Deon Meyer Special 2013

Page 1


‘Als GrieSsel de Pagina binNenlOopt dan gebeurt er iets’ Het interview met Deon Meyer werd eerder gepubliceerd in Crimezone Magazine 1 (september 2012).


Deon Meyer interview

Zuid-Afrika’s antwoord op Stieg Larsson, zo werd hij door de uitgeverij gepresenteerd, thrillerschrijver Deon Meyer. Het is nogal wat. Er zijn wel wat parallellen te trekken, maar of de vergelijking loepzuiver is, dat valt natuurlijk te betwisten. De schrijvers hebben in ieder geval een overeenkomst: in beide gevallen kwam het grote succes – in Nederland – niet bij de eerste kennismaking met de auteur. Beiden hebben een tweede, en in Meyers geval zelfs een derde kans gekregen om succes te boeken. Het verhaal van Larsson is bekend. Deon Meyer staat wat dat betreft nog aan het begin van zijn doorbraak in ons land. Met 13 uur, zijn zevende boek, is de kans daarop zeer zeker aannemelijk. Uitgeverij A.W. Bruna laat in ieder geval niets aan het toeval over. De (her)introductie van Meyer in Nederland werd ingezet met het auteursbezoek begin april en de

Tekst Sander Verheijen Fotografie Sander Verheijen

verschijning van een voordelige editie van het prijzenwinnende Duivelspiek, het eerste boek waarin Benny Griessel zijn opwachting maakt. Deon Meyers carrière als schrijver begon met de inzending van een kort verhaal in

70


Huisgenoot, een Afrikaans magazine. In 1994 verscheen zijn eerste roman in Zuid-Afrika, getiteld Wie met vuur speel. Nu, 18 jaar later, zijn z’n boeken (hij schreef inmiddels negen thrillers, twee korte verhalenbundels en de nodige scenario’s) verkrijgbaar in meer dan twintig talen.

Driemaal is scheepsrecht De Nederlandse lezer kon al in 1999 kennismaken met de Zuid-Afrikaanse thrillerschrijver. Toen verscheen Feniks, Meyers tweede, bij uitgeverij Van Buuren. Een klein jaar later gevolgd door Orion. Daarna werd het stil. Van Buuren ging failliet en Meyers Nederlandse kaarsje doofde. Tot uitgeverij De Fontein het in 2005 opnieuw zou proberen. Maar na Dodemansrit (een jaar later omgedoopt tot De Proteus diskette) en De Artemis affaire (2006) werd het wederom stil rondom de Zuid-Afrikaan. Deon: ‘Ik heb wat pech gehad in Nederland. Mijn eerste uitgeverij ging failliet. En bij De Fontein lukte het gewoon niet. Na twee boeken besloten ze ermee op te houden. Soms gaat dat zo. Ik ben daarom ook zeer vereerd dat A.W. Bruna het zo groots oppakt.’

het land zijn natuurlijk boeiende ingrediënten. Maar verwacht niet van mij dat ik alles

Zuid-Afrika

uitleg wat er in Zuid-Afrika gebeurt. Dat is

13 uur speelt zich, net als zijn andere boe-

mijn taak niet. Ik wil mijn lezers entertai-

ken, af in Zuid-Afrika. Een interessante set-

nen met een spannend verhaal. Ik probeer

ting door haar gelaagdheid en de vele ver-

menselijke personages te creëren waardoor

schillende bevolkingsgroepen die het land

mensen zich er overal ter wereld mee kun-

rijk is.

nen identificeren. De rest maakt niet uit.’

Deon: ‘Het is het land waarin ik woon en na-

Voordat Deon Meyer fulltime schrijver

tuurlijk een fantastische setting voor span-

werd, werkte hij als journalist en later als

nende boeken. Veel interessanter dan vele

copywriter bij een reclamebureau. De wens

andere plaatsen in bijvoorbeeld Europa. De

om te gaan schrijven zat diep. Deon: ‘Ik was

diversiteit en multiculturele aspecten van

in de twintig toen ik voor het eerst wat be71


Deon Meyer interview gon te schrijven. Maar tot het einde van de

van. Ik heb me goed verdiept in alcohol-

Apartheid was het gewoon niet mogelijk

verslaving. Ik heb zelfs een aantal Alcohol

om een thriller te schrijven met een politie-

Anonymous Meetings bijgewoond. Het is zo

agent als hoofdpersoon. De boeken die ik nu

treurig om te zien. Elke dag is een gevecht

schrijf zouden toen verboden zijn geweest.

voor ze. Diezelfde strijd voert Benny Gries-

Uiteindelijk ben ik een jaar nadat de Apart-

sel, dag in dag uit.’

heid was afgeschaft echt begonnen. Dat werkte voor mij als een katalysator.’

Op reis Deon Meyer reist veel en dat maakt schrij-

Ik durf bijna te zeggen dat

ven soms wel lastig. Hij redt het tegenwoor-

wij de spannendste, meest

schrijven.

interessante setting ter wereld hebben om thrillers te laten afspelen.

dig ook niet meer om een boek per jaar te Deon: ‘Afhankelijk van de fase waarin het boek zich bevindt kan ik wel of niet eraan doorwerken als ik op reis ben. Nu ben ik bezig met het opzetten van een nieuw verhaal, en dan lukt het me niet. Daarvoor zijn dagen als deze te hectisch. Maar tijdens mijn laatste promotietoer in de VS heb ik

Benny Griessel

veel kunnen schrijven.’

In zijn eerste thriller die hij schreef speelde detective Benny Griessel slechts een bijrol,

Het vele reizen heeft hem nog niet op het

maar inmiddels speelt hij al in drie boeken

idee gebracht om Benny Griessel internatio-

de hoofdrol. Deon Meyer wil echter niet

nale avonturen te laten beleven. Of stiekem

spreken van een serie.

toch?

Deon: ‘Ik schrijf boeken waarin af en toe de-

Deon: ‘Hoe zeg ik dit op de alleraardigste

zelfde hoofdpersoon zit, maar het zijn alle-

manier… Europa is zo saai. Zoveel saaier

maal opzichzelfstaande verhalen. Dat mag

dan een Zuid-Afrikaanse setting. Ik durf bij-

je ook geen serie noemen, vind ik. Benny

na te zeggen dat wij de spannendste, meest

Griessel was nooit bedoeld als hoofdper-

interessante setting ter wereld hebben om

soon. Hij speelde maar een klein rolletje in

thrillers te laten afspelen. Dus waarom zou

het eerste boek. Hij was daarin een alcoho-

ik Benny naar het buitenland brengen? Toch

list, dat is natuurlijk een beetje een cliché,

denk ik er wel over na. Als ik hier uit het

maar uiteindelijk vond ik het zo leuk om

raam naar de gracht kijk, denk ik wel eens

met hem te werken. Als Griessel de pagina

“wat zou Benny Griessel over deze stad zeg-

binnenloopt dan gebeurt er iets. Hij moest

gen”. Dat zou interessant kunnen zijn. En er

uiteindelijk wachten tot Duivelspiek voordat

valt ook vast wel iets te bedenken waarom

er een verhaal was waarin hij paste. En toen

Griessel in Amsterdam terecht zou kunnen

dacht ik: of ik moet zijn alcoholistische ver-

komen. Maar nee, ik zie me dat voorlopig in

leden vergeten, of ik maak er een feature

ieder geval nog niet doen.’

72


Foto © Anita Meyer

Anita Meyer FOTO

Verfilming

Ondanks dat Deon Meyer de nodige erva-

Het succes van de Benny Griessel-boeken

ring heeft als scenarioschrijver, ligt het niet

wordt nog eens onderstreept door de ver-

voor de hand dat hij het scenario van zijn

gevorderde plannen van de producenten

eigen boek gaat schrijven.

Malcolm Kohll, Michael Murphey en Ofir Ke-

Deon: ‘Een scenario schrijven vind ik heel

dar, die de volledige Griessel trilogie (Devil’s

erg leuk, maar dan wel van scratch af aan.

Peak, 13 Hours en 7 Days) willen gaan verfil-

Maar van een boek een scenario maken is

men. Kohll: ‘Ik geloof dat Deon Meyer voor

een ander verhaal, en al helemaal als het

de Zuid-Afrikaanse thriller zal doen wat

over je eigen boek gaat. Ik kan er natuur-

Stieg Larsson deed voor de Scandinavische

lijk niet objectief naar kijken. Er moet altijd

misdaadroman.’

gesneden worden in de personages. Kijk, in een boek kun je een scène schrijven met

Eerder werd bekendgemaakt dat Sean Bean

honderden mensen zonder dat het een cent

(bekend van o.a. de televisieserie Game of

kost. Maar om dat in een film te doen kost

Thrones en Lord of the Rings) in de huid kruipt

ontiegelijk veel geld. In een boek kun je on-

van de sympathieke detective. De opnamen

eindig veel personages opvoeren en een rol

van de eerste film, Devil’s Peak, zijn gepland

laten spelen. In een film moet je iedere ac-

voor september 2012 in Zuid-Afrika.

teur betalen. Je moet dus snijden in je eigen

Deon: ‘Ik bemoei me daar verder niet mee.

idee. Dat wil ik niet, daarvoor houd ik te veel

Ik kijk er vooral naar vanuit een zakelijk

van mijn eigen personages.’

perspectief. Of het nu een goede of een slechte film wordt, het helpt mij mijn boe-

Schrijven is hard werken

ken te verkopen, en vooral op plaatsen waar

Deon: ‘Ken je het verhaal van de man die

ze nu nog niet verkrijgbaar zijn.’

met zijn hoofd tegen de muur aan het bon73


Deon Meyer interview ken is? Iemand vraagt hem: Waarom doe je dat? Zegt hij: Omdat het zo’n lekker gevoel geeft als ik ermee stop. Dat is schrijven voor mij, haha. Het is altijd hard werken, maar als het boek weer af is, dan ben ik zo euforisch.’ Wanneer heeft hij dát gevoel? Na de eerste versie van het verhaal? Of pas als het boek in de winkel ligt? Deon: ‘Mijn eerste versie is eigenlijk ook de versie die naar mijn uitgever gaat. Ik herschrijf elke dag wat ik de dag ervoor heb geschreven. Dus als ik mijn laatste woord op papier heb gezet, dan ren ik meestal naar boven en roep tegen mijn vrouw, terwijl ik op bed spring: “Ik ben klaar! Ik ben klaar!”, haha.’

Een lade vol ideeën Na het schrijven neemt Deon Meyer een paar weken vrij. Meestal zijn deze alweer gevuld met promotiereizen. Daarna begint hij met research. Heeft hij inmiddels een lade vol met ideeën verzameld voor nieuwe boeken? Deon: ‘Nee. Vroeger schreef ik elk idee, elke ingeving, op. Dan kom je erachter dat 90 procent waardeloos is. Ik heb de ideeën in mijn hoofd zitten. De beste onthoud ik. Ik heb wel een bestand waarin ik interessante nieuwsberichten bewaar. Een oude gewoonte. Maar in de praktijk bekijk ik zelden wat erin zit.’

13 uur Deon Meyer werd voor 13 uur genomineerd door de Britse Crime Writers’ Association voor een Dagger Award, werd in de Verenig74 74


de Staten bekroond met een Barry Award en nam in eigen land de Boeke Prize in ontvangst. Het is een thriller met een zenuwslopend tempo, een gevecht tegen de klok. Waarom heeft Deon Meyer gekozen voor een tijdsbestek van dertien uur? Deon: ‘Het is een ongeluksgetal, met de nodige bagage. Het is een lange werkdag. Het boek ervoor speelde zich in vier of vijf dagen af. Korter dan dat had ik nog niet gedaan in een thriller. Ik raakte gefascineerd in het tijdsaspect tijdens het schrijfproces. Ik houd een spreadsheet bij met de leeftijden van mijn personages, zodat dat altijd

13 uur werd door de Vrij Nederland Detective & Thrillergids uitgeroepen tot ‘Thriller van het Jaar’,

klopt. Maar ook een spreadsheet waarin ik vastleg wanneer er iets gebeurt in het boek. Als het begint op een maandag, dan is twee dagen later een woensdag. Dat zijn typisch van die dingen die je tijdens het schrijven

Bibliografie

kunt vergeten.

• Spoor (najaar 2013, Spoor)

Ik ben me extreem bewust van tijd. Ik ge-

• 7 dagen (mei 2013, 7 dae)

bruik “tijd” ook om de spanning te verhogen. Voordat ik aan dit boek begon vroeg ik mezelf af wat het kortste tijdsbestek zou zijn om een complete thriller te laten afspelen. Ik noemde het manuscript 13 uur, maar ik was gaarne bereid het te veranderen in bijvoorbeeld “17 uur” of “18 uur”, als ik voor het verhaal meer tijd nodig zou hebben. Het was een mooie uitdaging. Ook omdat de korte tijd een beperkende factor is voor nieuwe technologieën als DNA-onderzoek en forensische wetenschap.’

• Onzichtbaar (2012, Onsigbaar) • 13 uur (2012, 13 uur) • Duivelspiek* (2012, Infanta) • De Proteus diskette** (2006, Proteus) • Orion (2000, Orion) • Feniks (1999, Feniks) * Eerder verschenen als De Artemis affaire (2006)

Het volledige interview: crimezonemagazine.nl/meyer.htm

** Eerder verschenen als Dodemansrit (2005)

75


VAN HET JAAR 2012

CRIMEZONE MAGAZINE

HHHHH VN THRILLER

‘Zo goed dat je het eigenlijk niet wilt uitlezen.’ – Vrij Nederland

‘HHHH Een zenuwslopend tempo en een bundeling van interessante personages.’ – Crimezone.nl

Ter kennismaking € 7,50

NIEUW verschijnt 6 november 2012

www.awbruna.nl

1


Een kort verhaal van Deon Meyer

Verslag van een verdwijning In het bloedstollende moment dat hij op de rem staat, het stuur naar rechts rukt en vloekt, denkt Muller nog dat het een impala is. Maar voordat ze in het schouderhoge fijnbos aan de andere kant van de onverharde weg verdwijnt, leggen Mullers ogen het vluchtige beeld vast. Nu zit hij met zijn hoofd tegen het stuur, de motor van de politie-Chevrolet is afgeslagen. Hij heeft zijn ogen dicht, zijn hart klopt wild na van de schrik, terwijl hij in zijn hoofd het beeld terugspoelt: de achterkant van een been, de kuitspier volmaakt gespannen voor de afzet onder de zongebruinde huid; een fladderende strook gebloemde stof; een arm en een hand naar achteren gestrekt; lange, wapperende haren van een ondefinieerbare, aardse kleur. Zoals bij zijn vak hoort, zoekt hij naar gelaatstrekken, maar het beeld blijft bevroren – een onvolmaakte herinnering. Hij blijft lang zo zitten, dan kijkt hij weer naar de plek waar ze verdween, maar ziet niets. Hij start de motor, trapt de koppeling in, schakelt en rijdt weg. Botrivier moet hier vlakbij zijn.

78 78


Adjudant Duvenhage, de bureauchef, is een lange man van middelbare leeftijd, ascetisch en somber. ‘Er valt niets te onderzoeken, inspecteur. Agent De Beer is gedeserteerd. Naar de poen. Naar de mijnen.’ ‘Waarom zegt u dat?’ vraagt Muller in een reflex. Duvenhage maakt een hulpeloos gebaar. ‘Geld en de lichten van de stad.’ ‘Heeft hij het daar ooit over gehad? Dat hij weg wilde?’ ‘Dat hoefde hij niet te zeggen. Hun ogen. Allemaal. Kijken altijd daarheen, de weg af.’ Muller zucht. ‘Ik moet verslag opmaken, adjudant. Is hier misschien een plek waar ik kan overnachten?’ ‘De kamer van De Beer is vrij. Als je erom vraagt, krijg je nooit versterking.’ De kamer die van agent De Beer was geweest, ligt achter in het gebouw, ver van de straat, koel en halfdonker. Muller pakt zijn koffer en gooit hem op de kale kokosvezelmatras. Hij trekt zijn jasje uit en kijkt rond naar een plek om het op te hangen. Een gammele bruine hangkast leunt tegen de muur, aan het voeteneind van het bed staat een blikken trommel. In de hoek staan een tafel en een stoel en voor het raam hangen kleurloze, donkere gordijnen. Hij hangt het jasje over de rugleuning van de stoel, steekt een paraffinelamp aan, zet die boven op de hangkast en haalt de bruine map uit zijn koffer. Hij gaat aan de tafel zitten, doet de bovenste knoop van zijn overhemd open en trekt zijn das los. Op de omslag van de map, op de rechte stippellijn, staat: Antonie Wentzel de Beer. Verslag van een verdwijning. 17 januari 1947. Muller doet hem open. Duvenhages oorspronkelijke melding aan de commissaris zit erin – blauwe inkt, klein, keurig handschrift. De taal is een mengsel van het Nederlands en Afrikaans dat alleen nog door de generatie van de bureauchef in ambtelijke documenten wordt gebruikt. En zijn conclusie: uit twee weken van ongeoorloofde afwezigheid kan worden afgeleid dat De Beer is gedeserteerd uit de politiemacht. Het verslag van het politiebureau in Patensie zit er ook in. De moeder van De Beer zegt dat haar zoon niet gedeserteerd kan zijn. Ze beweert bij hoog en bij laag dat er iets met de agent gebeurd is. Hij bladert verder. Persoonsgegevens: De Beer. Antonie Wentzel. Geboren 22 augustus 1928. Nog geen negentien... Half kind, half man. Muller kijkt naar de foto van de vermiste agent – de onzekere glimlach, het haar keurig achterovergekamd, de ene voortand een beetje scheef, de heldere, levendige ogen. ‘Waar zit je, agent Antonie Wentzel?’ vraagt Muller hardop in de stilte van de kamer. Zou De Beer met staatsbeddengoed en al verdwenen zijn? Naar het Sodom en Gomorra van de poen, dat bleke joch uit de Gamtoos-vallei? Met dat eerlijke gezicht een deserteur geworden? Na het eten drentelt hij verveeld door het dorp. De nazomeravond is zwoel en windstil. Een winkel. Coöperatiekantoor. Garage. De voorkamerlichten van een handvol huizen liggen wanordelijk door het donker gestrooid. Het dorp is stil. Acht uur ’s avonds. 79


Muller loopt langzaam terug naar de deur met de blauwe lampen, en de gang door naar zijn kamer. Iemand heeft een kussen, lakens en dekens neergelegd. Hij trekt zijn overhemd uit, zich meteen bewust van het zweet op zijn lichaam. Hij maakt het bed op, draait de lamp laag, blaast hem uit en gaat op het bed liggen met zijn handen achter zijn hoofd. Als hij in de Kaap was, zou hij tegen deze tijd pas van het bureau van de recherche aan het Caledonplein naar het Savoy zijn vertrokken. Voor een borrel met collega’s. Of misschien met een vrouw uit eten zijn gegaan bij Regina Café in Seepunt. En nu ligt hij hier in een dorp dat even na achten al slaapt. Hij staat geërgerd op om het raam open te doen. Hij schuift de gordijnen opzij. Hij ziet haar in het licht van een olielamp, nauwelijks twintig stappen bij hem vandaan. Het huis naast het politiebureau. Hij kan door haar raam de meubels zien: het bed met de spierwitte sprei, het donkere hout van de kaptafel en de grote hangkast tegen de achterwand. Hij herkent de stof van haar jurk. In zijn hoofd ziet hij weer het ogenblik op de weg. Hij weet dat zij het is. Twintig stappen. Zijn ogen zoeken gelaatstrekken, zoeken schoonheid. Een glimp van symmetrie, vol belofte. Ze is zich aan het uitkleden. De lichte stof van de jurk glijdt over haar schouders. Lang bruin haar tuimelt langs haar onbedekte rug. Wit ondergoed steekt af tegen de zongebruinde huid. Handen reiken achter haar rug, maken een sluiting los, laten het kledingstuk langzaam van haar lichaam glijden. Borsten die hem naar adem doen snakken. Dat, en de soepelheid van haar ledematen. Haar beweging naar de kast en de waskom is vloeiend, als water. De schaduwen van haar lamp zorgen voor details, scherp belijnde biceps en triceps als ze de lampetkan oppakt en water in de waskom schenkt. De hoofdbeweging waarmee ze haar haar over haar schouder werpt, is langzaam en behendig. Ze steekt haar hand uit naar iets. Een spons. De sponshand beweegt. Eerst naar de zeep. Dan langzaam omhoog, naar haar hals. Van de hals naar de schouders. Ritmisch. Op. Neer. Het gezicht omhoog om de hals te ontbloten voor de spons. Rustige halen, Mullers ogen weerkaatsen elke beweging. De hand terug naar de waskom. Dan schouders naar borst. Huid die nat glanst in het lamplicht. Spons op haar buik, langs de vlakke volmaaktheid naar de welving van de heupen. Elke streek bekend, een ritueel. Oerdans. Droombeeld. Haar beweging naar het bed toe is bijna onzichtbaar. Maar dan zit ze op het voeteneind. Een been voor zich uit, de tenen gepunt. De arm gestrekt, de spons van de slanke scheen naar de knie, naar de lies. De gespannen kuit van die ochtend hangt nu ontspannen, volmaakte ronding. Het andere been. Tijdloos. Ze vloeit terug naar de waskom en legt de spons erin. Voor de kaptafel. Borstel in de hand. Weer die hoofdbeweging waardoor de dikke, bruine haardos opzwiept. Ze heft de hand met de borstel naar haar hoofd. Ritmisch, van boven naar beneden, van achter naar voren, langzame, gelijkmatige halen. De an80


dere arm naar achter, de hand die het krukje even vasthoudt voor het evenwicht, haar borsten iets naar voren als contrapunt bij de bewegingen van de borstel. Ritmisch. Borstel in, borstel uit. In. Uit. Menselijke metronoom. De andere hand gaat een keer naar haar gezicht om haar pony met fijne vingers glad te strijken. Dan legt ze de borstel terug op de kaptafel. Ze staat op en loopt naar het raam. Ze staat daar en kijkt naar buiten, naar hem lijkt het, een donkere schaduw tegen het licht van de lamp. Hij weet dat ze hem niet kan zien, maar haar ogen zijn daar en zijn hartslag versnelt. Hij slikt, slikt weer en leunt naar voren, tegen het raam. Haar handen gaan omhoog naar de gordijnen en ze trekt ze dicht, eerst links, dan rechts en opeens is ze weg. Zijn ogen zeggen dat er een glimlachje om de volle lippen speelde, maar het is twintig stappen... Hij voelt dat zijn been slaapt en verzet zijn voet om het te ontlasten. Hij beseft dat hij adem moet halen, hoort hoe zijn hart klopt, en dan ploft de adem over zijn lippen. Hij strompelt terug naar het bed en gaat liggen, voorzichtig, alsof dat zal helpen om de beelden vast te houden. Diep in de nacht dringt het pas tot hem door: het is het huis naast het politiebureau. Het huis van de chef. Van Duvenhage. Hij vindt Klein Willem Post de volgende ochtend vroeg in het magazijn van de coöperatie; een reusachtige jongen met een iel snorretje en een stem die nog niet gebroken is. Muller vertelt waarom hij daar is en stelt zijn vragen. Hij weet het niet, zegt Klein Willem Post. Ze hebben het weleens over Johannesburg gehad, hij en Tone de Beer. Maar nooit erg serieus. Ja, door de week is het stil hier, vooral nu Tone weg is. Nu is alleen hij nog over. De enige jongere in het dorp. ‘De enige?’ vraagt Muller. Ja. Behalve – zijn stem wordt ondeugend – de dochter van Duvenhage. Zijn wijsvinger tikt tegen zijn slaap en hij schudt meelevend zijn hoofd. Maar op zaterdagavond is er dansen in Caledon en Tone en hij reden daar altijd samen heen. Te paard. Tone had daar een meisje leren kennen. Hij kreeg min of meer verkering met haar. Hester Prinsloo. Haar vader is boer aan de andere kant van de Karweiderskraal. Herinnert hij zich niets wat zou kunnen helpen Antonie de Beer op te sporen? ‘Nee,’ met een verontschuldigend hoofdschudden. ‘Maar als de inspecteur hem vindt, moet hij hem een boodschap overbrengen van Klein Willem Post. Vertel hem maar dat je je vrienden gedag zegt voordat je zomaar wegloopt.’ Muller vraagt de weg naar de boerderij van de vader van Hester Prinsloo, start de Chev en neemt de slingerende onverharde weg naar het zuiden. Hester lijkt in niets op haar moeder. Mevrouw Prinsloo is donker en mager, haar dochter licht en vol van de welvingen van een jonge vrouw. ‘De mannen zijn op het land,’ zegt ze en ze vraagt hem binnen, geeft hem koffie en een bord vol koekjes, luistert plechtig naar zijn verklaring, beantwoordt zijn vragen omzichtig en met een soort vroomheid waarvan hij weet dat die voor mensen als 81


predikanten en artsen – en politieagenten – wordt gereserveerd. ‘Toontjies wilde boer worden, in Patensie,’ zegt Hester Prinsloo, en Muller ziet dat ze op haar manier mooi is, met haar ronde blauwe ogen en trotse boezem en blos van leven op haar wangen. ‘Dat was zijn grote droom. Hij en mijn vader praatten aan een stuk door over de boerderij. Ik geloof er niets van dat hij naar de mijnen is.’ Drie kilometer van Botrivier, op de terugweg, staat ze langs de weg. Hij ziet eerst alleen het geel van haar jurk, licht tegen het grijsgroen van het nazomerse fijnbos. Maar hij weet dat zij het is voordat hij uiteindelijk haar bijna bekende gelaatstrekken ziet en de Chev in een opwelling voor haar tot stilstand brengt, eigenlijk in de verwachting dat ze weer de weg over zal schieten en als een schim aan de andere kant zal verdwijnen. Maar ze blijft staan en kijkt hem aan terwijl de grote auto voor haar stationair draait. Muller voelt een vreemd soort beklemming als hij haar gelaatstrekken inzuigt. Het is of hij weet dat hij nooit meer zo door schoonheid zal worden geraakt. Haar ogen zijn donker, een zwartbruin dat van binnenuit schijnt; vanaf haar voorhoofd lopen lange, hoekige lijnen om oogkas en jukbeen, en tekenen in volmaakte symmetrie de lijn van haar kaak. Haar neus is lang en puntig. Haar mondhoeken wijzen een beetje naar beneden, maar de volle lippen lijken klaar voor een glimlach. Hij kent het lichaam onder de gele stof en zijn hart bonkt weer. Ze doet een stap naar voren, trekt het portier open, zwaait haar soepelheid naar binnen, gaat zitten en trekt het portier dicht. Haar handen liggen voor haar in haar schoot, en haar ogen zijn op haar handen gericht. Alleen het draaien van de grote motor is hoorbaar. ‘Ik heb een keer een tijger gezien,’ zegt ze, en haar stem is een fagot. ‘Daarboven, op de berg.’ Haar hand wijst die kant uit en gaat dan weer liggen. ‘Dat is het mooiste dier, want alles is precies goed. Niets mislukt.’ Muller ruikt haar: een vreemde, vrouwelijke fijnbosgeur. Hij wil zijn hand uitsteken en haar dikke, bruine haar aanraken, met zijn vinger over de huid van haar onderarm strelen. Hij kan niet ophouden met kijken, bang dat ze weer zal verdwijnen, bang dat hij haar uiterlijk, haar geur, haar toverkunst, niet diep genoeg in zijn geheugen kan vastleggen. ‘Weet jij wat er met Antonie de Beer is gebeurd?’ vraagt hij zacht. Ze kijkt heel even op. Haar zwarte ogen strijken over zijn gezicht en vinden de zijne. ‘Hij staat soms daarboven, bij de dennen van de Kruiskloof. Dan kijkt hij uit.’ Haar ogen dwalen in gedachten terug naar haar handen. ‘Ik mis hem.’ Haar handen strelen over het leer van de bank, het metaal en hout van het dashboard. Hij zet de motor uit. Zij doet het portier open. ‘Wil je meerijden naar het dorp?’ Haar ene been is al buiten, een blote voet op de grond, de handen nog steeds bezig met een speurtocht langs de materialen van de auto. Haar handen zijn net als haar lichaam, denkt hij. Net als haar gezicht. Foutloos, alle verhoudingen precies goed. ‘Heb jij een naam?’ 82


‘Millie,’ zegt ze. Dan is ze weg, in één beweging. Ze verdwijnt in het fijnbos, net als gisteren, en Muller spert zijn neusvleugels om haar geur tot op het laatst in te ademen. Dan hoort hij voor het eerst de vogelgeluiden, overweldigend opeens. Hij praat die middag met de mensen van de winkel en de benzinepomp. Hij is doelbewust ongehaast, maar wil niet nadenken over redenen daarvoor. Aan het eind van de middag gaat hij naar Duvenhage om te zeggen dat hij nog een nacht wil blijven, direct zijn verslag wil schrijven, nu alles nog vers in het geheugen ligt. Hij gaat in de kamer zitten, aan de tafel. Hij schrijft langzaam, systematisch, om de tijd te verdrijven. Hij behandelt elk gesprek, elke ondervraging. Hij schrijft dat hij geen reden kan vinden om af te wijken van de conclusie van adjudant Duvenhage. De enige oplossing is een foto van De Beer naar Johannesburg te sturen. En hopen dat iemand hem herkent. Muller legt zijn pen neer en haalt zijn horloge uit zijn zak. Vijf over acht. Hij dooft de lamp, loopt naar het raam en schuift de gordijnen geluidloos, voorzichtig open – als een dief. Het raam van haar kamer is donker. Zijn geweten lacht hem uit. Een politieman die door het raam gluurt, die zijn werk langzaam doet zodat hij moet blijven overnachten – om haar nog een keer te zien. Hij ziet haar op het moment dat ze in haar kamerdeur verschijnt, met een lamp in haar hand. De laatste keer, denkt hij. De laatste keer in zijn leven dat hij haar zo zal zien. Hij is weer betoverd, al is dit de tweede keer. Wat zei ze ook weer over het volmaakte dier? Zij is een luipaard. Ze kleedt zich uit, ze wast zich, in dat goddelijke ritme, en als ze klaar is, staat ze weer voor het raam, als een afscheid. Haar ogen op zijn kamer gericht, en het is of ze hem kan zien, al weet hij dat het onmogelijk is. Ze trekt de gordijnen dicht. Muller blijft voor het raam naar de dichte gordijnen staan staren en proeft de lust in zijn mond. Hij strompelt naar de tafel, gaat zitten en doet zijn ogen dicht. Zijn vingers voelen de hartslag in zijn slapen. Hij doet zijn ogen open. De naam Hester Prinsloo staat daar, in zijn rapport. Hij vergelijkt haar meteen met de vrouw achter het raam. Met Millie Duvenhage. En dan gaat hij rechtop zitten, met een beklemming die opstijgt vanuit zijn buik. Dit was de kamer van Antonie Wentzel de Beer. De agent heeft ook het ritueel gezien, weet Muller. Elke avond heeft hij de schoonheid van Millie Duvenhage gezien, de sensuele dans in het lamplicht. Maakt niet uit of je met een mooi, rondborstig boerenmeisje gaat – het glanzendgladde lichaam achter het raam, het vloeien van ledematen en bewegingen, het ritme... Opeens weet hij zeker dat De Beer niet gedeserteerd is. De Beer kón niet deserteren. De Beer was een gevangene, net als Muller nu is. De woorden van adjudant Duvenhage klinken weer in zijn oren: Ze kijken altijd daarheen. De weg af. Hij herinnert zich de klank achter de woorden, de hulpeloze beslistheid. 83


Muller staat op en pakt het verslag. Hij scheurt het twee keer door midden, in de lengte en in de breedte. Dan loopt hij de achterdeur uit, langs het raam van Millie Duvenhage, de hoek van het huis om, tot bij de voordeur. Hij klopt. Voetstappen op de houten vloer. Duvenhage doet open. Hij is niet verbaasd, alsof hij Muller verwacht. ‘Ik denk dat we moeten praten, adjudant,’ zegt Muller en stapt naar binnen. Een team uit Caledon vindt de volgende dag De Beer in een ondiep graf in de Kruiskloof, aan de voet van een grote dennenboom. Onder het lichaam liggen het beddengoed en de persoonlijke bezittingen van de agent. Op de kussensloop zitten roestrode vlekken. Duvenhage herhaalt zijn bekentenis voor de chef van Caledon. Hij heeft Antonie Wentzel de Beer doodgeschoten. Met het dienstpistool. In zijn slaap. ‘Ik heb het kussen tegen de loop gehouden, om geen lawaai te maken. Ik heb hem met het paard naar Kruiskloof gebracht.’ ‘Waarom?’ vraagt Muller weer. Duvenhage zwijgt, net als de vorige avond. Maar zijn blik gaat daarheen, de weg af. De geüniformeerde agenten van Caledon nemen Duvenhage mee in de boevenwagen naar de Kaap. Muller blijft nog een uur of twee om te horen of het opsporingsteam de dochter vindt. De dochter. Niemand in het dorp noemt haar naam. ‘De dochter,’ zeggen ze alleen. Met een meelevend hoofdschudden. Tegen zonsondergang weet Muller dat ze haar niet zullen vinden. Niet vandaag. Hij pakt zijn spullen in de Chev, groet hier en daar, en rijdt weg. Hij zet de koplampen aan, want het schemert al. Hij rijdt langzaam, want hij hoopt. Langs de plek waar hij haar die eerste keer zag. Hij stopt. Niets. Alleen sterren en stilte. Hij rijdt met tegenzin, teleurgesteld verder. Pas later, aan de andere kant van Grabouw, vraagt hij zich af of hij dat weekend moet werken. Of hij kans zal zien met iemand mee te rijden naar Hermanus. Zodat hij in Botrivier kan uitstappen. Hij kijkt op zijn horloge. Het is even na achten.

Copyright: © 2009 Deon Meyer Oorspronkelijke titel: Verslag oor ’n een verdwijning Vertaald uit het Afrikaans door: Martine Vosmaer en Karina van Santen Copyright Nederlandse uitgave: © 2012 A.W. Bruna Uitgevers

84


De nieuwe Deon Meyer

Het vervolg op 13 uur ‘Eén grote, niet weg te leggen, adrenalinekick.’ – Trouw ‘Zo goed dat je het eigenlijk niet wilt uitlezen.’ – Vrij Nederland

aar J t e h r van ★

Thrille

WWW.AWBRUNA.NL

★★★★


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.