32 minute read
FLORA EN FAUNA
‘Bijzonder’ is het woord dat de flora en fauna van het Nationaal Park Weerribben-Wieden en omgeving het beste samenvat. Dit gebied heeft weliswaar een groot aantal soorten, maar wat meer in het oog springt, is dat een flink deel ervan echt typisch is voor dit gebied (en andere laagveengebieden). De meest karakteristieke is de grote vuurvlinder, die binnen Nederland uitsluitend nog in dit gebied te vinden is, en deze populatie is ook nog eens van een ondersoort die verder nergens ter wereld voorkomt. Maar ook onder de planten zijn dit soort iconen te vinden (kievitsbloem, krabbenscheer), onder de zoogdieren (otter, noordse woelmuis) en onder de libellen (donkere waterjuffer, sierlijke witsnuitlibel, groene glazenmaker). Met name voor deze laatste groep – de libellen – behoort het Nationale Park Weerribben-Wieden tot de Europese topnatuur. Ook de vogelwereld is opvallend te noemen – veel Nederlandse moerasvogels zijn in dit gebied wat dunner gezaaid, maar andere hebben juist hier hun zwaartepunt (o.a. purperreiger, watersnip, zwarte stern).
De flora en fauna van het laagveenmoeras is dus rijk, maar de biodiversiteit van het gebied als geheel wordt behoorlijk wat groter wanneer ook de randgebieden meegenomen worden: de IJsseldelta en randmeren, de bossen van de Noordoostpolder en de heuvelruggen en dekzanden langs de grens met Drenthe, waar bos en heide te vinden zijn die in het Nationaal Park in strikte zin niet voorkomen. Deze gebieden hebben we in dit boek dan ook meegenomen.
Advertisement
Reebok
Zoogdieren
Reeën en hazen – je kunt ze bijna niet missen, in elk geval niet in het najaar, winter en voorjaar. Beide soorten houden zowel van struweel als sappig grasland en schuwen een beetje moerassigheid niet. Het Nationaal Park vormt dan ook een ideale leefomgeving. Maar er zijn veel meer zoogdieren die in het laagveengebied en de omgeving ervan een goed leefgebied vinden. Alleen leven ze een teruggetrokken en vaak nachtelijk bestaan en zijn daardoor niet gemakkelijk te zien.
OTTERS EN ANDERE ROOFDIEREN
Hoewel de moerassen voor grote predatoren als de wolf niet echt geschikt zijn, leeft er een keur aan kleinere roofdieren in het gebied. De meest bijzondere is zonder twijfel de otter. Deze visetende waterbewoner vindt zijn optimale leefomgeving in het laagveenmoeras. Otters komen voor in het zuidelijk deel van Friesland, de moerassen van Flevoland, het Hollandse laagveengebied, de IJsseldelta en langs de IJssel zelf. Noordwest Overijssel ligt in het hart van dit verspreidingsgebied en hier ligt dan ook de kernpopulatie van de otter. Otters zijn tot in de Tweede Wereldoorlog fel bejaagd. Ze werden gezien als schadelijk wild en concurrent voor vissers. Daarnaast waren otterpelzen gewild voor bontjassen. Doordat otters het hele jaar actief zijn en zich in koude winters concentreren rondom wakken in het ijs, konden ze gemakkelijk geschoten worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de jacht grotendeels verboden omdat otters niet langer als schadelijk wild gezien werden. De otterpopulatie herstelde in eerste instantie enigszins, maar een combinatie van sterke vervuiling van het oppervlaktewater, een nieuw type visfuiken waar otters in verdrinken en het toenemende verkeer, werd de otters uiteindelijk toch fataal. De soort stierf uit in Nederland.
Gelukkig verbeterde de waterkwaliteit en werden de dodelijke visfuiken in de ban gedaan. Eind negentiger jaren groeide het vertrouwen dat de otter weer zou kunnen overleven in het gebied. Tussen 2002 en 2008 werden in totaal 31 otters uitgezet in het laagveengebied van Zuid Friesland (Rottige Meente) en Noordwest Overijssel (Weerribben en Wieden). De populatie groeit sindsdien weer gestaag, al blijft het verkeer nog steeds slachtoffers maken onder de kwetsbare, jonge otterpopulatie. Desalniettemin lijkt de otter wel echt terug te zijn. De dieren komen nu voor van het Ketelmeer en Zwarte Meer, de uiterwaarden van de IJssel en het Zwarte Water, de Olde Maten, De Wieden, De Weerribben, Rottige Meente, Easterskar en de Lindevallei. Kortom – in vrijwel het gehele gebied van deze gids.
Otters leven verborgen in het moeras, maar ten tijde van het schrijven van deze gids waren ze opvallend gemakkelijk waar te nemen vanuit de vogelkijkhutten in de Weerribben – een unicum en een van de grote aantrekkingskrachten van het gebied.
Het verhaal van de boommarter is enigszins vergelijkbaar met die van de otter – ooit vrij algemeen voorkomend, toen verdwenen, en nu weer terug. De boommarter is een forse, kastanjebruine marter die leeft in een bosrijke omgeving. In Nederland staat hij bekend als roofdier van oude, rustige loofbossen met voldoende holen, en dat zijn vaak beukenbossen. Des te interessanter is het historische voorkomen van boommarters in de moerasbossen in het laagveen, vooral kooibossen. In het lokale dialect werden boommarters vaak boomotters genoemd (wat de status van de otter als algemeen voorkomende soort illustreert).
Spectaculair
• Otters die langs de vogelkijkhut zwemmen in De Weerribben. Hoewel je nog steeds geluk moet hebben, maak je een reële kans om ze te zien.
• De vele reeën die in het voorjaar door de weilanden lopen.
• Rammelende hazen in maart en april.
Met de toename van het moerasbos is ook de boommarter flink toegenomen. Hij komt ook voor in de oude bossen van de Woldberg en de Eese, en in de bossen in de Noordoostpolder (Kuinderbos, Waterloopbos). Het iets kleinere en valer gekleurde broertje van de boommarter, de steenmarter, is meer een soort van boerenerven, het coulissenlandschap en de dorpen en steden. In hetzelfde leefgebied als boom- en steenmarter leeft ook de das. In tegenstelling tot de andere marters is het een echt bodemdier, dat fikse burchten graaft. Daarvoor kiezen ze het liefste een rustig bosje of een brede, oude haag. Dassen zijn alleseters die zowel in bos als veld hun voedsel vinden. Het halfopen coulissenlandschap zoals dat van Paaslo, het Hoge Land van Vollenhove en de Eese is ideaal. Inmiddels heeft hij zich vanuit deze kerngebieden ook verspreid naar het Kuinderbos. Kleinere martersoorten als wezel, hermelijn en bunzing komen ook voor. Ze worden bij tijd en wijle bij vangstonderzoeken en op cameravallen gezien, maar de dieren zelf zijn notoir lastig te vinden. Als laatste roofdier verdient de vos een eervolle vermelding. Veel roofdierenpopulaties doen het de laatste jaren in Nederland niet slecht, maar geen enkel is zo succesvol als de vos, die als opportunistische jager inmiddels in vrijwel het gehele gebied voorkomt, met uitzondering van de natste delen (zie kader).
in het voorjaar en zomer. In de winter zit hier juist de blauwe kiekendief, zij het in lagere aantallen. Ook soorten als roerdomp, lepelaar en purperreiger broeden in het gebied, die laatste twee als kolonievogels. Er is een grote kolonie bij De Auken (route 8) en een aantal kleinere kolonies in het hele gebied. Samen met de laagveengebieden in Utrecht en Zuid-Holland is Noordwest Overijssel dé broedlocatie van purperreigers in Nederland. De jonge rietmoerassen vormen zowel het broed- als foerageergebied voor een enorm aantal vogelsoorten. Doordat de waterstanden op deze plekken wisselen (ze zijn aangelegd als waterberging; zie pag. 59), verschillen zowel de aantallen als de soorten van moment tot moment, maar doorgaans zijn deze plekken magisch. Tientallen snorren, zwarte sterns, roerdompen, waterrallen, baardmannetjes, bruine kiekendieven, oeverzwaluwen – het is er allemaal te zien. Zelfs de doorgaans zeer verborgen levende roerdomp lijkt zich hier gemakkelijker te tonen dan in de meeste van zijn broedgebieden. Met name de gebieden Wetering West en Oost in De Weerribben zijn de laatste jaren erg rijk. Hier maak je ook de grootste kans op de zeldzame rallensoorten. Naast de algemene waterral broeden hier jaarlijks ook porseleinhoen en meestal ook een of twee paar klein waterhoen en/of kleinst waterhoen. Die eerste is in Nederland zeer zeldzaam; die tweede is iets minder schaars. Het zijn allemaal zeer verborgen levende rietvogels, die je eerder hoort dan ziet, maar wie veel geluk heeft ziet er een keer eentje even langs een rietkraag lopen.
Vogels Van De Randmeren En De Ijsselmonding
Het randmerengebied (Dronter- en Ketelmeer, Zwarte Meer en Vollenhovemeer) heeft veel meer open water en de rietkragen zijn veel dichter. Ook zijn er enkele eilanden met hoogopgaand moerasbos. In dit moeras is meer voedsel voorhanden; met name vis en schelpdieren. De vogelwereld van de randmeren is dan ook duidelijk anders dan die van de laagvenen.
De randmeren en de IJsselmonding vormen de broedlocatie van een van de meest spectaculaire vogels van het gebied – de zeearend. Deze grootste arendsoort van Europa (zijn hoekige profiel en spanwijdte van bijna twee meter heeft hem de naam ‘de vliegende deur’ opgeleverd) broedt sinds 2006 in Nederland. Het eerste broedgeval was in de Oostvaardersplassen, maar al snel breidde deze imposante soort zich uit naar de randmeren en het Ketelmeer-Zwarte Meer, waar op moment van schrijven zes paar broeden. Ze jagen veelvuldig over de meren en zijn daarbij regelmatig waar te nemen vanaf de dijk en de vogelhutten.
Goede locaties om zeearenden te zien zijn vanaf de dijk bij Vogeleiland en het Vollenhovermeer (route 1). Ook in zuidelijk Friesland broedt de zeearend en regelmatig laten zich jonge vogels zien bij Easterskar. De visarend is hier een doortrekker en wordt jaarlijks in goede aantallen waargenomen, met name in het najaar (eind augustus –begin oktober). Deze vogel broedt nog niet in het gebied maar wordt steeds vaker in de broedtijd gezien en het is dan ook de hoop (en verwachting) dat dit binnenkort wel gaat gebeuren.
VOGELS VAN DE DELTA (RANDMEREN, IJSSELDELTA, IJSSEL, BRANDEMEER)
Kleine zwaan (w), wilde zwaan (w), grauwe gans, kolgans (w), brandgans (w), toendrarietgans (w), tafeleend, krooneend (sch), kuifeend, slobeend, wintertaling, bergeend, smient (w), pijlstaart (w), fuut, dodaars, geoorde fuut, roodhalsfuut (sch), grote zilverreiger (w), blauwe reiger, purperreiger (sch), woudaapje (zeldzaam), lepelaar, bruine kiekendief, zeearend, visarend (m), buizerd, ruigpootbuizerd (w; sch), torenvalk, slechtvalk (meest w), waterral, kwartelkoning, kleine plevier, kluut, kokmeeuw, kleine mantelmeeuw, stormmeeuw, zwartkopmeeuw, zwarte stern, visdief, reuzenstern (m, sch), oeverzwaluw, roodborsttapuit, snor, kleine karekiet, grote karekiet, rietzanger, baardmannetje, buidelmees (zeldzaam), rietgors
Een andere, bijzondere randmerensoort is de grote karekiet. Deze grootste van alle rietvogels (formaat spreeuw) is een zeldzaamheid geworden in ons land. Hij heeft stevig ‘waterriet’ nodig en voldoende grote insecten om hun jongen te voeren (zie kader op pag. 162) en dat vindt hij in de rietzomen langs het Zwarte Meer. Hier is de grootste populatie grote karekieten van ons land te vinden en hier valt deze soort ook het gemakkelijkst waar te nemen (zie route 1).
Verder zijn de rietkragen van het Zwarte Meer belangrijke broedgebieden voor blauwborst, kleine karekiet, rietzanger, baardmannetje, waterral en roerdomp, plus een groot aantal eenden. Op een enkele plek broeden er ook purperreigers en grote zilverreigers, maar in lagere aantallen dan in het laagveen.
In de winter en het vroege voorjaar zitten de randmeren en het Zwarte Meer vol met eenden, futen en zwanen. Naast algemene soorten als kuif-, tafel- en slobeend zijn er goede aantallen ‘wintereenden’ te vinden, zoals grote zaagbek, nonnetje, brilduiker en pijlstaart. Als broedvogel verdient de krooneend bijzondere aandacht. Deze zuidelijke en oostelijke eendensoort heeft in Nederland een geïsoleerde populatie. Het meest is hij te vinden in de randzone van het IJsselmeer. Er broeden enkele paren in de IJsseldelta en het Reevediep. Een stuk zeldzamer is de witoogeend – dit is een incidentele overwinteraar en broedvogel in de regio.
Naast de bekende kok- storm- en zilvermeeuwen is dit ook een goed gebied om zwartkopmeeuwen te vinden. Dit is een hoofdzakelijk Zuideuropese meeuwensoort, die in onze contreien nog het meest in Zeeland en het IJsselmeer broedt, inclusief de randmeren. Deze prachtige vogel heeft (volwassen vogels in zomerkleed) een knalrode snavel en een diepzwarte kop waarin de witte oogleden opvallend afsteken en in vlucht volledig witte vleugels zonder zwarte punten. Het meest opvallende is echter het geluid dat ze produceren – een klagelijk, mauwende roep. De veel kleinere dwergmeeuw is een trekvogel die in Oost Scandinavië broedt en met name in april regelmatig bij de randmeren te vinden is in van jaar tot jaar sterk verschillende aantallen. Dit gracieuze meeuwtje met zijn zwarte ondervleugel jaagt als een stern op insecten die boven het water vliegen.
De vogelwereld van de IJsseldelta vormt een eenheid met die van de randmeren. Ook langs de IJssel liggen rietlanden, voedselrijke plassen (veelal oude rivierlopen en doorbraakkolken), maar ook wilgenstruwelen en moerasbossen. De grootste vogelrijkdom is hier te vinden in de twee grote natuurontwikkelingsgebieden in het benedenstroomse deel van de IJssel – de Vreugderijkerwaard bij Zwolle en het Reevediep bij Kampen. Hier broeden flinke aantallen zwarte sterns, die vooral in mei en juni goed te zien zijn. In het Ketelmeer en de IJsselmonding pleisteren in de nazomer jaarlijks enkele reuzensterns.
Het Reevediep en de Vreugderijkerwaard zijn binnen deze regio ook de beste plekken om steltlopers te zien (naast, in sommige jaren, de ondiepe jonge moerassen bij Wetering in De Weerribben en bij Muggenbeet in De Wieden). Watersnippen, groenpootruiters, zwarte ruiters, oeverlopers, kluten, kemphanen, grutto’s en soms ook bosruiters laten zich zien langs de dijk bij het Reevediep of vanuit de vogelkijkhut bij de Vreugderijkerwaard. Als broedvogels komen kluut, kleine plevier en veel zeldzamer steltkluut en bontbekplevier voor.
Eind maart en de hele maand april zijn de uiterwaarden van de IJssel en van het Zwarte Water in trek bij grutto’s die in deze voedselrijke omgeving wat energie komen opdoen voordat ze naar hun broedgebieden gaan. Groepen van vijftig tot honderd vogels zijn geen uitzondering. Vaak zitten er ook kemphanen, watersnippen of tureluurs tussen. Ook zomertalingen laten zich juist hier zien, terwijl ze in hun eigenlijke broedgebieden – slootjes in nat veenweidegebied – juist heel lastig waar te nemen zijn. Later in het voorjaar, wanneer de vegetatie hoger is, zijn de ruige uiterwaardgraslanden de broedplaats van de kwartelkoning.
Deze ralachtige is al even lastig te vinden als zijn nauwe verwanten het porseleinhoen, en het klein en kleinst waterhoen, maar in tegenstelling tot die rietbewoners prefereert de kwartelkoning met opgaande grassen begroeide uiterwaardgraslanden. Het gemakkelijkst ontdek je hem aan de hand van zijn roep – een korte, droge ratel die klinkt alsof je je nagel over een kam haalt (de wetenschappelijke naam Crex crex van de soort verwijst naar dit vreemde geluid). De kwartelkoning is hard achteruitgegaan in Nederland, al wisselt dit sterk van jaar tot jaar. Kwartelkoningen zijn lange afstandstrekkers en komen pas laat in Nederland aan. Ze broeden dan ook alleen op plekken waar pas heel laat gemaaid wordt. Van oudsher is de IJssel-Zwarte Waterdelta een bolwerk van de kwartelkoning in Nederland, samen met Drenthe en de landbouwgebieden in Oost Groningen, waar de meeste broeden.
Vogels Van Het Boerenland En Weidevogelreservaten
De moerasgebieden die we tot nu toe bespraken, hebben naast een indrukwekkende vogelwereld, ook nog eens een vogelwereld waarin het een flink aantal soorten wel voor de wind gaat. Soorten als zeearend, roerdomp, steltkluut, ijsvogel en zwarte stern profiteren van de nieuwe moerasgebieden in de IJsseldelta en rondom de laagveenmoerassen. Dat geldt helaas niet voor de vogels van het boerenland. Het boerenland in en rondom het Nationaal Park Weerribben Wieden bestaat uit uitgestrekte, open wei- en hooilanden in het lage deel, en met hagen omzoomde akkers en graslanden op de hogere gronden rondom Vollenhove en Paaslo.
De open hooilanden zijn van oudsher weidevogelgebieden. Grutto’s, tureluurs, kieviten, wulpen zijn hier de belangrijkste vogelsoorten. Helaas zijn deze soorten met de intensivering van de landbouw hard achteruit gegaan. Op het ‘reguliere’ boerenland komen deze soorten eigenlijk al niet meer tot broeden.
Weidevogels broeden nog wel in boerenland waar speciaal rekening gehouden wordt met de vogels en in weidevogelreservaten, waarin
Vlinders
De vlinderwereld van Noordwest Overijssel is enigszins apart. De diversiteit aan soorten is niet extreem hoog, maar een aantal soorten zijn opmerkelijk, zelfs spectaculair te noemen. In deze regio komen soorten voor die je elders in Nederland weinig tegenkomt. De grote vuurvlinder is in Nederland zelfs nergens anders te vinden, en de specifieke ondersoort die hier vliegt is zelfs uniek in de wereld!
Binnen het gebied dat deze gids beslaat, bestaan grote verschillen, zowel in diversiteit als in de soorten die er te vinden zijn. Enkele algemene vlinders daargelaten (de witjes, kleine vossen, icarusblauwtjes en bruine zandoogjes) bevinden de bijzondere soorten zich allemaal in specifieke deelgebieden. Dit zijn ze:
VLINDERS VAN DE LAAGVEENMOERASSEN
Grote vuurvlinder, zilveren maan, argusvlinder, aardbeivlinder en grote weerschijnvlinder zijn dé vlinders van het laagveengebied en omliggende polders. Dit zijn de soorten die vlinderliefhebbers vanuit het hele land hier naartoe brengen. Als ‘side show’ treden de oranjetipjes op (soms bij duizenden!), samen met groot dikkopjes, dagpauwogen, atalanta’s, kleine vossen, bonte zandoogjes, icarusblauwtjes en de witjes. In de zomer kunnen ze in grote aantallen voorkomen. Allereerst dan de grote vuurvlinder. Deze schitterende, vurig oranje gekleurde vlinder komt verbrokkeld over een groot deel van Midden-Europa voor, het liefst in natte graslanden en beekdalen en andere natte plekjes. Voor een moerassig land als Nederland is het daarom verbazingwekkend dat hij zo schaars is. Alleen in de laagvenen van Noordwest Overijssel, waar hij overigens pas voor het eerst is beschreven in 1915, in de Lindevallei bij Wolvega (route 10). Daar is hij inmiddels uitgestorven, maar in De Weerribben en de Rottige Meente vliegt hij nog wel.
Vlinders
Grote Vuurvlinder
De grote vuurvlinder is het vlaggenschip van het Nationaal Park. Niet alleen is het een zeldzaamheid maar ook een schitterende soort: de mannetjes zijn vlammend oranje aan de bovenkant en zachtblauw van onderen; de vrouwtjes hebben ongeveer dezelfde kleuren, maar hebben daarbij ook veel bruin op de bovenvleugel. In weerwil van zijn naam heeft de grote vuurvlinder een bescheiden formaat. Het is weliswaar de grootste van de groep van de vuurvlinders, maar die zijn op zichzelf niet erg groot. Ongeveer formaat blauwtje.
De grote vuurvlinder komt verspreid voor in Europa en is met name in de moerassige gebieden van Oost-Europa geen zeldzaamheid. De vuurvlinders die daar vliegen zijn echter van een andere ondersoort. Alleen in Nederland komt de ondersoort Batava voor en deze is weer uitsluitend te vinden in De Weerribben en het aangrenzende Rottige Meente. Batava legt zijn eitjes uitsluitend op waterzuring, in tegenstelling tot de andere vuurvlinders, die ook andere zuringsoorten gebruiken. Waterzuring is in Nederland niet zeldzaam, maar de grote vuurvlinder wel. Die is pas in 1915 voor het eerst ontdekt, bij het Friese Scherpenzeel bij de Linderivier. De soort is daarna alleen in De Weerribben, Rottige Meente en De Wieden gevonden en in een klein gebiedje bij Lemmer – allemaal onderdeel van het laagveengebied van deze gids. Ook hier is het een zeldzame soort die sterk onder druk staat. Dat komt doordat hij een structuurrijk landschap nodig heeft, waarin meerdere verlandingsfasen tegelijkertijd voorkomen: ijl, open rietland met dichtere vegetatie langs de rand. Daarnaast maakt de verzuring van het veen de vlinder kwetsbaar. De vuurvlinder gedijt het beste waar wat mineraalrijker water het veen verrijkt, dan wel door bevloeiing vanuit de riviertjes, dan wel vanuit de bodem. Hierdoor groeit de waterzuring beter, wat de rupsen ten goede komt. Het verdwijnen van de rietsnijdcultuur, waarbij mineraalrijk water op het veen gebracht wordt, is slecht nieuws voor de waterzuring en daarmee ook voor de grote vuurvlinder. Inmiddels is er een actieplan gestart waarin het leefgebied voor de grote vuurvlinder wordt verbeterd in De Rottige Meente, De Weerribben en De Wieden.
Waterdrieblad
PLANTEN VAN DE HOGE ZANDGRONDEN
Routes: 10, 21, 22
Soorten: gelobde maanvaren (schaars), grondster, tormentil, wateraardbei, waterdrieblad, stekelbrem, hondsviooltje, liggende vleugeltjesbloem, kraaiheide, klokjesgentiaan, wilde tijm, gewone brunel, stijve ogentroost, zandblauwtje, grasklokje, dwergviltkruid, echte guldenroede, muizenoortje, valkruid, gevlekte (heide)orchis, welriekende nachtorchis vinden op het Holtingerveld en kleinere heideterreintjes zijn te vinden bij de Eese, Boswachterij Staphorst en de Blesdijkerheide (onder Wolvega). De droge heidevelden op de zandgronden hebben een weinig spectaculaire flora. Naast struik-, dop- en kraaiheide, wat liggend walstro, zandblauwtje en een enkel plantje tormentil, valt er niet veel te beleven. De bodem is te arm, zuur en droog voor de meeste plantensoorten. Dit verandert echter radicaal wanneer er een beetje meer water en mineralen beschikbaar zijn, en dat is gelukkig op veel plekken het geval. De leemrijke heuvelruggen van de Woldberg en Havelterberg laten regenwater niet gemakkelijk wegzakken, waardoor het over het leemoppervlak wegstroomt, de zandlaag in. Onderweg pikt het water mineralen en nutriënten van de leemlaag op en voert ze de zandlaag in – het resultaat is iets dat mineraalrijker is dan heide, maar niet zo rijk dat het een gesloten grasmat kan voeden. Een tussenvariant dus –het heischraal grasland.
Heischrale graslanden hebben een topflora met grasklokje, stijve ogentroost, gevlekte orchis (in een variant door sommige botanici ook wel heideorchis genoemd), welriekende nachtorchis en klokjesgentiaan. Nog zeldzamere soorten zijn gelobde maanvaren en liggende vleugeltjesbloem; het zeer zeldzame artsenijgewas valkruid (ook wel wolverlei of Arnica genoemd) wordt hier ook aangetroffen. Met name Het Holtingerveld is onder Nederlandse plantenliefhebbers beroemd om zijn heischrale graslanden (zie route 21).
Zandpaden door het gebied hebben ook zo hun typische planten. In de bermen staan opvallende soorten als Sint-Janskruid, Jakobskruiskruid en vingerhoedskruid. Minder kleurrijk, maar zeker zo interessant zijn de planten die je kunt vinden in laagtes in het zandpad die in de winter onder water staan, maar in de loop van het voorjaar opdrogen. Deze specifieke groeiplaats heeft enkele heel specifieke planten, waaronder rode schijnspurrie, grondster en liggend hertshooi.
Tot slot liggen er nog enkele vennetjes en hoogveentjes in het gebied.
Sommige zijn uitgestoven laagtes in het dekzand, waar water in blijft staan, maar er is ook een pingoruïne (zie geologiehoofdstuk) op de Woldberg. Deze veentjes hebben weer een eigen flora. Let hier op de schitterende kraag van waterdrieblad langs de waterkant en de wateraardbei, kleine zonnedauw en kleine veenbes in het veen.
BOSANEMOON EN DALKRUID –HAGEN EN BOSSEN OP DE HEUVELRUGGEN
PLANTEN VAN DE HAGEN EN BOSSEN OP DE HEUVELRUG
Routes: 1, 10, 21
Soorten: grote muur, bosanemoon, holwortel, vingerhelmbloem, prachtframboos, bleeksporig bosviooltje, witte klaverzuring, bermooievaarsbek, bonte gele dovenetel, gewone salomonszegel, dalkruid, schedegeelster, knikkende vogelmelk
Naast de bossen in de Noordoostpolder zijn er ook enkele grotere en kleinere, maar oudere bosgebieden te vinden op de heuvelruggen van Havelte, de Woldberg en de Eese, lokaal op het Land van Vollenhove en een veel jongere bij de Boswachterij Staphorst. Veel van deze bossen hebben een tamelijk arme flora vanwege de zure, zanderige bodems – een onvoordelige toestand die versterkt wordt door de intensieve landbouw in de omgeving (stikstof!) en de aanplant van veel van nature niet in Nederland voorkomend naaldbos. Typische plantensoorten van dit soort bossen zijn vingerhoedskruid, rankende helmbloem, kamperfoelie en lijsterbes, die dit bos in hun bloeitijd (mei / juni) nog wat opfleuren.
Veel interessanter is de bosflora op de leemhoudende bodems van de heuvelrug, en dan met name in de lanen en hagen van de (voormalige) landgoederen. Hier is de bosbodem ouder, minder verstoord en rijker aan mineralen. Hier vind je enkele veeleisende bosplanten als bosanemoon, bleeksporig bosviooltje, grote muur, holwortel en vingerhelmbloem en lokaal ook de zeer zeldzame schedegeelster. Sommige van deze planten zijn zogenaamde stinzenplanten – planten die ooit door de landgoedeigenaar zijn uitgezaaid of aangeplant en die zich in de parkachtige omgeving, waar veel licht op de bosbodem komt, uitstekend kunnen handhaven. Enkele schitterende voorbeelden van deze ‘buitens’ vind je op landgoed De Oldenhof en in het park Old Ruitenborgh in Vollenhove (beide route 1), de Engelse Schans bij Zwolle (route 4), de Havelterberg (route 21), Rheebruggen (route 22) en de Woldberg (route 10).
Boven: bleeksporig bosviooltje
Onder: dalkruid
ROUTE 7: RONDOM HET GIETHOORNSE MEER HART VAN DE WIEDEN
fietsroute 30 km
WAT KUN JE VERWACHTEN?
Het Nationaal Park Weerribben-Wieden heeft een wespentaille. Precies waar De Wieden en De Weerribben elkaar raken is het laagveenmoeras op zijn smalst. Daar liggen het Giethoornse en het Duiniger Meer, de enige échte meren in het gebied. Al die duizenden kleinere en grotere andere meren in het gebied zijn ‘wijden’ – ontstaan doordat stormen de restanten van de legakkers (ribben) wegsloegen (zie pag. 89).
• De unieke ontginningsgeschiedenis van het laagveen.
• Het Giethoornse Meer en Duinigermeer – de enige échte meren van het gebied.
• Rijke vogelwereld van rietmoerassen en veenweiden.
Deze route start in Giethoorn en maakt een ruime ronde om het Giethoornse Meer. Het is een landschappelijk fraaie tocht door het laagveen, met veel vogels en een rijke flora, maar meer dan de andere routes, ligt hier de focus op de unieke ontginningsgeschiedenis van het laagveenmoeras. Onderweg bezoek je enkele oude ontginningsgehuchtjes. Een ervan, Jonen, is zelfs vandaag nog alleen per boot of fiets te bereiken.
Startpunt: parkeerplaats VVV-Giethoorn (GPS: 52.721393, 6.080229)
Ga naar de N334 (Beulakerweg) en ga rechtsaf (noordelijke richting). Neem na 200 meter de brug over het kanaal en ga direct links (Cornelisgracht). Ga vervolgens weer links (Jonenweg / richting knooppunt 52). Volg deze weg langs de Cornelisgracht. Na het laatste huis ga je een brug over en sla je linksaf het fietspad op.
Aan je linkerhand ligt de wat protserige villawijk Bodelaeke die nogal uit de toon valt bij de kleine hoeves van Giethoorn en de andere dorpjes. Dit gebied is duidelijk nieuw. Dat geldt overigens ook voor het rietmoeras aan je rechterhand. Het hele gebied – rietmoeras en villawijk – was vóór 2009 akkerland. In een tweeledig plan werd tegelijkertijd waterrecreatie, bewoning én natuur ontwikkeld. Hoewel de plassen en rietvelden de oude petgatenstructuur nabootsen, is dit ecosysteem heel anders dan de laagveenmoerassen die je verderop treft en welke het grootste gedeelte van De Wieden vormen. De voormalige akkergrond is niet zo venig en heeft meer voedingsstoffen, waardoor er een rietmoeras ontstond dat veel dichter en voedselrijker is dan het riet in het laagveen. En dat vertaalt zich in een andere vogelwereld met veel bijzondere rietvogels. Baardmannetjes en rietzangers komen hier veel voor. In het voorjaar zingen hier de snor en sprinkhaanzanger gebroederlijk naast elkaar waardoor je de lastig uit elkaar te halen zang van deze twee soorten kunt vergelijken.
PUNTEN 1-3 dodaars, bergeend, slobeend, pijlstaart (w), kuifeend, krakeend, wintertaling, tafeleend, fuut, roerdomp, grote zilverreiger (w), bruine kiekendief (z), waterral, blauwborst (vj), kleine karekiet (z), snor (z), bosrietzanger (vj), baardmannetje, klapekster (w)
Het fietspad slingert om de rietmoerassen van de Beulakerpolder. Aan de zuidkant heb je wat mooie uitkijkjes over de Beulakerwijde – het grootste van de ‘wijden’. Deze ondiepe meren die zijn ontstaan nadat de veengrond was gewonnen en het water in de storm van 1776 de overgebleven moerasstroken verwoestte. Op de achtergrond zie je de markante watertoren van Sint Jans-klooster aan de rand van het Hoge Land van Vollenhove. Die laatste is een heuvelrug en als je goed kijkt zie je het ‘hoge land’ als een lens op het verder platte land liggen.
De vogelkijkhut aan je rechterhand ligt wat hoger dan het omliggende moeras, wat het mogelijk maakt om de in het rietland verscholen plassen te kijken. Het geeft je de kans eenden en reigers te zien die anders verscholen blijven. Met wat geduld zie je moerasvogels van de ene plek naar de andere vliegen. Zo wil de roerdomp zich soms wel eens laten zien. Met enige regelmaat scheert er een bruine kiekendief langs.
Aan het einde van het rietmoeras, bij een boerderij, ga je linksaf, de fietsbrug over.
Dit is het oorspronkelijke laagveen, waar een veel lager zeggenmoeras afwisselt met watertjes, rietkragen en moerasbos. Rechts de vaart die als aan- en afvoerroute een centrale rol speelde in de veenontginning.
Boven: de tjasker van Jonen
Onder: Vervenersmonument in Dwarsgracht
Neem het eerste bruggetje rechts naar Dwarsgracht.
Dwarsgracht is een kleinere en minder platgelopen versie van Giethoorn. Het is een turfstekersdorp dat ontstaan is in de 17e eeuw langs de gracht (aanvankelijk zonder toegangswegen) waarlangs de turf werd afgevoerd om verhandeld te worden.
In het dorp kom je typische laagveen-dorpsvogels tegen als spotvogel, grauwe vliegenvanger en gekraagde roodstaart. Ook koekoek en wielwaal zijn hier met regelmaat te horen. Let ook op de flora in de sloten. Naast de bekende soorten vind je hier ook de schaarse slangenwortel, die dichte matten vormt in ondiep water. Hij is verwant aan de aronskelk en heeft tijdens de boei prachtige witte ‘kelken’.
Ga terug naar het fietspad en sla rechtsaf richting Jonen.
Jonen telt acht boerderijen en heeft als meest opzienbarende kenmerk iets dat er niet is: een weg. En dus ook geen auto’s. Jonen is een veenontginningsgehucht dat aanvankelijk alleen per boot bereikbaar was en pas sinds een aantal jaren per fiets. Aan de andere kant van het water is een parkeerplaatsje en de bewoners (en fietsers) nemen de pont om naar hun huis te komen. Jonen heeft een actieve natuurvereniging (Stichting Natuurlijk-Jonen) die samen met Natuurmonumenten een laarzenpad heeft gemaakt. Je fietst er langs, ongeveer halverwege het pad tussen Dwarsgracht en Jonen. Dichter bij het dorp ligt een prachtige Tjasker. De lakenvelders en de ooievaar op de paal in het weiland achter het dorp maken dit oer-Nederlandse laagveenplaatje compleet.
Neem het pontje en fiets rechtdoor.
Let op waterplanten in de slootkant langs de weg. Er groeit een heel pallet aan veensoorten langs de waterkant, inclusief de minder algemene planten als waterdrieblad. De graslanden vormen het noordelijk deel van het Leeuwterveld, een belangrijk weidevogelgebied aan de westkant van De Wieden (route 1).
PUNT 7 slobeend, zomertaling (vj; sch), wulp, kievit, grutto (vj), tureluur (vj), graspieper (z), veldleeuwerik (z) waterdrieblad (5-6)
Sla rechtsaf op de T-splitsing (Hevenweg). Volg de weg in de haakse bocht naar links en ga rechtsaf op de tweede T-splitsing (Duinigermeerweg) tot de volgende haakse bochten naar links.
8 tafeleend, kuifeend, slobeend, purperreiger (z), kokmeeuw, zwartkopmeeuw (z; sch), zwarte stern (z), rietzanger (z), kleine karekiet (z), blauwborst (vj), bosrietzanger (vj), rietgors
In beide haakse bochten sta je dicht bij twee bijzondere Wiedense meren: het Duinigermeer en de Enge. Beide zijn rijk aan vogels, en bij de Enge zijn ze ook nog redelijk goed te zien vanaf de weg en vanaf het doodlopende weggetje aan de andere kant van de brug over het Zuiderdiep. Het loopt langs de noordrand van het meer. Dit is een goede plek om zwarte sterns te zien. Ook is er een kokmeeuwenkolonie.
Volg de Duinigermeerweg. Vlak bij Blokzijl steekt deze het Zuiderdiep weer over. Neem de tweede rechts (Houtzagerijweg) en fiets Blokzijl in. Op de T-splitsing, ga links (Mauritsweg) en dan rechtdoor tot je in het centrum bent. Sla rechtsaf en ga langs de haven in het hart van het stadje.
9
Reeën in de moerassen bij Jonen
PUNTEN 9-10
roerdomp, purperreiger (z), grote zilverreiger (w), ooievaar, bruine kiekendief (z), watersnip, tureluur (vj), grutto (vj), kwartelkoning (sch), porseleinhoen, kokmeeuw, zwartkopmeeuw (z; sch), zwarte stern (z), gele kwikstaart (z), blauwborst (vj), paapje (m), snor (z), rietzanger (z), kleine karekiet (z), baardmannetje, rietgors echte koekoeksbloem (5-6), dotterbloem (4-5), rietorchis (5-6)
Verlaat Blokzijl in noordelijke richting en ga bij de rotonde rechtsaf, richting Steenwijk.
Je volgt de N333 door uitgestrekte weilanden tot de brug over de Roomsloot. In de winter is dit een belangrijk foerageergebied voor ganzen en zwanen. De brug over de Roomsloot is je poort terug tot het Nationaal Park. Het is, zeker in de vroege ochtend, een goede plek om vogels te kijken. Wij zagen er eens een baltsende watersnip op de tak van een dode boom.
Ga na 700 meter voorbij de brug rechtsaf (Muggenbeet) en meteen weer rechtsaf het doodlopende weggetje in.
Dit weggetje langs natte, ruige weilanden leidt bijna tot aan het Giethoornse Meer, dat je aan je linkerhand kunt zien glinsteren. Dit is een rustig en zelden bezocht deel van het Nationaal Park, maar toch bijzonder vanwege de natte hooilanden, die een rijke vogelwereld hebben met onder andere watersnip, grutto en zomertaling als broedvogels.
Ga terug en rechtsaf, door het prachtige gehuchtje met de veelzeggende maar misleidende naam Muggenbeet. Hoe mooi het ook lijkt, de naam van dit vijfentwintig zielen tellende gehucht is niet vernoemd naar de steek van Nederlands’ minst geliefde insect, maar een verbastering van het oud-saksische Mücke Beecke, wat klein watertje betekent.
Neem vlak voordat de weg onder de N333 doorgaat, het fietspad naar links, de brug op. Sla vervolgens rechtsaf om de brug over de Riete te nemen. Na 600 meter, sla rechtsaf (Oeverweg) en vervolgens weer rechtsaf na het gemaal.
Eindelijk kom je dan toch echt langs het Giethoornse Meer, de spil waar deze route om draait, maar dat toch zo lastig te bereiken is. Het Giethoornse Meer is ontstaan toen in de vroege Middeleeuwen met de stijgende zeewaterspiegel grote delen van het destijds zoete veenmoeras in het midden van het land met zout water overstroomde en zo de Zuiderzee vormde, met allemaal kleinere meren eromheen. Het Giethoornse Meer is, net als het Zuidigermeer, een overblijfsel van die meren. In april zijn de bloeiende dotterbloemvelden langs de rand van het meer erg fotogeniek.
Het pad buigt naar links en gaat dan in een rechte lijn terug naar Giethoorn.
Aan je linkerhand ligt de grote, open vlakte van de Giethoornse Polder, de grote ontginningspolder die precies tussen Weerrib -
PUNT 14 ben, de oostelijke en zuidelijk Wieden in ligt en driehonderd jaar geleden nog moeras was. Deze vlakke pannenkoek kon geen groter contrast vormen met het bos dat aan je rechterhand achter de vaart ligt. Dit is de Grote Otterskooi; het oudste bos van het gehele Nationaal Park. De Otterskooi is een eendenkooi, en het omliggende bos was gespaard om de eenden beschutting te bieden, waarop ze gemakkelijker gevangen konden worden. De Otterskooi is van grote waarde omdat het een volledig wild en oud moerasbos is. De oudste eik dateert van 1806 – voor deze vroeger vrijwel boomloze omgeving een hele respectabele leeftijd. Veel typische moerasbosvogels als goudvink, wielewaal en kleine bonte specht kwamen vroeger uitsluitend in de Grote Otterskooi voor. Met het ouder worden van het moerasbos in De Weerribben verspreiden deze vogels zich verder over het gebied, maar voor wielewaal, ijsvogel (die in de kluiten van omgevallen bomen broedt) en wespendief is de Otterskooi nog steeds een van de belangrijkste broedplekken. De holen en spleten in de oude bomen vormen ook de ideale kraamkamers voor vleermuizen, waaronder de watervleermuis, die ’s nachts boven de vaarten jaagt. otter, boommarter ijsvogel (w; langs de grachten), kleine bonte specht, bosuil, gekraagde roodstaart (vj), grauwe vliegenvanger (z), bonte vliegenvanger (vj), boomklever, wielewaal (z), goudvink Polder winter: grote zilverreiger, grauwe gans, kolgans (w), rietgans, kleine rietgans (sch)
Je kunt de Otterskooi niet in, maar vanaf de weg kun je er een glimp van opvangen. Ook heeft Natuurmonumenten soms excursies naar de Otterskooi (zie pag 300).
Eenmaal aangekomen bij de gracht aan de rand van Giethoorn sla je rechtsaf en steek je de gracht over. Ga vervolgens rechtsaf om terug te keren bij het startpunt (alternatief: ga rechtdoor via de Kerkweg en fiets achterlangs via het Binnenpad door het historische deel van Giethoorn).
Dotterbloemen langs het Giethoornse Meer
ROUTE 8: DE MOERASSEN VAN GIETHOORN RUST EN VOGELS RONDOM HET ‘VENETIË VAN HET NOORDEN’
fietsroute 28 km
WAT KUN JE VERWACHTEN?
• Giethoorn, beroemd, toeristisch, maar prachtig.
• Een toproute om vogels te kijken.
• Zicht op de belangrijkste reiger- en lepelaarkolonie van het gebied.
• Prachtig weidevogelreservaat en uitgestrekte rietlanden.
Bootjes, kanaaltjes en een openluchtmuseum van rieten boerderijen – het is het ultieme beeld Giethoorn. Het is allemaal waar, maar er is ook een ander Giethoorn. Een waarbij de termen ‘uniek weidevogelgebied’, ‘reigerkolonies’ en ‘veenflora’ beter passen. Ook hier komen de nodige bezoekers, maar toch aanzienlijk minder dan in het dorp zelf en op de kanaaltjes. Deze route richt zich op deze natuurlijke kant. En, omdat je er toch min of meer langs komt, neemt de route dat pittoreske Giethoorn, waarvoor mensen uit alle windstreken hier naartoe komen, ook even mee. Deze fietsroute is bewust kort gehouden, omdat er zo veel op te zien is. Hij is gemakkelijk te verlengen door de tocht om het Giethoornse meer eraan vast te knopen (zie route 7). Dit is meteen ook een van de weinige fietsroutes door het laagveen die je gemakkelijk kunt beginnen op een treinstation, en dat is ook hoe we hem beschrijven. Als alternatief kun je ook Giethoorn zelf als startpunt nemen. De meeste weggetjes, met uitzondering van het fietspad tussen Roekenbosch en Wanneperveen zijn ook open voor autoverkeer.
Startpunt: Station Steenwijk Alternatief startpunt: Giethoorn (GPS 52.721393, 6.080229)
Vanaf station Steenwijk, ga rechtdoor (J.H. Tromp Meesterstraat; richting Woonzorgcentrum).
Op de splitsing met de Burgemeester Borgesiusstraat zie je rechts de toren van de Grote Kerk oftewel de ‘Steenwieker Toorn’. Met een hoogte van 85 meter is dit een ‘landmark’ die van heinde en ver te zien is. Er broedt een paartje slechtvalken in de toren, dat zich regelmatig laat zien.
Ga linksaf op de Burgemeester Borgesiusstraat en direct weer rechts (Weemstraat). Neem, na 200 meter, de tweede links (Kerkstraat). Fiets langs de markt en ga rechtdoor (Onnastraat). Volg deze gedurende 700 meter (hij gaat over in de Nieuwe Onnastraat) en neem bijna aan het einde van de weg het fietspad onder de rondweg door. Ga op de T-splitsing rechts en volg de weg de velden in.
Steenwijk ligt op de heuvelrug – hoog en droog boven het uitgestrekte veenmoeras. Hoewel het veen aanzienlijk kleiner is dan vroeger, is het hoogteverschil gebleven, en dat is op dit deel van de route te zien. Je fietst door zacht glooiend akkerland alvorens naar het laaggelegen bekken af te dalen.
Ga op de volgende T-splitsing opnieuw rechts en direct weer links (Gasthuisdijk; hier daal je af het veenbekken in).
De weg voert door weids grasland. Links van je ligt intensief gebruikt cultuurland, maar niet ver na de kruising met het weggetje De Auken behoren de hooilanden tot het weidevogelreservaat Giethoorn-Wanneperveen. Het grasland kleurt hier in april roze en geel van de pinksterbloemen en dotters, en in de loop van mei rood van de bloeiende zuring. Dit is een van de belangrijkste weidevogelgebieden van Noordwest Overijssel. Tussen april en juni is het hier een spektakel van grutto’s, tureluurs, wulpen, kieviten en, misschien onverwacht, watersnippen. Nergens in Nederland broeden zoveel watersnippen als hier. In de natte graslanden zie je ze eigenlijk niet, maar des te meer als ze baltsen in de avond en ochtend (zie kader op de volgende pagina).
KN 31 Zuidveen
KN 39
GiethoornNoord KN 62
Zuid De Auken Gasthuisdijk Bovenwijde Zuideindigerwijde
GiethoornMidden N334 KN 60 KN 64 KN 67 KN 66 KN 63
3
In het buurtschapje de Klosse ga je rechtdoor (Gasthuisdijk). Het eerste deel van deze weg voert nog steeds langs mooie
Neem het eerste pad naar rechts. Deze route loop je alsmaar rechtdoor. Na een kilometer steek je de Schoterweg over. Ga hier rechtdoor. Wanneer je de vierde afslag naar rechts neemt (na nog eens 1,2 kilometer) kom je weer terug bij de parkeerplaats van de Kuilen en kun je de route verkorten. Voor de lange route ga je rechtdoor en kom je vanzelf, na nog eens 1,2 kilometer weer uit bij de Hopweg, vlak bij de kruising met de Schansweg. Sla linksaf en wandel langs de Hopweg.
Op dit smalste deel van het gebied heeft het bos plaatsgemaakt voor bloemrijk grasland met meidoornstruiken. Dit stuk is in de voorzomer enorm rijk aan libellen. Over de sloot langs de weg vliegen veel weidebeekjuffers. Ook staan hier grote aantallen rietorchissen en ook bijenorchis is hier weleens gevonden.
Een stukje verderop ligt aan de linkerkant van de weg een parkeerplaatsje met daarnaast een bijzonder stukje Noordoostpolder: een basalten dijkje dat vlak bij de weg stopt. Dit is het oude havenhoofd van het dorpje Kuinre. Hier wordt de geschiedenis van uit zee gewonnen land erg zichtbaar. Kuinre was een klein vissersplaatsje aan de oever van de Zuiderzee, met een pier die een stuk het water instak. De Hopweg is de voormalige zeebodem vanwaar je omhoog kijkt naar waar de boten lagen aangemeerd tegen de pier.
Loop een stukje terug naar de Hopweg en ga dan linksaf, langs de geasfalteerde weg tot waar het fietspad de weg kruist. Ga hier rechts (Dagmar Jongejanpad) en volg het fietspad gedurende 800 meter door het bos en langs enkele vennen. Dit stuk is onverminderd aantrekkelijk voor vlinders en libellen.
Waar het fietspad een scherpe bocht naar links maakt (GPS: 52.782738, 5.803851) ga je rechtsaf het begrazingsgebied in. Ga na het hek direct links, de eerste rechts en dan weer links om terug te komen bij De Kuilen.
ROUTE 16: HET WOLDLAKEBOS
Eindeloos Veel Libellen
wandelroute 6 km
Het Woldlakebos ligt aan de rand van de Weerribben en functioneerde lange tijd als een soort bufferzone tussen de akkerbouwgebieden en het veenmoeras. Aanvankelijk stond het ook op de nominatie om ontgonnen te worden, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Het gebied heeft een eigen waterpeil, wat lager is dan de rest van De Weerribben. Het bestaat uit een mengeling van open riet- en zeggemoeras en vrij jong moerasbos – niet echt een typisch bos dus. Het heeft de klassieke Weerribben-structuur van rechthoekige petgaten en legakkers. Belangrijk verschil met de rest van het gebied is dat de bodem van het Woldlakebos droger is, wat het wandelen gemakkelijker maakt. Dit is een van de weinige gebieden in het Nationaal Park waar een uitgebreid netwerk van wandelpaden ligt waarover je prettig kunt zwerven.
Het Woldlakebos is voor allerlei flora en fauna prachtig, maar echte faam heeft het vanwege zijn spectaculaire insectenfauna. Vrijwel alle bijzondere vlinders en libellen van de Weerribben zijn hier te vinden, en vaak in goede aantallen ook. Het is daarmee een van de meest spectaculaire plekken voor deze soorten in heel Nederland!
Het Woldlakebos ligt pal naast het natuurontwikkelingsgebied ‘Wetering Oost’, wat een van de betere plekken is om moerasvogels te zien in De Weerribben.
Startpunt: parkeerplaats ingenieur Luteynweg (GPS: 52.772313, 6.005663).
Loop voordat je het Woldlakebos ingaat eerst even naar de Twitterhut – de vogelkijkhut die aan dezelfde Ingenieur Luteynweg ligt. Deze hut kijkt uit over de jonge rietmoerassen en het ondiepe plassengebied van Wetering Oost (ook onderdeel van de Weerribben fietsroute van dit boek). Anders dan de meeste moerassen van de
WAT KUN JE VERWACHTEN?
• Rustige wandeling door moerasbos, langs vaarten en en moerassen
• Een van de mooiste wandelingen om insecten te kijken (midden mei – eind augustus).
• Topsoorten als groene glazenmaker, sierlijke witsnuitlibel en Kempense heidelibel.
PUNEN 1 EN 5 ree, otter fuut, kuifeend, slobeend, tafeleend, wintertaling, zomertaling (vj), krakeend, smient (w), nonnetje (w), geoorde fuut, roerdomp, purperreiger (z), grote zilverreiger (w), lepelaar (z), bruine kiekendief (z), waterral, klein waterhoen (zz), kleinst waterhoen (zz), watersnip, tureluur (vj), groenpootruiter (m), oeverloper, grutto (vj), kemphaan (m), goudplevier (m), dwergmeeuw (m), zwarte stern (z), oeverzwaluw (z), blauwborst (vj), rietzanger (z), kleine karekiet (z), baardmannetje, rietgors
Weerribben is dit geen laagveenmoeras, maar voormalig akkerland waar de voedselrijke en vervuilde toplaag is afgehaald. Wat overblijft is een tamelijk voedselrijk en ondiep moeras – perfect voor watervogels. Hier maak je nou eens een echte kans op het zien van een roerdomp en zelfs op een otter. Ook de zeldzame rallensoorten als klein en kleinst waterhoen worden hier regelmatig gezien. Vanwege het ondiepe en soms deels droogvallende bodems is dit ook dé plek om steltlopers te kijken in het Nationaal Park. Deze informatie komt overigens met een disclaimer – het jonge natuurgebied is nog volop in beweging en zal, in welke richting dan ook, ongetwijfeld in de loop van de aankomende jaren veranderen.
Terug op de parkeerplaats, ga je het bos in en volg je het wandelpad dat parallel aan de weg loopt. Nadat deze een brede sloot passeert, sla je linksaf.
Boven: gevlekte witsnuitlibel
Onder: berkenbroekbos langs het wandelpad
2
Links van je ligt de sloot met moerassige rand en rechts moerasbos. ‘Sloot’ is eigenlijk een verkeerd woord voor deze slingerende, deels verlandende waterpartij met zijn schitterende, zompige oevers. Het is al meteen een goede plek om de libellen van het Woldlakebos te zien. Afhankelijk van het seizoen zie je hier o.a. smaragdlibel, bruine korenbout, gevlekte en sierlijke witsnuitlibel, glassnijder, gevlekte glanslibel, viervlek, groene glazenmaker, zwarte en Kempense heidelibel. En dat zijn ze nog niet eens allemaal! Sommige soorten zie je vooral boven het water (o.a. sierlijke witsnuitlibel en groene glazenmaker) terwijl andere langs de zon beschenen bosrand patrouilleren. De vlinderdiversiteit is duidelijk lager, maar ook in deze groep zijn enkele bijzonderheden te noteren. Zo is het een van de betrouwbaardere plekken in het gebied om het vlaggenschip van de Weerribben te vinden: de grote vuurvlinder (zie pag. 132).
Neem het eerste pad rechts en verderop, na 300 m, sla je linksaf.
Naarmate je verder komt, wordt het bos steeds opener, doordat hier een hogere graasdruk was en de oorspronkelijke berkenbomen zijn omgewaaid. Dit gedeelte is onverminderd rijk aan libellen. Ook vogels als rietgors, sprinkhaanzanger, wielewaal en boomvalk kun je tegenkomen.
Het pad slingert wat langs petgaten. Negeer de paden links en rechts (tenzij je de route wilt verkorten; zie kaart) en blijf doorgaan tot aan de F.A. Stroinkweg. Steek deze over en wandel door tot aan het fietspad. Ga hier rechtsaf en volg het fietspad tot aan de Woldlakeweg.
Aan de Woldlakeweg ligt opnieuw een ‘hoogwaterzone’ – een recente toevoeging aan het Nationaal Park, net als Wetering Oost (punt 1 van de route). Het voormalige landbouwgebied is ingericht als moerasgebied met een hoge waterstand, die in eerste instantie vooral moet voorkomen dat de kern van het veenmoeras niet verdroogt. Maar naast een bufferfunctie is het gebied op zichzelf ook bijzonder, met name als vogelbroedgebied. Roerdomp, snor, sprinkhaanzanger en ijsvogel kun je hier tegenkomen (die laatste in de plas iets verderop aan je linkerhand).
PUNTEN 2-6
grote zilverreiger (w), purperreiger (z), roerdomp, bruine kiekendief (z), blauwe kiekendief (w; sch), boomvalk (z), waterral, watersnip, koekoek (z), boompieper (z), nachtegaal (z), sprinkhaanzanger (z), kleine karekiet (z), bosrietzanger (vj), rietzanger (z), snor (z), matkop, wielewaal (z), goudvink, geelgors vroege glazenmaker (5-7), groene glazenmaker (6-9), glassnijder (5-6), gevlekte glanslibel (5-8), smaragdlibel (4-6), bruine korenbout (5-6), viervlek (5-8), gevlekte witsnuitlibel (5-6), sierlijke witsnuitlibel (5-6), zwarte heidelibel (7-10), Kempense heidelibel (7-9) groot dikkopje (6-8), zwartsprietdikkopje (7-8), oranjetipje (4-5), grote vuurvlinder (7-8), zilveren maan (5; 7-8), grote weerschijnvlinder (6-8), landkaartje (5; 7-8), koevinkje (7-8) moerasvaren, kamvaren, grote boterbloem (6-8), kikkerbeet (6-8), krabbenscheer (68), moeraslathyrus (6-8), waterscheerling (6-8), moeraswolfsmelk (4-5), waterviolier (5-6), echte valeriaan (6-8), kantig hertshooi (7-9), gevleugeld hertshooi (7-9), blauw glidkruid (6-9), grote ratelaar (5-9), koninginnenkruid (7-9), blauwe knoop (7-9), kale jonker (5-9), moerasmelkdistel (7-8), galigaan, brede wespenorchis (7-8)
Ga terug naar het fietspad. Na 750 meter maakt het fietspad een S-bocht. Direct daarna volg je het voetpad dat links het moeras inloopt en uitkomt bij de F.A. Stroinkweg. Steek deze over en volg het pad langs de vaart (een goede plek om sierlijke witsnuitlibellen te zien in juni en groene glazenmakers in juli en augustus). Sla vervolgens rechtsaf en wandel door tot aan de dijk.
Vanaf het dijkje heb je opnieuw een goed zicht over Wetering Oost en maak je kans op alle vogelsoorten van de hoogwaterzone.
Ga terug en neem het eerste pad rechts, dat nog 1200 prachtige meters door het Woldlakebos voert en uitkomt bij de parkeerplaats.
Gedurende dit laatste deel wandel je op een enigszins kronkelend graspad langs geulen, zeggen- en rietmoeras en moerasbos. Naarmate je dichter bij het startpunt van de route komt, neemt het aandeel moerasbos toe. Dit hele stuk is weer uitstekend om de bijzondere libellen van het gebied waar te nemen. Ook grote weerschijnvlinders worden hier regelmatig gezien.