De bloemetjes

Page 1

Oktober 2001

Aan de andere kant van het ziekenhuisraam laat een esdoorn in de herfstzon zijn gouden bladeren vallen. ‘Konden wij maar zo sterven.’ Haar ogen volgen de neerdwarrelende bladeren. ‘Zo prachtig.’ Ze zwijgt even, terwijl haar handen als kleine bange dieren fluisterend over de lakens gaan. ‘Niet zo, zo mager en lelijk.’ ‘Maar mam, je bént helemaal niet dun en lelijk!’ ‘Ik ben ook niet achterlijk.’ Haar vogelachtige oogjes kijken me uitdagend aan vanuit een gezicht dat zo uitgemergeld is dat je het bijna niet terugkent. ‘Niet achterlijk, Cass. Mij kun je niet bedotten.’ Ze slaakt een zucht, en die is zo licht dat het helderwitte laken dat over haar heen ligt er amper door omhoogkomt. ‘De kanker mag dan mijn lichaam hebben weggevreten, mijn hersens zijn er nog niet door aangetast.’ Een plotselinge glimlach, een glimp van de oude mam. ‘Hij moest het eens wagen.’ Ik glimlach terug en neem een van haar handen in de mijne. Hij voelt heel nietig en breekbaar aan, en ik hou hem vast als een kostbaar kleinood dat ik niet mag breken. Alles aan haar is nu kostbaar, nu ik op het punt sta haar te verliezen. Haar glimlach, het blauw van haar ogen, haar gevoel voor humor, haar volstrekte gebrek aan gêne, haar onverbeterlijke optimisme. Ik merk dat ik haar gretig bestudeer, elk detail in me opzuig, want hoewel ze sterk veranderd is, wil ik niets van haar vergeten. ‘Ik ben niet zo’n heel goede moeder geweest.’ Haar stem klinkt peinzend. ‘Ik was helemaal nooit van plan om moeder te worden. Maar ik weet niet goed... niet goed wat ik dan wel had moeten worden.’ Mijn moeder mocht dan destijds niet precies hebben geweten hoe ze erin geslaagd was kinderen voort te brengen, die onwetendheid maakte ze goed door er alles aan te doen om te voorkomen dat mijn broer of mij hetzelfde zou overkomen. Ze zat er niet mee dat ze ons de benodigde informatie gaf op een leeftijd dat we daar niets mee konden; mijn moeder had, in haar eigen woorden, ‘haar plicht gedaan’. Die plicht nam de vorm aan dat ze (weer in haar woorden) ons ‘om zich heen gaarde’ en ons op de hoogte bracht van de feiten des levens. ‘Ik geloof in eerlijkheid,’ liet ze ons jaren later met enige trots weten. ‘Volgens mij moeten kinderen dat soort dingen weten zodra ze ze kunnen begrijpen.’ Mijn broer en ik begrepen er echter helemaal niets van. Verbijsterd door haar inventieve gebruik van rekwisieten (een ei uit de voorraadkast en een jampot vol kikkervisjes) en ontzet door haar verwarrende verhaal over eitjes en lichaamskanalen, over lichaamshaar en bloedingen, werd die arme Lucas wekenlang door nachtmerries geplaagd, terwijl het hele gebeuren, afgezien van de kikkervisjes -- wat had ik die graag willen houden! -- aan mij volkomen voorbijging. Haar verhaal leek geen enkel verband te houden met mijn eigen beperkte kinderleventje, en dus sloeg ik het ergens in mijn achterhoofd op (het bleek nog een heel gedoe om het later terug te halen) en vergat het volslagen. Lang nadat mijn broer was opgehouden met zijn geslaapwandel en angstige gekrijs, verkeerde ik nog steeds in zalige onwetendheid. Ik had er geen idee van waar ik vandaan was gekomen, en dat kon me ook niets schelen. Ik had wel belangrijkere dingen aan mijn hoofd. Twee jaar later zou ik mijn eerste echte ontmoeting hebben met, zoals dat heet, de feiten des levens in actie. Toen ik op een nacht wakker werd doordat er een soort pijnkreten uit mijn moeders kamer klonken, rende ik haar slaapkamer in en trof haar kronkelend, zo kwam me voor, onder de beddenlakens aan met haar nieuwe vriend, die (zoals ik jaren later pas besefte) heel passend meneer Mountjoy heette, oftewel de man die plezier had in het bestijgen. ‘Mam! Wat gebeurt er?’ Helemaal in paniek stond ik in de deuropening. ‘Ben je... Ben je gewond?’ Mijn moeder, die zelden om woorden verlegen zat, kwam met een blos op haar wangen en verfomfaaid onder het dek vandaan en verschafte me een inventieve, hoewel verbijsterende verklaring. ‘We zoeken een knoop.’ Meneer Mountjoy onderdrukte een soort stikgeluid en mijn moeder schonk me een merkwaardig glimlachje en ging rechtop in bed zitten. Ook al was ze zo zorgvuldig om de sprei mee omhoog te trekken, toch kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat ze helemaal geen nachtgoed leek te dragen. ‘Het is in orde, lieverd. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Meneer Mountjoy... helpt me.’ Meneer Mountjoy, die zo te merken de zoektocht graag wilde voortzetten, verdween weer onder het beddengoed en mijn moeder maakte een handgebaar in de richting van de deur. ‘Ga maar weer terug naar bed, engeltje. Alles komt helemaal goed, dat beloof ik je.’ Maar ik vond dat het daar helemaal niet naar uitzag. Mijn broer en ik hadden onze vaders nooit gekend (we hadden er allebei een, had onze moeder ons verteld, alsof dat iets was om blij mee te zijn), en ik was er helemaal niet aan gewend vreemden in haar bed aan te treffen. Ze had best wel mannelijke vrienden gehad, maar als ze ooit met hen het bed in was gedoken (en ik moet er wel van uitgaan dat dat het geval is geweest), had ik daar nooit iets van gemerkt. ‘Die meneer Mountjoy lag vannacht bij mam in bed,’ zei ik tegen Lucas toen we de volgende ochtend samen naar school liepen. ‘Wat denk jij dat ze daar doen? Ze zei dat ze een knoop zochten, maar ze hadden helemaal geen kleren aan.’


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.