Jg3 nr2 stivigny

Page 1

Christian Stivigny, Frans De Wachter & Karel Lhermitte

Over het dorpenbeleid Dorp: (bebouwde kom van een) gemeente op het platteland, kleiner dan een stad en groter dan een gehucht; in historische zin: iedere plaats zonder grachten, muren en poorten; of de gezamenlijke bewoners van een dorp. (Van Dale) In woordenboekdefinities zit juistheid (of waarheid?). Naast rust, ruimte en boerderijen wordt het platteland getypeerd door dorpen. Als je een plattelandsbewoner vraagt van waar hij of zij afkomstig is, krijg je meestal de naam van een dorp te horen. In de gewone leefwereld spreken we over dorpen. Lees er de kranten op na. In de hoofden van vele beleidsmakers echter, bestaan ze (nog) niet. ‘Dorp’ is geen beleidsterm, uitgezonderd het ‘hoofddorp’ uit de ruimtelijke structuurplannen. Het tij is gelukkig aan het keren. In het Groenboek van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is meermaals sprake van ‘dorpskernen’. Bijvoorbeeld: “Wij willen blijvend onze steden en dorpskernen versterken door er ontwikkelingen te bundelen” (BRV 2012, p. 19). Dit perspectief is gelukkig doorgetrokken in het regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2014-2019 waar de veelzeggende titel “Wij voeren een effectief dorpenbeleid” (zie bijlage) de weg opent naar erkenning en operationalisering. Landelijke Gilden er is voorstander van om beleidsprocessen af te stemmen op de gewone leefwereld en stelt voor om naast stedenbeleid ook specifiek aandacht te hebben voor dorpenbeleid. In dit artikel trachten we allereerst het begrip ‘dorp’ te duiden. Of beter: uiteen te splitsen in een aantal essentiële kenmerken. Vervolgens geven we een aantal voorzetten waar een dorpenbeleid rekening kan mee houden. Tot slot plaatsen we het dorpenbeleid in een ruimer kader.

Over het dorpenbeleid 15


Een dorp nader bekeken In de eeuwen na de Romeinse overheersing kwamen Frankische families uit het oosten zich vestigen in wat nu Vlaanderen heet. Tien tot twaalf families plaatsten hun hofsteden bij elkaar, meestal omtuind, meestal met een open plaats, plein of dries geheten. De omgeving rondom was een wildernis die langzaam veranderde in cultuurland. Hun rundvee – Franken waren veehouders in tegenstelling tot de Romeinen – vond gras in de beekvalleien. Deze families brachten het woord ‘dorp’ of ‘terp’ mee en gaven het de betekenis van ‘d’r op’ (versta: ‘goed zichtbaar’). Veel dorpsnamen vertellen nog over hun stichter(s) zoals in Gingelom (‘woning van Gangilo’) of in Maldegem (‘woonplaats van de lieden van Madalo’). De ligging van die eerste dorpen volgt een ruimtelijke logica. Ze liggen doorgaans vier tot vijf km uit elkaar en nemen meestal een positie halfweg in op de flank van het dal. De afstand tussen de dorpen verwijst naar de menselijke maat ‘een uur gaans’, de ligging op de flank combineert de optimalisatie van de afstand naar drinkwater en de akkers met de afkeer voor overstromingen. Ingenieus. En dat in een tijd zonder regels van ruimtelijke ordening. In de verdichte nevelvlekmetropool die Vlaanderen nu is, is het onderliggend netwerk van dorpen nog herkenbaar. Een echt dorp heeft drie kenmerken die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Die kenmerken zijn af te leiden uit de oervorm en zijn te transponeren in een eigentijds kleedje: • Een dorp is herkenbaar en rijst op uit het land; • De ligging is goed ten opzichte van voorzieningen; • In de huizen wonen huishoudens zodat burenhulp mogelijk is. “Een echt dorp is een nederzetting in de vorm van een eiland. Een complex van gebouwen, erven en collectieve en openbare ruimten, dat omsloten wordt door een andere wereld, die er toch ook bij hoort. In het algemeen bestaat die omwereld uit landbouw-, natuur- en watergebieden die worden ontsloten door een fijnmazig netwerk van routes, maar je kunt ook veronderstellen dat voorbij de dorpsrand goed ontsloten bedrijventerreinen liggen, of zelfs stedelijke woon- en recreatiegebieden als die morfologisch en sociaal anders zijn” (De Nederlandse landschapsarchitect Rik Herngreen in: Habets, 2004, p. 10). Stedenbouw van dorpen is nog braakliggend terrein in Vlaanderen. Peter Vanden Abeele (UGent) zei tijdens een debat: “Dorpen moeten dorpen blijven. Daar moeten we over waken bij de ontwikkeling van nieuwbouw in dorpen” (Redactie Rooilijn, 2013). Ward Verbakel (KU Leuven) schrijft: “Stedenbouw op maat van kleine dorpen is

16

Over het dorpenbeleid


een kwestie van bouwen én niet bouwen, van open ruimte, landschappen en gebouwde fragmenten, van participatie en lange termijnen” (Verbakel 2013). Er is dus niets mis met nieuwbouw, vernieuwbouw, verdichting en uitbreiding maar beide stedenbouwkundigen pleiten toch voor een overkoepelende visie om het dorp het ‘dorp’ te laten blijven. Zelf construeerden ze tijdens hun opdrachten een ‘beeldkwaliteitsplan’ (o.m. Gooik & Bonheiden). Nederland heeft meer ervaring op dat vlak. Apeldoorn publiceerde een heus dorpenkookboek, een naslagwerk met recepten en ingrediënten. Enkele intrigerende citaten daaruit (Kuijlaars & Van Oosterom, 2012): “Wil een dorp dorps blijven, dan moet de dichtheid van bebouwing verschillen van die van de stad ” en “wees zuinig op de nog aanwezige weitjes en doorzichten naar het landschap buiten het dorp”. Het boek ‘Dorp als daad ’ (Habets, 2004)1 leest zelfs als een manifest. Het is de neerslag van een onderzoek naar dorpen in het oosten van Nederland. Het team komt tot aanbevelingen die in de Vlaamse context ook niet zouden misstaan: “Maak niet recht wat krom is”, “een boom is een dorpsicoon” en “geen enkel punt in het dorp ligt verder dan maximaal een half uurtje kuieren van enig ander punt.” De verschraling van de dorpen is een feit. De meeste voorzieningen verdwijnen wegens een kwijnend economisch draagvlak. Wat rest, zijn woondorpen. De kwaliteit is wisselend. De automobiliteit compenseert, recent ook zelforganisatie (broodmachines) en online aankopen (in stijgende lijn). Dit neemt niet weg dat bepaalde categorieën mensen een gebrek gewaar worden. Volgens Loopmans en Thissen (2015, 52) hoeft die verschraling op zich de leef baarheid niet te bedreigen. Zij stellen dat woondorpen naast hun eigen voorzieningen kunnen ‘intappen’ op voorzieningen binnen een dorpennetwerk. Andere strategieën zijn terug te vinden in de wereld van de vrijwilligers. Wij menen dat het dorpenbeleid ook voor deze evolutie een aantal kansen biedt om op een slimme, innovatieve en zelfredzame manier oplossingen te waar te maken. De inwoners, hun cultuur en collectiviteiten bepalen in sterke mate een dorp. Hoe is de bevolking samengesteld? Hoe divers is de bevolking naar leeftijd, gezinssamenstelling, sociale klasse, herkomst, etniciteit, religie? Hoe is de verhouding tussen blijvers, ‘wijkers’ en inwijkers? Welke culturele tradities houden de mensen in ere? Welke activiteiten ontplooien ze? Helpen en ondersteunen ze elkaar? Het is bekend dat bewoners van kleine dorpen zich actiever voor lokale doelen inzetten dan bewoners van grotere dorpen en steden. Dit betekent dus dat verschillen tussen dorpen, in de mate waarin bewoners zich inzetten voor lokale doelen of de sociale vitaliteit van een dorp,

2

In het najaar nodigen we die mensen uit tijdens een Plattelandsacademie.

Over het dorpenbeleid 17


gevolgen hebben voor de leefsituatie van bewoners (Vermeij, 2015, p. 22). Mensen maken een dorp leef baar. Zoveel is duidelijk. Dorpen bestaan dus, zowel in de fysieke als in de sociale wereld. Het zijn niet de dorpen waar vele romantische verhalen de ronde over doen, het zijn ook geen autonome dorpen ‘à l’ancien régime’. Het betreft eigentijdse dorpen waar een deel van de Vlaamse bevolking woont. Veel van die dorpen hebben het moeilijk. Zowel hun identiteit als hun leef baarheid worden aangetast door de verschillende suburbanisatiegolven in ons land die aan de basis liggen van ‘verkavelingsvlaanderen’ (Canfyn, 2014, p. 24). Prognoses voorspellen dat de verneveling niet stopt. Zo voorziet Vlaanderen een extra behoefte aan 330.000 woningen (of meer) binnen tien jaar, bovenop de 2,7 miljoen bestaande woningen. Ongeveer 40% zal op het platteland gerealiseerd worden. In de toekomst groeien de dorpen dus omdat er vraag naar bouwgrond is vanuit de groei van de bevolking en de welvaart (en het zich niet willen/kunnen vestigen in stedelijke gebieden). Helaas tonen berekeningen ook aan dat de bouwgrondreserve nog voor méér dan 30% in linten ligt. In veel streken verlagen de bebouwde linten nu al de plattelandsbeleving en verzwakken de dorpskern, naast andere economische minwaarden: aanleg nutsvoorzieningen, onveilige verkeerssituaties, ecologische versnippering en inefficiënt mobiliteitsgedrag.

Insteken voor een dorpenbeleid Het woord ‘dorpenbeleid’ is vrij nieuw. Landelijke Gilden hanteert de term al enige tijd in haar pleidooi voor een integrale en doordachte benadering van het dorp. Als sociaal-culturele organisatie op het platteland ontwikkelden we verschillende methoden om lokaal méér aandacht te vragen voor het dorp: het spel ‘Dorp in de Steigers’, een fotowedstrijd ‘Dorp gekiekt’, een open deur-initiatief ‘Dorp in de Kijker’ en de projectondersteuning ‘Dorp met Toekomst’. Nu organiseren we studiedagen, werken mee aan Europese projecten en zoeken we netwerken op van ‘welwillenden’. De aandacht is groot. Dorpenbeleid veronderstelt ten eerste een samenhangend beleid voor een specifiek dorp, over de grenzen van beleidsdomeinen heen, en ten tweede een samenhangend beleid over de dorpen heen (netwerkbenadering). In die zin is een dorpenbeleid op de eerste plaats een uitdaging voor het gemeentelijke niveau. We definiëren er enkele in onze ogen noodzakelijke kenmerken van.

18

Over het dorpenbeleid


Integraal Lokaal beleid is meestal sectoraal georganiseerd. Een dorp vraagt echter een integrale, sectoroverschrijdende benadering waarbij vertrokken wordt vanuit het geheel van dorpskenmerken. Wie verschillende behoeftes, uit verschillende beleidsdomeinen, combineert, kan tot slimme (en kostenbesparende) oplossingen komen. Voorbeelden zijn legio: als er in een dorp behoefte is aan speelruimte voor kinderen, kan de gemeente bijvoorbeeld investeren in de aanleg van een speeltuin. Maar efficiĂŤnter is misschien om de speeltuin van de school ook buiten de schooluren ter beschikking te stellen. En wie weet zijn een aantal senioren wel bereid om toezicht te houden als er een bankje bij geplaatst wordt? Als er nood is aan een nieuw schoolgebouw, kan het slimmer zijn om met dorp en kerkfabriek in dialoog te gaan over het gebruik van de pastorij die al jaren onderbenut wordt, dan een dure investering in nieuwbouw te doen. Een sectoroverschrijdende benadering van het dorp is dus essentieel en wordt best voorafgegaan door een doordachte, samenhangende visie op de sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkeling van het dorp. Hoe willen we dat ons dorp eruit ziet in 2030? Welke voorzieningen hebben we nodig in ons dorp? Hoe willen we er samenleven en wat hebben we daarvoor nodig?

Participatief Essentieel is dat deze visie wordt opgebouwd samen met de dorpsbewoners en diverse belanghebbenden: bewonersgroepen, verenigingen, handelaars, rurale ondernemers en land- en tuinbouwers. Door met hen samen te werken, kan in kaart gebracht worden waar het dorp sterk in staat, maar ook welke concrete sociaaleconomische en ruimtelijke behoeften er zijn. Dit kan een onderbouwde richting geven aan het beleid, maar ook een dynamiek op gang brengen waarbij bewoners, verenigingen en handelaars op een creatieve manier invulling geven aan die behoeften en zelf verantwoordelijkheid opnemen voor hun dorp. Misschien wil de cafĂŠ-uitbater wel een postpunt bemannen? Of kan een bankautomaat geplaatst worden in de ingang van de parochiezaal? Misschien kunnen boeken van de bib wel af te halen zijn op de school, op een boerderij met thuisverkoop of is er een hotspot-zone om te werken? Wie een dorp integraal en samen met haar bewoners en verenigingen bekijkt, ontdekt misschien originele oplossingen voor behoeften die voordien onvervuld bleven. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar doelgroepen zoals senioren, jongeren en kansarmen. Zij zijn niet altijd voldoende vertegenwoordigd in de bestaande inspraakstructuren en verenigingen.

Over het dorpenbeleid 19


Faciliterend Het is essentieel dat gemeentelijke overheden maximaal inzetten op hun faciliterende rol. De lokale overheid kan binnen het bestaand juridisch kader perfect ruimte geven aan initiatieven van verenigingen en actoren. Door de nabijheid is een dorp vaak een entiteit waarmee mensen zich sterk verbonden voelen en waarvoor ze zelf ook een stuk verantwoordelijkheid willen opnemen. Deze ‘collectieve zelfredzaamheid’, zoals het regeerakkoord het noemt of de ‘sociale vitaliteit’ (Thissen & van der Meer, 2013), maakt het mogelijk om de leef baarheid van dorpen te versterken, zonder dat dit grote overheidsinvesteringen vraagt. Hierin is een grote rol weggelegd voor verenigingen wat verklaart waarom het regeerakkoord spreekt over het wegwerken van de plan- en regeloverlast voor deze verenigingen.

Gebiedsgericht en op maat van het dorp Elk dorp heeft een eigen geschiedenis, identiteit, leef baarheidsprofiel, kansen en bedreigingen. Ontwikkelen doe je met wat er voorhanden is, met beetjes en stukjes en met medeweten en medewerking van de lokale krachten. ‘Appreciative inquiry’ is aan te bevelen als aanpak of de methode waarbij mensen onderzoeken wat er werkt in plaats van wat er verkeerd gaat. ‘Ontwerpend onderzoeken’ is ook aan te bevelen. Want een dorp is een complex iets en er samen mee bezig zijn, al doende lerend, is verrijkend voor alle partijen. Landelijke Gilden is nu samen met het Innovatiesteunpunt de laatste hand aan het leggen aan ‘dorpsmaakwerk’, een methodiek waar de focus ligt op dat gebiedsgericht ontwikkelen. De test case was Meerle, bij Hoogstraten. Zo kan een duffe parochiezaal met bijhorende discussies over het beheer ervan uitgroeien tot een multifunctionele pleisterplaats in het dorp, wie weet coöperatief beheerd, met plaats voor flexwerkers, een afhaalpunt, een leslokaal, een hoekje voor de gemeente of een andere overheid, een trefpunt voor oud en jong. In Wuustwezel heeft de gemeente de oude gasthuishoeve in die zin al ingericht. Door simpelweg de ruimte ter beschikking te stellen, kunnen misschien een aantal voorzieningen blijven die elk in hun eigen ruimte, niet rendabel zijn.

Dorpenbeleid als uitvoering van het stedenbeleid Het Witboek Stedenbeleid maakt een interessante tweedeling (De Rynck, 2003, p. 93 – 94): “Het stedelijke beleid in Vlaanderen (incl. Brussel) zou kunnen uitgaan van Vlaanderen als tweevoudige ruimte: enerzijds het rurale landschap met dorpen en gehuchten, landbouw-, natuur- en recreatiegebieden, en anderzijds de netwerkstad, een geheel van grote, regionale en kleine steden, verweven met voorsteden, lintbebouwing en verbin-

20

Over het dorpenbeleid


dingsassen en hier en daar nog wat open ruimte.” Verder wordt er met die tweedeling niets gedaan. Vandaar dat Landelijke Gilden de draad wil opnemen en vooral het beleid voor de dorpen wil promoten. De vraag stelt zich dan welke maatregelen een Vlaamse regering kan nemen om een dorpenbeleid op gemeentelijk niveau te stimuleren of minstens mogelijk te maken. We beseffen dat de meeste beleidsuitspraken over dorpen thuishoren in sectorale en categoriale decreten en beleidskaders. Vooral het Vlaams woonbeleid en mobiliteitsbeleid dringen zich op. Een aangepast woonbeleid dat kernversterking stimuleert en inzet op het vrijwaren van de open ruimte is een essentiële voorwaarde voor het creëren van leef bare dorpen. De verdunning (‘urban sprawl’) en verlinting van het woonpatrimonium moet tegengegaan worden. Vermits de ruimtelijke ordeningsinstrumenten niet effectief zijn, is er meer heil te verwachten van fiscale en positief stimulerende maatregelen uit het woonbeleid. Binnen woondorpen is de bereikbaarheid van voorzieningen, met inbegrip van werk en opleiding, levensnoodzakelijk. In die zin creëert het begrip ‘basisbereikbaarheid’ in het Vlaams regeerakkoord een belangrijke kans indien het voldoende ruim bekeken wordt. Eerder dan te vertrekken van een rigide en afdwingbaar recht om ‘op te stappen’, zoals voorzien in het decreet Basismobiliteit, zonder dat er is nagedacht of de buslijn die passeert je wel brengt waar je wilt zijn, redeneert basisbereikbaarheid eerder vanuit de bestemmingsbehoefte. Waar moeten bepaalde doelgroepen vanuit bepaalde plaatsen op bepaalde tijdstippen geraken? Welke economische, bestuurlijke en sociale functies moeten bereikbaar zijn? Die bereikbaarheid kan gecreëerd worden door een bus in te leggen of te werken met meer flexibel vervoer. Maar ook door de dienst in kwestie terug lokaal bereikbaar te maken. Dit laatste zit vervat in het principe van de ‘woonzorgzones’ waar alle diensten waar oudere mensen beroep op willen doen te voet en/of per fiets bereikbaar zijn. De diensten liggen voldoende geconcentreerd binnen een perimeter en onderweg zijn rustpunten voorzien. Doordat het dorpenbeleid een onderdeel is van het stedelijk beleid, mag het ook beroep doen op alle instrumenten en expertise die daar nu voorhanden is. Wij citeren uit het Witboek Stedenbeleid (2003): “Bij de start van het stedenbeleid werd gewerkt aan een beleidsvisie voor het Vlaams stedenbeleid met een tijdshorizon van vijftien à twintig jaar. Een stad is een levend organisme met oneindig veel facetten. De hamvraag is hoe de leef baarheid ervan kan worden verhoogd. Eind 2000 werd een task force geïnstalleerd met veertien deskundigen uit diverse disciplines. Elk van hen schreef een tekst over zijn specifiek beleidsdomein. In het najaar van 2001 werd voor elk beleidsdomein een

Over het dorpenbeleid 21


workshop georganiseerd. Mandatarissen, ambtenaren, vertegenwoordigers uit het middenveld, ervaringsdeskundigen en burgers konden hieraan deelnemen en de teksten aanvullen en bijsturen. In 2002 distilleerde de task force uit al het beschikbare materiaal een coherente visie op stedelijkheid en stedenbeleid en onderzocht ze welke praktische maatregelen moeten worden genomen worden in de diverse beleidsdomeinen en op de diverse niveaus om de steden en het leven in de steden een nieuwe dynamiek te geven. Deze visie over stad en stedelijkheid wordt gepresenteerd in het Witboek.” Wie wil, vervangt ‘stad’ hier door ‘dorp’. Boeiend toch? Met uitzondering van de provincie West-Vlaanderen, waar heel wat beleidservaring zit en een provinciaal dorpenteam de gemeenten helpt (Paret, 2013), zijn er tot nu toe niet veel ‘good practices’ waar we naar kunnen verwijzen. Als uitdaging voor de beleidsverantwoordelijken formuleren we tot slot een doelstelling voor het dorpenbeleid in Vlaanderen: “Als onderdeel van het stedelijk beleid zal Vlaanderen de leef baarheid en de duurzaamheid van dorpen ondersteunen onder meer door: • de kwaliteit van de dorpsontwikkeling te bewaken; • het duurzaam bouwen en verbouwen te promoten; • grotere functieloze gebouwen te integreren; • eigentijdse ontmoetingsinfrastructuur ter beschikking te stellen; • de bereikbaarheid van voorzieningen te garanderen; • duurzame mobiliteit te bevorderen door netwerken voor langzaam verkeer

(te voet, fiets) uit te bouwen in het dorp en tussen het dorp en zijn omgeving.”

Link met het fusiedebat Het regeerakkoord leert ons dat de Vlaamse regering de komende jaren vrijwillige fusies van gemeenten zal stimuleren, met name door een financiële bonus en ruimere bevoegdheden te geven aan grote en middelgrote steden en gemeenten (>25.000 inwoners). Men gaat er hierbij vanuit dat schaalvergroting sowieso een verhoogde kostenefficiëntie en professionalisering van de dienstverlening met zich meebrengt. Het uitgangspunt van Landelijke Gilden in dit debat is dat bestuurlijke efficiëntie moet samengaan met een optimale dienstverlening voor burgers en ondernemers. Indien lokale beleidsmakers ervan overtuigd zijn dat een fusie of een andere vorm van samenwerking tussen gemeenten bijdraagt aan deze bestuurlijke efficiëntie, zijn we zeker voorstander. Op voorwaarde dat de dienstverlening naar de burger door deze ingrepen beter wordt. Eenvoudig gesteld: het kan beter zijn om de informaticatoepassingen van meerdere gemeenten op elkaar af te stemmen, zodat de totale investeringskost daalt. Maar het gevolg mag niet zijn dat mensen nog verder naar het gemeentehuis moeten rijden. Integendeel: de gecreëerde besparing zou moeten geïnvesteerd worden in een betere dienstverlening aan de burger.

22

Over het dorpenbeleid


Daarom koppelen wij het fusiedebat bewust aan het begrip dorpenbeleid: hoe groter de schaal is waarop de gemeente georganiseerd wordt, hoe essentiëler het is dat de gemeente een doordachte visie heeft op lokale betrokkenheid bij het beleid en dienstverlening dicht bij de burger. Een uitgewerkt en doordacht dorpenbeleid zien we dus net als een kritische succesfactor bij schaalvergroting. Breng die diensten waar het schaalvoordeel ontegensprekelijk speelt op hoger niveau, om die diensten waar lokale nabijheid net belangrijk is juist dichter bij de burger te brengen. Fusies op zich lossen dus niks op. Men moet in eerste instantie nagaan hoe men de dienstverlening kan verbeteren en dan bekijken hoe men deze het best realiseren, op welke schaal en onder welke samenwerkingsvorm. [Christian Stivigny is directeur van de Landelijke Gilden, Frans De Wachter is directieadjunct bij de Landelijke Gilden en Karel Lhermitte is adviseur Plattelandsontwikkeling bij de studiedienst van Boerenbond-Landelijke Gilden.] christian.stivigny@landelijkegilden.be | Twitter: @LandelijkeGilde

Bijlage - In het regeerakkoord staat (p.73): “Een dorp of woonwijk is niet te verengen tot een geheel van woningen, gebouwen en voorzieningen, het is veeleer een leefgemeenschap van burgers met eigen specifieke lokale noden. Het dorp is het niveau waar burgers vanuit een –soms vaag- identiteitsgevoel en een ‘gevoel van behoren tot’, zelf initiatief (kunnen) nemen om hun omgeving zo leef baar mogelijk te houden. Het is het niveau waarop een participatief beleid concreet gestalte kan krijgen door ‘ deze collectieve zelfredzaamheid’ vanuit de overheid te stimuleren, te ondersteunen en te faciliteren. Een dorpenbeleid zal bijdragen tot een eigentijds en gedragen antwoord op de uitdagingen van het platteland. Vlaanderen zal een dorpenbeleid voeren door te zorgen voor een aangepaste dienstverlening en het vrij initiatief en het vrijwilligerswerk te ondersteunen. De plan- en regeloverlast voor verenigingen wordt weggewerkt.”

Literatuurlijst: Canfyn Filip (2014), Het syndroom van verkavelingsvlaanderen. Een radicaal pleidooi voor stedelijk wonen, Brussel: VUBPRESS. De Rynck F. et al. (2003), Witboek stedenbeleid. De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Op: http://www.thuisindestad.be/de-eeuw-van-de-stad-witboek-stedenbeleid.

Over het dorpenbeleid 23


Habets Ad, Titia Hajonides & Sandra Schuit (2004), Dorp als daad, bouwstenen voor de dorpen van het oosten, Arnhem: uitgeverij Blauwdruk. Kuijlaars Petra & Gerrit Van Oosterom (2012), Klein Apeldoorns dorpenkookboek, Op http://www.apeldoorn.nl/DATA/TER/docs/politiek/plannen_projecten/ welstand/documenten/klein_apeldoorns_dorpenkookboek_1.pdf (gekeken op 23/01/2015). Loopmans Maarten & Frans Thissen (2015), “Het Vlaamse platteland als woondorpennetwerk”, Lokaal nr. 4, p.52 – 53. Paret Bern (2013), “Wonen in een dorp”, Ruimte Jg. 4, nr. 18, 46 - 51. Redactie (2013), “Ouderen 2.0, verpaarding en andere dorpsfenomenen”, Rooilijn Jg. 46, nr. 2, p. 142 – 145. Thissen Frans & Marieke van der Meer (2013). Dorpen in de grensstreek van de Westhoek. Leef baarheid en sociale vitaliteit van grensdorpen vanuit het perspectief van jonge bewoners, Amsterdam: Afdeling geografie, Universiteit van Amsterdam. Vanden Abeele Peter, Filip Buyse & Frédéric Rasier (2013), “Ontwerp op maat van het dorp”, Ruimte Jg. 4, nr. 18, p. 52 – 55. Verbakel Ward (2013), “Als lelijkheid de context is”, Ruimte Jg. 4 nr. 18, p. 42 – 45. Vermeij Lotte m.m.v. Anja Steenbekkers (2015), Dichtbij huis. Lokale binding en inzet van dorpsbewoners, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau

24

Over het dorpenbeleid


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.