HOGENT - Modetechnologie - Inleiding tot de mode- en confectie-industrie

Page 1

Inleiding tot de Mode- en Confectie-Industrie Theorie 1ste jaar professionele bachelor in de Modetechnologie Uitgave 2019-2020

Verantwoordelijke uitgever Joris Cools


STUDIEFICHE (HoGent, 2019) Studieomvang: 5 studiepunten, trajectschijf 1 Dit is een enkelvoudig opleidingsonderdeel. Gewicht: 5,00 Totale studietijd: 150,00 uren Mogelijke grensdata voor leerkrediet: 01.12.2020 (Semester 1) Contractbeperking: Men kan dit opleidingsonderdeel enkel mits aparte toelating volgen binnen een • creditcontract. • examencontract (met het oog op het behalen van een creditbewijs). • examencontract (met het oog op het behalen van een diploma). Coördinator: Joris Cools Onderwijstalen: Nederlands Kalender: Semester 1 Onderwijsorganisatie (studietijd) Onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten • Begeleid zelfstandig/extern werk (24,00 uren) • Hoorcollege (24,00 uren) • Zelfstudie (102,00 uren) Doelstellingen Dit opleidingsonderdeel benadert de mode- en confectie industrie vanuit een breed perspectief. Tijdens de eerste lessen ontdekt de student de structuur van de Belgische kleding- en confectiesector. Op basis van de meest recente sectorstudie, worden zowel de economische ontwikkelingen, de arbeidsstatistieken, alsook de aard van de huidige confectiebedrijven bekeken. De verscheidenheid aan interne bedrijfsstructuren, alsook de werking van de afzonderlijke afdelingen in een confectiebedrijf staan hier centraal. Tijdens de BZL-uren wordt de interne structuur van een confectiebedrijf nader toegelicht a.d.h.v. enkele bedrijfsbezoeken. Ook gastcolleges en deelname aan vak conferenties zullen sectorspecifieke ontwikkelingen onder de aandacht brengen. De bespreking van de bedrijfsactiviteiten van een groot aantal Belgische confectiebedrijven zorgt voor inzicht in de huidige productie- en personeelsorganisaties. Gaandeweg ontwikkelt de student een overzicht van de productieflow, rekening houdend met het internationale karakter van de productieactiviteiten en de aard van het product dat men op de markt brengt. Het proces van de totstandkoming van de collectie, de verkoop, de productie en de distributie wordt besproken. We bekijken eveneens recente vacatures voor de professionele bachelor in de modetechnologie, om de aandacht van de student te vestigen op het belang van de nagestreefde competenties in het opleidingscurriculum.

2


Zowel voor de gevestigde waarden uit de sector als voor de beginnende ondernemer vervullen de sectororganisaties Creamoda, IVOC, Flanders DC, MoTIV e.a. een belangrijke rol. Daarom bekijken we welke betekenis zij hebben binnen de sector. Een overzicht van de digitale confectietechnieken toont aan waarom de Confectiesector competitief blijft. Tot slot wordt het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen besproken aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden uit de sector en wordt een overzicht geboden van de meest courante duurzaamheid labels voor textiel. Inhoud Theorie: De structuur van de sector Sectororganisaties De organisatie van het productieproces Beroepsprofiel van de modetechnoloog Kennismaking met de Belgische confectiebedrijven Digitale confectie Duurzaam ondernemen Ecolabels voor textiel BZL: bedrijfsbezoeken, gastcolleges, conferenties, beursbezoeken, seminaries, workshops. De aard van deze activiteiten verschilt jaarlijks naargelang het aanbod en de mogelijkheden Begincompetenties Er worden geen begincompetenties vereist. Eindcompetenties OLR 4: Verschillende confectiespecifieke technieken optimaal en kostenefficiĂŤnt toepassen tijdens het volledige proces: van productontwikkeling tot productie van prototypes en collectiestukken. Deel-OLR 4.1: De modesector, de verschillende afdelingen binnen een confectiebedrijf en de productieflow beschrijven. OLR 8: Zelfstandig een confectie gerelateerd onderzoek uitvoeren met een streven naar innovatie. OLR 10: Streven naar maatschappelijk verantwoord handelen zowel op niveau van product als proces, rekening houdend met de principes van duurzaam ondernemen. OLR 13: Zelfstandig, correct en duidelijk communiceren, zowel mondeling als schriftelijk, over confectiespecifieke onderwerpen binnen een (inter)nationale context. Onderwijsorganisatie

3


Excursie, hoorcollege, onderwijsleergesprek, gastcollege/seminarie Begeleiding De studenten kunnen per mail contact opnemen met de lector. Evaluatie Maximum aantal te behalen punten: 100 Eerste examenkans Theorie: periodegebonden evaluatie (60 punten). Schriftelijk examen met open vragen, mogelijkheid tot tweede examenkans BZL: niet-periodegebonden evaluatie (40 punten). Opdrachten (werkstuk/paper, verslag), geen mogelijkheid tot tweede examenkans Tweede examenkans Theorie (60%): mogelijkheid tot tweede examenkans BZL (40%): geen mogelijkheid tot tweede examenkans Studiematerialen Syllabus, nota's tijdens de les, ppt’s op Chamilo Studiekosten Prijs syllabus: ongeveer 4 euro. Prijs activiteiten BZL: ongeveer 75 euro Trefwoorden t130 productietechnologie Volgtijdelijkheid (VT) Op dit opleidingsonderdeel is er geen volgtijdelijkheid van toepassing.

4


LIJST MET FIGUREN Figuur 1: activiteiten in een textielbedrijf ............................................................................................. 15 Figuur 2: activiteiten in een confectiebedrijf ........................................................................................ 15 Figuur 3: geografische spreiding Belgische confectiebedrijven ............................................................ 18 Figuur 4: Evolutie van de tewerkstelling in de Belgische confectiebedrijven van 2007 tot 2016 ......... 19 Figuur 5: globale loonkost per uur in euro (Raptis, 2014)..................................................................... 21 Figuur 6: organogram van een kop staart bedrijf met eigen atelier ..................................................... 25 Figuur 7: voorbeeld flowchart bedrijfsactiviteiten (met indicatief tijdsverloop) .................................. 26 Figuur 8: overzicht activiteiten preproductie ........................................................................................ 27 Figuur 9: voorbeeld van een productieplanning (Sirrus Supply Chain, 2018) ....................................... 37 Figuur 10: voorbeeld van een intekening (Gemini Cad, 2018) .............................................................. 38 Figuur 11: opleg- en snijtafel ................................................................................................................. 39 Figuur 12: automatische cutter voor hoge oplages (Gerber, 2018)...................................................... 39 Figuur 13: stansmachine (A+A Schoenmakers Machinehandel BV, 2018)............................................ 40 Figuur 14: Curriculum opleiding Modetechnologie .............................................................................. 53 Figuur 15: Curriculum opleiding Modetechnologie .............................................................................. 54 Figuur 16: Leerlijnen van de opleiding Modetechnologie ..................................................................... 55 Figuur 17: Overzicht van de beroepsspecifieke competenties van de opleiding Modetechnologie (Deceuninck, 2014) ................................................................................................................................ 56 Figuur 18: logo Creamoda ..................................................................................................................... 60 Figuur 19: logo IVOC .............................................................................................................................. 63 Figuur 20: logo COBOT .......................................................................................................................... 63 Figuur 21: logo Flanders DC................................................................................................................... 64 Figuur 22: logo Fedustria ....................................................................................................................... 66 Figuur 23: logo Febelsafe ...................................................................................................................... 66 Figuur 24: logo FBT ................................................................................................................................ 67 Figuur 25: logo Care4Safe ..................................................................................................................... 68 Figuur 26: logo Euratex ......................................................................................................................... 68 Figuur 27: logo MoTIV ........................................................................................................................... 69 Figuur 28: De geschiedenis van CAD (Caudill & Barnhorn, 2018) ......................................................... 71 Figuur 29: Voorbeeld van een vlaktekening in een technische fiche (Cools, 2010).............................. 73 Figuur 30: Beroemde schets van Leonardo Da Vinci: Vitruvian Man (Da Vinci, 1490) ......................... 73 Figuur 31: Voorbeelden van schetsen ................................................................................................... 74 Figuur 32: Vector (links) versus raster (rechts). (Wikibooks, 2018) ...................................................... 75 Figuur 33: Print screen Adobe Illustrator (Anoniem, 2009) .................................................................. 76 Figuur 34: Print screen Lectra Kaledo (Lectra, 2018) ............................................................................ 77 Figuur 35: Print screen C-Design Fashion (C-Design, 2018) .................................................................. 79 Figuur 36: Print screen Lectra Modaris (Lectra, 2018) .......................................................................... 81 Figuur 37: Print screen Gerber Accumark (Gerber Technology, 2018) ................................................. 82 Figuur 38: Gemini Pattern Designer X17 (Gemini CAD, 2018) .............................................................. 83 Figuur 39: Body Scanner Symcad (Telmat, 2018) .................................................................................. 84 Figuur 40: Visualisatie naden en stiksels; visualisatie van de drukpunten; visualisatie van de patroondelen (Lectra, 2018) ................................................................................................................. 86 Figuur 41: Visualisatie van verschillende stoffen en dessins (Lectra, 2018) ......................................... 86

5


Figuur 42: Keuze uit verschillende mannequins; visualisatie vanuit verschillende hoeken (Browzwear, 2018)...................................................................................................................................................... 87 Figuur 43: Lectra FitNet; Lectra WebMTM (Lectra, 2018) .................................................................... 88 Figuur 44: Gerber Accumark MTM (Gerber Technology, 2018) ............................................................ 88 Figuur 45: Print screen Lectra MarkerMaking (Lectra, 2018) ............................................................... 89 Figuur 46: Print screen Gerber AccuNest (Gerber Technology, 2018) .................................................. 90 Figuur 47: Gemini Nest Expert (Gemini Cad, 2018) .............................................................................. 90 Figuur 48: Voorbeeld van een digiteertafel; digiteermuis met functietoetsen .................................... 91 Figuur 49: gedigitaliseerd patroon met foto-overlay in de Gemini CAD software (EuroCad, 2018)..... 91 Figuur 50: Voorbeeld van een inktjet plotter (links); voorbeeld van vlakbed A0 plotters (rechts) ...... 92 Figuur 51: Enkel laags snijmachine van Gerber (Gerber Technology, 2018); detail van de snijkop, v.l.n.r. stansmes voor knip, stansmes voor boorgaatje, wielmes (Cools, 2018) ................................... 93 Figuur 52: Meerlaagse snijmachine van Lectra met conveyor (Lectra, 2018); detail van een snijkop . 93 Figuur 53: logo Sustainable Development Goals ................................................................................ 104 Figuur 54: de 5 P's van duurzaam ondernemen.................................................................................. 104 Figuur 55: “The SDGs as a network of targets,” from David Le Blanc, “Towards integration at last?”, DESA Working Paper No. 141 ST/ESA/2015/DWP/141 (Le Blanc, 2015) ............................................ 104 Figuur 56: Higg MSI vergelijking polyester, katoen en Lyocel ............................................................. 107 Figuur 58: biologisch productieve aarde ............................................................................................. 111 Figuur 59: water op aarde ................................................................................................................... 111 Figuur 60: gebruik zoet water ............................................................................................................. 111 Figuur 61: The Footprint Chronicles (Patagonia, 2018) ...................................................................... 116 Figuur 62: Print screen van de site labelinfo.be .................................................................................. 121 Figuur 63: Logo EU Ecolabel ................................................................................................................ 123 Figuur 64: Logo Bluesign Label ............................................................................................................ 124 Figuur 65: Logo Der Blauer Engel ........................................................................................................ 124 Figuur 66: v.l.n.r.: Oeko-Tex standaard 100 label; Oeko-Tex standaard 100+ label; logo STeP ......... 126 Figuur 67: Logo C2C Silver Label .......................................................................................................... 126 Figuur 68: Samenvattende kenmerken van de ecolabels (Made-By, 2017) ....................................... 127 Figuur 69: Logo Max Havelaar ............................................................................................................. 127 Figuur 70: Logo Fair Wear Foundation ................................................................................................ 128

6


LIJST MET TABELLEN Tabel 1: Top 10 modebedrijven wereldwijd (McKinsey Global Fashion Index, 2019) .......................... 16 Tabel 2: Top 10 van Europese kledingbedrijven (Retail-Index, 2019) ................................................... 17 Tabel 3: Top 5 van Belgische mode- en kledingbedrijven ..................................................................... 19 Tabel 4: de 17 SDG's (SDGS, 2018) ...................................................................................................... 105

7


INHOUD Studiefiche ............................................................................................................................................... 2 Lijst met figuren....................................................................................................................................... 5 Lijst met tabellen ..................................................................................................................................... 7 Inhoud ..................................................................................................................................................... 8 1.

Inleiding ..................................................................................................................................... 13

2.

De structuur van de confectiesector ......................................................................................... 14 2.1.

Wat is confectie? ............................................................................................................... 14

2.2.

Wat behoort wel / niet tot de confectiesector? ............................................................... 14

2.3.

Confectiebedrijven in cijfers .............................................................................................. 16

2.3.1.

Wereld ....................................................................................................................... 16

2.3.2.

Europa ....................................................................................................................... 17

2.3.3.

België ......................................................................................................................... 17

2.4.

Sterktes van de Belgische confectiebedrijven ................................................................... 20

2.5.

Delokalisatie als onderdeel van industriële dynamiek ...................................................... 20

2.6.

Types bedrijven ................................................................................................................. 21

2.6.1.

Bedrijven met volledige productie ............................................................................ 22

2.6.2.

Loonconfectiebedrijven ............................................................................................. 22

2.6.3.

Convertors of kopstaart bedrijven ............................................................................ 22

2.7. 3.

8

Leerwijzer .......................................................................................................................... 23

De organisatie van het productieproces ................................................................................... 24 3.1.

Inleiding ............................................................................................................................. 24

3.2.

De verschillende gradaties van outsourcing ..................................................................... 25

3.3.

Beschrijving van de productieflow in de kledingindustrie ................................................ 27

3.3.1.

De preproductie ........................................................................................................ 27

3.3.2.

Verkoop ..................................................................................................................... 34

3.3.3.

Productie ................................................................................................................... 35

3.3.4.

Productie ondersteunende functies .......................................................................... 44

3.3.5.

Marketing .................................................................................................................. 44

3.3.6.

Logistiek ..................................................................................................................... 44

3.3.7.

Financiële dienst ........................................................................................................ 45

3.3.8.

Personeelsdienst of HRM .......................................................................................... 46

3.3.9.

Directie ...................................................................................................................... 46


3.4.

3.4.1.

Ontwerpstaal ............................................................................................................. 49

3.4.2.

Prototype ................................................................................................................... 49

3.4.3.

Fit sample .................................................................................................................. 49

3.4.4.

Fotoshoot sample ...................................................................................................... 49

3.4.5.

Salesmen samples / showroom sample .................................................................... 49

3.4.6.

Size set sample .......................................................................................................... 50

3.4.7.

Garment performance test sample ........................................................................... 50

3.4.8.

Pre production sample .............................................................................................. 50

3.4.9.

Wash sample ............................................................................................................. 50

3.4.10.

Top of production sample ......................................................................................... 50

3.4.11.

Preshipment sample .................................................................................................. 50

3.5. 4.

Leerwijzer .......................................................................................................................... 51

Kennismaking met de Belgische confectiebedrijven ................................................................. 52 4.1.

5.

Overzicht van de samples .................................................................................................. 49

Leerwijzer .......................................................................................................................... 52

Beroepsprofiel van de modetechnoloog ................................................................................... 53 5.1.

Inleiding ............................................................................................................................. 53

5.2.

Competenties .................................................................................................................... 55

5.2.1.

Algemene competenties ........................................................................................... 55

5.2.2.

Algemeen beroepsspecifieke competenties ............................................................. 56

5.2.3.

Beroepsspecifieke competenties .............................................................................. 56

5.3.

Mogelijke beroepsfuncties: Algemeen .............................................................................. 57

5.3.1.

Productmanager ........................................................................................................ 57

5.3.2.

Productiemanager ..................................................................................................... 57

5.3.3.

Verantwoordelijke patroonafdeling .......................................................................... 57

5.3.4.

Kwaliteitsverantwoordelijke...................................................................................... 57

5.3.5.

Stylist(e) ..................................................................................................................... 58

5.4. Koppeling functievereisten en competentieprofiel van de opleiding aan de hand van recente vacatures .......................................................................................................................... 58 5.5. 6.

Leerwijzer .......................................................................................................................... 58

Sectororganisaties en onderzoek .............................................................................................. 59 6.1.

Inleiding ............................................................................................................................. 59

6.2.

Collectieve arbeidsovereenkomsten ................................................................................. 59

6.2.1.

9

Intersectorale niveau................................................................................................. 59


6.2.2.

Sectorale niveau ........................................................................................................ 59

6.2.3.

Ondernemingsniveau ................................................................................................ 60

6.3.

7.

6.3.1.

Internationaal advies ................................................................................................. 60

6.3.2.

Juridisch advies .......................................................................................................... 61

6.3.3.

Sociaal advies............................................................................................................. 61

6.3.4.

Technologisch advies ................................................................................................. 62

6.3.5.

Lobbying en netwerking ............................................................................................ 62

6.3.6.

Informatie en communicatie ..................................................................................... 62

6.4.

Sectorale opleidingscentra: IVOC en COBOT..................................................................... 63

6.5.

Flanders DC ........................................................................................................................ 64

6.6.

Fedustria ............................................................................................................................ 66

6.7.

Febelsafe ........................................................................................................................... 66

6.8.

FBT ..................................................................................................................................... 67

6.9.

Care4Safe........................................................................................................................... 68

6.10.

Euratex........................................................................................................................... 68

6.11.

MoTIV ............................................................................................................................ 69

6.12.

Onderzoeksprojecten .................................................................................................... 70

6.13.

Leerwijzer ...................................................................................................................... 70

Digitale confectie ....................................................................................................................... 71 7.1.

Inleiding ............................................................................................................................. 71

7.2.

Ontwerp............................................................................................................................. 72

7.2.1.

Schets of vlaktekening? ............................................................................................. 72

7.2.2.

Bitmap of vector? ...................................................................................................... 74

7.2.3.

Welke software?........................................................................................................ 76

7.3.

Patronen ............................................................................................................................ 79

7.3.1.

Lectra Modaris (Expert) ............................................................................................. 80

7.3.2.

Gerber Accumark PDS ............................................................................................... 81

7.3.3.

Gemini Pattern Designer ........................................................................................... 82

7.4.

Body Scanning ................................................................................................................... 83

7.5.

3D-Modellering.................................................................................................................. 84

7.5.1.

Lectra Modaris 3D Prototyping ................................................................................. 86

7.5.2.

Browzwear V-Stitcher ................................................................................................ 87

7.6.

10

De Kledingfederatie: Creamoda ........................................................................................ 60

Made-To-Measure ............................................................................................................. 87


7.6.1.

Lectra FitNet / WebMTM .......................................................................................... 88

7.6.2.

Gerber Accumark MTM ............................................................................................. 88

7.7.

8.

7.7.1.

Lectra MarkerMaking ................................................................................................ 89

7.7.2.

Gerber AccuNest ....................................................................................................... 90

7.7.3.

Gemini Nest Expert.................................................................................................... 90

7.8.

Digiteren ............................................................................................................................ 91

7.9.

Plotter ................................................................................................................................ 92

7.10.

Snijmachine ................................................................................................................... 92

7.11.

PDM en PLM .................................................................................................................. 93

7.12.

ERP ................................................................................................................................. 94

7.13.

Leerwijzer ...................................................................................................................... 96

Duurzaam ondernemen ............................................................................................................ 97 8.1.

11

Normeringen ..................................................................................................................... 97

8.1.1.

Milieunormering ........................................................................................................ 97

8.1.2.

Milieu-sociale normering........................................................................................... 98

8.1.3.

Kwaliteitsnormering ................................................................................................ 101

8.1.4.

Duurzaam aankopen normering.............................................................................. 101

8.2.

SDG’s................................................................................................................................ 103

8.3.

Higg Materials Sustainability Index (MSI) ........................................................................ 106

8.3.1.

Product tools ........................................................................................................... 106

8.3.2.

Facility tools ............................................................................................................. 108

8.3.3.

Brand tools .............................................................................................................. 109

8.4.

De ecologische voetafdruk van een textiel-product ....................................................... 110

8.5.

De projectie van MVO op de confectie industrie ............................................................ 112

8.6.

Voorbeelden uit de praktijk............................................................................................. 113

8.6.1.

C&A .......................................................................................................................... 113

8.6.2.

H&M ........................................................................................................................ 114

8.6.3.

Patagonia ................................................................................................................. 115

8.6.4.

Marks & Spencer ..................................................................................................... 116

8.6.5.

Hema ....................................................................................................................... 117

8.6.6.

Timberland .............................................................................................................. 117

8.7. 9.

Intekeningen / snijplannen................................................................................................ 88

Leerwijzer ........................................................................................................................ 118

Ecolabels voor textiel .............................................................................................................. 119


9.1.

Het wettelijk kader - REACH ............................................................................................ 119

9.2.

Labels ............................................................................................................................... 120

9.2.1.

Enkele begrippen ..................................................................................................... 120

9.2.2.

Doel van een label ................................................................................................... 120

9.2.3.

Zoeken naar informatie over labels......................................................................... 120

9.3.

Overzicht van de voornaamste ecolabels........................................................................ 121

9.3.1.

GOTS ........................................................................................................................ 121

9.3.2.

EU Ecolabel .............................................................................................................. 122

9.3.3.

Bluesign Standard .................................................................................................... 123

9.3.4.

The Blue Angel ......................................................................................................... 124

9.3.5.

OEKO-TEX ................................................................................................................ 124

9.3.6.

Cradle to cradle certified ......................................................................................... 126

9.3.7.

Samenvatting van de ecolabels ............................................................................... 127

9.4.

Sociale labels ................................................................................................................... 127

9.4.1.

Fairtrade .................................................................................................................. 127

9.4.2.

Fair Wear Foundation .............................................................................................. 128

9.5.

Leerwijzer ........................................................................................................................ 128

Bibliografie .......................................................................................................................................... 129 Bijlagen ................................................................................................................................................ 133

12


1. INLEIDING Dit opleidingsonderdeel heeft in eerste instantie tot doel de structuur van de Belgische confectiesector duidelijk in kaart te brengen. Bij de start van deze cursus ‘Inleiding tot de Mode en Confectie Industrie’, kort IMCI, wordt de sector gedefinieerd en afgebakend. Men dient immers een duidelijk onderscheid te maken tussen b.v. de textiel- en de confectiesector. Een korte evolutieschets zal aantonen dat zowel de activiteiten als de interne structuur van de Belgische confectiebedrijven in de laatste decennia grondig gewijzigd zijn. Als gevolg van de dwingende marktvereisten op het vlak van leveringstermijnen, hoeveelheden en kwaliteit werd de productie- en arbeidsorganisatie ondertussen grondig aangepast. Flexibilisering en delokalisatie worden ingezet als een defensieve strategie om de concurrentiekracht te behouden. Tegenwoordig focust het merendeel van de bedrijven zich op het definiëren en ontwerpen van de collecties, de preproductie en productieopvolging, de verkoop & marketing en tot slot de distributie. De productie zelf vindt m.a.w. plaats in die landen waar de loonkost veel lager is. De productieflow van een hedendaags confectiebedrijf geeft een overzicht weer van de huidige bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden in een Belgisch confectiebedrijf. Alle deelprocessen worden uitvoerig besproken. Deze syllabus wordt aangevuld met slides die op Chamilo (de elektronische leeromgeving) worden gepost. Men kan hierop een overzicht terugvinden van de voornaamste Belgische confectiebedrijven met hun contactgegevens. Deze lijst omvat de bedrijven met eigen label(s), bedrijven die werken onder private label of deze die werken met licenties, loonconfectioneurs, servicebureaus, e.d. Op de hoogte zijn van het bestaan en de diversiteit van deze bedrijven is voor een modestudent een absolute must, in eerste instantie al omdat men in deze bedrijven stage kan lopen gedurende het 3de jaar van de opleiding. Een brede kijk is dus wenselijk. De startende modestudent stelt zich ongetwijfeld de vraag wat zijn of haar mogelijkheden zijn wanneer, met een Bachelor diploma in de hand, een plaatsje in de confectiewereld veroverd moet worden. Een antwoord op deze vraag is te vinden in de bespreking van het beroepsprofiel van de modetechnoloog. In dit hoofdstuk wordt tevens aangetoond wat de correlatie is tussen het curriculum van de opleiding en de noden van het werkveld. Dit gebeurt a.d.h.v. de bespreking van enkele recente vacatures. Digitale innovaties doen de sector in Europa standhouden, vandaar dat in deze cursus enkele vernieuwende technologieën zoals 3D scanning en e-fitting worden besproken. Om het overzicht van de confectiesector te vervolledigen worden hierna de sectororganisaties en sectorale opleidingscentra kort toegelicht. Vervolgens wordt de lezer geconfronteerd met het concept van “duurzame ontwikkeling”, waarbij het duurzaam ondernemen en de bewustwording van de ecologische voetafdruk van (textiel)producten en hun productiemethodes een mogelijkheid biedt om bij te dragen tot een efficiëntere, zuinigere wereld waarin op lange termijn beter wordt omgegaan met de aarde. De mondiale strategieën die een antwoord bieden aan feiten zoals globale opwarming, uitputting van de energiebronnen e.d. worden uitvoerig besproken a.d.h.v. enkele uit de praktijk gehaalde voorbeelden.

13


2. DE STRUCTUUR VAN DE CONFECTIESECTOR 2.1.

Wat is confectie?

De confectiesector is een industriële arbeidsintensieve sector die instaat voor het ontwerpen en het assembleren van allerlei textielproducten, door het samenvoegen van verschillende basismaterialen zoals textielgrondstoffen en fournituren. De confectiesector omvat in feite alle bedrijven waarin de typische confectietechnieken zoals patroontekenen, snij-, stik-, strijkwerk e.d. worden toegepast. Het betreft een industriële serieproductie (of massaproductie) waarbij elke serie in verschillende (standaard-) maten wordt gemaakt. Het voordeel hiervan is dat de prijs van de kledingstukken relatief laag gehouden kan worden. Het verschil met maatwerk ligt voornamelijk hierin dat het in de confectie gaat om het assembleren van producten, die niet op maat van de klant worden gemaakt. Het is echter ruimer te interpreteren dan het vervaardigen van kledij. Ook tal van gebruiksartikelen zoals tenten, huishoudlinnen, parasols e.d. worden geconfectioneerd. Vaak deelt men de sector in naargelang hun eindproduct: we spreken dan van kleding- en niet-kleding bedrijven, al leidt dit soms tot verwarring vermits een bedrijf zoals Sioen b.v. én beschermkledij produceert naast afdekzeilen voor industriële toepassingen. Toch dient men met deze indeling rekening te houden bij de interpretatie van sector gerelateerde statistieken (zie verder). Confectie vertaald Duits: Engels: Frans: Italiaans: Pools: Spaans: Tsjechisch: Roemeens:

2.2.

Konfektion, Anfertigung Clothing industry, ready-to-wear clothing, ready-made clothing, dry goods (VS) Confection, prêt-à-porter Confezione Konfekcja Confección, productos secos Konfekce Confecție

Wat behoort wel / niet tot de confectiesector?

Er bestaan precieze wettelijke bepalingen die aangeven welk type van bedrijf al dan niet tot de confectiesector kan gerekend worden. De volgende deelsectoren kunnen WEL onderscheiden worden binnen de confectiesector: • bovenkleding (dames, heren, kinderen) • lingerie • bruids- en feestkleding (exclusief maatkleding) • werkkleding • overige kleding en accessoires (inclusief leder en bont) • bedlinnen, tafellinnen, toilet- en keukenlinnen • bedspreien

14


• • • • • • • • • • •

slaapzakken dekzeilen en tenten gordijnen matrassen tuinparasols, regenschermen dassen hoofddeksels stoffen handschoenen poppen, bloemen en speelgoed van textielstoffen schoudervullingen vlaggen, zeildoek, lampenkappen, ...

Aanverwante sectoren die NIET tot de confectiesector behoren zijn onder meer: • vervaardiging van maatkleding • vervaardiging van schoeisel en leernijverheid (excl. kleding van leder) • groothandel in textiel en kleding (excl. schoeisel) • distributie en kleinhandel in textiel en kleding (excl. schoeisel) • textielsector (incl. breisector) • textielverzorgende sector: industriële wasserijen, ververijen en wasserettes, linnenverhuur, ... De confectiesector wordt bovendien duidelijk onderscheiden van de textielsector. In de textielsector worden (in tegenstelling tot de confectiesector) geen textielproducten geassembleerd. In de textielsector bewerkt men ruwe grondstoffen tot een product dat bruikbaar is voor confectie. In de praktijk is de grens tussen textiel en confectie niet altijd even gemakkelijk te trekken. Ook de breigoednijverheid wordt niet gerekend tot de confectiesector. Bedrijven die breigoed maken worden gezien als een deelsector van de textielsector. Officiële statistieken zoals die van de RSZ, zorgen voor een bijkomende complicatie in het onderscheid tussen de textiel- en de confectiesector. De tewerkstellingscijfers voor de deelsector van de niet-kledingartikelen (nl. deze van b.v. autozetelhoezen, parasols e.d.) worden ondergebracht in de textielsector. Deze overheveling gebeurde in 1993 en betrof toen meer dan 6000 werkplaatsen. Naast de textielbedrijven vormen ook de kleermakers een aparte sector. Damesbovenkleding is ongetwijfeld het belangrijkste segment in de confectiesector, gevolgd door heren- en kinderkleding.

Ruwe grondstoffen

Spinnen en twijnen

Weven en breien

Appreteren

Bruikbaar textielproduct

Assembleren (stikken, lassen)

Afwerken

Eindproduct

Figuur 1: activiteiten in een textielbedrijf

Weefsel, breisel, garens

Snijden

Figuur 2: activiteiten in een confectiebedrijf

15


2.3.

Confectiebedrijven in cijfers

Het is geen sinecure om een juist beeld van de confectiesector te schetsen, niet alleen naar het aantal bedrijven en de tewerkstelling maar ook naar omzet of winst. In de officiële beschikbare statistieken zijn de bedrijven die actief zijn in de kleding- en confectie industrie immers moeilijk te vatten onder één of meerdere NACE-codes. Heel wat bedrijven (die vroeger in de NACE 14 zaten) zijn doorheen de jaren verhuisd naar de kleinof groothandel omwille van de internationalisering van de sector (met delokalisatie van productie activiteiten). Levi Strauss bijvoorbeeld zit nog in de NACE 14, terwijl dit niet meer het geval is voor VF Europe. De grens tussen fabrikant en handelaar is soms vaag en dus moeilijk te trekken, aangezien het gros van de bedrijven uit de NACE 14 geen productie meer heeft in België, maar uitgegroeid zijn tot kopstaart bedrijven vanuit een industriële achtergrond. Bedrijfsgrootte kan op twee manieren worden bekeken. We kunnen rangschikken per omzetcijfer, winst, marktaandeel of tewerkstelling. In de beschikbare statistieken worden bovendien verschillende omschrijvingen van de sector gebruikt. Een kledingbedrijf produceert voornamelijk kleding, terwijl een modebedrijf ook accessoires kan produceren zoals juwelen, brillen, …

2.3.1. Wereld Inditex, met onder meer modeketen Zara in de portefeuille, is in 2018 het grootste modebedrijf ter wereld, gevolgd door Nike en LVMH. (McKinsey Global Fashion Index, 2019) Tijdens het samenstellen van de lijst wordt vooral gekeken naar de economische winst van de bedrijven. Daaruit blijkt dat de wereldwijde modemarkt wordt gedomineerd door twintig grote spelers. Deze zijn momenteel goed voor 97 procent van de wereldwijde economische winst in de detailhandel en bezitten een aantal van de grootste en bekendste merken, waaronder Nike, H&M en Zara. Hieronder volgt de lijst van de 10 grootste modebedrijven ter wereld op basis van de economische winst. In de top 20 zitten verder nog bedrijven zoals LBrands (Victoria’s Secret en Pink), Next, VF Corporation, Michael Kors, Gap en Hanes Brands. Tabel 1: Top 10 modebedrijven wereldwijd (McKinsey Global Fashion Index, 2019)

Nr. 1 2 3 4 5 6

Bedrijf Inditex Nike LVMH TJX Companies* Hermès H&M Group

Land Spanje USA Frankrijk USA Frankrijk Zweden

7 8 9 10

Richemont Ross Stores* Adidas Kering

Zwitserland USA Duitsland Frankrijk

Merken Zara, Massimo Dutti, Pull & Bear Nike Louis Vuitton, Givenchy, Dior, Marc Jacobs TJ Maxx, Marshalls Hermès H&M, COS, Weekday, Monki, H&M Home, & Other Stories, ARKET, Afound Cartier, Chloé, Net-a-Porter Ross Dress for Less Adidas Gucci, Alexander McQueen, Balenciaga

* TJX Companies en Ross Stores zijn vooral resellers

16


2.3.2. Europa Momenteel zijn er 1,3 miljoen mensen werkzaam binnen de textiel- en kledingindustrie in Europa. Het gros van deze medewerkers, maar liefst 1 miljoen werknemers, werkt voor productiebedrijven van kleding. De overige 614.000 werknemers werken in de textiel en handgemaakte stoffen. Van het totaal aantal bedrijven in de textiel- en kledingindustrie (bijna 173.000) zijn er zo’n 120.000 actief in de kleding en bijna 53.000 produceren textiel. Ongeveer 80 bedrijven produceren handgemaakte stoffen. De totale omzet van deze bedrijven is 165,3 miljard euro waarvan bijna de helft (80 miljard euro) gegenereerd wordt door de textielbedrijven. De kledingindustrie neemt 75,6 miljard euro voor zijn rekening en de overige 9,7 miljard euro komt van de productiebedrijven voor handgemaakte stoffen. (Fashion United, 2019) Onderstaande tabel bevat de Top 10 grootste modebedrijven in Europa op basis van hun jaaromzet. (Retail-Index, 2019) Tabel 2: Top 10 van Europese kledingbedrijven (Retail-Index, 2019)

Nr. Bedrijf 1 Inditex 2 H&M Group

Land Spanje Zweden

3 4 5 6 7 8 9 10

Groot-Brittannië Groot-Brittannië België / Duitsland Groot-Brittannië Groot-Brittannië Italië Groot-Brittannië Groot-Brittannië

Marks&Spencer Primark C&A Next JD Sports Calzedonia Arcadia New Look

Merken Zara, Massimo Dutti, Pull & Bear H&M, COS, Weekday, Monki, H&M Home, & Other Stories, ARKET, Afound

Calzedonia

2.3.3. België Ongeveer 85% van de Belgische kleding- en confectiebedrijven situeren zich in Vlaanderen. Met een concentratie van 64% in Oost- en West-Vlaanderen zijn dit de belangrijkste confectieregio’s, goed voor iets meer dan de helft van de tewerkstelling.

17


Figuur 3: geografische spreiding Belgische confectiebedrijven

De Belgische confectiesector is vooral een KMO-sector1, 95% van de bedrijven tellen immers minder dan 50 werknemers. 74% van alle confectiebedrijven hebben zelfs minder dan 10 mensen in dienst. Bovendien zijn het veelal in oorsprong familiebedrijven. Deze KMO’s zijn goed voor 60% van de jobs binnen de sector. Het aantal grote ondernemingen is beperkt, maar zij zorgen globaal genomen ook voor zowat 40% van alle jobs. Wat betreft het totaal aantal bedrijven actief in onze sector, baseert de kledingfederatie Creamoda zich op de cijfers van het Sociaal Waarborgfonds (hieronder afgekort SWF) van de sector. Deze cijfers hebben betrekking op de kleding- en confectiebedrijven volgens bevoegdheidsomschrijving van paritair comité 109 (arbeiders) en 215 (bedienden). Aangezien in deze cijfers heel wat bedrijven zijn opgenomen zonder of met weinig personeel (b.v. ook retoucheuses die in winkels zijn tewerkgesteld), gebruikt Creamoda in haar statistieken het cijfer van het aantal bedrijven met 10 of meer personen in dienst. Volgens deze benadering waren er in 2014 ongeveer 250 bedrijven waarvan 95% KMO’s. Samen stellen deze bedrijven ongeveer 9100 personen te werk, waarvan 40% bedienden en 60% arbeiders. (Van Gramberen, 2015) Om een idee te hebben van het aantal bedrijven actief in enkel de kledingindustrie, kan men zich baseren op de gegevens van de Balanscentrale van de NBB2 (NACE 143= kledingindustrie) of de RSZ1

KMO staat voor Kleine of Middelgrote Onderneming. Een kleine onderneming heeft minder dan 50 personen in dienst, een middelgrote onderneming tussen 50 en 250. 2 Nationale Bank van België 3 NACE staat voor "Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne" ("Statistische naamgeving van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap"). In de gehele Europese Unie wordt "NACE" als officieel letterwoord gebruikt. De sectorindeling voor de vervaardiging van kleding is NACE 14.

18


cijfers. Uit de jaarrekeningen van 2014 blijkt dat er 572 bedrijven in de sector actief waren, goed voor een tewerkstelling van ongeveer 13000 werknemers (60% arbeiders en 40% bedienden). Hiervan zijn er ongeveer 88 bedrijven met meer dan 10 personen in dienst. Volgens de RSZ-cijfers waren er eind 2014 een 329-tal bedrijven in de kledingindustrie actief (goed voor een tewerkstelling van ongeveer 3500 personen).

Figuur 4: Evolutie van de tewerkstelling in de Belgische confectiebedrijven van 2007 tot 2016

Om een ranking te geven van de grootste bedrijven in BelgiĂŤ, is het dus van belang om de correcte en meest recente statistieken en omschrijvingen te gebruiken. Onderstaande tabel toont een ranking volgens verschillende statistieken (omschrijving, omzet, tewerkstelling) die beschikbaar waren op het moment van publicatie, waardoor telkens een ander resultaat verschijnt. Tabel 3: Top 5 van Belgische mode- en kledingbedrijven

Nr.

1 2 3 4 5

19

MODEBEDRIJVEN volgens JAAROMZET (Fashion United, 2019) Van de Velde Bikkembergs FNG Group Dries Van Noten Ann Demeulemeester

KLEDINGBEDRIJVEN volgens JAAROMZET (Balanscentrale, 2015) Van de Velde Sioen Seyntex Mayerline ECG

KLEDINGBEDRIJVEN volgens TEWERKSTELLING (Balanscentrale, 2015) Van de Velde Mayerline Sioen Andres Van Moer


2.4.

Sterktes van de Belgische confectiebedrijven

HĂŠt sterke punt van de Belgische confectioneur is zijn service, zowel op het vlak van leveringstermijnen als de orderflexibiliteit (IFM, 1995). Drie weken is zowat de norm voor een eerste bestelling. Bijbestellingen worden binnen de week geleverd. Zeker in het segment van de casual, de damesbovenkleding en de lingerie, speelt de Belgische confectioneur de kaart van het gepersonaliseerde design en de permanente productontwikkeling. Belgen hebben een goede reputatie wanneer het gaat over kwaliteit. Samen met de betrouwbaarheid is de kwaliteit van de gebruikte materialen en de afwerking overigens de basis van de marketing van de Belgische confectie.

2.5.

Delokalisatie als onderdeel van industriĂŤle dynamiek

De confectiebedrijven vormen een zeer arbeidsintensieve sector. Het aandeel van de loonkost in de toegevoegde waarde bedraagt gemiddeld 71% en voor KMO’s kan dit oplopen tot 81%. Uitdagingen, zoals de internationale concurrentie en de hoge loonkosten zetten de sector onder zware druk. Sinds het begin van de jaren '90 moet de kleding- en confectiesector jaarlijks afrekenen met een verlies van zowat 6% van haar werkplaatsen. Deze regressie kent haar oorsprong in de jaren 70. Voornamelijk ateliermedewerksters, en dan in het bijzonder de stiksters zijn de slachtoffers. De delokalisatie (of herlokalisatie) heeft daarin een grote rol gespeeld. Delokalisatie impliceert dat er een fysieke verplaatsing van economische activiteiten naar het buitenland plaatsvindt. Naast loonkosten spelen ook de toegang tot de lokale markt, fiscale voordelen en knowhow een grote rol. Delokalisatie wordt dus gezien als defensieve strategie om de concurrentiekracht te behouden. Het vormt een onderdeel van een strategisch herstructureringsproces, waarbij ruimtelijke flexibiliteit inzake productie en toelevering belangrijke voordelen opleveren. Delokalisatie verloopt echter niet zonder problemen. Zo worden moeilijkheden met de lokale wetgeving, het politieke klimaat, het transport en de kwaliteitsbewaking regelmatig aangeklaagd door delokaliserende bedrijven. In 2006 hadden reeds 84% van alle kledingfabrikanten hun productie (deels) uitbesteed aan lageloonlanden (De voldere, Maenhout, & Debruyne, 2007). Zes op 10 doen dit in onderaanneming, drie op tien met een eigen productie-eenheid. De rest werkt in joint ventures of via overname van bedrijven.

20


Figuur 5: globale loonkost per uur in euro (Raptis, 2014)

Ontwerp, productievoorbereiding, marketing en verkoop blijven plaatsvinden in Vlaanderen. Het snijwerk en de finishing verdwijnt stilaan uit België. In één op drie gevallen wordt het stikwerk volledig afgebouwd. Het is overwegend de massaproductie die wordt uitbesteed aan de lage loonlanden, maar ook specialisaties van een buitenlands productiebedrijf (confectie van leder, borduursels e.d.) kunnen worden benut. In het eigen atelier kan men eventueel nog voor de nabestellingen en de kleine series instaan, vaak ook voor de realisatie van de prototypes en technisch ingewikkelde stuks zoals trouwjurken.

2.6.

Types bedrijven

De volledige productiecyclus van een kledingstuk bestaat uit verschillende fasen: startend bij het uittekenen van de eerste ontwerpideeën, over de patronage, het snijwerk en de assemblage van de

21


verschillende gesneden stofdelen, tot het moment dat het volledig afgewerkt kledingstuk te koop kan worden aangeboden. De sector is gedurende de laatste decennia sterk geĂŤvolueerd als gevolg van een mondialisering van de economie en de arbeid en de hoge loonkosten die in de westerse landen van toepassing zijn. Een rechtstreeks gevolg hiervan is een wijziging in de bedrijfsorganisatie waardoor er nauwelijks nog kleding- en confectiebedrijven zijn die alle werkzaamheden verrichten uit de volledige productiecyclus. Afhankelijk van het gedeelte van de taken die in een confectiebedrijf worden uitgevoerd, kunnen we (theoretisch) drie hoofdgroepen onderscheiden: bedrijven met volledige productie, loonconfectiebedrijven en convertors of kopstaart bedrijven. Deze laatste soort is tegenwoordig het meest vertegenwoordigd in de sector. (Ivoc, 1997)

2.6.1. Bedrijven met volledige productie Het bedrijf met volledige productie is doorgaans ingedeeld in verschillende grote afdelingen, met name de ontwerp-, de preproductie-, de productie-, de verkoopafdeling en de distributie. Deze bedrijfsorganisatie heeft als voordeel dat er een directe controle kan worden uitgeoefend op alle fasen van het productieproces. Het nadeel is evenwel de wisselende vraag. Wanneer deze uitblijft, moet het bedrijf afrekenen met een onderbenutting van de productiecapaciteit. Voor de werknemers betekent dat vaak tijdelijke werkloosheid. Tijdens piekperiodes is er soms onvoldoende productiecapaciteit en moeten er overuren worden gepresteerd of dient beroep te worden gedaan op loonconfectiebedrijven. Dit type bedrijven treft men nauwelijks nog aan, vermits voor deze arbeidsintensieve industrie onze loonkosten te hoog oplopen om nog rendabel te kunnen zijn.

2.6.2. Loonconfectiebedrijven Loonconfectiebedrijven of loonwerkers vormen een tweede belangrijke groep in de sector. Het loonconfectiebedrijf ontwerpt doorgaans zelf geen collecties en houdt zich niet bezig met de patronage, de stoffeninkoop of de verkoop van producten. (In Vlaanderen zijn hier echter enkele uitzonderingen op terug te vinden). Het loonconfectiebedrijf produceert kleding in opdracht van andere bedrijven. De werkzaamheden van het loonwerkbedrijf zijn meestal het assemblagewerk, wel of niet voorafgegaan door het snijwerk.

2.6.3. Convertors of kopstaart bedrijven Het meest voorkomend businessmodel is uiteraard de kopstaart strategie: kleding komt hier creatief tot stand en wordt hier productietechnisch op punt gezet waarna de eigenlijke productie elders in de wereld plaatsvindt. Nadien komt de afgewerkte productie terug en wordt ze vanuit het moederbedrijf op de markt gezet. De kopstaart bedrijven houden zich bezig met het werk dat voorafgaat aan de productie van kleding evenals met de uiteindelijke levering en de verkoop. Het kop-staartbedrijf ontwerpt en stelt collecties samen, zorgt (soms)voor de patronen, de inkoop van stoffen en fournituren en soms ook de planning van de orders. Het stikwerk en vaak ook het snijwerk worden in principe uitbesteed. Tenslotte zorgen convertors zelf voor de verkoop en distributie van hun collecties. Om de productie die vaak ver van huis wordt gerealiseerd, in goede banen te leiden is het noodzakelijk nauwgezette instructies mee te geven. In een kopstaart bedrijf is de afdeling preproductie bijgevolg sterk

22


uitgebouwd. Het opstellen van een uitgebreid technisch dossier vereist de nodige technische knowhow. Dit dossier dient zo opgebouwd te worden dat de fabrikant/loonwerker een product maakt dat volledig voldoet aan de opgegeven specificaties. Elk confectiebedrijf werkt voor een klant. Toch dient men op te merken dat de verschillende soorten confectiebedrijven verschillende soorten klanten bedienen. Convertors en bedrijven met volledige productie werken doorgaans voor groot- en kleinhandelaars in de distributie (=retailers). Een loonconfectiebedrijf heeft in principe een ander confectiebedrijf als klant. Het is moeilijk de Belgische kleding- en confectiebedrijven eenduidig onder één van deze drie categorieën te plaatsen. In de praktijk komen heel wat mengvormen voor: zo zijn er bedrijven met volledige productie die (occasioneel) ook loonwerk voor andere confectiebedrijven doen. Sommige loonwerkers zijn uitgerust om een eigen collectie op de markt te brengen. Een aantal confectiebedrijven is bovendien dochteronderneming van buitenlandse groepen. Nog andere bedrijven werken met meerdere eigen filialen of productieafdelingen in het buitenland. Naast de drie hoofdgroepen zijn er ook nog andere kleding- en confectiebedrijven die als partner kunnen fungeren: zoals modelleringsstudio's of stylingbureaus. Sommigen hebben de structuur van kleine kopstaart bedrijven. Een ontwerpbureau ontwerpt collecties en eventueel ook accessoires in opdracht van een producerende klant. Tot slot kan men zich als bedrijf ook beperken tot het maken van de patronen en het graderen. Verder zijn er nog de zelfstandige couturiers. Soms hebben ze de vorm van een mini-confectieatelier met een handvol werknemers, soms zijn het éénmanszaken. Vaak maken zo'n bedrijfjes deel uit van (exclusieve) kledingboetieks die mikken op originaliteit en individualiteit.

2.7.

Leerwijzer

Na het bestuderen van het hoofdstuk ‘De structuur van de confectiesector’ kan de student: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

23

omschrijven welke bedrijfsactiviteiten wel en welke niet tot de confectiesector behoren. aantonen wat het verschil is tussen de textielsector en de confectiesector. de aard van de confectiebedrijven in Vlaanderen beschrijven. aan de hand van enkele voorbeelden weergeven op welke wijze men de bedrijfsgrootte kan interpreteren de sterke punten van de Belgische confectioneur opnoemen. de drie types waarin we confectiebedrijven kunnen onderverdelen uitleggen aan de hand van concrete voorbeelden van bedrijven. structuur van de tewerkstelling van de sector in België in kaart brengen. uitleggen waarom bedrijven delokaliseren en op welke manier zij dat doen. opnoemen welke activiteiten gedelokaliseerd zijn en welke behouden blijven. aantonen wat de moeilijkheden zijn wanneer bedrijven hun productieactiviteiten delokaliseren. opnoemen met welke partnerbedrijven een confectiebedrijf kan werken ter aanvulling van haar eigen activiteiten.


3. DE ORGANISATIE VAN HET PRODUCTIEPROCES 3.1.

Inleiding

De ontwikkeling van een collectie begint bij een idee, vertaald in een tekening en eindigt bij de levering aan de klant. Elk confectiebedrijf speelt een eigen rol in het ontwerp, de productie en de distributie van meerdere (kleding)collecties per jaar. Elk bedrijf heeft daarom een eigen organisatieen personeelsstructuur. De mate waarin de productie uitbesteed wordt, bepaalt welke activiteiten door het modebedrijf zelf nog worden uitgevoerd. In het verleden kende een confectiebedrijf een duidelijke structuur met diverse afdelingen. Zo kon men de ontwerpafdeling, patroonafdeling, snijafdeling, stikafdeling, strijkafdeling e.d. welomlijnd van elkaar onderscheiden. De huidige bedrijfsorganisaties zien er echter heel anders uit en zijn ten opzichte van elkaar vaak erg verschillend. In de huidige werking van een confectiebedrijf wordt veel aandacht besteed aan productie voorbereidende activiteiten zoals de opbouw van de collectie, de aanmaak van technische dossiers, de opvolging van de prototypes, de merchandising en de distributie. In uitgebreide technische dossiers wordt gezorgd voor een heldere omschrijving van de te verwachten kwaliteit van het afgewerkt product, tot zelfs de wijze waarop het gelabeld en verpakt moet worden. De opmaak van de technische dossiers vereist een technische bekwaamheid. De optimalisatie van de technische dossiers krijgt tegenwoordig de volle aandacht van de meeste Belgische confectiebedrijven. Gezien de grote verscheidenheid aan werkmethodes is het bijna onmogelijk een éénduidige en veralgemeenbare schets te geven van het werk in een confectiebedrijf. Toch wordt in dit hoofdstuk getracht een beeld te geven van de achtereenvolgende processtappen die ertoe leiden dat Belgische confectiebedrijven hun collecties succesvol op de markt kunnen brengen. Om deze materie te verduidelijken wordt uitgegaan van de meest voorkomende situatie, nl. dat van een confectiebedrijf met productie in een buitenlandse vestiging. Dit kan een eigen productievestiging zijn of een contractor4 (eventueel ook subcontractors), in de tekst vaak ‘de fabrikant’ genoemd. De productieflow dient evenwel genuanceerd te worden naar de verschillende gradaties van outsourcing5. In het algemeen zijn de kerntaken in het productieproces te herleiden tot de preproductie (hierin zit eveneens de ontwerpfase vervat), de productie en de verkoop. Daarnaast zijn er nog de marketing, de logistiek (of distributie) en de administratieve diensten (voor de inkoop/verkoop/facturatie) te onderscheiden. Hieronder wordt als voorbeeld een organigram weergegeven van een bestaande bedrijfsorganisatie. Dit bedrijf beschikt over de nodige kennis en vaardigheden om naast het ontwerp, ook nog de patronen te ontwikkelen en de volledige preproductie voor haar rekening te nemen. Dankzij het

4 5

Contractor: de (loon)fabrikant Outsourcing: uitbesteden van bedrijfsactiviteiten, hier vooral de productie

24


behoud van een beperkt machinepark gebeurt de ontwikkeling van het eerste prototype in het bedrijf zelf. Dit is een strategische keuze, gemaakt door het beleid binnen de firma. directie

coĂśrdinatie

pre productie

productie

verkoop

HRM

marketing

logistiek

administratie

styling en proto

planning

showroom

photoshoot

inkoop

boekhouding

patroon afdeling

snijatelier

bijbestellingen

catalogus

magazijn stockage

bestellingen

productie voorbereiding

stikatelier

winkelinrichting

distributie

facturatie

atelier prototyping

strijkatelier

afwerking

kwaliteitscontrole

Figuur 6: organogram van een kop staart bedrijf met eigen atelier

Vooraleer men de productieflow kan begrijpen, dient men op de hoogte te zijn van de mate waarin een bedrijf haar deeltaken uitbesteedt. Eerder in deze syllabus werd reeds aangehaald dat voornamelijk de hoge loonkosten aan de basis van de delokalisatie van de productieactiviteiten liggen. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende gradaties van outsourcing uitgaande van de praktijk.

3.2.

De verschillende gradaties van outsourcing

1. Alle bedrijfsactiviteiten gebeuren in het (Belgische) bedrijf zelf (dit zijn de preproductie, productie, verkoop, marketing, distributie e.d.). Dit is geen outsourcing. Dit is een eerder uitzonderlijke bedrijfsorganisatie gezien de huidige loonproblematiek in deze arbeidsintensieve sector. 2. De volledige preproductie wordt door het (Belgische) bedrijf zelf uitgevoerd (dit zijn het ontwerp en de materiaalkeuze, de ontwikkeling van het eerste prototype, de volledige opbouw van het technisch dossier, inclusief patronen, snijplannen, BOM, ...) en meegestuurd naar de eigen productievestiging of de gekozen fabrikant(en) in het buitenland. In uitzonderlijke gevallen worden de gesneden stofdelen meegestuurd naar de eigen productievestiging in het buitenland (vaak Polen, RoemeniĂŤ, Portugal, TunesiĂŤ, ...).

25


3. De volledige preproductie wordt door het (Belgische) bedrijf zelf uitgevoerd (dit zijn het ontwerp en de materiaalkeuze, de ontwikkeling van het eerste prototype, de volledige opbouw van het technisch dossier, al of niet met patronen, BOM, ...) en meegestuurd naar de gekozen fabrikant(en) in het buitenland (vaak AziĂŤ en Noord-Afrika), waar de ontwikkeling van de verdere prototypes, het aanmaken van de snijplannen en de productie zal plaatsvinden. 4. De preproductie wordt gedeeltelijk door het (Belgische) bedrijf zelf uitgevoerd (dit zijn het ontwerp en de materiaalkeuze, de opmaak van een beperkt technisch dossier, inclusief BOM, matentabel, ... maar NIET de patronen en het prototype) en meegestuurd naar de gekozen fabrikant(en) in het buitenland (vaak AziĂŤ en Noord-Afrika), waar de ontwikkeling van alle patronen, prototypes en de productie zal plaatsvinden. 5. Het bedrijf doet een beroep op een ander bedrijf om een deel van de collectie te ontwerpen en te laten produceren. Dit tweede bedrijf werkt dan onder private label. 6. Een bedrijf kan enkele basisstukken voor de collectie gewoon aankopen en deze niet zelf ontwikkelen. Hieronder volgt een voorbeeld van een flowchart van de verschillende bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden in de totstandkoming van een collectie. Werkwijzen zijn echter bedrijfsgebonden en (zoals eerder vermeld) niet te veralgemenen. Het is gebaseerd op een bedrijf met een eigen beperkt atelier en met productie in het buitenland. ontwerp nieuwe collectie

snijpatroon in basismaat

controle salesmen samples

prijzen van fabrikanten + orders plaatsen (- 5 maanden)

goedkeuring labdips en prints

zoeken naar fabrikanten

bestellen labdips, nieuwe prints, fournituren, ...

prijslijst collectie + fotoshoot lookbook en catalogus

lancering verkoop in showroom en/of beurzen

graderen

technisch dossier aanvullen

controle size set samples

controle pre productie samples

technisch dossier aanvullen

snijplan maken

annuleren en selecteren van de modellen

afsluiten van de bestelling

(-12 maanden)

opstart productie (-3 maanden

pre shipment samples

(-6 maanden)

kwaliteitscontrol e op leveringen (0 maanden)

Figuur 7: voorbeeld flowchart bedrijfsactiviteiten (met indicatief tijdsverloop)

26

controle en bijsturing 1ste prototype

opmaak technische fiche + instructies

levering aan winkels, retail, ... (0 maanden)

start opmaak technisch dossier: BOM


3.3.

Beschrijving van de productieflow in de kledingindustrie

3.3.1. De preproductie De preproductie omvat alle processtappen, startend bij het ontwerp en eindigend net voor de productie. Dit is te beschouwen als de ‘kop’ van de productieflow en wordt gedeeltelijk of volledig door het modebedrijf zelf gerealiseerd. De preproductieprocessen zijn zeer belangrijk voor de efficiëntie waarmee de productie kan plaatsvinden. In de preproductie vinden nl. alle activiteiten plaats die ervoor zorgen dat een externe fabrikant/loonwerker of de eigen buitenlandse productievestiging met de juiste instructies en materialen kan werken en voldoet aan de gestelde kwaliteitsvereisten. Hieronder worden alle verschillende stappen in het preproductieproces omschreven per afdeling. Het zal opvallen dat vele processen niet toe te schrijven zijn aan één enkele afdeling maar er een sterke verweving bestaat doorheen alle afdelingen. Een intensieve samenwerking en perfecte communicatie is daarvoor onontbeerlijk.

preproductie

patroon afdeling

styling

productie voorbereiding

atelier prototyping

ontwerp

ontwerp patronen

technisch dossier (SPEC)

prototypes

selectie grondstoffen

gradatie

bill of material (BOM)

size sets

collectie samenstelling

snij patronen

bill of labour (BOL)

verkoopsstalen

controle prototypes

controle samples

Figuur 8: overzicht activiteiten preproductie

3.3.1.1.

Styling: de stylist(e) en modelist(e)

De start van een nieuw seizoen vangt steeds aan met een overleg, waarin het product assortiment binnen de nieuwe collectie bepaald wordt. De ontwerpafdeling bestaat uit de styling, waar de collectie wordt gecreëerd en de meeste beslissingen voor de collectievorming worden genomen. In de patroonafdeling zal de collectie vorm krijgen en op papier worden gezet aan de hand van de patronage. Dit eerste patroon wordt vervolgens omgezet door de modeliste in een eerste 3dimensionaal prototype. Het maken van het eerste prototype kan evenwel reeds uitbesteed worden aan de loonconfectioneur.

27


Vooraleer de stylisten beginnen te tekenen, vindt er overleg plaats met de verkoopafdeling, de sourcing6 en de CEO. Zij analyseren immers de verkoop van de voorgaande seizoenen en weten bijgevolg welke ontwerpen het goed doen en minder goed doen. Samen wordt er besproken wat de te verwachten trends zijn, wat de doelgroep wenst, welke richting de collectie uit moet. Het verkoopteam volgt de marktevoluties op de voet en bepaalt grotendeels de te volgen strategie onder het goedkeurend oog van de CEO. Er wordt een collectieplan opgesteld waarin wordt bepaald hoeveel stuks van elk type kledingstuk in hoeveel stofsoorten moeten ontwikkeld worden in functie van de nieuwe collectie. De afdeling die zich bezighoudt met de merchandising7 kan zich ondertussen reeds voorbereiden op de voorstelling van de nieuwe collectie. De afdeling die zich bezighoudt met de sourcing bereidt zich voor op de zoektocht naar geschikte fabrikanten en leveranciers van stoffen en fournituren. Naar aanleiding van deze aanvragen worden stoffenkaarten en -stalen opgestuurd. Styling is wellicht de meest creatieve functie in een confectiebedrijf. Elke nieuwe collectie begint bij een idee, bij het samenspel van kleuren, bij een combinatie van lijnen en vormen. Daarnaast zijn ook de keuze van gepaste materialen (stoffen en fournituren zoals garens, ritsen, knopen, studs, linten e.d.) doorslaggevend voor een geslaagd ontwerp. In de Belgische confectie-industrie spreekt men doorgaans van een stylist. Omdat de functie hier vaak gecombineerd wordt met die van modelmaker, spreekt men soms van de stylist-modelist, wanneer de prototypes nog ‘in huis’ worden op punt gesteld. De functiebenaming modelist wordt meer en meer vervangen door technisch-stylist. Doorgaans ontwerpt een stylist een kledingstuk of ander confectieartikel dat kadert in een breder geheel: in een collectie, voor een specifiek gebruiksdoel, in een breder productengamma, voor een bepaalde doelgroep of binnen een welbepaald marktsegment. Sommige stylisten ontwerpen eerst de stoffen. Aan de hand van deze stoffen worden vervolgens de ontwerpen op papier gezet. Deze manier van werken is vooral bevorderlijk wanneer men met onregelmatige motieven en met ‘dessins placés’ werkt. De stylist moet in eerste instantie een analyse maken van zijn doelgroep, hij of zij weet welke levenswijze de doelgroep er op na houdt en welke stijl bij deze levenswijze past. Ook specifieke fysieke kenmerken en financiële mogelijkheden van de doelgroep zijn bepalend. Om te slagen in zijn of haar functie dient de stylist de modeontwikkelingen nauwgezet op te volgen. Dit doet de stylist door een bezoek te brengen aan vakbeurzen en internationale modesteden, via het internet of door te gaan (competitie)shoppen. In sommige gevallen ontwerpt men op basis van deze koopstalen. Ook trendboeken vormen een mogelijke bron van inspiratie. Het is belangrijk dat de stylist kan voorspellen welke trends er op modevlak zullen opduiken en of de doelgroep deze trends zal volgen. In een bedrijf met een eigen commercieel label b.v. Atmos (Atmosfashion), Bellerose (Bellerose), Xandres (Andres), Marie Jo (Van de Velde), ...) ontwerpt de stylist een collectie per seizoen (eventueel ook tussenseizoen) die zeer trendgevoelig is. Zij krijgen geen concrete opdrachten van

6

Sourcing: afdeling die instaat voor het zoeken naar de stoffen, fournituren afgewerkte artikelen of mogelijke fabrikanten 7 Merchandising: verkoop bevorderende activiteiten en marktonderzoek gericht op verkoopbevordering

28


klanten, waardoor deze stylisten een grote vrijheid hebben bij het ontwerpen. Hun vrijheid wordt echter wel beperkt door financiÍle richtlijnen en de commercialiteit van hun ontwerpen. De stylist moet in staat zijn om zich de stijl van het label eigen te maken en toch durven vernieuwen. Andere stylisten werken bijvoorbeeld voor een confectiebedrijf dat werkt in opdracht van klanten die eigenlijk andere modebedrijven zijn (zoals Tonickx voor Zara, ...). Men noemt dergelijke bedrijven Private label fabrikanten. Hier moet de stylist rekening houden met de specifieke wensen van de klant (in dit geval het opdrachtgevende bedrijf). Vaak worden meerdere van deze bedrijven gevraagd om een offerte te doen. Het komt er dan op aan om snel te kunnen inschatten waar de klant naar op zoek is. In deze bedrijven is overleg met de klant (= Buyer meetings) een belangrijke stap in het ontwerpproces. Freelance stylisten werken voor verschillende confectiebedrijven of stylingbureaus. Ook stylisten onder contract kunnen in opdracht van een confectiebedrijf ontwerpen. De stylist vertaalt haar inspiratie door thema’s uit te werken binnen het totaalbeeld van de collectie. Er wordt een kleurenpallet samengesteld op basis van een kleurencatalogus die duidelijk aangeeft welke kleuren de komende jaren het modebeeld zullen bepalen. Moodboards geven de sfeer per thema weer. Hiervoor kan men prenten, stoffen, fournituren e.d. gebruiken. Voor de stofkeuze zal de stylist ook letten op de kenmerken en de kwaliteit van de stof. Elk nieuw kledingstuk of accessoire begint bij een idee. De stylist zet het idee op papier a.d.h.v. een schets of ontwerptekening. Dit gebeurt met de hand of met de stylingsoftware. Deze bevat doorgaans een database met vormen, motieven en stofdessins, waarmee de tekening tevens kan ingekleurd worden. Een stylist kan bij het ontwerpen soms vertrekken van een reeds bestaand basismodel. Alle geproduceerde modellen worden immers gearchiveerd. Om het ontwerp te vervolledigen kan de stylist bijkomende borduursels of bedrukkingen ontwerpen en de gepaste garens en fournituren kiezen in samenwerking met de sourcing afdeling (men noemt dit ook gewoonweg de inkoopafdeling, al zijn hun taken wat complexer dan vroeger). De artwork wordt meestal als laatste ontwikkeld. Op basis van de goedgekeurde kleuren staat de sourcing ook in voor de opvolging van de labdips. Dit zijn de uitvervingen op de gevraagde stofkwaliteiten, die door de leveranciers worden opgestuurd ter goedkeuring door het team (dit resulteert in een sheet approval solid color lap dips). Printmotieven kunnen in grootte aangepast worden, sommige delen kunnen weggelaten worden, of anders ingekleurd. Op deze manier is het dessin toch uniek. De stalen van de nieuw ontworpen of aangepaste prints dienen eveneens aangevraagd te worden en daarna goedgekeurd voor ze in productie kunnen gaan. De uitgezochte materialen worden in dit stadium bij voorkeur onderworpen aan de nodige kwaliteitstesten. Bij kopstaart bedrijven liggen de ontwerp- en productieafdelingen soms fysiek ver uit elkaar. Voor de buitenlandse productieafdelingen is het dus belangrijk om duidelijke instructies te krijgen over de ontwerpen die in productie gaan. Onder meer de technische fiche met de vlaktekening en de technische specificaties voor de afwerking (spec sheets) zullen hiervoor zorgen. Wanneer bijvoorbeeld een bepaald artwork wordt gebruikt, dan dient de juiste positie ervan duidelijk aangebracht worden onder de vorm van een detailtekening. De goedgekeurde kleuren worden voorzien van de juiste Pantonenummers. Soms behoort de opmaak van deze documenten eveneens

29


tot het takenpakket van de stylist(-modelist), maar vaak is dit de taak van een of meerdere productievoorbereiders. Op basis van deze informatie kan het eerste prototype worden gemaakt in een standaardmaat. Dit prototype wordt vervolgens doorgepast en verbeterd. De opmaak van de BOM8 wordt eveneens in deze fase van het preproductieproces aangevat, zodat de eerste prijscalculatie de financiële haalbaarheid van het ontwerp kan aantonen. In grote bedrijven (zoals C&A te Vilvoorde en Düsseldorf) die meerdere stylisten tewerkstellen, kunnen specialisaties optreden. In dit geval moeten zij in team werken onder leiding van een hoofd van de ontwerpafdeling. Andere bedrijven werken met 1 stylist voor de volledige collectie en voor bijpassende accessoires. Een goede kennis van stoffen (veiligheidsnormen, industriële wasvoorschriften, ...) en pasvormen vormt een bijkomende vereiste bij ontwerpen van b.v. werkkledij/bedrijfskledij. De vormgeving bij een dergelijk product dient immers functioneel te zijn. Hieronder volgt een overzicht van de mogelijke taakverdeling binnen een styling afdeling. (FashionUnited, 2018)

Mogelijke taken van een stylist(e) • • • • • • • • • • • • • •

Ontwerpen en collectioneren productlijn rekening houdend met trends en merkidentiteit Opzetten en bewaken tijdsplanning omtrent ontwerpactiviteiten (korte + lange termijn collectie) Ontwikkelen en begeleiden van de 2-D collectie, artworks, dessins en fournituren Ontwikkelen en begeleiden van de kleurkaarten, technische tekeningen en stoffen Visualiseren collectie voor intern en extern gebruik door middel van moodboards, kleurkaarten, collectieoverzichten en lookbooks Het geven van trendpresentaties voor de inkoopafdeling, retail managers en filiaalmanagers Trendanalyse en marktoriëntatie door middel van beurzen, shopping trips en vakliteratuur Doelgroep en consumentenonderzoek Styleplanning maken in samenwerking met inkoopafdeling rekening houdend met marges, inkoopprijzen en verkoopcijfers. Sourcen van kwaliteiten en fournituren in samenwerking met inkoopafdeling Briefing collectie concept, kleuren, stoffen en stijlen naar inkoopafdeling en fabrikanten Marketing / PR afdeling voorzien van styling info voor externe communicatie Leidinggevende van junior stylist / styling team Aanzet technische fiche

Mogelijke taken van een modelist(e) of technisch(e) stylist(e) • • 8

Vertalen van ontwerpschetsen naar een basispatroon Maken van maatschema's en bewerken/aanpassen van technische tekeningen

BOM: Bill of material

30


• • • • • • • • • • •

Maken van stylingspecificaties Kleurkaarten en collectieboeken samenstellen Doorpassen, doormeten en controleren op kwaliteit van goedkeuringsmonsters Vergroten/verkleinen van maatschema's Graderen van basispatronen Aanmaken van snijplannen om een eerste idee te krijgen van het stofverbruik Patroon technisch advies geven aan fabrikanten over pasvorm Intern contact onderhouden met verkoop- en inkoopafdelingen Styling afdeling adviseren en technisch ondersteunen Prototypes maken of laten maken door de stiksters Aanzet technische fiche

3.3.1.2.

Patroonafdeling: patroonmaaksters

Het patroon wordt getekend in functie van het eerste prototype. Na de correctie die volgt op de doorpas van het prototype wordt dit patroon verder aangepast en productierijp gemaakt. De mate waarin het bedrijf zelf nog patronen zal aanmaken hangt af van bedrijf tot bedrijf. De voornaamste Belgische modebedrijven voeren deze taak echter nog zelf uit. Het maken van een patroon omvat het omzetten van een tekening van de stylist of van een reeds bestaand kledingstuk in 2-dimensionele patroondelen in 1 standaardmaat: veelal maat 38 voor dames of 50/52 voor heren. Hiervoor maakt men gebruik van een matentabel van de lichaamsmaten. Men kan er ook voor kiezen om een bestaand basispatroon tot een nieuw model aan te passen. Het modelpatroon wordt gecodeerd. Hierbij worden patroon en patroondelen benoemd (modelnummer, modelnaam, soort patroondeel, maat, stofsoort) en merktekens worden aangebracht. Het productierijp maken omvat de opmaak van het snijpatroon (of confectiepatroon genoemd) voor de bovenstof, de voering en de versteviging (=kleefbare tussenvoering). Deze worden voorzien van de nodige naadwaardes, markeringen en aanduiding van de snijrichting. De codering biedt de nodige informatie voor het archiveren van de documenten en zorgt ervoor dat de snijdster de patroondelen snel herkent. Doorgaans worden nu de patronen ingelegd in een zo efficiënt mogelijk snijplan. Indien nodig wordt er rekening gehouden met de motieven op de stof. Na het opstellen van de patronen en het maken van de snijplannen worden deze uitgeplot. Vervolgens worden de delen gesneden in een proefstof. In het geval dat het confectiebedrijf over een eigen atelier beschikt, maakt de modelist het allereerste exemplaar van een kledingstuk, het eerste prototype. Haar takenpakket omvat een combinatie van stikster, strijkster en snijdster (manueel) gezien zij alleen instaat voor de volledige assemblage. Het prototype maken is een belangrijke functie tussen de ontwerpafdeling en de productieafdeling, waar die zich ook bevindt. Het eerste prototype wordt doorgaans geconstrueerd op een moment waarop de finale stofkeuze nog niet definitief is gemaakt. Vaak wordt het eerste prototype in een stof vervaardigd, die de stof

31


waarin het in productie zal gaan, benadert. Dit is belangrijk, want de pasvorm wordt mee bepaald door de ‘val’ (en dus de samenstelling) van de stof. De stylist, modelist en patroonmaker kunnen op basis van een doorpas op pop of persoon het resultaat van hun eigen werk beoordelen en het eventueel verbeteren. Meestal dienen zowel het patroon als het ontwerp bijgewerkt te worden op esthetisch en technisch gebied. Men streeft immers steeds de perfecte pasvorm na. De aandacht gaat dus naar opsporen van patroonfouten en het inschatten van de technische uitvoerbaarheid van het ontwerp. Het model moet bovendien zo veel als mogelijk het ontwerp benaderen. Zowel de stijl als de pasvorm moeten goedgekeurd worden. Dit wordt vastgelegd in een sheet Approval style & fit en is een erg belangrijk document. Tot slot kan het maken van een prototype door de modeliste een idee geven van de productietijd en het stofverbruik zodat opnieuw een voorcalculatie kan plaatsvinden. Ook indien ontworpen wordt voor een bedrijf als klant (door een private label bedrijf) zal het prototype worden voorgelegd ter goedkeuring. De klant/buyer kan het model, de stof, de kleur, de fournituren e.d. nog aanpassen.

3.3.1.3.

Productievoorbereiding

Ondertussen wordt er gewerkt aan de verdere opmaak van het technisch dossier. Dit gebeurt in verschillende stadia nl. de vordering van de verschillende proto’s, beslissingen en bestellingen. Het start bij de aanmaak van een technische fiche door de stylist/modelist en wordt aangevuld door de productievoorbereider(s) tot een volledig dossier (eerst in functie van het prototype en verder in functie van de productie). Indien het prototype door de loonconfectioneur werd gemaakt, wordt het uiteraard geëvalueerd door het opdrachtgevende bedrijf. Dat zendt zijn stylist ter plaatse of laat het prototype opsturen naar België. Wijzigingen aan het prototype dienen nauwgezet toegelicht te worden en bij voorkeur voorzien te worden van extra detailtekeningen of verduidelijkende foto’s, zodat de fabrikant goed ingelicht is. In het technisch dossier wordt het dossier van het prototype opgenomen incl. de ‘fitting changes’. Aan de hand van een matentabel (van het kledingstuk) en een how-to-measure worden de afmetingen van het prototype gecontroleerd. Ook deze documenten maken deel uit van het technisch dossier van het model. Zowel inhoudelijk als vormelijk verschillen technische dossiers, afhankelijk van de mate waarin de fabrikant deze gegevens kan gebruiken. Per model worden onderstaande elementen opgenomen in het dossier: • De vlaktekening met modelbeschrijving • Matentabel (kledingstuk) • Maataanduiding • Instructies voor de snijafdeling: miniatuursnijplan per stofsoort (= marker) met naadwaardes en markeringen; kleefplan • Instructies voor de afwerking: naaddoorsnedes, modeldetails • BOL: Bill of labour (werkvolgorde voor eigen productievestiging) • Instructies voor de finishing (wassingen, droogreinigen, tunneldrogen, stukverving, ...)

32


• •

Instructies voor de labeling en packaging, visueel voorgesteld BOM: Bill of material (incl. verpakkingsmateriaal)

Elk blad van het dossier dient voorzien te worden van een hoofding met algemene informatie en de identificatiegegevens van het model. Indien de productiecontrole in het buitenland plaatsvindt, dient men eveneens instructies op te maken voor de kwaliteitscontrole: how-to-measure, toleranties, matentabel, stofstalen, ... Wanneer dit kadert in een aankoopprocedure voor overheidsaanbestedingen (denk aan brandweer, leger, politie, ...), noemt men dit dossier een lastenboek. In dit geval zijn de specificaties echter nog meer gedetailleerd beschreven. Afhankelijk van de graad van outsourcing stopt de preproductie bij een welbepaalde confectiespecifieke bedrijfsactiviteit. Zoals eerder vermeld, zijn er modebedrijven die zelf geen patronen tekenen. Bedrijven zonder atelier maken bovendien zelf geen proto’s. Bedrijven die wel zelf de patronen op punt stellen en proto’s ontwikkelen, gaan meestal nog een stap verder met de preproductie en ontwikkelen ook nog de snijplannen (= inlegplannen) voor productie.

3.3.1.4.

Atelier prototyping

Vooraleer echter de orders voor productie kunnen geplaatst worden bij de fabrikanten, moeten de collectiestukken nog verkocht worden aan de retail. In de meeste gevallen beschikken de labels over eigen winkels of wordt de collectie in multimerkenboetieks verdeeld. Wanneer de stoffen en fournituren uitgekozen zijn, worden verkoopstalen gemaakt. Dit kan uitgevoerd worden door de modelist of modelstiksters wanneer het bedrijf over een eigen atelier beschikt. Wanneer dit echter niet zo is, krijgt de fabrikant deze opdracht. Met deze proto’s van de collectiestukken gaan de salesvertegenwoordigers (ook agenten genoemd) naar de klanten toe of komen de klanten (bijvoorbeeld de retailers zoals INNO of de multimerkenboetieks) tot in de showroom voor hun inkoop. Deze stalen noemt men vaak in de praktijk de salesmansamples (SMS). Ze worden in de correcte stof geproduceerd, met de correcte afwerking en accessoires. De klant beslist of hij al dan niet een bestelling plaatst, in welke maten en hoeveelheden. Heeft de klant bemerkingen dan wordt hiermee rekening gehouden. De materialen kunnen vervolgens besteld worden en de contracten (productieorders) met de fabrikant(en) worden vastgelegd. Het modelpatroon op de basismaat kan worden vergroot of verkleind voor andere standaardmaten b.v. naar maat 34 tot maat 46 volgens welbepaalde gradatieregels en tabellen. Dit is het eigenlijke graderen. De meerderheid van de bedrijven maakt tegenwoordig gebruik van CAD9 systemen (Lectra, Gerber, Gemini CAD, Optitex ...).

9

CAD-CAM

33


Wanneer de verkoop heeft plaatsgevonden en het productieorder zal worden geplaatst, zullen eerst nog enkele size set samples (=gradatieprototypes) per model opgevraagd worden. Deze proto’s worden uitgewerkt in minstens 2 uiteenlopende maten, zodat men de gradatiewaarden kan nagaan. Het is tevens de taak van de kwaliteitscontroleur om de proto’s telkens na te meten a.d.h.v. de matentabel en de how-to-measure instructies en de commentaren op de desbetreffende technische fiches (comment sheets) te noteren. Op deze manier is de productieafdeling op de hoogte van de nog uit te voeren aanpassingen. Indien mogelijk is de patroontekenaar en de stylist aanwezig op de doorpas van de gradatiestalen en beoordelen ze samen de pasvorm en de technische verwerking. Zoals eerder reeds aangehaald, bestaan er eveneens (Belgische) service bedrijven die zich gespecialiseerd hebben in het maken van patronen en deze te graderen in opdracht van b.v. een onafhankelijk ontwerper. Een patroon dat op papier werd gemaakt kan eveneens digitaal omgezet worden voor productie door het te digiteren. Hierbij wordt het patroon met de muis d.m.v. coördinaten ingelezen. Ook het maken van snijplannen kan uitbesteed worden aan een service bedrijf. Verder dient men op te merken dat het patroontekenen, graderen en maken van het snijplan eveneens allemaal kan overgelaten worden aan de (buitenlandse) fabrikant. De hierboven besproken prototypes werd zoals eerder vermeld, gemaakt door de eigen modeliste, stikster of door de afdeling uit de loonconfectioneur die instaat voor het maken van proto’s. Het opdrachtgevende bedrijf (buyer) wil in dit geval nog een preproductiesample (PP sample) uit de correcte materialen, dat geassembleerd werd in de productielijn zelf. Op deze manier weten de operatoren waaraan ze de komende tijd zullen werken. Dit PP sample dient opnieuw goedgekeurd te worden door de buyer. Hierna kan de eigenlijke productie van start gaan. Een overzicht van alle verschillende stalen wordt verder beschreven in paragraaf 3.4.

3.3.2. Verkoop De ‘verkoopafdeling’ staat nauw in contact met de klant (de retailer). De afdeling verkoop heeft een belangrijke stem bij de uiteindelijke samenstelling van de collectie, daar deze de basis vormt voor de verkoop. Een verkoper kent zijn klanten en heeft ervaring met wat wel of wat niet goed loopt. De collectie en de verkoopprijzen moeten op elkaar en op de doelgroep afgestemd zijn. De prijs van het kledingstuk wordt berekend voordat de collectie aan de klanten wordt getoond; dit is de voorcalculatie. De verkoop van collecties loopt meestal via de showroom in het bedrijf zelf of in een World Fashion Centre of via bezoeken aan winkeliers of beurzen.

Computer Aided Design (CAD) betekent computergestuurd ontwerpen, digiteren, graderen, intekenen, werkvoorbereidingen opstellen, processturingen,... Computer Aided Manufacturing (CAM) betekent computergestuurd fabriceren en produceren. Dit kan gaan van computergestuurde snijapparatuur tot microprocessor gestuurde stikmachines

34


In de showrooms worden de kledingstukken zorgvuldig gepresenteerd. Klanten komen op afspraak langs om zo hun collectie voor de eigen boetiek samen te stellen. Indien klanten niet ter plaatse kunnen langskomen, gaat de verkoper tot bij de klant om de collectie te presenteren en te verkopen. Hiervoor brengt de verkoper de meest geschikte kledingstukken (salesmen samples) mee. Voor verkooppunten in het buitenland wordt een beroep gedaan op agenten/vertegenwoordigers. Nieuwe klanten aantrekken behoort eveneens tot het takenpakket van de verkoper. Tot slot dient de verkoper de opmerkingen die door de klanten werden geformuleerd tijdens de verkoop, te communiceren naar de productievoorbereiding. Op basis van die opmerkingen kunnen de verkoopstalen immers nog aangepast worden om zo finaal op punt te worden gesteld. (Mortier, 2012-2013) Aan het hoofd van de verkoopafdeling staat de verkoopchef, die wordt bijgestaan door vertegenwoordigers en het verkoop administratief personeel. Verkooporders Klanten maken een keuze uit de modellen uit de collectie. We spreken meestal over het plaatsen van orders door de klant. Verschillende klanten kunnen dus voor hetzelfde model orders plaatsen. Alle orders voor één model worden per kleur en maat verzameld. De productie van zo’n order kan dus onmiddellijk plaatsvinden. Hiermee wordt de uitlevertermijn aanzienlijk verkort. Als de aantallen voor de productie bekend zijn, kunnen stoffen en fournituren aangekocht worden door de inkoop en op de afdeling productieplanning kan de productie reëel ingepast worden. Het verkoop administratief personeel ontvangt van de patroonafdeling per model de verbruiken van elk materiaal, aanwezig in het desbetreffende model. Aan de hand van deze informatie stelt zij de ‘Bill Of Material’ (B.O.M.) op. Ook nu pas kan de definitieve prijscalculatie worden uitgevoerd.

3.3.3. Productie 3.3.3.1.

Planning

Wanneer de verkoopperiode is afgerond en de bestellingen door de klanten zijn geplaatst, kent men het correcte aantal stuks per model en per stofsoort dat dient geproduceerd te worden. De productieplanner maakt een plan (planning) met als doel: het fabriceren van de producten zo snel en zo goed als mogelijk. Productieplanning is essentieel voor alle werkzaamheden die in het bedrijf voorkomen. Bijvoorbeeld het maken van de ontwerpen, inkopen van de stoffen, stofberekening, verkopen van de modellen, opzetten van de productie, de productie zelf en het uitleveren van de afgewerkte producten. De productieplanning kan gebeuren op basis van forecast (voorspellingen) en/of reële verkooporders. Een planning op basis van forecast gebeurt meestal vooraleer de verkoop start, en heeft als doel om productiecapaciteit bij de (verschillende) productielocaties lang op voorhand vast te leggen. Hierbij is het nog niet belangrijk over welke kleuren en maten het gaat. Belangrijker is dat bij het opmaken van de planning rekening wordt gehouden met de complexiteit van de modellen. Een planning op basis van verkooporders is zeer gedetailleerd, maar kan pas zeer kort voor het starten van de productie gefinaliseerd worden.

35


Om de productiecapaciteit te kennen kunnen tekeningen, technische fiches, prototypes, … worden opgestuurd naar de productielocatie. Dit is meestal de taak van de sourcing afdeling. De productielocatie kan op basis van de beschikbare informatie meestal een vrij gedetailleerd overzicht geven over hoeveel modellen zij per uur, dag, week, … kunnen produceren, ervan uitgaand dat alle grondstoffen op tijd worden geleverd. Hierbij moet de producent rekening houden met: • • • • • • • •

Complexiteit van de modellen Verwerkbaarheid van de stoffen Afwerkingstechnieken Aantal beschikbare machines per afwerking Aantal beschikbaar personeel in snijatelier, stikatelier, strijkatelier, … (geschatte) aantal en grootte van de productieorders Gevraagde leveringstermijnen Vakantieregeling, Ramadan, …

De productieplanner dient ook te beschikken over alle leveringstermijnen van alle grondstoffen. Deze informatie krijgen ze van de inkoopafdeling. Wanneer de productieplanner beschikt over bovenstaande informatie kan het complexe werk beginnen. Meestal werken bedrijven met meerdere productielocaties. Soms heeft elke producent zijn eigen specialiteit (vb. breigoed, jeans, hemden, …), maar het kan ook voorkomen dat verschillende producenten dezelfde kwaliteit kunnen leveren voor hetzelfde product. Dan is het aan de productieplanner om te bepalen welke stukken waar geproduceerd zullen worden, rekening houdend met: • • • • • • •

Complexiteit van de modellen Constraints of beperkingen in de machineparken Beschikbaarheid van de grondstoffen (stoffen, garens, fournituren, verpakkingsmateriaal, …) Grootte en aantal van de productieorders Gevraagde leveringstermijnen Vakantieregelingen, Ramadan, feestdagen, … …

Een eenvoudige productieplanning kan worden opgemaakt in bijvoorbeeld Excel. Er bestaat gespecialiseerde software voor het opmaken van een planning en dikwijls zit er een planning module in het ERP-systeem10 waarmee het bedrijf werkt. Maar dikwijls volstaat dit nog niet voor grotere bedrijven omdat dit met bepaalde zaken geen rekening houdt. Grote bedrijven met zeer veel leveranciers en contractors laten daarom zelf een planningsysteem ontwikkelen.

10

Enterprise Resource Planning: zie verder in hoofdstuk 7

36


Figuur 9: voorbeeld van een productieplanning (Sirrus Supply Chain, 2018)

Op basis van de productieplanning kan de inkoopafdeling bestellingen van stoffen, garens, fournituren, verpakkingsmateriaal, ‌ plaatsen bij de leveranciers. Het spreekt voor zich dat een productieorder ten vroegste kan starten wanneer alle beschikbare materialen ter plaatse zijn. Het is reÍel dat stofleveranciers hun beloofde leveringsdata niet altijd kunnen nakomen. Deze informatie wordt verzameld bij de sourcing of inkoop en wordt minstens wekelijks gecommuniceerd naar de planning. Een productieplanner staat ook in nauw contact met de productielocaties (eventueel via de sourcing). De productieplanning zal dus ook zeer veel wijzigen voor en tijdens de productieperiode.

3.3.3.2.

Snijatelier

Pas als de productieplanning finaal is kan een snijorder worden opgemaakt. Een snijorder is een document waarop staat welk model in welke maten moet worden gesneden per stofsoort en hoeveel stuks er per laag moeten worden ingelegd. Op basis van het snijorder wordt berekend en bepaald welke intekeningen nodig zijn, rekening houdend met de beperkingen in de snijzaal zoals de lengte van de opleg- en snijtafel en de maximum dikte van de matrassen. De verschillende patroondelen moeten geschikt worden op een beperkt stofoppervlakte. Het intekenen van patronen omvat het optimaal schikken van de patroondelen op een beperkte materiaaloppervlakte volgens een bepaalde intekenmethode. Bij het intekenen moet men rekening houden met stofafmetingen, stofrichting, rek- en krimppercentage, dessin, lengte van de opleg- en snijtafel, e.d. In praktijk worden verschillende maten gecombineerd en worden de patroondelen zo geplaatst dat zo weinig mogelijk stofverlies optreedt en dat de richting van de stof en de eventuele tekeningen op de gesneden delen in overeenstemming zijn met het ontwerp of model volgens het welke zij geassembleerd zullen worden. Dit intekenen gebeurt in een minderheid van de gevallen met de hand rechtstreeks op de stof, ofwel met behulp van een CAD-installatie. Vaak wordt de intekening eerst uitgeplot en vormt dit het snijplan. Deze wordt gearchiveerd op ware grootte of op schaal, op papier en/of digitaal.

37


Figuur 10: voorbeeld van een intekening (Gemini Cad, 2018)

Patronen intekenen is dus niet hetzelfde als patroontekenen, hoewel beide functies (in kleinere bedrijven) soms door éénzelfde medewerker worden uitgevoerd. Indien de productie in het buitenland plaatsvindt en de preproductie zich zo ver strekt dat ook de intekeningen hier in België gebeuren, worden deze documenten eveneens meegegeven met het technisch dossier. Eens het afvalpercentage is bepaald, kan men het uiteindelijke stofverbruik mee in rekening brengen voor de finale prijscalculatie. Ondertussen maakt ook de afgewerkte BOM (Bill of Material) deel uit van het technisch dossier. Het opmaken van een snijorder en de intekening gebeuren meestal bij de patroonafdeling (zie paragraaf 3.3.1.2). In de snijzaal van het productiebedrijf (d.i. de eigen productievestiging of die van de loonfabrikant) vinden de bewerkingen ‘opleggen’ en ‘snijden’ plaats. Het afrollen van rollen stoffen op een oplegtafel wordt opleggen genoemd. Het opleggen gebeurt met de hand of machinaal. De oplegger houdt daarbij rekening met de patroonintekening, de lengte en de kenmerken van de stof. Bovendien controleert hij de stoflagen op kleur- en/of weeffouten. Het spreekt vanzelf dat stofdelen met weeffouten of andere onvolmaaktheden worden verwijderd door versnijding. Op basis van de productiefiche en het snijplan kan afgeleid worden welke methode van opleggen zal worden toegepast. Rollen stoffen worden in verschillende lagen boven elkaar afgerold om snijwerk in grote hoeveelheden mogelijk te maken. Dit afrollen gebeurt in zigzag of wanneer de stof telkens met dezelfde kant naar boven moet liggen, wordt elke laag afzonderlijk gesneden. Zo ontstaan matrassen. De lengte van een matras is altijd enkele centimeter langer dan die van het snijplan om

38


verschuivingen van de lagen onderling te compenseren, en om comfortabel te kunnen snijden. De matras is echter nooit langer dan de lengte van de oplegtafel en de snijtafel. De dikte van de matras kan enkele lagen tot 5 cm zijn (soms dikker, afhankelijk van de manier van snijden. Na het opleggen is de matras klaar om versneden te worden.

Figuur 11: opleg- en snijtafel

De matras wordt manueel of automatisch verplaatst van de oplegtafel naar de snijtafel. Daar worden de patroondelen of de intekening op de matras gelegd en eventueel bevestigd met thermokleefpapier. Matrassen worden versneden op de lijnen van de patroonintekening. De overeenkomstige punten worden aangeduid op de stof. Dit gebeurt meestal manueel met snijapparatuur, maar het kan ook computergestuurd met een automatische cutter gebeuren. Indien met een automatische cutter wordt gesneden wordt er meestal geen intekening op de matras gekleefd.

Figuur 12: automatische cutter voor hoge oplages (Gerber, 2018)

Specifieke patroondelen worden bij voorkeur uitgestanst i.p.v. uitgesneden. In onderstaande figuur worden kraagdelen uit verscheidene stoflagen met een stansmachine verkregen. Bij het stansen van symmetrische delen kant voor b.v. BH-cups gebeurt dit per stoflaag afzonderlijk en is dit bijgevolg niet enkel duur, maar ook arbeidsintensief.

39


Figuur 13: stansmachine (A+A Schoenmakers Machinehandel BV, 2018)

De snijder staat eveneens in voor het markeren van de stukken stof die in een latere fase van de productie geassembleerd zullen worden. De plaats waar zakken en versiersels moeten komen worden gemarkeerd op de stof. Na het snijwerk worden de gesneden stofdelen in bundels afgedeeld. Het bundelen en afrapen van de gesneden delen en het coderen van de bundels gebeurt ter voorbereiding van het stikken.

3.3.3.3.

Stikatelier

Nadat men in de snijafdeling de patroondelen heeft gesneden, worden deze over de verschillende werkposten van het stikatelier verdeeld volgens een welbepaald systeem. De confectievoorbereiding omvat alle taken die de efficiÍntie van het stikwerk bevorderen, zoals: het aanbrengen van bundels en fournituren, het opstikken van sierstiksels, het instikken van nepen (= subassemblage), het maken van kleppen en riemlussen, elastiek insteken, het maken van ritssluitingen, het zetten van ritsen met automatische machines aan patten, een automatische zakkenopzetmachine bedienen, etiketten maken, lingeriebretellen maken, overlocken van kleine delen, het tussenstrijken of vormpersen van niet afgewerkte stukken, het thermokleven van kleine stukken, versnijden van stof, enz. De aard en de inhoud van de confectievoorbereiding variÍren van bedrijf tot bedrijf en is afhankelijk van het product dat men er maakt. Wanneer de productie in het buitenland plaatsvindt, kan het goedgekeurde PP sample fungeren als voorbeeld in de stikzaal. Soms is het kledingstuk dan half afgewerkt om een deelhandeling te verduidelijken. Stikken is het assembleren van confectieonderdelen of het aanbrengen van stiksels op stof volgens de productiefiche. In louter kwantitatief opzicht is stikken de belangrijkste functie in een confectiebedrijf. Tussen 50% en 60% van het volledige personeelsbestand in respectievelijke grotere confectiebedrijven en KMO’s waar de productie plaatsvindt, bestaat uit stiksters.

40


Stikken gebeurt m.b.v. verschillende soorten stikmachines. Naast de gewone naaimachine zijn er onder andere safetystitchmachines of overlockmachines, maar ook (hoogfrequent of ultrasoon) lasof verlijmingsmachines. Het werk kan gaan van eenvoudige tot moeilijkere montage-bewerkingen. Eenvoudige bewerkingen zijn bijvoorbeeld het aan elkaar stikken van twee stukken stof, het aanbrengen van etiketten of het overlocken van kanten stof tegen uitrafelen. Moeilijkere bewerkingen zijn bijvoorbeeld assembleren van stoffen met ongelijke verwerkingseigenschappen, het stikken van sterk gebogen naden, het stikken van fronsen of bewerkingen die uitgevoerd worden op complexere machines zoals bijvoorbeeld de armafwaartse stikmachine. Naarmate een stikster op meerdere machines kan werken spreekt men van een polyvalente stikster. De roep naar een grotere polyvalentie van stiksters is de laatste jaren onmiskenbaar. De tijd dat stikwerk bestond uit het herhalen van één enkele bewerking aan éénzelfde machine is in de meeste bedrijven voltooid verleden tijd. De stikster heeft nu veel meer afwisseling in het werk. Voor het bedrijf betekent dat een grotere flexibiliteit, die noodzakelijk is om de snel wisselende collecties de baas te kunnen. Zowel de werkmethode als de werkvolgorde worden bepaald door arbeidsanalisten (zie paragraaf 3.3.4.1). Het tempo wordt bepaald door de groep stiksters die werken in teamverband. Binnen een team is elke stikster verantwoordelijk voor haar eigen productiviteit en kwaliteit. De stikster dient de stukken die zij krijgt na te kijken op fouten en onnauwkeurigheden die reeds eerder gemaakt zijn. Desgevallend wordt het stuk teruggestuurd naar de werkpost waar de fout werd gemaakt. Zij is ook verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van haar eigen werk voor ze het stuk naar de volgende werkpost stuurt. Stiksters kunnen binnen 1 team uitwisselbaar worden dankzij hun polyvalentie in het gebruik van de verschillende machines. Ergonomische maatregelen aan de werkposten zijn noodzakelijk. De circulatie van goederen kan verzorgd worden door automatische transportsystemen. Bandleiden heeft alles te maken met de organisatie van het productiewerk in de stikafdeling. Een bandleidster, ook wel atelierleidster genoemd, plant en verdeelt het werk. Zij bevoorraadt de werkposten en houdt toezicht op het assemblagewerk, de werkmethode, de kwaliteit, het productietempo en ook de goede sfeer. Het gaat hier dus om een leidinggevende en coördinerende functie met de bedoeling een vlotte productie in een confectiebedrijf te garanderen. Doorgaans is een bandleidster ook verantwoordelijk voor de opleiding van nieuwe confectiemedewerkers. Soms is het nodig dat een bandleidster inspringt voor een afwezige stikster of zelf bepaalde taken overneemt om de productiequota te halen, of de levertermijn te kunnen respecteren. De bandleidster staat in voor het oplossen van eventuele problemen, zowel van technische aard (bijvoorbeeld bij het uitvallen van een machine) als bij problemen van sociale aard (bijvoorbeeld bij geschillen tussen stiksters).

41


3.3.3.4.

Strijkatelier

Voor, tijdens of na de assemblage van een stuk kan strijk- of perswerk nodig zijn. Rimpels worden verwijderd, plooien worden aangebracht en soms dient men het kledingstuk ten dele te hervormen. Strijken, persen, stomen of plisseren gebeurt met de bedoeling om het assemblagewerk mogelijk te maken of te vergemakkelijken, ofwel om het stuk op te frissen of zijn definitieve vorm te geven. Tijdens de voorstrijk zal men losse delen strijken, zomen instrijken, strijken en bekleven van gulpen, zakken, kleppen, plooien. De tussenstrijk houdt het openstrijken van naden in, het platstrijken van nepen, het uitstrijken van voering en ceintuur en het geven van rek of krimp. Tijdens de eindstrijk strijkt men het afgewerkt stuk met de bedoeling het te doen ontkreuken. De strijker moet inzicht hebben in de regeling van de temperatuur, de afzuiging, de stuwing, de hoeveelheid en de kwaliteit van de stoom, het de keuze van de geschikte zool. Zij moet de strijktafel, de pers, de stoompop e.d. kunnen bedienen.

3.3.3.5.

Afwerking

Na de assemblage van een kledingstuk volgen nog een aantal laatste behandelingen vooraleer een kledingstuk aan de klant kan worden aangeboden. Het afwerken of finishen van een kledingstuk is (net zoals de confectievoorbereiding) niet éénduidig te omschrijven. Het is afhankelijk van bedrijf tot bedrijf en het confectieartikel dat er wordt geproduceerd. Vaak worden enkele stik- en strijkbewerkingen gezien als een onderdeel van de afwerking, b.v. het voorzien van een kledingstuk van etiketten of kwaliteitscontroles, ringen, haken- en ogenband opstikken, rivetten inkloppen, knoopsgaten maken, aanzetten van knopen en drukknopen, draadjes afknippen, eventueel persen en strijken, ... Bij de afwerking kunnen overigens heel wat deelbewerkingen komen kijken zoals het drukken van etiketten, het plooien van dozen en het dichtmaken daarvan, het voeden van een inpakmachine, het afborstelen, het opbergen van kledingstukken in cellofaan of plastiek zakken, enz. Het verzendingsklaar maken van de productie, zoals het ophangen van de kledingstukken op een beugel (kapstok) of het opplooien en verpakken, wordt eveneens gerekend tot de afwerking.

3.3.3.6.

Kwaliteitscontrole

Een laatste visuele kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd, waarbij eventuele fouten en tekorten aangeduid en gemeld worden. Hieronder volgen enkele algemene begrippen over kwaliteitscontroles in de praktijk. Kwaliteitscontrole is een middel om fouten op te sporen, tijdens en na de productie, maar is ook een hulpmiddel om het productieproces bij te sturen. Want met de resultaten van de controle wordt informatie verkregen over het productieproces, wat op zijn beurt dan zou kunnen bijgesteld worden. Controleren op zich is het vergelijken van het product met de modelspecificaties; de afwijkingen noemen we fouten. Aan de hand van de ‘how to measure’, de matentabel en de toleranties kan gecontroleerd worden of de afmetingen van het geproduceerde artikel correct zijn. Aan de hand van

42


de referentieplaat met naaddoorsnedes en de modeldetails die eveneens opgegeven werden in het technisch dossier, kan gecontroleerd worden of de kwaliteit van de afwerking voldoet. Tenslotte dient men er zeker van te zijn dat de juiste materialen werden gebruikt. Wanneer de productie plaatsvindt in een buitenlands loonconfectiebedrijf kan ter plaatse de kwaliteitscontrole uitgevoerd worden. Grote retailers contacteren echter controlebureaus om deze taak uit te voeren. De meerderheid van de bedrijven vraagt voor de levering van de productie minstens 1 willekeurig productiestuk per model op ter controle (pas dan kan de levering van de productie plaatsvinden). De noemt men het (pre)shipment sample. Wanneer productieleveringen binnen komen, zullen zowel de aantallen als de kwaliteit van de geleverde stuks worden nagegaan. Men kan op verschillende manieren controles uitvoeren: een steekproefcontrole of een 100% controle. Men kan ook tijdens de productie controleren (dit is de tussencontrole) of aan het einde van het productieproces (dit is de eindcontrole). Een steekproefcontrole is het controleren van een gedeelte van de productie. Uit de steekproef trekken we een conclusie over de kwaliteit, die we laten gelden voor de hele partij. Als de steekproef groot genoeg is, geeft deze dezelfde informatie als een 100% controle. Bijvoorbeeld wanneer er op een order van 1000 stuks een 100-tal worden gecontroleerd, dan hebben we een grote kans dat de hele partij goed is. 100% controle is het controleren van alle producten van een partij. De goede artikelen gaan door en de fouten worden hersteld of het artikel wordt tweede keus. Deze manier van controleren wordt toegepast op dure producten die in kleine aantallen geproduceerd worden. Deze controle werkt als een zeef en zodoende worden zowel de systematische als de incidentele fouten ontdekt. Tussencontrole kan steekproef– en 100% controle zijn. De steekproefcontrole kan veelal worden uitgevoerd door de bandleider, maar ook de confectiemedewerkers worden gesensibiliseerd om zelf tussencontroles uit te voeren. Indien het gaat om een 100 % controle zal er een extra medewerker ingeschakeld worden. Eindcontrole is de controle van het hele product na de afwerking. Het kan steekproef- en 100 % controle zijn. Bij deze eindcontrole wordt gekeken of het product voldoet aan de eisen van de klant. Door deze controle probeert men te bereiken dat de klant geen producten met fouten ontvangt. Tijdens deze controle worden vaak ook andere werkzaamheden uitgevoerd zoals het verwijderen van loshangende draadjes, vlekken verwijderen of eventuele fouten herstellen. Bij het controleren kun je vaststellen of iets goedgekeurd of afgekeurd moet worden. Daarom gebruik je bij het controleren modelspecificaties of controlevoorschriften. Dit zijn de kwaliteitseisen. In deze voorschriften staat er wat je moet controleren en hoe je dat moet doen. Het is belangrijk om van deze controle een werkstaat bij te houden waarop de resultaten van de controle genoteerd worden. Aan de hand van deze gegevens kan er nagegaan worden wat er mis is met bepaalde producten. Met deze informatie kan naar oplossingen gezocht worden.

43


3.3.4. Productie ondersteunende functies 3.3.4.1.

Arbeidsanalist

De arbeidsanalist bepaalt de werkmethoden en houdt zich bezig met de te gebruiken machines en hulpmiddelen en de weg die het product door het bedrijf aflegt (routing). Hij berekent de tijdsduur van een handeling en zorgt voor een gelijke verdeling van het werk over de medewerkers. Een arbeidsanalist analyseert de productieprocessen aan de hand van het opstellen van tijdsnormen per handeling. Hij berekent de maximale output van de productielijn; zoekt naar verbeteringen van het bestaand productieproces met als doel het verlagen van de doorlooptijd. Het ontwikkelen van processen productietechnologieën op de werkvloer kunnen uitmonden in verschillende werkmethoden.

3.3.4.2.

Technische dienst

De technische dienst staat in voor de reparaties en het onderhoud van het machinepark. De monteurs passen vaak machines aan voor specifieke bewerkingen of zij ontwikkelen zelf hulpmiddelen of aanpassingen die speciaal voor het product bedacht zijn. Deze dienst adviseert de bedrijfsleider bij de aanschaf van nieuwe machines en hulpmiddelen.

3.3.5. Marketing Marketing is een economische wetenschap en heeft betrekking op alle activiteiten die een bedrijf uitvoert om de verkoop van producten of diensten te bevorderen. De marketing kan gebeuren door gebruik te maken van folders, de website en sociale media als ‘Facebook’. De beslissingen hieromtrent worden genomen door verschillende personen in de verkoop, leidinggevende personen, personen verantwoordelijk voor de styling, ... Op de marketingafdeling wordt, in overleg met de andere betrokken afdelingen, nagedacht over hoe een product best wordt gepresenteerd aan de klant. Dit gaat niet over het product zelf, maar over de verpakking, labels, hangtags, … Zij zijn ook verantwoordelijk voor de visual merchandising, bijvoorbeeld de inrichting van de showroom, shop-in-shop, winkelinrichting en beursstanden. Het materiaal (foto en video) voor de website, sociale media, folders, flyers, webshops wordt doorgaans ook verzorgd door de marketingmensen.

3.3.6. Logistiek 3.3.6.1.

Inkoop of sourcing

De inkoopafdeling onderhoudt voornamelijk de leverancierscontacten, hiermee bedoelt men zowel de leveranciers van grondstoffen als de fabrikanten die de productie zullen uitvoeren. De inkopers

44


werken nauw samen met de stylisten. Zij bezoeken samen stoffenbeurzen, bestuderen de modeprognoses en komen uiteindelijk tot een voorselectie van stoffen en fournituren. De inkoper laat de stoffen eventueel testen op hun kwaliteit. Hierbij let hij vooral op de verhouding prijs-kwaliteit en bovendien controleert hij nauwgezet de leverdata, opdat de productie van een model nooit in het gedrang zal komen. Op de inkoopafdeling houdt men vaak een bestand bij van betrouwbare leveranciers. Er dienen regelmatig nieuwe leveranciers gezocht te worden, denk maar aan de opkomst van de ecologische grondstoffen die de zoektocht naar leveranciers van ecologische stoffen en fournituren in gang zette. Zodra de stoffen voor de verschillende bestelde modellen gekend zijn, kan men berekenen hoeveel stof men nodig heeft voor de productie. Aan de stoffenfabrikant kan dan het aantal meters doorgegeven worden en de toeleveranciers van fournituren kunnen ook hun bestelling verwachten. Een (eventuele) tweede taak van de inkopers, is de prospectie in het kader van de zoektocht naar geschikte (buitenlandse) producenten. Deze fabrikanten (ook wel contractors genoemd) worden geselecteerd op basis van hun kwaliteit, expertise, kostprijs en levertermijn.

3.3.6.2.

Magazijn

Het magazijn van een confectiebedrijf is de opslagplaats van stofrollen en fournituren, evenals de tijdelijke bewaarplaats van afgewerkte kledingstukken. De magazijnier ontvangt, controleert en stockeert binnenkomende grondstoffen. Hij beheert de grondstoffen en ziet erop dat ze steeds in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn. Een magazijnier staat soms in voor de bevoorrading van het productieatelier. Een magazijnier zorgt vaak ook voor de verzending van kledingstukken naar de klant toe.

3.3.7. Financiële dienst Op deze afdeling werken het hoofd financiële administratie en de medewerkers. Zij houden de inkomsten en de uitgaven van het bedrijf bij. Een bedrijf krijgt voornamelijk geld binnen door de verkoop van producten of door het maakloon in het geval van een loonconfectioneur. Een bedrijf geeft geld uit aan: • Huisvesting, gas, water, elektriciteit, telefoon, ... • Machines • Grondstoffen • Kantoormateriaal • Transportkosten • Salarissen, sociale premies, verzekeringen • Belastingen • Beurzen, reclamekosten, ... Zolang de inkomsten groter zijn dan de uitgaven gaat het goed met het bedrijf. Al deze kosten moeten verdiend worden met verkoop van de collectie. Het is dus uitermate belangrijk dat de

45


productie zo soepel en glad mogelijk verloopt. Daarom is ieders vakmanschap belangrijk. Alle medewerkers in een bedrijf werken er samen aan opdat de beoogde resultaten er zouden zijn. Zo blijven de klanten de producten kopen en blijft het bedrijf financieel gezond.

3.3.8. Personeelsdienst of HRM De persoon die de personeelszaken behartigt, noemen we de personeelschef of de HR manager. Hij stelt onder andere personeelsadvertenties op, leidt meestal de sollicitatiegesprekken. Deze dienst leidt je rond in het bedrijf en maakt nieuwe personeelsleden wegwijs in de huisregels. Officiële papieren worden ingevuld (contract) en je krijgt je rechten en plichten te horen (arbeidsvoorwaarden). Ook word je geïnformeerd over de collectieve arbeidsovereenkomst (C.A.O). Aan de hand van de C.A.O. houdt deze dienst je vakantiedagen bij; je kan er terecht in geval van ziekte voor de juiste afhandeling van je arbeidsonbekwaamheid; ook informatie over ontslag of (bij)scholing kan je daar bekomen.

3.3.9. Directie Het bedrijf kan in handen zijn van de stichters of het bedrijf kan in opdracht bestuurd worden door een afgevaardigd bestuurder. Meestal bestaat de directie uit een aantal personen: de CEO11, CFO12 en een COO13. Verder kan het directiecomité nog aangevuld worden met de productiechef, een CIO14 en een CTO15. Hieronder worden de belangrijkste directiefuncties besproken.

3.3.9.1.

CEO

Een bestuursvoorzitter, algemeen directeur of gedelegeerd bestuurder is de eindverantwoordelijke binnen het bestuur van een bedrijf. De rol van de bestuursvoorzitter hangt af van de bedrijfsvorm. In één model is er uitsluitend een uitvoerend bestuur. In een ander model is er naast het uitvoerend of dagelijks bestuur, dan meestal directie genoemd, ook een raad van bestuur die meestal maandelijks of minder vaak samenkomt om de strategische beslissingen te nemen. De bestuursvoorzitter is in beide gevallen binnen een bestuur verantwoordelijk voor de algehele gang van zaken. De verantwoordelijkheid houdt ook in dat hij of zij vaak het veld moet ruimen indien de resultaten van een bedrijf verwijtbaar tegenvallen. De bestuursvoorzitter (ook wel aangeduid met CEO, van het Engelse chief executive officer) wordt in België ook wel afgevaardigd bestuurder genoemd. De bestuursvoorzitter hoeft niet per se deel uit te maken van een groter bestuur. Er zijn bedrijven met maar een zeer beperkt aantal bestuursleden, en sporadisch is er een beursgenoteerde onderneming met slechts één bestuurslid. (Anoniem, Wikipedia, 2017) 11

CEO: Chief Executive Officer of president (bestuursvoorzitter, algemeen directeur) CFO: Chief Financial Officer of financieel directeur 13 COO: Chief Operating Officer of vice-president 14 CIO: Chief Information Officer of IT-directeur 15 CTO: Chief Technology Officer of technisch directeur 12

46


3.3.9.2.

CFO

Een financieel directeur of financieel bestuurder is verantwoordelijk voor de financiële zaken binnen het bestuur. Het is veelal de op één na hoogste functie in een bestuur. In sommige sectoren is de financieel directeur ook verantwoordelijk voor de analyse van data. De meeste financieel directeuren zijn gekwalificeerde boekhouders, accountants of controllers, hoewel ook niet-boekhouders financieel directeur kunnen worden. Veel financieel directeuren hebben een Master of Business Administration en achtergrond in ondernemingsfinanciering. Bedrijven hanteren vaak de Engelstalige titel voor de functie: Chief Financial Officer, oftewel CFO. (Anoniem, Wikipedia, 2018)

3.3.9.3.

COO

De Chief Operating Officer (COO) van een bedrijf of organisatie is de persoon die binnen de organisatie verantwoordelijk is voor het dagelijks beleid. De COO is een topfunctionaris die meestal rechtstreeks rapporteert aan de gedelegeerd bestuurder of Chief Executive Officer (CEO). Afhankelijk van de activiteit van de voorzitter in het bedrijf, kan een COO veelal de nummer twee in het bedrijf zijn. Daar waar andere verantwoordelijke functies in een bedrijf, zoals de financieel directeur (Chief Financial Officer - CFO), de technisch directeur (Chief Technology Officer - CTO) of IT-directeur (Chief Information Officer - CIO), veelal een duidelijke taakafbakening kennen, die over bedrijven en organisaties heen gelijkwaardig is, is de taakverdeling tussen CEO en COO veelal geregeld via een speciale afspraak per gelegenheid (ad-hocregeling) tussen de twee individuen die binnen een organisatie deze taken opnemen. De COO is een adjunct van de bedrijfsleider, waarbij hij of zij een aantal concrete, dagdagelijkse verantwoordelijkheden van de laatste overneemt. (Anoniem, Wikipedia, 2018)

3.3.9.4.

Productiemanager

De productiemanager heeft de eindverantwoordelijkheid over volgende onderdelen van de productieondersteunende werkzaamheden in het confectiebedrijf: met name de productieplanning, de arbeidsanalyse en de werkvoorbereiding. De productiechef of productiemanager staat aan het hoofd van de productieafdelingen. Hij/zij behoort veelal tot de directie van het bedrijf. Het is een functie die meestal ingevuld wordt door iemand die reeds werkzaam was in het bedrijf. Hij/zij heeft bij voorkeur een diploma van bachelor niveau met enkele jaren ervaring, is bovendien meertalig, en is bereid om buitenlandse reizen te ondernemen gedurende een welbepaalde tijd. Het takenpakket van de productiemanager begint nadat een order bij het bedrijf geplaatst is. • opmaak van de korte termijnplanning (per week) (en eventueel doorsturen naar de productievestigingen), • opmaak van de productiefiches (+ doorsturen),

47


• • • • •

organisatie en coördinatie van het productieproces, bijsturen van het productieproces wanneer kwaliteitsnormen niet gehaald worden, bijsturen van de productiemiddelen wanneer rendementsnormen niet gehaald worden, respecteren van de leveringstermijnen, constant overleg met verschillende afdelingen, productievestigingen, leveranciers e.d.

Daar waar de productiemanager in het verleden verantwoordelijk was voor de planning en de opvolging van de productie in België en de leiding van de Belgische productieafdeling, heeft de massale verhuis van de productie naar het buitenland voor veranderingen gezorgd in het takenpakket. Gezien verschillende fasen van de productie zich nu kunnen bevinden op verschillende locaties moet het productieproces meer gecoördineerd en gecontroleerd worden. Mogelijke (andere) functies naargelang de grootte en de structuur van het bedrijf: • • •

Planning (soms door een productieplanner) Productontwikkeling (soms door de productontwikkelaar) Prospectie naar nieuwe potentiële subcontractors

Wat is nu het verschil tussen een productmanager en een productiemanager? De productmanager kiest en begeleidt het lanceren van nieuwe collecties. Hij/zij zorgt voor de omzet en levensduur van de nieuwe collecties, tracht de winstmarge van de collecties te maximaliseren, tracht de stocks en risico’s te minimaliseren, tracht de naam van het confectiehuis hoog te houden. De productiemanager of productiechef is verantwoordelijk voor het proces waardoor het product tot stand komt. Hij/zij coördineert en leidt de productie, hierbij dient er rekening gehouden te worden met de kwantiteit, kwaliteit en leverdatum.

48


3.4.

Overzicht van de samples

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de samples die geproduceerd worden gedurende de ontwikkeling en productie van een collectiestuk. Dit werd opgesteld vanuit het oogpunt van de (buitenlandse) producent, deze wordt in onderstaande flow ‘de fabrikant’ genoemd. ‘De buyer’ is bijgevolg het opdrachtgevende (Belgische) bedrijf dat zijn productie uitgeeft. Een ‘garment performance test sample’ zal zinvol zijn wanneer producten zoals beschermkledij worden geproduceerd, die aan vastgelegde productnormen dienen te voldoen. Voor de prêt-à-porter collecties van modelabels is dit echter niet gebruikelijk. Een voorafgaandelijke beoordeling van de stoffen en (eventueel) de fournituren a.d.h.v. kwaliteitstesten worden in dit geval frequenter toegepast. Ook een ‘wash sample’ wordt in werkelijkheid nauwelijks voorzien. Meestal is het de ‘buyer’ om enkele wastesten uit te voeren en het kledingstuk hierna te beoordelen. Het is echter de vraag of dit wel de meest geschikte methode is. Een ‘top of production sample’ is ook eerder uitzonderlijk.

3.4.1. Ontwerpstaal • • •

eerste staal gemaakt door het ontwerpteam van de buyer verdere ontwikkeling door ontwerpteam of door de gekozen fabrikant ontwerp wordt geëvalueerd

3.4.2. Prototype • • • •

op basis van dit prototype wordt het productieorder toegekend aan de fabrikant dient om kwaliteit en afwerking te evalueren dit prototype wordt doorgaans nog niet uit de correcte stof gemaakt indien de finale stof nog niet beschikbaar is, wordt dit gemaakt in een stof met ongeveer dezelfde eigenschappen

3.4.3. Fit sample • • •

ter bevestiging van de pasvorm en afwerking wordt doorgepast door pasmodellen of op een paspop wordt uitgevoerd in de correcte stof

3.4.4. Fotoshoot sample • • •

voor marketing doeleinden wordt gebruikt om foto’s en video’s te maken dient niet perfect afgewerkt te zijn, tenzij er detailfoto’s worden genomen

3.4.5. Salesmen samples / showroom sample

49


• • •

in functie van de verkoop aan retailers dit sample moet helemaal af zijn wordt ook wel ‘bulk samples’ genoemd, omdat hiervan meestal meerdere stuks worden gemaakt

3.4.6. Size set sample •

de gradatie en afwerking van een aantal uiteenliggende maten worden gecontroleerd

3.4.7. Garment performance test sample • •

in functie van fysische en chemische testen op het afgewerkt kledingstuk (krimp, kleurechtheden, naadschuifvastheid, ...) testen worden meestal door een extern labo uitgevoerd

3.4.8. Pre production sample • • •

sample in de correcte stof en afwerking, inclusief wassingen, borduursels, prints, ... eens dit goedgekeurd wordt door de buyer staat het contract vast PP sample is de referentie voor de productie na goedkeuring

3.4.9. Wash sample •

om het aanvoelen na het wassen bekend te maken aan de buyer

3.4.10. Top of production sample • •

eerste exemplaar van de eigenlijke productie wordt geëvalueerd vooraleer de rest van de productie kan starten

3.4.11. Preshipment sample • •

50

ter bevestiging van de kwaliteit van de bulkproductie moet eerst worden goedgekeurd door de buyer vooraleer de bulkproductie mag worden verstuurd


3.5.

Leerwijzer

1. Ik kan een organigram opmaken van een bedrijfsorganisatie waarbij het confectiebedrijf over een eigen atelier beschikt voor het maken van prototypes. 2. Ik kan de betekenis uitleggen van de termen contractor, outsourcing, collectieplan, private label fabrikant, servicebedrijven, buyers, ... 3. Ik kan aantonen dat er verschillende gradaties zijn van outsourcing en dat dit de preproductie-activiteiten bepaalt. 4. Ik kan het takenpakket van een stylist inhoudelijk omschrijven en ik kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon omschrijven. 5. Ik kan de grote lijnen van de productieflow uitschrijven, o.b.v. de mate van outsourcing. 6. Ik kan aantonen dat de invulling van de functie van een stylist afhangt van de grootte van het bedrijf, de aard van het product, en het feit of ze voor eigen label of voor private label werkt. 7. Ik kan omschrijven op welke manier een eerste prototype tot stand komt en welke functie deze vervult. 8. Ik kan het verschil uitleggen tussen gradatiesamples, salesmansamples en preproductiesamples. 9. Ik kan de verschillende functies van een prototype bespreken 10. Ik kan het takenpakket van een modelist inhoudelijk omschrijven en kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon situeren. 11. Ik kan de activiteiten die plaatsvinden in de patroonafdeling opnoemen en bespreken. 12. Ik kan omschrijven welke factoren belangrijk zijn bij het opleggen. 13. Ik kan de activiteiten die plaatsvinden in de snijafdeling opnoemen en bespreken. 14. Ik kan uitleggen op welke manier prototypes worden gecontroleerd. 15. Ik kan de activiteiten die plaatsvinden in de stikafdeling opnoemen en bespreken. 16. Ik kan omschrijven welke activiteiten bedoeld worden met “afwerking of finishing�. 17. Ik kan aantonen wat het belang en de inhoud is van een technisch dossier. 18. Ik kan omschrijven waarin de arbeidssituatie van stiksters nu anders is dan vroeger. 19. Ik kan het takenpakket van een magazijnier inhoudelijk omschrijven en kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon situeren. 20. Ik kan het takenpakket van een bandleid(st)er inhoudelijk omschrijven en kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon situeren. 21. Ik kan het takenpakket van een productiechef inhoudelijk omschrijven en kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon situeren. 22. Ik kan het takenpakket van een arbeidsanalist inhoudelijk omschrijven en kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon situeren. 23. Ik kan het takenpakket van een kwaliteitscontroleur inhoudelijk omschrijven en kan de mogelijke werksituatie(s) van deze persoon situeren. 24. Ik kan de bedrijfsactiviteiten die men terugvindt in de verkoopafdeling opnoemen en aantonen wat hun respectievelijke inbreng is in het proces. 25. Ik kan de bedrijfsactiviteiten die men terugvindt in de inkoopafdeling opnoemen en aantonen wat hun respectievelijke inbreng is in het proces. 26. Ik kan het verschil uitleggen tussen een snijorder en een snijplan. 27. Ik kan het verschil uitleggen tussen een productmanager en een productiemanager

51


4. KENNISMAKING MET DE BELGISCHE CONFECTIEBEDRIJVEN Voor dit hoofdstuk wordt enkel gebruik gemaakt van slides die op Chamilo geplaatst worden. Hierop worden de contactgegevens en de productieorganisatie van de voornaamste Belgische confectiebedrijven weergegeven. Dit hoofdstuk wordt systematisch bijgewerkt.

4.1. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

Leerwijzer

Ik kan een bedrijf dat bruidskledij produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat kinderkledij produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat dameskledij produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat militaire kledij produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat beroepskledij produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat sportkledij produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat lingerie produceert opnoemen en hun werkwijze omschrijven. Ik kan een Belgische loonconfectioneur opnoemen en zijn werkwijze omschrijven. Ik kan een private label fabrikant opnoemen en zijn werkwijze omschrijven. Ik kan een servicebedrijf opnoemen en zijn werkwijze omschrijven. Ik kan een bedrijf dat zich bezighoudt met massacustomisatie opnoemen en zijn werkwijze omschrijven. 12. Ik kan een bedrijf dat eigen prototypes maakt opnoemen en zijn werkwijze omschrijven. 13. Ik kan een bedrijf dat geen eigen prototypes maakt opnoemen en zijn werkwijze omschrijven.

52


5. BEROEPSPROFIEL VAN DE MODETECHNOLOOG 5.1.

Inleiding

Na de bespreking van de diverse functies die in een confectiebedrijf aan bod komen, vraagt de student Modetechnologie zich natuurlijk af waar hij of zij met het diploma Professionele Bachelor Modetechnologie een plaatsje kan vinden in dit geheel. Afhankelijk van persoonlijke talenten die zich gedurende de opleidingsjaren laten blijken, kan men een voorkeur voor één of meerdere beroepsfuncties ontwikkelen. Via een overzicht van de nagestreefde competenties en aan de hand van enkele recente vacatures uit de sector worden in dit hoofdstuk de verwachtingen die het beroepenveld ten aanzien van hun toekomstige werknemer heeft, gekaderd. De opleiding Modetechnologie vormt voornamelijk een combinatie van technologie, creativiteit (productdesign) en management. In de opleidingsonderdelen patroontekenen, prototyping (afwerkingstechnieken) en CAD verwerft de student de nodige kennis betreffende verschillende industriële confectietechnieken en hun recente innovaties. Bovendien leert de student deze toepassen in functie van productontwikkeling. Inspelend op wisselende wensen van consumenten enerzijds en fabrikanten anderzijds wordt de student aangeleerd om creatief te zijn bij het bedenken en ontwikkelen van nieuwe innovatieve producten. Dit zijn de leerdoelen van de opleidingsonderdelen Project (1,2 en 4) en Mode & Design. Gedurende de opleiding ontwikkelt de student zijn talenten en wordt hem of haar de kans geboden om zich te ontplooien tot een ondernemende, zelfstandige en gemotiveerde modetechnoloog, die zijn leerproces voortdurend bijstuurt. De opleiding richt zich op loopbaanperspectieven in binnen- en buitenland. Tijdens je opleiding krijg je immers de kans om binnen- en buitenlandse beurzen en bedrijven te bezoeken. We bieden je een polyvalente voorbereiding op leidinggevende taken.

CURRICULUM MODETECHNOLOGIE 6% TECHNOLOGIE

11%

PRODUCTDESIGN

43%

14%

MANAGEMENT ONDERSTEUNEND PROJECT STAGE

9%

BACHELORPROEF

8%

9%

Figuur 14: Curriculum opleiding Modetechnologie

53


TECHNOLOGIE

PRODUCTDESIGN

MANAGEMENT

ONDERSTEUNEND

patroontekenen

product design

bedrijfsbeheer en recht

inleiding tot de mode en confectie

CAD

mode en design

marketing

communicatie

afwerkingstechnieken

procesbeheer

keuze opleidingsonderdeel

machinebeheersing

duurzaam ondernemen

vezel kennis

materiaal kennis

textiel technologie

Figuur 15: Curriculum opleiding Modetechnologie

Het nieuwe opleidingsprogramma dat van start ging in het academiejaar 2015-2016 voorziet een 7tal leerlijnen. Aan de hand van onderstaande overzichten wordt de relevantie van de opleidingsonderdelen in functie van de nagestreefde doelen duidelijk gemaakt.

54


Figuur 16: Leerlijnen van de opleiding Modetechnologie

5.2.

Competenties

Het competentieprofiel voor de opleiding wordt ingedeeld in algemene competenties (AC), algemeen beroepsspecifieke competenties (ABC) en beroepsspecifieke competenties (BC) volgens de relevantie ten aanzien van het beroep. Het competentieprofiel van de opleiding Modetechnologie werd herwerkt in functie van het nieuwe opleidingsprogramma, met ingang van academiejaar 2015-2016.

5.2.1. Algemene competenties Deze competenties zijn dezelfde voor alle opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het hoger professioneel onderwijs. De opleiding garandeert dat de studenten bij de voltooiing van hun opleiding professioneel gerichte bachelor in de Modetechnologie volgende algemene competenties beheersen: AC1 Denk- en redeneervaardigheid AC2 Vermogen tot informatie verwerving en verwerking AC3 Vermogen tot kritische reflectie AC4 Managementvaardigheid

55


AC5 AC6 AC7 AC8

Communicatievaardigheid Creativiteit, innovatievermogen en ondernemerschap Kwaliteitszin Levenslang leren

5.2.2. Algemeen beroepsspecifieke competenties Dit zijn de algemeen beroepsspecifieke competenties die vastgelegd werden door de faculteit FNT. Ze zijn voor alle professionele bachelors gelijk: ABC1 Teamgerichtheid ABC2 Oplossingsgerichte ingesteldheid ABC3 Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid

5.2.3. Beroepsspecifieke competenties De afgestudeerde Modetechnoloog beheerst volgende beroepsspecifieke competenties om zijn taak als beginnend beroepsbeoefenaar naar behoren te kunnen uitvoeren: BC1 Creatief vermogen BC2 Trendwatching & marktstudie BC3 Confectietechnieken BC4 Technische specificaties & kwaliteit BC5 Productievoorbereiding BC6 Procesoptimalisatie BC7 Techniekvernieuwing en onderzoek BC8 Duurzaam ondernemen

Figuur 17: Overzicht van de beroepsspecifieke competenties van de opleiding Modetechnologie (Deceuninck, 2014)

56


5.3.

Mogelijke beroepsfuncties: Algemeen

De opleiding beoogt polyvalente, zelfstandige en gemotiveerde jongeren te vormen tot competente professionals die effectieve antwoorden op de uitdagingen in de sector kunnen formuleren, die vernieuwingen in het proces kunnen inbrengen en die de uitdaging met nieuwe technologieën aandurven en aankunnen. De opleiding focust op een tewerkstelling van de afgestudeerden zowel op de nationale markt als op de internationale markten, in vijf functies in de confectie-industrie: 1. productmanager 2. productiemanager 3. verantwoordelijke patroonafdeling 4. kwaliteitsverantwoordelijke 5. stylist(e)

5.3.1. Productmanager De productmanager coördineert de inkoop en waakt over de kwaliteit van de grondstoffen voor de nieuwe collecties. Hij zorgt voor de omzet en de levensduur ervan, met als doel de winstmarge op elke collectie te maximaliseren, stocks en risico’s te minimaliseren.

5.3.2. Productiemanager Hij coördineert de productievoorbereiding en de uiteindelijke productie in binnen- en buitenland. Hij is verantwoordelijk voor het hele productieverloop en bevindt zich (eventueel) in het buitenland. Hij bepaalt de productiedoelstellingen zoals kosten, termijnen, kwaliteit en kwantiteit. Hij draagt bij tot de uitwerking van het beleid voor de evolutie van de productiemiddelen en tot de verbetering van de producten en productieprocédés.

5.3.3. Verantwoordelijke patroonafdeling Hij coördineert en leidt de hele patroonafdeling (creatie, modellen en patronen) en voert het overleg met productie en marketing en verkoop, met als doel verkoopbare of verkochte modellen op tijd productierijp te krijgen en de snijpatronen en/of inlegschema’s ter beschikking te hebben. Hij houdt de systemen van het ‘computer assisted’ ontwerpen, patroontekenen, graderen, intekenen en snijden operationeel, met als doel de patroontekenaars en intekenaars hun werk te laten verrichten.

5.3.4. Kwaliteitsverantwoordelijke Hij omschrijft, organiseert en implementeert de verschillende procedures, normen en standaarden die de product- en organisatiekwaliteit garanderen. Hij coördineert de verschillende verbeteringsprocessen en staat in voor de opvolging van de kwaliteitscontrole van grondstoffen, productiemiddelen, de half afgewerkte en de afgewerkte producten

57


5.3.5. Stylist(e) Een stylist is in staat het concept van de nieuwe collectie vast te leggen. Hij doet vooraf grondig onderzoek naar nieuwe trends, kleuren en vormen voor het komende seizoen. Deze informatie koppelt hij aan de wensen van de doelgroep en aan eventuele economische invloeden. Op basis van deze onderzoeksresultaten maakt hij ‘mood boards’ met bijhorende ‘keywords’. Hierin legt hij de gekozen thema’s en kleuren vast. Samen met de productmanager legt hij de grote lijnen van de nieuwe collectie vast. Hij werkt de thema’s verder uit en splitst ze op in de doelgroepen van het label, bv. ‘traditional’, ‘casual’, ‘romantic’, ‘fashionable’. De stylist maakt een ‘fabric card’ (een materiaal- of stoffenkaart). Op basis van deze gegevens ontwerpt hij zowel de ‘basics’, als de ‘stories’ en de ‘quick-response’collecties. Ten slotte is hij in staat de collectiestukken te voorzien van een ‘spec sheet’ (technische fiche).

5.4.

Koppeling functievereisten en competentieprofiel van de opleiding aan de hand van recente vacatures

Zie slides op Chamilo voor de laatste versie van de vacatures

5.5.

Leerwijzer

1. De student kan aantonen waarom een afgestudeerde modetechnoloog voor een welbepaalde beroepsfunctie in aanmerking komt. 2. De student kan aantonen waarom bepaalde competenties zoals taalvaardigheid, teamgericht werken, levenslang leren e.d. opgenomen zijn in het curriculum van de opleiding. 3. De student is op de hoogte van de bronnen waarop vacatures te vinden zijn voor afgestudeerde modetechnologen.

58


6. SECTORORGANISATIES EN ONDERZOEK 6.1.

Inleiding

Zowel voor de gevestigde waarden uit de sector als voor de beginnende ondernemer vervullen de sectororganisaties Creamoda, IVOC, Flanders DC, MoTIV e.a. een belangrijke rol. In dit hoofdstuk bekijken we welke betekenis zij hebben binnen de sector, maar ook hoe collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) tot stand komen. Binnen de vakgroep Mode,- Textiel- en Houttechnologie aan HoGent zijn naast onderwijs het onderzoek en dienstverlening belangrijke missies. In dit hoofdstuk worden een aantal lopende en afgelopen onderzoeksprojecten besproken.

6.2.

Collectieve arbeidsovereenkomsten

De vertegenwoordigers van werknemers (de vakbonden) en werkgevers worden de sociale partners genoemd. Hun overleg heeft te maken met uiteenlopende aspecten van de organisatie van het werk en met de arbeidsvoorwaarden: de arbeidsduur, overuren, lonen, vervoerskosten, vakantie, economische werkloosheid, brugpensioen, de syndicale afvaardiging in ondernemingen enz., zijn maar enkele voorbeelden van onderwerpen die in de paritaire comités worden besproken. Over al deze onderwerpen worden regelingen uitgewerkt en afspraken vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Er wordt overlegd op voornamelijk drie niveaus, namelijk het intersectorale niveau, het niveau van de sectoren en het niveau van de ondernemingen. Het sectorale overleg in de zogenaamde paritaire comités is in de kleding- en confectiesector het belangrijkste overlegniveau.

6.2.1. Intersectorale niveau Hier worden CAO’s gesloten in de Nationale Arbeidsraad. Deze arbeidsraad is vertegenwoordigd door representatieve organisaties die minstens 90% van de leden die werknemers en minstens 90% van de leden die werkgevers vertegenwoordigen. De werkingssfeer strekt zich uit over verschillende bedrijfstakken en tot het gehele land. Op dit niveau kunnen ook CAO’s worden gesloten wanneer een bedrijfstak niet onder een paritair comité ressorteert of wanneer een opgericht paritair comité niet werkt. De intersectorale CAO’s mogen niet verward worden met de interprofessionele akkoorden die gesloten worden voor alle ondernemingen van de private sector. Deze akkoorden binden politiek en moreel de contracterende partijen (de organisaties van werkgevers en werknemers die zitting hebben in de “groep van tien”), maar ze kunnen geen rechtsbinding hebben. Ze worden echter regelmatig omgezet in wetten of in intersectorale CAO’s

6.2.2. Sectorale niveau Een sectorale CAO wordt gesloten in een paritair comité of subcomité door alle representatieve organisaties die erin vertegenwoordigd zijn. De CAO geldt voor alle werkgevers en alle werknemers die ressorteren onder het betrokken paritair (sub-)comité, voor zover zij vallen onder de werkingssfeer van de CAO.

59


Voor een bedrijfstak die niet onder een opgericht paritair comité ressorteert of wanneer een opgericht paritair comité niet werkt, kan er een sectorale CAO gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad.

6.2.3. Ondernemingsniveau Een ondernemings-CAO wordt gesloten tussen enerzijds één of meer representatieve werknemersorganisaties en anderzijds één of meer werkgevers. De CAO geldt voor alle werknemers van een werkgever gebonden door een overeenkomst, voor zover zij vallen onder de werkingssfeer van de CAO, zelfs als ze geen lid zijn van een werknemersorganisatie die de overeenkomst ondertekend heeft. (FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 2011)

6.3.

De Kledingfederatie: Creamoda

Figuur 18: logo Creamoda

De Kledingfederatie Creamoda is de organisatie van werkgevers in de kleding- en confectiesector. Het is een beroepsvereniging die in 1946 door industriëlen uit de sector werd opgericht met de bedoeling enerzijds de collectieve belangen van de kleding- en confectiesector te verdedigen en anderzijds individuele dienstverlening te bieden aan haar leden. Momenteel telt de federatie meer dan 150 leden, waarvan 145 KMO's en vrijwel alle grotere bedrijven uit de sector. De leden van de Kledingfederatie vertegenwoordigen zo meer dan 85% van de tewerkstelling in de sector. De leden zijn voornamelijk modemerken en kledingfabrikanten, maar ook fabrikanten van andere geconfectioneerde artikelen, zoals bijvoorbeeld gordijnen en huishoudlinnen. Ook designers en agenten die hun zetel in België hebben kunnen voor problemen die ze tegenkomen in hun dagelijkse praktijk aankloppen bij Creamoda. Creamoda is lid van Euratex. (Creamoda, 2018) De dienstverlening van de Kledingfederatie situeert zich op verschillende vlakken. Leden kunnen de federatie raadplegen voor technologische, commerciële, internationale, sociale, economische en juridisch-fiscale aangelegenheden. Binnen de federatie worden uiteraard ook de mode en andere actualiteit opgevolgd en wordt gezorgd voor periodieke informatie via een eigen nieuwsbrief. (Creamoda, 2018)

6.3.1. Internationaal advies De kledingsector werkt zeer internationaal. Internationaal zakendoen heeft zeer vele facetten en vroeg of laat krijgt elke onderneming te maken met de complexe handels- en douanereglementering. Het is vaak moeilijk en tijdrovend om in dit kluwen de weg te vinden.

60


Een verkeerde toepassing van de reglementering kan bovendien negatieve financiële gevolgen hebben én ook kostbare tijd kosten. Advies op dit vlak is dus zeker geen overbodige luxe! De adviseur Economische en Internationale zaken volgt de ontwikkelingen op vlak van internationale handelspolitiek en douane, die van invloed kunnen zijn op douaneplanning en outsourcingstrategie, op de voet. Je kan bij deze persoon terecht voor concreet en bruikbaar advies gaande van douanecodes over invoerrechten tot de meer technische en ingewikkelde oorsprongsmaterie. Ook opleidingen om in deze complexe materie wegwijs te geraken behoren tot de mogelijkheden. Verder kan de adviseur Internationale en Economische zaken u helpen bij de zoektocht naar geschikte buitenlandse productiepartners, sectorcijfers, internationale loonkostgegevens, exportformaliteiten, etiketteringsvoorschriften of andere voor de sector relevante economische informatie. (Creamoda, 2018)

6.3.2. Juridisch advies Vele handelingen uit de dagelijkse praktijk worden beheerst door rechtsregels. Het is echter moeilijk om enerzijds dagelijks op te volgen wat er op de werkvloer gaande is en anderzijds de juridische regels en actualiteit op te volgen. Creamoda biedt u daarom een eerstelijns advies aan in juridische aangelegenheden. Met het oog op het regelen van contractuele relaties stelt Creamoda standaardcontracten ter beschikking die vervolgens aan de noden en behoeftes aangepast kunnen worden. Naast het regelen van uw contractuele relaties, is het ook belangrijk om de handelsnaam of merknaam te laten beschermen tegen concurrerende kapers op de kust. Ook hier helpt Creamoda. Elke onderneming heeft bovendien specifieke vragen. De ene is geïnteresseerd in de regels over de sper- en solden periode of nog de te volgen procedure voor het organiseren van een uitverkoop, de andere zal de procedure willen kennen om op een overheidsopdracht in te gaan. Om de leden op de hoogte te houden van de juridische actualiteit neemt Creamoda deel aan de Juridische Commissie van het VBO en de Juridisch-Economische Commissie van Unizo. De belangen worden er verdedigd en ervaringen op juridisch vlak worden er uitgewisseld. Ook bij zeer specifieke vragen of ernstige geschillen kan Creamoda de leden in contact brengen met advocaten of andere experten terzake. (Creamoda, 2018)

6.3.3. Sociaal advies Creamoda is de enige officieel erkende vertegenwoordiger van de werkgevers in het paritair comité voor de kleding- en confectiebedrijven. De federatie onderhandelt de sector-CAO’s in overleg met haar leden en is dan ook het best geplaatst om de inhoud en de achtergrond van die sectorspecifieke afspraken uit te leggen.

61


Sociale wetgeving is een complexe en permanent evoluerende materie waar aardig wat tijd in kruipt. In een sector waar “time is money” vooropstaat, kunnen dergelijke thema’s soms lang aanslepen en veel geld kosten, met alle gevolgen van dien voor het functioneren van de onderneming. Zo beschikt niet elk bedrijf over een uitgebreide personeelsdienst die van dag tot dag de sociale wetgeving opvolgt. (Creamoda, 2018)

6.3.4. Technologisch advies Een kleding- of confectiefabrikant wordt steeds vaker geconfronteerd met de uitgebreide en complexe milieureglementeringen en de technische Europese normeringen van toepassing in de confectiesector. De opvolging van de wetgeving i.v.m. REACH en de Vlaamse en federale milieuwetgeving zijn hier voorbeelden van. Technologische evoluties, innovaties en strengere kwaliteitsstandaarden in de productie zijn de sector bovendien niet vreemd. Het is noodzakelijk om hierin niet achterwege te blijven en als bedrijf mee te evolueren om competitief te blijven. Voor technisch advies over arbeidsorganisatie en kwaliteitsorganisatie kan u beroep doen op Creamoda. Ook voor vragen omtrent welzijn en veiligheid op het werk, persoonlijke beschermingsmiddelen, preventieplannen, productiepartners in binnen- en buitenland, enz. kan u bij Creamoda terecht. (Creamoda, 2018)

6.3.5. Lobbying en netwerking Hoe meer leden Creamoda telt, hoe sterker ze op federaal, regionaal en Europees niveau staan om hun standpunten te vertolken en problemen aan te kaarten binnen overkoepelende werkgeversorganisaties (VBO, Unizo, Voka en Euratex). Creamoda overlegt ook met federale en regionale overheidsdiensten. Leden van Creamoda zijn ook automatisch lid van het VBO waardoor ze kosteloos de VBO-mededelingen ontvangen. Via de verschillende netwerkgelegenheden van Creamoda zoals de Algemene Vergadering, de Nieuwjaarsreceptie en diverse seminaries krijgen de leden de kans om hun netwerk te versterken en uit te breiden. De seminaries zijn bovendien een belangrijke bron van informatie. Externe sprekers worden uitgenodigd om de leden kennis te doen vergaren in diverse domeinen, kennis die dan in de dagelijkse praktijk van de ondernemingen kan worden toegepast. Creamoda begeleidt jonge ontwerpers bij hun keuze van de juiste productiepartner. Zo hebben een aantal leden-fabrikanten zich als technisch hoogstaande specialisten in de productie van ontwerperscollecties ontpopt. Creamoda onderhoudt tevens nauwe contacten met Flanders DC, MAD Brussels, Job’in design, la Maison du design en WBDM. Dit leidt tot synergiën die het beeld van België als modeland alleen maar versterken. (Creamoda, 2018)

6.3.6. Informatie en communicatie Creamoda leest de algemene en vakpers en screent het Belgisch Staatsblad en het Europees Publicatieblad. Ook lichten zij hun leden in over interessante aanbestedingen. De leden worden als

62


eerste op de hoogte gebracht van alle nieuwigheden en belangrijke wijzigingen in de sector via de tweewekelijkse nieuwsbrief, de Fashion Flash. De website van Creamoda is een gratis en uniek promotie-instrument voor hun leden. Zij kunnen op website foto’s van uw nieuwste collectie plaatsen. Bovendien is hun onderneming ook terug te vinden via het productoverzicht met een link naar hun eigen website. De leden kunnen ook brochures, promotiemateriaal of kledingstukken tentoonstellen in de inkomhal van Creamoda. Creamoda maakt er werk van kortingen voor haar leden te bedingen, bijvoorbeeld bij Edenred, Monizze, Sodexo, Reprobel, Unisono, Marsh, … Creamoda is ook een samenwerking inzake credit management en kredietverzekering aangegaan met haar Nederlandse zusterfederatie Modint en met Euler Hermes. (Creamoda, 2018) Creamoda www.creamoda.be

6.4.

Sectorale opleidingscentra: IVOC en COBOT

Figuur 19: logo IVOC

Figuur 20: logo COBOT

De mode-industrie vraagt nu meer dan ooit naar gekwalificeerd personeel: er is nood aan vakmanschap. Bedrijven zoeken vooral modelmakers en patroontekenaars. Dat zijn de witte raven die creativiteit en technisch vakmanschap weten te combineren. IVOC is een sectoraal opleidingscentrum en staat voor Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectiesector. (Ivoc, 2018) De sociale partners uit de kleding- en confectiesector waren de stichters en zijn de bestuurders van IVOC. Deze vertegenwoordigers van werknemers en evenveel werkgevers werken in bestuursorganen en in werkgroepen een opleidingsbeleid uit dat wordt uitgevoerd door IVOC. IVOC werkt exclusief voor bedrijven en werknemers in de paritaire comités: • 109 (arbeiders in de confectiesector) • 110 (arbeiders in de textielverzorging) • 215 (bedienden in de confectiesector) Enkele actiepunten:

63


IVOC ondersteunt opleidingsactiviteiten in Belgische kleding- en confectiebedrijven en in de textielverzorging, actief in de textielreiniging (wasserij, droogkuis) of de linnenverhuur. Het zwaartepunt ligt bij opleidingen op de werkvloer. Alle werkgevers en werknemers uit deze sectoren kunnen bij IVOC terecht voor advies en ondersteuning van opleidingsacties. IVOC ontwikkelde een methodiek voor de systematische detectie van opleidingsbehoeften in de sector. Er zijn eveneens sectorale middelen beschikbaar voor werkzoekenden en voor projecten in het modeonderwijs. In samenwerking met de VDAB wordt de opvolging en begeleiding van werkzoekenden geïntensifieerd. Wie werk zoekt in de confectie, kan op IVOC rekenen voor een optimale voorbereiding en een duwtje in de rug. Wie op eigen initiatief een opleiding volgt ('s avonds of overdag), kan via de IVOCleerrekening inschrijvingskosten en vervoersonkosten recupereren. De IVOCleerrekening kan gecumuleerd worden met de Vlaamse opleidingscheques voor werknemers. Een uitgebouwde bibliotheekwerking

Vaak werkt IVOC samen met het sectoraal vormingscentrum van de Textiel, nl. COBOT vzw. Cobot wordt eveneens paritair beheerd en streeft dezelfde doelstellingen na voor textielarbeiders (PC 120) en bedienden (PC 214). Cobot vzw is actief in Vlaanderen en staat voluit voor Centrum voor Opleiding, Bij- en Omscholing voor de Textiel- en Breigoednijverheid. IVOC www.ivoc.be

6.5.

COBOT www.cobot.be

Flanders DC

Figuur 21: logo Flanders DC

Flanders DC, of voluit Flanders District of Creativity, is het unieke aanspreekpunt voor ondernemers in de creatieve sector. Flanders Fashion Institute werd opgericht in 1998 met de steun van de Vlaamse overheid. Sinds 1 juli 2009 maakt FFI deel uit van Flanders DC. Sinds beging 2016 werd ook Design Vlaanderen deel van de organisatie en sinds 2017 opereren deze 3 organisaties onder 1 naam, namelijk Flanders DC. (Oltmans, 2017) Als vzw werken ze in opdracht van de Vlaamse overheid en nemen ze een neutrale positie in. Een kort overzicht van hoe de drie organisaties tot deze fusie zijn gekomen. •

64

De oorsprong van Design Vlaanderen gaat terug tot het Belgisch instituut, het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand in de jaren 60 en 70 met daarin een Nederlands- en Franstalig team. Vanaf 1992 werd het Nederlandstalige team opgenomen in het toenmalige


VIZO. Het promoten van Vlaams design was de opdracht. In die periode werden ook de activiteiten geïnitieerd die tot op vandaag nog plaatsvinden zoals de Henry van de Velde Awards of de Triënnale voor Vormgeving. In 2004 veranderde de naam naar Design Vlaanderen en wordt de organisatie een beetje later deel van het Agentschap voor Ondernemen. Design Vlaanderen zette zich in voor de verbreding van design. Zo zette het heel hard in op service design. Op 1 januari 2016 werd de werking van Design Vlaanderen ondergebracht bij Flanders DC. (Flanders DC, 2018) •

Flanders Fashion Institute (FFI) groeide in 1998 uit de vzw Mode Antwerpen. FFI adviseerde modeontwerpers en -labels op zakelijk vlak met projecten als Flanders Fashion Fuel en de gids Starten in de Mode. Daarnaast promootte FFI hen in het binnen- en buitenland met initiatieven als Showroom Belgium, Guide to Belgian Fashion, Vitrine en de Antwerp Fashion Walk. Het organiseerde ook de Fashion Talks, de enige modeconferentie in Vlaanderen die gericht is op het zakelijke aspect. Sinds 2009 maakte FFI al deel uit van Flanders DC vzw zij het dat het nog steeds een volledig aparte werking had. Vanaf 2016 werden de krachten volledig gebundeld met Flanders DC. Vanaf 2016 werden de krachten volledig gebundeld met Flanders DC. (Flanders DC, 2018)

In 2004 werd Flanders DC vzw opgericht. De doelstelling was om de creatieve economie in Vlaanderen te ondersteunen. De eerste invulling die werd gegeven aan deze opdracht lag in het stimuleren van creativiteit bij ondernemingen. Flanders DC was zo bij de eersten om op het belang van niet-technologische innovatie te duiden. Met tools zoals de GPS brainstormmethode en events zoals het Creativity World Forum, zetten Flanders DC ondernemingscreativiteit op de kaart. In 2009 kwam dan de extra opdracht om ondernemerschap in de creatieve sectoren te stimuleren en te ondersteunen. FFI vervoegde de rangen. In 2016 kwam er de fusie en vanaf dan werd de focus volledig gelegd op de creatieve sector. (Flanders DC, 2018)

Flanders DC streeft er in eerste plaats naar om jonge ontwerpers de nodige skills bij te brengen om alle vier de elementen van het ontwerpproces succesvol te beheren: creatie, productie, distributie en promotie. Concreet doet Flanders DC aan informeren, coachen en promoten. Flanders DC promoot mode uit Vlaanderen zowel op nationaal als internationaal vlak. Naast de talrijke projectinitiatieven biedt het Flanders DC via haar site ondermeer een startersgids aan voor afgestudeerde ontwerpers, met als belangrijkste onderwerpen ‘solliciteren & stages’ en ‘een eigen onderneming opstarten’. Flanders DC adviseert eveneens bij de opmaak van een businessplan en beschikt over een uitgebreide vacaturedatabank. (Flanders DC, 2018) Flanders DC www.flandersdc.be

65


6.6.

Fedustria

Figuur 22: logo Fedustria

Fedustria vzw is de fusiefederatie van de voormalige vzw’s Febeltex en Febelhout en vertegenwoordigt de ondernemingen uit de Belgische textiel-, hout- en meubelindustrie. Deze sectoren realiseren samen een omzet van 10,7 miljard euro met een tewerkstelling van ongeveer 39.218 jobs in 1.965 bedrijven in België. Met andere woorden, een van de belangrijkste sectoren in het Belgische industrielandschap. (Fedustria, 2018) Fedustria had in 2017 ongeveer 510 leden, waarvan iets meer dan de helft KMO’s. De missie van Fedustria bestaat erin de ondernemingen van de textiel-, hout- en meubelindustrie te helpen bij hun succesvolle ontwikkeling en dit door vrijwaring en versterking van hun competitiviteit. Dit gebeurt door: • op te treden als vertegenwoordiger van deze sectoren, • door een actieve verdediging van de gemeenschappelijke belangen van de aangesloten bedrijven, • door een ruim aanbod van gespecialiseerde diensten, • door het creëren van een gemeenschappelijke vormings- en ontmoetingsplaats voor de leden, • en door een accurate en snelle informatieverstrekking Fedustria www.fedustria.be

6.7.

Febelsafe

Figuur 23: logo Febelsafe

Opgericht in mei 1973, is de Belgische Federatie van leveranciers en dienstverleners inzake veiligheid en welzijn bij het werken. De leden van Febelsafe helpen bedrijven bij hun veiligheidsbeleid. Zij zijn geschikt om via hun vakkennis op een verantwoorde en gefundeerde manier een oplossing te bieden voor een correcte selectie en gebruik , onderhoud van veiligheidsmiddelen waaronder ook de Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM's). Febelsafe staat voor Federatie België Safety en telt ongeveer 75 leden, waarvan 50 KMO’s.

66


Febelsafe is aldus uitgegroeid tot de representatieve beroepsfederatie inzake veiligheid en welzijn van België. De missie van Febelsafe is 5-ledig: • Een toonaangevende rol vervullen door kennis en informatie over te dragen naar alle betrokkenen op gebied van veiligheid en welzijn. • Het stimuleren van de bewustwording en de noodzaak om het welzijn te bevorderen, zowel op het werk als in de vrije tijd. • Het bijdragen tot en opvolgen van de regelgeving op gebied van veiligheid en welzijn en het waken over de correcte toepassing hiervan. • Het bevorderen van de vakdeskundigheid in de sector. • Het forum zijn tussen de gebruiker, de bedrijfswereld, de nationale overheden en ESF (European Safety Federation). (Febelsafe, 2018) Febelsafe www.fabelsafe.be

6.8.

FBT

Figuur 24: logo FBT

Als overkoepelende Federatie van de Belgische Textielverzorging groepeert de FBT alle ondernemingen actief in linnenverhuur, wasserij, droogkuis, matten, hygiëne, strijkdiensten en wassalons. Deze activiteiten situeren zich zowel in de B to C markt als in de B to B markt. FBT werd opgericht in 1964 en telt ongeveer 400 leden. De kernopdracht van de FBT ligt in hoofdzaak in het behartigen en het beschermen van de gemeenschappelijke sectorale belangen van al haar aangesloten leden. De opdracht bestaat daarom specifiek uit: • Het pro-actief verdedigen, in elke taalrol, van de sociale, beroeps, economische, morele en milieubelangen van alle FBT-leden. En dit zowel regionaal, nationaal als internationaal. Het punctueel informeren aan alle betrokkenen. • Het vertegenwoordigen van een maximaal aantal bedrijven uit de sector. FBT wil dit realiseren door: • De vertegenwoordiging open te stellen naar elk textielverzorgend bedrijf in de besturen en werkgroepen, zodat iedereen zich thuis kan voelen in zijn federatie . • Te streven naar een optimale interne en externe communicatie

67


Aandacht te hebben voor een open en toegankelijke dialoog met ieder individueel lid en dit in een sfeer van wederzijds vertrouwen, samenwerking en overleg • Te zorgen voor een open en opbouwende relatie met de verschillende overheden en instanties (FBT, 2018) FBT www.fbt-online.be

6.9.

Care4Safe

Figuur 25: logo Care4Safe

Care4Safe is een initiatief van FBT en Febelsafe en is ontstaan uit de noodzaak om het individu en de gebruiker van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) die onderhouden worden, beter te beschermen en dit gedurende de volledige levensduur van deze PBM’s. Care4Safe is opgericht in 2011, telt een 40-tal leden en heeft als doel: • De communicatie tussen alle betrokken partijen te bevorderen. • De vooropgestelde levensduur en beschermende factor van het PBM optimaal te behouden. • Herkenbaarheid van de “state of the art” m.b.t. het onderhoud en nazicht van PBM’s voor de eindgebruiker. (Care4Safe, 2018) Op de website staan tal van tips en weetjes betreffende het onderhoud van PBM’s, maar ook een verklarend woordenboek van allerlei termen die gebruikt worden bij PBM’s en een overzicht van alle normeringen, fabrikanten en gespecialiseerde wasserijen. Care4Safe www.care4safe.be

6.10. Euratex

Figuur 26: logo Euratex

EURATEX staat voor European Apparel and Textile Confederation die de belangen van de Europese textiel- en kledingindustrie vertegenwoordigt op het niveau van de EU-instellingen. Als de stem van

68


de Europese industrie wil EURATEX een gunstig klimaat creëren binnen de Europese Unie voor de productie van textiel- en kledingproducten. De productie van textiel en kleding is een essentiële pijler van de lokale economie in de EU-regio's. De aangesloten federaties van EURATEX vertegenwoordigen in de EU ongeveer 176.400 bedrijven via 32 aangesloten federaties met een totale omzet van 181 miljard euro en in totaal 1,7 miljoen werknemers. De EU is 's werelds tweede grootste exporteur van textiel en kleding met respectievelijk 22% en 25% van de wereldomzet in 2017. De textiel- en modeproducten gemaakt in de EU zijn uitzonderlijk met betrekking tot het respect voor milieu, consumentenveiligheid en arbeidsrechten. EURATEX heeft een ambitieus programma om de duurzame groei van de Europese textiel- en kledingindustrie te verbeteren. EURATEX verschaft de EU-instellingen nauwkeurige gegevens en nuttige instrumenten voor het maken van beleid dat de economische groei van Europa verbetert en het scheppen van banen vergemakkelijkt. Ze zijn toegewijd om de toegang tot onze Europese activiteiten te vergemakkelijken van onze bedrijven die overwegend kleine en middelgrote ondernemingen zijn. EURATEX is gericht op een paar duidelijke prioriteiten: • echt industriebeleid • steun voor onderzoek en innovatie • vrije en eerlijke handel • duurzame productie. EURATEX werd officieel opgericht in 1996 door een fusie van drie organisaties die sinds begin jaren 60 in Brussel aanwezig waren om onze industrie te promoten. (Euratex, 2018) Euratex www.euratex.eu

6.11. MoTIV

Figuur 27: logo MoTIV

Het Mode Technologisch Innovatieplatform Vlaanderen (MoTIV) is een initiatief van de afdeling Modetechnologie van de Hogeschool Gent. Dit kennisplatform is bedoeld om alle activiteiten aangaande het hoger onderwijs, onderzoek en ontwikkeling te bundelen en richt zich tot alle Vlaamse kleding- en confectiebedrijven, hun toeleveranciers en onderaannemers.

69


MoTIV bundelt de expertise van steeds meer partners in de textielkolom (Creamoda, Fedustria, Centexbel, Federatie van de Belgische Textielverzorging, Devan Chemicals, SYNTRA, EROV, IVOC, …) ten gunste van de industrie. MoTIV heeft hiervoor een duidelijke missie: • • • • •

De communicatie binnen de supply chain van de textiel- en kledingindustrie en de distributie bevorderen en korter op de bal spelen bij het beantwoorden van hun noden, Steun bieden aan de industrie bij de omschakeling naar hoogtechnologische technieken en producten, Het vertalen van kennis verworven door onderzoek naar design, marketing en productie, Het opmaken van opleidingsprogramma’s die de wijzigende kwalificatienoden van de industrie reflecteren, De “aaibaarheidsfactor” van de opleiding en een carrière binnen de sector verhogen. MoTIV www.motivflanders.be

6.12. Onderzoeksprojecten Zie slides op Chamilo voor de laatste versie van de lopende en afgelopen onderzoeksprojecten aan HoGent binnen de vakgroep Mode-, Textiel- en Houttechnologie.

6.13. Leerwijzer 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

70

Je kent de betekenis van Creamoda en je weet wat deze organisatie voor bedrijven kan doen. Je kan beschrijven wie haar leden zijn en wie ze niet zijn. Je weet welke informatie terug te vinden is op de site van Creamoda. Je kan beschrijven welke inspanningen geleverd worden om startende bedrijven of ontwerpers in contact te laten komen met Belgische of buitenlandse productievestigingen. Je weet wat het verband is tussen Euratex en Creamoda. Je kan beschrijven wat de activiteiten zijn van IVOC. Je kan beschrijven wat de activiteiten zijn van Cobot. Je kan beschrijven wat de activiteiten zijn van Flanders DC. Je kan beschrijven wat de activiteiten zijn van Care4Safe. Je kan beschrijven wat de activiteiten zijn van MoTIV. Je kan enkele lopende onderzoeksprojecten van de opleiding opnoemen.


7. DIGITALE CONFECTIE De sector is in structurele verandering: de productie- en arbeidsorganisatie moet worden aangepast aan dwingende marktvereisten op het vlak van leveringstermijnen, hoeveelheden en kwaliteit. Quick Response16 en Just-In-Time17 worden - met wisselend succes - ingevoerd in verschillende bedrijven, op verschillende manieren. De voornaamste innovatie situeert zich op het gebied van de digitalisatie van de processen. Onderstaand werk met als titel ‘Digitale Confectie’ is een samenvatting van een literatuuronderzoek naar hard- en software in de confectie-industrie als onderdeel van de uitvoering van het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek (Cools, DIGICON: Digitale Confectietechnologieën voor Rapid Prototyping en Confectie van Hightech Textielmaterialen, 2009).

7.1.

Inleiding

Tekenen kan worden gedefinieerd als volgt: “Het voortbrengen van zichtbare vormen voornamelijk door delineatie, meestal door het direct aanbrengen van materiaal of het direct werken met een instrument op het oppervlak van de ondergrond.” (Encyclo.nl, 2009), of: “Een tekening is een duurzame neerslag van tekenmateriaal op een drager.” (Wikipedia, 2009) Hierbij is het materiaal, instrument of neerslag een pen, potlood, penseel, houtskool, krijt, pastel, inkt, plotter, printer, … en de ondergrond of drager kan papier, doek of plaat zijn.

Figuur 28: De geschiedenis van CAD (Caudill & Barnhorn, 2018)

16

Quick Response: Een productiesysteem waarin de communicatie en de goederenstroom in de verschillende afdelingen (van ontwerp tot verkoopafdeling) optimaal op elkaar worden afgestemd om zo de totale productietijd te minimaliseren en kosten te besparen, maar vooral om zeer snel te kunnen inspelen op vragen van klanten 17 Just-In-Time: Staat voor een productiesysteem waarbij de aflevering van producten of grondstoffen strikt gepland wordt, om zo snel mogelijk te kunnen leveren, wanneer de klant daarom vraagt. De bedoeling is om zo het aanleggen van voorraden te vermijden

71


Ongeveer vanaf de zestiger jaren van de 20e eeuw voltrokken zich grote veranderingen: steeds meer komen er computerprogramma’s ter beschikking voor het tekenen, zoals CAD. CAD is een letterwoord dat staat voor Computer Aided Drafting, nadien is dit geëvolueerd naar Computer Aided Design. Hiermee kunnen de gemaakte tekeningen afgedrukt of uitgetekend worden met een printer of plotter. Aanvankelijk leek deze manier van tekenen nog veel op de methode aan het tekenbord, maar de tekeningen konden wel veel sneller gewijzigd en gereproduceerd worden. Ook het opnieuw gebruiken van onderdelen van de tekeningen kunnen met behulp van kopieer methoden, zoals cut/copy & paste, sterk vergemakkelijkt worden, en zo kunnen zelfs hele tekeningen eenvoudig met de computer vermenigvuldigd worden. In de loop van de jaren tachtig zijn er programma’s ontwikkeld waarmee zelfs 3D tekeningen kunnen worden gemaakt. Hier wordt geen klassieke tekening meer gemaakt, maar een 3D-model van het object. Moderne programma’s kunnen een diversiteit aan doorsneden en projecties afleiden van de 3D-modellen, en in digitale technische tekeningen omzetten. (Caudill & Barnhorn, 2018) Om op de steeds snellere veranderingen in het modebeeld te kunnen inspelen, of aan de toenemende vraag naar maatwerk te kunnen voldoen, hebben in de loop der jaren steeds meer confectiebedrijven en servicebureaus potloden, viltstiften en papier opgeborgen in de kast, om plaats te maken voor computers met gesofistikeerde software. Deze software laat het toe om op een snelle en efficiënte wijze ontwerpen te maken, patronen op te stellen, snijplannen te creëren, … en, wat nog belangrijker is, deze tekeningen vlot aan te passen voor varianten, maatwerk en volgende collecties, zonder steeds opnieuw met een blanco blad of scherm te moeten starten. Het ontwikkelen van een lijn is meer dan het opstellen van mooie kledingstukken in een prachtige studio. Het productontwikkelingsproces moet goed worden begrepen en de algemene behoeften worden voldaan door het creëren van een concept voor de lijn, het ontwerpen en aankopen van de stoffen, aanprijzen van de eerste schets, herontwerpen, opnieuw voorstellen van de fashion boards of moodboards, schetsen en details weer toe voegen waar nodig, bewerken en ten slotte het maken de monsters die het meest commercieel lijken. Een lang en meestal moeizaam proces om tot de ideale collectie te komen, waarbij uiteindelijk de consument de rechter is. In dit document worden de meest voorkomende steunprogramma’s die worden gebruikt tijdens het ontwerp- en ontwikkelingsproces, in aanloop naar de uiteindelijke (massa-) productie, beknopt besproken.

7.2.

Ontwerp

7.2.1. Schets of vlaktekening? Een eerste ontwerp is meestal een schets of een vlaktekening. Het verschil tussen een schets en een vlakke tekening zit voornamelijk in de belijning. Een vlaktekening of technische tekening kan het best worden gedefinieerd als het ambacht van het maken van tekeningen volgens de geldende normen en voorschriften. Het beginsel van technisch tekenen werd in de 15e eeuw gelegd door onder andere Leonardo Da Vinci. Daarbij werden veel

72


geometrische beginselen van beroemde wiskundigen, zoals Pythagoras uitgeprobeerd en verwerkt. Het technisch tekenen heeft zich in de loop van de eeuwen ontwikkeld tot een moderne techniek waaraan een eenduidige evolutie ten grondslag ligt. Het klassieke technisch tekenen verliest de laatste decennia sterk aan betekenis. Bedrijven die speciaal gericht waren op het vervaardigen van hulpmiddelen voor het tekenen zijn meestal opgegaan in grote concerns die alle mogelijke hard- en software en andere benodigdheden voor kantoor maken en leveren. Bij een vlaktekening van een kledingstuk worden enkel de omtreklijnen, binnenlijnen, stiksels, knopen, … gestileerd weergegeven, alsof het kledingstuk vlak op een tafel ligt. De tekening kan worden ingekleurd, maar afhankelijk van welke kleuren worden gebruikt, kunnen hierdoor soms afwerking details verloren gaan of moeilijk zichtbaar zijn. Een vlaktekening kan worden gebruikt als illustratie in het technisch dossier (of specificaties) en kan worden aangevuld met dwarsdoorsneden, gedetailleerde tekeningen, constructietekeningen en afmetingen voor bepaalde afwerkingen.

Figuur 29: Voorbeeld van een vlaktekening in een technische fiche (Cools, 2010)

Figuur 30: Beroemde schets van Leonardo Da Vinci: Vitruvian Man (Da Vinci, 1490)

In tegenstelling tot een vlaktekening is een schets of vrije tekening meer een kunstvorm. Een schets is een niet uitgewerkte tekening, vaak bedoeld om iets op een eenvoudige manier duidelijk te maken. In het ontwerpproces wordt een schets (ontwerp- of principeschets) vaak gebruikt om gedachten of ideeën te visualiseren. Door het schetsen van ideeën worden de gedachten tijdens het ontwerpproces geordend. Een bekend voorbeeld hiervan is de studie van Leonardo Da Vinci. Ook de anatomische studies van Michelangelo, bedoeld om de juiste ligging van de menselijk spieren vast te leggen, zijn wereldberoemd.

73


Een schets wordt gebruikt om ontwerpinformatie aan vakgenoten over te dragen en gaat meestal vooraf aan de technische tekening. Een schets van een kledingstuk is meer een voorstelling hoe het er zou moeten uitzien wanneer dit gedragen wordt door een persoon of paspop (mannequin). Door rekening te houden met de verhoudingen van het menselijk lichaam, geeft een schets weer hoe lang of kort, getailleerd of ruim een kledingstuk moet zijn. In een schets kan worden weergegeven of stoffen soepel moeten vallen, of juist door stijfheid of versteviging een bepaalde vorm moeten aannemen, hoe plooien moeten vallen, welke kleur en/of motief de stoffen moeten hebben, en waar de bedrukkingen of borduursels staan.

Figuur 31: Voorbeelden van schetsen

7.2.2. Bitmap of vector? Er is een enorme verscheidenheid aan relatief goedkope tekenprogramma’s gaande van bijvoorbeeld MS Paint (bitmaps of raster) over Adobe® Photoshop® (bewerkingssoftware) tot Coreldraw® en Adobe® Illustrator® (vector). Omdat tekeningen die opgemaakt zijn in bitmap-formaat niet zo eenvoudig zijn aan te passen en bewerkingssoftware minder geschikt zijn voor vrij tekenen, kunnen we deze buiten beschouwing laten, en ons verder concentreren op vectoriële programma’s. Een vector (Latijns voor drager) is een begrip uit de wiskunde. Het is simpelweg een pijltje. Of heel eenvoudig uitgelegd: een ding met aangrijpingspunt, een lengte en een richting, wat grafisch kan worden weergegeven als een pijltje in de bedoelde richting met als lengte de bedoelde grootte. Door verschillende vectoren aan elkaar te koppelen kunnen figuren worden gevormd.

74


Een vectorafbeelding is een grafische voorstelling met behulp van eenvoudige meetkundige begrippen zoals punten, lijnen, krommen, polygonen en dergelijke, die alle met wiskundige vergelijkingen beschreven worden. Zo kan bijvoorbeeld in de beschrijving van een vectorafbeelding staan dat over tekst een cirkel van een bepaalde kleur en grootte moet worden getekend. Van zowel de tekst als de cirkel ligt de grootte niet absoluut vast, maar slechts in onderlinge verhouding. Vectorafbeeldingen kunnen daarom op willekeurige grootte afgebeeld worden, zonder dat de resolutie daaronder lijdt. Logo’s bijvoorbeeld worden voornamelijk als vectorafbeeldingen gemaakt, omdat bij het vergroten ervan, het beeld altijd scherp moet blijven. Hetzelfde ontwerp van een logo kan dus zowel dienen voor gebruik op briefpapier, als voor afdruk op een billboard18 of vlag, zonder dat de kwaliteit verloren gaat. Ook kunnen kleuren worden vastgelegd in kleurcoderingen, waardoor altijd in de juiste kleur kan gedrukt worden. Een rasterafbeelding of bitmap is een afbeelding in digitale vorm, waarbij van elke pixel de kleur wordt vastgelegd. Het nadeel van een rasterafbeelding is dat bij het vergroten de afzonderlijke pixels zichtbaar zullen worden. Een voorbeeld van een rasterafbeelding is een opname met een digitale camera die het beeld opneemt met een beeldchip, die een raster van pixels bevat.

Figuur 32: Vector (links) versus raster (rechts). (Wikibooks, 2018)

De afbeelding hierboven illustreert het verschil tussen een vectorafbeelding (links) en een rasterafbeelding (rechts). In beide gevallen is een cirkel afgebeeld. Wat niet zichtbaar is, is dat de linker cirkel een vectorafbeelding is en de rechter cirkel uit een grote verzameling pixels bestaat. 18

Billboard: aanplakbiljet, affiche, poster

75


Wordt de vectorafbeelding vergroot, dan wordt het verschil duidelijk. Bij de vectorafbeelding gaat het vergroten van de afbeelding niet ten koste van de kwaliteit van de figuur. Vergroot men de rasterafbeelding, dan worden de afzonderlijke pixels zichtbaar, en wordt wat eigenlijk een vlak zou moeten zijn een hobbelige ‘trap’.

7.2.3. Welke software? Hieronder worden enkele programma’s beschreven die geschikt zijn om ontwerpen en technische fiches te creëren. Deze opsomming is zeker niet limitatief en is slechts een kleine greep uit de honderden programma’s die wereldwijd op de markt zijn.

7.2.3.1.

Adobe Illustrator

Adobe® Illustrator® is een onderdeel van het Adobe® Creative Softwarepakket, en is uitermate geschikt voor het maken van zowel vectoriële vlaktekeningen als schetsen. Met de functies als pentool en penseelstreken is het mogelijk om vectoriële tekeningen te maken, waardoor het eindresultaat met de hand getekend of geschilderd lijkt (real rendering). Pentool is geschikt voor het tekenen van rechte lijnen en bogen, maar ook voor vlakken of lijnstukken. Alle punten die met de pentool zijn geplaatst kunnen nadien nog worden bewerkt. In de bibliotheek van penseelstreken zitten enorm veel verschillende effecten zoals kalligrafie, schilder- en tekenwerken. Ook schaduweffecten behoort tot de mogelijkheden. De gebruiker kan zelf de bibliotheken van penseelstreken uitbreiden met eigen ontwerpen (bijvoorbeeld stiksels). De kleurenbibliotheek bevat zowel RGB-, CMYK- als Pantone®-kleuren. Er is de mogelijkheid om op een (magnetisch) raster te tekenen, waarvan de afstand van de rasterlijnen door de gebruiker kunnen worden gedefinieerd.

Figuur 33: Print screen Adobe Illustrator (Anoniem, 2009)

76


Voordelen: - Relatief goedkope software (kostprijs ongeveer € 25/maand) - Zeer veel tekeninstrumenten - Uitvoer mogelijk in veel verschillende bestandsindelingen - Uitgebreide kleuren- en effectenbibliotheken - Mogelijkheid om Autocad®-bestanden (.dxf, .dwg) te importeren en te bewerken - Mogelijkheid om uit te breiden met optionele bibliotheken met duizenden silhouetten en stoffen, bijvoorbeeld bij C-DESIGN Collection for Adobe® Illustrator®, kostprijs ongeveer € 300 per pakket en bij Designer Nexus, verschillende pakketten vanaf $ 25 per pakket, sommigen zijn zelfs gratis. (Designers Nexus, 2018) Nadelen: - Geen standaard bibliotheken voor stiksels, knopen, naadsymbolen, wasvoorschriften … Deze kunnen wel aangemaakt worden, maar dit vraagt veel inspanning - Kan niet gecombineerd worden met patroontekenmodules of andere productie sturende software - Teksten, matentabellen, … kunnen niet worden opgehaald of opgeslagen in een centrale bibliotheek

7.2.3.2.

Lectra Kaledo

Lectra® Kaledo® Fashion Design is speciaal ontwikkeld voor modeontwerpers en stylisten. Kaledo® heeft krachtige tekeninstrumenten, die speciaal zijn ontwikkeld om snel schetsen en vlaktekeningen van kleding te maken. Deze software beschikt over uitgebreide databanken met stiksels, afwerkingen, benodigdheden (knopen, ritsen, …) en symbolen, die door de gebruiker eenvoudig kunnen worden gepersonaliseerd (eigen benodigdheden, seizoen kleuren, …). Verder beschikt dit programma over databanken waarin stoffen kunnen worden aangemaakt of ingescand.

Figuur 34: Print screen Lectra Kaledo (Lectra, 2018)

77


Het ontwerpproces verloopt gemakkelijker en sneller, van het maken van schetsen tot technische details. In vergelijking met bijvoorbeeld Illustrator® zou de ontwerper de helft van de tijd kunnen besparen, vooral omdat herhaalde taken geautomatiseerd kunnen worden en grote bestanden gemakkelijker kunnen worden bewerkt. Illustrator® bestanden kunnen worden ingelezen en verder verwerkt in Kaledo®. De tekeningen en fiches die worden gemaakt kunnen worden opgeslagen in databanken, en kunnen worden gekoppeld aan managementprogramma’s zoals PLM en PDM. Alle informatie wordt slechts op 1 plaats bewaard, en kan worden geraadpleegd door verschillende gebruikers (online). Het nadeel van deze software is dat ze vrij duur is (vanaf ongeveer € 3500)

7.2.3.3.

C-Design Fashion

C-DESIGN Fashion® staat ontwerpers en grafische ontwerpers toe om hun collecties tot stand te brengen dankzij de beste ontwerphulpmiddelen. Met C-DESIGN Fashion® creëren de patroonmakers en de productmanagers de specificatiebladen voor elk product van de collectie en merchandisers hebben ook toegang tot krachtige hulpmiddelen om presentaties van de advertentiekoopwaar van venstervertoningen tot stand te brengen. C-DESIGN Fashion® biedt meer dan 18.000 bestaande ontwerpen aan voor vrouwen, mannen en kinderen met inbegrip van lingerie en zwemkledij. C-DESIGN Fashion® is ontwikkeld samenwerking met Corel® en de kostprijs ligt rond € 7000. C-DESIGN biedt tevens bibliotheken aan met duizenden illustraties en stofontwerpen voor heren-, dames-, kinder- en babykledij, lingerie, tassen en interieur, die speciaal zijn ontwikkeld voor gebruik in Adobe® Illustrator® (kostprijs ongeveer € 300 per pakket).

78


Figuur 35: Print screen C-Design Fashion (C-Design, 2018)

7.3.

Patronen

Een patroon is een model of een voorbeeld voor het knippen van stof tot een kledingstuk. Patronen kunnen manueel of met behulp van gespecialiseerde CAD-programma’s worden vervaardigd. Om patronen manueel te tekenen heb je in de eerste plaats veel ruimte nodig. Een tafel met een oppervlakte van 4 à 5 m² is beslist geen overbodige luxe. Manueel tekenen gebeurt meestal met potlood op papier, met behulp van verschillende rechte en gebogen tekenlatten, schaar, tape, duimspijkers, kopspelden, markeertangen, traceerwiel, metalen gewichten, meetlint, kleermakerskrijt, rekken om de patronen op te bergen … alles samen een investering van enkele honderden euro’s. Eens het patroon op punt staat, moet het worden overgebracht op karton zodat het in de snijzaal opnieuw kan worden overgetekend op de stof om te kunnen uitsnijden. Hoe meer iets moet worden overgetekend, hoe groter het risico ontstaat dat de afmetingen niet meer kloppen ten opzichte van het origineel. Een tweede mogelijkheid is om het originele patroon te digitaliseren via een digiteertafel, zodat het verder kan worden gebruikt in een CAD programma. De investering voor CAD-programma’s is aanzienlijk hoger. De kosten beperken zich niet enkel tot de gebruikerslicenties van de software (dit loopt al snel op naar enkele duizenden euro’s per licentie), maar er dient eveneens te worden geïnvesteerd in moderne en snelle PC’s. Om deze digitale patronen te kunnen gebruiken in het ontwikkeling- en productieproces zijn plotters en/of

79


automatische snijmachines onontbeerlijk. Tegenover deze huizenhoge investeringskosten staat dan wel de snelheid en precisie waarmee patronen opgesteld, gekopieerd, aangepast, geplot en gesneden kunnen worden. Er bestaan tal van CAD-programma’s om patronen te tekenen. Enkele voorbeelden zijn Lectra, Gerber, Investronica, Assyst, Gemini CAD en Optitex. Meest gebruikte software bij de Vlaamse confectiebedrijven zijn die van Lectra (± 50 %) en Gerber (± 25 %).

7.3.1. Lectra Modaris (Expert) Lectra is een Frans bedrijf dat zich gespecialiseerd heeft op ontwikkeling van software voor voornamelijk de confectie-industrie. Daarnaast produceren zij ook snijmachines en plotters. Lectra Modaris is een geavanceerde en zeer gebruiksvriendelijke patroonontwerp toepassing. Deze software beschikt over alle fundamentele functies om te digitaliseren, te wijzigen, te controleren, te graderen en te industrialiseren. Ook automatisch graderen behoort tot de mogelijkheden. Bij de ExpertPro-versie is het zelfs mogelijk om patronen met elkaar te linken, zodat bij een wijziging van bijvoorbeeld de ruglengte alle gelinkte patronen automatisch mee worden gewijzigd. Dit resulteert in een enorme tijdsbesparing in het ontwikkelproces. Er kan rechtstreeks op de stiklijn of de snijlijn worden gewerkt. Een dynamische meetfunctie zorgt ervoor dat na een aanpassing in het patroon, de reeds gemaakte metingen automatisch aangepast worden. In eenzelfde model kunnen meerdere varianten worden aangemaakt, steeds gebruik makend van dezelfde patronen. Modellen kunnen eenvoudig worden gekopieerd en patronen en/of varianten kunnen vlot worden toegevoegd aan bestaande of nieuwe modellen. Bibliotheken kunnen worden beheerd onder bijvoorbeeld Windows Verkenner, wat de gebruiksvriendelijkheid alleen maar ten goede komt. De functiemenu’s (rechts op het scherm) kunnen worden weergegeven in iconen of tekst, volgens de voorkeur van de gebruiker. Een nadeel is dat de menu’s niet kunnen worden gepersonaliseerd. Patronen met bestandsformaten van Gerber, DXF, AAMA, ASTM, … kunnen worden geïmporteerd.

80


Figuur 36: Print screen Lectra Modaris (Lectra, 2018)

7.3.2. Gerber Accumark PDS Gerber is een Amerikaans bedrijf dat zich, net zoals Lectra, heeft gespecialiseerd in software en hardware voor de confectie-industrie. Gerber AccuMark PDS beschikt over nagenoeg dezelfde functies als Lectra Modaris. Het gebruik van deze software is iets stroever, zeker in de beginperiode, omdat sommige functies ‘verstopt’ zitten achter een knop waar je ze niet direct verwacht te vinden. Voordeel is wel dat de menubalk links kan gepersonaliseerd worden, zodat soms moeilijk te bereiken functies daar kunnen worden ondergebracht. Patronen met bestandsformaten van Lectra, DXF, AAMA, ASTM, … kunnen in vorige versies worden geïmporteerd; in de laatste versie zou het niet meer mogelijk zijn om nog patronen die gegenereerd zijn in vb. Lectra te importeren . De meetfuncties zijn minder uitgebreid dan bij Lectra Modaris, maar kunnen wel worden opgeslagen in een tabel die aan het patroon is gelinkt.

81


Figuur 37: Print screen Gerber Accumark (Gerber Technology, 2018)

7.3.3. Gemini Pattern Designer Gemini CAD is een vrij nieuwe speler op de markt van patroontekenen. Dit bedrijf uit Roemenië begon in 2002 met het schrijven van hun patroontekensoftware. In Roemenië waren destijds zeer veel kleine confectiebedrijven die geen dure softwarepakketten zoals Gerber en Lectra konden aankopen. Gemini bestudeerde alle functies uit diverse softwarepakketten van de concurrentie, schreef naar analogie eigen codes voor die functies en bracht hun software op de markt aan zeer voordelige voorwaarden, zodat de meeste bedrijven de mogelijkheid hadden om hun patronen te digitaliseren. Ondertussen hebben ze wereldwijd meer dan 10.000 gebruikers. Zoals reeds gemeld combineert Gemini Pattern Designer het beste van al reeds op de markt was (MTM, linken, …). Bovendien kunnen ze zo goed als alle patronen die in andere software is gemaakt vlot importeren. In de laatste release Pattern Designer X17 in 2018 is de MTM-module nog beter uitgewerkt en is het nu zelfs mogelijk om grafische elementen toe te voegen op patroonniveau. Dit is zeer interessant voor bedrijven die gepersonaliseerde kleding maken (vb. fabrikanten van sportkledij). (Gemini CAD, 2018)

82


Figuur 38: Gemini Pattern Designer X17 (Gemini CAD, 2018)

7.4.

Body Scanning

Body scanning is een (relatief duur) hulpmiddel om contactloos lichaamsmaten te bepalen met behulp van gestructureerd wit licht, infrarood licht of laserlicht van klasse 1. Hierbij is de apparatuur meestal ondergebracht in een soort ‘grote doos’ of ‘kubus’, waarin personen rechtop kunnen staan. Personen worden gescand enkel gekleed in aansluitend ondergoed, en de kleur hiervan is bij voorkeur geen zwart, zeker niet wanneer de scans worden genomen met gestructureerd wit licht. De gescande personen dienen ook een bepaalde pose aan te nemen, meestal benen gestrekt, voeten lichtjes uit elkaar, armen licht gespreid, ellebogen licht gebogen, handen in vuistgreep. Soms is het nodig dat de gescande personen een hoofdkap (ongeveer een badmuts) dragen. De duurtijd van een volledige scan is, afhankelijk van het type scanner, tussen 1,5 en 12 seconden. De nauwkeurigheid is bij de meeste scanners minder dan 1 mm. Na het scannen verschijnt binnen enkele seconden een berekend, identificeerbaar doch discreet driedimensionaal beeld van de gescande persoon op het scherm. Aan de hand van de software worden in minder dan een minuut tussen de 150 en 200 verschillende lichaamsafmetingen berekend op dit model, telkens volgens de gangbare ISO-norm 8559. Het is ook mogelijk om de noodzakelijke meetpunten (body Marks) automatisch te detecteren, en om metingen manueel aan te passen indien nodig. Bij sommige bodyscanners kunnen er op het lichaam van de gescande persoon ‘body landmarks’ of extra meetpunten op het lichaam worden aangebracht, die

83


automatisch worden herkend door de software. Hierdoor wordt het mogelijk om personen te scannen in andere posities, bijvoorbeeld zittend of liggend, met de armen gespreid, of om allerlei situaties te simuleren, bijvoorbeeld zittend op een fiets, in een auto, … Deze afmetingen kunnen individueel worden gebruikt in automatische patroonprogramma’s, maar ook om parametrische avatars in 3D-simulatieprogramma’s aan te passen. Wanneer een groep personen wordt gemeten, kunnen deze gegevens worden gebruikt in statistische programma’s om bijvoorbeeld lichaamsmatentabellen te creëren. Metingen kunnen geëxporteerd worden naar bijvoorbeeld XLS, CSV, ORD, XML, … Niet enkel de afmetingen, maar ook de 3D-afbeelding of avatar kan worden geëxporteerd om, mits enige bewerkingen, verder te gebruiken in 3Dsimulatieprogramma’s. De meest gangbare exportextensies zijn WRL (VRML), OBJ, DXF, IV en STL. Scanners moeten regelmatig worden gekalibreerd: bij sommige toestellen gebeurt dit automatisch en duurt dit slechts 10 seconden, andere toestellen moeten manueel worden gekalibreerd en dit neemt soms 5 tot 15 minuten in beslag. Prijzen van bodyscanners variëren van € 10.000 tot € 90.000. De grote spelers op de markt zijn Symcad (Telmat, Frankrijk), Vitus Smart (Human Solutions, USA), [TC]2 (Shape Analysis, UK) en Korux (3D Ouest, Frankrijk). Sommige scanners zijn draagbaar en verplaatsbaar (vb. Korux, welke past in een uit de kluiten gewassen koffer), andere scanners kunnen worden ingebouwd in de laadruimte van een lichte vrachtwagen (vb. Symcad).

Figuur 39: Body Scanner Symcad (Telmat, 2018)

7.5.

3D-Modellering

Omdat een eerste prototype meestal nog niet goed genoeg is, en er vervolgens nog 2 of 3 nieuwe prototypes moeten worden gemaakt vooraleer alle betrokkenen in het ontwikkelproces tevreden zijn, hebben sommige softwarefabrikanten zich toegelegd op een programma om kleding virtueel te passen op avatars. Prototypes kosten immens veel geld, en de doorlooptijd bedraagt tussen 1 week

84


(in lokale productie) tot 3 à 4 weken (in buitenlandse productie). Door gebruik te maken van virtuele paspoppen kunnen de eerste prototypes worden vermeden, en kan pas overgegaan worden tot de productie van een prototype als alles er virtueel reeds goed uitziet. Op die manier kan veel geld, en vooral veel tijd, worden gewonnen. Het principe van deze software is voor zowel Lectra als Browzwear gelijk. Eerst en vooral dienen op de patronen de punten en lijnen te worden gemarkeerd die aan elkaar moeten worden ‘gestikt’. Voor Lectra Modaris 3D-Fit wordt dit gedaan in het programma Modaris ExpertPro. Voor Browzwear dient dit te gebeuren in Gerber AccuMark PDS. Op deze patronen kunnen eventueel nog binnenlijnen worden getekend die bijvoorbeeld een zak moeten illustreren. Beide programma’s hebben meerdere mannequins in hun bibliotheek: dames en heren met normale en zwaardere lichaamsbouw, meisjes en jongens met verschillende leeftijden. Vervolgens wordt een parametrische avatar of mannequin voorbereid om dit kledingstuk aan te kunnen trekken: maten worden eventueel aangepast en belangrijke punten zoals nek, polsen, enkels, heupen, … krijgen referentiepunten die overeenkomen met de kleding (om te vermijden dat de kleding achterstevoren wordt aangetrokken). Vervolgens wordt een stofsoort gekozen, welke het dichtst benadert bij het materiaal waar de kleding uiteindelijk in zal worden gemaakt. Hiervoor beschikken beide programma’s over een bibliotheek met vele verschillende materialen met diverse massa’s en dessins. Het is ook mogelijk om zelf stoffen te creëren waarbij alle eigenschappen, kleuren, dessins, … zelf kunnen worden gekozen. Dan kan, na de geschikte maat te selecteren, het kledingstuk gedrapeerd worden op de mannequin. Soms is het nodig om de software te helpen om de mannequin aan te kleden. Dat kan door links en rechts wat aan de stof te trekken om deze beter te laten vallen. Dit is te vergelijken met wanneer je zelf een kledingstuk aantrekt, je soms wat aan de mouwen en de zoom moet trekken, zodat alles op de juiste plaats valt. Hier krijg je al een eerste idee van hoe het model er op persoon uit zal zien. Er kunnen lijnen op getekend worden die, door de interactie met het patroontekenprogramma, rechtstreeks op de patronen verschijnen. Wanneer de patronen vervolgens worden aangepast, worden deze wijzigingen doorgestuurd naar de virtuele paskamer, zodat het resultaat onmiddellijk zichtbaar is op de mannequin. Door de verschillende visualisaties zie je onmiddellijk waar er eventuele problemen in het model zitten. Zo kan je bijvoorbeeld zien waar het kledingstuk te smal of te wijd is (drukpunten) of kan je draadrichtingen visualiseren en corrigeren. Deze 3D-visualisaties kunnen worden opgeslagen of doorgestuurd naar ontwerpers, stylisten, verkoopmanagers, … die op hun beurt commentaren kunnen toevoegen. Er bestaat ook een mogelijkheid om avatars die middels een bodyscanner zijn gecreëerd, te importeren in de 3D-simulatie software. Hiervoor moeten de puntenwolken wel volledig gesloten worden (een bodyscanner kan bijvoorbeeld niet onder de armen scannen, waardoor op die plaatsen gaten in de figuur ontstaan) en volledig opgeschoond worden met speciale 3D-software (bijvoorbeeld Rhinoceros). Deze bewerking is zeer arbeidsintensief (1 avatar opschonen kan 2 tot 4

85


dagen duren), en bijgevolg ook zeer duur (tot 2500 euro). Bovendien zijn deze mannequins niet parametrisch; dit wil zeggen dat de maten dan niet kunnen worden aangepast in de software.

7.5.1. Lectra Modaris 3D Prototyping

Figuur 40: Visualisatie naden en stiksels; visualisatie van de drukpunten; visualisatie van de patroondelen (Lectra, 2018)

Figuur 41: Visualisatie van verschillende stoffen en dessins (Lectra, 2018)

86


7.5.2. Browzwear V-Stitcher

Figuur 42: Keuze uit verschillende mannequins; visualisatie vanuit verschillende hoeken (Browzwear, 2018)

7.6.

Made-To-Measure

Hoewel de consument een groot belang hecht aan gepersonaliseerde artikelen om zich van de massa te onderscheiden, heeft onderzoek aangetoond dat de consument er niet significant meer wil voor betalen. Gepersonaliseerde artikelen zijn traditioneel het resultaat van handwerk, maar door de hoge loonkosten blijft de markt voor maatwerk een (kleine) nichemarkt. Bedrijven die vanwege de sector, waarin zij actief zijn, of door een gewijzigde marktsituatie verplicht worden om maatwerk te leveren zien zich voor een uitdaging geplaatst: maatwerk leveren aan een prijsniveau vergelijkbaar met dit van massaproductie. Sinds enkele decennia is er een business model ontwikkeld dat een oplossing tracht te bieden aan het paradigma ‘customisatie aan massaproductiekost’: massacustomisatie. Massacustomisatie onderscheidt zich van handwerk omdat de productie binnen een industriële omgeving plaatsvindt die daarenboven een maximale efficiëntie (en lage productiekost) garandeert. Om maten te gaan ‘customiseren’ dient men te beschikken over correcte meetwaarden (1D en 3D). Deze meetwaarden kunnen opgemeten worden met behulp van een 3D-bodyscanner. Lectra en Gerber hebben beiden MTM-software ontwikkeld die op basis van de lichaamsafmetingen automatisch patronen genereert. De lichaamsmaten kunnen manueel worden ingevoerd, of automatisch door rechtstreekse verbinding met de bodyscanner. De software waar deze maten wordt ingegeven is niet dezelfde als deze die de patronen aanmaakt. Bij Lectra is hiervoor nog Modaris (ExpertPro) nodig, bij Gerber is dit AccuMark PDS. Deze MTM-software zorgt ervoor dat bestellingen en gewijzigde patronen automatisch worden gecreëerd en intekeningen, plot- en snijdata worden gemaakt. Deze software kan bijvoorbeeld in winkels worden geïnstalleerd zodat de verkopers/verkoopsters de gegevens en lichaamsmaten van de klant rechtstreeks kunnen invoeren in de database van de producent.

87


7.6.1. Lectra FitNet / WebMTM

Figuur 43: Lectra FitNet; Lectra WebMTM (Lectra, 2018)

7.6.2. Gerber Accumark MTM

Figuur 44: Gerber Accumark MTM (Gerber Technology, 2018)

7.7.

Intekeningen / snijplannen

Een intekening of een snijplan is de meest voordelige schikking van één of meerdere modellen in één of meerdere maten op een specifieke stofbreedte. De aard van de stof bepaalt ook de beperkingen bij het inleggen. Beperkingen kunnen bijvoorbeeld een stof met een vleug of een dessin zijn. Bij een snijplan is de efficiëntie van het stofverbruik zeer belangrijk, zeker bij duurdere stoffen. Een voorbeeld: Voor brandweerjassen worden aramiden gebruikt die ongeveer 30 euro/m of meer kosten. Wanneer een snijplan van zo’n jas wordt gemaakt met een efficiëntie van 85% wil dit zeggen

88


dat 15% van het materiaal wordt weggegooid. Op een snijplan van 2 m is dit 30 cm of 9 euro. Voor elke % die men efficiënter kan inleggen kan men in dit voorbeeld 0,6 euro besparen. De lengte van een snijplan is afhankelijk van het aantal modellen en maten dat erin gepuzzeld is, maar kan in principe nooit langer zijn dan de maximum benutbare lengte van de oplegtafel en/of snijtafel. Wanneer gesneden wordt met een automatische snijmachine zonder transportband, is de lengte beperkt tot 1,5 of 2,5 m. Bij machines met transportband kan, afhankelijk van de lengte van de oplegtafel, het snijplan soms 20 m lang zijn. Vrijwel alle bedrijven die software ontwikkelen om patronen te tekenen, hebben ook een intekenprogramma. Voor Lectra is dit MarkerMaking, Gerber heeft AccuNest en voor Gemini CAD is dit Nest Expert . Alle programma’s beschikken over een automatische puzzelfunctie waarbij, rekening houdend met de beperkingen die de operator heeft ingegeven, zeer efficiënte intekeningen kunnen gemaakt worden, en dit binnen enkele seconden. Gemini Nest Expert kan de patronen die in Pattern Designer X17 gemaakt zijn met geïntegreerde grafische elementen, intekenen inclusief deze grafische elementen. Hierdoor kan de intekening rechtstreeks op de stof of op transferpapier worden gedrukt vooraleer te snijden.

7.7.1. Lectra MarkerMaking

Figuur 45: Print screen Lectra MarkerMaking (Lectra, 2018)

89


7.7.2. Gerber AccuNest

Figuur 46: Print screen Gerber AccuNest (Gerber Technology, 2018)

7.7.3. Gemini Nest Expert

Figuur 47: Gemini Nest Expert (Gemini Cad, 2018)

90


7.8.

Digiteren

Een digiteertafel of digitizer is een kantelbare tafel waarmee papieren patronen kunnen worden gedigitaliseerd, om deze verder te kunnen bewerken in een patroontekenprogramma. De digiteertafel verstuurt na elke bediening van een druktoets op de cursor elektronisch de x en y coĂśrdinaten van elk punt van het patroondeel naar een pc.

Figuur 48: Voorbeeld van een digiteertafel; digiteermuis met functietoetsen

Vrijwel alle softwarefabrikanten van CAD software hebben tegenwoordig een systeem ontwikkeld om patronen te digitaliseren door middel van een foto. Hierbij wordt een vaste camera geïnstalleerd en de patronen worden dan op een tafel gelegd of tegen een muur geplakt. De foto van het patroon wordt geanalyseerd door de software en herkent automatisch boorgaten, knippen, binnenlijnen, draadassen, ‌. De software zet deze beelden dan over in digitale patronen die verder kunnen bewerkt worden in de patroontekensoftware.

Figuur 49: gedigitaliseerd patroon met foto-overlay in de Gemini CAD software (EuroCad, 2018)

91


7.9.

Plotter

Een plotter is een uitvoerapparaat waarmee (lijn)tekeningen, in het bijzonder technische tekeningen, patronen en intekeningen, kunnen worden gemaakt. Van oorsprong is het een pen die met behulp van twee haaks op elkaar staande armen over een vel papier kan worden bewogen. Het apparaat wordt plotter genoemd om het te onderscheiden van het andere uitvoerapparaat, de (daisywheel- of matrix-)printer. Sinds voor plotters gebruik wordt gemaakt van de inktjet-techniek is er qua technische werking weinig verschil tussen een plotter en een printer. Een plotter kan grotere papierformaten (tot A0) bedrukken.

Figuur 50: Voorbeeld van een inktjet plotter (links); voorbeeld van vlakbed A0 plotters (rechts)

7.10. Snijmachine Om patronen en intekeningen op een snelle en precieze manier uit stof te kunnen snijden, wordt er meer en meer beroep gedaan op automatische snijtafels. Deze tafels bestaan in verscheidene formaten en uitvoeringen. Voor stalenafdelingen wordt meestal een enkel laags systeem gebruikt, terwijl voor massaproductie machines worden ingezet die stofmatrassen van 5 cm dikte of meer (sommigen zelfs 9 cm) kunnen verwerken. Enkel laags machines snijden meestal met een wielmes of een sleepmes. Boorgaatjes en knippen worden geplaatst met een stansmes. De stof wordt vacuĂźm aan de tafel gezogen om het verschuiven tijdens het snijden te vermijden. Meerlaagse machines kunnen snijden met een oscillerend of roterend verticaal mes. Voor de boorgaatjes wordt hier een fijn boortje gebruikt. Bij sommige meerlaagse machines worden de messen voortdurend gekoeld en automatisch geslepen. De stoflagen (soms tot 100 lagen en meer) worden afgedekt met een folie, en wordt vacuĂźm aan de tafel gezogen om het verschuiven tijdens het snijden te vermijden. De meeste tafels beschikken over een conveyor of transportband, om de stof automatisch te transporteren tijdens het snijden. Hierdoor is het mogelijk om intekeningen te snijden die langer zijn dan de snijtafel.

92


Figuur 51: Enkel laags snijmachine van Gerber (Gerber Technology, 2018); detail van de snijkop, v.l.n.r. stansmes voor knip, stansmes voor boorgaatje, wielmes (Cools, 2018)

Figuur 52: Meerlaagse snijmachine van Lectra met conveyor (Lectra, 2018); detail van een snijkop

7.11. PDM en PLM Product Lifecycle Management (PLM) is het beheer van alle productinformatie van idee via ontwerp, productie, gebruik, onderhoud tot en met de afbraak van een product. Maar PLM systemen doen meer; zij beheren niet alleen de (product)gegevens, maar ook de processen waarbinnen deze gegevens worden gegenereerd, gemodificeerd en/of gebruikt. Wat tegenwoordig onder PLM wordt verstaan, is ooit ontstaan uit Product Data Management (PDM). PDM is opgerekt om een groter deel van het leven van een product, de productlevenscyclus, te controleren. PLM is zonder meer ‘hot’ in de wereld van de industriële IT. Tal van bedrijven hebben inmiddels – met succes – een PLM-systeem ingevoerd. PLM-systemen kenmerken zich door de ontwikkeling van functionaliteit voor specifieke toepassingen boven op de specifieke PDM ‘tool box’. PLM ondersteunt niet alleen de creatieve processen in het begin van de cyclus maar ook de processen rond productie, verkoop en service. PLM moet niet worden gezien als een software product, maar een verzameling van software tools en werkmethoden die samen geïntegreerd zijn, en die ofwel aparte fasen, verschillende taken of het volledige proces van de levenscyclus beheren. Het mag niet worden vergeten dat een van de belangrijkste doelstellingen van PLM is het verzamelen van kennis die kan worden hergebruikt voor andere projecten en om gelijktijdig gelijktijdige ontwikkeling van veel producten te coördineren

93


In zijn eenvoudigste vorm beheert PLM alle centrale product gegevens, laat de gebruikers toe deze data te hergebruiken om de snelheid van accurate en real-time informatie te verbeteren en geeft een volledig beeld op de voortgang en eventuele problemen en verbeterpunten. PLM-processen kunnen zijn: • business planning • line planning • creatief ontwerp • storyboarding • schetsen • concept ontwerp • ontwerp van stof en benodigdheden • patroon ontwikkeling • eerste prototype specificaties • gedetailleerd design • risico analyse (simulatie) • 3D-ontwerp • beheer proces verkoop stalen • gedetailleerde BOM (bill of material) • gedetailleerde BOL (bill of labour) • kostprijsberekening • … Er bestaan enorm veel bedrijven die PLM oplossingen aanbieden voor zowel zeer kleine ondernemingen als voor multinationals. De lijst is te lang om hier op te sommen, maar op de website van WhichPLM staat een mooi overzicht van grote en minder grote, bekende en minder bekende PLM leveranciers. Deze PLM oplossingen worden door onafhankelijke experts uitgetest en beoordeeld. WhichPLM softwareleveranciers https://www.whichplm.com/suppliers/

7.12. ERP Het begrip ERP staat voor Enterprise Resource Planning, waarmee in de regel een computerprogramma ofwel software wordt bedoeld. Dit soort computerprogramma's wordt voornamelijk binnen organisaties gebruikt ter ondersteuning van alle processen binnen het bedrijf. Een ERP-programma bestaat meestal uit kleine deelprogramma’s (modules) die allemaal een specifieke taak ondersteunen. Denk bijvoorbeeld aan computerprogramma’s die worden gebruikt om de financiële administratie te voeren of de voorraden bij te houden. Waarbij voorheen veel bedrijven gebruik maakten van verschillende programma’s om hun bedrijfsactiviteiten te ondersteunen, kunnen in een ERP programma een heel groot aantal processen (afdelingen) worden ondergebracht. Een gevolg van een dergelijk ERP systeem is dat gegevens van bijvoorbeeld klanten en producten (denk aan adresgegevens van klanten) binnen de organisatie

94


slechts eenmaal ingevoerd hoeven te worden, omdat een enkele database wordt gehanteerd. Naast het feit dat het aantal inconsistente data wordt verkleind kan een ERP-systeem veel andere voordelen bieden zoals een efficiëntere manier van werken, betere communicatie en soms zelfs kostenreductie. Met behulp van de ERP-software worden alle bedrijfsprocessen, waaronder voorraadsystemen, bedrijfsadministratie en logistiek zodanig met elkaar verbonden, zodat alle vergaarde informatie door het hele bedrijf door iedereen bruikbaar is. Vroeger had elke afdeling zijn eigen systeem en moesten de data in elk systeem opnieuw ingevoerd worden. ERP-systemen zijn vaak goed geïntegreerd waardoor eenmalige opslag van gegevens mogelijk is. Een ingevoerde verkooporder zal door het ERP-systeem onder andere worden verwerkt tot automatisch gegenereerde inkooporders en automatisch geplande personeelsinzet. ERP-systemen kunnen behoorlijk duur zijn. Omdat ze soms niet naadloos aansluiten op de bedrijfsprocessen moet de software worden aangepast en aanvullende software worden ontwikkeld. Daardoor kunnen de implementatiekosten zeer hoog zijn en dat dure aanpassingsproces zou telkens terug kunnen keren bij iedere volgende release van het pakket. Mogelijke valkuilen van een ERP-systeem zijn meestal gerelateerd aan de implementatie en de organisatie zelf. Organisaties en managers zullen bewust moeten zijn van de grote veranderingen die implementatie van een ERP-systeem met zich meebrengen. Een goed softwaresysteem alleen is niet voldoende, er zal ook aandacht besteed moeten worden aan de werknemers. Als het systeem mentaal niet wordt geaccepteerd kan het bedrijf beter het geld van implementatie besparen. ERPsoftware is niets waard zonder een juiste implementatie van mensen, gebruiksregels en behoud van functionaliteit. Men spreekt van een goede implementatie als er sprake is van betrokkenheid, supervisie, herkenning en bereidheid om met het systeem te werken. Een succesvol ERP-project kan de productiekosten doen dalen, productietijd verkorten, klantenservice verbeteren, voorraden verlagen, etc. wat kan leiden tot kostenbesparing. Echter dient hiertoe eerst het ERP pakket succesvol geïmplementeerd te worden. Het implementeren van een ERP-pakket is een moeilijk project omdat ERP-pakketten zo omvangrijk zijn. ERP pakketten brengen vaak grote veranderingen van de bedrijfsprocessen met zich mee, echter wordt dit aspect vaak onderschat door organisaties. Uit onderzoek blijkt dat zelfs 40% tot 50% implementatieprojecten van ERP-pakketten mislukken. Ander onderzoek gaat hier zelfs verder in door te stellen dat een project mislukt is wanneer de implementatie het in het projectvoorstel vastgestelde ‘Return on investment’ niet haalt. Vanuit dit oogpunt mislukt 60% tot 80% van de implementatietrajecten. Oorzaken voor mislukken van ERP-projecten zijn o.a.: - Slechte of onduidelijke strategische doelstellingen, - Steun van het topmanagement ontbreekt, - Slecht projectmanagement, - Eindgebruikers zijn slecht of niet opgeleid, - Data is onjuist geïmporteerd vanuit het oude IT-systeem. De meest gebruikte ERP-systemen worden gemaakt en verkocht door commerciële bedrijven. Hier zitten heel grote en kleine bedrijven bij. Er heeft door de intense concurrentie een shake-out plaatsgevonden in deze markt, waarbij het aantal leveranciers is afgenomen. Daardoor voeren

95


bedrijven als Oracle, Infor en Microsoft meerdere gelijksoortige pakketten. Hun plannen om daar één pakket van te maken genieten vooral de steun van de aandeelhouders. Klanten zitten hier echter vaak niet op te wachten, waardoor de meeste plannen nog niet gerealiseerd zijn. Er zijn ook open source ERP systemen beschikbaar zoals Compiere, Adempiere of Openbravo. Enkele bedrijven die ERP-systemen speciaal voor de confectie-industrie aanbieden zijn Quadreon, Quilis, General Computers en Inside Communications.

7.13. Leerwijzer 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.

96

Ik kan het belang van IT in de confectiesector aantonen en toelichten. Ik kan omschrijven welke digitale systemen kunnen aangewend worden in de ontwerpfase. Ik kan enkele tekenprogramma’s met elkaar vergelijken Ik kan 2 patroontekenprogramma’s opnoemen en deze met elkaar vergelijken. Ik weet wat een bodyscanner doet en hoe deze werkt. Ik weet waarvoor de data van een bodyscanner kunnen aangewend worden. Ik ken de betekenis van 3D-modellering en welke pakketten hiervoor bestaan. Ik kan opnoemen waarom bedrijven zouden opteren voor het 3D-modelleren. Ik ken de betekenis van massacustomisatie. Ik weet waarvoor MTM-pakketten kunnen gebruikt worden. Ik kan opnoemen met welke pakketten intekeningen kunnen gebeuren en hoe deze op papier worden gezet. Ik weet op welk manier men handgetekende patronen omzet op computer. Ik weet welke snijmachines er bestaan en welke mogelijkheden die bevatten. Ik kan het begrip PDM omschrijven. Ik kan het begrip PLM omschrijven. Ik kan het begrip ERP omschrijven.


8. DUURZAAM ONDERNEMEN Door een groeiend bewustzijn voor de milieu- en armoedeproblematiek waarmee de mensheid in de 20ste en 21ste eeuw wordt geconfronteerd, ontstond in de jaren 70 en 80 geleidelijk nood aan mondiale strategieën die de wereld hierop moesten voorbereiden. Stilaan groeide de overtuiging van het uitputbare karakter van milieu en ontwikkeling. Het concept “duurzame ontwikkeling” is hieruit ontstaan. De term “duurzame ontwikkeling” komt van de Verenigde naties. In 1987 stelde de commissie Brundtland het rapport “Onze gezamenlijke toekomst” voor, waarin duurzame ontwikkeling de kern is. De definitie in het Brundtland-rapport luidt als volgt: “een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarbij de behoeften van de toekomstige generaties in gevaar te brengen” Het is een heel ruim begrip en omvat alle ontwikkelingen op technisch, economisch, ecologisch en sociaal vlak, die bijdragen tot een efficiëntere, zuinigere wereld waarin op lange termijn beter wordt omgegaan met de aarde. (World Commission on Environment and Development, 1987) Via maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) kunnen ondernemingen een concrete invulling geven aan het begrip duurzame ontwikkeling. Algemeen heerst een grote aandacht voor MVO bij: • Bedrijven • Werkgeversorganisaties • Overheden • Wetenschap/onderzoeksinstellingen • Consument

8.1.

Normeringen

8.1.1. Milieunormering 8.1.1.1.

ISO 14001

Titel NL: Milieumanagementsystemen - Eisen met richtlijnen voor gebruik Titel EN: Environmental management systems - Requirements with guidance for use Deze internationale norm werd ontwikkeld in 2004 met een laatste herziening in 2015, en specificeert de eisen van een milieumanagementsysteem dat een organisatie kan gebruiken om haar milieuprestaties te verbeteren. Deze internationale norm is bedoeld voor gebruik door een organisatie die op een systematische wijze haar milieuverantwoordelijkheden wil managen, die bijdraagt aan de milieupijler van duurzaamheid. Deze internationale norm helpt een organisatie de beoogde resultaten te behalen van haar milieumanagementsysteem, die waardevol zijn voor het milieu, de organisatie zelf en belanghebbenden.

97


In overeenstemming met het milieubeleid van de organisatie omvatten de beoogde resultaten van een milieumanagementsysteem: 1. het verbeteren van de milieuprestaties; 2. het voldoen aan complianceverplichtingen; 3. het bereiken van milieudoelstellingen. Deze internationale norm is van toepassing op elke organisatie, ongeacht omvang, soort en aard, en is van toepassing op de milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten waarvan de organisatie bepaalt dat zij deze kan beheersen of beĂŻnvloeden, uitgaande van een levenscyclusperspectief. Deze internationale norm stelt geen specifieke criteria voor milieuprestaties en kan in zijn geheel of deels worden gebruikt om milieumanagement stelselmatig te verbeteren. Aanspraak dat voldaan wordt aan deze internationale norm kan alleen worden gemaakt als alle eisen ervan zijn opgenomen in het milieumanagementsysteem van een organisatie en aan al deze eisen, zonder enige uitzondering, wordt voldaan. (NBN, 2015) Deze norm kan aangekocht worden in het Nederlands, Frans, Duits en Engels op de website van het Nationaal Bureau voor Normalisatie (NBN) en in nog een aantal andere talen via de Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO). Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO) www.iso.org

Bureau voor Normalisatie (NBN) www.nbn.be

8.1.2. Milieu-sociale normering 8.1.2.1.

ISO 26000

Titel NL: Richtlijn voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties Titel EN: Guidance on Social Responsibility In september 2010 werd de ISO 26000 gepubliceerd. ISO 26000 helpt organisaties hun maatschappelijke verantwoordelijkheden te bepalen en geeft adviezen over hoe ze deze MVOactiviteiten binnen hun organisatie dienen te implementeren. Deze richtlijn dient enkel als hulpmiddel en is bijgevolg vrijwillig toe te passen. ISO 26000 biedt richtlijnen op vlak van onder meer principes, concepten, stakeholderengagement en implementatie van MVO. Het wil op die manier een uniform MVO-begrippenkader creĂŤren rond MVO en organisaties een instrument aanbieden om intenties van maatschappelijk verantwoordelijkheid om te zetten in acties, en dit op een systematische en samenhangende manier. (ISO, 2010) ISO 26000 geeft praktische richtlijnen voor:

98


1. Het bepalen van de relatie tussen MVO en de kenmerken van de organisatie. Dit zal resulteren in het begrijpen van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de eigen organisatie. 2. Het opstellen en implementeren van een MVO strategie in de gehele organisatie is de volgende stap. 3. Het betrekken van (interne en externe) stakeholders door communicatie over MVO, ter verbetering van de transparantie. 4. Het optimaliseren van het MVO-beleid en het vergroten van de geloofwaardigheid van de organisatie op het gebied van MVO dient verder te gebeuren. ISO 26000 werd ontwikkeld door de grootste werkgroep die ooit werd samengesteld door de Internationale Organisatie voor Standaardisatie om een standaard te ontwikkelen. In deze werkgroep waren zes grote stakeholdergroepen vertegenwoordigd, afkomstig uit de industriële wereld, vakbonden, overheden, consumentenorganisaties, NGO’s en een restcategorie met onderzoekers en dienstverleners. De werkgroep bestond uit 450 deskundigen en 210 waarnemers uit 90 verschillende landen die lid zijn van ISO en 42 organisaties die verbonden zijn met ISO. ISO 26000 noemt zich consistent met relevante declaraties en conventies van de Verenigde Naties (VN) en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). (MVO Vlaanderen, 2011) Een van de doelen van ISO 26000 is om organisaties een instrument aan te bieden om intenties van maatschappelijk verantwoordelijkheid om te zetten in acties, en dit op een systematische en samenhangende manier. Het moet organisaties bijstaan in het leveren van een bijdrage in duurzame ontwikkeling, ondermeer door initiatieven te nemen die verder reiken dan wat strikt noodzakelijk is volgens wetten en regels. Het is niet de bedoeling om bestaande initiatieven te vervangen maar eerder om deze bij te staan en het begrip en de opvattingen rond maatschappelijke verantwoordelijkheid algemeen te verspreiden. (MVO Vlaanderen, 2011) Het gebruik van de ISO 26000–richtlijn kan voor organisaties (incl. ondernemingen) een competitief voordeel opleveren en een bijdrage leveren tot het opbouwen van een positieve reputatie. Organisaties kunnen het gebruik van ISO 26000 communiceren naar alle belanghebbende zoals klanten, werknemers, leden, overheden, media, leveranciers, investeerders…. (MVO Vlaanderen, 2011) Naast duidelijke definities, toelichting rond de principes van maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties en de noodzaak om stakeholders hierbij te betrekken in de eerste hoofdstukken, ligt het zwaartepunt van ISO 26000 bij de “richtlijnen voor kernthema’s van maatschappelijke verantwoordelijkheid”. Er zijn zeven kernthema’s (bestuur van de organisatie, mensenrechten, arbeidspraktijk, milieu, eerlijk zakendoen, consumentenaangelegenheden en betrokkenheid bij en ontwikkeling van de gemeenschap) telkens onderverdeeld in verschillende onderwerpen. In totaal worden 36 onderwerpen behandeld. Bij elk kernthema worden de principes uitgelegd en worden mogelijke overwegingen toegelicht. Bij elk onderwerp worden eerst een beschrijving gegeven om daarna enkele acties en verwachtingen toe te lichten. De richtlijnen voor het integreren van maatschappelijke verantwoordelijkheid in de hele organisatie zijn het onderwerp van het laatste hoofdstuk. Hier worden zeer concrete richtlijnen gegeven van hoe maatschappelijke

99


verantwoordelijkheid zijn intrede kan doen of kan worden verfijnd binnen het bedrijf of de organisatie. (MVO Vlaanderen, 2011) ISO 26000 is een internationale norm en biedt gebruikers een richtlijn. In tegenstelling tot andere ISO-normen is ISO 26000 niet geschikt noch bedoeld voor certificatiedoeleinden. (MVO Vlaanderen, 2011) Het document ISO 26000 kan aangekocht worden in het Nederlands, Frans en Engels op de site van het Nationaal Bureau voor Normalisatie (NBN) en in nog een aantal andere talen via de Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO). Bedrijven die zelf willen testen hoever ze staan op vlak van duurzaamheid of maatschappelijk verantwoord ondernemen, kunnen een MVO-scan doen van MVO Vlaanderen. Deze MVO-scan werd ontwikkeld door MVO Nederland, om bedrijven op een laagdrempelige manier met de verschillende aspecten van ISO 26000 in aanraking te laten komen en hen de mogelijkheden tot verbetering te laten zien. Er is eveneens een MVO-wegwijzer beschikbaar die de ISO 26000-richtlijn leesbaar en bruikbaar maakt voor KMO’s. (MVO Vlaanderen, 2011)

MVO-scan www.mvoscan.be

8.1.2.2.

Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO) www.iso.org

Bureau voor Normalisatie (NBN) www.nbn.be

SA 8000

Titel NL: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Titel EN: Social Accountability SA8000 is een standaard die gericht is op de arbeidsomstandigheden binnen ondernemingen en/of de productieketen. SA 8000 dekt thema’s als dwangarbeid en kinderarbeid, gezondheid en veiligheid op het werk, vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, discriminatie, disciplinaire praktijken, werktijden, beloning en managementsystemen. Zowel voor de eigen werknemers, partners als leveranciers. Deze certificering kan worden toegepast op elk bedrijf, ongeacht de omvang en waar ook ter wereld. SA 8000 stelt niet alleen normen voor werkplekken, maar onderschrijft ook internationale overeenkomsten, zoals de conventies van de International Labor Organization, de Universele Verklaring van de Mensenrechten en het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind. (MVO Vlaanderen, 2014) SA 8000 is ontwikkeld in 1989 door de organisatie Social Accountability International, een nietgouvernementele multistakeholderorganisatie. De laatste herziening dateert van 2014. De standard is gratis te downloaden op de website van Social Accountability International (SAI). Social Accountability International (SAI) http://www.sa-intl.org

100


8.1.3. Kwaliteitsnormering 8.1.3.1.

ISO 9001

Titel NL: Kwaliteitsmanagementsystemen - Eisen Titel EN: Quality management systems - Requirements Deze internationale norm specificeert eisen voor een kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie die: 1. moet aantonen dat zij in staat is om op consistente wijze producten en diensten te leveren die voldoen aan de eisen van de klant en aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving; 2. zich ten doel stelt om de klanttevredenheid te verhogen door het systeem doeltreffend toe te passen, met inbegrip van processen voor verbetering van het systeem alsmede de borging van het voldoen aan eisen van klanten en aan eisen uit van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Alle eisen in deze internationale norm zijn algemeen en bedoeld om toepasbaar te zijn op elke organisatie, ongeacht haar type of omvang of de producten en diensten die zij levert. Opmerkingen: 1. In deze internationale norm zijn de termen product en dienst alleen van toepassing op producten en diensten die bedoeld zijn voor, of worden vereist door een klant. 2. Eisen uit wet- en regelgeving kunnen worden verwoord als wettelijke eisen. (NBN, 2015) Het document ISO 9001 kan aangekocht worden in het Nederlands, Frans, Duits en Engels op de site van het Nationaal Bureau voor Normalisatie (NBN) en in nog een aantal andere talen via de Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO). Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO) www.iso.org

Bureau voor Normalisatie (NBN) www.nbn.be

8.1.4. Duurzaam aankopen normering 8.1.4.1.

ISO 20400

Titel NL: Maatschappelijk verantwoord inkopen - Richtlijn Titel EN: Sustainable procurement - Guidance Bij aankoopbeslissingen let een onderneming nog te vaak enkel op de prijs, kwaliteit en levertijd van een product. Een duurzaam inkoopbeleid houdt echter in dat producten ook op sociale en milieuaspecten worden beoordeeld. Het opnemen van ketenverantwoordelijkheid via een duurzaam inkoopbeleid is dan ook een belangrijk onderdeel van MVO. Zeker in internationale context. (MVO Vlaanderen, 2018)

101


Via een duurzaam inkoopbeleid gebruikt een bedrijf zijn koopkracht en invloed in de relaties met leveranciers en klanten om de maatschappelijke en milieuprestaties van de gehele keten van producten te verbeteren. Een effectieve manier om de duurzaamheid van de keten te waarborgen is om duurzaamheidscriteria te integreren in het selectieproces van mogelijke leveranciers. Deze criteria kunnen betrekking hebben op de onderneming (heeft de leverancier een MVO-verslag of een duidelijk beleid inzake maatschappelijk, ethisch beheer, veiligheid of milieu?) of op de geleverde producten of diensten (bijvoorbeeld productlabels zoals FSC, Cradle-to-Cradle, Belgische Social Label, BREAAM, ….). (MVO Vlaanderen, 2018) Kleine, middelgrote en grote privé-ondernemingen hebben er alle baat bij om op een duurzame manier te produceren en aan te kopen. En dat hoeft niet per sé duurder te zijn. Integendeel. Rekening houdende met de levenscyclus van het product, kunnen duurzame aankopen zelfs tot besparingen leiden. Daarnaast kan de onderneming ook via haar communicatie kenbaar maken dat ze op een duurzame manier inkoopt en om zich op die manier te onderscheiden van haar concurrenten. (MVO Vlaanderen, 2018) Natuursteen die door Indische kinderhanden ging. De strijd tegen bloeddiamanten. Het Europees Parlement dat zich buigt over de import van conflictmineralen. Smartphones en tablets die in erbarmelijke arbeidsomstandigheden worden geassembleerd. Het Rana Plaza-drama dat de modesector wakker schudde. (MVO Vlaanderen, 2018) In een wereld waarin iedereen met iedereen verbonden is en nieuws zich sneller verspreidt dan het licht, nestelen dergelijke feiten zich in het collectief geheugen. Vrijwel alle Belgische bedrijven kopen direct of indirect producten aan uit het buitenland. En de vijftig snelst groeiende landen zijn allemaal opkomende economieën. Ze zijn belangrijke potentiële handelspartners voor Belgische bedrijven. Zaken doen in deze landen biedt marktkansen voor Belgische ondernemers, maar ook verantwoordelijkheden. Door duurzaam te ondernemen, kunnen bedrijven winst maken en tegelijkertijd een positieve invloed uitoefenen op bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden, corruptie en milieu-issues. (MVO Vlaanderen, 2018) Productie- en handelsketens worden steeds complexer; vaak gaat de keten terug tot (ver) in het buitenland waar producten of onderdelen worden geproduceerd. De verantwoordelijkheid van Belgische ondernemers is ook grensoverschrijdend. Je moet weten waar grondstoffen vandaan komen, wat er speelt bij toeleveranciers en door wie producten vervaardigd worden. Arbeidsomstandigheden en milieu-issues bij buitenlandse toeleveranciers hebben uiteindelijk ook invloed op de duurzaamheid van een in België gevestigd bedrijf. (MVO Vlaanderen, 2018) In een wereld die op verschillende vlakken tegen zijn grenzen aanloopt, hebben sectoren en bedrijven het echter nog altijd moeilijk om hun productieketen in kaart te brengen, laat staan hem van begin tot einde op een duurzame leest te schoeien. (MVO Vlaanderen, 2018) In 2013 is ISO gestart met de ontwikkeling van de nieuwe ISO 20400 voor ‘Duurzaam Inkopen”. Dit document biedt richtlijnen aan organisaties, ongeacht hun activiteit of grootte, die duurzaamheid

102


binnen inkoop integreren, zoals beschreven in ISO 26000. Het is bedoeld voor stakeholders die betrokken zijn bij inkoopbesluiten en -processen of er de invloed van ondervinden. (NBN, 2017) De laatste gereviseerde versie van dit document dateert van 2017. Het document ISO 20400 kan aangekocht worden in het Nederlands, Frans en Engels op de site van het Nationaal Bureau voor Normalisatie (NBN) en in nog een aantal andere talen via de Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO). Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO) www.iso.org

8.2.

Bureau voor Normalisatie (NBN) www.nbn.be

SDG’s

In september 2015 werden de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen of Sustainable Development Goals (SDG’s) formeel aangenomen door de algemene vergadering van de VN met Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling. Gedurende de komende jaren (tot 2030) moeten 17 SDG’s, die gekoppeld worden aan 169 targets, een actieplan vormen om de mensheid te bevrijden van armoede en de planeet terug op de koers richting duurzaamheid te plaatsen. Deze doelen die één en ondeelbaar zijn reflecteren de drie dimensies van duurzame ontwikkeling: het economische, het sociale en het ecologische aspect. (SDGS, 2018) Deze doelen vormen een unieke fusie van twee mondiale agenda’s: duurzame ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking. De nadruk van deze agenda ligt op ‘universaliteit’, wat betekent dat de implementatie niet enkel in het Globale Zuiden moet gebeuren maar over de gehele planeet. (SDGS, 2018) Om de vooruitgang naar de verwezenlijking van de doelstellingen en de subdoelstellingen van de VN te volgen, werd in maart 2016 een geheel van 242 globale indicatoren voorgesteld door UNSTAT dat de 169 subdoelstellingen moet meten. Centraal hierbij is dat meerdere indicatoren opgesplitst moeten worden volgens relevante categorieën zoals geslacht, leeftijd, geografische ligging enz. Voor bepaalde indicatoren bestaat er reeds ruime methodologische overeenstemming, terwijl voor andere indicatoren nog verder onderzoek verricht moet worden. Het betreft hier dus een lijst die in de toekomst zeker nog verder zal evolueren. Het is ook belangrijk te onthouden dat deze indicatoren slechts een mondiale aanzet vormen, de lidstaten worden aangespoord om via verdere nationale verfijning meer nauwkeurigere metingen te verzekeren. (SDGS, 2018) De SDG's zijn onderverdeeld in de 3 klassieke categorieën van duurzame ontwikkeling en MVO, ofwel de 3 P’s, namelijk People, Planet en Profit/Prosperity, aangevuld met de 2 categorieën Peace & Justice en Partnerships. (The Shift, 2018) • People (mensen) • Planet (planeet) • Profit / Prosperity (winst / welvaart) • Peace (vrede) • Partnership (partnerschap)

103


Figuur 53: logo Sustainable Development Goals

Figuur 54: de 5 P's van duurzaam ondernemen

(Verenigde Naties, 2018)

(The Shift, 2018)

Elke SDG bestrijkt een breed onderwerp en omvat veel meer dan zijn titel. De doelstellingen zijn onderling met elkaar verbonden, ze zijn dus ondeelbaar en moeten samen worden uitgevoerd. Het is onmogelijk om de honger in de wereld op te lossen zonder ook de klimaatverandering en de wereldvrede aan te pakken. Ter illustratie van hun onderlinge afhankelijkheid, staan hieronder de rechtstreekse links met alle doelstellingen voor de SDG’s.

Figuur 55: “The SDGs as a network of targets,” from David Le Blanc, “Towards integration at last?”, DESA Working Paper No. 141 ST/ESA/2015/DWP/141 (Le Blanc, 2015)

104


Tabel 4: de 17 SDG's (SDGS, 2018)

Geen armoede

BeĂŤindig armoede overal en in al haar vormen.

Geen honger

BeĂŤindig honger, bereik voedselzekerheid en verbeterde voeding en promoot duurzame landbouw.

Goede gezondheid en welzijn

Verzeker een goede gezondheid en promoot welzijn voor alle leeftijden.

Kwaliteitsonderwijs

Verzeker gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en bevorder levenslang leren voor iedereen.

Gendergelijkheid

Bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes.

Schoon water en sanitair

Verzeker toegang en duurzaam beheer van water en sanitatie voor iedereen.

Betaalbare en duurzame energie

Verzeker toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen.

Eerlijk werk en economische groei

Bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen.

Industrie, innovatie en infrastructuur

Bouw veerkrachtige infrastructuur, bevorder inclusieve en duurzame industrialisering en stimuleer innovatie.

Ongelijkheid verminderen

Dring ongelijkheid in en tussen landen terug.

Duurzame steden en gemeenschappen

Maak steden en menselijke nederzettingen inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam.

Verantwoorde consumptie en productie

Verzeker duurzame consumptie- en productiepatronen.

Klimaatactie

105

Neem dringend actie om de klimaatverandering en haar impact te bestrijden.

Leven in het water

Behoud en maak duurzaam gebruik van oceanen, zeeĂŤn en mariene hulpbronnen.

Leven op het land

Bescherm, herstel en bevorder het duurzaam gebruik van ecosystemen op het vasteland, beheer bossen duurzaam, bestrijd woestijnvorming, stop landdegradatie en draai het terug en roep het verlies aan biodiversiteit een halt toe.

Vrede, justitie en sterke publieke diensten

Bevorder vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling, verzeker toegang tot justitie voor iedereen en bouw op alle niveaus doeltreffende, verantwoordelijke en toegankelijke instellingen uit.

Partnerschap om doelstellingen te bereiken

Versterk de implementatiemiddelen en revitaliseer het wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling.


De volledige lijst met SDG’s en doelstellingen is te raadplegen in Bijlage 1: Final list of Proposed Sustainable Goals Development indicators. SDG Verenigde Naties www.un.org/sustainabledevelopment

8.3.

SDGS www.sdgs.be/nl

Higg Materials Sustainability Index (MSI)

De Higg-index is een zelfevaluatie-norm voor de kleding- en schoenenindustrie voor het beoordelen van ecologische en sociale duurzaamheid in de hele toeleveringsketen. Het werd ontwikkeld in 2012 door de Sustainable Apparel Coalition, een non-profit organisatie opgericht door een groep modebedrijven, de Amerikaanse Environmental Protection Agency en andere non-profitorganisaties. De Higg-index biedt een hulpmiddel voor de kleding- en schoenenindustrie om duurzaamheid te beoordelen gedurende de gehele levenscyclus van een product, van materialen tot het einde van de levensduur. De Higg-index biedt een holistisch overzicht dat bedrijven machtigt om zinvolle verbeteringen aan te brengen die het welzijn van fabrieksarbeiders, lokale gemeenschappen en het milieu beschermen. De Higg-index bestaat uit 3 verschillende delen: product, merk (brand) en uitrusting (facility).

8.3.1. Product tools Deze tool kan tijdens de ontwerpfase van een product worden gebruikt om de voorspelde impact op het milieu te begrijpen. Ze kan ook worden toegepast op de voltooiing van een product voor een meer accurate berekening van de belasting op het milieu. Het biedt merken en fabrikanten informatie om in elke fase van de ontwikkeling van een product betere keuzes te kunnen maken. Materialen spelen een belangrijke rol in de duurzaamheidsimpact van een product. Het selecteren van materialen is één van de eerste stappen in de ontwikkeling van een product. Het maken van weloverwogen keuzes in dit vroege stadium kan grote voordelen hebben, vooral wanneer dat product op industriële schaal wordt geproduceerd. De Higg Materials Sustainability Index (of Higg MSI) bevat 80 basismaterialen, zoals katoen, polyester, elastaan, aramiden, viscose, wol en zijde, die, wanneer ze op verschillende manieren worden gemengd en verwerkt, honderdduizenden materialen creëren die in de hele industrie worden gebruikt. Door betrouwbare meetgegevens toe te passen, beoordeelt de Higg MSI de impact van een materiaal en scoort de resultaten. Bij de berekeningen wordt rekening gehouden met het broeikaseffect, waterschaarste, de uitputting van abiotische hulpbronnen (temperatuur, water, licht, lucht, bodem, wind), eutrofiëring (verstoring van het ecosysteem door overbemesting) en chemie. Lagere scores duiden betere duurzaamheidsprestaties aan, waardoor ontwerpers meer inzicht krijgen in het creëren van duurzamere kleding. De Higg MSI biedt ook fabrikantspecifieke gegevens die representatief zijn voor specifieke processen of faciliteiten. De Sustainable Apparel Coalition

106


spoort de gehele kledingsector aan om de tool te gebruiken en materialen toe te voegen aan de groeiende bibliotheek via de Higg MSI-Contributor. Voor het gebruik van Higg MSI en Higg MSI-Contributor is geen registratie vereist. Deze bibliotheek kan door iedereen vrij worden geraadpleegd door enkel de gebruiksvoorwaarden te accepteren. In onderstaand voorbeeld worden polyester (links), katoen (midden) en Lyocel (rechts) vergeleken met elkaar. Hierbij zien we dat polyester het beste scoort.

Figuur 56: Higg MSI vergelijking polyester, katoen en Lyocel

De Higg Design & Development Module (of Higg DDM) biedt ontwerpers een snelle en eenvoudige begeleiding om de impact van een product te verminderen. Deze tool wordt gebruikt in de vroegste stadia van het productcreatieproces, voordat de prototypes worden gemaakt, om een maximale vermindering van negatieve milieueffecten te behalen. Deze tool kan gebruikt worden om de impact van de voorgestelde materialen voor de producten te meten door een aantal vragen over de ontwerpen te beantwoorden. Je kan de impact van het nieuwe product vergelijken met een aantal andere bestaande producten en de duurzaamheid evalueren ten opzichte van concurrent- en sectorgemiddelden. Het is ook mogelijk om materialen te bewaren in een aangepaste bibliotheek, de Life Cycle Impact Assessment (LCIA) te bekijken en de gegevens te exporteren naar een Excel-rapport. Voor deze tool dien je wel te registreren, en het gebruik is niet gratis. Lidmaatschap kost jaarlijks tussen $ 1.000 (academische instellingen) en $ 60.000 (zeer grote bedrijven). Een derde tool in de Product Tools is de Higg Product Module (of Higg PM). Hiermee kan je de milieubelasting meten van een product tijdens de hele levenscyclus. Hier kan je meten hoeveel water en energie het product verbruikt (vb. bij het wassen en drogen) en hoe dit het globale klimaat beĂŻnvloedt. Door de impact van de levenscyclus te beoordelen, kunnen merken, detailhandelaren en

107


fabrikanten verbeteringen aanbrengen om kleding, schoenen en textiel op een verantwoorde manier te produceren. De Higg PM zal bedrijven helpen de volledige levenscyclusimpact van een eindproduct te beoordelen voor een fractie van de tijd en kosten die levenscyclusanalysetools doorgaans vereisen. De tool laat zien hoe producten in welke categorie dan ook met elkaar kunnen worden vergeleken en welke levenscyclusstadia of productieprocessen de meeste impact hebben. De tool heeft ook het potentieel voor integratie met de eigen interne systemen van een bedrijf voor het meten en genereren van analyses. Momenteel loopt er een pilootproject en de verwachting is dat in de loop van 2019 de Higg PM gebruikers zal toelaten de milieueffecten te berekenen voor tal van kleding, schoenen en textielproducten die op industriële schaal worden geproduceerd. Dit is een cruciale stap in de richting van toekomstige etikettering van producten en mogelijke milieuwetgeving. (Sustainable Apparel Coalition, 2018)

8.3.2. Facility tools Fabrikanten gebruiken de Higg-faciliteitsmodules om de sociale en milieuprestaties van hun voorzieningen te meten. Deze modules meten de impact op individuele fabrieken, niet op het moederbedrijf als geheel. Gebruikers voeren de beoordelingen minstens één keer per jaar uit en deze beoordelingen worden vervolgens gecontroleerd door ter plaatse door de SAC goedgekeurde beoordelaars. Benchmarking naar faciliteitstype laat facility managers toe om hun prestaties te vergelijken met die van hun collega's. De Higg-faciliteitstools creëren kansen voor open gesprekken tussen partners in de toeleveringsketen, zodat bedrijven op elke laag in de waardeketen gezamenlijk beter presteren. De milieukosten voor het produceren en dragen van kleding zijn hoog. Het maken van een typische spijkerbroek kan bijna 8.000 liter water en 400 megajoule energie kosten. Eenmaal gekocht, kan de zorg voor diezelfde spijkerbroek gedurende zijn hele levensduur ervoor zorgen dat meer dan 30 kilogram koolstofdioxide wordt uitgestoten. Dat staat gelijk aan twee uur lang een tuinslang gebruiken, 78 km met een auto rijden of 556 uur lang een computer van stroom voorzien. De Higg Facility Environmental Module (of Higg FEM) informeert merken, retailers en fabrikanten over de milieuprestaties van hun individuele faciliteiten, zodat ze verbeteringen kunnen doorvoeren die de negatieve impact zoals deze verminderen. Deze module kan worden gebruikt door fabrikanten op elk niveau van de toeleveringsketen van kleding, schoeisel en textielindustrie. Consumenten eisen transparantie rond arbeidsomstandigheden en de behandeling van de mensen die bij elke stap van de supply chain werken. Het voldoen aan deze vraag is een complexe uitdaging, maar een die zal worden opgelost door collectieve inzet. Om de sociale- en arbeidsomstandigheden op betekenisvolle wijze te verbeteren voor de arbeiders die jaarlijks miljarden kleding, textiel en schoeisel produceren, moeten merken en fabrikanten bijdragen aan het creëren en ondersteunen van veilige en eerlijke werkomstandigheden voor iedereen.

108


De Higg Facility Social & Labour Module (of Higg FSLM) is een hulpmiddel voor het bevorderen van veilige en eerlijke sociale- en arbeidsomstandigheden voor wereldwijde supply chain-werknemers. Het stelt productiefaciliteiten in staat om hun sociale impact in de waardeketen te meten. Het beoordeelt ook de effectiviteit van programma's voor sociaal beheer. De Higg FSLM is geschikt voor elke productielijn. (Sustainable Apparel Coalition, 2018) Voor beide modules (FEM en FSLM) is registratie als lid verplicht en het gebruik is dus betalend.

8.3.3. Brand tools Merken en detailhandelaren spelen een sleutelrol bij het succes op lange termijn van duurzame praktijken en het communiceren van de waarde van duurzame mode aan consumenten wereldwijd. Consumenten worden ook steeds meer geïnteresseerd in het ondersteunen van merken en retailers die sociaal en ecologisch duurzaam en transparant zijn over deze praktijken. Bedrijven van elke omvang kunnen de Higg Brand & Retail Module (of Higg BRM) gebruiken om de milieu- en sociale impact van hun activiteiten te meten en zinvolle verbeteringen aan te brengen. De Higg BRM ondersteunt ook deze Higg Index-gebruikers bij het delen van duurzaamheidsinformatie met belangrijke belanghebbenden, waaronder partners in de toeleveringsketen. Deze betrouwbare beoordeling helpt merken en retailers over de hele wereld om krachtige strategieën en praktijken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op te stellen en te handhaven die het welzijn van werknemers en de planeet bevorderen. De Higg BRM beoordeelt de levenscyclusstructuur van een product, van het sourcen van materialen tot het einde van het gebruik. De milieueffecten die worden gemeten zijn: • Uitstoot van broeikasgassen • Energieverbruik • Watergebruik • Watervervuiling • Ontbossing • Gevaarlijke chemicaliën • Dierenwelzijn De sociale aspecten zijn: • Kinderarbeid • Discriminatie • Dwangarbeid • Seksuele intimidatie en gender gerelateerd geweld op de werkplaats • Niet-naleving van minimumloonwetten • Omkoping en corruptie • Werktijd

109


• •

Gezondheid en veiligheid op het werk Verantwoorde inkoop

Met de merk- en retailmodule van Higg kunnen bedrijven hun prestaties op het gebied van milieu, maatschappij en arbeid evalueren, benchmarken met hun collega's en kansen identificeren om hun marktleiderschap te demonstreren. De bètaversie van deze tool wordt in 2018 gelanceerd. (Sustainable Apparel Coalition, 2018)

Higg MSI https://msi.higg.org/terms-of-use

8.4.

Sustainable Apparel Coalition www.apparelcoalition.org

De ecologische voetafdruk van een textiel-product

De ecologische voetafdruk (EV) wil de bioproductieve aarde weergeven die nodig is om op duurzame wijze te voorzien in: • het verbruik aan consumptiegoederen en • de verwerking van bijbehorende afval (van een persoon, stad, land, product, bedrijf) De EV vergelijkt wat gebruikt wordt met wat beschikbaar is aan bio productieve aarde. We kunnen de ecologische voetafdruk van textiel definiëren als: ‘De hoeveel grond (in global ha) om alle grondstoffen te leveren en de geassocieerde CO2 te absorberen om een hoeveelheid textiel te produceren binnen de limieten van de biocapaciteit van de aarde (om de inputs te regenereren.)’ Of eenvoudiger uitgelegd: ‘Een getal dat weergeeft hoeveel biologisch productieve grond- en wateroppervlakte nodig is om je kledingstuk te kunnen produceren, en om de afvalproductie te kunnen verwerken.’ Slechts 22% van het aardoppervlak is van biologisch productieve waarde. Van de 510 miljoen km² is: • 71% bedekt met water, waarvan slechts 4% biologisch productief is. • Van de 29% landoppervlakte zijn 11% woestijnen, ijskappen of ander onvruchtbaar land. Dit wil zeggen dat slechts 18% van de landoppervlakte biologisch productief is. Wanneer we enkel kijken naar het water zien we dat 97% zeewater is, 2% van het water zit vast in het ijs, en slechts 1% is zoet water. Dit zoet water (of drinkwater) wordt vooral gebruikt door de landbouw (70%) en industrie (22%). Slechts 8% is voor huishoudelijk gebruik.

110


Figuur 57: biologisch productieve aarde

Figuur 58: water op aarde

Figuur 59: gebruik zoet water

De ecologische voetafdruk (EV) van confectietextiel kent zijn oorsprong op drie terreinen. De vezels en de confectie industrie zijn voor de helft verantwoordelijk voor de EV. De andere helft van de impact situeert zich op het vlak van het gebruik. Er is onderzoek gevoerd naar EV en watervoetafdruk van (bio)katoen, (bio)hennep en polyester door SEI, Stockholm Environment Institute in opdracht van de Britse BioRegional Development Group en het WWF Wales. Deze studie vormt een goede basis voor verder onderzoek en uitdieping. In deze studie werden 12 EV-scenario’s vergeleken: van katoen uit Punjab, over hennep uit de UK tot polyester uit de VS en Europa. Algemene conclusies: • Bio-hennep heeft de beste EV, polyester en organische katoen (USA) bekleden de middenpositie, en gewone katoen en organische katoen (Punjab) hebben de grootste ecologische voetafdruk. • De watervoetafdruk van hennep is 3x beter dan die van katoen (er is 9758 liter water nodig per kg katoenvezels). • Polyester is ’s wereld meest gebruikte synthetische vezel. Ongeveer 1/3 van de vezelproductie is polyester, welke gemaakt is uit aardolie, een niet hernieuwbare energiebron. (Cherret, Barrett, Clemett, Chadwick, & Chadwick, 2005) Een studie gevoerd in 2006 door Bio Intelligence Service voor Ademe toont aan wat de EV is van 1 jeansbroek en het gebruik ervan gedurende op 1 jaar. Deze studie werd gebaseerd op de levenscyclusanalyse (LCA) van de jeansbroek. Hieruit is gebleken dat de helft van het gebruik en het “einde leven” verantwoordelijk is voor de andere helft van de EV. Volgende criteria zijn daarbij niet onbelangrijk: • Hoeveel wordt de jeans gedragen? • Hoe wordt hij gewassen? (aantal keer, wastemperatuur, droogtrommel, strijk, ...) • Wordt hij gerecycleerd? • Vergelijking nieuw/tweedehands? Met als voornaamste indicatoren: energieverbruik, CO2uitstoot, chlorofluorcarbons (CFK’s), toxiciteit, PO4, water, afval, ...

111


Enkel voor de productie van 1 jeansbroek is 8000 liter water nodig en voordat de jeans in de winkel ligt heeft hij al zo’n 25.000 tot 50.000 km afgelegd. Een voorbeeld: Katoen wordt geteeld in Kazachstan, wordt gesponnen in Turkije, de vezel wordt indigo geverfd in Taiwan, het weven gebeurt terug in Turkije, de knopen en rivetten komen uit Italië, de assemblage gebeurt in Polen en het finishen in Tsjechië.

8.5.

De projectie van MVO op de confectie industrie

MVO gaat om het vinden van een balans tussen de 3 P’s, namelijk sociale (people), ecologische (planet) en economische (profit) dimensies van ondernemen en het minimaliseren van negatieve duurzaamheidseffecten van de organisatie op haar stakeholders (belanghebbenden) en de samenleving. Zie hiervoor ook paragraaf 8.2 (SDG’s). Ecologie (planet) vormt doorgaans de voornaamste drijfveer van het MVO. Verder in dit hoofdstuk komen we hierop terug bij de bespreking van de ecologische voetafdruk van textiel. Toegepast op de confectie industrie kan aandacht voor ecologie betrekking hebben op: • Het minimaliseren van de impact op ecosystemen (pesticiden in katoen, genetische manipulatie, ...) • Het beperken van schadelijke chemicaliën in de textielveredeling (kankerverwekkende AZOkleurstoffen, formaldehyden, ftalaten, chloorbleken, ...) • Aard van de grondstoffen en de technologie in de productie van synthetische garens • Het dierenwelzijn in wol-, pels-, en lederindustrie • Afvalbeheer (storten of recycleren van textiel) • Waterbeheer (besparing van gebruik, lozing, vervuiling, ...) • Vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (CO2 compensatie door aanplanting bossen, transport verminderen, ...) • Verminderen van verpakkingsmateriaal (herbruikbaar verpakkingsmateriaal, gerecycleerd materiaal, biodegradeerbaar, ...) • Beperking energieverbruik (milieuvriendelijke energie, isolatie, sluipverbruik vermijden, ...) Wat betreft de sociaal-ethische aspecten (People) spelen volgende zaken een belangrijke rol: • Mensenrechten: slavernij (cfr. sweatshops), discriminatie, genderproblematiek, kinderarbeid, vakbonden, verloning, werkuren, contract • Arbeidsomstandigheden: veiligheid en gezondheid op de werkplaats • Eetstoornissen: Er wordt op modellen soms grote druk uitgeoefend om mager te zijn en doordat arbeiders dikwijls onderbetaald worden hebben ze te weinig geld om gezonde voeding te kopen. • Schandalen rond bekende personen in de mode: cocaïne snuivende modellen, belastingontduiking bij grote modehuizen, plagiaat van ontwerpen, … De economische aspecten (Profit) vormen volgende aandachtspunten: Winst maken mag nog (en moet zelfs), maar… • Is er transparantie in de manier waarop de winst tot stand komt? • Wie draagt welke gevolgen van de winst?

112


• • • • • •

Draagt de onderneming nog andere maatschappelijke verantwoordelijkheden dan het maken van winst? Hoe wordt winst gemaakt en verdeeld? Wat met de bedrijfsreputatie? Bestaat de winst niet ten koste van kwaliteit? Bevordert MVO de financiële winstgevendheid van de onderneming? Wordt met de winst geïnvesteerd in innovatie en geeft ze aanleiding tot werkgelegenheid?

Rank a Brand is een onafhankelijke en betrouwbare merkenvergelijkingssite die consumentenmerken in diverse sectoren beoordeelt en vergelijkt op duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hun rankings en beoordelingen zijn volledig transparant. Bij duurzaamheid in mode, kleding en schoenen is het belangrijk dat arbeidsrechten in de kledingfabrieken worden nageleefd, zoals het verbod op kinderarbeid. Duurzame mode gaat ook over milieuvriendelijke stoffen en om het beperken van de CO2-uitstoot. Rank a Brand beoordeelt momenteel ongeveer 1600 modemerken op hun duurzaamheid. De top-10 wordt bezet door Duitse en Nederlandse kledingmerken, C&A en H&M bezetten in 2018 respectievelijk de plaatsen 23 en 26. (Rank A Brand, 2018) Rank a Brand https://rankabrand.nl

8.6.

Voorbeelden uit de praktijk

Vele grotere bedrijven beschrijven hun activiteiten op het vlak van MVO uit in een duurzaamheidsverslag. Op hun websites is in het meest recente rapport te lezen welke inspanningen zij leveren in het kader van MVO. Enkele voorbeelden:

8.6.1. C&A •

113

Recyclageprogramma “We Take it Back” in samenwerking met I:Collect (I:CO): Bij terugbrengen van oude kleding ontvangt de klant een kortingsbon van 15%. Na de inzameling bij een C&A-winkel, transporteert I:CO alle ingeleverde artikelen naar een verwerkingsfaciliteit waar elk kledingstuk handmatig wordt gesorteerd en gecategoriseerd. Daarbij krijgen herbruikbare items voorrang op recycleerbare spullen. Ongeveer 60% van de verzamelde kleding en schoenen wordt hergebruikt. Het merendeel van de overige 40% wordt gerecycleerd tot nieuwe producten. Zo wordt het absorberende textiel gebruikt om reinigingsdoeken te maken. Overig textiel wordt versnipperd tot vezels en dient als grondstof voor de productie van isolatiemateriaal, spatkleden voor schilders, of als opvulmateriaal voor meubels en autostoelen. Tijdens het sorteerproces worden metalen voorwerpen, zoals knopen en ritsen, gescheiden en bijgehouden voor de metaalbewerkingsindustrie. Zelfs het stof dat vrijkomt tijdens het mechanische recyclageproces wordt geperst tot briketten voor de kartonindustrie. Overig textiel dat niet gebruikt kan worden voor hergebruik of recyclage wordt ingezet als


• • • •

brandbaar materiaal voor de productie van energie. Een klein deel van de niet-draagbare items blijven dankzij een gesloten proces in de kledingindustrie: zo worden vezels opnieuw gesponnen tot garen, om er vervolgens nieuwe stof van te maken. “We Take it Back” werd in 2012 in Nederland en in 2018 uitgebreid naar België, Luxemburg en Zwitserland. In 2017 werd in Nederland alleen al zo’n 278.000 kg aan kleding ingezameld. (Gondola, 2018) In 2017 brachten ze ’s wereld eerste GOLD level Cradle-to-Cradle gecertificeerde T-shirts op de markt. Deze T-shirts zijn gemaakt uit 100% organische katoen en er is gebruik gemaakt van veilige materialen en chemicaliën en zijn geproduceerd op een sociaal- en milieu verantwoorde wijze. Zelfs de naaigarens zijn van organische katoen en de kleurstoffen zijn 100% niet toxisch. Daardoor zijn de T-shirts composteerbaar. (C&A, 2018) Tegen 2020 willen ze de CO²-voetafdruk in de winkels, distributiecentra en hoofdkantoren met 20% verminderen t.o.v. 2012 en het watergebruik bij de productie laten dalen met 30% t.o.v. 2015. Tegen 2025 willen ze het waterverbruik in de winkels, distributiecentra en hoofdkantoren met 10% verminderen t.o.v. 2015 en mogen er geen afvalstoffen meer zijn in de detailhandelsketen. De recuperatie van kleerhangers sinds 2009: dit zorgt voor een besparing op kunststof, metaal en elektriciteit. Draagtassen bestaan voor meer dan 80% uit gerecycleerde folie. De verkoop van draagtassen uit bio katoen zorgt voor een financiële steun aan landbouwprojecten in India. Op het wasvoorschrift wordt een lagere wastemperatuur aangeraden (30°C), wat een besparing van stroom bij de consument oplevert. In een ‘Code of conduct for the supply of merchandise’ werd reeds in 1996 een ethisch kader ontworpen voor onderhandelingen tussen C&A en hun leveranciers. Hierin werd vastgelegd dat zowel leveranciers als hun onderleveranciers de regels niet overtreden i.v.m. kinderarbeid, de uitbetaling van het loon (volgens de lokale normen), gedwongen arbeid, ... Sinds 2006 heeft C&A 73% van alle leveranciers en onderaannemers bezocht in 60 landen. In 65% van de gevallen werden tekortkomingen vastgesteld en werden verbeteracties gestart. C&A werkt ondertussen mee aan een 100-tal verschillende projecten ondersteund door donatie-initiatieven om ecologische problemen en levensomstandigheden in leverancierslanden te verbeteren. In 2011 werd het zandstralen stopgezet. Deze bewerking zorgde immers voor afzetting van zand in de longen en veroorzaakte de ziekte silicose bij de betrokken arbeiders. Nu wordt enkel nog schuurpapier of een borstelmachine aangewend om verouderingseffecten op jeans te verkrijgen. Duurzaamheidsrapport C&A http://sustainability.c-and-a.com

8.6.2. H&M Elk jaar publiceert H&M haar duurzaamheidsverslag ‘Conscious actions’. Dit zijn de belangrijkste punten uit het rapport van 2017:

114


• • •

H&M is de grootste gebruiker van biologisch katoen ter wereld. 59% van het gebruikte katoen is duurzaam aangekocht. Hun doel is om tegen 2020 enkel nog duurzame katoen te gebruiken. H&M maakte als één van de eerste en grootste modebedrijven ter wereld bekend met welke productiefabrieken zij samenwerken. In 2017 heeft H&M een test uitgevoerd door van hun Conscious Exclusive Collection de klant transparantie te geven over de oorsprong van kleding en gebruikte materialen. Dit zal verder doorgevoerd worden in de collectie van 2018. H&M was de eerste moderetailer ter wereld die een wereldwijd systeem lanceert voor het inzamelen van afgedankte kleding om die te gaan recycleren. In 2017 heeft H&M 17.771 ton textiel verzameld voor hergebruik en recyclage. H&M werkt samen met WWF aan een wereldwijd project i.v.m. waterbeheer. H&M zorgde recent voor een loondebat met de premier van Bangladesh, ter verbetering van de lonen van arbeiders in de kledingindustrie. Verder is het opvallend dat 74% van de managers en 50% van de bestuursleden vrouwen zijn. Duurzaamheidsrapport H&M https://sustainability.hm.com/en/sustainability/downloadsresources/reports/sustainability-reports.html

8.6.3. Patagonia Naast het financieel steunen van tal van milieu initiatieven, lanceerde Patagonia in 2005 the Common Threads Garment Recycling Program, waarbij de consumenten een aantal afgedragen artikelen kunnen inleveren voor recyclage. Dit idee sluit aan bij de recent ontwikkelde mini site The footprint chronicles TM waarbij gebaseerd op een product life cycle assessment (LCA) voor hun standaard kledingstukken zoals shirts, shorts, kleedjes, schoenen, regenvesten en polo’s de ecologische voetafdruk wordt berekend. Ze houden hierbij rekening met het transport, de CO2 uitstoot (broeikaseffect) als gevolg van de productie, het gegenereerde afval en het energieverbruik, uitgaande van de meest voorkomende grondstofcomponent in het kledingstuk. (Patagonia, 2018)

115


Figuur 60: The Footprint Chronicles (Patagonia, 2018)

The Footprint Chronicles https://www.patagonia.com/footprint.html

8.6.4. Marks & Spencer Marks & Spencer werkt tegenwoordig aan tal van groene actiepunten. Deze staan allemaal verwoord onder de vorm van een ecoplan genaamd PLAN A, waarin over een tijdspanne van 5, 6 of 8 jaar een 100-tal doelstellingen dienen gerealiseerd te worden. Het eerste actieplan (PLAN A) was gestart in 2007 en eindigde in 2012. Een nieuw actieplan (PLAN A 2020) was gestart in 2014 en de 100 doelstellingen moeten gerealiseerd zijn tegen 2020. In is een nieuw actieplan gestart (PLAN A 2025). Enkele kerngedachten van deze actieplannen zijn: • CO2 uitstoot verminderen door gebruik van hernieuwbare energie • de introductie van herbruikbare zakken (sinds mei 2008) • verantwoord omspringen met onze grondstofbronnen: verantwoord gekweekte dieren (scharreleieren sinds 10 jaar), eerste eco-factory in mei 2008, 3 eco-supermarkten, geen proeven op dieren, e.d. • fair trade: verantwoorde handel (premies voor de boeren, ...) • gezondheid van de consument (minder zout, geen artificiële kleurstoffen en aroma’s in hun voedingsmiddelen sinds april 2008). Verder bieden zij in hun collecties kleding aan die specifiek voldoet aan de voorwaarden van Fairtrade, Recycled of Organic.

116


Plan A https://corporate.marksandspencer.com/plan-a

8.6.5. Hema In 2007 waren de eerste Naturally Hema producten in de winkels te verkrijgen. Dit zijn textielproducten gemaakt van duurzame en natuurlijke materialen. Daarnaast poogt Hema door tal van initiatieven de arbeidsomstandigheden bij leveranciers te verbeteren. Duurzaamheid Hema https://duurzaamheid.hema.nl

8.6.6. Timberland In de lente van 2007 introduceerde Timberland de “Green Index”, dit is een maat voor de ecologische impact van hun outdoor schoeisel. Hierbij beoordelen ze de producten op een schaal van 0 tot 10 met een systeem dat is gemaakt om de milieu-impact van hun producten te vergelijken. Hoe lager de score, hoe kleiner de ecologische voetafdruk bij het maken ervan – van grondstoffen tot afgewerkt product. (Timberland, 2018) Ze hebben ook een actieplan opgesteld met doelstellingen die tegen 2020 moeten gerealiseerd zijn. Enkele daarvan zijn: • 100% duurzame katoen gebruiken • Het gebruik van vluchtige organische stoffen in het schoeisel verminderen tot 42 gram per paar • 10 miljoen bomen planten (van 2001 tot 2017 hebben ze reeds 9,6 miljoen bomen geplant) • Het energieverbruik met 10% reduceren en 50% van de energie gebruiken uit hernieuwbare bronnen Timberland wil ook de consument bewust maken van zijn eigen impact op het milieu en wil hem dat laten begrijpen door deze op de site te laten berekenen. Verder worden 10 mogelijkheden gegeven om via kleine huiselijke interventies de globale opwarming te verminderen, zoals minder met de auto rijden, gloeilampen vervangen door led-lampen, minder warm water gebruiken, producten met oververpakking proberen te vermijden, … Timberland Green Index http://greenindex.timberland.com

117


8.7.

Leerwijzer

Na het studeren van het hoofdstuk ‘Duurzaam ondernemen’ kan de student... 1. de 3 P’s opnoemen en inhoudelijk toelichten 2. beschrijven hoe het begrip duurzaam ondernemen tot stand is gekomen en wat de betekenis ervan is 3. beschrijven welke initiatieven internationale confectiebedrijven nemen op het vlak van de 3 P’s 4. aantonen op welke manier ISO 26000, SA 8000 ISO 14001 en ISO 20400 een hulp kan bieden bij MVO 5. omschrijven wat de doelstelling is van een duurzaamheidsverslag 6. de betekenis van duurzaam ondernemen en kan met een praktijkvoorbeeld het belang voor de sector aantonen 7. het begrip “ecologische voetafdruk van textiel” uitleggen a.d.h.v. een voorbeeld 8. 3 praktijkvoorbeelden aanhalen waarbij de EV van producten kan worden verminderd 9. Omschrijven welke informatie je kan bekomen met de Higg Index

118


9. ECOLABELS VOOR TEXTIEL Recente studies hebben aangetoond dat de levenscyclus van kledingtextiel verantwoordelijk is voor 2 tot 10% van de milieu-impact in Europa. In het klassement van producten met een hoge milieuimpact scoort textiel net beter dan voedsel en drank (20-30%), transport (15-35%) en behuizing (2035%). Het gebruik van pesticides bij de teelt van katoen; het gebruik van schadelijke chemicaliën tijdens de veredelingsprocessen en de korte gebruiksduur van de huidige kledingstukken zijn slechts enkele voorbeelden die deze problematiek kunnen illustreren. Wereldwijd is textiel de op 1 na meest vervuilende industrie (na de olie-industrie). (Europese Commissie, 2006) Sinds de jaren tachtig zijn private- en overheidsinitiatieven genomen om de consument duidelijker te informeren over de impact van hun artikelen op het milieu. Dit wordt meestal visueel gemaakt a.d.h.v. labels. Er zijn echter ook minder zichtbare regels verbonden aan de productie en verwerking van textielvezels. Onderstaande teksten zijn een poging om een overzicht te geven van belangrijke regelgeving en labels die gelden binnen Europa.

9.1.

Het wettelijk kader - REACH

De meest relevante regelgeving rond chemicaliën is REACH, dit staat voor ‘Registration, Evaluation, Authorization and restriction of CHemical substances’. Het gebruik van stoffen en preparaten in de textielindustrie wordt wettelijk beperkt, zowel door bijlage XVII van de Reach-verordening (EG nr. 1907/2006): ‘Beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen, mengsels en voorwerpen (EG nr. 552/2009)’ als door Vlarem beschreven in de afdeling 4.1.11 en in de sectorale voorwaarden voor textiel (hoofdstuk 5.41). Het gebruik van (milieu)gevaarlijke stoffen moet worden beperkt en vermeden. Bij voorkeur worden totaal biodegradeerbare producten gebruikt met een lage humane en ecologische toxiciteit en een laag emissie- en geurniveau. Een aantal stoffen of stofgroepen dient maximaal te worden vervangen: • alkylfenolethoxylaten (APEO) • PAK-houdende minerale oliën • natriumhypochloriet voor bleektoepassingen (met uitzondering wanneer hoge witheidseisen gesteld worden) • cadmium houdende pigmenten • chloorhoudende carriers: vb. 1,2 dichloorbenzeen, 1,2,4 trichloorbenzeen, dichloortolueen Een aantal stoffen mag niet langer gebruikt worden: • kankerverwekkende azo-kleurstoffen en azo-kleurstoffen die onder reductieve omstandigheden kankerverwekkende amines kunnen afsplitsen • pentachloorfenol (PCP- houdende kleurstoffen) • Cr VI voor oxidatie van zwavel- en kuipkleurstoffen • arseen, pentachloorfenol en organotinverbindingen voor rotwerende, motwerende en antimijtbehandelingen

119


• • •

9.2.

ethyleendiaminetetraazijnzuur (EDTA) en diethyleentriaminepentaazijnzuur (DTPA) voor het ontharden van proceswater distearylmetylammoniumchloride (DSDMAC), di(geharde talk)dimetylammoniumchloride (DHTDMAC) en bis(gehydrogeneerdetalkalkyl) dimetylammoniumchloride (DTDMAC) Procesbaden met broomhoudende vlamvertragers of antimoon mogen niet worden geloosd.

Labels

9.2.1. Enkele begrippen Een label is een compact visueel logo dat woorden of symbolen bevat. Ze worden aangebracht op producten of diensten. Een keurmerk is een compact, visueel kwaliteitsoordeel over een product of dienst, afkomstig van een betrouwbare bron. (definitie Nederlands Keurmerkinstituut) Keurmerken zijn eigenlijk kwaliteitsvolle labels. Een certificaat is een verklaring op papier, waarin staat dat de label verlenende instantie garandeert dat het product of de dienst voldoet aan de eisen, gekoppeld aan dit label. Gedragscodes zijn formele verklaringen van waarden en handelspraktijken van de organisatie en eventueel haar onderaannemers en leveranciers.

9.2.2. Doel van een label De doelstelling en focus van labels kunnen erg verschillend zijn. Zo richten sommige zich enkel op arbeids- of milieunormen en andere juist op beide. • Een label kan de consument helpen in het maken van een aankoopbeslissing. • Een label onderscheidt het product van dat van de concurrentie. • Labels beïnvloeden de markt in een bepaalde richting. • Labels kunnen gebruikt worden in overheidsopdrachten. Het is immers gemakkelijker om te specifiëren dat een product dient te voldoen aan label X, dan aan tal van criteria. Ze vervangen echter niet de selectiecriteria (zoals de capaciteit van de kandiderende of inschrijvende ondernemingen) en gunningscriteria (dit is de intrinsieke kwaliteit van de offerten). Een marktstudie uit 2012 toonde aan dat consumenten uit D, E, N en F bereid waren 1,5 à 2% extra te betalen voor een product met een label. Tot slot dient vermeld te worden dat sociale criteria die genoteerd worden in tal van labellingcriteria gebaseerd zijn op de ILO-conventies voor de textielverwerking: verbod op dwangarbeid, vakbondsvrijheid en recht op collectief overleg, veilige en hygiënische werkomstandigheden, verbod op kinderarbeid, discriminatie, fysieke mishandeling of andere vormen van intimidatie.

9.2.3. Zoeken naar informatie over labels De databank labelinfo.be biedt consumenten bruikbare informatie over duurzaamheidslabels. Op deze website vind je alle informatie over de belangrijkste ecolabels voor textiel en op de pagina met

120


de vergelijkingstabellen kan je een handige tabel downloaden waar alle criteria van deze labels netjes naast elkaar staan. Het is een initiatief van de consumentenorganisaties ‘Netwerk bewust verbruiken’ (Vl) en Ecoconso (W) en wordt gefinancierd door de overheid. De website is in 2016 overgenomen door Eos Wetenschap. Alle informatie op deze website is in het Nederlands. (Ecolabel, 2018)

Figuur 61: Print screen van de site labelinfo.be

De website van Ecolabel Index is de ’s wereld grootste online bibliotheek van ecolabels. De databank bevat meer dan 460 verschillende ecolabels in 199 landen en in 25 industriesectoren. Alleen voor textiel staan er meer dan 100 ecolabels vermeld op deze website. Een klein deeltje informatie is gratis te raadplegen. Indien je zeer gedetailleerde informatie wenst dien je een abonnement te nemen van $90/maand of $950/jaar. Labelinfo.be https://www.labelinfo.be

9.3.

Ecolabel Index http://www.ecolabelindex.com

Overzicht van de voornaamste ecolabels

9.3.1. GOTS GOTS staat voor Global Organic Textile Standard en focust zich zowel op ecologie als op sociale verantwoordelijkheid en levert een geloofwaardige garantie voor de consument. GOTS is dé internationale standaard voor biologisch textiel, dit wil concreet zeggen dat de textielvezels afkomstig zijn uit de biologische landbouw. Er gelden tevens kwaliteitsvereisten voor de producten. Het label is bovendien verankerd in de Europese wetgeving. Op de website van GOTS staat een filmpje waarin meer uitleg wordt gegeven over het label (zie link hieronder). GOTS definieert wereldwijd erkende criteria waaraan voldaan moet worden tijdens elke stap van de supply chain (teelt, oogst, spinnen, weven, breien, veredelen, confectioneren en verhandelen). Dit betekent praktisch dat willekeurige stalen genomen worden uit het hele productieproces.

121


Enkel textielproducten die 70% aan vezels afkomstig uit de biologische landbouw bevatten, komen in aanmerking voor een GOTS label. Het Gots-label kent hierin twee graden: 1. ‘Organic’: ≥95% gecertificeerde organische vezels en ≤5% niet-biologische natuurlijke of synthetische vezels. 2. ‘Made with X% organic materials’: ≥ 70% gecertificeerde biologische vezels, ≤30% nietbiologische vezels, met een maximum van 10% aan synthetische vezels. (Voor sokken, leggings en sportswear is 25% synthetische vezels toegelaten) De keuze van de chemicaliën die gebruikt worden in het volledige proces dient in regel te zijn met de criteria rond ecologie en toxische stoffen. De fournituren zoals ritsen, knopen, schoudervullingen e.d. worden eveneens getest. In de standaard worden eveneens technische kwaliteitsparameters opgenomen waaraan het product dient te voldoen. Dit zijn minimale kwaliteitsvereisten voor diverse echtheden en krimp. Tot slot legt GOTS de verplichting op een duurzaamheidsplan op te maken met aandacht voor wateren energieverbruik en afvalbeheer. Aan talrijke sociale criteria zoals hygiëne, verlichting, verloning e.d. dient eveneens voldaan te zijn. De controle gebeurt door onafhankelijke geaggregeerde controle-instanties. De laatste versie (GOTS 5.0) is sinds 01/03/2017 van kracht. De criteria zijn uitgeschreven in een uitgebreid document dat op de website van GOTS (information centre) raadpleegbaar is. Via de site van GOTS kan men de ‘Public database’ raadplegen waarin men producten en producenten kan terugvinden die reeds GOTS gecertificeerd zijn. (GOTS, 2018) (Ecolabel, 2018) GOTS https://www.global-standard.org

GOTS filmpje http://www.globalstandard.org/informationcentre/gotsfilm.html

9.3.2. EU Ecolabel Dit officiële Europese milieulabel wordt toegekend aan producten en diensten met een hoog milieuprestatieniveau. Producten die op de Europese markt wat betreft milieuprestatie tot de beste 5 tot 30 procent in hun soort behoren, kunnen aanspraak maken op dit keurmerk. De basis voor de toekenning is een vrijwillige procedure: alleen de producent die het label wenst te verkrijgen, onderwerpt zijn product aan de procedure. In België is de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bevoegd voor de toekenning. De controle gebeurt door onafhankelijke controle-organismen. (FOD, 2018) Het richt zich op een 30-tal productgroepen (waaronder kledij, bedlinnen, huishoudtextiel, matrassen, tapijten...maar ook vele niet-textiel producten) die deel uitmaken van het dagelijkse

122


leven van een persoon. De regels voor het EU Ecolabel inzake chemische producten zijn veel strenger dan de basiswetgeving, enerzijds omdat ze gevaarlijke chemicaliën volledig verbieden, anderzijds omdat ze strengere limieten vastleggen dan de wetgeving. Dit label blijkt tot op heden niet erg succesvol wat textielproducten betreft. Via de databank op de site is op te merken dat slechts één Belgische textielfabrikant het Europese ecolabel heeft, nl. Jules Clarysse, voor allerlei badtextiel. Enkele criteria voor textiel: • Het product dient voor minimaal 10% afkomstig te zijn uit de biologische landbouw, • Vezels uit genetisch gemanipuleerde organismen zijn niet toegelaten, • Tijdens de productie van het textielproduct mogen geen schadelijke of kankerverwekkende stoffen aangewend worden, • Criteria voor lozing van afvalstoffen in water en lucht, • Criteria voor energieverbruik, • Kwaliteitseisen inzake krimp, kleurbehoud na onderhoud e.d., • Sociale criteria gebaseerd op de SA8000 (UN, ILO, ...) (Europese Commissie, 2018)

Figuur 62: Logo EU Ecolabel

Ecolabel België https://www.ecolabel.be/nl

Ecolabel Europa

9.3.3. Bluesign Standard Het internationale (maar van oorsprong Zwitserse) Bluesign richt zich specifiek op leveranciers van chemicaliën, textiel- en fourniturenproducenten en brands & retailers. Zowel alle basisgrondstoffen en chemicaliën, de productieprocessen als de afgewerkte textielproducten worden geëvalueerd op hun ecotoxische impact. De controle gebeurt door SGS, maar die is voor 80% van Bluesign! Men werkt met vijf assessment levels: • Reductie van energie en grondstoffen • Veiligheid en bescherming van de consument (geen schadelijke of kankerverwekkende producten tijdens productie) • Luchtemissie • Wateremissie • Veiligheid en gezondheid van de werknemers (sociale criteria volgens ILO, UN) (Bluesign, 2018)

123


Ook hier kan op de site teruggevonden worden welke bedrijven een Bluesign label hebben verkregen. Eén van de eerste brand-leden (in 2000) van Bluesign was Patagonia. Dit bedrijf van outdoor kleding stelde het doel om tegen 2015 alle textielmateriaal Bluesign-gecertificeerd te krijgen. The North Face is een recentere partner voor Bluesign. In twee jaar tijd is men daar volledig overgestapt naar Bluesign gekeurde leveranciers.

Figuur 63: Logo Bluesign Label

Bluesign https://www.bluesign.com

9.3.4. The Blue Angel Dit Duitse label bestaat reeds sinds 1978 en is bijgevolg het oudste in zijn soort. Het label wordt uitgereikt aan milieuvriendelijke producten en diensten uit talrijke productgroepen en focust zich op milieu en consument bescherming. The blue Angel label for Textiles werd pas in 2010 gelanceerd.

Figuur 64: Logo Der Blauer Engel

Blue Angel https://www.blauer-engel.de/en

9.3.5. OEKO-TEX Strikt genomen is het Oeko-tex Standaard geen milieukeurmerk, maar een label dat garanties geeft op het gebied van gezondheid. Vanwege die invalshoek stelt Oeko-tex wel eisen op gebied van milieuschadelijke stoffen, zoals zware metalen, schadelijke kleurstoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn geen sociale criteria, wel kwaliteitseisen. Oeko-tex ontwikkelde drie certificatiestromen: • Oeko-tex standaard 100 (chemisch veilig textielproduct) • SteP by Oeko-tex (duurzame textielproductie)

124


Oeko-tex standaard 100-plus (de combinatie van Oeko-tex standaard 100 en SteP)

9.3.5.1.

Oeko-tex standaard 100

Oeko-tex standaard 100 staat op kleding uit textiel of ook uit leder (incl. de accessoires), speelgoed en beddengoed dat vrij is van schadelijke stoffen die een risico vormen voor de gezondheid van de mens. Het gaat dan vooral om allergische reacties. Afhankelijk van de productklasse kunnen criteria strenger nageleefd moeten worden: • Babyartikelen (productklasse I): alle artikelen tot 36 maanden • Producten met direct huidcontact (productklasse II): bijvoorbeeld ondergoed, bloezen, hemden, shirts, matrassen, ... • Producten zonder direct huidcontact (productklasse III): bijvoorbeeld vullingen • Decoratiemateriaal (productklasse IV): bijvoorbeeld tafelnappen, meubelstoffen, gordijnstoffen, wandbekleding, ... Op het label staat vermeld welk instituut het product heeft getest voor toekenning van het keurmerk, met een serienummer. Deze instituten controleren iedere chemische stof die (volgens de laatste inzichten) schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, in concentraties die in kleding kunnen voorkomen. Dat kunnen onder meer kankerverwekkende stoffen zijn, zoals formaldehyde (gebruikt als anti-kreukmiddel).

9.3.5.2.

Oeko-tex Standaard 100-plus

Het Oeko-tex Standaard 100-plus label wordt uitgereikt op basis van de criteria voor Oeko-tex standaard 100, waarbij alle productiestappen hebben plaatsgevonden onder milieuvriendelijke en sociaal aanvaardbare omstandigheden, zoals beschreven in SteP by Oeko-tex.

9.3.5.3.

SteP by Oeko-tex

Het Sustainable Textile Production certificaat (SteP) wordt verleend aan producenten, leveranciers en retailers die de analyse en assessment van hun productie doorstaan hebben via een doorgedreven audit (van ongeveer 500 vragen die in detail dienen uitgewerkt te worden). Centexbel is één van de onafhankelijke controle-organisaties die de audits uitvoert en de bedrijven hierin adviseert. Een MyStep database geeft een overzicht van de bedrijven die duurzaam produceren en hiervoor gecertificeerd werden door Oeko-Tex. Tot op heden zijn dat er in België 3: Veramtex Marly (textiel finishen), Sioen en Utexbel (weefsels).

9.3.5.4.

Made in green by Oeko-tex

Dit is een vrij nieuw label van 2015 dat garandeert dat een product geen schadelijke stoffen bevat voor de mens en bovendien ook duurzaam geproduceerd werd, met aandacht voor sociale verantwoordelijkheid. Het label vervangt de eerder gekende Oeko-Tex Standaard 100-plus en het Spaanse ‘Made in green’ door Aitex. (Oeko-Tex, 2018)

125


Figuur 65: v.l.n.r.: Oeko-Tex standaard 100 label; Oeko-Tex standaard 100+ label; logo STeP

Oeko-Tex https://www.oeko-tex.com

9.3.6. Cradle to cradle certified Dit internationale productlabel richt zich naast productveiligheid voor milieu en mens, ook naar design aspecten zoals composteerbaarheid en recycleerbaarheid. Een product wordt beoordeeld op 5 gebieden: • Veiligheid en gezondheid van de materialen • Materiaal hergebruik (zoals recyclage, biodegradeerbaarheid) • Hernieuwbare energie- en carbonmanagement • Waterbeheer • Sociale rechtvaardigheid Elk van deze categorieën kan worden gevalideerd door C2C aan de hand van de bereikte doelstelling: men onderscheidt basis, brons, zilver, goud en platinum. Elk product kan slecht 1 keer een bepaald niveau behalen. Bij een tweede en volgende certificering dient telkens een hoger niveau bereikt te zijn. Informatie hierover is te vinden op het C2C platform. (Cradle to Cradle platform, 2018)

Figuur 66: Logo C2C Silver Label

C2C Platform https://www.c2cplatform.be

126


9.3.7. Samenvatting van de ecolabels criteria

GOTS

market acceptance energy water chemicals air emission occupational health & safety management system environmental policy social responsibility audits & validation implementation tools labelling

EU Ecolabel

Bluesign

high

medium

high

low

high

Low

medium

 ✓ ✓✓  ✓✓ ✓ ✓✓ ✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓

✓ ✓✓ ✓✓   ✓ ✓  ✓✓ ✓✓ ✓✓

✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓ ✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓

 ✓✓  ✓ ✓   ✓ ✓✓  ✓

  ✓✓      ✓✓ ✓✓ ✓✓

✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓

✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓  ✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓ ✓✓

Blue angel

Oekotex 100

STeP by Oekotex

cradle to cradle

Figuur 67: Samenvattende kenmerken van de ecolabels (Made-By, 2017)

9.4.

Sociale labels

9.4.1. Fairtrade Max Havelaar is het onafhankelijke keurmerk voor Fairtrade (eerlijke handel). Het keurmerk garandeert niet alleen dat de ingrediënten onder goede ecologische en sociale voorwaarden zijn verbouwd (ILO), maar ook dat de boerenorganisatie hiervoor tenminste een kostendekkende prijs en een extra ontwikkelingspremie heeft ontvangen. Naast koffie met Max Havelaar keurmerk bestaat er een groot aantal productgroepen als thee, cacao, fruit, vruchtensappen, ijs, vanille, honing, wijn, suiker, bloemen en katoen. Er bestaat een label 100% Fair trade en een label dat minimaal 20% Fair trade garandeert indien het gaat over mengsels.

Figuur 68: Logo Max Havelaar

Fairtrade Max Havelaar http://maxhavelaar.nl

127

Fairtrade Belgium http://fairtradebelgium.be


9.4.2. Fair Wear Foundation De Fair Wear foundation (FWF) is een Nederlandse organisatie en zet zich als stichting in voor goede arbeidsomstandigheden in de kledingproductie. Europese mode, werkkleding en promotionele kledingbedrijven kunnen zich (betalend) aansluiten bij FWF, zij worden dan FWF deelnemer. Deelnemers van FWF werken aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in fabrieken waar zij kleding produceren, overal ter wereld. Er zijn echter geen bindende criteria. De leveranciers die 90% van het productievolume vertegenwoordigen, worden geaudit. Het filmpje op de site geeft hierover een mooie visuele toelichting. De 8 standaarden van de ‘code of labour practices’ zijn gebaseerd op de ILO conventies en de VN ‘Declarations of human rights’. Tot op vandaag zijn slechts 7 Belgische bedrijven lid van de Fair Wear Foundation: FNG, Belconfect, JBC, Mayerline, Stanley & Stella, The Cotton Group en Bel&Bo. (Schone Kleren Campagne, 2018) De aansluiting bij de Fair Wear Foundation bewijst echter nog niet dat de audits reeds gebeurd zijn. De audits worden uitgevoerd door lokale FWF-experts.

Figuur 69: Logo Fair Wear Foundation

Fair Wair Foundation http://www.fairwear.org/

9.5.

Leerwijzer

De student kan na het studeren van het hoofdstuk over de Ecolabels... 1. Aantonen wat het doel is van het behalen van een ecolabel, een sociaal label of een certificaat, 2. De ecolabels die van belang zijn voor de textiel- en confectie industrie opnoemen en toelichten 3. De wettelijke regelgeving rond milieu en sociale rechten toelichten 4. Zelf informatie zoeken over producenten en producten die een ecolabel hebben

128


BIBLIOGRAFIE (sd). A+A Schoenmakers Machinehandel BV. (2018). Opgehaald van http://www.aa-schoenmakers.nl/ Anoniem. (2009). Opgehaald van GFXSHARE4U: http://gfxshare4u.com/tutorials/drawing_painting_tuts/37367-illustrator-for-fashion-designdrawing-flats.html Anoniem. (2017). Opgehaald van Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Bestuursvoorzitter Anoniem. (2018). Opgehaald van Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Chief_Operating_Officer Anoniem. (2018). Opgehaald van Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Financieel_directeur Balanscentrale. (2015). Jaarrekeningen 2014. NBB Balanscentrale. Bluesign. (2018). Opgehaald van Bluesign: https://www.bluesign.com/ Browzwear. (2018). Opgehaald van Browzwear: https://browzwear.com/ C&A. (2018). Circular Fashion. Opgehaald van C&A: http://sustainability.c-and-a.com/sustainableproducts/circular-fashion/circular-fashion-products/ Care4Safe. (2018). Opgehaald van Care4Safe: http://www.care4safe.be/nl/home Caudill, L., & Barnhorn, A. (2018). The History of Cad. Opgehaald van Cadena: https://partsolutions.com/60-years-of-cad-infographic-the-history-of-cad-since-1957/ C-Design. (2018). Opgehaald van C-Design: https://www.cdesignfashion.com/ Cherret, N., Barrett, J., Clemett, A., Chadwick, M., & Chadwick, M. (2005). Ecological Footprint and Water Analysis of Cotton, Hemp and Polyester. Stockholm Environment Institute. Opgehaald van https://www.sei.org/mediamanager/documents/Publications/SEI-ReportEcologicalFootprintAndWaterAnalysisOfCottonHempAndPolyester-2005.pdf Cools, J. (2009). DIGICON: Digitale Confectietechnologieën voor Rapid Prototyping en Confectie van Hightech Textielmaterialen. Gent: HoGent. Cools, J. (2010). technische fiche. Cools, J. (2018). eigen beeldmateriaal. Cradle to Cradle platform. (2018). Opgehaald van Cradle to Cradle platform: https://www.c2cplatform.be Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/over_creamoda/dienstverlening/internationaal_advies Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/over_creamoda/dienstverlening/juridisch_advies Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/over_creamoda/dienstverlening/technologisch_advies Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/over_creamoda/dienstverlening/technologisch_advies Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/ Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/over_creamoda/dienstverlening/lobbying_netwerking Creamoda. (2018). Opgehaald van Creamoda: http://www.creamoda.be/NL/over_creamoda/dienstverlening/informatie_communicatie Da Vinci, L. (1490). L'Uomo Vitruviano. Gallerie dell'Accademia, Venitië, Italië. De voldere, I., Maenhout, T., & Debruyne, M. (2007). Fashionate about creativity. Gent, Leuven: Vlerick Management School.

129


Deceuninck, L. (2014). Overzicht van de beroepsspecifieke competenties van de opleiding Modetechnologie. Designers Nexus. (2018). Designers Nexus. Opgehaald van Designers Nexus: https://www.designersnexus.com Ecolabel. (2018). Opgehaald van Ecolabel: https://www.labelinfo.be/ Encyclo.nl. (2009). Opgehaald van Encyclo.nl: https://www.encyclo.nl/begrip/tekenen Euratex. (2018). Opgehaald van Euratex: http://euratex.eu/about-euratex/who-we-are/ EuroCad. (2018). photo digitizer. Opgehaald van EuroCad: http://www.eurocadsystems.com/technology.html Europese Commissie. (2006). Environmental Impact of Products. Opgehaald van Europese Commissie: ec.europa.eu/environment/ipp/pdf/eipro_report.pdf Europese Commissie. (2018). ecolabel. Opgehaald van http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/ Fashion United. (2019). https://fashionunited.be/statistieken-modebranche-belgie/. Opgehaald van Statistieken modebranche BelgiÍ. FashionUnited. (2018). https://fashionunited.nl/functieprofielen-in-de-modebranche. Opgehaald van FashionUnited. FBT. (2018). Opgehaald van FBT: http://www.fbt-online.be/ Febelsafe. (2018). Opgehaald van Febelsafe: https://www.febelsafe.be/nl/ Fedustria. (2018). Missie. Opgehaald van Fedustria: https://www.fedustria.be/over-fedustria/missie Flanders DC. (2018). Opgehaald van Flanders DC: https://www.flandersdc.be/nl/over-ons Flanders DC. (2018). Historiek. Opgehaald van Flanders DC: https://www.flandersdc.be/nl/overons/historiek FOD. (2018). Europees ecolabel. Opgehaald van Belgium.be: https://www.belgium.be/nl/leefmilieu/duurzaam_consumeren/milieulabels/europees_ecola bel/ FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. (2011). Wegwijs in de collectieve arbeidsovereenkomst. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Gemini Cad. (2018). Nest Expert. Opgehaald van https://gemini-polska.pl/nest-expert/ Gemini CAD. (2018). pattern designer X17. Opgehaald van Gemini CAD: https://www.geminicad.com/fashion-apparel-cad/design/pattern-designer/ Gerber. (2018). Gerber Technology. Opgehaald van http://www.directindustry.com/prod/gerbertechnology/product-55072-1354763.html Gerber Technology. (2018). Opgehaald van Gerber Technology: http://www.gerbertechnology.com/fashion-apparel/ Gondola. (2018). Opgehaald van Gondola: http://www.gondola.be/nl/news/non-food/ca-breidtkledinginzamelactie-we-take-it-back-uit-naar-belgie GOTS. (2018). Opgehaald van GOTS: https://www.global-standard.org HoGent. (2019). Studiefiche Inleiding tot de mode- en confectie-industrie. Opgehaald van HoGent studiegids: https://bamaflexweb.hogent.be/BMFUIDetailxOLOD.aspx?a=109379&b=5&c=1 IFM. (1995). Institut Français de la Mode. ISO. (2010). ISO 26000. Opgehaald van https://www.iso.org/iso-26000-social-responsibility.html Ivoc. (1997). De Belgische kleding- en confectiesector op de drempel van de 21ste eeuw. Zellik: Ivoc. Ivoc. (2018). Opgehaald van Ivoc: http://www.ivoc.be/ Le Blanc, D. (2015). The SDGs as a network of targets. Towards integration at last?, DESA Working Paper No. 141 ST/ESA/2015/DWP/141.

130


Lectra. (2018). Opgehaald van Lectra: www.lectra.com Made-By. (2017). Opgehaald van Made-By: www.made-by.org McKinsey Global Fashion Index. (2019). Global Fashion Index. Opgehaald van http://textilefocus.com/global-fashion-index/. Mortier, K. (2012-2013). Onderzoek naar de link tussen verkoop en productie. HoGent. MVO Vlaanderen. (2011). ISO 26000. Opgehaald van MVO Vlaanderen: https://www.mvovlaanderen.be/iso-26000-0 MVO Vlaanderen. (2014). SA 8000. Opgehaald van MVO Vlaanderen: https://www.mvovlaanderen.be/fiche/sa-8000 MVO Vlaanderen. (2018). duurzaam aankopen. Opgehaald van MVO Vlaanderen: https://www.mvovlaanderen.be/thema/duurzaam-aankopen NBN. (2015). ISO 14001. Opgehaald van NBN: https://shop.nbn.be/Search/SearchResults.aspx?a=1400#details NBN. (2015). ISO 9001. Opgehaald van NBN: https://shop.nbn.be/Search/SearchResults.aspx?a=9001#details NBN. (2017). ISO 20400. Opgehaald van NBN: https://shop.nbn.be/Search/SearchResults.aspx?a=20400#details Oeko-Tex. (2018). Opgehaald van Oeko-Tex: https://www.oeko-tex.com Oltmans, M.-A. (2017). Opgehaald van Fashion United: https://fashionunited.be/nieuws/mode/flanders-fashion-institute-nieuwe-naam-flandersdc/2017012015471 Patagonia. (2018). footprint chronicles. Opgehaald van Patagonia: https://www.patagonia.com/footprint.html Rank A Brand. (2018). Opgehaald van Rank A Brand: http://blog.rankabrand.nl/ Raptis, C. (2014). Hourly labor cost textile industry. Herndon, USA: Werner International. Opgeroepen op mei 2, 2017, van http://www.werner-newtwist.com/en/newsl-vol-011/index.htm Retail-Index. (2019). https://www.retail-index.com/Sectors/FashionClothingRetailersinEurope.aspx. Opgehaald van Fashion & Clothing Retailers in Europe. Schone Kleren Campagne. (2018). Opgehaald van www.schonekleren.be SDGS. (2018). SDG. Opgehaald van SDGS: https://www.sdgs.be/nl/sdgs Sirrus Supply Chain. (2018). Capacity planning. Opgehaald van http://cirrussupplychain.com/inventory-management/capacity-planning/ Sustainable Apparel Coalition. (2018). brand tools. Opgehaald van Sustainable Apparel Coalition: https://apparelcoalition.org/higg-brand-tool/ Sustainable Apparel Coalition. (2018). facility tools. Opgehaald van Sustainable Apparel Coalition: https://apparelcoalition.org/higg-facility-tools/ Sustainable Apparel Coalition. (2018). product tools. Opgehaald van Sustainable Apparel Coalition: https://apparelcoalition.org/higg-product-tools/ Telmat. (2018). Opgehaald van Telmat: www.telmat.fr The Shift. (2018). Opgehaald van The Shift: https://theshift.be/nl/publicaties/labc-des-sdg Timberland. (2018). green index. Opgehaald van Timberland: http://greenindex.timberland.com/ Van Gramberen, A. (2015). Sectordossier 2014. Zellik: Creamoda. Verenigde Naties. (2015). Final list of Proposed Sustainable Goals Development indicators. Opgehaald van

131


https://unstats.un.org/sdgs/indicators/Official%20List%20of%20Proposed%20SDG%20Indica tors.pdf Verenigde Naties. (2018). sustainable development. Opgehaald van UN: https://www.un.org/sustainabledevelopment/news/communications-material/ Wikibooks. (2018). Opgehaald van Wikibooks: https://fr.wikibooks.org/wiki/Photographie/Image_num%C3%A9rique/G%C3%A9n%C3%A9r alit%C3%A9s Wikipedia. (2009). tekening. Opgehaald van Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tekening World Commission on Environment and Development. (1987). Our Common Future. Oxford University Press. Opgeroepen op 2018, van http://www.un-documents.net/wced-ocf.htm

132


BIJLAGEN Bijlage 1: Final list of Proposed Sustainable Goals Development indicators (Verenigde Naties, 2015)

133


134


135


136


137


138


139


140


141


142


143


144


145


146


147


148


149


150


151


152


153


154


155


156


157


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.