onze jonge ‘academisten’ (Politieke Academie van CD&V). Over cultuur ditmaal, meer bepaald over hoe een modern museumbeleid er moet uitzien in dit digitale tijdperk. Sprekers van dienst waren Vlaams minister van Cultuur Joke Schauvliege en kunstkenner Jan Hoet.
De talrijk opgekomen aanwezigen waren getuige van een pittig en leerrijk gesprek
tussen een beleidsverantwoordelijke die voor elke euro die ze uitgeeft verantwoording moet afleggen en een ervaringsdeskundige die vanuit zijn verleden als conservator (SMAK), curator (documenta IX) en artistiek leider van het MARTa Museum in Herford (Duitsland) stilstond bij hoe men als conservator of als curator zijn onafhankelijkheid ten aanzien van het beleid moet bewaren en hoe men vandaag de topcollecties van morgen uitbouwt, met een kritische blik naar de manie van het kwantitatief denken in
62
Kronieken
het beleid van vandaag. Een gesprek tussen iemand met een gedreven intuïtie en een minister die verschillende belangen, tegenstellingen en doelstellingen met elkaar moet verzoenen.
Voor onze academisten volgde daarop nog een pittig zaterdagprogramma (17 de-
cember) waar we dieper op het thema cultuur ingingen, meer bepaald over hoe men in tijden van economische crisis en dito saneringen kijkt naar een begroting cultuur en over het hoe en waarom van de verschillende aanpak in Vlaanderen en Nederland. Na een inspirerende inleiding van Vlaams parlementslid en promotor cultuur in onze partij, Paul Delva, gingen Joke Schauvliege en essayist en literatuurprofessor Geert Buelens met elkaar in gesprek over dit thema. Hun gedeelde slotsom: de cultuursector pakt het fout aan.
Het is de toon van deze tijd: het vage aanvoelen dat er iets ingrijpends staat te ge-
beuren met de verworvenheden van een brede culturele middenklasse, versterkt door de onzekerheid over onze positie daartegenover. Past het wel om misbaar te tonen over besparingen op iets wat mensen een luxeproduct vinden? Of verliezen we het pleit net door daaraan te twijfelen en is de enige optie een nieuw rigoureus verzet? In Nederland zijn ze die onzekerheid al voorbij, ingehaald door de realiteit: staatsecretaris voor Cultuur Halbe Zijlstra bespaart in de cultuursector vanaf 2013 met 200 miljoen euro, ruim twintig procent van het totaalbudget voor cultuur. Bij de start van deze Vlaamse regering is afgesproken dat de begroting tegen 2011 in evenwicht moest zijn, en dat alle sectoren in 2009 en 2010 dezelfde besparingen zouden ondergaan: twee procent van de gereglementeerde subsidies, vijf procent van de facultatieve subsidies, twintig procent van de communicatiebudgetten... Nergens kon een indexatie worden toegepast, tenzij op lonen. Op cultuur is dus niet méér bespaard dan op andere domeinen. Wat is nu het verschil met Nederland? Volgens Schauvliege is er in Vlaanderen – daar is ook onderzoek naar gedaan – een vrij groot draagvlak voor het subsidiëren van cultuur. Dat heeft natuurlijk zijn grenzen, zeker wanneer alles onder druk komt te staan. In economisch moeilijke tijden wil men ook cijfers, zwart op wit. En daar staan wij zwak.
Na een lekkere lunch gingen de academisten zelf aan de slag in een interactief rol-
lenspel onder leiding van Paul Delva. Bedoeling van de oefening was om te tonen hoe groot de druk op een beleidsverantwoordelijke is indien er in tijden van saneringen verschillende visies en belangen met elkaar moeten verzoend worden. Een leuke oefening in ‘onderhandelen in de Wetstraat’. Paul Delva, in de rol als bevoegd minister, zette de puntjes op i en liet de deelnemers de fijnere kneepjes van het onderhandelen zien. Voor herhaling vatbaar. [Paolo De Francesco]
Kronieken 63
Symposium van Zorgnet Vlaanderen over euthanasie Op 9 februari 2012 organiseerden Zorgnet Vlaanderen en de KU Leuven de studiedag ‘Het nieuwe sterven’. Die had als doel de ingrijpende verschuivingen in het denken over en het omgaan met het levenseinde van kwetsbare mensen in kaart te brengen, 10 jaar na de goedkeuring van de euthanasiewet.
In de voormiddag werd er stilgestaan bij het gewijzigd werk- en denkkader om-
trent euthanasie. Prof. T. Vandevelde schetste de cultuurfilosofische contouren van het ‘nieuwe sterven’. Prof. H. Nys gaf de contouren aan van het juridisch kader. Prof. C. Gastmans lichtte 10 jaar ethische reflectie omtrent het levenseinde binnen Zorgnet Vlaanderen toe.
In de namiddag werd er stilgestaan bij de gevolgen van het gewijzigd kader op
zorgverlening en zorgvoorzieningen. Dr. T. Goffin stond stil bij de professionele autonomie van de arts inzake levenseindezorg. De resultaten van een studie die onderzocht hoe zorgverleners het ethisch instellingsbeleid inzake euthanasie in ziekenhuizen ervaren, werden toegelicht door Dr. J. Lemiengre. Dr. L. Vanlaere stond stil bij de ontwikkeling, inhoud en communicatie omtrent een ethisch instellingsbeleid inzake euthanasie in woonzorgcentra.
De zeer grote opkomst voor deze studiedag getuigt van het feit dat zorg rondom
het levenseinde een breed maatschappelijk draagvlak kent, maar ook van het feit dat er zich tussen wetgeving en praktijk een grote grijze ruimte bevindt, waar velen op zoek zijn naar leidraden om hier invulling aan te geven. De studiedag reikte hiertoe alvast een aantal kapstokken aan. [Helga Pletzers]
64
Kronieken
http://ceder.cdenv.be
Inhoud p. 7
Missie
p. 9
Herman Van Rompuy Solidariteit in de Europese Unie: Een middel, een waarde, een doel Respons door Johan Verstraeten: Solidariteit: mogelijkheidsvoorwaarde tot een rechtvaardige samenleving
p. 19
Wilfried Martens Onze weg naar democratie in Europa en de Europese Unie Respons door Marianne Thyssen: De ambitieuze nederigheid van de Europese democratie
p. 31
Niko Gobbin Iedereen Europeaan Respons door Ivo Belet: Avondland: in vrije val?
p. 41
David Venter Beyond Optimistic and Pessimistic Humanism Respons door J端rgen Mettepenningen: Een EU met ge誰nspireerde leiders: het beyondperspectief
p. 51
Boekbesprekingen
p. 61
Kronieken