2 Violet We vlogen door de straten en renden uiteindelijk het plein af. Kaspar had mijn pols stevig vast en sleurde me in zijn kielzog mee. Zijn vingernagels boorden zich diep in mijn arm en ik voelde dat ze mijn huid openhaalden, waardoor er flinke wonden ontstonden. Ik jammerde – het was net alsof ik in slow motion omviel en mijn arm schaafde – maar ik zei geen woord; die voldoening gunde ik hem niet. We sloegen het ene steegje na het andere in, met Kaspar voorop, die ons over wegen leidde waarvan ik nooit had geweten dat ze bestonden. Ik kon de jankende sirenes van politieauto’s al horen en in de zijstraatjes wemelde het van de blauwe zwaailichten. ‘Verrotte politie,’ bromde Kaspar. ‘Blijf hier wachten,’ gebood hij. Hij duwde me naar voren, tegen de borstkas van een van de andere mannen. ‘Fabian, let jij even op Meisje.’ Voor de tweede keer die avond stuitte ik op iets hards. Ook hij voelde koud aan en als gestoken sprong ik naar achteren, waarna ik in de goot naast het trottoir dreigde te belanden. Maar ik raakte de grond niet. Halverwege mijn val keek ik omlaag naar mijn arm, die was vastgepakt door een hand die bijna even bleek was als de mijne. ‘Niet vallen,’ zei een zachte stem. Verbluft keek ik langs de arm omhoog, tot ik het glimlachende gezicht zag van de jongen die op Trafalgar Square over me heen gesprongen was; zijn hemelsblauwe ogen keken licht geamuseerd op me neer. Een kort, bespottelijk moment lang bewonderde ik zijn blonde, warrige haar en gespierde borstkas, die onder de open kraag van zijn shirt nog net zichtbaar was, waarna ik weer bij zinnen kwam en vol afschuw over mijn gedachten mijn hand wegtrok. Maar hij liet zich niet van de wijs brengen. ‘Ik ben Fabian,’ zei hij, dezelfde hand weer naar me uitstekend. Ik deinsde achteruit en wreef met mijn handen en polsen, die zijn met bloed bevlekte handen hadden aangeraakt, over mijn jas. Hij fronste en bleef me aankijken terwijl ik naar achteren stapte, met
zijn hand nog steeds in de lucht. ‘We doen je niets, hoor.’ Vier andere paren ogen keken toe, in gespannen afwachting of ik ervandoor zou gaan. Maar die hoop had ik opgegeven. In plaats daarvan vertrouwde ik er maar op dat die Kaspar zo lang zou wegblijven dat ondertussen een langsrijdende politieauto ons in de gaten zou krijgen. ‘Dat daar’ – hij maakte een gebaar in de richting van de straat – ‘was noodzakelijk. Ik weet dat het er niet zo uitziet, maar geloof me, het moest gebeuren.’