Cathy Hopkins
Beroemde buren
1
Winkelen en jongens ‘Redenen waarom ik liever bij oma blijf wonen,’ zei ik, toen Pia en ik de augustushitte achter ons lieten en door de automatische schuifdeuren het dure gedeelte van winkelcentrum Westfield in liepen, de koelte van de airconditioning tegemoet. ‘Punt één: vandaar kan ik naar school lopen...’ ‘Rennen zul je bedoelen. Je bent altijd te laat,’ onderbrak Pia. We liepen naar de roltrap en namen de overvloed aan winkels in ons op. ‘Oké, zit wat in. Rennen. Stel dat ik verder weg woonde.’ ‘Nachtmerrie,’ zei Pia. ‘Dat zou je nooit halen.’ ‘Precies. Numero twee: oma woont maar één straat bij jou vandaan.’ Pia gaf me een arm. ‘En we moeten dicht bij elkaar blijven, zeker als je nagaat wat jij het laatste jaar hebt moeten doorstaan. Punt uit. Je hebt recht op een omgeving vol begrip en compassie.’ ‘Absoluut. Het zou wreed en harteloos zijn om ons te scheiden.’ We stapten de roltrap op en zweefden omhoog onder het gigantische roze plafond, waaraan een enorme kroonluchter hing. Hij zag eruit als een explosie van regendruppels, fonkelend in de ruimte. Het dure gedeelte van het winkelcentrum is ons lievelingsgedeelte. We noemen het Sjiekendaal, omdat hier de echt dure merkwinkels zitten, zoals Dior, Tiffany, Gucci en Prada. We vin
den het leuk om etalages te kijken en lekker weg te dromen en daarna hangen we wat rond in een van de zitjes in het midden, waar iemand zo aardig is geweest om een paar fauteuils en een salontafel neer te zetten op een vloerkleed, naast een kolossaal bloemstuk dat eruitziet alsof het nogal wat gekost heeft. Toen we van de roltrap stapten, zag ik dat het bloemstuk van vandaag een chaotisch ensemble van roze orchideeën en takken was, meer dan een meter hoog. Pia trok me mee naar een etalage vol geweldige schoenen met superhoge hakken. ‘En trouwens, ik moet je om de hoek hebben, zodat we weer samen naar school kunnen lopen als het nieuwe schooljaar begint. Ik moet je een beetje in de buurt hebben om je make-up te lenen, om samen tv te kijken en om logeerpartijtjes te houden. Nee. Verhuizen is totaal geen optie. Derde reden?’ ‘Oma’s huis ligt maar twee straten van het huis van Tom Robertson, de liefde van mijn leven, de jongen aan wie ik mijn hart heb verpand.’ ‘Tuurlijk... Je hart verpand?’ ‘Ja. Hij bewaart het in een potje op zijn bureau.’ Pia trok een vies gezicht. ‘Haha. Brrr. Ik bedoel, hoe komt hij aan jouw hart als je zelfs nog nooit een woord met hem hebt gewisseld?’ ‘Omdat hij de Ware is en het feit dat we nog nooit een woord met elkaar gewisseld hebben is zuiver een detail. Bijna niemand heeft nog echt kennis met hem gemaakt, omdat hij pas aan het eind van het schooljaar op school kwam. Reden te meer om dichtbij te blijven wonen, zodat ik hem per ongeluk expres tegen het lijf kan lopen. Josh Tyler zei tegen Charlie dat Toms laatste vriendinnetje ook bruin haar had, dus het lijkt me dat ik in elk geval een kans maak.’ Er is een tragisch gebrek aan leuke jongens bij ons op school, dus toen Tom arriveerde – lang, slank, knap, broeierige blik en war
rig bruin haar – veroorzaakte hij aardig wat opschudding. ‘Je maakt sowieso wel een kans: je bent veruit het mooiste meisje van de klas,’ zei Pia, mijn volkomen objectieve beste vriendin. ‘Ik ben zo totaal níét mooi: mijn schouders zijn te breed, mijn benen zijn te dun, mijn tieten groeien veel te snel en mijn haar is een nachtmerrie, als ik het niet platstrijk met de stylingtang. En mijn mond is te breed. Op mindere dagen zie ik eruit als een eend, een eend met dikke tieten.’ Ik weet wel dat ik er best leuk uit kan zien als ik even mijn best doe, maar het mooiste meisje van de klas? Echt niet. ‘Je ziet er helemaal niet uit als een eend, idioot. En met je borstpartij is niks mis. Jongens houden juist van meisjes met rondingen. Nog meer redenen om niet te verhuizen?’ Pia heeft zelf ook de nodige rondingen, hoewel ze kleiner is dan ik, maar zij heeft totaal geen problemen met haar lichaam en kleedt zich altijd zo dat het allemaal goed te zien is, terwijl ik mijn lijf probeer te verstoppen in alternatieve kleren en laagjes, tot haar grote ergernis. ‘Oké, nou, Dave vindt het fijn bij oma.’ (Dave is mijn kat.) ‘Allerbeste reden tot nu toe. Katten houden niet van verhuizen en hij is dit jaar al een keer verhuisd.’ ‘Ik weet het. Te veel verandering. Het heeft hem weken gekost om zijn draai te vinden. En mij ook. Ze moeten ons gewoon lekker met rust laten. Ons allebei.’ ‘Wanneer kom je iets te weten, denk je?’ vroeg Pia. ‘Deze week. Misschien vandaag al. Mijn pa zei dat hij zou bellen als hij goed nieuws had; niet dat het voor mij goed nieuws zou zijn.’ ‘Nee, hartstikke tragisch nieuws juist. Ik hoop dat hij die baan niet krijgt,’ zei Pia. Mijn vader had gesolliciteerd naar de functie van beheerder van
een of ander stom appartementencomplex in de stad. Als hij de baan kreeg, kreeg hij er een huis bij en dan zouden mijn broer Charlie en ik weg moeten bij oma, waar we al woonden sinds mijn moeder negen maanden eerder was gestorven. Dan gingen we bij onze vader wonen, voor het eerst sinds mijn ouders zes jaar eerder waren gescheiden. Na de scheiding waren we bij mama blijven wonen, al zagen we pap best vaak. Mama’s dood veranderde alles. We raakten niet alleen haar kwijt, maar ook ons huis. We konden daar niet blijven zonder inwonende volwassene. Er was even sprake van dat we bij mijn tante Maddie zouden intrekken, maar die woont met haar vriendje in een tweekamerwoninkje en had niet echt zin in twee blokken aan haar (ongeschoren) been. En ze had ook geen zin om in ons oude huis te trekken om voor ons te zorgen, hoewel mama haar oudere zus was. Gelukkig bood oma gelijk aan om ons in huis te nemen, want pap was ook niet echt in de gelegenheid om ons op te vangen. Hij beheerde een super-de-luxe hotel in Mayfair, waar hij ook woonde. Hij heeft nooit een normaal huis met een keuken nodig gehad, omdat alles altijd geheel verzorgd was waar hij werkte. En er was echt geen plek voor twee lange slungels in dat hotel. Charlie is een meter tachtig en ik ben een vijfenzeventig, dus hij kon ons moeilijk kwijt in een of andere linnenkast. En trouwens, ik vind het fijn bij oma. Ik voel me daar thuis. Oké, het is niet echt ideaal. Charlie moet op een slaapbank in de woonkamer slapen en mijn bed staat in het kamertje dat oma vroeger gebruikte als schilderatelier, maar het gaat best. Dave vindt het er ook fijn. Oma woont in een rustige straat vol bomen, dus hij hoeft niet de hele tijd auto’s te ontwijken. Sinds de dood van mama heeft pap allerlei mogelijkheden onderzocht om Charlie en mij in huis te nemen. Hij heeft zelfs overwogen om iets buiten de stad te zoeken, zodat we in één huis konden gaan wonen, maar toen dook deze vacature ineens op.
Beheerder van een appartementencomplex in Knightsbridge, met een vierkamerwoning erbij. ‘Zou wel eens ideaal kunnen zijn,’ zei pap. Of niet, dacht ik. Ik heb het gevoel dat er de laatste tijd te veel gebeurd is, en ook nog eens veel te snel. Te veel veranderingen. Alsof mijn hele leven overhoop is gegooid. Soms weet ik nauwelijks wat me overkomt. De ene dag was ik nog gelukkig. Mama leefde nog. Ik had mijn eigen kamer. Ik voelde me veilig. Normaal. Geen zorgen aan mijn hoofd. De volgende dag hoorde ik dat ze kanker had en kon ik ineens niets meer voor lief nemen. Bij oma kon ik weer een beetje op adem komen en bovendien snapt oma hoe ik me voel. Opa is een paar jaar geleden overleden en nu viel haar oudste dochter ook weg, dus ze weet precies hoe het voelt om mensen te verliezen van wie je houdt. Soms klinkt er een liedje op de radio en dan staan haar ogen ineens vol tranen of iemand zegt iets tegen me wat me aan mama doet denken en ik krijg een brok in mijn keel. Op zulke momenten geven oma en ik elkaar een knuffel. We weten dat we toch niks kunnen zeggen om ze terug te krijgen. We knuffelen best vaak. Dus nee, ik wil echt niet dat pap nu ook nog die nieuwe baan krijgt. Ik wil blijven waar ik ben. Pia en ik slenterden langs de winkels, zoals we meestal deden in de zomervakantie, en bleven zo nu en dan staan bij een etalage. We spaarden al eeuwen voor deze speciale winkelexpeditie en we hadden allebei vijfentwintig pond op zak, plus toestemming om het uit te geven. Feest! Ik wilde een shirtje hebben voor een evenement dat zou plaatsvinden wanneer we weer naar school gingen. Een benefietavond om geld in te zamelen voor een nieuwe bibliotheek. Een clubje leerlingen van onze school was uitgenodigd als vertegenwoordigers: een paar wiskundegenieën en talenknobbels, de klassenoudsten, een paar sportievelingen zoals ik. Ik ben de beste zwemmer van de school en daarom ben ik ook uitgenodigd. Pia is
super in toneel en zingen, dus zij zit er ook bij, en ik hoorde dat Tom een ontzettend goeie voetballer is – hij zit al in het schoolelftal – dus waarschijnlijk komt die ook. ‘Dat benefietfeest kon wel eens mijn grote kans zijn om met Tom in contact te komen,’ zei ik, turend naar het prijskaartje van een paar zilverkleurige sneakers. ‘Oké, dat geldt niet alleen voor mij, natuurlijk. Daarom moet ik me zo kleden dat hij me meteen ziet staan. De eerste indruk blijft lang hangen. Het is de ideale gelegenheid. Ik vraag gewoon iemand van het zwemteam om ons aan elkaar voor te stellen. Ik zie het al helemaal voor me. Ik heb iets geweldigs aan en zie er elegant en geraffineerd uit. Iemand zegt: “O, Tom, ken je Jess al? Wist je dat al onze hoop om het jeugdkampioenschap zwemmen te winnen op haar is gevestigd?” Ik glimlach bescheiden. Hij kijkt in mijn ogen. Ik kijk in de zijne. Een magisch moment en dan is hij voor eeuwig de mijne. Ik kan gewoon niet wachten. Dan zeg ik iets gevats en dan loop ik weg.’ ‘Volgens mij moet je hem negeren, net doen alsof je hem niet eens ziet staan,’ zei Pia. ‘Ik las ergens dat de kunst van het flirten erop neerkomt dat je als meisje altijd van alles te wensen over moet laten.’ ‘Misschien wel. Hij is behoorlijk cool, hè?’ ‘Dus moet jij nog cooler zijn. Zulke jongens worden omringd door meisjes die voor ze vallen, dus moet je ijskoud overkomen alsof je niet te krijgen bent. Zo van: ik ben totaal niet geïnteresseerd. Zulke jongens gaan voor de jacht, de uitdaging: wat ze niet kunnen krijgen, niet wat ze wel kunnen krijgen.’ ‘Je hebt zó ontzettend gelijk, P. Trouwens, misschien valt hij wel op jóú,’ zei ik. En misschien is dat ook wel zo. Jongens lijken Pia altijd leuk te vinden. Niet alleen omdat ze er zo leuk uitziet – al is dat wel zo, op een wat jongensachtige, brutale, schattige manier, met kort, donker haar in laagjes, grote lichtbruine ogen, fantastische jukbeenderen en een brede mond die altijd lacht – nee, jon
gens vinden haar leuk omdat ze zo léúk is. ‘Nee, joh. Hij kijkt zo arrogant, alsof hij heus wel weet hoe knap hij is en dat hij ieder meisje kan krijgen.’ ‘En daarom wil ik dus een onvergetelijke indruk maken,’ zei ik. ‘We zijn ongeveer even lang en dat is goed. Dat weet ik omdat ik achter hem in de rij stond voor de lunchkassa, vlak voor de zomervakantie. Hij had een broodje ei met waterkers.’ ‘Ah. Ben je daarom geswitcht van je gewoonlijke broodje kaastomaat?’ ‘Ja. Dat wordt ons ding,’ zei ik. ‘Als hij me daarmee ziet, denkt hij meteen dat we iets gemeen hebben.’ Pia trok een vies gezicht. ‘Ei met waterkers? Ei met wáterkers? Dat is toch totaal niet cool?’ Ik knikte. ‘Nee, anderen hebben hartjes en rozen, maar voor ons wordt het ei met waterkers. Niemand zal kunnen zeggen dat ik geen oog heb voor ware romantiek.’ Pia klapte dubbel van het lachen. Dat is een van de dingen die ik zo leuk aan haar vind, dat ze lacht om mijn stomme grappen. ‘Ik geef het op,’ zei ze. Na een half uurtje rondkijken zag ik in de etalage van een boetiek een zilverkleurige top die er helemaal geweldig uitzag. De winkel lag aan de rand van Sjiekendaal en er zaten overal posters op de ruit geplakt dat er uitverkoop was en dat alles halve prijs was. . Bodemprijzen. Perfect. We wilden net binnenlopen toen ik een meisje van ongeveer mijn leeftijd zag met haar moeder. Ze liepen arm in arm te kletsen. Ik kreeg gelijk een brok in mijn keel. Winkelen met mijn moeder was een van de dingen die ik het meest miste. Dat was altijd ons moment van meiden onder elkaar, een beetje etalages kijken, en daarna kocht ze altijd iets voor me, zelfs als we blut waren, bijvoorbeeld een mooie haarspeld bij Claire’s of Accessorize of een
lipglossje van The Body Shop, daarna warme chocolademelk in het dichtstbijzijnde café en dan naar huis. Winkelen met haar was geweldig. Ze wist alles wat er te weten valt over mode, want voor ze te ziek werd werkte ze bij Selfridges als kledingadviseuse en daarvoor voor een website die modetrends voorspelde. Ze ging naar alle modeshows tijdens de Fashion Week en we hadden altijd de nieuwste glossy’s in huis: Vogue, In-Style, Harper’s Bazaar, Marie Claire, Grazia. Ik vond het geweldig om de laatste designcollecties met haar door te bladeren, want ik mocht haar vaak helpen om kleding uit te kiezen voor haar cliënten. Soms werd het ineens zo pijnlijk dat ze weg was dat ik niet wist waar ik het zoeken moest. Ik kon de pijn gewoon niet aan, het was net of er een bodemloze put openging in mijn binnenste, waar ik in getrokken werd. En er was geen medicijn voor, geen zalfje om erop te smeren, geen pilletje om ertegen te slikken. Een van de weinige keren dat Charlie iets tegen me had gezegd over mama’s dood zei hij dat hij altijd aan iets anders probeert te denken om door dat soort momenten heen te komen. Hij dwingt zichzelf tot allerlei activiteiten om niet aan zijn gevoel te hoeven denken en stort zich halsoverkop op alles wat hem maar kan afleiden. De laatste tijd probeer ik hetzelfde te doen. Niet in blijven hangen, je moet verder, zei ik tegen mezelf. Ik haalde diep adem en trok Pia mee de winkel in. Een graatmagere verkoopster keek op, wierp een snelle blik op onze spijkerbroeken en Converse-sneakers (de mijne rood, die van Pia grijsgeblokt) en trok een wenkbrauw op, alsof ze wilde zeggen: weten jullie zeker dat jullie hier goed zitten? Ik liet me mooi niet intimideren. Als ik ging winkelen met mijn moeder, zei ze altijd: ‘Vergeet nooit dat wíj de klanten zijn.’ Ik wees op de etalagepop met mijn top aan. ‘Hoeveel kost die?’ vroeg ik. ‘Is die ook in de uitverkoop?’ ‘Die zilverkleurige?’
Ik knikte. ‘Je hebt geluk,’ zei ze met een vaag glimlachje. ‘Die is inderdaad in de uitverkoop.’ Halve prijs, dacht ik. Geweldig. Kan dus nooit al te duur zijn. En Tom ziet me zeker weten wel staan als ik die aanheb. Hij staat vast perfect bij mijn zwarte spijkerbroek. Alle bladen zeggen dat zilver een goede kleur is voor meisjes met kastanjebruin haar en blauwe ogen, zoals ik. Korenbloemenblauw, zei mijn moeder altijd. Tom, liefje, maak je borst maar nat, dacht ik. De verkoopster haalde de top uit de etalage. Er zat geen prijskaartje aan. ‘Wil mevrouw hem even passen?’ Ik knikte. Nog zo’n tip uit de bladen. Je kunt nooit voorspellen hoe iets zit tot je het past. Ik liep met die nuffige paspop mee naar de pashokjes en Pia ging mee. Een blond meisje van ongeveer onze leeftijd ging het pashokje naast het onze in, beladen met kleren die ze wilde passen. Ik trok het gordijn van ons pashokje dicht en trok de zilverkleurige top aan. ‘Geweldig,’ verklaarde Pia. ‘Haar los over je rug, beetje lipgloss en Tom is verkocht.’ We gaven elkaar een high five, ik deed de top weer uit en ging ermee naar de kassa. ‘Dat is dan tweehonderdvijftig pond,’ zei de verkoopster. ‘Ik... wa...’ sputterde ik. ‘Tweehonderdvijftig pond,’ herhaalde ze verveeld. ‘Ik dacht dat hij in de uitverkoop was.’ ‘Is hij ook. Hij was eerst vijfhonderd.’ Ik zag wel hoeveel lol de verkoopster had om mijn verwarring. Oké, dacht ik, ik speel het spelletje gewoon mee. ‘Wat denk je, Pia?’ vroeg ik. ‘Maar tweehonderdvijftig pond. Hij is écht mooi. Zal ik er twee nemen?’ Pia snapte meteen waar ik heen wilde. ‘Ja. Misschien. Hebt u ze ook in andere kleuren?’ vroeg ze de verkoopster.
De verkoopster deed haar mond open en dicht als een vis. ‘Ik... ja... In het magazijn. In het zwart.’ ‘Geweldig,’ zei ik.‘Ik heb niet genoeg geld bij me voor twee, maar ik loop wel even naar de pinautomaat. Tot over tien minuten.’ Ik rechtte mijn rug en liep de winkel uit met Pia op mijn hielen. ‘Jess Hall,’ zei ze, ‘dat was een dikke, vette leugen.’ ‘Helemaal niet. Ik had écht niet genoeg geld bij me, dat was de zuivere waarheid.’ Pia lachte. Achter haar zag ik het meisje dat dingen had gepast in het hokje naast ons naar de kassa lopen met zo te zien een stuk of vijf kledingstukken. De verkoopster begon ze in te pakken in vloeipapier en snoeperige winkeltasjes. ‘Lijkt me niet verkeerd om zo veel geld te kunnen uitgeven,’ zei ik. ‘Stijl is niet voor geld te koop,’ zei Pia, maar ik wist wel dat ze me alleen maar probeerde op te vrolijken, want ze zei er met een toonloze zombiestem achteraan: ‘Wij-zijn-geen-modeslaven.’ ‘Echt wel!’ riep ik. Ik trok met een zwaai mijn jasje uit en trok het achterstevoren weer aan. Ik stak mijn armen voor me uit à la zombie en strompelde op de dichtstbijzijnde winkel af. ‘Moetnieuwe-kleren-hebben. Moet-nieuwe-kleren-hebben,’ scandeerde ik toonloos. Pia deed hetzelfde met haar jasje, stak haar armen voor zich uit en schuifelde houterig achter me aan. ‘Hé, Hall,’ zei een jongensstem achter ons. Ik draaide me om en zag dat het Roy Mason was uit de vijfde. Een klasgenoot van Tom. Josh Tyler was bij hem en ze keken ons aan alsof we stapelgek waren geworden. Ik keek snel om me heen. Geen Tom te zien, gelukkig. Poeh. Hij hoefde me echt niet te zien als ik zo idioot deed. De zombieshuffle is niet echt een versiertruc die ik wie dan ook zou aanraden. Maar het maakte niet uit dat Roy en Josh me gezien hadden. Die stonden allebei niet op mijn verlanglijstje. Roy was blond en zag er best aardig uit, maar hij rook naar muffe koekjes, en Josh
was donker en stevig en veel te klef, alsof hij continu de aandrang had om je ergens te knijpen. Ik keek zo hooghartig als ik maar kon en keek vanuit de hoogte op hen neer.‘Koningin der zombies, zul je bedoelen,’ zei ik.‘Kniel en gehoorzaam.’ Josh en Roy staken hun armen uit en liepen als zombies op ons af. Josh begon zelfs te kwijlen. Ieuw, zie je wel! Jongens draven altijd zo door. Josh sjokte houterig op me af. ‘Ondoden moeten warm vlees hebben,’ zei hij met een stomme kwijlstem. ‘Geef me je arm.’ Hij boog zich voorover om in mijn arm te bijten en kwam natuurlijk net iets te dicht met zijn neus bij mijn borst. ‘Vergeet het maar, Tyler,’ zei ik. Ik duwde hem van me af. Helaas verloor hij zijn evenwicht en knalde hij bijna tegen Roy aan, waarna hij omviel en met een klap op de grond viel, juist toen Tom, de liefde van mijn leven, van de roltrap stapte. Zijn haar was verwaaid en hij had een zwart jasje en een zwarte spijkerbroek aan en hij zag er helemaal uit als een filmster. Hij zag Josh vallen, wierp een blik op mij en kwam aanrennen. ‘Alles goed, Josh?’ vroeg hij aan Josh, die snel overeind krabbelde met een nogal gegeneerde blik in zijn ogen. ‘Ja, ja,’ zei hij. ‘Ik zei net tegen Jess hier dat ik haar niet zie zitten. Sommige meisjes kunnen daar niet zo goed tegen.’ ‘Echt niet,’ zei ik. ‘Jij bent zó niet mijn type.’ Ik keek naar Tom. Het was de eerste keer dat ik hem van zo dichtbij zag en ik zag dat hij prachtige jadegroene ogen had met dikke wimpers en een fantastisch mooie mond met een volle onderlip. Ik kon mijn ogen er bijna niet van afhouden. ‘Ik wilde hem niet omverduwen. We waren zombies. Ik ben trouwens Jess.’ Mijn gedroomde ontmoeting met hem flitste door mijn hoofd. Wat wilde ik ook alweer tegen hem zeggen? O ja. ‘Ik ben de beste zwemmer van de school,’ flapte ik eruit. O néé, dacht ik zodra ik die woorden had uitgesproken.
Wat zeg ik nou? Wat ben ik toch een idioot. Beste zwemmer van de school! Hij vindt me vast een ontzettende opschepper... En wat zei ik nou? Dat ik een zombie was? Straks denkt hij dat ik stapelgek ben. En Josh die op de grond viel! Tom denkt vast dat ik een pestkop ben... Pia giechelde zenuwachtig en stak haar arm door de mijne om me weg te trekken. Ze voelde de Ramp met een hoofdletter al aankomen. Tom keek me aan alsof ik zojuist uit een psychiatrische inrichting was ontsnapt. Hij sloeg Josh op zijn schouder en liep weg met hem en Roy, die erbij stond te grinniken. Terwijl ze wegliepen stak Josh zonder om te kijken zijn rechterarm op en stak zijn middelvinger op. ‘Ja, van hetzelfde!’ riep ik en ik maakte een lelijk gebaar terug. Helaas was Tom degene die omkeek en het zag, en niet Josh. Hij keek me vuil aan. ‘Oeps,’ zei ik. Toen grijnsde ik als een idioot en zwaaide terug. Ik zwááide. Hoe háálde ik het in mijn hoofd? Tom schudde zijn hoofd alsof hij nauwelijks kon geloven dat zulke verschrikkingen als ik daadwerkelijk bestonden. ‘Nou ja, eh... Je hebt nu tenminste met Tom gepraat,’ zei Pia toen de jongens om de hoek verdwenen. ‘Ja. Mooie eerste kennismaking. Geweldige eerste indruk. Ontmoet ik eindelijk de coolste jongen van de school en dan ziet hij me rondwaggelen als een ondode. Met mijn jas achterstevoren ook nog. God nog aan toe! En ik wilde nog wel indruk maken met mooie, nieuwe kleren. Het had niet erger kunnen worden, al had ik het zelf bedacht.’ Pia kneep in mijn arm. ‘Nou ja, je zei toch dat je een beetje bij hem wilde opvallen en, eh, nou ja, dat is wel gelukt, denk ik. En, eh, hij ziet nu in elk geval dat jij anders bent.’ Ze giechelde. ‘Hij zal je in elk geval niet snel vergeten.’
‘Nee. Waarschijnlijk krijgt hij nu nachtmerries waarin ik mensenvlees eet en oogbollen doormidden bijt. Wat een ramp. Kan vandaag nog erger?’ Mijn telefoon ging. Ik keek op het schermpje. Mijn vader.