Vloed Bonk. Bonk. Bonk. Als ze niet stopt met dat irritante geluid, vermoord ik mijn eigen dochter nog. Het zoveelste nationale familiedrama? – Geen geld voor kleding, toch trendy. Doe dat maar eens na. Kon iemand zo denken? Zo hard? Ironisch? En over z’n eigen kind? Ja. Dat kan. Als je tot aan je kop in de ellende zit, blijk je dat soort opwellingen te kunnen hebben. Niet leuk, wel waar. Maar waarom nu die gedachte die thuis al duizend keer door mijn hoofd was gegaan? Ik was niet eens in de buurt van mijn huis. Ik was nog maar een paar straten verwijderd van Dress for Success. Werd de herinnering misschien getriggerd door het gebeuk van de heipalen hierbuiten? Of kwam het door de plek waar ik naar onderweg was – nu al voor de derde keer in mijn leven? Riep de locatie van alles op? Ik wist het niet. Maar ik wist wel meer niet. Ineens overviel me nu ook de eerste keer dat ik bij de goedgeefse winkel moest zijn. Net als alle andere stakkers, sukkels en sloebers. Zo blut als maar kon, op jacht naar gratis merkkleding. Met het zweet in mijn handen voor die krenkende ervaring. De afgang! Dit had ik nooit eerder meegemaakt en gunde ik niemand. Behalve Oskar natuurlijk, maar het was dan ook allemaal zijn schuld. Niet aan denken. Helpt je niet. Nee, zal wel. Maar hoe graag ik het verleden ook uit mijn geheugen had gewist, het mislukte. Fijntjes kreeg ik weer voor me uitgestald dat ik die eerste keer bij Dress for Success (toch al tot op het bot vernederd door scheidingsperikelen en geldgebrek), er juist met een rechte rug naar binnen wilde. ‘De schaamte voorbij’. Ha! Ik durfde niet eens de déúr open te doen. Sterker, de regen kwam met bakken naar beneden en mama ging nog een blokje om. Angst-schaamte-ongemak. Wat was het moeilijk om ineens aan de andere kant te moeten staan. Die van armoedige bedelaar. Ik! Inez! Moi! Ik kende met mijn MGD-tjes en royale schenkingen daaraan enkel het topgevoel van gulle gever. Dacht (naast m’n eigen fijne sociale statusstijging) de ontvanger ook simpel blij te maken. Maar dat lag ietsje anders. Dat ontdekte ik dus pas toen mijn eigen leven zo radicaal 180º was omgedraaid. De gang naar zo’n bietsplek alleen al; te moeten smeken; het miserabele gevoel afhankelijk te zijn; geen keuze te hebben, it sucked. Ja, daar kwam ik destijds in die plensbui achter, terwijl nerveuze buikkrampen me nog stressier maakten dan ik al was. Want ik wist dat ik er ondanks alles heen moest; bij Dress for Success naar binnen moest. Hoopte zo dat ik een mooi pakje mocht uitzoeken, dat er please iets was in mijn maat. Ik móést goed voor de dag komen bij mijn sollicitatie later. Ik keek in een etalageruit (hetzelfde raam waar ik idioot genoeg nu net langsloop) en inspecteerde mezelf. Wat ik zag, kwam pijnlijk nauw overeen met hoe ik me voelde. Niks rechte rug. In elkaar gekrompen. ‘Verlepte bloem’, had mijn immer complimenteuze moeder kunnen zeggen. Het kwam niet vaak voor, maar ik had haar dan nog gelijk moeten geven ook. Mijn haar plakte in kleffe slierten aan mijn kletsnatte wangen, de zwarte, uitgelopen mascara verdiepte de kringen rond mijn ogen en de lipstick had ik koortsachtig van mijn lippen gegeten. Hoeveel eerder had zo’n gênant spiegelbeeld me zeker doen besluiten geen stap op straat te zetten? Maar ik besefte op tijd dat dit sneue uiterlijk bij Dress for Success juist voor me kon werken: des te erger ik eruitzag, des te zichtbaarder mijn nood en des te groter mijn kans iets moois te bemachtigen. Want dat was een andere angst: stel je voor dat ze me niet zouden geloven! Dat ze dachten: ‘daar heb je zo’n kakwijf (geen rare gedachte, ik was het zo’n beetje mijn hele leven geweest – blijft toch aan je plakken) dat probeert hier gratis iets fraais op de kop te tikken.’ En ook dat was geen rare gedachte, want het bestaat, stinkrijke vrouwen die stelen als raven. Voor de sport. Spel-letje. Omdat ze van gekte niet weten wat ze anders moeten. Terwijl deze ‘Verlepte Bloem’ serieus zo diep was gezonken dat ze moest grijpen wat ze nog grijpen kon, zolang er überhaupt nog iets te grijpen viel. Ik ben er. Na alles wat ik al had meegemaakt, sta ik nu dus voor de derde keer in mijn leven voor ‘Dress4’. Weer verhit, vochtige handen incluis. Gespannen. Het gebonk van de heipalen is in de loop hierheen harder geworden. Ik voel het in mijn voeten. In mijn knieën, mijn buik. Net of ik op een groot hart sta. Het dreunt en gonst door mijn hele lijf. En ineens worden mijn herinneringen intenser – of het heftig kloppende hart ze vooruit stuwt. Weird. Zo levendig ook, al die gebeurtenissen. Ik lijk zelfs te zien wat anderen meegemaakt hadden, of ze het nu aan mij verteld hadden of niet, of niet alles, het komt als een verrassende golf over me heen, woord voor woord, tot en met de geheimen die ik de afgelopen maanden in mijn dagboek had geschreven. Gênant Dit durf ik aan niemand te vertellen. Echt niemand. Never. Alleen aan dit stomme papier kan ik het volstrekt absurde uiten. Vakantie. Amerika. Boot ‘Queen Mary’. Ik – heb – het – met – Dr. – Phil – gedaan. In donkere uren kan iedereen vals zijn blijkbaar.Ik schaam me kapot. Heb er geen woorden voor.
Twee vrienden (of kénnissen, ze komen alleen als het hun uitkomt en nooit op uitnodiging – althans niet op de mijne) hebben me hiertoe aangezet. Ik was in hun macht, had niets te zeggen. Maar net als ik zullen zij erover zwijgen, eeuwig zwijgen, deze getuigen van mijn daad. Dat is hun lot, ze kunnen niet anders. Hierover hebben zij nu eens niets te zeggen. Ik heb Robin verraden. Dr. Phils vrouw. Zij, met haar correcte, bleke gezicht waarin emotranen soms zo prachtig paarlen. Zij, met haar montere vlotte stapjes, dansend over de catwalk. Zij, met haar glanzende, perfect gesneden, hazelnootkleurige coupe. Zij en hij, haar man, het synoniem van perfectie. Jazeker. Ik kreeg Philip (ik durfde hem pas na enige aarzeling bij zijn voornaam te noemen, maar het is toch al snel een beetje ‘ons kent ons’ op zo’n luxe cruiseschip) slechts met moeite zover; dat moet eerlijk gezegd. Maar ik wist hem te overtuigen. Niet eens door sexy kleding – hoewel dat wel hielp natuurlijk, god wat zag ik er strak uit. Maar ik had ook mijn woorden klaar, en genoeg had ik er zeker. Als een spraakwaterval stroomden ze over hem heen en overspoelde ik hem en mezelf met alles wat ik had. Niet dom zwijgend tegenover mijn idool, niet hysterisch gillend als een gretige groupie. Het waren mijn woorden, voor hem ook met “such a cute Dutch accent”, waardoor hij overstag ging. Waar ik het vandaan haalde... Ik zei dat als hij heel de psyche van iedereen zo grondig blootlegde, hij zichzelf ook eens bloot moest geven. Hij lachte zijn jongensachtige lach, schudde zijn heerlijke kale kop – o als er haren op dat hoofd gezeten hadden, wat zouden ze golven als woeste manen – en hij antwoordde (hij antwoordde, hij antwoordde mij, hij antwoordde míj) dat hij dat al meer dan genoeg in zijn leven deed, zich bloot geven. Maar ik bedoelde: letterlijk. Dát vertelde ik hem natuurlijk pas toen ik hem – hoe is het mogelijk; het moest zo zijn – even alleen aan de reling zag staan. Het leek mij goed voor hem en een boost voor z’n carrière die voor het eerst in zijn leven in een flinke dip zat. Zo’n boegbeeld dat vreemdgaat, als dat uitkomt, moet je eens zien wat voor commotie dat geeft en doet voor de oppermachtige kijkcijfers! Uiteindelijk, kletserdeklets, lacherdelach, enkele wapperende wimpers en ‘hairflips’ later (van mijn kant ja) ging hij dus overstag. En nog wel voor de camera. Niet live, dat durfde hij niet aan. (Waarom was de vraag, hij had een mooie stevige pik – mij als ik eerlijk ben een slagje te groot. Beangstigend bijna. Arme Robin... Hoe plááts je zo’n knots op dagelijkse basis. Hoe is ze in staat zo kittig op en neer te dribbelen als je bedenkt dat haar poes rauw en half ontveld moet zijn.) Maar Philip en ik, we zouden dus doen alsof ons avontuurtje stiekem door een creep was vastgelegd. En dat die griezel (die in ons complot zat!) het naar de roddelpers had gestuurd. Phil zou zich diep geschokt tonen over zijn niet te ontkennen bedrog, oprecht berouw richting het hele volk én vanzelfsprekend Robin sturen. Hij zou door het stof gaan zoals hij nog nooit door het stof gegaan is en ook nooit eerder hoefde. Een sensatie! Ik kan niet anders, dit dagboek zal mijn geheim bewaren en ik moet het kwijt: zijn pik. Phils enorme ding zwengelde alle kanten op. Hij schaamde zich er bijna voor. ‘Huge’ is een term die ik nu pas leerde doorgronden. Phil wou hem (‘het’, daar kan je zijn geslacht echt niet mee afdoen) ook “no way!” in beeld. Voor de verdekt opgestelde cameraman was dat nog een lastige klus, het gevaarte bleek maar moeilijk te ontwijken. Maar ja, Dr. Phil – Philip – had natuurlijk gelijk: we zaten in puriteins Amerika en niet in het losbollige Nederland waar volgens hem alles kon en zelfs pornoster Miss Kim Holland een daily show had gehad. Hoe hij dat nou weer wist. Hij weet alles. Die man is echt bijna God. Helaas. Vlak voor het mooie piekmoment en hij bij mij naar binnen wilde dringen, sloeg de cameraman overboord en zag Phil van het hele plan af. Ja, ik weet wat het betekent, mijn droom over Dr. Phil. Ik heb behoefte aan seks. Aan warmte, genegenheid. Iemand die mij de mooiste en liefste vindt. Zoals mijn Oskar deed. Tenminste, voordat hij z’n ziel aan die roodharige rotheks verpandde en meteen maar zijn zaad in haar blubberige baarmoeder plantte. De droom maakt het zo duidelijk. Ik wil mezelf zien door andermans ogen. Ben mijn eigen ogen beu. Maar crisis: Dr. Phíl & Róbin, die twee halfgoden, het droompaar van de eeuw, keizer en keizerin van mijn nachten, leidraad van mijn dagen, hen met seks in verband brengen, is alsof je aan je ouders denkt, dat die het doen bedoel ik. Dat wil je niet weten. Dat hoort niet. Wie heeft er echter zijn dromen in bedwang? Zouden Dr. Phil en Robin eigenlijk ook wel eens dagdromen over dromen? Ze hebben allebei humor. Zijn mooi en beschaafd. Zo zorgzaam als Robin voor haar kinderen is, en hij hele naties bij elkaar houdt met zijn volwassen & doordachte, soms zelfs komische adviezen. Misschien hebben zij wel helemaal geen dromen meer. Hebben ze die niet meer nodig. Ja, Robin en Dr. Phil samen: perfectie. Had ik maar een sprankje van hen. Wat ben ik blij dat de enige twee getuigen die mijdeze droom hebben opgelegd niet kunnen spreken. De grote machtige Morpheus die me in zijn armen had gelokt, en zijn kleine kameraad Klaas Vaak. Storm Jos fietste naar huis. Niet dat ze daar zin in had. Niet in het fietsen en ook niet in het naar huis. Natuurlijk zou haar moeder daar weer zitten als een dorre kamerplant. Dat mens leek echt wel een hangplant. Of anders zo’n stekelige cactus. Het enige wat ze nog kon was tekeergaan. Tegen Jos natuurlijk. Bagger. Voor de rest was haar moeder sinds ze met zijn 2en in De Baarsjes moesten wonen met geen vork vooruit te prikken. Ze hadden trouwens niet eens meer vorken. Ja een paar van die stomme plastic rooie die haar moeder gekocht had. Maar die waren ook al eeuwen vies en Jos ging ze echt niet zelf afwassen. Ze at nog liever met haar handen. Kon best, ze aten toch altijd pizza. Die nam Alex meestal mee. Jos glimlachte een beetje. Wat een geluk dat ze hem had leren kennen. Ze bedacht dat de enige die ze nog had, Alex was. Balen dat hij vandaag moest werken in de pizzeria.
Raar was dat, bedacht Jos, bij zijn familie vond ze het niet erg om af te wassen. Eigenlijk wel leuk zelfs. Thuis moest haar moeder het maar opknappen. Die had toch zeker de hele dag niks anders te doen. Jos’ gedachten sprongen terug naar Alex. Wat was ze gek op hem. Ze begon er bijna hardop van te fluiten. Bíjna. Ze was natuurlijk niet para. Heden en verleden I’m blond, yeah. And now you expect I don’t have any idea, any thoughts or whatsoever in my mind, or maybe don’t even have any brains at all. Well, you’re right about that. Ja, ze mogen denken dat er niets in mij omgaat. Dat ik dom ben, mijn hersenen zijn aangevreten door waterstofperoxide. Geeft niks. Is altijd in je voordeel. In ieder geval, met deze drie regels uit mijn dagboek zou ik mijn tv-serie beginnen. En dan steeds tussen de scènes door, stukjes eruit voorlezen met zo’n stem, een voiceover. Ik keek uit het raam. Niks stem. Stilte. Net een vis in een vissenkom. Met een bijna buitenaardse variatie aan voorbijzwemmende Baarsjescuriositeiten. Puur Amsterdamse chics met ultrakorte rokjes, een bakvisje boog voorover om haar aansteker van de grond te rapen; ik zag zo haar knalgroene slip. Ik was vast de enige niet. In een portiek hingen blowende boys als ruggengraatloze weekdieren, slap en plakkend tegen een deur. Plots werden ze schel en fanatiek tot ongewenste vreemdelingen bestempeld toen een afschuwelijke Ruitjesjurk anno 1810 (waarbij je acuut wenst blind, minimaal kleurenblind te worden), met zo’n onwaarschijnlijk getoupeerde toren haar dat zelfs een luis met doodsverachting daar nog hoogtevrees op krijgt – tenzij het beestje natuurlijk gewend was te wandelen over de kolossale Hanenkam die voorbijkwam – vinnig haar huis uit schoot en de bundel stickies rokende, zeewierende plakgasten uit haar portiek weg probeerde te wapperen. Het succes van de wieberende Ruitjesjurk 1810 was triestig. Waar de bedwelmde hoofden toch al waren blijven hangen, was de deur nog niet dicht of ook de bungelende benen kleefden zich als een uitgerekte plak kauwgom weer onder de lodderkoppen. Een grijze brave buurman met twee volle boodschappentassen stommelde een stuk verderop zijn huis in. Op een verlaten speelplein zaten op een bankje in een vaag zonnetje Turkse of Marokkaanse moedertjes – verschil is niet te zien; donkere hoofddoeken dragen ze allemaal, wat hun afkomst voor een leek als ik egaliseert tot een ondefinieerbare donkere brij. Verderop jonge meiden met kleurige hoofddoekjes die schaduwen wierpen over hun bleke gezichten. Zouden zij net zo eenzaam zijn als ik? Het was wat. Nu gonsde de voice-over door me heen: Hoe het was? Ik had – terecht! – álles gehad. Superstatus, twee fantastische vriendinnen & onze eigen bruisende BarbieClub waarbij wij drietjes, Miriam, Renske en ik, als Opper-Barbies fungeerden (was er een mooier of groter goed? Nee toch zeker!). Ik had een razend rijke mooie man, een heftig huis op A-locatie in Amsterdam Zuid, een schare aan nanny’s; schoonmaaksters bij de vleet; tuinmannen op afroep. Mijn eigen walk-in closet ter grootte van een kleine slaapkamer en niet te vergeten: mijn kittige koetsje, ofwel de leukste rood-witte Mini Cooper ter wereld. Top Shop Dagen in de PC, iedere week Vrijdag Kapdag bij de hotste hairstylist/roddelnicht, genoeg geld voor zoveel uitjesvoor- spuitjes, anusblekingen, polsplooiprikken, elleboograspingen, g-spot-vergrotingen (waar het kreng zo gevoelig van kon worden dat de BarbieClub soms half kronkelend over straat ging) en kunstzinnige ontharingen waar en wanneer ik maar wilde. Plus samen met mijn hartsvriendinnen een verzameling aan statusverhogende goede doelen, meer dan ik op mijn strak gemanicuurde handen kon tellen. Nu? – Onterecht! – níks van dat alles. Wél had ik een flitsscheiding in the pocket, en die uit pure shock meer onbewust dan bewust meegemaakt. Ik was afwezig geweest, mijn hoofd vol glas, watten, rubber, puin, gruis en snotterigheid; zo verliep het leven tijdelijk zonder mij. En blijkbaar kon dat want toen ik om me heen keek, bevond ik me in het kleine rotkrotje waar ik nu doods uit het raam stond te staren. Binnen om me heen kijken: ik durfde het amper. Waar we vroeger elders zo net en opgeruimd geleefd hadden, kwamen Jos en ik tegenwoordig om in de bende. Hoewel we bij ‘de breuk’ maar enkele grote items hadden meegekregen, de rest van het mooie meubilair was niet verhuisd. Paste zeker niet in deze mini-etage, ik weet het niet meer. Het is een grote blur. En een bende dus. Servies had ik wel, bestek vergeten, ik had inmiddels iets van rood plastic op de kop getikt. Bestek-rood-plastic. Ai. Die combinatie alleen geeft al aan hoe erg de stand van zaken is. En ik was nog trots op die aankoop geweest ook. Make-upvoorraad en zo’n duizend crèmepotjes had ik gelukkig wel, kleding en schoenen daarentegen weer niet of nauwelijks. Hoe dat kwam? ‘Toptiming’, heet dat. Vlak voordat Oskar volstrekt onverwachts – althans voor mij – aangaf dat hij wilde scheiden, had ik net praktisch mijn hele hebben en houwen aan kekke outfits aan het Leger des Heils geschonken. Typisch gevalletje van tsja. Na Oskars beslissing, het afschuwelijke S-woord dat de rest van mijn leven als een noodklok inluidde, had ik plotseling verder wél: last van een allesverterende moeheid, een ex-man in plaats van een man en niet te vergeten: zijn 25-jarige, zwangere heks van een vriendin. Zijn se-cre-ta-res-se. Wél was mijn leven daarmee in een klap gedegradeerd tot een vernederend cliché, wél zat ik opgescheept met een compleet onhandelbare, eigenheimerige rotpuber – mijn dochter – die ik amper bleek te kennen, wél zaten wij op een ultrakleine etage gepropt in een van de meest aftandse stadsdelen die je je dus níét kon voorstellen: ‘De Baarsjes-Aarsjes’. O, en wél had ik de oerlelijke hond van de dooie bovenbuurman geërfd. Echt een gedrocht. Ook bedankt voor die erfenis. Juist, dat vergat ik nog bíjna in dit mooie rijtje van de ‘wels’: mijn 13-jarige dochter had seks gehad. Ik had haar condooms gevonden. Daar kom ik op terug als ik daar aan toe ben. Dat wil zeggen: nooit.
Zo zou mijn tv-serie beginnen. Als ik die had. Maar die heb ik niet. Ik heb een restjesleven. Een leven als een afgekloven karkas. Guess who’s left with the bones. Ja, waarbij ik dus wél moet ingaan op Jos en haar condoompraktijken. Ik heb weer géén tijd voor mijn gedachten, want daar komt ze al, mijn kind. Op haar fiets, haar rug kromgebogen door de wind, gezicht op onweer – wat anders. Zware, bijna paarse kringen onder haar ogen. Maar ik moet me niet laten misleiden, hard zijn en haar aanpakken, voor ze de kans ziet weer ‘af te taaien’. De verschrikking die condooms te vinden, om nooit te vergeten! Ik was in haar kamertje, viel ineens bijna om van de moeheid en ging even op d’r bed liggen. Haar hoofdkussen lag nog beroerder dan ik me al voelde. ‘Geen wonder dat ze zo onhandelbaar is,’ dacht ik nog, ‘dat kind van mij slaapt nauwelijks, met iets wat constant zo in je oor prikt.’ Wat was het? Een veer? Ik probeerde het goed te doen, weg te duwen, ik sloeg erop, whatever, het bleef gemeen over mijn wang schrapen. Ir-ri! Al schuddend aan het kussen, viel er iets op de grond. Toen nog nietsvermoedend stak ik mijn hand uit om het op te pakken. In die beweging bevroor mijn hart. Mijn hand voegde zich daar ijzig bij; mijn vingers beefden, star en stijf. Een lelijke koude klauw wees naar het felgekleurde pakje op de grond. Het was of dominostenen in een razend tempo omvielen: mijn dertienjarige dochter verstopt condooms/ mijn dertienjarige dochter bezit condooms/ mijn dertienjarige dochter gebruikt condooms/ mijn dertienjarige dochter heeft seks. Jos, o Jos... Ik werd er misselijk van. Was de dader Alex, de pizzabezorger? Deed mijn dochter het met een pizzakoeriertje? De totale aftakeling van dit toch al armzalige gebarsten gezin. Ik kon het niet geloven. Zou ze mij zoiets aandoen? Ik had ze een aantal keren samen gezien, zijn hand op haar veel te grote afzakbroek, soms leek het of die hand verdween in de enorme gaten die maar zo kras in de mode bleven – wat op zich mijn schrik al waard was. Zouden ze echt al veel verder gaan? Blijkbaar, wat deden die condooms anders op haar kamer. Ik verschopte mijn onmacht, mijn ongemak, mijn woede, mijn gêne tegen het doosje met de weerzinwekkende rubbertjes, met ergens nog een sprankje hoop: misschien had ze ze nog niet gebruikt en was ik op tijd om het te stoppen? – Ik? Haar moeder van wie ze sowieso niks aannam behalve zakgeld en cadeautjes? Ha! De grap. Het pakje rolde ondertussen na mijn trap lullig een paar keer om, tikte tegen de cv, leek even te aarzelen welke kant op te vallen; de kant met het prijsstickertje kwam boven. Slechts € 2,38 kostte dit mijn leven vernietigende doosje. 2 plus 3 plus 8 is 13. De leeftijd van Jos. 13. Ongeluksgetal. 1 plus 3 is 4, wat dat getal betekende? Ik wou dat ik dat wist. Naar alle waarschijnlijkheid zou ik er nog wel achter komen. Dat moment is nu gekomen. Ze is thuis. Ik hoor de deur.