7 minute read

Managementnieuws

Next Article
MAATSCHAPPIJ

MAATSCHAPPIJ

GEZONDHEID – Roel Meyermans, docto raatsstudent aan de KU Leuven, onderzoekt in het kader van een project de genetische achtergrond van schurftgevoeligheid bij het Belgisch-witblauwras. De onderzoeker is nog op zoek naar bedrijven met Belgisch-wit blauwrunderen (zowel vlees- als dubbeldoeltype) waarbij schurft optreedt. ‘Op dit moment beschikken we over een set van een 150-tal gevoelige dieren en ook een 150-tal resistente dieren. De voorlopige analy ses tonen al enkele regio’s in het dna die we nauwgezetter volgen, maar om sluitende resultaten te bekomen hebben we nog nood aan extra dieren. Nu de dieren op stal staan, zijn we dan ook nog extra op zoek naar die ren met schurftsymptomen die niet recent behandeld werden.’ Tijdens de eerste twee jaar van het Bomange-project werden er tijdens de winterperiode al zo’n 700 dieren bemonsterd. Voorlopige resultaten tonen wel degelijk aan dat een deel van de verschillen die zijn waargeno men, ašomstig is van de genetica. Tijdens het bedrijfsbezoek worden de huidbeschadigingen van elk dier opgemeten en wordt een ašrabsel van de huid genomen. Met dit afkrabsel wordt microscopisch vastgesteld om welk soort schurft het gaat. Daarnaast wordt er een bloedstaal van elk onderzocht dier verzameld voor dna-analyse. Na de staal name worden de meest gevoelige en weerstandige dieren geselecteerd en wordt hun dna vergeleken. Dergelijke dna-analyses dienen uitgevoerd te worden op grote aantallen dieren. In het Bomange-project wordt ook de dubbeldoel-witblauwpopulatie bekeken. ‘Ook in deze populatie zien we dat er wel degelijk verschillen zijn en ook dat willen we graag verder onderzoeken’, aldus Meyermans. Veehouders die willen meewerken, kunnen contact opnemen met Roel Meyermans (KU Leuven), op 016-32 03 76 of via roel.meyer mans@kuleuven.be. Het Bomange-project is een samenwerking tussen tussen KU Leuven, UGent, ULiège, awé en CRV met de financiële ondersteuning van de FOD Volksgezondheid en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO).

Samenwerking in verduurzaming vleesveehouderij

Advertisement

VLEESVEE – In het nieuwe trans-Europese netwerk BovINE zullen negen Europese landen werken omtrent de verduurzaming van de vleesveehouderij. De negen lidstaten die in het nieuwe netwerk vertegenwoordigd zijn, maken samen 75 procent uit van de zoog koeienpopulatie en 70 procent van de rundvleesproductie in Europa. Het gaat om België, Estland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Polen, Portugal en Spanje. Concreet zullen de landen ervaringen uitwisselen over en nieuwe recepten testen rond de thema’s socio-economische veerkracht, diergezondheid en dierenwelzijn, productiee¦ciëntie, vleeskwaliteit en klimaat en milieu. Om deze ervaringen en nieuw opgebouwde kennis ook tot bij de veehouders te krijgen is per land telkens zowel een onderzoekscen trum als een landbouworganisatie bij het netwerk betrokken. Voor België zijn dat ILVO en Boerenbond. Het Ierse onderzoeksinstituut Teagasc is coördinator van het netwerk. BovINE is een Horizon2020-project, gefinancierd door de Europese Commissie.

VS-landbouwminister maakt kennis met witblauw

POLITIEK – ‘You bleed blue’, of ‘u heeft blauw bloed’. Zo vatte de Amerikaanse landbouwminister Sonny Perdue de passie samen bij het aanhoren van het verhaal van Belgisch-witblauwfokker Eric Coheur. De minister uit de Trump-administratie bracht een bezoek aan het vleesveebedrijf van Eric en Julien Coheur in het Waalse Awans. De Amerikaan se landbouwminister of ‘Secretary of Agriculture’ maakte tijdens zijn bezoek aan België ruim tijd om kennis te maken met het Belgisch witblauw. Hij werd er onder meer vergezeld door de Amerikaanse ambassadeur in België, Ronald Gidwitz. Tijdens de rondleiding over het bedrijf werd gesproken over de moeilijke financiële situatie op veel vleesveebedrijven in België. Perdue gaf aan de situatie ook in de Verenigde Staten te herkennen. ‘De prijzen aan de producenten dalen, terwijl ze in de handel gestegen zijn. Voor Amerikaanse landbouwers is dit niet anders’, gaf Perdue mee aan de witblauwfokker. Hij verduidelijkte dat ze ook in zijn land met de distributie en de handel hiervoor om tafel zitten. Perdue gaf aan, ondanks de verschillen in management, ook heel veel gelijkenissen te zien tussen de Belgische en de Amerikaanse veehouderij.

Perdue (links) was onder de indruk van de witblauwen van Eric Coheur (rechts)

Meer melk voor kalveren in de winter

GEZONDHEID – Voor groei en onderhoud heeft een kalf energie nodig. Is het buiten koud, dan heeft dat kalf extra energie nodig om zich warm te houden. Het advies van GD is daarom om kalveren in een koudeperiode 10 procent extra energie te geven. Dit kan door dagelijks één liter melk extra te voeren met dezelfde concentratie (in dat geval drie keer per dag voeren) of door 10 procent extra melkpoeder per liter melk te geven. Daarbij is ook aandacht nodig voor de juiste aanmaaktemperatuur van de melk, meestal 45 tot 55 graden Celsius. De kunst melk wordt vervolgens verstrekt bij een temperatuur van 39 tot 40 graden Celsius op vaste tijdstippen van de dag. Uiteraard is het ook belangrijk dat het kalf een droog en warm ligbed heeft, niet in de tocht ligt en altijd vers water ter beschikking heeft, ook als het vriest.

Minder antibiotica door longaandoeningen goed aan te pakken

GEZONDHEID – Het antibioticagebruik op vleesveebedrijven is vele malen kleiner dan op bijvoorbeeld een varkens-, pluimvee- of melkveebedrijf. Toch kan ook de vleesvee houder een bijdrage leveren in de strijd tegen antibioticaresistentie door longaandoeningen correct aan te pakken. De nieuwe snelscanlongecho helpt daarbij. Deze boodschap gaf dr. Lieze De Cremer mee op de studiedag ‘Hoe minder antibiotica gebruiken in de rundveehouderij?’, georganiseerd door AMCRA (het kenniscentrum inzake antibioticagebruik en -resistentie bij dieren), het departement Landbouw en Visserij, FAVV en FAGG. ‘Longaandoeningen verklaren voor 60 tot 70 procent het antibioticagebruik op een vlees veebedrijf’, stelde Lieze De Cremer van de onderzoeksgroep Inwendige Ziekten van de Universiteit Gent. ‘De economische schade door longaandoeningen wordt geschat op een nettoverlies van 8 tot 32 kg groei. Verder is de kans dat dieren sterven vanwege een longaandoening ook 3 tot 8 maal groter dan bij gezonde kalveren.’ Vooral jonge runderen tot een jaar oud zijn erg gevoelig voor virale en bacteriële lucht wegaandoeningen. De Cremer: ‘Punt één: hoesten duidt niet altijd op een bacterieel probleem. Punt twee: belangrijk om te weten is dat 60 procent van de luchtwegaandoenin gen bestaat uit virale infecties, zoals BRSV, PI3, BCV en bvd, en geen antibioticabehandeling behoeven.’ Bacteriële infecties die kunnen leiden tot longaandoeningen, zoals pasteurella , mannheimia en mycoplasma, kunnen voorko men worden door preventie. ‘Preventie bestaat uit onder andere een correcte huisvesting inzake klimaat en luchtvochtigheid, een goed biestmanagement (weerstand), correcte voeding en vaccinatie tegen virale infecties om secundaire bacteriële infecties te voorkomen’, aldus nog dierenarts De Cremer. Bij een bacteriële longaandoening bestaat de betere behandeling uit het nemen van een antibiogram om de infectie-oorzaak te achter halen en dan gericht te behandelen. De Cremer: ‘Groepsbehandelingen met antibiotica – uit voorzorg om verdere contaminatie in het koppel tegen te gaan – moeten absoluut beperkt worden. Er is trouwens wetgeving in de maak die een maximum gaat leggen op de toegelaten gebruikte hoeveelheid antibio ticum op bedrijfsniveau.’ ‘Aan de Universiteit Gent is een snelle detectiemethode ontwikkeld – de snelscanlongecho – die de bedrijfsdierenarts in staat stelt om bij een vermoeden van longaandoeningen het onderscheid te kunnen maken tussen aangetaste en niet-aangetaste dieren, zodat groepsbehandelingen uit voorzorg niet meer hoeven’, besloot Lieze De Cremer.

Continuteelt mais vraagt aandacht voor vanggewas

MAISTEELT – Bedrijven die continuteelt van snijmais toepassen, moeten serieus aandacht schenken aan het vanggewas om ervoor te zorgen dat het organischestofgehalte in de bodem op peil blijft. Dat vertelde Herman van Schooten, onderzoeker bij Wageningen UR, tijdens een bijeenkomst van de Commissie Grasland en Voedergewassen in Nijkerk. ‘Organische stof is de motor van de bodem. Om het percentage organische stof in balans te houden moet bij maisteelt jaarlijks 400 kg droge stof per hectare worden aangevuld’, aldus Van Schooten. ‘Als je geen wisselteelt toepast, moet die aanvulling komen via het vanggewas, maar zorg er dan voor dat je het vanggewas gebruikt als een groenbemester.’ Van Schooten brak een lans voor groenbe mesters in combinatie met maisteelt. ‘Maisteelt betekent eigenlijk dat er maar vijf maanden per jaar mais groeit. De andere maanden kun je dus benutten voor een groenbemester, waarbij je de groeimomenten zo goed mogelijk moet zien te benutten.’ Dat betekent volgens Van Schooten zo snel mogelijk na de maisteelt het vanggewas zaaien. ‘Elke week later zaaien betekent een 10 kg lagere opname van stikstof.’ Ook het bewerken van de groenbemester in het voorjaar vraagt om vakmanschap. ‘Telen is één ding, benutten van het organische stof een heel ander verhaal. Zorg ervoor dat je het vanggewas verkleint en in de toplaag van de bodem vermengt voor een goede omzet ting. Begin daar tijdig mee, omstreeks half maart, zodat de vertering kan starten.’ De groenbemester stuk frezen of bewerken met een schijveneg zijn volgens Van Schoo ten goede methoden. ‘Wanneer er echt een goed vanggewas staat, dan is een simpele cultivator niet genoeg. Bedenk ook dat een groenbemester een investering is in de bo dem voor de lange termijn.’

This article is from: