Martinitoren

Page 1

FRANS WESTRA


windwijzer

pijnappel

5e trans

4e trans carillon

3e trans

plaats beiaardier en speeltrommel

uurslagklokken uurwerk en wijzerplaten 2e trans

hijsinstallatie voor luidklokken

vlaggenzolder, de vlaggen zijn 40m2 (8x5m), de vlaggenmasten zijn 15m lang, waarvan 9m buiten de toren steekt. zonnewijzer

1e trans, buitenomloop voor bezoekers luidklokken

luidzolder

onderdoorgang met toegang tot de toren


Martinitoren



Frans Westra


colofon vormgeving en omslag: DBDdesign/Ruurd de Boer druk: Printbase Deze uitgave is mede mogelijk maakt dankzij ondersteuning van: - Huis van de Groninger Cultuur - Prins Bernhard Cultuurfonds - Stichting J.B. Scholtenfonds - Stichting Groenman

Inhoudsopgave

Woord vooraf 6

Ten geleide 9

1 De Middeleeuwen (periode tot 1500)

Torenbouw 13

Groningen een belangrijke stad 15

Eerdere torens van de St. Maartenskerk 16

Plannen voor nieuwe torens 17

Mobiele meesters als architecten 17

Bouwsteen 19

Steenhouwersmerken 21

Bouw van de Martinitoren 23

2 Periode 1500 - 1600

Tweede druk ISBN 978 90 5452 209 6 NUR 680 © 2009 Frans Westra, Haren & Uitgeverij Passage Groningen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag

Definitieve afbouw 27

De mannen op de toren 30

Brand in 1577 32

Nieuwe klokken 33

Herstel 35

Belasting en entertainment 36

‘Tout tout’ 37

Belegering en Reductie van Groningen 38

3 Periode 1600 - 1700

Een nieuwe torenbekroning 41

Klokgelui 43

Torenwachters van diverse pluimage 45

seerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige

Een nieuw carillon en een nieuw uurwerk 47

op enig andere manier zonder voorafgaande schriftelijke

Victorie, onweer en brand 53

Een nieuwe belegering en nieuw herstel 54

Het personeel 58

Zonnewijzers en brand 59

worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomativorm of enige wijze, herzij elektronisch, mechanisch, of toestemming van de uitgever.

Uitgeverij Passage, Postbus 216, 9700 AE Groningen www.uitgeverijpassage.nl


4 Periode 1700 - 1800

Nieuwe beelden aan de toren 129

Na de brand 61

Hoog bezoek in 1710 61

Verdere restauratie tijdens de Tweede Wereldoorlog 130

Restauratie 63

Vernieuwing carillon 131

Carillon en uurwerk 64

Curieus incident in 1941 132

Brandje in 1738 65

Verbod en doorstart restauratie 133

‘Reparatie, wederopbouw en timmeragie’ 66

Explosiegevaar en bevrijding 138

Het uurwerk, de klokken en weer brand 68

Afronding restauratie 140

Het tijdperk Auwerda 68

Beiaard 142

Carel Christopher Tappé en het carillon 72

Berichten uit het laatste deel van de twintigste eeuw 147

Van lood naar koper 74

Nieuwe tijden op het carillon 75

De optische telegraaf 77

5 Periode 1800-1900

De toren in de 21e eeuw 154

7 De ‘Olle Grieze’ in woord en geschrift

157

8 De Martinitoren verbeeld

183

Bataafse Republiek en Franse tijd 79

Intussen op de toren 83

Brand in 1822 en 1836 84

Lijst torenwachters 187

Bliksemafleider 88

Lijst uurwerkers 188

Vernieuwingen 91

Lijst beiaardiers 188

Restauratie 94

Reglementen 189

Koninklijk bezoek in 1892 102

Rijksdriehoeksmeting 103

Literatuur, bronnen en internetsites 195

Noten 198

Dank 203

6 Periode 1900 - heden

Een opera in Stettin 107

Illustratieverantwoording 204

Problemen met uurwerk en carillon 109

Register 206

De laatste torenwachter 111

Op en om de toren 112

Anti-lawaai acties 118

Windwijzer en bliksemafleider 120

Aanvang grote restauratie 121

5


Woord vooraf

Over de Martinitoren is in de vorm van artikelen redelijk veel gepubliceerd, met name in de Groningsche Volksalmanak. Het probleem met deze

Dit boek gaat over de Martinitoren in Groningen.

artikelen is dat ze, hoewel soms gebaseerd op

Veel boeken over de geschiedenis van torens zijn

archiefonderzoek, toch een weinig volledig beeld

er niet. In Nederland niet en in het buitenland ook

van de geschiedenis van de toren oproepen en soms

niet. Een echte aanleiding om dit boek te schrijven

doorspekt zijn met fictie. Een voorbeeld hiervan is

was er ook niet, behalve dan dat het me bij een

het hardnekkige verhaal over de figuur van Sint

eerdere publicatie over een pand in de Groningse

Maarten, die samen met zijn paard de windwijzer

binnenstad was opgevallen dat er zo schrikbarend

van de Martinitoren gevormd zou hebben tot 1577.

weinig goede en vaak alleen oude literatuur is over

Hiervoor bestaat geen enkel bewijs, evenmin

de geschiedenis van de Groningse binnenstad. In

trouwens voor het gebruik van koeienhuiden bij de

1948 werd het onmogelijk geacht een geschiedenis

fundering van de Martinitoren. Dit laatste verhaal

van de toren te schrijven die recht zou doen aan

moet nu wel definitief naar het land der fabelen

zijn belang. Daarop werd de toren zelf in de gele-

worden verwezen. Ook over de hoogte van de

genheid gesteld om zijn geschiedenis te vertellen,

oorspronkelijke toren, dus tot aan de brand in 1577,

waarbij hij vooral klaagde over de restauraties en

bestaat een mythe. Sommige Wikipediapagina’s

het feit dat hij in de loop der eeuwen helemaal was

houden het op 127 meter, waardoor de Martinitoren

ingebouwd1.

in een eigentijds klassement van hoogste torens

Over de Martinitoren is desondanks wel eerder

ter wereld ongeveer op de tiende plaats zou hebben

een boek geschreven. Jeroen Coppens publiceerde

gestaan. De enige betrouwbaar te achten afbeel-

in 1986 een zelf getypt boek in octavo formaat van

dingen, van Braun en Hogenberg, gepubliceerd in

ruim 250 bladzijden dat hij in eigen beheer uitgaf.

1572 en 1575, en de afbeelding in de Robles-atlassen

Van dit boek, dat antiquarisch en via het internet

(1573/75), doen wel vermoeden dat de oorspronke-

nergens te vinden is, bevindt zich maar één exem-

lijke Martinitoren hoger was dan de huidige, maar

plaar in een publiekelijk te raadplegen bibliotheek .

hoger dan 108 meter zal hij niet zijn geweest, waar-

Deze niet geannoteerde publicatie gaat voor een

door hij in het eigentijds klassement van hoogste

groot deel over het klokkenspel van de Martinito-

(kerk)torens ongeveer op de 35e plaats stond.

2

ren en herhaalt gegevens uit oudere literatuur. Eerste vermelding van het begrip Martinitoren (‘Martini tooren’) in de Groninger stadsresoluties uit 1642.

6


Het is met name de architectuurhistoricus C.H. Peters (1847-1932) geweest die in publicaties in 1904 en 1907 de mythe over de oorspronkelijke hoogte van de Martinitoren bevorderd heeft, met name door zijn voorstel om de spits tot de ‘oorspronkelijke’ hoogte terug te restaureren. Wel zeker is dat de Martinitoren tot diep in de twintigste eeuw één van de hoogste gebouwen in de Nederlanden was en een gezichtsbepalend richtpunt in de noordelijke provincies. Overigens was de toren niet altijd het hoogste bouwwerk in de stad Groningen. Deze eer was jaren weggelegd voor de 121 meter hoge ‘pijpen’ van de Hunzecentrale, zoals die bestonden tussen 1964 en 1998. Ze werden op 25 april 1998 onder grote publieke belangstelling opgeblazen. De nieuwe schoorsteen van de suikerfabriek aan het Hoendiep was met 100 meter daarna het hoogste bouwwerk. Sinds 2006 is een zendmast met een hoogte van 132 meter het hoogste ‘bouwwerk’ in de stad. Hoger bouwen dan de Martinitoren voor kantoren, woningen en andere gebouwen is in de stad Groningen echter nog steeds taboe. Een onbetwist feit is dat de grootste luidklok van de Martinitoren, de Salvator uit 1577, met zijn 7850 kilogram de qua gewicht op twee na zwaarste klok is die in een Nederlandse kerktoren hangt. Alleen in de toren van de Oude Kerk in Delft en de Domtoren in Utrecht hangen nog zwaardere klokken, respectievelijk gegoten in 1505 en 1570. Dit boek gaat over de Martinitoren. Dus niet over de Martinikerk of de in de loop der tijden aangebouwde en ook weer gesloopte panden. Wel over de mensen op de toren, de talloze reparaties en restauraties, de branden en de wetenswaardigheden over de luidklokken en het carillon. Van oudsher werd de toren ‘Sint Maartens Toren’, of een kleine variant daarop, genoemd. In de stadsresoluties trof ik in 1642 voor het eerst de omschrijving ‘Martini tooren’ aan en in de stadsrekeningen vanaf het jaar 1667. Het gebruik van de term Martinitoren is dus in de loop van de zeventiende eeuw ingeburgerd. Wanneer het begrip ‘Olle Grieze’

Voorstel van architectuurhistoricus C.H. Peters uit 1904 om de Martinitoren van een ‘oorspronkelijke’ spits te voorzien.

voor het eerst werd gebruikt is onbekend. Deze

Woord vooraf

7


omschrijving duidt op eerbied voor de toren en refereert tegelijk aan de bijzondere grijze kleuren van de toren die vooral bij slechte weersomstandigheden duidelijk in het oog springen. Navolgingen elders, zoals dat het geval is bij de Eiffeltoren, heeft de toren niet gekend. Wel zijn er diverse kleinere replica’s van gemaakt, waarvan sommige in het boek genoemd worden. De beroemdste hiervan is in principe de Martinitoren in Madurodam, maar ook de op schaal nagebouwde toren in een voortuin aan de Schultestraat in Vries

Hoe hoog kan de Martinitoren geweest zijn? De hoogte van de Martinitoren voor de brand in 1577 kan maximaal 108 meter hebben bedragen. De hoogte-breedteverhouding is dan 7, veel meer dan de gangbare verhouding van 6. De drie onderdelen die bepalend zijn voor de constructieve stabiliteit van de toren hebben dan hun grens bereikt. Fundering Het onderzoek van Van Heukelom in 1935 toonde aan dat de grens van het draagvermogen van de ondergrond onder de noord westelijke pijler was bereikt, zo niet overschreden .

Torenlichaam De toren bestaat in wezen uit 4 kolommen die op regelmatige afstanden gekoppeld zijn. Het onderzoek uit 1935 toonde aan dat de koppeling gescheurd was en dat instabiliteit dreigde.

mag niet onvermeld blijven, evenals het exemplaar in het voormalige miniatuurpark te Appelscha. Speciaal is ook de drie meter hoge replica die in 1963 vervaardigd werd door leden van de Groninger vereniging in Apeldoorn. Bijzonder is ook de

Houten spits Vanaf 68,50 meter boven het maaiveld heeft een houten spits op het stenen torenlichaam gestaan. Deze spits was aan de voet 6 tot 7 meter breed. Berekeningen laten zien dat de spanningen ten gevolge van het eigen gewicht en de winddruk bij een grotere hoogte dan ca. 40 meter te hoog oplopen. Door het windmoment ontstane trekkrachten kunnen dan in de toren niet meer worden verankerd.

Replica van de Martinitoren van de vereniging van Groningers in Apeldoorn uit 1963.

Ir. Otto Wassenaar

representatie in glas en lood van de Martinitoren in de Calvary Baptist Church in Toronto. Deze kwam tot stand in het zogenaamde Memorial Window in deze kerk op initiatief van de Canadese legerpredikant Robert Sneyd, die in Groningen de capitulatie van de Duitsers de daarop volgende bevrijdingsfeesten meemaakte in april 19453. Dit boek gaat over de Martinitoren. In vroeger tijden zou gezegd zijn: ‘De Sint Maartens Tooren en desselfs geschiedenissen’. Niets meer en niets minder dan dat is dit boek.

8

Martinitoren


Ten geleide Bij het lezen van dit boek is het belangrijk een algemeen inzicht te verkrijgen in de opbouw van de toren. Ten tijde van de werkzaamheden aan de Martinitoren omstreeks 1840 werd er een korte beschrijving van gemaakt, die goed kan dienen voor het inzicht in de samenstelling van de toren: ‘De Martinitoren te Groningen is beneden vierkant en boven achtkant en tot op de hoogte van het eerste achtkant van Bentheimer en gebakken steen gebouwd. Dezelve bestaat hoofdzakelijk uit vijf omgangen ook wel transen genaamd, ieder van een balustrade voorzien. Vervolgens een koepelvormig dak en een hals, daarboven een achtkante pijnappel , waar een houten maaklaar boven uit komt

het eerste houten achtkant) geheel met koper en

waar op een ijzeren stang is bevestigd, die met een

lood bekleed, ook is de maaklaar en ijzeren stang

onderscheidene koperen bollen enz. is versierd.

met hetzelfde metaal omgeven, en de hoeken van

Op deze stang beweegt zich een koperen paard als

het koepeldak en hals zijn met lood gedekt. In de

windwijzer.

voornoemde lijst welke niet met metaal is bekleed

De bovenste twee houten achtkanten, alsmede het

is een koperen buis gemaakt waardoor de afleider

houtwerk aan den pijnappel (behalve de lijst en

loopt.

De hoogte van de toren is als volgt Beneden vierkant tot aan de eerste omgang of balustrade

41.00 ellen

Tweede vierkant aan de tweede omgang

16.40 ellen

Derde gedeelte, achtkant tot de derde omgang

12.80 ellen

Vierde gedeelte, hier begint het houtwerk zijnde het eerste houten achtkant tot aan de vierde omgang

9.00 ellen

Vijfde gedeelte tweede houten achtkant tot aan de bovenste omgang

5.80 ellen

Koepeldak en hals

3.35 ellen

De pijnappel

3.70 ellen

De ijzeren stang boven de pijnappel tot op de kop van het paard

5.45 ellen

De geheele regtstandige hoogte boven de vloer of begane grond

97.50 ellen.

De toren bestaat derhalven uit twee vierkanten, drie achtkanten met vijf omgangen en balustrades, een koepeldak en hals, een pijnappel met een maaklaar stang en paard’1.

Ten geleide

9


Aanzicht en doorsnede van de Martinitoren door C.H. Peters.

10

Martinitoren


Deze betrekkelijk eenvoudige beschrijving van de toren geeft in woorden schematisch de opbouw van de toren weer. Twee negentiende-eeuwse begrippen behoeven wellicht verklaring. Een el is een lengtemaat die toen nagenoeg gelijk was aan een meter. Een maaklaar of makelaar is een verbindingsstuk in de spits van een gebouw, bij voorbeeld een toren of een molen. Bij het lezen van het boek is het zinvol de opbouw van de toren steeds voor ogen te houden. Hiernaast is een tekening met aanzicht en doorsnede van architectuurhistoricus C.H. Peters afgebeeld. Op pagina 121 staat een profiel van de Martinitoren vanuit het zuiden gemaakt ten tijde van het besluit om de wijzerplaten boven de tweede trans te plaatsen in 1926. Deze doorsneden geven een goede indruk van de constructie van de toren2. Tevens is een tekening van een opengewerkte Martinitoren door Frans Le Roux opgenomen, vervaardigd voor een VVV-folder over de Martinitoren. Op deze tekening is met name de plaats van de verschillende zolders en de klokken in de toren goed waar te nemen3 (zie binnenflap aan de voorzijde). Met deze informatie moet het mogelijk zijn om alle technische informatie in het boek te kunnen plaatsen.

Martinitoren traptreden 65 treden

luidzolder

18 meter

174 treden

1e trans

40 meter

251 treden

2e trans

56 meter

302 treden

einde stenen wenteltrap 65 meter

311 treden

3e trans

68,5 meter

322 treden

carillonzolder

71 meter

370 treden

toegang pijnappel

90 meter

Vier van de 370 traptreden.

De Martinitoren in 2009.

Ten geleide

11


1 12

Martinitoren


DE MIDDELEEUWEN (PERIODE TOT 1500)

Torenbouw Behalve herkenningspunt van godsdienstverering waren er meer redenen voor de bouw van (kerk) torens. Torens werden traditioneel gebruikt als klokkentoren, wachttoren, verdedigingstoren en gevangenis. Primaire functie was uiteraard die van klokkentoren, overigens niet alleen ter meerdere eer en glorie van het geestelijk gezag. Behalve voor het oproepen tot de eredienst of voor huwelijken en begrafenissen, dienden de klokken ook om te waarschuwen bij gevaar, zoals oorlog, brand of storm, maar ook om de intocht van de landsheer te begeleiden of het nieuwe jaar te verwelkomen. Aangezien torens rechtstreeks onder het wereldlijk gezag vielen spelen dus ook politieke aspiraties een rol bij de torenbouw. Eén daarvan is de hoogte van de toren. Uit middeleeuwse oorkonden in Wezel en Duisburg blijkt dat deze drijfveer daadwerkelijk een rol speelde. De bereikte torenhoogtes aldaar, respectievelijk 113 en 112 meter, waren in hun tijd dan ook aanmerkelijk hoger dan nodig was om uit te kunnen kijken of als oriënteringspunt te kunnen dienen1. Boven alles was de toren voor een stad een statussymbool. Ten opzichte van het omliggende platteland stak de ommuurde stad als een eiland af, met torens als de accenten van macht en aanzien. Op de oudste stadsgezichten werd de lengte van torens en belangrijke gebouwen dikwijls overdreven weergegeven. Het gevoel van hoogte werd nog eens versterkt door het afbeelden van zwaluwen en andere vogels rond de torens. Uit bouwhistorisch onderzoek blijkt dat men regelmatig nestplaatsen hoog in het muurwerk aanbracht ten behoeve van vogels. De ambities van stedelijke overheden met betrekking tot torens werden algemeen geaccepteerd. In Groningen werd over de Martinitoren in alle tijden (misschien met uitzondering van de 21e eeuw) gesproken als een ‘sieraad voor de stad’.

Middeleeuws steenhouwersmerk in de Martinitoren.

De Middeleeuwen (periode tot 1500)

13


Bepaalde geestelijke stromingen in de Middeleeu-

torens zijn gebouwd in opdracht van kerken en ste-

wen beschouwden het bouwen van hoge kerkto-

den geeft aan dat de morele invloed van de critici

rens als godslastering. Een exponent hiervan was

beperkt was en dat de drijfveren van de bouwhe-

de Deventer godgeleerde en grondlegger van de

ren door Geert Grote juist goed onderkend waren.

Moderne Devotie, Geert Grote (1340-1384), die om-

Overigens is het ook waar dat het bouwen van

streeks 1370 een pamflet schreef tegen de bouw van

torens juist theologische inspiratie had, omdat een

de Utrechtse Domtoren. Sommige passages hieruit

stad met torens werd beschouwd als een afspiege-

klinken nog zeer actueel:

ling van het hemelse Jeruzalem. Kerken met torens waren een symbool van de stad van God2.

‘…welk nut zit er in die zo enorm hoge toren, daar er immers in en door hem geen ander nut bereikt

De bouw van de huidige Martinitoren stond niet

wordt, dan dat de klokken er in worden opgehangen.

op zichzelf. Uiteraard moest er een nieuwe toren

Deze zouden echter heel geschikt en passend voor het

komen die de in 1468 ingestorte voorganger moest

menselijke gebruik in een veel kleinere en lagere to-

vervangen. Maar ook elders in het territorium van

ren kunnen worden aangebracht. Al het andere is uit

de bisschop van Utrecht, waar Groningen toen

den boze en leidt tot het kwaad, dat op allerlei wijze

onder viel, werden in navolging van de Utrechtse

ontstaat en zal ontstaan: ijdelheid, nieuwsgierigheid,

Domtoren hoge kerktorens gebouwd. Overigens

grootspraak en trots’.

gebeurde dit vaak zonder directe invloed van het bisdom: het waren de steden zelf die voorgingen

Geert Grote betoogde verder dat de toren wegens

in het bouwen van kerken en kerktorens. Met

zijn hoge bouw tot vele morele ondeugden zou lei-

name ten tijde van bisschop David van Bourgondië

den en zijn inzichten getuigden inderdaad van een

(1455-1496) werd er gebouwd in Deventer, Kampen,

groot analytisch gevoel:

Amersfoort en Groningen. Voor 1450 was hier geen sprake van geweest. Op één of andere wijze moet

‘Elke toerist derhalve, die de stad nadert of haar

het politieke klimaat bevorderd hebben dat de

doorkruist staat verbaasd als hij deze hoogte en deze

steden hun onafhankelijkheid konden manifeste-

omvang ziet en blijft staan als hij de toren in het oog

ren maar zich gelijktijdig door hun heer gesteund

krijgt. Hij wendt zijn ogen weetgierig naar de details.

wisten. Op onzekere ogenblikken, bijvoorbeeld bij

Hij tracht de hoogte te schatten en wat hij door zijn

een dreigende overgang naar een andere landsheer,

onderzoek niet kan te weten komen, zal hij aan de

lag de torenbouw doorgaans stil. Met de dood van

inwoners vragen. En dan zullen niet toe te juichen

David van Bourgondië in 1496 leek de relatieve

lofspraken op de toren loskomen. De burgers verhef-

onafhankelijkheid van het Oversticht (Overijssel,

fen zich erop, zij het zonder grond. Het volk roemt op

Drenthe en de stad Groningen) in gevaar te komen.

de toren, en de bouwheren, tot het kwaad bekwaam,

Het niet bouwen van de bekronende achtkanten op

gevoelen zich gevleid door de roem. Zo doen ook de

de diverse nieuwe torens kan veroorzaakt zijn door

regenten, die als bouwheren aan dit gevoel van trots

een gebrek aan middelen of het gevolg zijn geweest

voet geven. Dit zijn de gebroeders, die uit de bouw

van veranderende politieke omstandigheden. De

van de toren voortkomen. Ach hoe slecht zijn zij met

tweede geleding van de Lebuïnustoren in Deventer

hun allen!’

kreeg in 1499 een pannendak, net zoals de Zwolse Vrouwetoren 3. Dat had ook in Groningen het geval

In de vermaningen van deze geestelijke vinden

kunnen zijn geweest, ware het niet dat ‘bewezen’

we niet alleen waarschuwingen tegen de bouw

kan worden, dat bij het einde van de bouw in 1482

van hoge kerktorens, maar ook tegen rijkdom

het stenen achtkant gedeeltelijk of geheel al op de

en verspilling door kerkelijke instellingen in het

toren was aangebracht.

algemeen. Dat er desalniettemin toch vele mooie

14

Martinitoren


Groningen een belangrijke stad

van de groeiende macht werden er nieuwe torens gebouwd. De stad kende invloedrijke en ambitieuze bestuurders, zowel op geestelijk als wereldlijk terrein. Omstreeks 1468 was Hendrik Stoter er stadssecretaris, een man die in Keulen had gestudeerd en daar ook hoogleraar in de rechtenfaculteit was geweest. In 1469 leidde hij de onderhandelingen

De stad Groningen was en is met afstand de be-

namens de stad Groningen met de Bourgondische

langrijkste in het noorden van Nederland en daar-

hertog Karel de Stoute (1433-1477) in Den Haag.

mee van de Middeleeuwen tot diep in de 17e eeuw

Vanaf 1476 was hij ook vicaris van het altaar van de

ook een belangrijke Europese stad. Voor het eerst

Heilige Johannes de Doper in de Martinikerk. Iets

genoemd in het jaar 1040, groeide zij in de 13e eeuw

later wordt ook de latere ‘persona’, de voorganger

uit tot een echte stad met muren, drie parochieker-

van de Martinikerk, Willem Frederiks (1455-1527),

ken, meerdere kloosters, een hospitaal en een eigen

benoemd tot stadssecretaris, evenals rond 1480 de

stadszegel. In de tweede helft van de veertiende

beroemde humanist Rudolf Agricola (1443-1485) 4.

eeuw begon een periode van bloei en economische

Niet uitgesloten kan worden dat de bouw van de

expansie die in de tweede helft van de vijftiende

Martinitoren gesteund werd door de bisschop van

zijn hoogtepunt beleefde. Groningen groeide – met

Utrecht, die de Groningers steunde in hun (poli-

de Utrechtse bisschop als landsheer op een veilige

tieke) strijd tegen zijn halfbroer, Karel de Stoute, die

afstand van tweehonderd kilometer – uit tot een

een poging deed om de stad voor zich te winnen.

stadstaat met een grote autonomie. Kerken werden

In 1474 besliste het Keizerlijk Hofgericht in Duits-

vergroot, straten geplaveid en als uitdrukking

land dat de stad Groningen onder het gezag van

Rudolf Agricola, stadssecretaris van Groningen ten tijde van d e bouw van de Martinitoren.

Egbert Alting, stadssecretaris van Groningen in de tweede helft van de 16e eeuw.

De Middeleeuwen (periode tot 1500)

15


het Utrechtse Sticht zou blijven. De bouw van de

in en verbrandde de toenmalige Martinitoren

Martinitoren was toen al in volle gang en vormde

gedeeltelijk, terwijl stukken Bentheimer zandsteen

de uitdrukking van de politieke banden en voor-

aan de zuidwestzijde van de kerk door het onweer

keuren die de stad Groningen had  .

eruit werden geslagen 7. De kroniek van Johan van

Helaas kent het Groninger stadsarchief over deze

Lemego meldt dat de toren definitief was ingestort

periode van grote groei grote lacunes. Stadsreke-

in 1468 en dat men in een jaar later op ‘Onser Liever

ningen zijn er pas ononderbroken sinds 1548 en de

Vrouwenavont Annuntiacionis begunt an to leggen

officiële stadsresolutiën beginnen pas in 1605. Er is

de muere van den nijen toeren to sunte Merten’,

weliswaar een ‘diarium’ (dagboek of dagregister)

dus 25 maart 1469 8. In 1541 omschreef de kroniek

van stadssecretaris Egbert Alting (1518-1596), dat

van het klooster Thesinge de hieraan voorafgegane

loopt van 1553 tot 1594 en een ‘protocol’ van dage-

gebeurtenissen als volgt: ‘Item des dages post nati-

lijkse zaken van de stadssecretaris Johan Julsing

vitatis marie doe men schreef m iiiic sestich ende

(circa 1545-1604) over de periode 1575-1594, maar

achte doe vel sinte martens toren bi nachte’, dus 9

voor de periode waarin de Martinitoren gebouwd

september 1468 9.

werd zijn we dus aangewezen op vermeldingen in

Ook de kroniek van Sicke Benninge (circa 1465-

kronieken. Enige context kan wellicht gevonden

1530) meldt dat de oude toren in de nacht van 9

worden in oorkonden. Onduidelijk zal blijven wat

september 1468 om twee uur instortte, waarbij vijf

de namen zijn van de drijvende krachten achter

gewelven in het westelijk deel van de Martinikerk

de uitbreiding van de Martini- en de A-kerk en de

beschadigd raakten. Gelukkig vielen er geen slacht-

bouw van de huidige Martinitoren  .

offers. Een aanpalende woning op het kerkhof werd

5

6

licht beschadigd en de grote klokken stortten naar

Eerdere torens van de St. Maartenskerk

beneden. De kleine bleven behouden. Over de aanleg van de nieuwe toren meldt Benninge dat hiermee inderdaad op 25 maart 1469 werd begonnen en dat op de avond voor Palmpasen het fundament gereed was, met een dikte van 23 stenen 10.

Er waren eerdere Martinitorens geweest. De allereerste was vermoedelijk van hout geweest, de tweede was een stenen toren uit de 13e eeuw die binnen de kerk stond op het westelijk deel van het middenschip. In 1452 had zich hiermee een calamiteit voorgedaan, waarna vanaf 1453 een nieuwe toren of een deel daarvan gebouwd werd, waarvan de spits in 1461 – ‘voer Midwinter’ – gereed was. In 1464 waren de ‘koppen’ gereed, maar dan is er ook al sprake van dat al het timmeren aan de toren vergeefs zou zijn geweest omdat men voorzag dat hij met klokken en al weer in zou storten. In 1465 sloeg op de dinsdag voor Pasen de bliksem

16

Martinitoren

Zegel met Martinitoren en Martinikerk zoals die er uitzagen aan het begin van de 15e eeuw.


Plannen voor nieuwe torens Wat voor toren men in gedachten had is moeilijk te

Mobiele meesters als architecten

zeggen. Opvallend is dat er sterke gelijkenissen zijn met andere torens die in Nederland in een verge-

Er valt geen bouwmeester voor de bouw van de

lijkbare periode zijn gebouwd zoals de Domtoren

Martinitoren aan te wijzen, zoals bij veel Middel-

(1321-1382) in Utrecht, de toren van Onze Lieve

eeuwse torens het geval is. Wel zijn er in en om de

Vrouwe in Amersfoort (begonnen omstreeks 1471)

bouwperiode van de toren (1469-1482) meerdere

en de Cunera-toren (1492-1531) in Rhenen  . Profes-

bouwheren in het Duitse en Nederlandse naburige

sor Aart Mekking ziet in de nieuwe Martinitoren

gebied werkzaam aan vergelijkbare bouwprojec-

ook het eerder gesignaleerde symbool van de sa-

ten. Eén van dezen zou de bouwmeester van de

menwerking tussen de Groningse stadsbestuurders

Martinitoren in Groningen geweest kunnen zijn.

en de bisschop van Utrecht tegen de Bourgondische

Daarbij valt te denken aan de bouwmeester

hertog Karel de Stoute. Hoewel het niet te bewijzen

Willem Backerweerd uit Utrecht die tussen 1488 en

valt, zou dus mede om die reden gekozen zijn voor

1492 betrokken was bij de bouw van de Domkerk in

een ontwerp dat in de opbouw sterke gelijkenis

Xanten 15. Hij zal ook de meester Willem zijn die op

toonde met de Utrechtse Domtoren 12. Uit dezelfde

30 oktober 1486 met een groep Deventer raadsleden

periode dateert de nieuwe toren van de Lebuïnus-

de oude Noordenbergpoort uittrok om te bepalen

kerk in Deventer, die voor het grootste deel werd

waar de nieuwe poort en de te bouwen Noorden-

gebouwd in de periode 1459-1486. Deze torens,

bergtoren moesten komen. De bouw werd begon-

alsmede andere in deze tijd gebouwd in Neder- en

nen in 1487, maar spoedig geleid door een andere

Oversticht tijdens het bewind van de Utrechtse

bouwmeester, een zekere meester Johan, die de

landsheer bisschop David van Bourgondië, heb-

afbouw van de toren niet meer meemaakte. Vanaf

ben hetzelfde ‘Utrechtse’ schema. Dit bestaat uit

1491 stond de torenbouw in Deventer onder leiding

drie nissen per torenwand waarvan de middelste

van meester Andries van Campen, die de grote

soms breder is, twee kubische geledingen waarvan

houten spits op de toren voor zijn rekening zou

de tweede terugspringt, met daar boven op een

nemen tot de afronding in 1495 16. In Hattem was in

uitgevoerd of gepland achtkant. Bij de navolgingen

1464, 1468 en 1469 de bouwmeester Berent van Co-

van de Utrechtse Dom werden de verticale verhou-

velens werkzaam 17. Covelens werkte vanuit Zwolle

dingen van het voorbeeld minder exact gevolgd.

waar hij in 1447 het burgerrecht verwierf en van

Evenmin erg belangrijk lijkt de vorm en de plaat-

oorsprong steenhouwer was. In 1454 werkte hij aan

sing van steunberen of de keuze voor een systeem

de bouw van de Utrechtse Buurkerk 18. Te Zwolle

met vlakke gevels en nissen. Deze meer technisch

was Covelens vanaf 1463 als stadsbouwmeester

bepaalde details hingen waarschijnlijk af van de

degene die tekende voor en bouwde aan de Onze

inzichten of van de lokale gebruiken van de bouw-

Lieve Vrouwetoren of Peperbus, die in 1480 zijn

meesters  . Vergelijkbaar is ook de toren van de

aanvankelijke hoogte bereikte 19. Een andere kan-

Eusebiuskerk in Arnhem die voor het grootste deel

didaat is de bouwmeester Clemens van der Goude

gebouwd werd in de jaren 1451-1478. In dat laatste

die betrokken was bij de bouw van de Cunera-toren

jaar werden het uurwerk en de door

in Rhenen en in 1516 het fundament legde van een

Geert van Wou (1450-1527) gegoten klokken in de

overigens nooit gebouwde nieuwe toren bij de St.

nieuwe toren aangebracht  .

Nicolaaskerk in Kampen.

11

13

14

Dat er sprake was van een club van rondreizende

De Middeleeuwen (periode tot 1500)

17


bouwmeesters blijkt uit een opgave van de Kam-

voor een groot en langdurig bouwwerk. Het was

pense steenhouwer Reyner Lambrechts van Delft,

de plaats waar de stenen onderdelen van de toren

die in 1542 een aantal meesters uit het begin van

pasklaar werden gemaakt. Aan de westzijde van de

de 16 eeuw opsomt waarmee hij gewerkt had: Cle-

toren kan hiervoor niet bijzonder veel ruimte zijn

mens van der Goude, Rombout Keldermans, Johan

geweest, want in 1480 is er sprake van een jaarlijkse

Poeyt uit Alkmaar, Anthonis Keldermans en Peter

rente die als opbrengst uit een ‘stede gelegen aan

e

van Hoogstraten  . Evenzeer een mogelijk archi-

de westzijde van de toren’ voortkomt ten bate van

tect van de Martinitoren kan zijn geweest Cornelis

de Martinikerk (St. Meertens) 24. Wellicht heeft deze

de Wael, dombouwmeester te Utrecht, die in 1505

bouwloods dus toch op het eigenlijke Martinikerk-

overleed 21. In 1503 was te Wijk bij Duurstede aan de

hof gestaan, want in 1511 verkopen de kerkvoogden

toren van de St. Johanneskerk een zekere meester

van de Martinikerk aan de apotheker Ghoert He-

Evert steenhouwer uit Zutphen werkzaam met een

ijmans enig land, gelegen ten westen achter de St.

ploeg van vijf metselaars en knechten. Hem werd

Maartens toren, vier voet breed 25.

verzocht de ‘ongewrochte’ kerktoren te voltooien  .

Al was er dan geen bekende bouwmeester die

Een overeenkomst met de bouwmeester van de

gewerkt heeft aan de Martinitoren, dan zijn er toch

Martinitoren is ook niet overgeleverd, maar we

nog wel enkele bronnen die iets vertellen over het

hebben wel een idee van hoe zo’n overeenkomst er

bouwen aan ‘Sunte Meertens’, waarbij je in de vijf-

uit zag. Het contract dat de stad Leeuwarden in 1529

tiende eeuw dus nooit weet of het om de kerk gaat

sloot met de bouwmeester Jacob van Aken inzake

of de toren of beide. Hoe dan ook, in 1472, dus drie

de bouw van de Oldehove is namelijk wel bewaard

jaar na aanvang van de bouw van de Martinitoren,

gebleven. Burgemeesters, schepenen, raden en

was er sprake van donaties voor de ‘tymeringh’ door

kerkvoogden spraken met voorafgaande instem-

een zekere Wolter Olyslager en in de navolgende ja-

ming van de pastoren het volgende af. De bouw-

ren legde een zekere meester Geert verantwoording

meester werd aangenomen om als ‘oversten ende

af over grote bedragen variërend van 2400 tot 3400

principaelsten Meester’ en uiteraard bij de gratie

gulden per jaar. In 1475 verantwoordde hij zich voor

van God, een nieuwe toren en een nieuwe kerk te

uitgaven ter hoogte van 1819 gulden gedaan in de

bouwen. De bouwheer werd aangenomen in dienst

jaren 1473 en 1474. In 1476 wordt hij omschreven als

20

22

van de stad voor een periode van zes jaar met een

‘Gheert Barbeer’ wanneer hij eveneens grote som-

salaris van acht stuivers per dag, alsmede vrije

men gelds verantwoordt die hij heeft ontvangen

inwoning en kleedgeld. Ontbindende voorwaarde

van ‘sunte Johans arm’ (inkomsten uit bedevaart

was dat alles goed moest verlopen conform het

naar de veronderstelde in de Martinikerk bewaarde

door hem ingediende plan op basis van persoon-

arm van Johannes de Doper), van een collecte in de

lijke metingen en tekeningen. Verder werd vastge-

stad en van de verkoop van lijfrenten. Het is zeer

steld dat, indien de bouw zou uitlopen zonder dat

goed mogelijk dat hiermee de bouw van de toren

de bouwmeester daaraan debet was, hij een nieuw

werd gefinancierd. Ook in latere jaren is sprake van

contract zou krijgen. Als ontbindende voorwaarde

het afleggen van verantwoording voor het bouw-

werd hieraan toegevoegd dat hij tijdens de bouw-

meesterschap aan de voogden van de Martinikerk.

periode van zes jaar geen ander werk mocht aan-

In 1500 is het Frederick Ridder die over de drie voor-

nemen  .

afgaande jaren 3350 gulden rekenschap geeft en in

Of er een grote bouwloods bij de nieuwe Martini-

1502 Jacob Hilbrandus over een bedrag van 1500 gul-

toren heeft gestaan, is onduidelijk. Aan de noord-

den. In 1503 weer Frederick Ridder over 1750 gulden

zijde van het Martinikerkhof was hiervoor wel

en in 1507 weer Jacob Hilbrandus over 2900 gulden.

ruimte op het terrein tussen de Martinikerk en de

Deze Hilbrandus zou dit blijven doen tot in 1513, met

St. Walburgskerk, die pas in 1627 werd afgebroken.

een onderbreking in 1508 toen Johan Michaels over

De bouwloods was de steenhouwerswerkplaats

het bouwmeesterschap 3550 gulden verantwoordde.

23

18

Martinitoren


Tenslotte was er nog Johan Coninck die in 1528 over vier jaar bouwmeesterschap een bedrag van 8145 gulden afrekende 26. Over de structurele financiering van de torenbouw en de organisatie daarvan

Reitdiep Groningen

Bouwsteen Bij gebrek aan bouwrekeningen of stadsrekeningen hebben we geen exacte gegevens over de aanvoer

Da

Emden

p

e rdi

te ms

Eems

zijn geen gegevens bekend.

Vecht Zwolle

Neuenhaus Nordhorn Gildehaus Bentheim

van het bouwmateriaal. De gebruikte baksteen zou redelijkerwijs afkomstig moeten zijn geweest

Kaart van de handelsroutes tussen Bentheim en Groningen.

uit Groningen zelf of haar directe omgeving. In de stad Groningen zal zich ten tijde van de bouw van de toren in ieder geval een steenbakkerij moeten hebben bevonden in de buurt van de Ebbingepoort 27. Evenzeer kan (later) gebruik gemaakt zijn van steen uit het ‘Warfmer tichelwarck’, zoals in 1559 het geval was, toen de stadsbouwmeester daar ettelijke duizenden muurstenen aanschafte 28. Van de verkopers van het Bentheimer zandsteen voor de bouw van de Martinitoren kan worden aangenomen dat dit dezelfden waren die vanaf 1487 hun natuursteen leverden aan de bouwers van de Noordenbergtoren in Deventer, namelijk Johan van Bentheim en Herman Kremer van den Gildenhuys 29. De zandsteen werd betrokken uit

Kaart van de handelsroute tussen Obernkirchen en Groningen.

het gebied rondom het stadje Bentheim, oostelijk van Twente. Hier bevonden zich ten tijde van de

de steen bedroeg in 1480 voor honderd voet tot

bouw van de Martinitoren maar liefst vier groeves,

blokken te behouwen steen dertien Rijnse gulden.

waarvan drie in het westelijk van Bentheim gele-

Reeds bewerkte steen vijftien gulden. Na 1480

gen Gildehaus en één oostelijk van Bentheim in de

zakten deze prijzen naar respectievelijk twaalf en

richting Schüttorf. Sinds 1450 werd reeds Benthei-

veertien gulden vijftig 31. Een mooie indicatie voor

mer zandsteen geleverd voor de Dom in Utrecht.

de prijzen van de Bentheimer zandsteen levert ook

Vervoer naar verderaf gelegen bestemmingen ging

de verscheping van 6500 voet naar de Utrechtse

met de wagen naar Nordhorn, waarna transport

Dom in 1480 op waarvoor inclusief transport 850

per schip via de Vecht plaatsvond naar Zwolle. Daar

Rijnse guldens werden betaald, tegenwoordig circa

bevond zich evenals in Nordhorn een stapelplaats

50.000 euro 32. De vrachtkosten voor de Bentheimer

van het Bentheimer zandsteen 30. Deze stapelplaat-

steen bedroegen ongeveer 23 % van de totale prijs

sen waren wel nodig om continuïteit in de aanvoer

bij aanvoer via de Vecht, waar slechts één tol was,

van de steen te kunnen waarborgen. De Vecht was

namelijk in Neuenhaus. Voor andere steensoorten,

niet het hele jaar door bevaarbaar, hetzij door een

bij voorbeeld uit het Rijnland, kon de prijs voor de

te lage waterstand, hetzij door ijsgang. De prijs voor

vracht wel oplopen tot 50% van de totale kosten,

De Middeleeuwen (periode tot 1500)

19


ten gevolge van de vele

voorbij Emden voor schepen met zandsteen voor de

tollen onderweg. De tol

Martinitoren uit 1529 en 1530 38.

te Neuenhaus viel dan

Het gebruik van Bentheimer zandsteen bij de bouw

ook nog eens onder de

van de Martinitoren (en haar voorganger) was ove-

jurisdictie van de graaf

rigens een novum. Het materiaal werd niet eerder

van Bentheim, die bij

in de allernoordelijkste gewesten van de Nederlan-

voorbeeld in 1490 de

den toegepast. Alleen van de Dom in Utrecht en bij

onderzaten van de

kerkbouw in Twente, Zwolle, Kampen en Deventer

bisschop van Utrecht vrijstelde van de verhoging

is het gebruik aangetoond 39. Eén en ander bete-

van de tolgelden. Ten aanzien van de export van

kent niet dat de Bentheimer zandsteen onbekend

zandsteen zal hij ook wel eerder dergelijke maat-

was. Uit het midden van de dertiende eeuw zijn er

regelen getroffen hebben  . De IJsselsteden die

berichten die wijzen op ruilhandel tussen Gronin-

zich bezighielden met de handel in Bentheimer

gen en Bentheim waarbij van Groninger zijde vee,

zandsteen, bezaten sinds 1418 tolvrijheid in Neuen-

boter, kaas, graan en traan werden geruild tegen

haus, terwijl de tol sinds 1427 een leen was van de

hout, rogge, wol, varkens, spek, laken en zandsteen,

bisschop van Utrecht aan de graaf van Bentheim.

die gehouwen was door onderdanen van graaf Otto

In 1486 stond de Duitse keizer Maximiliaan van

van Bentheim. Deze zandsteen vond waarschijn-

Oostenrijk (1459-1519) een verhoging van de tolgel-

lijk toepassing in fundamenten, varkenstroggen,

den in Neuenhaus toe, waardoor de Bentheimer

putmantels, drempels en doopvonten, zoals ook in

zandsteen toen duurder werd. Vier jaar lang had de

de latere Middeleeuwen gebruikelijk was 40.

33

bouw van de Martinitoren dus kunnen profiteren van relatief lage prijzen voor het zandsteen. De

Andere zandsteen werd betrokken uit Obernkir-

Utrechtse bisschop David van Bourgondië, onder

chen, gelegen even ten oosten van de stad Minden

wiens jurisdictie ook Groningen en dus de bouw

aan de rivier de Weser, dat vooral in de 16e en

van de toren viel, steunde de IJsselsteden in hun

17e eeuw populair was. Het werd gebruikt bij de

pogingen die hoge tarieven af te schaffen. Graaf

Martinitoren, in de Tower van Londen, het kasteel

Everwijn van Bentheim (1461-1530) werd zelfs be-

Kronborg bij Helsingör, het kasteel Rosenborg en de

dreigd met een gewapend conflict, waarna hij koos

oude Beurs in Kopenhagen, het raadhuis van Bre-

voor de bovengenoemde verlaging van de tolgelden

men en de Vleeshal in Haarlem. Het werd in onze

in Neuenhaus  .

streken verhandeld als ‘Bremer steen’ 41. Ook de

In 1441 bedroeg de prijs voor 500 voet Bentheimer

geprefabriceerde facade van het Leidse stadhuis en

steen te Zwolle tachtig gulden. Het transport over

het hoofdportaal van het citadel in Batavia werden

de Vecht van Neuenhaus naar Zwolle 22 Arnhemse

in Obernkirchen vervaardigd. Het Leidse materi-

gulden. Het uitladen in Zwolle kwam tenslotte op

aal werd met acht schepen naar de Nederlanden

nog eens anderhalve gulden  .

gevaren; het portaal dat voor Batavia bestemd was

Doorgaans was de Vecht bevaarbaar van de herfst

verging met het schip de ‘Batavia’ in 1629 voor de

tot in het voorjaar, nagenoeg tolvrij en niet belast

westkust van Australië 42.

met stapelrecht, zoals te Emden met de Eems het

Obernkirchener zandsteen, afkomstig uit de Büc-

34

35

geval was  . Mocht gebruik gemaakt worden van

keberg, is een zeer dichte en vaste zandsteen. De

een andere route, dan ging de zandsteen per wagen

kleur is over het algemeen wit-geel, de structuur

in plaats van naar Nordhorn in oostelijke richting

homogeen met fijne, vrij scherpe kwartskorrels die,

naar de Eems. Van hier werd de steen verscheept

in tegenstelling tot de Bentheimer, minder helder

naar Oost-Friesland en verdere bestemmingen zo-

zijn. Het bindmiddel ertussen heeft een aardkleu-

als Groningen  . Dat dit een begaanbare route was

rig-grijze toon. In het Obernkirchener zandsteen

blijkt overduidelijk uit het verzoek om vrije passage

kunnen kloeke, maar ook zeer fijne ornamenten

36

37

20

Martinitoren


worden gehakt. Hij is in ons land zeer weervast gebleken en patineert veel blanker dat de Bentheimer en Gildehauser zandsteen 43. De Obernkirchener zandsteen is van bijzondere kwaliteit en werd al sinds de negende eeuw in gebouwen verwekt. De toepassing van deze steensoort bij de bouw van de Martinitoren was de eerste in ons land. Pas later werd ze ook gebruikt bij aansprekende gebouwen als het huidige Paleis op de Dam in Amsterdam (vanaf 1648), de voormalige Nederlandse Bank te Amsterdam (1868-1869) en het Vredespaleis te Den Haag (1909-1913). Van alle zandstenen is het wellicht de enige die gebruikt werd en wordt in Duitsland, Nederland, België, Zwitserland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Rusland, de Verenigde Staten en Brazilië. Het is hiermee de meest geëxporteerde zandsteen ter wereld 44.

Steenhouwersmerken Bij de bouw van de Martinitoren is een groot aantal steenhouwers actief geweest. Dit valt af te leiden uit het grote aantal steenhouwersmerken dat in de gebruikte Bentheimer zandsteen werd aangetroffen. Een steenhouwersmerk is als het ware de handtekening van de steenhouwer die hij in zijn werkstuk beitelde. Waarschijnlijk hadden de merken te maken met kwaliteitscontrole. Het aanbrengen van steenhouwersmerken op natuursteen was een zeer oude gewoonte die tot in de zestiende eeuw veel voorkwam. Op de Martinitoren komen de meeste steenhouwersmerken voor aan de oostzijde, de kant waar het originele bouwmateriaal in de loop der eeuwen het minst is vervangen. Omstreeks 1991 was van de toen 21 bekende steenhouwersmerken die voorkomen in de Martinitoren een overeenkomst aangetoond met elf steenhouwersmerken in kerken in andere plaatsen uit de vergelijkbare bouwperiode. Deze kerken zijn de St. Jan in ’s-Hertogenbosch, de St. Bavo in Haarlem, Middeleeuwse steenhouwersmerken in de Martinitoren. De Middeleeuwen (periode tot 1500)

21


Impressie van de plaats van een aantal steenhouwersmerken in de Martinitoren.

Tabel van datering van steenhouwersmerken in de Martinitoren.

de Grote Kerk in Dordrecht, de Dom in Utrecht, de

door de beperking van het onderzoek (alleen de

Bovenkerk in Kampen, de Annakerk in Gildehaus

onderste geleding werd in 2000 zeer nauwkeurig

(D), de Lebuïnus in Deventer, de kerk in Uelsen

onderzocht) nog niet alle geïnventariseerd kunnen

(graafschap Bentheim, D), de Blasiuskerk in Delden,

zijn. In Nederland werden tot nu toe slechts op twee

de Laurentiuskerk in Schüttorf (D) en de kerk in

plaatsen meer steenhouwersmerken aangetroffen,

Brandlecht (D), ten zuiden van Nordhorn 45. Een

namelijk in de Dom in Utrecht en de St. Jan in ’s-

vergelijking van de gebruikte gemerkte steen met

Hertogenbosch. Negentien van de Groningse steen-

de bouwmeesters van de andere kerken (voorzover

houwersmerken zijn ook aangetroffen in andere

bekend) levert geen enkele concrete aanwijzing op

bouwwerken in Nederland en Duitsland. Al deze

voor de identiteit van de bouwheer van de Marti-

gebouwen kwamen tot stand in de periode 1420-

nitoren.

1539 en betreffen, met uitzondering van de stads-

Tijdens het laatste bouwhistorisch onderzoek,

muur van Zwolle, alle torens en kerken. Naast de

uitgevoerd in het jaar 2000 door bouwhistorici

eerder genoemde kerken en torens zijn dat ook de

van de gemeente Groningen, toen het onderste

Dom van Keulen en de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

deel van de toren tot de eerste trans in de steigers

Aan de hand van bekende dateringen van de bouw

stond, werden maar liefst 138 steenhouwersmerken

van de betreffende gebouwen, kan de gemiddelde

waargenomen. Hiervan zijn er 101 verschillend

werkzame periode van de steenhouwers berekend

van elkaar. Overigens bevinden zich in de toren

worden. Wanneer deze dateringen zo beschouwd

vermoedelijk nog meer steenhouwersmerken, die

worden blijken ze allemaal de periode 1470-1490

22

Martinitoren


gemeenschappelijk te hebben. Dit past goed bij de bouwperiode van de Martinitoren tussen 1469 en 1482. Wanneer de bouw van een toren lang duurde, mag

Bouw van de Martinitoren

worden aangenomen dat de steenhouwersmerken onderin ouder zijn dan die bovenin. Bij de Martini-

De noord- en zuidkant van de onderste geleding

toren lijkt op basis van deze vergelijking van steen-

van de toren is sober uitgevoerd. Het grondvlak

houwersmerken, de bouw vrij vlot te zijn verlopen.

besloeg 15.10 bij 15.20 meter. Het muurwerk is

De beschikbare dateringen zijn onder in de toren

niet bekleed met zandsteen en er zijn geen nissen

niet beduidend ouder dan bovenin en bovendien

aangebracht. In het muurwerk zijn enkele bouw-

komen identieke merken zowel beneden als vrij

sporen aanwezig, waarvan de betekenis ondui-

hoog in de toren voor.

delijk is. Het gaat om twee gemetselde bogen aan

Het grote aantal van 101 steenhouwersmerken

de zuidoost- en de noordoostkant en een laag rode

lijkt niet in verhouding te staan tot de omvang

Bremer zandsteen (uit Obernkirchen) in de noord-

van het bouwwerk, met andere woorden: aan de

westelijke pijler. Uit metingen blijkt dat de toren

voet van de Martintoren zullen tijdens de bouw

naar het noordwesten helt. De verschillende toren-

echt niet meer dan honderd steenhouwers hebben

geledingen hebben onderling een verschillende

zitten werken. Dit is overigens niet vreemd, want

scheefstand. Kennelijk werd de zakking al tijdens

de steen werd vaak op bestelling geleverd en in de

de bouw geconstateerd en heeft men op het scheef-

steengroeves zelf door vele steenhouwers op maat

gezakte deel verticaal verder gebouwd. Dergelijke

gehakt 46.

meestal geringe zettingen waren onvermijdelijk omdat de fundering van de toren tijdens de bouw steeds een nieuw evenwicht moest vinden met de draagkracht van de grond. De Groningse bouwhistoricus Taco Tel heeft in 2002 op overtuigende en vernieuwende wijze beschreven hoe het bouwproces van de Martinitoren verlopen moet zijn: ‘De eerste vier torengeledingen bestaan uit een gemetselde bakstenen schacht die grotendeels met Bentheimer zandsteen is bekleed op een geĂŻntegreerde wijze, dus direct aangebracht bij het metselen van de baksteen. De zandsteenblokken zijn van ongelijke dikte, zodat het ene blok dieper in het metselwerk steekt dan het andere, waardoor er een verband ontstaat. Dit om te voorkomen dat het zandsteen als een losse schil om het metselwerk zou staan. In tegenstelling tot tegenwoordig bouwde men in de Middeleeuwen de steigers niet vooraf, maar hing men de steiger aan het pas gereed gekomen deel van het muurwerk. Dit werd gedaan door op regelmatige afstand van elkaar horizontaal een rij houten balken, de zogenaamde kortelingen, mee in te metselen. Deze kortelingen

Middeleeuws steenhouwersmerk in de Martinitoren. De Middeleeuwen (periode tot 1500)

23


bakstenen te metselen. Bij de Martinitoren gebruikte men aan de buitenkant kleine zandsteenblokjes. Aan de oostkant van de toren zijn op regelmatige afstand van elkaar kleine vierkante zandsteenblokjes als vulling temidden van de grote zandsteenblokken aanwezig. De zogenaamde kortelinggaten konden voor onderhoud aan de toren hergebruikt worden. De aanwezige zandsteenblokjes zullen daarvoor tijdelijk verwijderd zijn. Veel van deze Middeleeuwse bouwsporen zijn verdwenen tijdens de restauraties Oorspronkelijke fundering van de noordwestelijke pijler, zoals ontgraven in 1938.

in de negentiende en de twintigste eeuw.

staken uit de muur zodat daarop steigeronderdelen

Zoals elders en eerder gesteld moet de Martinito-

konden worden gelegd.

ren gerekend worden tot een groep van torens die

Wanneer de bouw ver genoeg was gevorderd, werd

gebouwd zijn naar het voorbeeld van de Utrechtse

een niveau hoger een nieuwe steiger gemaakt en

Domtoren. Kenmerkend daarvoor is de telesco-

kon de vorige worden verwijderd door de kortelin-

pische opbouw die uit gestapelde blokvormige

gen uit de muur te trekken of te drijven. De over-

elementen met daarop een achtkantige lantaarn

blijvende gaten van circa 10 x 10 centimeter bleven

bestaat. Iedere gevelzijde (met uitzondering van

open of werden aan de buitenkant dichtgemaakt.

de onderste geleding) kent een driedelige indeling

Het dichten van de gaten gebeurde vaak door aan

door het gebruik van nissen. Het stenen gedeelte

de binnen- en buitenkant in de openingen dunne

van de Martinitoren bestaat uit vier op elkaar gebouwde geledingen, waarvan de tweede de grootste hoogte heeft, in plaats van – wat gebruikelijk is – de onderste. De tweede en derde geleding lijken sterk op elkaar met aan iedere zijde drie rijk geprofileerde nissen waarvan de middelste steeds iets breder is dan de twee buitenste en voorzien is van galmgaten. De manier waarop de nissen zijn vormgegeven is opmerkelijk. In iedere nis bevindt zich een tweede, dieper liggende, kleinere nis die is uitgevoerd als een soort blindvenster. Op het eerste gezicht lijken alle ‘blindvensternissen’ precies in het hart van de grote nissen te zijn geplaatst, echter niet bij

De zogenaamde korteling-gaten in de Martinitoren.

24

Martinitoren


Impressie van de bouw van de Martinitoren tussen 1469 en 1482.

de buitenste nissen van de tweede geleding. Bij

de Groningse geschiedschrijver Ubbo Emmius

aandachtige beschouwing blijkt dat deze blindven-

(1547-1625) was er in 1482 al sprake van een enorme

sternissen iets naar het midden van de toren toe

toren die door veel inzet en met veel moeite tot

zijn geplaatst. Mogelijkerwijs is dit gedaan om de

stand was gekomen en bewondering afdwong bij

tweede en derde geleding voor het oog iets beter

degenen die er naar keken. Bij gebrek aan accurate

op elkaar aan te laten sluiten. Omdat de derde

afbeeldingen uit deze periode zijn deze gegevens

geleding smaller is dan de tweede, zitten alleen de

het enige enigszins concrete houvast met betrek-

middelste nissen recht boven elkaar. De overige

king tot hetgeen in 1482 voltooid was 48.

nissen verspringen ten opzichte van de tweede geleding iets naar het midden toe. Door de buitenste blindvensternissen van de tweede geleding asymmetrisch naar het midden te verschuiven, kwamen ze iets meer in één lijn te liggen met de corresponderende nissen in de derde geleding’ 47. Op basis van de steenhouwersmerken mag men aannemen dat in 1482 het grootste deel van het stenen gedeelte van de toren gereed was. Volgens Jaartal, gehouwen bij de toegang tot de tweede trans. De Middeleeuwen (periode tot 1500)

25


2


Definitieve afbouw Hoewel de plaats van de steenhouwersmerken in de Martinitoren doet vermoeden dat het stenen deel van de toren in 1482 grotendeels af was, zal dat toch niet helemaal het geval zijn geweest, want de toren werd in de eerste helft van de zestiende eeuw vervolmaakt. Indien het jaartal 1505, dat in het steen gehouwen is bij de 248e trede, authentiek is, zou dat betekenen dat de tweede trans – die bereikt wordt na 251 treden – toen volmaakt was. Een indicatie voor afbouw is vaak het aanbrengen van een uurwerk of het in de toren ophangen van een carillon. Zoals uit de verdere geschiedenis van de Martinitoren blijkt gebeurde dit vaak bij het afsluiten van een belangrijke fase van de bouw. De afronding van zo’n fase zou bijvoorbeeld bereikt kunnen zijn in 1527 toen de toren werd voorzien van een uurwerk. Aan de transporteur Bernardus werd op donderdag na Judica (tweede zondag voor Pasen) geld uitbetaald voor het afleveren van het

PERIODE 1500 1600

uurwerk en de touwslager Albert werd betaald voor het benodigde touw om het uurwerk naar boven te hijsen 1. De aanvoer van Bentheimer zandsteen geschiedde in deze tijd kennelijk niet meer via Zwolle, maar curieus genoeg over de Eems, waar de stad Emden een bron van problemen vormde voor het vrije handelsverkeer, omdat de stad het stapelrecht (en dus geld) claimde en met dwang trachtte uit te oefenen. De oorsprong van conflicten hierover was gelegen in het verbod van gravin Theda van Oostfriesland (1430-1494) uit 1483, om goederen langs Emden te vervoeren zonder deze op de stapelmarkt van Emden aan te bieden. Sindsdien was het gedaan met de reguliere handel door kooplieden uit Groningen en Münster en Westfalen over de Eems 2. Over dit stapelrecht ontstonden problemen in 1529

Martinitoren in 1570. Weergave op de plattegrond van Matthias van Olm.

Periode 1500 – 1600

27


en 1530, toen de stad Groningen het stadsbestuur

toen wel genoeg van het gedonder met Emden en

van Emden om ontheffing moest vragen voor het

werd er weer voor gekozen de zandsteen aan te la-

vrij vervoer van ladingen Bentheimer zandsteen

ten voeren via de geijkte route over de Overijsselse

die bedoeld waren voor de bouw van de Martinito-

Vecht. In 1535 wordt voor het eerst vermeld in de

ren.

Groninger stadsrekeningen met wie er dan zaken

Op 4 april 1529 schreven Burgemeester en Raad

werden gedaan inzake Bentheimer zandsteen.

van de stad Groningen aan het stadsbestuur van

Steen werd gekocht van ‘Junghe

Emden het volgende:

Johan Stuyrman‘, overigens niet alleen voor de Martinitoren, maar ook voor het Wijnhuis op de

‘Goede vrienden.

Grote Markt 4. De familie Stuerman heeft van de 15e

De eerzame en verstandige goede voogden van de

tot de 18e eeuw zich beziggehouden met de handel

Martinikerk alhier in onze stad hebben ons laten

in Bentheimer zandsteen vanuit Zwolle. Vanaf 1486

weten dat zij ten behoeve van de toren voor de

pachtten ze ook één der drie steengroeven in Gil-

voornoemde kerk van Berent Harthouwer ettelijke

dehaus en werden ze dus niet alleen handelaar in,

blokken Bentheimer bloksteen hebben gekocht, met

maar ook producent van zandsteen. Dat de handel

een gezamenlijke omvang van de inhoud van vier of

in Zwolle was geconcentreerd had te maken met

vijf schepen voor de bouw van de toren.

het stapelrecht op de handel via de Vecht dat de

Aangezien deze gekochte steen belangrijk voor ons is

stad in 1438 van de Utrechtse bisschop had ontvan-

en zal dienen tot versiering van onze stad, verzoeken

gen 5.

wij U toestemming te geven deze voorbij Uw stad te

Wellicht heeft het besluit van Groningen om de

laten varen zonder gebruik te maken van het stapel-

Bentheimer zandsteen weer via Zwolle te laten

recht, waarmee wij bij U (in vergelijkbare gevallen)

komen, repercussies gehad voor de handel in Em-

voor altijd in het krijt zullen staan…’

den. Want in 1544 ontving de stad Groningen een brief die kan worden opgevat als een nauwelijks

Ondanks de na dit briefje in 1529 verkregen toe-

verholen uitnodiging om de invoer via de Eems te

stemming werd in mei 1530 opnieuw een schip met

hervatten. Op 6 maart berichtte het stadsbestuur

Bentheimer zandsteen voor de Martinitoren door

van Emden dat het vrije vervoer over de Eems van

de autoriteiten in Emden tegengehouden. De stad

materialen voor de bouw van kerken en kloosters

Groningen moest weer een amice-briefje richten

werd toegelaten 6.

aan de magistraat van Emden:

Verdere berichten over de Martinitoren zijn uit de eerste helft van de 16e eeuw zeer schaars. Duidelijk

‘De eerzame en voorzienende burgemeesters en raad

is dat er in 1545 in ieder geval klokken in de Marti-

van de stad Emden, onze bijzondere gunstig gestem-

nitoren hingen, want dan is er op ‘sondach oculi‘

de vrienden…één van onze burgers, genaamd Berent

(één van de zondagen in de vastentijd voor Pasen)

Harthouwer, heeft ons nogmaals laten weten, dat het

sprake van het bekend maken van een raadsbesluit

schip met Bentheimer steen bestemd voor onze toren,

over de zogenaamde kluftmeesters met klokgelui.

is aangehouden, terwijl U ons toch vergund had om

Door wie deze klokken gegoten zijn is onbekend,

schepen met deze steensoort voorbij te laten varen,

maar twee jaar eerder werd door de stad bericht

zoals U ons ook geschreven hebt…‘

ontvangen van de bekende klokgieter Geert van Wou over betaling van 809 gulden inzake een niet

Deze keer moest de graaf van Oostfriesland er aan

nader genoemde schuld die betrekking zou kunnen

te pas komen om de lading vrij te geven. Harthou-

hebben op de levering van luidklokken voor de A-

wer was inwoner van Groningen, woonachtig in

toren en de Martinitoren. Dat Van Wou in 1501 klok-

het Gelkingekluft, waar hij in 1542 woonde naast

ken goot voor de A-toren staat vast. Van eventueel

burgemeester Johan Horenken 3. Wellicht had men

voor de Martinitoren gegoten klokken bestaat geen

28

Martinitoren


Martinitoren in 1572. Stadsprofiel van Georg Braun en Franz Hogenberg.

bewijs, hoewel dat wel voor de hand zou liggen

voorbeeld in Arnhem vanaf 1550 een aanzet werd

omdat de familie Van Wou als klokgieters een grote

gegeven tot een soortgelijke bekroning op de Euse-

reputatie genoot en goede banden onderhield met

biustoren 9.

de stad Groningen 7.

Vergeleken met de duur van de bouwperiode van

Uit de kroniek van Abel Eppens (1543-1590) blijkt dat

de Utrechtse Dom (1321-1382) zou het op zichzelf niet

de toren in 1545 nog steeds niet was afgebouwd:

vreemd zijn dat er na 1482 nog aan de Martinitoren

‘Anno 1545 was alnoch die Sunte Mertens torn niet

is doorgewerkt en dat haar finale bekroning pas

meer geverdijget dat die andere trans daer

werd bereikt in of omstreeks 1554. Een aanwijzing

gelecht worde unde dagelickes gearbeid werde‘.

hiervoor zou ook kunnen zijn de plaatsing op 12 juli

(Anno 1545 was de Sint Maartens toren nog steeds

1548 van een windvaan. De spits was toen wellicht

niet verder af dan de volgende trans die gelegd was

circa 102 meter hoog en eindigde in een vergulde

en waar dagelijks aan werd gewerkt).

bol waarboven zich een ijzeren kruis verhief. Op

In deze tijd legde men dus ‘die anderde trans‘ aan

de prent van Groningen van Georg Braun en Franz

of was men bezig die te vervolmaken. Het kan ook

Hogenberg uit 1572 – dus voor de eerste fatale brand

gegaan zijn om de spits De torenwachter liet in dit

in 1577 – is te zien dat de Martinitoren boven de drie

jaar, vermoedelijk ten gevolge van dronkenschap,

gemetselde vierkanten transen twee achthoekige

de trapluiken open, waardoor hij naar beneden

etages kende met daarop een kleine taps toelopen-

viel op de eerste zolder. De werkzaamheden aan de

de geleding die de bekroning in de vorm van een

toren bleven doorgaan tot de uiteindelijke vervol-

appel schraagt. Op de prent van Braun en Hogen-

making, volgens Eppens in het jaar 1554  .

berg uit 1575 zijn er zelfs twee bollen te zien. Zo ook

Dit zal wel weer te maken te hebben gehad met een

op de kaart in de zogenaamde Robles-atlassen van

periode van nieuw stabiel landsheerlijk gezag. In

omstreeks 1575, waar het kruis boven op de toren te

1536 aanvaardde Groningen het gezag van keizer

zien is, waaraan de windvaan hangt. De eerste van

Karel V (1500-1558). In 1540 werd Maximiliaan van

de twee achtkanten moet van steen zijn geweest,

Egmond (overleden in 1548) stadhouder-generaal

de bovenste van hout. Deze theorie wordt onder-

van Groningen, Friesland en Overijssel. Vanaf 1545

steund door de afbeelding van de afgebrande toren

werd er verder gebouwd aan het stenen achtkant

op de kaart van Nicolaas Geelkercken (1585-1605)

van de toren en de spits. Soortgelijke bewegin-

uit 1605 10.

gen waren er ook elders in Nederland, waar bij

Indien de plaatsing van de windvaan in 1548 als

8

Periode 1500 – 1600

29


over een toren van een ‘geweldige hoogte’, waarvan de bouw van meet af aan langzaam vorderde, omdat andere zaken in verband met dreigend gevaar voor de stad hogere prioriteit hadden 12. En dat de toren een grote indruk maakte kan afgeleid worden uit het feit dat zich in Amsterdam in de zestiende eeuw een etablissement met een uithangbord bevond dat ‘De Groninger toren’ heette, evenals in Emden, waar zich in ieder geval in 1557 een voornaam huis of een etablissement bevond met de naam ‘in Martinitoren omstreeks 1575: Uitsnede uit de plattegrond van Groningen van een onbekende Italiaan, berustend in de universiteitsbibliotheek van Austin (Texas-USA).

de voltooiing van de toren wordt beschouwd, dan is er sprake van een opmerkelijk historisch toeval. Eén van de burgemeesters van Groningen, Willem Wicheringe, werd namelijk geboren op de dag dat de torenbouw in 1469 aanving en hij overleed op

den Groninger Torne’ 13.

De mannen op de toren

12 juli 1548, de dag van de plaatsing van de wind-

Naast klokkentoren was één van de belangrijkste

vaan! 11

functies van de Martinitoren die van uitkijkpost.

In 1549 werden nog steeds werkzaamheden aan

De torenwachters waren voor een stad belang-

de toren verricht want van de weduwe Engelberts

rijk. Bij nacht was de voornaamste taak om een

werd toen op 20 december lood gekocht om aan te

eventuele brand zo snel mogelijk te signaleren. Dit

brengen op de toren.

gebeurde door het geven van een brandsignaal op

Toch lijkt het wel alsof de toren in deze periode

een speciaal voor dit doel bestemde brandhoorn,

definitief afgebouwd was. Het aangekochte lood

alsmede het uithangen van een vlag of verlichte

was voor de bekleding van de spits (de toren zou

lantaarn aan die zijde van de toren waar de brand

inclusief het kruis een ongekende, maar nooit

was waargenomen.

bewezen, mythische hoogte van circa 117 meter

Verder moest hij alles wat de stad naderde en hem

hebben bereikt) en ook werden er twee kleine klok-

verdacht toescheen, zoals troepenbewegingen in de

ken aangeschaft ‘tot vervullinge des clockenspils‘

nabijheid der stad, tijdig aankondigen door op zijn

(voltooiing van het carillon), waarvoor twee hon-

trompet te blazen en een vlag naar die zijde uit te

derd gulden werd betaald aan Harmen ter Borne

steken waar het gevaar dreigde 14.

op een totale rekening voor de voogden van de

De eerst bekende torenwachter van de Martinito-

Martinikerk van 322 gulden. Dat er in de 16e eeuw

ren was Berent Schroer, die in ieder geval vanaf 29

daadwerkelijk een nieuwe verdieping is gebouwd

september 1526 met zijn zoon gedurende 35 weken

bewijst ook de opmerking in de stadsrekening van

de wacht had gehouden op de toren, waarvoor hem

1561 als er sprake is van touw dat is ‘omme gestoken

ruim 41 gulden aan loon werd uitbetaald. Tot zijn

in de nye trans…‘ (vastgemaakt in de nieuwe trans).

opvolger werd in 1527 een zekere Claes als toren-

Ubbo Emmius sprak in boek zestig van zijn monu-

wachter aangenomen voor een jaarsalaris van

mentale geschiedwerk ‘Rerum frisicarum historiae’

twintig Emder guldens voor levensonderhoud en

30

Martinitoren


acht gulden voor kleding. Daarnaast ontving hij

geacht, mocht hij behouden 18.

op speciale feestdagen nog extra betaling voor zijn

Over de klokkenspeler Hindrick van de Martinito-

werk  .

ren (en organist Christoffer Witten van de Marti-

Andere torenwachters op de Martinitoren uit het

nikerk) ontstond begin 1560 een conflict omdat zij

eerste deel van de zestiende eeuw waren Pauwel

naast de verdiensten uit hun eigen functies, ook

van Vuren en Ewolt Clockenspoeler, welke laatste

bijschnabbelden door op bruiloften en partijen mu-

ook verantwoordelijk was voor het luiden van de

ziek te verzorgen. Dit was tegen het zere been van

klokken. Van Pauwel van Vuren is alleen bekend

de officiële stadsspeellieden, die hiermee een bron

dat hij torenwachter was in 1541 en dat hij in dat

van inkomsten zagen wegvallen. Het stadsbestuur

jaar een sleutel liet maken voor de ‘middendeure

zag hier de redelijkheid wel van in, maar kon de

van de thoren to Sunte Marten’, zoals de Martinito-

bijverdiensten aan de klokkenspeler en de orga-

ren toen genoemd werd, omdat de ‘andere’ sleutel

nist toch niet helemaal ontzeggen. Zij mochten op

gebroken was 16.

partijen en feesten in het vervolg alleen nog maar

In 1548 is er voor het eerst aantoonbaar sprake

optreden met andere instrumenten dan de stads-

van een functionaris die zich bezighoudt met het

speellieden gebruikten. Het spelen op snaarinstru-

uurwerk op de Martinitoren. Deze Albert Uurwar-

menten bleef wel toegestaan 19.

15

cker ontving hiervoor ten tijde van de jaarlijkse vrijmarkt één daalder. Albert Uurwarcker woonde

Overigens was de klokkenspeler Hindrick niet de

in de Tybbengang, die later heel toepasselijk werd

enige die het klokkenspel beroerde. De koster van

omgedoopt in de Uurwerkersgang  .

de Martinikerk luidde in deze jaren de zogenaamde

De torenwachter Maurits verdiende in 1548 naast

‘Broeck en Ruimstraatklok’, waarvoor hij tijdens

kledinggeld jaarlijks 26 rijders en een schuitlading

de vrijmarkt werd uitbetaald. In ieder geval vanaf

turf. Uurwerker Albert werd door de Raad van

1568 ging deze verantwoordelijkheid over op Johan

de stad aangenomen om ervoor te zorgen dat het

Koeninck, de toenmalige koster van de Martini-

uurwerk het hele jaar door op tijd liep en zo te voor-

kerk. In dit jaar luidde hij bovendien ook nog de

komen dat er ‘onsekerheijt der uren’ zou ontstaan.

klokken ter gelegenheid van het overlijden van de

Tijdens de jaarlijkse vrijmarkt ontving hij daarvoor

heer van Arenberg (Jean de Ligne, graaf van Arem-

één daalder, te beginnen in 1549. Geerdt Hartgers,

berg, 1525-1568, stadhouder van Groningen en Fries-

als voogd van de Martinikerk, ontving in juni van

land sinds 1560) en wel gedurende drie dagen. Op 13

het zelfde jaar tien rijders om de uurklok hoger

december 1568 tevens bij de mis ter nagedachtenis

te hangen aan een nieuwe balk. De balk waar hij

van de overleden koningin van Spanje, Elisabeth

eerst aan hing en die niet meer betrouwbaar werd

van Valois (1545-1568). Evenzo verdiende hij in 1572

17

Vermelding van de salarisbetaling aan torenwachter Pauwel van Vuren in de Groningse stadsrekening van 1541.

Periode 1500 – 1600

31


twintig rijders door het luiden van de grote klok in de Martinitoren ter gelegenheid van een ‘discante

Brand in 1577

misse’ opgedragen aan de overwinning behaald in Bergen (Henegouwen), na de capitulatie door

De grootste catastrofe die zich met de Martinitoren

Lodewijk van Nassau (1538-1574) in augustus 1572.

ooit voordeed was de brand op 15 maart 1577, direct

Een jaar later werd de klok geluid tijdens een pro-

nadat Waalse bezettingstroepen de stad verlaten

cessie die gehouden werd in de stad ter ere van de

hadden en de stadssleutels weer waren terugge-

geboorte van ‘de geboerte Kon. Maj. anderde soene’,

geven. Hiervan werd door stadssecretaris Egbert

Carlos Lorenzo (1573-1575) en in april 1574 voor de

Alting als volgt verslag gedaan:

overwinning bij de slag op de Mokerheide, waar Lodewijk en Hendrik van Nassau (1550-1574) sneuvel-

‘De stad was vervuld van vreugde en pik- en teer-

den in een poging het beleg van Leiden te breken  .

vaten werden aan weerszijden van de markten en

De klokkenspeler van de Martinitoren werd in de

straten ontstoken. Door enige onbekenden werden

tweede helft van de zestiende eeuw betaald uit de

dezelfde vuren ook op de Martinitoren ontstoken

fondsen van het Fraterhuis, een klooster in de bin-

waardoor de toren in brand vloog en deze heerlijke

nenstad. Zo werd op 24 oktober 1573 besloten door

mooie toren samen met het wijd en zijd beroemde

het stadsbestuur om de gage van de klokkenspeler

klokkenspel door de brand (helaas) is omgekomen,

te betalen uit de penningen van de St. Walburgs-

vernield en bedorven, zonder dat de Raad of de bur-

kerk die bestemd waren voor het Fraterhuis. Om al-

gemeesters toestemming hadden gegeven (voor de

daar tekorten te voorkomen, werd raadsheer Johan

vreugdevuren op de toren)’

20

Wijfferinck gelast om de pachter Evert Hindricks op te dragen hetzelfde bedrag – twintig daalders – te

Twee dagen later maakte Alting melding van het

doen betalen aan het Fraterhuis voor het gebruik

gevoel dat God de stad met de brand beproefd had

van hun landerijen aan het Reitdiep 21.

en dat desalniettemin het stenen deel van de toren

In 1573 kwam de uurwerker Albert te overlijden en

overeind was gebleven. Dit werd onmiddellijk met

werd meester Johan van Zuerich tot zijn opvolger

ankers en balken gezekerd. Een ieder die een bij-

benoemd. Hij kreeg op 17 december zijn declaratie uitbetaald inzake het ‘weder veerdich ende ghaende gemaket’ (gerepareerd) hebben van het uurwerk en de daarbij gebruikte materialen zoals ‘splitnagels’. Op 19 december 1575 werd aan de uurwerker Hillebrant Wijthiezoon het burgerschap van Groningen vergund op voorwaarde dat hij zijn geld zou verdienen met werkzaamheden aan de uurwerken van de A-toren en de Martinitoren. Aan de Martinitoren viel direct wel iets te doen. In 1576 werkte hij aan de ‘tacken’ van het wijzerrad in het uurwerk en borgde hij de spil van het mechaniek opnieuw en verrichtte hij andere belangrijk ogende onderhoudswerkzaamheden, waarvoor hij in november en december werd uitbetaald 22.

32

Martinitoren in 1612. Gravure uit de beschrijving van de Nederlanden van Ludovico Guicciardini .

Martinitoren


drage kon leveren aan het herstel werd opgeroepen dit vrijwillig te doen. Op 19 maart werd begonnen met een collecte voor het herstel van de toren, door zowel vertegenwoordigers van de kerk als van de stad. We mogen aannemen dat de op 2 april 1577 aangenomen stadsbouwmeester Gerrit Kistemaker belast werd met het herstel van de toren. Twee dagen later werden de gevangen gezette verantwoordelijken voor de brand (door drank en onachtzaamheid ontstaan) op voorspraak van de stadhouder, pastoors, priesters en hoplieden gepardonneerd en vrijgelaten 23. Een mooi gebaar. Op 8 april werden ‘vrienden’ opgedragen naar Drenthe en elders te vertrekken met een verzoek van het stadsbestuur om hout en/of geld voor de wederopbouw van de Martinitoren, zodat ook de klank van de klokken weldra weer zou klinken 24. De torenwachter Johan Schoeninck werd na de brand ontslagen, omdat er voor hem letterlijk geen plaats meer was op de toren. Eerder had hij al onder vuur gelegen toen hij op 27 juli 1572 door Burgemeesters en Raad streng was gemaand om van het gebruik van alcohol af te zien 25.

Nieuwe klokken

Foto uit 1937 van de grootste klok in de Martinitoren: de door Hendrik van Trier in 1577 gegoten Salvatorklok (Heilandsklok).

voor de stad Groningen, voor het geval de klokkengieter zich niet zou houden aan het contract en deze borg bij schade kon worden aangesproken. De stad Groningen had nog drie weken om één en ander goed geregeld te zien, voordat het definitieve

Ook werden er direct raadslieden uitgestuurd om

contract met Steylaert getekend zou worden 26.

op zoek te gaan naar klokkengieters die nieuwe

Dat gebeurde echter niet, want de keus viel uitein-

klokken voor de Martinitoren konden gieten. De

delijk op Hendrik van Trier (1530-1610). Op 21 mei

kerkvoogden Evert Sijmens en Egbertus Upkena

1577 werd een contract aangegaan waarbij ‘Mr.

namen poolshoogte in Utrecht, Den Bosch en

Hynrick van Trier, clockgieter, burgher van Aken,

Mechelen. In deze laatste plaats kwamen zij in

residerende in Delft’ een carillon zou gieten van

contact met meester Adriaan Steylaert (1530-1581),

tien, elf of twaalf klokken, waarvan de grootste

met wie op 9 mei een contract werd getekend voor

15.000 of 16.000 pond zou wegen. In plaats van

de levering van een nieuwe klokken. Uiteindelijk

een borg te stellen, moest hij de stad Groningen

werd de opdracht toch niet ten uitvoer gebracht.

duizend gulden vooruit betalen, die later verrekend

In het contract was sprake van het gieten van ‘een

zouden worden bij de betaling van het carillon.

groote clocken warck’, hetgeen wel duidt op een

Verder werd hem werkruimte ter beschikking

carillon, dat in Groningen zelf gegoten zou worden.

gesteld in de Burchtstraat, waar gewoonlijk kanon-

Ontbindende voorwaarde was dat de klokkengieter

nen werden gegoten en ‘een kamer daer beneffens

binnen Mechelen een goede borg wist te stellen

staende omme daer inne tho woonen, gheduyrende

Periode 1500 – 1600

33


den tyt vant gheten der voorsegde clockenn’ (een woonruimte ernaast om in te wonen gedurende de tijd van het gieten van de genoemde klokken) 27. Van Trier goot reeds op 7 oktober van dat jaar te Groningen de ‘Salvator’, een klok van ruim 7000 kilogram, met een middellijn van 222 centimeter. Hierbij werd er op toegezien dat naar goede gewoonte de meester de vereiste hoeveelheid wijn kreeg en de knechten dito bier. De klok was behalve met een paar lelies ook met de traditionele mansen vrouwebusten versierd en droeg op de flank tweemaal het stadswapen van Groningen en twee Salvatorbeelden. De beugels van de kroon waren met fraaie baardkoppen versierd. Het randschrift refereerde aan de torenbrand. Het volgend jaar goot de meester nog twee kleinere klokken voor de Martinitoren met gelijke versiering, echter zonder het Salvatorreliëf. De eerste had een diameter van 176 centimeter en de tweede klok een diameter van 167 centimeter. Ter bestrijding van de onkosten collecteerden vier kerkvoogden van St. Maarten op 19 maart 1578 met een geestelijke en een vertegenwoordiger uit de gemeenteraad van de stad. Niettemin vlotte het met de betaling slecht. Pas in het jaar 1595 zou Hendrik van Trier ‘ter finale afdoening’ een obligatie ter waarde van 2639 gulden ontvangen 28. In maart 1578 konden de tweede en derde klok naar boven worden getakeld en op Paasavond (29 maart) werden zij voor het eerst geluid. Ter voorbereiding op al deze werkzaamheden werd door raadsheer Luyrdt Huynge met de klokkengieter Hendrick van Trier een reis van drie dagen ondernomen naar Saaxumhuizen, waarvoor ruim zeven Emder guldens werd betaald. Onbekend is wat het doel van deze reis was, maar misschien waren de heren op zoek naar oude klokken die omgesmolten konden worden 29. In 1578 moeten nog twee klokken zijn toegevoegd aan het klokkenspel in de Martinitoren. In 1583 werd namelijk aan Hartlief Molenkamp 22 gulden betaald als vergoeding voor het vervoer van twee klokken voor de Martinitoren in 1578 vanuit Veenhuizen Ook was er steun gekomen uit Winscho Randschriften op de door Hendrik van Trier in 1577 gegoten klokken.

34

Martinitoren

ten, van waaruit in december 1578 klokspijs werd


aangeleverd ‘tot vermakinge des clockenspiels in

worden gewogen met het oog op de te betalen prijs.

Sanct Martens Thoren’. Hiervoor werd 400 daalder

Hierna werd de klok overgebracht naar Veendam

in termijnen betaald, de laatste daarvan in 1603  .

waar zij bleef hangen tot in de Tweede Wereldoor-

Initiatieven voor het plaatsen van meer klokken

log toen zij gevorderd werd door de Duitsers. Na de

in de Martinitoren werden ook genomen door de

oorlog kwam de klok wel weer boven water, maar

stadsrentmeester Johan van Deest (overleden in

bleek ernstig gescheurd te zijn 32.

30

1616), die als taalman in het Oldambt daar jurisdictie had. Hij werd op 1 december 1578 met de gewezen raadsheer Evert Sijmens op pad gestuurd in de provincie op zoek naar zogenaamde klokspijs en gescheurde of overbodig geworden klokken om

Herstel

ze aan te schaffen ten einde ‘het clockwarck alhiir

Nadat het bovenste deel van de Martinitoren in

weder na behoer up to richtende’ 31.

1577 was uitgebrand, begon men direct met het

Duidelijk is dat het Groninger stadsbestuur,

eerste herstel. Daarbij lieten de twee eerste ons

vermoedelijk na het zogenaamde ‘Verraad van Ren-

bekende slachtoffers bij werk aan de Martinitoren

nenberg’ in 1580, waarbij Groningen weer ‘Spaans’

het leven, want op 12 juli 1578 werd door de Gro-

werd, besloot om klokken te halen of te roven uit de

ningse rentmeester Johan van Deest een overzicht

kerktorens in de (opstandige) Ommelanden. Aldaar

gegeven van de van de syndicus (stadsadvocaat)

was namelijk besloten de klokken om te gieten in

ontvangen gelden die volgens een besluit van de

kanonnen die tegen de stad Groningen konden

raad moesten worden uitgekeerd aan de weduwen

worden ingezet. Op 11 juli 1580 trok de hopman

van twee meestertimmermannen. Dezen waren

Wybrant van Goutum namens de stad Groningen

werkzaam op de Martinitoren en waren bij het

naar Appingedam om de daar aanwezige klokken

aanbrengen van balken naar beneden gevallen 33.

af te voeren naar de stad. Gevoegd bij het feit dat in

Deze werkzaamheden zouden ook verband kun-

de Martinitoren onmiddellijk na de brand van 1577

nen houden met het aanbrengen van een nieuw

slechts de drie nieuwe klokken van Hendrik van

uurwerk in de toren door meester Laurens, die daar

Trier beschikbaar waren hoeft het geen verbazing

met twee knechten 92 dagen aan had gewerkt voor

te wekken dat de klokken uit Appingedam on-

een salaris van twintig stuivers per dag. De werk-

der andere in de Martinitoren belandden. Na de

zaamheden werden afgerond op 31 december 1578 34.

Reductie van Groningen in 1594 werd besloten dat

Op 20 juli 1579 schreven Burgemeesters en Raad

Appingedam in 1595 al zijn klokken kon terugkrij-

van Groningen aan hun ‘bijsunders gunstigen

gen ‘uytghenomen dee in sunte Martens toorne

vrunde’ Johan Stijpel, burger in Emden, dat zij

hingen’ (behalve die in de Martinitoren hingen).

de opdracht tot leverantie bevestigden van Jellijs

Hiertoe behoorde in ieder geval de door Geert van

Tijmmerman, de torenmeester, voor aangeschaft

Wou in 1544 gegoten klok. Op 11 oktober 1664 gaven

hout ‘tho den toorn’, waarvoor specificaties en

de burgemeesters van Groningen opdracht om

lengtes waren verstrekt. Het stadsbestuur had veel

de oude klokken uit de Martinitoren te verkopen,

belang bij de juiste leveranties, want het schreef

met uitzondering van de klokken van Hendrik van

dat ‘an der betalinge geen feijl noch mangell’ zou

Trier. De afgevaardigden Gerhard Aldringa (1626-

zijn (er aan de betaling niets zou schorten). Tevens

1701) en Hillebrant Gruijs (overleden 1671) kochten

was er behoefte aan zogenaamd ‘wagenschot’

toen namens de Gedeputeerden van de Omme-

waarmee de galmgaten van de toren (tijdelijk)

landen een klok van circa 2000 pond gewicht voor

werden bekleed 35.

13 Brabantse stuivers per pond. De stad moest de

Ook in 1579 werd er nog gewerkt aan het nieuwe

kosten betalen voor het omlaag halen van de klok

uurwerk in de toren. De stadsbouwmeester kocht

die daarna (exclusief de klepel) op de grond zou

op 18 januari van een zekere Johan Menolts zestien

Periode 1500 – 1600

35


punten staal. Verder verstrekte de bouwmeester een opdracht aan meester Arent Maler, woonachtig in het Ebbingekluft, om drie ‘kompassen’ te maken voor de Martinitoren, waarbij hij twee dagen bezig

Belasting en entertainment

was met de balk waar de klok aan hing. Het nieuwe uurwerk was geleverd door Hendrik van Trier,

Een bijzondere functie kreeg de Martinitoren

nadat het getest was door de uurwerkmeester Hille

direct bij het gereedkomen in 1482. Sinds het jaar

en meester Johan van Zuerich. Voor de materialen

1293 waren de ingezetenen van de stad Groningen

van het renovatieproces van klok en uurwerk in de

verplicht een jaarlijkse belasting op onroerende

Martinitoren werd aan Eijlcke Edzens op 31 decem-

goederen te voldoen aan de graaf van Bentheim,

ber 1579 veertien gulden voldaan voor klokspijs,

de zogenaamde ‘grunsinck’. Deze werd jaarlijks op

koper, oude potten en andere materialen  .

10 oktober voldaan aan de belastinginner van het

De eerste fase van het herstel van de Martinitoren

graafschap Bentheim pal voor de hoofddeur van de

was nu kennelijk ook afgerond want de stadsrent-

St. Maartenskerk. Na de bouw van de Martinitoren,

meester Johan van Deest noteerde op 18 november

die westelijk naast de kerk kwam te staan in plaats

1581 dat herstel van de schade en het gieten van

van de oude toren die op de kerk zelf stond, moest

nieuwe klokken ten gevolge van de brand in 1577

de overdracht van de belasting dus plaatsvinden

gezamenlijk 3.955 gulden had gekost, een zeer

onder de Martinitoren. Nadat Groningen in 1580

groot bedrag! Dat men daarna nog steeds met het

door het zogenaamde ‘Verraad van Rennenberg’

herstel van de toren bezig bleef, bleek op 5 juli 1586

voor de Spaanse zijde had gekozen in de Tachtigjari-

toen het bedrag dat een zekere Duyrt Alberda,

ge Oorlog, zal het voor de protestantse Bentheimse

woonachtig in het Boteringekluft, aan de stad

graven moeilijk, zo niet ingewikkeld zijn geweest

moest betalen, werd teruggebracht van 400 tot 200

om hun ‘grunsinck’ in Groningen te incasseren. In

daalders. Hij moest dan echter wel prompt betalen

1584 bijvoorbeeld liep het mis. Op 10 oktober begaf

omdat het geld nodig was voor de restauratie van

de ‘koninklijke’ notaris Cyprianus Dronrijp zich na-

de Martinitoren 37.

mens het stadsbestuur in het gezelschap van twee

In 1591 werd ook weer gewerkt aan de Martinito-

getuigen naar de Martinitoren, alwaar zich na de

ren. Steenmetselaars kregen uitbetaald voor hun

ochtendmis een groot aantal burgers bevond om

werkzaamheden ‘up Sunte Meertens toern’. Ook

de belasting te betalen. Een Bentheimse rentmees-

kwam er een uurwerkspecialist uit Emden langs

ter om de belasting te innen was echter in geen

die in september aan de west- en zijdzijde van de

velden of wegen te bekennen, ook niet in herberg

toren twee wijzers bevestigde. De Groningse koper-

‘De Croene’ in de Herestraat waar hij doorgaans

slager Dirk werd er ook beter van, want hij leverde

verbleef. In Groningen aanwezige Bentheimse

de koperen platen waar de wijzers van gemaakt

ingezetenen weigerden de belasting in ontvangst

werden en de ruim 250 koperen nagels die hiervoor

te nemen omdat zij hiertoe geen volmacht hadden.

benodigd waren.

De notaris stelde officieel vast dat de belasting niet

Op vrijdag 13 november 1592 werd aan de bouw-

afgedragen kon worden. Wat was echter het geval?

meester Mr. Johan Lubberts Maler honderd daalders

In 1582 was door paus Gregorius XIII (1502-1585) de

uitbetaald wegens het beschilderen van twee schij-

kalender gewijzigd waardoor 10 oktober tien dagen

ven voor de beide uurwerksborden. Op deze wijzer-

eerder viel dan voorheen. De graaf van Bentheim

platen waren gouden letters alsmede een gouden

wenste met deze ‘paapse’ tijdrekening echter niets

zon aangebracht op een blauwe achtergrond. De

te maken te hebben, dus op 20 oktober – volgens

wijzerplaten werden op 16 juni 1593 aan de zuid- en

de nieuwe tijdsrekening – verscheen tussen 9 en

westzijde van de Martinitoren aangebracht  .

10 uur de Bentheimse rentmeester Hinrick Roloffs

36

38

onder de Martinitoren waar hij alleen notaris

36

Martinitoren


Dronrijp en zijn twee getuigen aantrof. Aan Roloffs

(‘tout tout’ staat in de bronnen geschreven, wij zou-

werd verteld wat zich tien dagen eerder had afge-

den zeggen: ‘toet toet’) en zo verder de hele nacht

speeld en gemeld dat de Groningers uit coulance

door. Op 28 september 1581 werd door burgemees-

bereid waren om dit jaar de belasting alsnog te vol-

ters en Raad besloten het verzoek in te willigen van

doen, maar dat dat in het vervolg alleen nog op 10

de organist Bartolt Jansen om benoemd te worden

oktober (nieuwe tijdsrekening) zou geschieden. De

tot klokkenspeler op de Martinitoren. Van hem

hierover opgestelde acte werd door notaris Dronrijp

werd verwacht dat zijn spel op de klokken ‘na older

ter hand gesteld aan de Bentheimse rentmeester,

gewoente’ zou worden uitgevoerd. Tevens werd

die beloofde het met zijn heer op te zullen nemen.

hem het onderhoud van het uurwerk opgedragen,

Het zou echter de laatste keer zijn dat de graaf van

waarbij werd vastgesteld dat hij dit in nuchtere

Bentheim belasting was komen innen onder de

staat diende te verrichten en conform de speciale

Martinitoren. In 1585 werd de belasting door het

eisen die feestdagen en andere bijzondere dagen

Groningse stadsbestuur voor eeuwig afgekocht 39.

met zich meebrachten.

Het herstel van de toren moet in 1586 wel zover

Zijn voorganger had kennelijk domicilie gehad

gevorderd zijn geweest dat het stadsbestuur er

in het Fraterhuis dat zich in de nabijheid van het

geen probleem in zag om een rondtrekkende artiest

Martinikerkhof bevond. Klokkenspeler Bartolt

toestemming te geven een kunstje te vertonen.

deed dit kennelijk niet meer, maar vond wel dat

Heinrich Leiner uit Sankt Gallen spande vanaf het

hij recht had op de twintig daalders per jaar die

hoogste punt van de Martinitoren een lijn naar ‘de

daar tegenover stonden. Op 12 juli 1582 gelastte het

Zwaan’ bij de Boteringestraat. Dit was vermoede-

stadsbestuur van Groningen de procuratoren van

lijk het huis ‘Witte Swane’ op de hoek van de Oude

het Fraterhuis om deze twintig daalders aan de

Boteringestraat, dat in het jaar 1611 zou worden

klokkenspeler uit te betalen.

afgebroken ten behoeve van de aanleg van de

Op 20 februari 1589 werd door het Groninger

huidige Zwanestraat. Op zondag 23 februari liet hij

stadsbestuur besloten om de klokkenspeler Bartolt

zich ten overstaan van een publiek van meerdere

Jansen in plaats van organist Christoffer Witten tot

honderden mensen tot vier keer toe langs deze

mede-stadsspeelman te benoemen. Een en ander

lijn naar beneden glijden. Volgens tijdgenoten zag

betekende dat hij nog tijdelijk als torenwachter zou

het er uit alsof hij vloog en was het zeer wonder-

blijven optreden tot hiervoor een andere voorzie-

baarlijk. Ook het stadsbestuur vond dat kennelijk

ning getroffen zou zijn. Het salaris van de toren-

want Leiner werd voor zijn verdienstelijk vermaak

wachter wordt op 8 november 1589 verhoogd. Naast

beloond met vijftig gulden, een groot bedrag in die

het jaarsalaris van honderd daalder, kleding, wo-

dagen 40.

ning en een schuitvracht turf, ontving hij ook nog voor de dagwacht vijftig gulden per week. Bij het

‘Tout tout’

afgaan van de raad (vertrek van de oude raad) werden vaak extra beloningen uitgedeeld. Zo werd op 8 februari 1591 aan diverse muzikanten in Groningen een soort eindejaarsuitkering gedaan die voor de

Nadat de torenwachter in 1577 direct na de brand

klokkenspeler een schaap opleverde. Nog mooier

op de toren was ontslagen, werd in 1578 een nieuwe

werd het toen de raad er twee schapen van maakte.

torenwachter, Arend Everts, aangesteld.

Op 24 juni 1591 werden de klokken in de stad, die

Op 9 januari 1578 werd verordonneerd dat hij in ac-

drie dagen geheel stil waren geweest, uitbundig

tie moest komen nadat de Salvatorklok van de Mar-

geluid, vanwege het feit dat een beleg van de stad

tinitoren om middernacht geslagen had. Na de slag

door Staatse troepen werd opgebroken 41.

van één uur moest hij éénmaal op de hoorn blazen, na de klokslag van twee uur tweemaal enzovoorts

Periode 1500 – 1600

37


Belegering en Reductie van Groningen Tot aan de Reductie van Groningen in 1594 werden Martinikerk en –toren beschouwd als een openbaar gebouw, waarvan de welstand de hele stad aanging. Nadat de Martinikerk in 1594 uitsluitend voor de hervormde eredienst bestemd was geworden, was de dagelijkse zorg (inclusief die voor de toren) opgedragen aan jaarlijks door de stedelijke overheid benoemde kerkvoogden. Zij hadden de beschikking over de goederen van de kerk, voorzover deze niet voor het onderhouden van de predikant dienden. Uit dit fonds werd normaal gesproken het

Joachim Alting, burgemeester van Groningen (1594-1621).

jaarlijks onderhoud van kerk en toren bekostigd. Bij buitengewone reparaties werd op een andere wijze

beiaardier het toen nog als geuzenlied beschouwde

in de financiën voorzien. Soms stond de overheid

‘Wilhelmus van Nassaue’ 42.

hiervoor een collecte of een bijzondere vorm van

Hoewel Appingedam in 1595 dus niet de klokken

belastingheffing toe. Soms ook werden fondsen

terugkreeg die in de Martinitoren hingen, werd wel

aangesproken naast de stadskas, waar de stedelijke

besloten deze stad schadeloos te stellen voor dit

overheid de zeggenschap over had.

verlies. Groningen zorgde ervoor dat Appingedam

Tijdens het grote beleg van Groningen in 1594 werd

vijf nieuwe klokken kreeg als compensatie 43.

de op één na grootste klok, de ‘Onze Lieve Vrouwe

Ondanks de restauraties aan de Martinitoren was

Klok’ op 21 juni geraakt door een voltreffer van

er in 1596 weer slecht nieuws over de toren. In een

vijandelijk vuur en vernield .

brief aan burgemeester Joachim Alting (1556-1625)

Na het beleg van Groningen in 1594 werd op 23 juli bij het binnentrekken van de Staatse troepen onder aanvoering

werd gesproken over de toren als ‘een sunderling cijrage desse unse stadt’ (een bijzonder sieraad van onze stad), die echter aan de zuidwestzijde zeer

van prins Maurits

overhelde en waarin enorme

(1567-1625) en graaf

scheuren zaten of ontston-

Willem Lodewijk

den. Men was hierover wel

(1560-1620) door de

ongerust, maar meende

klokkenspeler van

deze met reparaties te

de Martinitoren,

kunnen verhelpen. Op 15

Bartolt Jansen,

september 1596 besloot

zeer toepasselijk Psalm 6 ten gehore gebracht:’Wilt mij

het stadsbestuur om loszittend steen van de Martinitoren af te halen en een

niet straffen, Here’. Daarnaast speelde de

38

Martinitoren

Penning van de belegering van Groningen in 1594 met de Martinitoren zonder de in 1577 afgebrande spits..


Martinitoren zonder spits ten tijde van de belegering van Groningen in 1594.

collecte te houden voor het herstel 44. Voor de nieuwe torenwachter Joris Martens werd in juli 1598 een trompet gemaakt, met daarop het stadswapen in zilver. De kosten hiervan bedroegen maar liefst tien rijksdaalders. Martens was getrouwd met een zekere Sara en zij werden op 26 februari 1600 als lidmaat toegelaten van de Gereformeerde Kerk van de stad Groningen. Het herstel van de toren na het beleg van 1594 was een uiting van het vertrouwen dat er in de stad heerste nu ze deel uitmaakte van de nieuwe Nederlandse republiek. Een tabakszaak werd zelfs ‘In de drie torens genoemd’. Ook over de brand in de Martinitoren in 1577 was men heen. Naar verluidt zou er in deze tijd in Groningen zelfs een tapperij zijn geweest met de naam ‘In den Brandenden Toorn’ 45. Uithangbord van de 16e-eeuwse tabakszaak ‘In de drie torens’ te Groningen

Periode 1500 – 1600

39


3


Een nieuwe torenbekroning Het herstel van de Martinitoren na de grote brand in 1577 en het beleg van 1594 lijkt pas daadwerkelijk ter hand te zijn genomen vanaf het jaar 1602. In dat jaar werd aan de metselaars meester Harmen van Goor en meester Johan Uytvinck op 13 oktober drie-

PERIODE 1600 1700

honderd gulden uitbetaald voor de door hen en hun knechten verrichte werkzaamheden. Van Goor was van beroep steenhouwer en was woonachtig in de Folkingestraat. Dat het niet alleen ging om metselen, moge blijken uit een betaling van 6 december 1602 waarin nog eens tweehonderd gulden werd voldaan aan dezelfde heren, die dan als ‘aannemers van het bestek’ te boek staan. In 1603 worden de werkzaamheden geïntensiveerd. Naast Van Goor worden nu ook de metselaars Johan, Geert en Evert Nitrinck geëngageerd. Samen krijgen zij de opdracht de toren van beneden tot boven ‘vullwerdich’ te maken en alle ‘gebroken’ en ‘doorschoten’ transen te repareren. Daartoe moeten zij ook de bouwmaterialen zoals grauwe steen, baksteen, kalk, cement, hout, ijzer en lood leveren, alsmede eikenhout en sparren om steigers van te bouwen. Hierover blijkt op 11 september 1602 een akkoord te zijn gesloten tussen de aannemers en de Raad van Groningen, vertegenwoordigd door Lodewijk Horenken, voor een bedrag van 5.100 gulden. Er wordt Bentheimer zandsteen aangevoerd die besteld is in de groeve bij Gildehaus. Van Goor en de broers Nitrinck reizen zelf hiervoor naar Gildehaus en kopen daar flinke partijen ‘bloksteen’, één keer zelfs 232 voet. Met het transport hiervan gaat het overigens niet helemaal goed. Twee vrachten Bentheimer zandsteen verdwijnen jammerlijk naar de bodem van de Vecht.

Martinitoren tijdens de belegering van 1672. Schilderij van Folkert Bock uit 1686.

Periode 1600 – 1700

41


Martinitoren in 1610, nog steeds zonder de in 1577 afgebrande spits. Gezicht op Groningen van C.J. Visscher.

In 1604 worden ook timmerlieden aangesteld en

Martinitoren zal in 1619 nog in volle gang geweest

betaald, namelijk Jacob Kator met zijn kompanen.

zijn. In ieder geval was er geld voor nodig, dus werd

Uit Gildehaus wordt weer 243 voet Bentheimer

er besloten de voogden van de Martini- en de Wal-

zandsteen aangevoerd en in 1605 wordt tenslotte

burgskerk te gelasten ‘een liberale collecte tot repa-

nog eens 1.362 gulden uitbetaald aan Harmen van

ratie van St. Martens Toorn’ te organiseren. Ook de

Goor en de zijnen, waarmee zijn opdracht lijkt

opbrengst van de afbraak van de in 1627 gesloopte

te zijn afgerond. Vermoedelijk zal het hier toch

St. Walburgskerk kwam ten goede aan de Marti-

gegaan zijn om achterstallig onderhoud na de

nikerk en daarmee indirect aan het herstel van de

brand van 1577 en de reparatie van oorlogsschade,

toren. De werkzaamheden betroffen het weer aan-

opgelopen tijdens het beleg van Groningen in 1594.

brengen of afbouwen van de bovenste transen en

Ook hier werd een restauratie afgerond met het

het aanbrengen van de pijnappel en de windvaan

opnieuw vervaardigen van wijzerplaten en wijzers.

in de vorm van een paard. Tussen 1627 en 1629 werd

In juli 1605 besloot het stadsbestuur met de

de bekroning van de Martinitoren in renaissance-

glaswerker Garwer te overleggen ‘hoe de vlam-

stijl met het bouwen van de pijnappel afgerond.

men ende letteren op die tafell ende uirwarcken gemaeckt sollen worden’ 1. In 1613 werd door aannemer en metselaar Harmen van Goor gedurende 54 dagen gewerkt aan de ‘vijr kammers’ (vier kleine huisjes). Hiervoor ontving hij op 15 augustus 27 daalders. Het zou hier wel eens kunnen gaan om dienstwoningen aan de voet van de Martinitoren voor de torenwachter en de koster van de Martinikerk 2. De wederopbouw van de spits van de Martinitoren in 1616, nog steeds zonder spits. Uitsnede uit de plattegrond van Groningen van Nicolaas Geelkercken.

42

Martinitoren


In een kroniek werd dat niet zonder gevoel voor understatement als volgt omschreven: ‘Anno 1627. Wierde te Groningen den 17 Maart begonnen gerepareert te worden de Toren van St. Maartenskerk, die eenige jaren van te voren tot aan het steenwerk was afgebrand en dus lange ongered gestaan hadde’. Het nu groen gekleurde boven

20e-eeuwse foto van de pijnappel en de wind- wijzer waarmee de Martinitoren in 1627 werd volmaakt.

stuk werd vermoedelijk onder leiding van de

Martinitoren en Martinikerk in 1636 door Jacobus Stellingwerf.

stadsbouwmeester Garwer Peters gebouwd.

wijzers worden aangebracht, en wel onder het ven-

Tussen 1482 en 1577 was

ster van de ruimte waar de torenwachter verbleef.

de toren circa 102 meter hoog geweest. Na 1627 was

In de Martinitoren moesten voorts de trappen

de hoogte circa 97 meter en het uiterlijk gelijk aan

worden hersteld. Sinds 1640 werd het onderhoud

de toren van nu  .

aan de toren gespecificeerd in de rekeningen van

Het herstel is uitgebreid financieel verantwoord in

de voogden van de Martinikerk in het hoofdstuk

de drie oudste rekeningen van de kerkvoogden van

‘kercke, tooren, choer en costerije met den ankleve

St. Maarten, die respectievelijk over 1627, 1628/29 en

van dien als oock van geleverde materialen daertoe

1630/31 lopen, telkens in het tweede hoofdstuk van

geemployeert’. In totaal bedroegen deze kosten

de uitgaven. De bestede bedragen waren respectie-

in 1640: 407 gulden; 1655: 1.231 gulden; 1660: 1.739

velijk 3.242 gulden, 4.449 gulden en 1.998 gulden.

gulden en in 1663: 2.122 gulden 5.

3

In de rekeningen van 1627 en 1628/29 is het aantal geboekte posten zeer groot; hetgeen duidt op grote bouwactiviteit. Bijlagen van de rekeningen zijn helaas niet bewaard gebleven. Veel posten hebben betrekking op uitbetaling van arbeidsloon. De

Klokgelui

vierde rekening over het jaar 1631 bevat geen hoofd-

Het luiden van sommige klokken geschiedde niet

stuk meer over de herbouw van de toren  . Ondanks

altijd noodzakelijkerwijs door de ‘campanist’

het feit dat de toren in 1629 ´af´ zou zijn geweest,

of beiaardier van de Martinitoren. Bij bepaalde

moesten er op relatief korte termijn al weer repa-

gelegenheden huurde men hiervoor de koster van

raties plaatsvinden. In 1634 werd op 18 januari de

de Martinikerk in, zoals in 1607 Arent Jansen voor

voogden van de Martinikerk aangezegd de uur-

het luiden van de Breuk- en Ruimstraatklok bij de

werken op de Martinitoren te herstellen en ook in

jaarlijkse vrijmarkt en in 1610 op 23 september toen

1639 werden reparaties aan Martinikerk en -toren

de grote klok geluid werd om kenbaar te maken dat

noodzakelijk geacht door het stadsbestuur. De twee

de burgemeesters, raadsheren en voogden van de

bestaande uurwijzers moesten worden gerepareerd

gasthuizen hun eed hadden afgelegd. Hetzelfde ge-

en er moesten ook aan de twee andere zijden uur-

beurde als nieuwe burgemeesters en leden van de

4

Periode 1600 – 1700

43


Gezicht op Groningen in 1639 door Carl Christoff von Walwitz. Op deze tekening is te zien dat de Martinitoren reeds vier wijzerplaten had, die in 1605 waren aangebracht.

raad gekozen waren. In 1612 werd op 4 mei de klok

meester Kees Keerts, de grote klok tot tweemaal toe

geluid ‘do de junge prins quam’. (Frederik Hendrik,

luiden vanwege de overwinning op de Spanjaarden

1584-1647)  .

in de belegeringen van Wezel en ’s-Hertogenbosch.

Het lijkt erop dat in 1613 besloten werd om twee

Naast dit luiden voor een ‘triumphe’ kon er ook

klokken te laten repareren. In ieder geval werd

wel een zeer aardse reden voor zijn. In 1630 was de

er aan de kraanmeester Harmen Sijgers dertien

aanleiding onder andere de onthoofding van een

stuivers per klok betaald voor het naar beneden

zekere Roelef Wolter. In 1631 was een vlootzege op

takelen van twee ‘stadt klocken’ die naar Kampen

de Spanjaarden in Zeeland weer de aanleiding, een

zouden moeten worden vervoerd om te worden

jaar later de verovering van Maastricht. Ook de

omgegoten. Uiteindelijk was het Henrick Joesten

dood van stadhouder Ernst Casimir (1573-1632) was

die namens de stad twee klokken naar Deventer

aanleiding om de grote klok te luiden, maar in 1635

vervoerde om ze daar opnieuw te laten gieten. Deze

werd ook geluid naar aanleiding van het nieuws

vernieuwde klokken werden daarna door de kraan-

van de overwinning in Brazilië bij de stad Pariba.

meester op de Martinitoren gehesen. Een besluit

In 1636 voor de herovering van de Schenkenschans

van Burgemeesters en Raad van 18 december 1627

en in 1637 dito voor ‘de geobtineerde victorie van de

bepaalde dat het verboden was bij bruiloften het

prachtige stadt Breeda’. Ook aanleiding tot klokge-

klokkenspel te bespelen als bruid en bruidegom

lui was de geboorte van de jonge dauphin (kroon-

naar de kerk gingen of daarvan terugkeerden7.

prins), de latere Zonnekoning Louis XIV (1638-1715)

Het luiden van de (grote) klokken bij speciale

in Frankrijk; in 1639 voor de intocht van stadhouder

gelegenheden vond in deze tijdsspanne regelmatig

Frederik Hendrik van Nassau en in hetzelfde jaar

plaats. In 1629 mocht de koster van de Martinikerk,

voor de overwinning in de zeeslag tegen de Span-

6

44

Martinitoren


Torenwachters van diverse pluimage Torenwachter Tonnis Philips, die in december 1622 met zijn vrouw Janneke lidmaat van de Gereformeerde kerk was geworden, verzocht in 1624 het stadsbestuur of hij de voor hem nieuw gemaakte trompet na tien jaren trouwe dienst zou mogen behouden. De stad wees de torenwachter er echter op dat de trompet bij overlijden of functiewijziging diende te worden ingeleverd. De torenwachter claimde echter de trompet zelf te hebben betaald, waarop het stadsbestuur akkoord ging met zijn verzoek. Hij diende de trompet echter gedurende zijn diensten te dragen ‘ter ere van de stadt’. Wel moest hij twee dagen later nog op het stadhuis de kwitantie komen laten zien, waaruit bleek dat hij Martinitoren in 1643. Uitsnede uit de plattegrond van Groningen van Egbert Haubois.

de trompet zelf had betaald 10. Dat de torenwachter in deze tijd bij de toren zelf woonde, moge blijken uit het besluit van de stad

jaarden bij Downs. In 1640 weer voor de intocht van

in 1629 om aan de voogden van de Martinikerk

de prins van Oranje en bij de herdenkingsdienst in

jaarlijks 36 pond als huur te betalen voor ‘de wo-

de Martinikerk ten tijde van de begrafenis van graaf

ninge bij St. Mertens Toorn bij den torenwachter te

Hendrik Casimir en in 1641 om de verovering van

gebruycken’. De eerste klokkenspeler of campanist

Gennep te vieren. In 1644 om vijftig jaar Reductie

waar iets meer van bekend is, was Michel Vinck die

van Groningen te vieren alsmede de verovering van

in 1630 aan het stadsbestuur vroeg om verbetering

Sas van Gent en in 1645 die van Hulst. Uiteraard

van zijn traktement, alsmede een nieuwe woning.

werd in 1648 de grote klok geluid voor het bereiken

Vermoedelijk woonde hij gratis in een klein huisje

van de Vrede van Münster en voor de intocht van de

in de onmiddellijke omgeving van de Martinitoren.

prins van Oranje, Willem II8.

Hem werd op 6 december vijftig gulden toegezegd

Los van deze praktijk werd Kees Keerts, de koster

om een huis te huren en verder kreeg hij net zoveel

van de Martinikerk, ontboden in de raadsvergade-

kaarsen toegewezen als nodig waren om zijn werk

ring in 1634 en verzocht om ‘wegen personen buten

als beiaardier te kunnen uitoefenen. In juni 1634

lants gestorven’ de klokken te luiden of te doen

woonde hij aan het Martinikerkhof  11.

luiden, ook zonder dat het stadhuis hiertoe aanwij-

Aan de carrière van torenwachter Tonnis Philips

zing had gegeven. In 1657 werd ingesteld dat het

kwam op 8 maart 1633 een abrupt einde. In 1632

klokkenspel van de Martinitoren na de grote klok

werden nog twee verzoeken van hem door het

om meer praktische redenen zou worden geluid met

stadsbestuur ingewilligd, maar kennelijk maakte

de klok die gebruikt werd om de kwartieren aan te

hij in 1633 een onoverkomelijke fout. In maart

geven ‘op de gedestineerde tijdt van het afvaren der

verzocht hij om pardon en herstel in zijn functie,

treckschuijt nae Winschoten’ 9.

maar dit werd afgewezen door het stadsbestuur dat

Periode 1600 – 1700

45


toren, zoals gebruikelijk was. Hij verkreeg in 1641, evenals bij andere torenwachters het geval was, vrijstelling van deelname aan de zogenaamde burgerwacht. In 1642 werd Vinck als torenwachter vervangen omdat hij de functie van stadsspeelman en bassist had aanvaard. Wel bleef hij klokkenspeler op de Martinitoren. Tot zijn vervanger als torenwachter werd de uit Amsterdam afkomstige Michel Caspers aangesteld, die de functie vervulde voor 300 gulden jaarlijks met daarnaast om de drie jaar een nieuwe zijden mantel, vrije inwoning, de traditionele jaarlijks schuitvracht turf en elke week een pond kaarsen voor verlichting Hij werd in juni 1642 aangenomen als lidmaat van de Gereformeerde kerk 13. Uit hetzelfde jaar dateert de oudst bekende in De Martinitoren in 1651 volgens een 19e-eeuwse reproductie.

structie voor de torenwachter. Van ’s avonds 9 in de winter of 10 uur in de zomer, tot aan zonsopgang moest hij in hoogsteigen persoon op zijn post zijn.

identieke verzoeken in april, juni en oktober ook

Elk uur na middernacht moest zijn waakzaamheid

afwees. Wel werd hem de trompet vergoed en

blijken uit een paar slagen op de torenklok en een

achterstallig salaris uitbetaald. Het stadsbestuur

gelijk aantal klaroenstoten. Om praktische redenen

zette hem af omdat hij ‘een tijt lanck onbehoirlic-

was het blazen en klokslaan vóór 1 uur ’s nachts op-

ken ende scandaleuselicken in sijn levens ende

geheven. Bovendien was hem de taak opgelegd, om

huisholdinge sich heeft gecomposeert’. Torenwach-

gedurende het openen der stadspoorten (gewoon-

tersmantel en sleutels moesten worden ingeleverd

lijk ook bij zonsopgang) uit de vier vensters van de

bij de stadsrentmeester  .

Martinitoren ‘geestelijke liederen’ op zijn trompet

12

Van de torenwachters was het Lucas Lucassen, lid-

ten beste te geven. Dit moest in de ochtend om half

maat van de kerk sinds december 1633, die in 1638

elf worden herhaald.

de opdracht kreeg om voor een periode van een

’s Middags moest hij weer terug zijn op z’n post, zo-

maand het uurwerk en de klokken te regelen op de-

dra de burgercompagnie voor het betrekken van de

zelfde wijze als bij de A-kerk. Daarnaast werd hem

wacht op de Grote Markt verscheen, om gedurende

verboden zich in het vervolg bezig te houden met

de wachtparade ‘de wijsen van enige psalmen ofte

de verkoop van wijn, brandewijn, bier en tabak.

musicale ende eerlijcke liederen uijt het westerven-

Of hij deze nering op de begane grond dreef of op

ster te blaesen’. Je vraagt je wel af wanneer de arme

niveau in de Martinitoren zelf is helaas onbekend.

man eigenlijk sliep, want vaak was hij ook nog als

Michel Vinck, in juni 1634 lidmaat geworden van de

uurwerker belast met het onderhoud en het stellen

kerk, kreeg in 1639 zowel de functie van klokken-

van het grote uurwerk. De bezoekers van de toren

speler als torenwachter tegen een jaarsalaris van

stonden ook nog onder zijn persoonlijke toezicht.

525 gulden. Daarnaast diende hij als uurwerker op

Hij moest hen persoonlijk begeleiden, voorkomen

te treden en kreeg hij naast zijn salaris ook nog een

dat zij schade aanrichtten of open vuur, tabak,

mantel, een schuit turf en vrije inwoning onder de

wijn of bier mee de toren opnamen 14. In 1648 blijkt

46

Martinitoren


Michel Caspers als torenwachter te zijn vervan-

triomfen en bij andere feestelijke aangelegenheden

gen door Egbert Hindricks, die in 1647 woonachtig

uit alle vier de vensters van de toren zou blazen en

was aan het Martinikerkhof en toen lidmaat werd

de vlaggen uitsteken. Voor deze torenwachter werd

van de kerk. Hij kreeg er al betrekkelijk snel – in

in 1661 een bedrag van vijftien gulden gereserveerd

1651 – zijn zoon Hendrick Egberts als torenwachter

voor de aanschaf van een ‘basuine’. Dit blaasin-

bij. Deze werd in september 1655 lidmaat van de

strument zou dan bij overlijden of vertrek van de

kerk en woonde toen aan het Martinikerkhof. Dit

torenwachter wel ‘an de toren verblijven, om bij

is de eerste keer in de geschiedenis van de Marti-

successeuren gebruickt te worden’.

nitoren dat er twee torenwachters in vaste dienst

De werkzaamheden van de torenwachter waren

waren. Toen werd bepaald dat de torenwachter

niet altijd even aangenaam. In 1668 werd aan de

‘een eerlijck, wel befaemt man, geen suijper, noch

torenwachter Pott, toen tevens uurwerker, een

loper’ moest zijn. Of ‘loper’ hier verwant is aan

bedrag van 75 gulden uitgekeerd ‘wegens koude en

hoerenloper is onduidelijk, maar niet onmogelijk.

ongemack geleden door ’t setten van het uijrwarck’.

Een curieuze eis in ieder geval, gezien gebeurte-

Daarnaast ontving hij in dit jaar een schuitvracht

nissen die zich niet lang daarna zouden afspelen.

Veendammer turf en een livreimantel, met een

Verder moest hij ‘een lidtmaete in de gemeente

zilveren trompet als embleem op de mouw, die hij

van de waere Gereformeerde christelijcke reli-

verplicht was te dragen als hij in functie was15.

gie’ zijn. Bizar is het verzoek in 1656 van de in de Kijk in ’t Jatstraat woonachtige stadsmuzikant Johannes Kroeger, om in geval van overlijden van klokkenspeler Michel Vinck diens plaats te mogen innemen. Het stadsbestuur reageerde hier positief op: ‘…holden bij versterf van Mr. Michel Vinck den remonstrant tot de versochte charge voor alle anderen gecommandeert’. Met de torenwachter Egbert Hindricks liep het

Een nieuw carillon en een nieuw uurwerk

uiteindelijk in 1658 slecht af. Hij en zijn echtgenote

Omstreeks 1660 bleek het carillon van de Martini-

Hille Hendricks lieten gedurende geruime tijd toe,

toren aan vervanging toe te zijn. De aan de Grote

dat hun dochter Gese Egberts op schandelijke wijze

Markt woonachtige wijndienaar Evert Roelefs

door diverse personen als hoer werd misbruikt.

ontving in dit jaar twee guldens en twaalf stuivers

De torenwachter werd verweten dat hij dit had

als vergoeding voor wat er gedronken werd door

toegestaan ‘sonder eenige de minste misnougen

enige raadsgecommitteerden bij ‘het besteden van

daer over getoont te hebben’. In een fatsoenlijke

een nije klocken spil in St. Meertens Tooren’. Begin

stad als Groningen met een ‘goeden regieringe’,

februari 1661 klommen burgemeester Gerhard

zoals de bestuurders over zichzelf oordeelden, kon

Swarte en de raadsleden Hendrik Cluivinghe,

zoiets natuurlijk niet door de beugel. De torenwach-

Samuel Emmius en Arend van Nijeveen met de

ter werd ontslagen en met zijn vrouw voor eeuwig

secretaris Scato Gockinga de Martinitoren op met

verbannen uit de stad Groningen en Ommelanden.

Jurriaen Spraeckel uit Zutphen om te bekijken of

Mocht hij zich in deze streken weer vertonen, dan

het mogelijk was ‘met weynich kosten’ een goed

zou hem een ‘corporelle straffe’ (lijfstraf) ten deel

carillon te realiseren. Op 18 februari werd door het

vallen. Hoe het met de misbruikte dochter afliep is

stadsbestuur dan ook besloten dat zo spoedig mo-

onbekend.

gelijk een nieuw klokkenspel met slagwerk en alles

Van de nieuwe torenwachter, Christiaan Pott, werd

wat daar bij hoorde zou moeten worden gemaakt.

verwacht dat hij bij de verkiezing van nieuwe

Met Spraeckel moest in overleg worden getreden

raadsleden en burgemeesters, bij de viering van

voor het opstellen van een bestek. In april 1662

Periode 1600 – 1700

47


werd een nieuwe delegatie benoemd uit het College

In 1664 wordt met zoveel woorden gezegd dat ten

van Burgemeesters en Raad om te bevorderen dat

behoeve van het nieuwe carillon ‘verscheden kloc-

het overeengekomen klokkenspel in een behoorlijk

ken’ uit de Martinitoren waren gehaald. Bekeken

tempo en op goede wijze geplaatst zou worden. Of

werd of twee van deze klokken gebruikt konden

dit Hemony-carillon, zoals het bekend zou komen

worden voor de in aanbouw zijnde Nieuwe Kerk.

te staan, ook daadwerkelijk alle andere klokken uit

Verder werden oude klokken uit de Martinitoren

de Martinitoren heeft vervangen is niet helemaal

gebruikt om de rekening van de firma Spraeckel er

duidelijk. Wel werd met het oog op het kunnen

mee te betalen. In oktober 1664 werd in ieder geval

betalen van het nieuwe carillon en het nieuwe

besloten aan het provinciaal bestuur een klok uit

uurwerk in 1664 besloten ‘om de olde clocken so

de Martinitoren te verkopen ten behoeve van de

uit Martini Toorn te lichten, ten dien fine ’t sij uit

kerk van Veendam, zoals eerder beschreven 17. Hier-

d’hant of ander….ten goeden prijse te verkopen’ 16.

mee verdween de oudste klok uit de toren.

De Martinitoren in 1660. Uitsnede uit de plattegrond van Groningen van Joan Blaeu.

48

Martinitoren


Bij raadsresolutie van 18 februari 1661 werd met Jurriaen Spraeckel uit Zutphen een overeenkomst gesloten voor de levering van een nieuw klokkenspel voor de Martinitoren. Het zou moeten bestaan uit 32 harmonieus klinkende klokken, in totaal van maximaal 20.000 ponden Amsterdams gewicht. Per pond kostende zestien stuivers en deze klokken moesten zijn ‘soo suiver van stoffe en spyze en accoordt als in de Nederlanden ofte elders can bevonden worden, tot oordeel van meesters en musicyns, hen des verstaende’. Spraeckel werd verder verplicht enige oude klokken in betaling terug te nemen, pond tegen pond. In de door de Amsterdamse notaris en postmeester bij de Beurs, Hendrick Westfrisius, gepasseerde akte op 17 februari 1662 droeg ‘Juriaen Spraeckel groot horologiemaker’ het gieten der klokken over aan Franciscus Hemony (1609-1667). De klokken werden vrij spoedig geleverd, namelijk op 29 mei 1664. De 32 klokken voor de Martinitoren wogen 19.556 pond en kostten 15.664 gulden en 16 stuivers. Van deze rekening ontving Hemony 7644 gulden 16 stuivers contant. Het restant was de inruilwaarde van de oude klokken. Daarmee was de kous nog niet af, want in maart

Samuel Emmius, raadsheer van Groningen die omstreeks 1666 belast was met de verkoop van klokken uit de Martinitoren. Schilderij van J.J. de Stomme.

1668 werd gemeld dat Spraeckel het uurwerk voor

Eusebiuskerk in Arnhem (1650), in Amsterdam voor

de Martinitoren met een gewicht van 26.770 pond

de toren van het Paleis op de Dam (1659, toen nog

met daarbij de tuimelaars en het ijzerwerk, waar-

stadhuis), de Zuiderkerkstoren (1657), de Wester-

aan de klokken hingen, wegende 760 en 3542 pond,

kerkstoren (1661) en de Oudekerkstoren (1658). In

had geleverd. Daar dit gewicht aanzienlijk groter

het buitenland ging het ondermeer om Mainz,

was dan afgesproken, besloot men hem 20.000

Hamburg, Brussel en Stockholm, allemaal in de pe-

pond (conform contract) te betalen met 15 stuivers

riode 1656-1665. De Groningse Martinitoren bevond

het pond en het meerdere met 10 stuivers per pond.

zich met haar klokken dus in goed gezelschap. Op

Voorts ontving hij nog 1021 gulden voor allerlei

1 oktober 1664 werd het nieuwe Hemony-carillon

klein ijzerwerk, alles bij elkaar 21.557 gulden.

voor het eerst bespeeld 18.

Dit klokkenspel werd in beweging gebracht door

Werkzaamheden aan het nieuwe klokkenspel en

een ton, die 6240 gaten bevatte. Door middel van

uurwerk waren overigens in december 1665 nog

daarin te plaatsen stiften konden verschillende

steeds niet af. Er was kennelijk grote vertraging

muziekstukken gespeeld worden. Technische spe-

ontstaan en het Groningse stadsbestuur stelde zich

cificaties vermelden verder dat de ton is verdeeld

in verbinding met de invloedrijke Scato Gockinga

in 75 4/4 maten voor het hele, 35 4/4 maten voor het

(1624-1683) die te Amsterdam namens Gronin-

halve uur en 8 voor het spel van elk der kwartieren.

gen lid was van de Admiraliteit. Gockinga moest

Spraeckel was in zijn tijd een beroemd leverancier

namens de stad Spraeckel dwingend opdragen zijn

van klokken en uurwerken, onder andere voor de

werkzaamheden ‘met den eersten’, dus onmiddel-

Wijnhuistoren in Zutphen (1645), de toren van de

lijk, af te ronden. De vermaningen aan het adres

Periode 1600 – 1700

49


gewicht. De ene klok aan de jonkheer Hillebrant Gruijs te Lellens en de andere aan de raadsheer Ludolf Coenders. Het stadsbestuur had in december 1666 aan bouwmeester Willem opdracht gegeven het ijzerwerk bij het ‘hoofd’ van de grote klok weer goed vast te zetten. Daarnaast moest er een nieuw slot op de deur van de toren gemaakt worden en de klokkenspeler en de torenwachter van nieuwe sleutels worden voorzien. In dit jaar werd ook nog een besluit genomen over het gebruik van de luidklokken. Hoewel het de bedoeling was dat met de klok van 6000 pond zou worden moeten geluid, mocht in afwachting van de verdikking van de klepel van deze klok, het luiden verricht worden met de klok met een gewicht van 7000 pond 20.

Declaratie van de Amsterdamse klokkengieter Pieter Hemony voor het nieuwe carillon in de Martinitoren.

Met gedeputeerden van de provincie Groningen werd in april 1667 ook nog overlegd over

van de firma Spraeckel misten kennelijk hun

de verkoop van klokken. Hierbij werd overeenstem-

uitwerking, want in juni 1666 bleek er nog steeds

ming bereikt over de verkoop van een klok van

niets gebeurd te zijn. Daarop dreigde het stads-

500 pond uit de Martinitoren voor de standaard-

bestuur de voor de firma Spraeckel borg staande

prijs van 13 stuivers per pond. Onbekend is wat de

doctor Johan van Swinderen aansprakelijk te zullen

bestemming van deze klok was. Ook werden er in

stellen indien niet binnen zes weken het uurwerk

1668 klokken naar Amsterdam vervoerd en onkos-

afgemaakt en perfect afgesteld zou worden  .

ten gemaakt voor het in de Martinitoren ophangen

Nadat in mei 1666 opnieuw een onderzoek was

van klokken. Dit zullen dan nog steeds klokken uit

ingesteld naar het verkopen van de klokken uit de

het Hemony-carillon geweest zijn die al in 1662

Martinitoren, die plaats hadden gemaakt voor het

en 1663 waren gegoten, maar door het langzame

nieuwe carillon, werd besloten de raadsheren

werken van de firma Spraeckel pas heel laat naar

Arend van Nijeveen (overleden in 1683), Johan Eeck

Groningen kwamen. Een aanwijzing daarvoor is

(1637-1713), Samuel Emmius en de secetaris Johan

dat in januari 1668 aan de organisten van de A-Kerk

Tammen (1627-1681) opnieuw te belasten met de

en de Martinikerk, alsmede de klokkenisten Corne-

verkoop, ondershands dan wel publiekelijk. Hierop

lis de Jonge en Michel Vinck gevraagd wordt om ‘te

werd medio december 1666 bekend dat twee kleine

doen proberen de klocken door Hemony in Martini

klokken waren verkocht voor 13 stuivers per pond

toorn geleyt’ 21.

19

50

Martinitoren


leverde messing en Menso Hagius werd 47 gulden betaald voor het vergulden van de wijzers op de toren. Daarnaast werden diverse kosten gemaakt voor arbeidsloon, materiaalkosten zoals nagels, het dekken van leien, de levering van touw, lood, ijzerwerk en twee glazen ramen voor de ruimte waar de klokkenspeler werkte. Voorts waren er nog kosten voor het naar de Martinitoren brengen van de nieuwe klokken en voor de vele arbeidsuren die het installeren van het uurwerk vergde. Knechten van de firma Spraeckel werden hierbij ingezet. Al met al werd er in 1668 28.525 gulden uitgegeven en Foto uit 1937 van een klok uit het Hemony-carillon uit 1667 met het wapen van Groningen.

verantwoord voor herstel en vernieuwing van de Martinitoren 23. In maart 1668 werden met Spraeckel definitieve

Naast de 32 klokken die Franciscus Hemony voor

afspraken gemaakt over de betaling van het 26.770

het carillon goot in de jaren 1662/1663 kent het

pond zware uurwerk in de Martinitoren. Er kwa-

carillon ook nog andere Hemony-klokken, name-

men aparte rekeningen voor tuimelaars, ijzerwerk,

lijk van Petrus Hemony. Onduidelijk is of door het

301 gulden voor noten, 55 gulden voor 1100 moeren,

toevoegen van deze drie klokken aan het carillon

87 gulden voor de houten voet waar het uurwerk

van de Martinitoren andere klokken overbodig

op stond, voorts voor zinken ringen, smidswerk en

waren geworden. Bij de herbouw van de A-toren

het feit dat alles ‘op Spraeckels kosten onder pericul

was er in 1675 grote behoefte aan het installeren

alhijr is gebracht ende op Martini toorn gelevert’.

van een klok en omdat er volgens het stadsbestuur

Het door Spraeckel in 1668 vervaardigde uurwerk

in de Martinitoren nog een ongebruikte klok hing,

werd in 1943 gedemonteerd en is sindsdien niet

werd besloten deze uit de toren te halen en in ieder

meer aanwezig op de Martinitoren.

geval tijdelijk over te brengen naar de A-toren .

Op 15 maart 1669 werden drie zonnewijzers aan de

Deze operatie was overigens op zichzelf nog niet zo

Martinitoren aangebracht. In datzelfde jaar is er

eenvoudig, want in januari 1676 bleek dat hiervoor

ook nog een rekening van de leidekker en de koper-

een gewelf in de Martinitoren opengebroken en

slager. Voorts werden de rekeningen van Spraeckel

roosterwerk verwijderd diende te worden. Een half

en Hemony voldaan. In 1674 moest er nog een keer

jaar later nog was er sprake van een beschadigde

groot onderhoud worden gepleegd aan het uur-

zolder in de Martinitoren die moest worden gere-

werk, waarvoor Willem Spraeckel werd ingescha-

pareerd 22.

keld die 140 gulden opstreek voor een inspectie,

In de jaren 1668 en 1669 is er wederom sprake van

125 gulden voor repareren en schoonmaken en nog

uitgebreide werkzaamheden aan de Martinitoren.

eens 380 gulden voor het aanbrengen van allerlei

Deels werden deze veroorzaakt door de installatie

nieuw houtwerk. Een deel van de werkzaamheden

van een nieuw uurwerk en een nieuw klokken-

zal zijn betaald uit de inkomsten van de verkoop

spel. Aan de firma Spraeckel werd 8.557 gulden

van oude klokken uit de Martinitoren. In 1669 werd

betaald voor het nieuwe uurwerk met toebehoren.

voor honderd gulden een klokje uit de Martinitoren

Aan de firma Hemony werd na verrekening 7.644

verkocht en verhuisd naar de kerk van Nieuw-Beer-

gulden betaald voor het nieuwe carillon. De in de

ta. In 1670 gevolgd door drie grotere klokken die

Jacobijnerstraat woonachtige schilder Bartholo-

werden verkocht aan en bestemd voor de kerken

meus Zorn ontving 101 gulden voor schilderwerk-

van Baflo (534 gulden), Leegkerk (383 gulden) en

zaamheden in de toren. Koperslager Carel Carels

Delfzijl (492 gulden) 24.

Periode 1600 – 1700

51


Contract met Jurriaen Spraeckel uit 1661

O

p 20 februari 1661 stelde het Groninger stads-

Het werk met alles wat er bij hoort zal niet min-

bestuur het bestek op voor ‘een nieuwe clock

der moeten wegen als 15000 ponden Amsterdams

en uijr spel en slachwerck und de dependentien ende

gewicht, per pond 15 stuivers, behalve de noten, waar

aencleve van dien op Martini toorn’. In de eerste

voor iedere noot betaald zal worden 4 stuivers.

plaats moest een uurwerk vervaardigd worden met

Dit werk zal de aannemer zo goed maken als ook

acht pilaren of kolommen met een uitgewerkte lijst

elders door hem gedaan, of door anderen gemaakt is.

zodat het werk hoog en breed zij 6,5 lang 10,5 Rijn-

De aannemer zal nog bij het voorzegde werk leveren

lantse voet om op bekwame wijze daar in te doen

een accoordt van 32 klocken, wegende 20000 pond

gaan de ton met een volkomen kwartier, nij ende het

Amsterdams gewicht, per pond zestien stuivers ende

gaande werk.

zo zuiver van stof of spijs ende akkoord als in de Ne-

De ton zou wezen hoog 6 voeten en breed 3 driekwart

derlanden of elders gevonden kan worden tot oordeel

voeten, met 120 staven of maten iedere staf met 52

van mr. Musicijns des werk verstanden.

gaten, waarop hele, halve, vierendeels en achtendeels

Zal ook de aannemer in dienst de heeren besteden

van noten in een maat op bekwame wijze kan worden

mocht believen die het in haar optie zal staan enige

gebruikt.

oude klokken weder in betaaling moeten aannemen

Er zullen ongeveer 1500 zuiver uitgevijlde noten wor-

pond tegen pond mits deselve op ieder pond werde

den gemaakt die goed tegen slijtage kunnen.

toegegeven 6 stuivers en tien pond opt honderd.

Verder zal het klavier zo voor de ton moeten liggen en

De aannemer zal al het voorswerk op sijn eigen kos-

goed worden uitgevijld en verstaald te zijn, zodat het

ten en pericul alhier an landt en voorts op den toorn

zijn werk zonder verhindering kan doen.

te doen brengen, mits daarvoor genietende eens voor

De raden tot de ton, hele en halff uur en een kwar-

de vijff honderd gulden des nochtans dat de stadt

tier, nevens het gaande werck, sal wel en met haare

de materiaelen van steijgerhout, touwen en anders

gelijcke maate gemaakt worden zonder dat daaraan

gehouden zal zijn te leveren.

int minste eenig mankement zij.

Zal mede de stad den aannemer leveren een logie of

De pennen tot dit werk zullen voor goed zijn en de ga-

werkhuis breed 20 en lang 40 voeten binnenwerks

ten zuiver uitgedraaid, ten einde de tappen ofte mel-

met 2 smidsen daerin bestaende in twee schoorstee-

leboons zonder enige verhindering haar werk doen.

nen en twee vuyrsteden zonder puister, neffens noch

Voorts zullen alle hamers, tuimelaars en de leiding

een bequaeme werk bank.

van het draadwerk met hetgeen de vier wijzers doet

De aannemer zal al het voornoemde werk geheel

draaien en alles wat enigszins tot het werk nodig is,

volmaakt en spelend leveren ten langsten in de tijd

zonder iets buiten bescheiden, wel net op zijn bekoor-

van twee jaren ende zo alzo an’t werck van onparti-

lijke moeten gemaakt worden, niet te licht noch te

dig meesters op stadts kosten te ontbieden opgeno-

zwaar maar ten enemaal nae eisen vant werck ten

men ende gepresen is, zal hij nog boven ’t bedongen

oordeel van onpartijdige mannen.

loon een vereringe genieten tot discretie van de raad.

Int gaende werck in plaats van ouwenst zal de aenne-

Eender doet ingevalle bevonden voor dit werck te veell

mer maken eenen evenaer met zijn levent werck,

bedongen sij, tselve tot seggen van onpartijdige man-

so als t Amsterdam oft elders aende uurwercken

nen de aannemer weder sal worden afgekocht.

gemaeckt, en dat t selve werck in 14 dagen ofte drie

Van voors. bestek is aannemer geworden voor de

weecken soo veel niet verloopen kan, als andere wer-

prijs daarin vervat de edele Jurriaen Spraeckel van

ken doen in een nacht.

Zutphen, actum Groningen 20 feb. 1661

52

Martinitoren


Victorie, onweer en brand Overwinningen in veldslagen of bij belegeringen werden meestal gevierd met het luiden van de klokken. Een nieuwe benadering werd in 1666 gekozen door Rudolph Coenders (1638-1666), de vice-admiraal van de Nederlandse vloot. In een vier dagen durende zeeslag met de Engelsen commandeerde hij het grootste van de Groninger schepen, de ‘Stadt en Lande’, bewapend met 215 matrozen, 42 soldaten en 54 kanonnen. Tijdens de laatste dag doorbrak hij de Engelse slaglinie en wist grote verwarring te stichten bij de Engelse schepen. Daarbij lukte het hem het in het vorig jaar aan de Nederlanders ontnomen schip ‘De Nagelboom’, met 62 kanonnen, te heroveren. Trots op zijn overwinning zond Coenders de vlag en wimpel van het heroverde schip naar Groningen, waar men deze onmiddellijk triomfantelijk van de Martinitoren liet uitwaaien. De triomf was voor de vice-admiraal overigens maar van korte duur, want nog in het zelfde jaar zou Coenders sneuvelen bij een hernieuwde confrontatie met de Engelsen ter zee 25.

Rudolph Coenders, de Groningse vice-admiraal die de door hem gewonnen vaandels van de Martinitoren liet wapperen.

Bijna een eeuw na de desastreuze brand waarbij de

geringe omvang van de herstelwerkzaamheden

gehele spits van de Martinitoren afbrandde deed

vond de Raad het kennelijk wel voldoende om

zich in 1671 weer een brand voor. Op 1 mei sloeg ’s

het toezicht aan de voogden over te laten. Van de

avonds de bliksem zowel in de A-toren als de Marti-

ontvangsten en uitgaven in deze legde de boek-

nitoren in, waardoor de laatste ook in brand raakte.

houder der Martinikerk verantwoording af aan het

Burgemeesters en Raad troffen de volgende dag de

stadsbestuur 26. Medio september 1671 werd door de

eerste noodzakelijke maatregelen. De volgende dag

raadsgecommitteerden een rapport opgesteld over

werden de raadsheren Emmius en Eeck de toren

de ‘calamiteuse ende afschrickelijcke brandt’ waar-

opgestuurd om ‘de schade gisteren avondt door

bij de aandacht vooral uitging naar de personen die

de brandt in Martini Toorn gecauseert te besichti-

met grote inzet de brand hadden geblust. Hiervan

gen ende met de eerste door de stadts boumester

werd een register gemaakt, op basis waarvan een

wederom doen verveerdigen’. Tevens moesten de

totaalbedrag van vierhonderd gulden werd ver-

raadsheren onderzoeken wie zich bij het blussen

deeld onder de blussers. Zoals dat vaak gaat werden

van de brand verdienstelijk had gemaakt. Een

daarna maatregelen genomen om herhaling te

dag later werd al besloten om alles dat ‘door het

voorkomen, althans om de gevolgen van een brand

quaede weder is beschadiget’ te doen repareren.

minder erg te laten zijn. In maart 1672 werd beslo-

Met dit raadsbesluit konden de kerkvoogden van

ten op de Martinitoren een waterbak te plaatsen,

de Martinikerk na advies van de gecommitteerde

zodat deze in geval van brand bij het blussen kon

raadsleden de toren doen restaureren. Door de

worden gebruikt 27.

Periode 1600 – 1700

53


Een nieuwe belegering en nieuw herstel

ledig. Allereerst vond men het een schande voor de stad dat de toren er zo bij stond en men vreesde voor onherstelbare schade aan toren en omliggende hui-

Een volgende grote bedreiging vormde het beleg

zen, mocht de toren (gedeel-

van Groningen in 1672 door de bisschop van Mün-

telijk) instorten. De kosten

ster, Bernard van Galen (1606-1678), beter bekend

voor het herstel zouden zo

als ‘Bommenberend’. In juli begon hij met zijn

hoog zijn, dat zij naar het

troepen de stad te belegereren. Vanaf de Kempkens-

oordeel van het toenmalige

berg liet hij zijn kanonnen op de stad vuren. Op

stadsbestuur onmogelijk

zondag 29 juli werd tijdens de kerkdienst een bres

betaald konden worden uit

geschoten in de zuidoosthoek van de toren tussen

de lopende begroting van de

de tweede en derde trans, waarbij ook het uurwerk

stad of uit de fondsen van de Martinikerk. Daarom werd besloten het geld bij elkaar te brengen door het instellen van een extra belasting op de stadsreiniging, het zogenaamde ‘drekgeld’, dat iedere burger moest voldoen. Een jaar later werd het rooms-katholieke bevolkingsdeel nog eens extra aangeslagen om haar aandeel te leveren in de kosten van de reparatie van de toren. Dit zal een represaille zijn geweest voor de schade die de (katholieke) bisschop

Martinitoren tijdens de belegering van 1672. Voorstudie voor schilderij van Folkert Bock uit 1686.

van Münster veroorzaakt had. Dat die kosten aanzienlijk waren blijkt uit

en de wijzers werden beschadigd. Verdere schade

het volgende staatje van

ontstond bij beschietingen op 14 en 15 augustus

onderhoudskosten aan

1672. Op 28 augustus zag de bisschop van Münster

kerk en toren 28.

het nutteloze in van zijn onderneming en brak hij

Veelzeggend is dat er in

het beleg van Groningen op.

1673 weer moest worden

Het stadsbestuur besloot na het beleg om aan het

ingegrepen in het regime

einde van het jaar eindelijk de eerder besproken

van het klokluiden. Ken-

waterbak te plaatsen op de toren. Uit een raadsre-

nelijk was het de gewoonte

solutie van juni 1674 blijkt dat de toren tijdens het

dat bij het overlijden van

beleg flink was beschadigd en nodig gerepareerd

een student van de aca-

moest worden. De redenen hiervoor waren twee-

demie, de klokken geluid

54

Martinitoren

Onderhoudskosten aan kerk en toren 1670: 1671: 1672: 1673: 1674: 1675: 1676: 1677: 1678: 1679: 1680:

1084 1453 1624 4901 258 1146 342 2393 2979 3391 3134

gulden gulden gulden gulden gulden gulden gulden gulden gulden gulden gulden


De binnenstad van Groningen tijdens de belegering van 1672. Cartouche van de kaart van Romeyn de Hooghe waarop de vernielde delen van de stad zichtbaar zijn.

werden door mede-studenten. Dit leidde tot het uitbreken van ‘groote ongeregeltheden’ met als gevolg ‘groote ongelucken ende andere inconvenienten’. Kortom, een hoop gedonder in de toren. Het recht om de klokken zelf te luiden werd de studenten ontnomen. In het vervolg moest dit gedaan worden door personen die ook bij andere gelegenheden de klokken luidden. De rector magnificus van de universiteit en de kosters van de Martinikerk werden van dit besluit in kennis gesteld, opdat het ‘promptelijck werde naegecomen’ 29.

Periode 1600 – 1700

55


In 1676 was de noodzaak voor de reparatie van de

meestermetselaar Berent van Warffum ontving

Martinitoren zo groot dat er behoefte was aan ‘pa-

voor arbeidslonen een grote som, namelijk circa

rate penningen’. Naast de restauratie van de toren

2750 gulden. De leidekker Willem Takens voor het

zelf, bleek het ook weer nodig om het uurwerk en

aanleggen van een loden zolder in de Martinitoren

het klokkenspel te repareren. De ‘klokkensteller’

42 gulden, Geert Hermens voor het repareren van

Jan Holman werd opgedragen het draadwerk te

de tandraderen bij acht klokken 6 gulden, Hendrick

herstellen en verder onderhoud te verrichten. Voor

Hansen voor slede vrachten en het vervoer van het

de torenwachter Christiaan Pott had de restauratie

hardsteen, stangen en steigerhout 42 gulden. Daar-

ook consequenties. In zijn woning kwamen steigers

naast werden er verschillende bedragen uitgege-

te staan voor de restauratie van de toren. Hij mocht

ven voor gebruikte materialen en hun leveranciers

daarom gedurende een jaar verhuizen naar een

zoals aan Jelte Westerbaan voor touw 300 gulden,

deel van een leegstaande woning in de Poelestraat.

Lambert Geseringh voor ijzerwerk 417 gulden,

Ook door de hopmannen van de burgerwacht-

Cornelis Jansen van Medemblik voor steigerhout

vendels werd gecollecteerd voor het herstel van

1510 gulden en Anna van Berchem voor hardsteen

de Martinitoren en dat leverde in 1675 ruim 1400

388 gulden.

en in 1676 een kleine 1200 gulden op. Ook waren

Kleinere bedragen werden uitgegeven aan zand,

er inkomsten uit verkochte blokken hardsteen en

steenkalk, turf voor het solderen, wateremmers,

steenkalk, alsmede gebruikt steigerhout, totaal

een ijzeren pot voor het solderen, korven om stenen

zo’n 420 gulden. Andere inkomsten bestonden uit

en andere zaken in naar boven te hijsen en schut-

de verkoop van graven op het Martinikerkhof en

bladen voor het beschieten van de galmgaten in

in de Martinikerk, goed voor 3650 gulden. Alles bij

de toren. Tot de uitgaven behoorde natuurlijk ook

elkaar bedroegen de gegenereerde inkomsten voor

wat er gegeten en gedronken werd bij de verkoop

het herstel 6760 gulden, 9 stuivers en twee schel-

van het steigerhout in het Wijnhuis en de aldaar

lingen 30.

gehouden besprekingen over hoe de toren het beste

Hiermee kon je natuurlijk wel wat beginnen en de

gerestaureerd kon worden, vooral aan de zuidwes-

werkzaamheden namen dan ook een aanvang. De

telijke zijde. Aan materialen werd in totaal tot 13 februari 1677 ongeveer 3577 gulden uitgegeven en de totale restauratiekosten bedroegen 6492 gulden. Afgezet tegen de inkomsten van 6760 gulden, betekende dit dat er nog 268 gulden in de restauratiepot zat. Ook in 1677 werd er nog het één en ander gerepareerd, maar de omvang hiervan was veel kleiner; er was een bedrag van 454 gulden mee gemoeid, waar overigens ook nog weer dezelfde hoeveelheid inkomsten tegenover stond 31. Hoewel er dus geld van de restauratie over was, betekent dat niet dat alle verplichtingen even stipt werden nagekomen. Nog in 1682 moesten de arbeiders Gerlof Hermens en Jan Harmens een verzoekschrift indienen bij het stadsbestuur om voor hun werkzaamheden tijdens de restauratie betaald te krijgen. Kennelijk was hier sprake van een vergissing. Het stadsbestuur gaf opdracht ‘soo haest

De Martinitoren omstreeks 1680 voor de verbouwing van de Martinikerk waarbij deze een plat dak kreeg.

56

Martinitoren

doenlijck’ de verschuldigde bedragen uit te betalen.


Een onvoorzien gevolg van de restauratie was dat

ken. Het losse lood aan de

het Posthuis aan de voet van de Martinitoren door

balken in de toren moest

de steigerbouw onbruikbaar was geworden. Boden

weer worden vastgemaakt

van de Provincie klaagden hierover en verzochten

en slecht lood moest

het stadsbestuur om reparatie waarin uiteraard

vervangen worden. Verder

werd toegestemd  .

moest er een nieuwe loden

Nog tijdens deze herstelperiode werd in 1684 in

pijp gemaakt worden bij

Groningen een parkeerbeleid ingevoerd ten aan-

de benedenste zolder in de

zien van de Martinitoren. Het werd verboden om

toren en een nieuw stuk

op zondag of op een doordeweekse dag als er een

lood aangebracht op de

kerkdienst was karossen onder de Martinitoren te

deuren en het luik onder

parkeren. Deze moesten aan de zuidzijde van het

de pijnappel. Onverwachte

Martinikerkhof achter elkaar geparkeerd worden.

lekkages moesten door

Overtreding van het gebod kostte de koetsiers een

hem worden opgespoord

daalder. Van de maatregel ontheven was het wa-

en verholpen, zoals bij het

genpark van de stadhouder.

dak van de ruimte van de

Kennelijk hielp de maatregel niet, want een jaar

torenwachter.

later is er sprake van het plaatsen van palen met

Aannemer werd Jannes

hekken voor de ingangen van de Martinitoren door

Hansen voor een bedrag

de stadsbouwmeester Harmen Clasen Wilts, zodat

van 150 gulden. Met een

het illegale parkeren kon worden verhinderd. Wel

ducaat als verering als het

kon dit hekwerk worden geopend voor de stadhou-

werk af was en tot ‘conten-

der, wanneer die met zijn echtgenote in de stad

tement van de voogden’

aanwezig was. De sleutel van het hek werd hiertoe

(volle tevredenheid) was

in bewaring gegeven aan de koster van de Marti-

opgeleverd. Aldus over-

nikerk 33.

eengekomen op 1 oktober

Ook in 1687 werden weer diverse werkzaamheden

1687.

aan de Martinitoren verricht. Het bestek ver-

Boven in de pijnappel

meldde dat de aannemer het losse lood boven in de

werden nieuwe ijzeren

pijnappel zou repareren en vast maken alsmede de

leuningen aangebracht

ongesoldeerde stukken op het plat in de pijnappel

en voorzien van lood. Ook

weer zou solderen. De aannemer verplichtte zich

werd de toren in augustus

de andere zolders op zodanige wijze met soldeer te

geheel schoongeveegd

voorzien dat er geen lekkage meer kon optreden,

door vier arbeiders, die

oud lood door nieuw te vervangen en goed vast

daarvoor elk een nieuwe

te solderen. De lijsten van het achtkant moesten

bezem kregen. Daarnaast

voorzien worden van nieuw lood en dit moest goed

was de leidekker meester

vastgeklonken en gesoldeerd worden, eveneens

Everts actief en werd er ge-

om lekkages te voorkomen. Het leien dak van de op-

schilderd met ‘zwartsel en

staande pilaar en kap boven de derde trans moest

een quast’. Tenslotte werden er nog nieuwe ramen

goed van lei worden voorzien en de ‘doppen’ moes-

in de toren aangebracht. In september 1692 werd

ten goed gesoldeerd worden, zowel hier als boven

een voorstel gemaakt om op de meest handige

het speelhuis. De aannemer moest het ijzer uit de

manier een slinger te maken aan het uurwerk in

toren vervangen en dit bedekken met lood of lei

de Martinitoren zodat het preciezer zou gaan lopen

ter voorkoming van lekkage en andere ongemak-

‘ten dienste van de gehele stede’ 34.

32

Penningen geslagen ter gelegenheid van Groningens Ontzet in 1672.

Periode 1600 – 1700

57


Het personeel

Martinitoren. Van de torenwachter Anthony Philips is een inventaris van zijn boedel bekend uit 1690, die berust in het archief van de weeskamer in Gronin-

Toen zich in 1682 een vacature voor torenwachter

gen, waaruit een zekere welvaart spreekt. Hij bezat

voordeed werden er een drietal sollicitanten opge-

in zijn huis twintig schilderijen, maar daarnaast

roepen voor een vergelijkend examen, af te nemen

had hij ook nog ‘2 schilderijen op den toren’ 35.

door de op dat moment voorzittende burgemeester

Met het overlijden van de campanist en organist

en twee raadsleden. Benoemd werd Hendrick Vre-

van de Martinikerk Cornelis de Jonge werd in 1694

burgh. Hij was degene, die het beste aan de ‘preuve

door het stadsbestuur besloten om deze beide func-

in het hoornblasen’ had voldaan. Op 15 juli 1686

ties niet langer te combineren in één persoon en een

werd een reglement opgesteld voor de ambtsdra-

nieuwe beloningsregeling op te stellen voor beide

gers op de Martinitoren: campanist, kloksteller en

functies. Een instrument waarmee het uurwerk van

trompetter/torenwachter (zie bijlage).

de Martinitoren werd gesteld, bevond zich na de

Toen in 1689 het gerucht in Groningen doordrong

dood van Cornelis de Jonge nog steeds in diens wo-

dat de Franse koning brandstichters op Nederland

ning. Op last van het stadsbestuur werd het door de

De Martinitoren in 1684. Uitsnede van het portret van de Groningse burgemeester Johan van Julsingha (1624-1703). Tekening op perkament door Johan de Wolf.

had losgelaten werd

raadsheer Pott naar de Martinitoren overgebracht

het stadsbestuur

en zocht hij aldaar een ‘bequaem plaetse’ om het op

enigszins onrustig.

te bergen 36.

Men realiseerde zich

De nieuwe beiaardier voor de Martinitoren werd

– het is van alle tijden

uit Zutphen betrokken en zijn naam was Willem

– dat de torens de

Vermeer. Voor een jaarsalaris van 500 gulden nam

meest logische doelen

hij de baan aan. Een week later werd hem gevraagd

zouden zijn voor deze

of hij ook de uurwerken van de Martinitoren en de

terroristen. Onder

A-toren wilde inspecteren. Korte tijd later werd hij

verwijzing naar de

aangesteld tot uurwerker en kloksteller van de Mar-

geruchten werd be-

tinitoren, de A-toren en het torentje van de Nieuwe

sloten dat ‘de clock-

Kerk. Voor dit laatste uurwerk moest hij gebruik ma-

speelder De Jonge, de

ken van de diensten van Hartman Hansen, die hier

clockstelder Jan Ton-

kennelijk al bij betrokken was. Hij moest er voor zor-

nijs Helman, alsmede

gen dat de klokken op tijd sloegen. Bij zonneschijn

de stadtstoornwagh-

moest hij het uurwerk afstellen aan de hand van de

ter geen personen sul-

zonnewijzer ‘staende op de trans van Martinitoorn’.

len op de eerste trans,

Daarnaast moest hij het speelwerk op de Martini-

veel minder heel nae

toren goed onderhouden en zo nodig het draadwerk

boven in Martini-

vervangen. Een honorarium van 300 gulden werd

toorn, noch op het

hem in het vooruitzicht gesteld en voor het werk in

orgel brengen; en

de Martinitoren werden hem nog eens acht kroe-

wordt de clockspeel-

zen olie en zestien pond kaarsen extra beloofd. Ook

der geordonneert

moest hij de eed afleggen: ‘Ghij sweren dat ghij de

om selver (sonder iemant anders in sijn plaetse te

horologien speel- en uirwercken van de respective

gebruijcken) op de clocken te spelen. Veel weiniger

toorns en kercken deser stadt aanbetrouwt in alle

sal d’clocksteller eenige kijkers acces geven, noch

oprechtheit en getrouwicheijt sult bedienen deselve

mede omhoogh nemen’.

tijdtlijck met de gedesipeerde olie smeeren, alles

De maatregelen sorteerden kennelijk het gewenste

wel net en schoon nae behooren onderhouden dat

effect, want er werd geen brand gesticht in de

ghij de selve in ’t geringste niet sult beschaedigen of

58

Martinitoren


verwaerlosen voorts de uiren vlijtich nae de son-

van het model van de zonnewijzers aan de zuidzijde

newijser stellen, wanneer de selve schijnt en u in

en beschilderde dit model. Verder maakte hij een

uw gehele bedieninge gedraegen als een vroom en

horizontale zonnewijzer om op ‘de trans of elders

neerstigh horologeur toestaet en behoort, conform

te setten’. Conform de raadsresolutie van 27 maart

gedaene acte en instructie als u sal worden ter handt

1697 maakte hij vervolgens een ‘afdeelinge’ van het

gestelt. Soo waer help u godt almachtigh’. Vermeer

model van de zonnewijzer aan de westzijde van de

stelde overigens ook vast dat de nodige defecten aan

Martinitoren en beschilderde deze. De volgende stap

het uurwerk ten spoedigste gerepareerd moesten

was het in koper aanbrengen van de zonnewijzer

worden. Hij zal hier vermoedelijk zelf voor hebben

aan de zuidzijde en deze beschilderen en vergulden.

zorggedragen, want in 1696 werd aan Lammert

Hierna geschiedde hetzelfde met de zonnewijzer

Elfrinck een bedrag van 455 gulden uitbetaald voor

aan de westzijde van de toren. Bij de werkzaamhe-

geleverd ijzerwerk voor de Martinitoren en het orgel

den waren naast de ingenieur een kistenmaker, een

in de Martinikerk 37.

smid, een koperslager en timmerlieden ‘altoos op

In het verlengde hiervan moet de vraag beoordeeld

de tooren’ betrokken. Van de totale kosten van 234

worden van torenwachter Jannes Hermans van

gulden ging als loon naar de betrokken ambachts-

Ulffen, die verzocht om reparatie van de wekker in

lieden dan ook 56 gulden. Tideman zelf ontving voor

de Martinitoren. Voor hem natuurlijk een handig en

het karwei 160 gulden. Het restant betrof materiaal-

noodzakelijk instrument, dat hem wekte als hij van

kosten.

de toren moest blazen. De klokkenspeler en uurwer-

In 1698 was er kennelijk alweer behoefte aan ver-

ker Vermeer werd opgedragen dit in orde te maken.

nieuwing van de zonnewijzers, want Arnoldus Tide-

Kennelijk ontstond er aan het einde van de zeven-

man werd 234 gulden betaald voor het vervaardigen

tiende eeuw enige onduidelijkheid over de toegang

en ‘setten der beijde groote sonnewijsers an Martini

tot de Martinitoren of gedeeltes daarvan. In januari

tooren’. Het hiervoor geleverde koperwerk kwam

1696 werd in ieder geval vastgesteld dat de sleu-

van de koperslager Derck Koler, die hiervoor 771 gul-

tels van de speelkamer en alle gedeelten boven de

den ontving, terwijl Albert Meijer 106 gulden kreeg

tweede trans uitsluitend in handen van de klokken-

‘wegens gelevert kistemaeckerswerck tot dienst van

speler Vermeer mochten zijn. Indien bijvoorbeeld de

de sonnewijsers an Martini toorn’ 39.

voogden van de Martinikerk hier toegang wensten

De zeventiende eeuw eindigde voor de Martinito-

te hebben, moest of de campanist hen vergezellen of

ren slecht. In 1699 had er een flinke brand plaats,

zij moesten de sleutels bij de klokkenspeler ophalen

waarvan de oorzaak onbekend is. Bij resolutie van

en later weer inleveren  .

23 februari werd besloten om diverse personen een

38

uitkering te geven vanwege grote inspanning die

Zonnewijzers en brand

verricht werd bij het uitblussen van de brand in de Martinitoren, alsmede voor de onkosten die één en ander met zich had meegebracht. De brand had plaatsgehad op 22 februari en bij het blussen had een zekere tamboer, Reynier Vos, zich bijzonder verdienstelijk gemaakt. Hij ontving als beloning zestig gul-

Ten aanzien van de zonnewijzers op de toren werd in

den. Voor de anderen zou nog een passende beloning

1696 actie ondernomen. De ingenieur Arnoldus Tide-

worden vastgesteld. In totaal werd nog 156 gulden

man werd gelast om aan de Martinitoren twee zon-

uitgekeerd aan anderen die zich verdienstelijk

newijzers te maken, eentje op de trans en de andere

hadden gemaakt bij het blussen van de brand op de

aan de zuidzijde van de toren. De ingenieur ging

vijfde trans van de Martinitoren, waarvan dertien

daarbij als volgt te werk. Hij maakte conform de

gulden voor bij de werkzaamheden gedronken melk

raadsresolutie van 18 september 1696 de ‘afdeelinge’

en bier (40).

Periode 1600 – 1700

59


4


PERIODE 1700 1800

Na de brand Na de brand in 1699 werden door de Groningse overheid maatregelen genomen om bij een nieuwe brand op de Martinitoren catastrofes te voorkomen. Er werden twee nieuwe brandspuiten aangeschaft en er werd op de Martinitoren een nieuwe waterbak geplaatst. Ook werd er weer aan de toren gerepareerd, misschien nog wel ten gevolge van de brand in 1699. Aan de leidekker Jannes Hansen werd in 1703 ruim 260 gulden betaald wegens leidekken bij de oude A-poort, de stadskraan en de Martinitoren. In 1702 moesten een aantal nieuwe noten worden gemaakt voor de speeltrommel in de Martinitoren, omdat deze ontbraken. De klokkenist kreeg opdracht om voor een bedrag van 120 gulden deze noten te bestellen. In 1709 moest er weer gerepareerd worden aan het speelwerk. De uurwerker Meindert Waarma ontving toen negentig gulden vanwege nieuw gemaakte noten voor de speeltrommel van de Martinitoren. Ook in 1710 werd er door de uurwerker nog gerepareerd aan het klokkenspel van de Martinitoren1.

Hoog bezoek in 1710 Op 12 april 1710 beklom Zacharias Conrad von Uffenbach, stadsbestuurder van Frankfurt am Main, de Martinitoren. Hij genoot van het uitzicht, maar er deed zich iets raars voor. Westwaarts kijkend zag men nergens de A-toren. Deze was een uur eerder ingestort, maar daarvan had men waarschijnlijk bij het beklimmen van de Martinitoren niets vernomen. Von Uffenbach beluisterde ook het carillon van de Martinitoren en vond het klokkenspel heel mooi. Het spelen viel niet in de smaak, daar het door een knoeier gebeurde, zoals het Duitse gezelschap de klokkenspeler typeerde. Overigens

Martinitoren en Waag in 1782. Aquarel van Jan Bulthuis.

Periode 1700 – 1800

61


De Martinitoren in 1700. Gezicht vanuit het westen op Groningen van J.C. Haffner.

was het gezelschap wel enigszins geschrokken van het instorten van de A-toren en voelde zich op de Martinitoren even ook niet meer zo op zijn gemak, waarna men snel de toren weer afdaalde. Kenmerkend voor Groningen (te klein voor een tafellaken en te groot voor een servet) vond Von Uffenbach de overdreven denkbeelden die de Groningers van de Martinitoren hadden. Hij kon het dan ook niet nalaten daar enigszins de draak mee te steken: ‘Zij zeggen, dat de toren van Babel maar weinig hooger geweest is en dat er geen hooger toren in de wereld te vinden is. Als men den toren beziet, die inderdaad door zijn slankheid veel hooger schijnt, dan hij in werkelijkheid is, duurt het niet lang of men wordt door een Groninger aangesproken met de woorden: is dat niet een schoone toren, hebt ge wel ooit zulk een hogen toorn gezien?’. Daarmee werd deze vraag haast als vanzelfsprekend aan de verkeerde persoon gesteld, want Von Uffenbach had veel gereisd en natuurlijk wel hogere torens in Europa gezien, hetgeen van de gemiddelde Groninger niet gezegd kon worden. Zijn conclusie was dan ook: ‘Die Holländer haben recht lächerlich grosse Gedanken von diesem Turm’ 2. Portret van Zacharias Conrad von Uffenbach.

62

Martinitoren


voortgezet onder leiding van de stadsbouwmeester Allert Meijer. Aan arbeidsloon werd tussen mei en oktober wekelijks gemiddeld 140 gulden uitgegeven. Steigerbouwer Hindrick Christiaans ontving 1.205 gulden voor het maken van een steiger van de grond tot aan de derde trans. Tot reparatie van de toren werd door Hector van Berchem 949 voet hardsteen geleverd voor een bedrag van 974 gulden. Aan kraangeld voor het omhoog takelen van de natuursteen werd aan Jannes Zantman en zijn knechten 78 gulden betaald. Ruim 750 gulden werd uitgegeven voor ijzer(werk) voor de toren aan Albert Lootholt. Als altijd werd er ook veel touw gebruikt. Voor een ‘groot windel’ touw werd aan Jannes Clasen 71 gulden en aan Jurrich Westerbaan 92 gulden betaald. Johan Caspool werd ruim 40 gulden betaald voor arbeidsloon, staal en kolen voor

Restauratie

de boren waarmee hij de gaten in de Martinitoren had geboord ten behoeve van nieuwe ankers. Ook ontving hij 23 gulden voor twee nieuwe uurwijzers voor de Martinitoren met opgeklonken koper. Totaal werd in 1711 ruim 6.194 gulden uitgegeven

Vanaf 1710 werd er weer een grotere restauratie

voor de restauratie van de Martinitoren. Op en bij

aan de Martinitoren verricht. Het stadsbestuur

de toren waren negen metselaars en drie kalkma-

verzocht de burgemeester Johan Viglius van Heeck

kers werkzaam en verder werd er gerepareerd aan

met zijn assistenten om ‘met de meeste menage’

het leien dak en de goten van de toren. De weduwe

bouwmaterialen voor de Martinitoren in te kopen

Olof Lunts leverde de korven die bij de restauratie

en te onderzoeken waar deze te koop waren, met

gebruikt werden. Verder werd er gebruik gemaakt

name in Hamburg. Tegelijkertijd werd vastgesteld

van hardsteen, ijzer, krammen, ankerstiften en

dat de waterbak op de toren schade aan de toren

touw. Het toezicht over de zestien bij de restauratie

zelf veroorzaakte en dat hier ingegrepen moest

betrokken personen werd uitgeoefend door Gideon

worden. Begin mei werd de toren geïnspecteerd en

Cuijper. In oktober 1711 declareerde de smid Jan

in opdracht van burgemeester Van Heeck werden

Jurjens ijzer en kolen en arbeidsloon voor de boren

de klokken door maar liefst zesendertig personen

waarmee de gaten voor nieuw aan te leggen ankers

geluid, waarvoor een bedrag van ruim vijf gulden

werden geboord. En de koperslager Cramer werd

moest worden uitgetrokken. Schippers werden

betaald voor twee pond koper waarvan vijftig

betaald voor het aanvoeren van hout uit Hamburg.

klinknagels werden gemaakt. Voorts voor koper

Er werd ijzer besteld voor de Martinitoren, Luikse

voor een nieuwe windvaan, drie trekstangen, die

kalk, tras en touwen. Ook werd aan de stadsbouw-

de hamers aantrokken van de klokken en het sme-

meester Allert Meijer geld betaald voor ‘juffers’

den van zes nieuwe ogen 4.

voor de bouw van de steigers. Er werd geld uitge-

Deze grote restauratie van de Martinitoren werd

geven voor meer dan duizend pond nieuw lood en

ook in 1712 voortgezet. Stadsbouwmeester Allert

twee honderd ton tras, alsmede voor hout voor de

Meijer gaf aan arbeidsloon tussen 1 april en medio

steigerbouw  .

oktober gemiddeld 110 gulden per week uit. Ook nu

In 1711 werd de restauratie met krachtige hand

werden weer diverse bedragen uitgegeven voor de

3

Periode 1700 – 1800

63


levering van hardsteen, baksteen, ijzerwerk, hout

Vanaf deze vernieuwde toren moest natuurlijk

en touw. In totaal werd in 1712 nog ruim 3.737 gulden

ook glorieus gevlagd worden. En dat gebeurde ook,

uitgegeven aan de restauratie. Meer specifiek wer-

want in 1716 ontving Jan van Colenbergh 78 gulden

den bedragen betaald aan Jannes Hansen voor ‘het

voor het maken van drie beschilderde en vergulde

leggen van een loden solder boven ’t horoloog’, aan

vaandels, die gebruikt zouden worden op de Marti-

de weduwe Bijlevelts voor de inzet van twee steen-

nitoren 6.

houwers, aan Anthonie Verburg voor de leverantie van vier dubbele ramen, aan Berent Luijtens voor karrevrachten en aan D. Bijholt voor hout, grenen hout, bakken om de kalk mee om hoog te hijsen, baksteenklinkers en een ijzeren pot om het lood in te smelten. Hoewel in de jaarrekening van 1713 nog wel een apar-

Carillon en uurwerk

te post ‘Betalinge gedaen aen Martini Toorn’ werd

Werd er ook in de achttiende eeuw nog gesleuteld

opgenomen, was de restauratie toen kennelijk wel

aan het carillon van de Martinitoren? In 1715 werd

gereed. Alleen aan Johan Caspool, die sinds 1711 de

aan de organist Petrus Havinga en de campanist

vaste uurwerker was, werd onder dit hoofdstuk nog

Lucas Wolthers 102 gulden uitbetaald voor een reis

175 gulden uitgegeven ‘wegens het remedieren van

naar Enkhuizen om daar nieuw gegoten klokken te

eenige defecten aen het speelwerck en uijrwerck’  .

testen. Onduidelijk is of deze reis betrekking heeft

5

Martinitoren en Martinikerk in 1723. Gravure van H.F. van Huessen.

64


Martinitoren in 1729. Gezicht op Groningen vanuit het westen van F.B. Werner.

gehad op de klok die de stadsbouwmeester Aldert

de A-toren, die daar alleen maar in de weg hingen,

Verburgh in 1727 aanschafte voor een bedrag van

over te plaatsen naar de Martinitoren, mede om het

499 gulden. Voor 226 gulden liet hij in hetzelfde

gebarsten klokje in deze toren te vervangen 7.

jaar ook nog een nieuwe klok gieten. In april 1727 was door de bouwmeester Verburgh en de opzichter van het uur- en speelwerk Caspool vastgesteld dat één van de kleine klokken in de Martinitoren beschadigd was, zodat je er niet fatsoenlijk mee

Brandje in 1738

kon luiden. Bij deze gelegenheid werd ook vast-

Kennelijk weinig tot de verbeelding sprekend maar

gesteld dat de toren zwaar vervuild was en nodig

toch de moeite waard van een vermelding in een

schoongemaakt moest worden.

kroniek was het volgende voorval: ‘Anno 1738. Op

Vijf dagen later werd op het stadhuis gerappor-

een zondagavond in Februarij sloeg den blikzem

teerd dat het kleine klokje gebarsten was. In het

achter een der uurwijzers van St. Martens toren,

stadsmagazijn bevond zich nog wel een dergelijke

en stak eenig houtwerk aan brand, dog door de

klok waarvan het oor of hangsel enigszins bescha-

yver der burgeren en schippers wierd het, schoon

digd was. Onderzocht zou worden of het gerezen

met veel moeite, welhaast gelescht, zodat geen

probleem hiermee verholpen kon worden. In de

merkelijke schade aan deez cieraad van Groningen

tussentijd werd het luiden met het kleine gebarsten

is veroorzaakt geworden’. Kennelijk viel de schade

klokje stilgelegd.

mee, want er werd verder over deze brand niet

In mei werd besloten enige ongebruikte klokken in

meer gerept 8.

Periode 1700 – 1800

65


Martinitoren in 1743 vanuit het noorden. Gezicht op Groningen vanuit het noorden door Henricus Hofsnider.

‘Reparatie, wederopbouw en timmeragie’

‘zarksteen’ (natuursteen), andere materialen, karreen sleevrachten, arbeidsloon en andere kosten voor ‘dat importante werk’ zoals het genoemd werd. Van Dieden was in mei 1745 naar Groningen gehaald en verbleef in een herberg met de naam ‘int Parlement van Engelant’. Hij had met name de tweede trans

Hoewel in de jaren 1711-1713 er al een flinke res-

van de Martinitoren geïnspecteerd en een rap-

tauratie had plaatsgevonden, werd er vanaf 1745

port geschreven over de noodzakelijke reparaties

opnieuw gerestaureerd. Voor ‘reparatie, wederop-

en verbeteringen aan de toren. Het rapport had

bouw en timmeragie’ aan de Martinitoren werd

kennelijk indruk gemaakt, want er werd onmiddel-

toen W. Veldtman wegens levering van baksteen

lijk besloten om de restauratie uit te voeren en het

323 gulden uitbetaald. De gezworene Egbert Tid-

benodigde hout voor de steigers en andere bouw-

dens en de koopman Jan Modderman leverden

materialen aan te schaffen.

hout, Jan en Jacob Bolten & zonen ijzer en Feeke

In 1746 werd de restauratie voortgezet. W. Veldt-

Roelofs cement. Claas Suiderbaan leverde het

man ontving wederom 555 gulden voor geleverde

benodigde touw. Maar liefst 3.233 gulden werd

bakstenen en Hector Fopma 970 gulden voor

door stadsopzichter Luppe Tonkes uitgegeven

kennelijk bijzondere Bremer en harde stenen.

aan arbeidsloon van 8 april tot 4 september voor

Hierbij ging het om Obernkirchener zandsteen.

‘sarkhouwers, metzlaers’ en andere arbeiders. De

Ook stadsbouwmeester Aldert Verburgh leverde

restauratie stond onder leiding van de architect

deze steensoort voor het restauratiewerk. J.H. Eman

Willem van Dieden (van 1727-1772 stadstimmerman

functioneerde als werkbaas en stadsopzichter

van Amsterdam) die 250 gulden ontving als ‘recog-

Luppe Tonkes keerde in de periode van 2 april tot en

nitie voor sijn gedane diensten en ordonnantien

met 31 december 4.174 gulden uit aan arbeidsloon

tot herstelling van Martinitoren’. Daarnaast werd

voor steenhouwers, metselaars en arbeiders.

nog eens ongeveer 2000 gulden uitgegeven aan

Uiteraard werd er ook weer hout, balken, cement

66

Martinitoren


en ijzer toegepast bij de restauratie. Uit het jaar 1747 zijn geen uitgaven bekend voor de restauratie van de Martinitoren. Het kan zijn dat de werkzaamheden nagenoeg afgerond waren of dat ze waren stil gelegd. Wel werd er met de kloksteller van de Martinitoren, Jannes Nieborg, overlegd over de aanbesteding van de nieuwe wijzerplaten en wijzers van het uurwerk op de toren. Deze had aangeboden zelf de hele klus aan te besteden, omdat vermoedelijk het verwerken van koper, ijzer en verguldsel bij aparte aanbesteding via koperslager, smid en schilder duurder zou uitvallen. In 1748 werd de restauratie kennelijk afgerond, zoals gebruikelijk met de wijzerplaten of de zonnewijzer. Daarnaast werd 25 gulden gedoneerd aan de weduwe Wernink voor het honorarium van haar overleden man als opzichter der reparatiën. Niet onmogelijk is dat hij bij de werkzaamheden om het leven is gekomen. Daarnaast werd op 12 november 1748 aan Gerrit Cremer een bedrag van 250 gulden uitbetaald voor het vervaardigen van nieuwe zonnewijzers op de Martinitoren. Het positief saldo van de bouwrekening bedroeg tenslotte 850 gulden 9. Al deze restauraties konden niet voorkomen dat er in 1753 al weer werkzaamheden verricht werden aan de noordwestelijke hoek van de Martinitoren, gezien het feit dat hiervoor geld werd uitgetrokken voor arbeidsloon. Ook werd er metselwerk gerepareerd onder de boog aan de westzijde van de toren 10.

Martinitoren in 1754. Uitsnede van een tekening met inkt op papier van de Grote Markt van Cornelis Pronk. Zonnewijzer uit 1748 aan de Martinitoren. Periode 1700 – 1800

67


Het uurwerk, de klokken en weer brand

sloeg de blixum in St. Martens tooren, waar door in den beginne eenige brandt veroorzaakt wierd, die echter, dra ontdekt, en gebluscht is geworden, synde er bij dit ongeluk, geene schade van belang geschied’. Aan Jan Jans, Arend Alberts, Jan Melchers en anderen werd in totaal 163 gulden uitgekeerd die zich bij

De instrumentmaker Berent Klein kreeg in 1750 de

het blussen van de laatste brand in de Martinitoren

opdracht om noodzakelijke reparaties te verrich-

buitengewoon verdienstelijk hadden betoond 13.

ten aan klokkenstangen, draden en dergelijke op de Martinitoren, zonder dat hiervoor een aparte aanbesteding plaatsvond. De politieke gebeurtenissen gingen aan het Groninger klokgelui ook niet voorbij. Behoudens het traditionele klokluiden bij de verkiezing van nieuwe burgemeesters en raadsleden, werd de klok in 1748 ook geluid ter

Het tijdperk Auwerda

gelegenheid van de geboorte van een jonge prins

Met een onzekere regelmaat werden de functies

(de latere stadhouder Willem V, 1748-1806). Ook in

van campanist, torenwachter en uurwerker op

1751 luidden de klokken (van de drie hoofdkerken)

de Martinitoren gecombineerd. Soms werden de

weer voor de Oranje´s bij ‘het afsterven van wilen

functies weer gescheiden. Vanaf 1735 werd de

zijn doorlugtigste Hoogheid’, stadhouder Wil-

verantwoordelijkheid voor het onderhoud van

lem IV (1711-1751). In 1753 kreeg de opzichter Jappe

het draadwerk opgedragen aan Wolter Wolters

Tonckens van de stadsrentmeester een bedrag van

voor een bedrag van honderd gulden per jaar. In

50 brabantse stuivers ‘tot het ligten van de groote

1736 bleek dat de torenwachter zich niet aan zijn

luidtklocke in Martini Toorn’ om te onderzoeken in

instructies hield en met name ’s nachts niet op de

hoeverre de klokkepennen waren versleten. Later

voorgeschreven uren op zijn trompet blies. Hem

dat jaar werd nog eens vijftig gulden opgevoerd om

werd te verstaan gegeven dit vooral toch wel te

deze pennen te repareren. Ook werd het ijzerwerk

doen, omdat hem anders voor elke keer dat hij

voor de grote luidklok vernieuwd, ijzeren platen

verzuimde een boete van een pond werd opgelegd.

onder de grote klok aangebracht en werd deze weer

Eventuele boetes zouden ten goede komen aan de

op de oude plaats teruggehangen  .

armen van de stad.

De klokkengieter Johannes Borchard ontving in

De torenwachter Ivan van Ulphen kwam in 1747 te

1754 69 gulden voor ‘geleverde en gegoten metaal

overlijden en liet een dermate belabberde persoon-

stucken ten dienste an Martini toren en anders’.

lijke financiële situatie na, dat de nabestaanden het

Een losse klok voor de Martinitoren met een diame-

stadsbestuur moesten vragen of het burgerwees-

ter van 94 centimeter werd gegoten door dezelfde

huis de nalatenschap wilde aanvaarden, zodat de

Borchard in 1764, voorzien van het embleem van de

kinderen niet in het ongeluk gestort zouden wor-

stad Groningen en de opschriften: ‘J. Borchard fudit

den. Het stadsbestuur reageerde hier positief op 14.

Enchusae 1764’ en ‘Stadt Groningen 1764’. Hiervoor

In 1762 diende torenwachter Cornelis Auwerda

werd aan Borchard, die eerder jarenlang in Gronin-

(1731-1808) een verzoek in om uitstel van betaling

gen werkzaam was geweest, een bedrag betaald

van tweehonderd gulden die hij schuldig was van-

van 383 gulden 12.

wege zijn aanstelling in hetzelfde jaar. Aangezien

In 1760 was het weer eens raak met een brand in

hij succesvol claimde ‘onvermogend’ te zijn, werd

de Martinitoren. De Opregte Groninger Courant be-

het uitstel van betaling verleend. Bij zijn aanstel-

richtte het volgende: ‘Heeden morgen om 6 uuren,

ling was hij omschreven als ‘een eerlijck, wel

11

68

Martinitoren


befaemt man, geen suijper’ en wat zeker tot aanbe-

bevoegden op de Martinitoren weer eens opnieuw

veling strekte, lid van de ‘gemeente van de waere

worden bevestigd. Met name op zon- en feestdagen

Gereformeerde Christelijke religie’. Wel moest hij

en tijdens diensten in de Martinikerk werd het

van de overheid ‘afblasen met andere musicanten’

hoogst ontoelaatbaar geacht vreemden op de toren

(oefenen) en ‘het musiq college vlijtig frequente-

te laten, op straffe van een boete van een pond per

ren’, muziekles volgen dus. Samen met echtgenote

overtreding. Ook werd een onderzoek ingesteld

Roelina Peerlcamp betrok hij de ambtswoning aan

naar personen die een sleutel van de toren bezaten.

de voet van de Martinitoren, thans ‘De Kosterij’,

Eenieder die hier qua functie geen recht op had,

waar acht kinderen werden geboren. Auwerda was

moest deze sleutel inleveren bij het stadsbestuur 15.

iemand die nog al eens loopje nam met eenmaal

Een speciale reden voor dit onderzoek was wel dat op korte termijn het huwelijk van de erfstadhouder – Willem V huwde in 1767 Wilhelmina van Pruisen – zou worden gevierd en men dan niemand op de toren wilde hebben ‘ter voorkominge van onheilen’. In dit geval werd de boete zelfs verhoogd naar zes gulden per overtreding, uiteraard ten profijte van de armen van de stad. Uiteindelijk werd het onderzoek naar de sleutels, dat ook te maken

Martinitoren vanaf het Martinikerkhof in 1774. Penseeltekening door Jan Bulthuis.

scheen te hebben met diefstal van

gemaakte afspraken. Hij was waarschijnlijk ie-

een bijbel uit de Martinikerk, pas in 1768 afgerond.

mand die goed van de tongriem gesneden was, wat

In februari van dat jaar bleek dat de in omloop

te maken kan hebben met het feit dat hij in 1749

zijnde sleutels in handen waren van de stads-

als student stond ingeschreven bij de Groninger

bouwmeester, de stadsopzichter, de torenwachter,

academie. Uit een verzoek van Willemien Geerts,

de klokkenist, de uurwerker, de politiemeester, de

weduwe van de in 1762 overleden torenwachter

organist en de puistertreder (orgeltrapper) van de

Derk Bruins, bleek dat Auwerda in 1763 haar zou

Martinikerk. Uit het onderzoek bleek verder dat

voorzien van goede wijnen, maar daarbij in ge-

op deze manier een menigte van mensen toegang

breke was gebleven. Het stadsbestuur droeg hem

tot de toren had en daar schade kon aanrichten

op alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Ook

zonder dat kon worden vastgesteld wie daarvoor

in 1767 moest het verbod op het toelaten van on-

verantwoordelijk was. De stadsbouwmeester en

Periode 1700 – 1800

69


de stadsopzichter (die tot alle onderdelen van de toren toegang zouden moeten kunnen hebben) werd gemaand hun sleutels niet uit handen te geven, ook niet aan familieleden of huishoudelijk personeel. Alleen als aan de toren gewerkt werd mochten zij de sleutels ter hand stellen aan ‘één der vertrouwdste arbeiders’ op voorwaarde dat zij elke avond na het werk de sleutels weer terug ontvingen. De torenwachter werd de sleutels ontnomen van het speelwerk en de ruimte daarboven. Hem werd nogmaals ernstig te verstaan gegeven geen vreemdelingen of inwoners van de stad op de toren toe te laten zonder dat hij daar zelf bij aanwezig was. En niet, zoals kennelijk meerdere keren was voorgekomen, door zijn vrouw of kinderen of – nog erger – zijn hulp in de huishouding. Nogmaals werd benadrukt dat dit volledig uit den boze was op zon- en feestdagen, of ceremoniële dagen waartoe ‘de Verlatinge van dese stad’ (Groningens Ontzet) en verjaardagen van de Prins van Oranje werden gerekend. Hierop stond de gebruikelijke boete. De klokkenist en de uurwerker werd te verstaan gegeven dat zij hun functie alleen in hoogsteigen

In zijn visie was het hem sinds 1767 alleen verboden

persoon mochten uitoefenen, of door een ander,

om op zon- en feestdagen bezoekers op de toren toe

maar dan wel in hun aanwezigheid. In geval van

te laten. Hij voelde zich aangetast in zijn inkomen

ziekte moest de vervanger eerst worden aangemeld

en meende in 1771 hiervoor een soort schadeloos-

bij het stadsbestuur.

stelling te kunnen verkrijgen in de vorm van een

De politiemeester had alleen beschikking over de

door hem verzocht ‘douceurtje’. Het stadsbestuur

sleutels om in geval van nood of ontij bij de klokken

zag hier niets in en wees het verzoek van de hand.

te kunnen komen om deze te (doen) luiden. Ook

Een jaar later claimde Auwerda dat hem na diefstal

hij mocht op straffe van een boete bij overtreding

van lood van de Martinitoren in 1768 ten onrechte

uitsluitend zelf gebruik maken van de sleutels. De-

de sleutels waren afgenomen van het bovenste deel

genen die het orgel van de Martinikerk bedienden,

van de toren. Deze wilde hij nu terug hebben, mede

dat bereikt werd via de toren, hoefden natuurlijk

met het oog op torenbezoek door derden onder

alleen maar sleutels te hebben om bij het orgel te

leiding van zijn zeventienjarige zoon. Ook op dit

kunnen komen. Eenieder werd opgedragen de deu-

verzoek ging het stadsbestuur niet in.

ren te sluiten na vertrek uit de respectieve ruimtes

Auwerda liet de overheid niet met rust, zeker niet

waar men werkzaam was geweest en zich alleen

toen volgens hem in 1776 de maat vol was ten

daar op te toren op te houden waar men daad-

aanzien van zijn huisvestingsproblematiek. De

werkelijk een verantwoordelijkheid uitoefende.

torenwachterswoning bevond zich ‘in zulken sleg-

Helemaal eenvoudig lag de kwestie van de sleutels

ten en bouwvalligen staat dat dezelve bijkans ten

kennelijk toch nog niet. Kennelijk was het meer en

eenemael onbewoonbaar is’. Met een paar repara-

meer gebruik geworden van Auwerda om betalen-

ties links en rechts was de situatie ook niet meer te

de bezoekers op de toren toe te laten, waarmee de

redden. Het stadsbestuur van Groningen zag de re-

torenwachter zich een extra inkomen verschafte.

delijkheid hiervan wel in en droeg de voogden van

70

Martinitoren


Martinitoren in 1781. Gezicht op Groningen vanuit het westen op de kaart van Theodorus Beckeringh.

de Martinikerk op om het huis van de torenwachter

vervolg dagelijks rapporteren over het blaasgedrag

weer in normaal bewoonbare staat te brengen 16.

van de torenwachter, waarbij zij nu natuurlijk ook

Dat de torenwachter in de gaten werd gehouden

financieel belang hadden.

over het wel of niet blazen van de vereiste uren,

In weerwil van het sleuteldecreet van 1768 bleek

bleek wel in 1781, toen de officier van de Bur-

dat op 10 mei 1782 het twaalfjarige zoontje van de

gerhoofdwacht J. Lollema aan het stadsbestuur

campanist Johan Tammen het klokkenspel had

rapporteerde dat er ’s nachts om vier uur niet op

waargenomen omdat zijn vader met permissie van

de trompet geblazen was. Hierop ging het stadsbe-

het stadsbestuur buiten de stad was. Het zoontje

stuur eerst eens de instructie van de torenwachter

durfde echter niet alleen de toren op en had drie

bestuderen, terwijl tegelijkertijd overwogen werd

vriendjes meegenomen naar boven. Aangezien dit

om door de officieren van de Hoofdwacht dagelijks

geheel tegen de regels was, werd Tammen gelast

te laten rapporteren of de torenwachter ’s nachts

in het vervolg zorg te dragen voor een ‘bekwaam

zijn werk wel goed gedaan had. Veertien dagen

persoon’ om zijn zoontje te begeleiden in het geval

later was men uitgestudeerd en werd officieel vast-

dat hij zijn vader moest vervangen op het klok-

gesteld dat conform de instructie van 17 januari

kenspel. Of er een boete werd uitgedeeld staat niet

1728 de trompetter zijn plicht had verzuimd. Hij

vermeld 17.

moest nadat de Ruimstraatklok was geluid (het

In hetzelfde jaar 1782 deed zich op de zaterdagmid-

teken dat de herbergen moesten sluiten, ’s winters

dag een merkwaardig voorval voor. De raadsheer

om 21.00 uur en ’s zomers om 22.00 uur) elk uur de

Herman Wolthers, die aanwezig was in de Marti-

uren blazen tot het luiden der ochtendklok. Voor elk

nikerk, hoorde geklop en constateerde dat dit uit

uur dat hij verzuimde te blazen moest hij een boete

het huis van de torenwachter Cornelis Auwerda

van drie gulden betalen ten faveure van de Burger-

afkomstig was. Aldaar aangekomen zag hij dat

hoofdwacht. De officieren hiervan moesten in het

deze een gat aan het hakken was in één van de

Periode 1700 – 1800

71


westelijke pilaren van de kerk. Auwerda was bezig

in één keer uitgekeerd te krijgen. De ‘municipaliteit’

een doorgang van zijn huis te maken naar zijn

gelastte daarop de stadsrentmeester om aan Au-

‘boegje’, waardoor hij in het vervolg binnendoor de

werda een bedrag van vijftig gulden betaalbaar te

toren op kon. Uiteraard deed hij dit zonder toestem-

stellen, tenzij Auwerda, zo merkte men niet geheel

ming en ontstond het gevaar van verzwakking van

zonder humor op ‘dezelve redenen van contrarie

het kerkgebouw. Hij moest er onmiddellijk mee

mocht hebben’ (daar iets op tegen mocht hebben) 19.

ophouden en werd veroordeeld tot een boete van twee dukaten. Cornelis Auwerda diende in 1787 een verzoek in ‘wegens lichaams zwakheid, zijnde gebroken en aan meer kwalen laboreerende bovendien wegens het mis van zijn voortanden niet in staat zijnde zijn post naar behooren te kunnen waarnemen’ om één van zijn zonen het torenwachterschap te laten waarnemen. Het stadsbestuur ging ermee akkoord dat Petrus Auwerda tijdelijk de positie van torenwachter mocht vervullen.

Carel Christopher Tappé en het carillon

Een ander gevaar dat bestreden diende te worden

In 1786 werd de stadsuurwerker van Amsterdam,

was het onweer. In juli 1783 werd een raadscommis-

Carel Christopher Tappé, geraadpleegd over verbe-

sie ingesteld om te onderzoeken of op de Martinito-

teringen aan het carillon. Hij adviseerde dat de op-

ren ook een bliksemafleider geplaatst zou kunnen

hanging van de klokken vernieuwd moest worden

worden  .

en dat als de klokken aan nieuw ijzerwerk zouden

In april 1796 beklaagde torenwachter Cornelis

worden opgehangen dit 5.000 gulden zou kosten.

Auwerda zich over het feit dat hij tot twee keer toe

Een andere optie was het gebruik van rood koper,

bezoek had gehad van iemand die het wachtgeld

hetgeen op 7.000 gulden zou uitkomen, alles exclu-

voor de schutterij kwam innen. Auwerda ant-

sief het hout, de balken en de planken die bij het ver-

woordde dat de torenwachters van oudsher waren

hangen van de klokken gebruikt moesten worden.

vrijgesteld van verplichtingen jegens de burger-

Ook het loon van twee man en drie ‘domkragten’

wacht, zowel financieel als fysiek. De torenwachter

waren niet bij de prijs inbegrepen. Over het luiden

moest dag en nacht waken op de Martinitoren

van de klokken werd in dit jaar opnieuw gesproken.

en kon dus niet deelnemen aan marsen of wacht-

Op het stadhuis vroeg men zich af of het niet beter

diensten van de burgerwacht. Daarnaast genoot

zou zijn dat door eerst te luiden met een kleine klok

de torenwachter vrije woning en hoefde ook geen

de uurslag van de grote klok zou worden ingeleid.

schoorsteengeld of andere stedelijke belastingen

‘Na gehoudene deliberatie’, zoals dat heette, werd

te betalen. Hij verzocht derhalve nogmaals van het

besloten dit te doen om acht uur ’s ochtends, om

wachtgeld van de schutterij te worden vrijgesteld.

twaalf uur, één uur en zeven uur ’s avonds 20.

De tijden waren echter veranderd. De Patriottentijd

Bij de reparaties aan het carillon van de Martini-

had geen boodschap aan privileges uit het verleden

toren onder leiding van Carel Christopher Tappé

en Auwerda werd door wat toen de ‘municipaliteit’

ging er van alles mis. Plotseling bleken aanzienlijke

werd genoemd, in het ongelijk gesteld. Tot in 1797

hoeveelheden koper en ijzer er niet meer te zijn,

bleef torenwachter Auwerda het stadsbestuur met

zodat gevreesd moest worden voor ontvreem-

verzoekschriften bestoken. In dit jaar claimde hij

ding. Ene Christiaan Ravens werd gearresteerd op

over de jaren sinds 1792 het zogenaamde mantel-

verdenking van deze diefstal en opgesloten in de

geld (vergoeding voor zijn dienstkleding) niet te

Poelepoort. Bij verhoor bleek dat hij de heler van

hebben ontvangen en wenste hij deze bedragen nu

de gestolen goederen was en dat deze aan hem

18

72

Martinitoren


verkocht waren door een knecht van Tappé. Deze

in de twee jaar in juli of augustus ‘of op den best

knecht was inmiddels Groningen ontvlucht en

convenabelsten tijd van het jaer’ naar Groningen te

was ondergedoken in Amsterdam. Het stadsbe-

komen om speelwerk, slagwerk, de klokken zelf, het

stuur besloot hierop het gerecht in Amsterdam te

klavier, de trommelschijven en wat verder nog te

vragen de verdachte knecht te arresteren en naar

herstellen. In maart 1789 blijkt dat Tappé vroeg om

Groningen te doen overbrengen. De kosten hiervan

betaling van een kleine vijftig gulden voor vracht-

zouden door de stad Groningen betaald worden. De

kosten en belastingen die voldaan moesten worden

werkzaamheden aan het carillon waren inmiddels

zich in voor de in Leuven gegoten klokken. De stad

zover gevorderd dat volgens de verklaring van de

Groningen wilde wel betalen, echter pas nadat

‘horologier’ F. Bakker, die als expert was ingehuurd,

Tappé zich in Groningen had vervoegd om zijn werk

een derde van de werkzaamheden was afgerond en

af te maken. Deze liet daarop weten wel te willen

dus een derde van de ‘bestekpenningen’ aan Tappé

komen ‘zodra het weer bedaarde’ en hij daadwer-

kon worden betaald. Uit Amsterdam kwam een

kelijk aan de slag zou kunnen. Vermoedelijk zijn de

week later het bericht dat de gezochte knecht van

nieuwe klokken van Andreas van den Gheyn dus

Tappé, Jan Gloeijsteen genaamd, was opgepakt. Op

pas in juli 1789 in de Martinitoren opgehangen. In

het verzoek hem aan Groningen uit te leveren, kon

juni 1789 was Tappé nog steeds niet in Groningen

echter niet worden ingegaan. Hij kon als inwoner

verschenen om het werk in de Martinitoren af te

van Amsterdam alleen in Amsterdam berecht

maken, waarop hij door het Groninger stadsbe-

worden, maar niet zonder dat het vereiste bewijs-

stuur werd gemaand te komen. Tappé liet daarop

materiaal werd overgeleverd. Over deze handel-

weten dat hij buiten zijn schuld niet eerder had

wijze van het gerecht van Amsterdam werd door

kunnen komen, maar dat hij verwachtte op 4 of 5

het Groninger stadsbestuur advies gevraagd aan de

juli in Groningen te zullen arriveren. Als redenen

stadsadvocaat  .

gaf hij op dat één van zijn knechten als dief berecht

Tappé, die sinds 1786 betrokken was bij reparaties

was in Amsterdam en dat een andere knecht bij

van en verbeteringen aan het uurwerk en caril-

werkzaamheden op de Martinitoren een oog had

lon van de Martinitoren, kreeg in januari 1788 een

verloren en niet meer kon worden ingezet 23.

contract voor het onderhoud daarvan. In november

In juni 1787 werd een vreselijke ontdekking gedaan

1788 werd hij aangeschreven om de overeenge-

op de Martinitoren. Vandalen hadden toegeslagen

komen werkzaamheden af te maken. Tappé liet

en een ramp van ongekende omvang was maar net

daarop weten dat hij niet in gebreke wilde blijven,

vermeden. Maatregelen moesten getroffen worden

maar ziek was geweest en ‘zo ras het weer zulks

om te voorkomen dat ‘kwaadaardige maniakken’

permitteerde’ (zo schreef hij op 5 december) naar

in de toekomst schade konden berokkenen aan het

Groningen zou komen om het werk ten einde te

speel- en uurwerk. Wat was het geval? De vaandrig

brengen en de (nieuwe) klokken in de Martinitoren

Westerbaan, de vaste leverancier van touw voor de

op te hangen. Het ging hier om de kennelijk in op-

Martinitoren, had ontdekt, dat onverlaten had-

dracht van Tappé gegoten klokken voor het carillon

den geprobeerd het touw waaraan het zwaarste

van de Martinitoren door de Leuvense klokgieter

gewicht van het uurwerk hing, door te snijden. Een

Andreas Josephus van den Gheyn (1727-1793) uit

eenvoudige klus was dit niet, want het touw was

21

1788  .

gemaakt van de beste kwaliteit hennep, waaraan

De reparaties en verbeteringen aan het carillon van

een gewicht van 1800 pond hing. Bij de inspectie

de Martinitoren die door Carel Christopher Tappé

bleek dat het touw een halve voet onder de zolder

waren verricht, waren blijkbaar in goede Groning-

op een donkere plaats in de toren was doorgezaagd,

se aarde gevallen. Hem werd door het Groninger

althans één derde van de drie strengen waaruit

stadsbestuur verzocht een ‘engagement’ aan te

het touw bestond. Was men er in geslaagd nog een

gaan om gedurende de rest van zijn leven één keer

streng door te zagen, dan zou het zware gewicht

22

Periode 1700 – 1800

73


werkmaker Tappé verklaarde desgevraagd dat hier

Van lood naar koper

sprake moest zijn van boze opzet. De klokkenist,

In 1779 oordeelde het stadsbestuur van Groningen

de torenwachter en de uurwerker werden onder-

het nodig om een ‘algemeene christelijk gedecreteer-

vraagd, maar verklaarden allen van niets te weten.

de collecte’ te houden in de stad voor het onderhoud

Wederom bleek dat er vele sleutels van de toren in

en reparaties aan Martinikerk en Martinitoren. De

omloop waren en dat het lastig zo niet onmogelijk

achterstand hierin was ontstaan door een enorme

was om het spoor naar de daders zo te vinden. De

achteruitgang van de inkomsten van de kerk, de ‘be-

organist J.W. Lustig, de klokkenist Tammen, de

droefde’ brand in het jaar 1699 en door de ‘Bisschop-

torenwachter Auwerda, de uurwerker Woltjer en

pelijke belegeringe’ in 1672, zo constateerde men.

de politiemeester Baringa werd wederom gelast

Kleine reparaties vonden kennelijk nog plaats in het

uitsluitend in eigen persoon de toren te betreden.

vierde kwart van de achttiende eeuw.

Verder werd voor één gulden per nacht Douwe Bou-

In november 1787 werd besloten op advies van de

wes Bronsema aangesteld om op de toren te passen

bouwmeester G. Kuipers duurzamer materiaal aan

zodat er geen verder kwaad kon geschieden  .

te brengen als bekleding op de acht grote stijlen en

onherroepelijk naar beneden zijn gestort. Het kon niet doorgeknaagd zijn door ratten, omdat er anders vezelresten gevonden zouden zijn. De uur-

24

Martinitoren in 1793. Uit het beroemde 18e-eeuwse geschiedwerk de ‘Tegenwoordige Staat’.

74

Martinitoren


de tussenstijlen boven de derde trans. Deze waren

kosten. De bouwmeester werd aan het werk gezet om

tot nu toe bekleed met lood of leien. In plaats

een lange waterslang te vervaardigen zoals nodig bij

daarvan werden deze nu met koper bedekt. Zowel

de gebruikte aanjager en verder na te denken over het

in 1787 als 1788 werden bedragen uitgekeerd aan H.

vervaardigen van een tweede waterbak. In mei 1790

Wilkens voor geleverd koper voor de Martinitoren

werd nog eens grondig nagedacht over de brandblus-

dat kennelijk gebruikt werd om de stijlen op het

voorzieningen op de Martinitoren. Men overwoog een

bovenste deel van de toren te bekleden. Ook in 1798

tweede waterbak op de toren aan te brengen aan de

leverde hij nog koper voor de Martinitoren 25.

noordzijde van de toren boven de zogenaamde tim-

Een anoniem gezelschap uit Amsterdam maakte in

merkamer boven op de eerste trans. Bij nader inzien

juli 1789 een reisje over de Zuiderzee naar Harlin-

vreesde men toch dat door de grote zwaarte van het

gen, verder door Friesland, Groningen en Overijssel

water in de bak, deze nadelig zou zijn voor de toren

en kregen het daarbij voor elkaar om op 23 juli de

zelf. Wel werd besloten diverse lekkages te voorkomen

Martinitoren te mogen beklimmen:

door de loden leien op het dak van het achtkant op de derde trans, door koperen te vervangen. De bekleding

‘Donderdags moesten op den toren van de groote

van de stijlen had aangetoond dat dit veel duurza-

kerk, dien wij beklommen langs vierhondert trap-

mer materiaal was. Voorts werd geconstateerd dat

pen, tot aan den eersten omgang met behulp van een

de stenen trap op sommige plaatsen was verzakt en

lantaarn, en dit was zeer nodig alzo’ er volstrekt geen

verschoven, hetgeen om ongelukken te voorkomen

daglicht op de trappen te zien was, dat jammer is, en

gerepareerd moest worden 27.

veelen afschrikt, om op te klimmen van den eersten

gezigt over de geheele stad en de omleggende landen.

Nieuwe tijden op het carillon

Boven in den toren zagen wij een regenbak of groote

Klokkenspeler J.H. Tammen verzocht in november

kuip, altoos vol water, met een brandspuit er neffens.

1790 of hij in het vervolg niet meer op dinsdag- en

Onder de klokker was’er eene, drieeneenhalve ell in

vrijdagmorgen een half uur voor de eredienst hoefde

wijdte en weegende zo ik wel hebbe twintigduizend

te spelen op de klokken. In plaats daarvan wilde hij

ponden. Het klokkespell begon juist te speelen, toen

tweemaal per week op de marktdagen van half elf tot

wij ‘er bij stonden, en maakte een zwaar geluit…’

elf uur spelen. De raad van Groningen ging hiermee

omgang tot boven in den coupel ging het beeter met de trappen, die daar ligts genoeg kreegen, uit den coupel, wiens top gereekent word driehondertzesendertig voeten hoog, hadden wij een verrukkelijk

akkoord en bepaalde het speelschema op het carillon Het gezelschap zal zich wel vermaakt hebben en

van de Martinitoren als volgt:

torenwachter Auwerda had weer wat verdiend 26. Over de brandblusvoorzieningen op de Martini-

- Zon- Feestdagen: 08.30 – 09.00 en 13.00 – 13.30 uur

toren werd in februari 1790 weer vergaderd door

- Op de jaarlijkse Raadskeurdag

het stadsbestuur. De ‘brandkuip’ die zich op de

- Een half uur voor aanvang van de eredienst in de

toren bevond kon niet meer dan twintig ton water

Martinikerk

bevatten, die door een brandspuit binnen een

- 01/11 t/m 31/03: di. en vr. 10.30 – 11.00

half uur verbruikt was. Er lag een voorstel van

- 01/04 t/m 31/10 : ma.di. 10.30-11.00 di. 07.30-08.00

de stadsbouwmeester Kuipers om een tweede

vr. 16.30-17.00

watervat te plaatsen op de derde zolder, even boven de eerste ommegang op de zogenaamde kalk- of

En verder natuurlijk wanneer het stadsbestuur het bij

werkzolder. De kosten van loden pijpen , vereist

bijzondere gelegenheden noodzakelijk achtte. Uurwer-

voor aan- en afvoer van water zouden 400 gulden

ker Jacob Woltjer ontving in 1793 bovenop zijn normale

Periode 1700 – 1800

75


1795. Instelling van de Bataafse Republiek op 14 februari met het planten van de vrijheidsboom op de Grote Markt. Aan de Martinitoren wappert de Franse vlag. Schilderij van J.L. Hauck.

salaris 160 gulden voor het vernieuwen en verstel-

gebruikt om het nieuws van politieke gebeurtenis-

len van de hamers van het speelwerk. Eveneens

sen kracht bij te zetten met (extra) klokgelui. Zo in

in 1793 werd de torenwachter Auwerda er van op

1786 bij het bezoek van ‘Zijne Hoogheid’ (stadhou-

de hoogte gebracht dat een rapportage van stads-

der Willem V), in 1792 voor de verjaardag van ‘haar

bouwmeester Kuipers had geconstateerd dat de

koninklijke hoogheid’ (prinses Wilhelmina van

stenen trap tot de eerste trans een verzamelplaats

Pruisen, 1751-1820), in 1795 ‘wegens ’t verlaten van

van vuilnis en drek was geworden en goed schoon-

Groningen’ (Ontzet) en tevens voor ‘het vieren van

gehouden diende te worden  . De klokkenluider

’t vrede tractaet’ (Haags Verdrag van 1795 tussen

zat ook niet zonder werk. Aan het einde van de

Frankrijk en de Republiek der Verenigde Nederlan-

achttiende eeuw werd de Martinitoren frequenter

den), daarna voor Franse successen 29.

28

76

Martinitoren


Haag belast te zijn met het onderzoek naar en wellicht ook het aanbrengen van een ‘telegraphe of tijdingwijzer’. Deze telegrafen – een in Frankrijk uitgevonden seinpaal met armen – zouden in heel Nederland worden aangebracht op hoge gebouwen en natuurlijke hoogtes zoals duinen, zodat berichten vanuit het nieuwe Franse rijk snel verstuurd konden worden. Trapman eiste vrije toegang tot de toren met twee of drie assistenten zonder daarvoor toestemming te hoeven verkrijgen van de torenwachter, laat staan zonder deze daarvoor te hoeven betalen om ‘zijne daartoe benodigde instrumenten op dezelve te mogen laten verblijven’. Het ‘verzoek’ werd uiteraard ingewilligd met de aantekening dat hij zelf steeds aanwezig moest zijn bij de werkzaamheden. Willem Trapman was in 1752 in ’s-Hertogenbosch geboren en woonde in 1777 in Meppel van waaruit hij in hetzelfde jaar in Leeuwarden trouwde. In 1778 verhuisde hij naar deze stad waar zijn kersverse echtgenote kennelijk snel overleed, want in 1780 trouwde hij in Leeuwarden alweer opnieuw. Hij dreef een kruidenierszaak, publiceerde in 1785 een ‘Eewig Duurende Dag-Wijzer’ en in 1791 een verhandeling over vertinning van koperen gebruiksvoorwerpen , die bewaard is gebleven in de Groningse universiteitsbibliotheek. Wellicht hebben we hier met een autodidact te maken. In 1793 treffen we hem als glasslijper aan in de Boteringestraat in Groningen. In 1798 demonstreerde hij de optische telegraaf op de Martinitoren. Vermoedelijk had hij grote schulden en verhuisde hij naar Amsterdam.

De optische telegraaf

Zijn goederen werden in 1807 in Groningen gerechtelijk verkocht. Daarbij waren toen onder andere een ‘ingerichte Telegraaph en andere Rariteiten’. Pas in 1798 werd in Groningen ten gevolge van de scheiding van Kerk en Staat definitief vastgesteld dat de torens eigendom waren en bleven van de

Aan het eind van de 18 eeuw werd de toren gecon-

‘Burgerlyke Gemeenten, staande ten allen tyde

fronteerd met een bepaalde vorm van vooruitgang

onder derselver beheering en onderhoud’ 30.

die de inmiddels onder zeer sterke invloed van

Waren de voogden van de Martinikerk tot nu toe

Frankrijk staande Bataafse Republiek (1795-1806)

altijd nog medeverantwoordelijk geweest voor de

met zich meebracht. In april 1796 meldde zich

Martinitoren, aan het eind van de achttiende eeuw

bij het stadsbestuur de ‘burger’ W. Trapman, die

behoorde dit ten gevolge van de Scheiding van Kerk

beweerde door de Nationale Vergadering in Den

en Staat (1796) definitief tot het verleden.

e

Periode 1700 – 1800

77


5


Bataafse Republiek en Franse tijd

PERIODE 1800 1900

Baantjes die werden vergeven door het stedelijk bestuur waren ten tijde van de Bataafse Republiek minder vanzelfsprekend dan voorheen. Nadat in 1796 alle ambtelijke functies vacant waren gesteld (hetgeen niet betekende dat alle ambtenaren vervangen werden), vond in 1803 iets soortgelijks plaats bij de functies verbonden aan de Martinitoren. De ‘burger‘ Bakker (zoals dat in die tijd heette) werd herbenoemd als opzichter van het uurwerk in de Martinitoren, nadat hij had afgezien van een nevenfunctie elders in het gemeentelijk ambtenarenapparaat. J. Woltjer zag zijn aanstelling als kloksteller gecontinueerd. Er werd alleen een opvolger gezocht voor de als zeer oud omschreven torenwachter Cornelis Auwerda. In december 1803 werd bovendien vastgesteld dat vanwege het feit dat de burgerhoofdwacht niet meer in functie was, er dus ook geen controle meer werd uitgeoefend op de torenwachter en de wijze waarop hij ’s nachts de uren met de trompet blies. De korporaal van de ratelwacht, die ’s nachts dienst had, werd hierop belast met de controle op de torenwachter. Des ochtends tussen acht en negen uur moest hij aan de voorzittende burgemeester rapporteren als de torenwachter zijn plicht verzaakt had, waarop deze bestraft zou worden met een boete van drie gulden. In augustus 1804 werd door het stadsbestuur besloten om het uurwerk in de Martinitoren te laten repareren door de smidsbaas P. Enting, die woonachtig was aan de Rademarkt. De reparatie moest plaatsvinden onder toezicht van personen die hiervan voldoende verstand hadden, zoals de heren J.L. Smit, C. Bakker en J. Nieborg, die het uurwerk eerder hadden onderzocht. Even later werd besloten om tijdens de reparatieperiode de klok alleen te luiden om acht uur ’s morgens, om twaalf uur, één uur

Ca. 1885. Een vroege foto van de Martinitoren. Periode 1800 – 1900

79


Martinitoren in 1810. Gewassen pentekening noordzijde Grote Markt door Hendrik Leffert Mijling.

en zes uur ’s avonds. En passant werd de ratelaar

De torenwachterswoning bij de Martinitoren, die

Arent Jans opgedragen om in deze periode nauw-

gratis bewoond werd, werd door het stadsbestuur

lettend in de gaten te houden of de torenwachter

van de voogden van de Martinikerk gehuurd voor

’s nachts nauwgezet op zijn trompet blies om de tijd

een bedrag van 150 gulden voor een periode van

aan te geven.

zes jaar 1.

De reparaties brachten aan het licht dat de trek-

In 1811 werd in de gemeenterekening onder het

draadkast erg te lijden had van vocht en regen en dreigde te verrotten. Bekleden met koper of lood werd als een probaat middel gezien, waarbij de stadsbouwmeester adviseerde om de uitvoering in lood te doen, hetgeen een bedrag van 275 gulden zou vergen. Zijn advies werd overgenomen. Acht dagen eerder was besloten dat het luiden van het zogenaamde morgenklokje vanaf de torens der drie hoofdkerken ten laste van de stad zou vallen.

Martinitoren in 1812. Tekening van Antoine-Ignace Melling.

80

Martinitoren


hoofdstuk ‘travaux publiques’ (‘openbare werken’,

hieruit gelijkelijk verdeeld zouden worden tussen

de rekeningen waren in het Frans gesteld) een

de klokkenist en de torenwachter. Uit de beraadsla-

bedrag van 227 franc geboekt voor onderhoud aan

gingen bleek ook dat het ‘vorig goevernement’ be-

de Martinitoren. Ook werd nog apart 336 franc

sloten had de positie van torenwachter op te heffen

uitgegeven voor leverantie van materialen ten be-

uit oogpunt van bezuinigingen. Aan dit ‘goeverne-

hoeve van de Martinitoren. In de daarop volgende

ment’ was in november 1813 een einde gekomen na-

jaren werd bij het begrotingshoofdstuk ‘horloges’

dat de Franse keizer Napoleon in oktober verslagen

en ‘torens en uurwerken’ nog geld uitgegeven voor

was in de Volkerenslag bij Leipzig. De burgemeester

onderhoud.

vond het in 1814 toch weer wenselijk dat er zich

Aan het einde van het jaar 1811 werd besloten de

iemand op de toren bevond die alarm kon slaan in

torenwachter Petrus Hofstede Auwerda, die in

geval van brand, alsmede toezicht kon houden op

1808 zijn vader had opgevolgd, ‘honorabel’ van zijn

bezoekers van de toren, opdat er geen schade werd

post te ontslaan en te bedanken voor zijn moeite.

aangericht. Petrus Auwerda werd weer aangesteld

De torenwachterswoning werd per 2 januari 1812

als torenwachter 3.

weer ter beschikking gesteld van de voogden van

De invloed van de Franse overheersing was ook op

de Martinikerk, waarmee het besluit van 20 juni

andere manieren merkbaar geweest. Het Franse ge-

om de woning voor zes jaar te huren ook weer werd

zag wilde dat het keizerrijk goed in kaart gebracht

ingetrokken.

werd. Daartoe werden overal landmeters en inge-

In mei 1812 liet de ‘maire’ (burgemeester) van Gro-

nieurs uitgezonden om de kartering te verrichten.

ningen weten dat de begroting over het jaar 1811

In mei 1812 werd ook in Groningen en omstreken

was ‘afgerekend’ door de koning van Holland en

met een ploeg van zeventien man aangevangen

de Franse keizer en dat daarbij was vastgesteld dat

met het meten voor en het vervaardigen van kaar-

voor het ambt van uurwerker er in 1812 slechts een

ten, alles onder leiding van een zekere d’Epailly die

bedrag van 500 franc beschikbaar was voor het in

daartoe van juni 1812 tot maart 1813 in Groningen

gang houden van de uurwerken op de drie torens

verbleef. Bij zijn voorbereidingen had hij, blijkens

in de stad. Bovendien moesten de kloksteller en

een brief uit mei 1812 aan zijn Franse superieu-

de klokkenluider hier ook nog uit betaald worden.

ren, geconstateerd dat de Martinitoren uitermate

Vastgesteld werd dat dit bedrag nauwelijks toerei-

geschikt was voor het verrichten van de vereiste

kend zou zijn om het uurwerk van de Martinitoren

metingen omdat bij goed weer het merendeel van

lopende te houden. Om budgettaire redenen werd

de kerktorens in de provincie Groningen en deels

besloten om het uurwerk van de A-toren stil te

die in Drenthe en Friesland zichtbaar waren.

zetten en het ’s ochtends en ’s avonds luiden van de

Een andere Franse ‘signeur’ die Groningen kwam

klokken in de stad op te schorten  .

bezoeken was reizend kunstenaar Antoine-Ignace

In de jaren 1811 en 1812 was er binnen het stadsbe-

Melling (1763-1831). In 1812 ondernam hij een reis

stuur gediscussieerd over de noodzaak van een to-

naar Holland en de Hanzesteden, die onder direct

renwachter. Onduidelijk is of er na het ontslag van

Frans bestuur waren komen te staan. In plaatsen

Auwerda in 1811 nog een tijdelijke torenwachter

die hij interessant vond vervaardigde hij tekenin-

was. Petrus Auwerda verzocht in 1812 aan de maire

gen en gouaches, zo ook van de Grote Markt en de

van Groningen om positieve referenties omtrent

Martinitoren in Groningen. Op vrijdagavond 29

zijn persoon ‘bij de een of andere vacature’ en ver-

augustus 1812 schreef hij over zijn bezoek aan de

zocht tegelijk de sleutels van de Martinitoren terug

Martinitoren de volgende passages: ‘Ik kan niet

met het recht de toren te mogen laten bezichtigen.

meer, direct na het diner was ik op de grote toren ,

Het laatste werd hem geweigerd. Toch werd het

ik ben 428 treden opgeklommen, en voor het eerst

bezoek aan de toren kennelijk ook in 1812 al weer

heb ik het raderwerk van een carillon gezien, dat

toegelaten en in 1814 werd besloten dat inkomsten

men in alle steden in Holland aantreft, maar dit

2

Periode 1800 – 1900

81


overtreft alle die ik tot nu toe gehoord heb, er zijn evenveel klokken als snaren op een piano. De beiaardier heeft me verschillende stukken laten horen, waarvan de hele stad heeft meegenoten. Van die verschillende liedjes herkende ik Oui, je ’aime l’amour qui toujours, vervolgens Nel cor piu non mi sento (een duet uit de opera La Molinara van Giovanni Paesiello), en daarna Marlboro s’en va-t-en guerre, met variaties, en dat alles eindigde met Martinitoren in 1813. Gezicht vanuit het oosten op Groningen langs het Damsterdiep door H.P. Oosterhuis.

tu mi viene a consolar. Na de liedjes betaald te hebben en even laag afgedaald te zijn als ik gestegen was, kregen wij, eenmaal weer aan de voet van de toren, kramp in beide benen tegelijk, want ik was met een Fransman, en tien minuten konden we niet lopen. Overigens heb ik er geen spijt van dat ik op die toren geweest ben, want van daaraf heb ik het punt ontdekt waar ik morgen zou kunnen gaan zitten om het gezicht op het belangrijkste deel van de stad te tekenen’. En zo geschiedde 4.

Martinitoren in 1813. Gezicht vanuit het westen op Groningen langs het Hoendiep door H.P. Oosterhuis.

82

Martinitoren


Intussen op de toren In 1816 werd paal en perk gesteld aan het gebruik van de ruimte onder de Martinitoren. Het dumpen van vuil werd verboden, evenals de doorgang van paarden, wagens en aanhangwagens. J. Woltjer junior werd in maart 1818 aangesteld tot nieuwe kloksteller van de Martinitoren, op voorwaarde dat hij jaarlijks honderd gulden van zijn inkomen zou inleveren tot de schuld van zijn overleden vader was afgelost. Omstreeks 1819 was het kennelijk weer nodig om delen van de Martinitoren te herstellen. Het stadsbestuur hield een collecte om de kosten hiervan te dekken. In hetzelfde jaar werd de klokkenspeler Petrus van Oeckelen aangesproken op zijn ongehoorzaamheid inzake het in persoon uitoefenen van zijn functie. Kennelijk liet hij anderen zijn werk verrichten zonder hier-

Martinitoren in 1821. Gravure van de noordzijde van de Grote Markt door Hendrik Leffert Mijling.

voor toestemming te vragen aan het stadsbestuur.

de stad 2844 van de circa 30.000 inwoners aan de

Torenwachter Auwerda vereeuwigde zijn band met

besmettelijke ‘Groninger ziekte’, een vorm van pest

de Martinitoren door de tekst ‘….UWERDA, 1824’ in

of malaria. Torenwachter Petrus Auwerda overleed

het zandsteen van de oostzijde aan de zuidkant

in dit jaar vermoedelijk ook aan deze ziekte, nadat

van de eerste trans te doen houwen. Kennelijk was

zijn twee inwonende zussen en zijn vrouw er ook

dit toen ‘en vogue’, want aan de westzijde van de

aan waren bezweken. Uit het gemeenteraadsver-

tweede trans werd de volgende tekst gehouwen: ‘J.

slag blijkt dat men van oordeel was dat ‘het hier ge-

Stokkelaar 1826’. Een jaar later werd een inscriptie

bruikelijke luiden bij begrafenissen een nadelige en

aangebracht in de koperafdekking aan de zuid-

op de geest nog meer neerbuigende indruk maakt’.

oostkant vlak boven de derde omloop: ‘Johannes

Bovendien zou het betekend hebben dat de klokken

Soesman, koperslager Groningen den 29 augustus

ongeveer vol continu hadden kunnen luiden.

1827’. In 1826 werd het luiden van de klokken bij

De aanstelling van torenwachter J.C. Weckenhagen

begrafenissen afgeschaft. In dit jaar bezweken er in

in 1826 had wel enige voeten in de aarde. Hij werd weliswaar in november van dat jaar aangesteld, maar moest op zijn definitieve benoeming wachten tot 1827, omdat hij eerst vrijgesteld moest worden van zijn verplichtingen in het Nederlandse leger. Daartoe diende het stadsbestuur een verzoek in bij koning Willem I (1772-1843), die hierover eind januari 1827 positief besloot en de gevraagde ontheffing verleende, waarna Weckenhagen overigens pas in december 1827 daadwerkelijk in dienst kon treden 5.

Uitgehouwen inscriptie in de Martinitoren van torenwachter Petrus Auwerda uit 1824.

Periode 1800 – 1900

83


Brand in 1822 en 1836 Of er van het voorgenomen herstel in 1819 iets terechtgekomen is, is maar de vraag. Ruim twee jaar later brak er namelijk weer brand uit op de toren. Een anonieme brief van 9 maart 1822 beschreef deze tot in details: ‘Ik zal U eenige omstandigheden van den brand opgeven... Donderdagavond, toen wij naar bed gingen, was het weer mooij, de lucht was zuiver en de maan scheen helder, maar om 12 uur begon het te waaijen hetwelk spoedig tot een orkaan oversloeg. Om half vier werden wij , na door de wind reeds herhaalde malen gewekt te zijn, door een verschrikkelijke donderslag wakker gemaakt, het donderde vervolgens nog eenige malen en om half vijf hoorden wij de brandhoorn, toen was de schrik algemeen, daar de akeligheid van brand in eene stikdonkere nacht reeds zoo treurig is, en te meer nam dezelve geweldig toe, om den vliegenden storm – ik ging direct na de stoep en hoorde van Verschuir, dat de groote toren in de brand was. Ik ging daarop naar de markt en zag den pijnappel werkelijk in den brand, waaruit op verscheidenen plaatsen geheele colommen vonken zoo het scheen, uitvloogen, geen mensch dorst de toren beklimmen, om de donkerheit, om de geweldige storm en omdat men niet wist of dezelve ook op meer plaatsen in de brand was. Akelig was het op de markt. Men zag van alle kanten brandspuiten aankoomen met flambouwen en pekkranssen erbij – de militairen kwamen in de wapenen en stonden op de markt geschaard om, werdt het slimmer met de brand, de stad te verlaten. Intusschen ging het tegen half zes, en toen waagde het de heer zeeofficier de Sitter, gewapend met eene bijl, de toren te beklimmen, weldra volgden hem vier kloeke mannen. Zij naderden den pijnappel, maar konden hier wegens de storm bijna niet inkomen, dan zij kwamen er met hun vijven in. De heer de Sitter klom bij de pijnappel op tot aan de Martinitoren in 1831. Gewassen pentekening van Jacob Bruggink, de tweede directeur van de tekenacademie in Groningen.

84

Martinitoren

steng boven dezelve en begon daar de brandende stukken af te kappen, dan hij kon de bijl haast niet


houden en bestieren door de wind, weldra verloor hij de hoed en ook al spoedig was zijn jas in de brand, dan deze werdt door hem, en die bij hem waren spoedig gebluscht. Hij ging nu weder aan het kappen en deed onbeschrijfelijk veel nut. Inmiddels waren er anderen aangekomen, die water aanbragten en natte koehuiden dan men kon den brand niet meester worden en men kon er ook niet goed bijkomen daar alles met lood en ijzer bekleed is. Het lood begon nu ook te smelten en de hitte was ondragelijk, zoo

Impressie van de sfeer van de stad tijdens de brand in de Martinitoren in 1836.

zelfs dat de stang waarop het paardje, gloeiend werdt en daardoor zoo week, dat

vrouw is daar bij hem. Kraus werdt daar de lip en de

dezelve begon te buigen om des levens wil, moes-

wang voor een gedeelte weder aan elkander genaaid.

ten zij nu voor een ogenblik de pijnappel verlaten

Voor beiden is weinig hoop. Mevrouw Wichers had

en het duurde ook niet lang of de stang viel om en

met de haren hare woning verlaten, zo ook mijnheer

knapte als een stroo (dezelve is anders wel zoo dik als

en mevrouw Sevenstern. De notaris Trip was met de

iemand om de midden) daar viel alles met geweld

familie bij den oude heer in de Herestraat gevlugt

naar beneden, neemende een van de vlaggenstokken

en liet zijn kantoor oppakken. Er was door dit weer

en verscheidene stukken zark in de vaart mede – nu

ook schade aangerigt, een stuk van de stang van de

klom de Sitter met de zijnen weder in het uiterste

groote toren viel door de zolder op de bovenwoning

puntje van den pijnappel (dit was nagenoeg zeven

van apotheker Blaauw en een ander stuk door de

uur) en nu kon men beeter bij de brand komen die

Hoofdwacht door dak en zolder en toen nog meer dan

nu eerst wel geweldiger leek maar die men nu ook

anderhalf voet in de grond...’.

gemakkelijker meester konde worden, hetgeen ook om half acht geschiede. Van Wartum stond inmiddels

Ook de Groninger Courant berichtte op 12 maart in

toen het paardje en de stang nedervielen, met een

soortgelijke bewoordingen over de brand waarbij

menigte menschen op het kerkhof achter de hoofd-

bleek dat het onweer mede door een orkaan was

wacht om water aan te brengen. Het paardje viel op

veroorzaakt en dat door het geweldige nood-

Lingbeeks wooning en verbrijzelde het dak, de stang

weer weinigen het brandalarm gehoord hadden.

die aan stukken beneden kwam, trof met stukken

Met angst zag de bevolking toe hoe ‘het schoone

zark en brokken van de vlaggenstok. Van Wartum,

gebouw, hetwelk zoo zeer tot sieraad dezer Stad

schoenmaker Kraus, en de jongens Bontekoe, zoodat

verstrekt’ door de brand werd aangetast, terwijl

de laatste dadelijk overleed, en de beide eersten voor

weinigen de toren durfden in te gaan om de brand

dood in het stadshuis gedragen werden. Hier werdt

te blussen. De angst kon het echter niet winnen

van Wartum getrepaneerd en kon dus niet vervoerd

van de vrees dat de toren en de nabijgelegen huizen

worden, maar ligt daar in een benedenvertrek en aan

geheel vernietigd zouden worden, waarop zeer

dien kant (de noordzijde) is het geheel afgepaald. Me-

velen de toren beklommen en van een nabijgelegen

Periode 1800 – 1900

85


ter de brand te blussen. Met name De Weerd schijnt zich hierbij door zijn ijver te hebben onderscheiden. Na het neerstorten van de makelaarstang beklom H. Pieter Orsel ook de kruisgebinten en hielp bij het uitblussen van de brand. Hij werd hierbij bijgestaan door W. Westerhuis, fungerend directeur van de brandweer (bij absentie van directeur J. Poelman), de opzichter van brandspuit no. 4, Jan Gosens Kampinga, voorts Willem Heikes Groeneveld, Willem Akkerman, Hendrik Hodses Havinga, Jan Visscher en Willem Maria Balli. Verder waren bijzonder verdienstelijk Pieter Koerts, Jan Nevels, in dienst bij de 8e afdeling van de infanterie, Klaas Gerrits en vele niet genoemde personen. Het in de stad gelegerde garnizoen en de compagnie van de schutterij die brandpiket had, waren al spoedig in de wapenen en zorgden voor handhaving van de orde en andere ondersteunende maatregelen 6. Portret van Mr. Petrus Rosier van Wartum, omgekomen bij de brand in de Martinitoren in 1822. Anoniem pastel.

Medio maart werd door het stadsbestuur besloten een bedrag van maximaal 1100 gulden beschikbaar te stellen voor degenen die zich op 8 maart verdienstelijk hadden gemaakt bij het blussen van

put tot boven in de toren een rij vormden om water

de brand in de Martinitoren. Eerst werd begin april

omhoog te brengen. De hitte van de brand was

aan de weduwe van de directeur van de politie P.R.

zo groot dat het bluswater uit de bak op de toren

van Wartum een lijfrente van 250 gulden uitge-

het vuur niet eens bereikte maar als een soort

keerd en aan H.G. Bontekoe een bedrag van 150

stofregen naar beneden kwam. Tot de slachtoffers

gulden als tegemoetkoming in de kosten voor de

behoorden mr. P.R. van Wartum, directeur van po-

begrafenis van zijn zoon. J. Kraus, die gewond was

litie en eerste substituut-officier van de rechtbank.

geraakt, maar overleefde, ontving honderd gulden

Verder de schoenmaker Johannes Kraus en een

als tegemoetkoming in de kosten voor zijn gene-

jongeman, Geert Bontekoe. Velen uit de bevolking

zing.

hadden zich zeer ingespannen om de brand te blus-

Het duurde tot eind april 1822 voor de helden van

sen. De eersten die tot onder de pijnappel kwamen

het blussen van de brand in de Martinitoren voor

waren de kloksteller J. Woltjer, Johannes Dam en

hun verdiensten werden onderscheiden c.q. be-

Casper Boelens. Zij waren de eersten die daar de

loond. Op 22 april werden in een bijzondere raads-

brand blusten, maar werden beperkt in hun bewe-

vergadering, die door burgemeester J.F. van Idde-

gingsvrijheid door stukken gesmolten lood die naar

kinge met een passende toespraak werd geopend,

beneden vielen. Toen verschenen de heren R. de

de onderscheidingen en beloningen uitgereikt aan

Sitter, kapitein van de mariniers die toevallig met

de ‘helden’. Niet helemaal zonder handelsgeest

verlof in Groningen was, H. van der Wijck, student

werden zij ook door de burgemeester in de gunst en

aan de universiteit met Frederik de Weerd en Eggo

erkentenis van de stadgenoten aanbevolen. Opval-

Velthuis. De Sitter opende het luik om in de pijnap-

lend was dat bij de gedecoreerden zich twee wezen

pel te kunnen komen met een natgemaakte lederen

bevonden, zowel uit het Rode als uit het Groene

muts op zijn hoofd, waarna hij op de kruisgebinten

Weeshuis, alsmede een jongeman van dertien en

klom om met het door de anderen aangereikte wa-

één van veertien jaar oud 7.

86

Martinitoren


Getuigschrift voor Rudolf de Sitter, toegekend vanwege zijn verdiensten bij het blussen van de brand in de Martinitoren in 1822.

Hiermee was nog geen einde gekomen aan de bran-

kleding de toren op om daarmee de brand te lijf te

den op de Martinitoren, mede omdat de bliksem-

gaan. Intussen bracht men ook de slang van de zich

afleiders, waarover in 1822 was besloten, kennelijk

lager in de toren bevindende brandspuit naar boven

nog steeds niet geplaatst waren. Op 12 februari 1836

en wist men de brand spoedig te blussen. Hierbij on-

was het opnieuw raak. Nadat het weer de hele och-

derscheidden zich de schoorsteenveger P.J. Zanoni, de

tend al onstuimig was geweest en men bij sneeuw-

schilders Jan Straatman en K. Meijer, en Jan Schilt-

vlagen en harde wind al een keer de donder had ge-

huis, die grote tegenwoordigheid van geest en beleid

hoord, begon na het begin van de middag de lucht

aan de dag legde. Over de loop van de bliksemstraal,

door opeengepakte wolken zodanig te betrekken,

die ook brand veroorzaakte in het door mejuffrouw

dat die daardoor algeheel verduisterde. Boven de

Pothoff bewoonde naast de toren gelegen huis, was

stad barstte opeens een heftig onweer los vergezeld

weinig met zekerheid te zeggen. Er waren mensen

van een storm uit het noordwesten met sneeuw en

die claimden de hele pijnappel in vuur te hebben

hagel. Een verschrikkelijke donder gaf het gevoel

zien staan hetgeen natuurlijk zou kunnen omdat

dat het onweer niet alleen nabij was, maar ook iets

deze helemaal met lood bekleed was. In dit deel van

geraakt had. Spoedig bleek dat men zich daarin

de toren was echter geen schade. Het hoogste punt

niet vergist had en dat er brand was uitgebroken in

waarop schade werd geconstateerd, was iets boven

het bovenste deel van de Martinitoren. De brand

de bovenste trans waar de kop van een grote met

vertoonde zich in de lijst op de zuidoosthoek van

lood bedekte spijker was weggeslagen en het lood uit

de toren, net beneden de bovenste trans. Daarop

zijn voegen was gelicht. Iets lager dan dit punt was

gingen verscheidene personen met nat gemaakte

er brand geweest.

Periode 1800 – 1900

87


Lijst onderscheidenen brand Martinitoren 1822

In de lagere gedeelten van de toren, waar zich de klokken en het uurwerk bevonden, was geen schade aangericht. Op de verdieping waarop de onderste

– Rudolf de Sitter, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw,

trans uitkomt, was binnen de toren aan de zuid-

een diploma en een gouden snuifdoos met het navolgende

westelijke zijde, even boven de ankers, een steen

opschrift en stadswapen aan de binnenzijde van de deksel:

uitgeslagen en daar kon men duidelijk de loop van

‘Den Raad van Groningen aan Rudolf de Sitter, den 8sten maart 1822’

de blikseminslag volgen aan de hand van stenen scherven. Verder waren er alleen enige ruiten in een

– Jonkheer Haro van der Wijck, student aan de Hoogeschool

deur aan de westzijde van de toren kapot gegaan.

alhier, een zilveren tabaksdoos, met het navolgende opschrift

In maart werd besloten ook nu weer de personen die

en stadswapen aan de binnenzijde van de deksel:

hadden bijgedragen tot spoedige blussing van de

‘Den Raad van Groningen aan Haro van der Wijck, den 8sten maart 1822’

brand op de Martinitoren te belonen voor hun inzet. Wellicht werden bij deze gelegenheid de Romeinse

– F rederik de Weerd, huisknecht, 75 gulden

cijfers MDCCCXXXVI (1836) aangebracht op circa

–E ggo Velthuis, verwer, 75 gulden

twintig meter hoogte in de toren aan de noordzijde

–A art Westerhuis, kastelein, fungerend directeur der

op de linkerzijde van het rechter venster 8.

brandblussing, 75 gulden – Jan Gosens Kampinga, molendekker, 70 gulden – Jan Woltjer, kloksteller van Martinitoren, 65 gulden – Willem Heikes Groeneveld, koopmansbediende, 50 gulden – Harm Pieter Orsel, sjouwer, 50 gulden – Jan Nevels, soldaat bij de 8e afdeling infanterie, 40 gulden – Casper Boelens, timmermansknecht en geadsigneerde bij de brandspuit op Martinitoren, 35 gulden – Jan Portman, timmerman, opzichter der spuit no. 4 en van die op de Martinitoren, 35 gulden

Bliksemafleider Naar aanleiding van de brand in 1822 had de stad besloten om actie te ondernemen om nieuwe branden op de torens te voorkomen. In september werd

– Willem Akkerman, letterzetter, 25 gulden

besloten op de Martinitoren, de A-toren en de toren

– Heine Hommes de Groot, kasteleinsknecht, 25 gulden

van de Nieuwe Kerk bliksemafleiders te plaatsen.

–H endrik Hodses Havinga, 25 gulden

In de praktijk kwam er na 1822 van het plaatsen van

– Jan Visser, koperslagersknecht, 25 gulden

een bliksemafleider op de Martinitoren niets terecht.

– Willem Maria Balli, schoorsteenveger, 25 gulden

Dat bleek in februari 1837, toen een brief behandeld

– Teunis Hanssens Bouwkamp, timmerman, en geadsigneerde

werd van de faculteit wis- en natuurkunde van de

bij de brandspuit no. 1, 20 gulden

universiteit uit november 1836, waarin nadrukkelijk

– Pieter Koerts, timmerman, 20 gulden

werd aangeraden om bliksemafleiders te plaatsen op

– Klaas Gerrits, schippersknecht, 20 gulden

de torens in de stad. Hierop werd besloten een tijde-

– Franciscus Dagelet, ondermeester op de Departementale

lijke bliksemafleider op de Martinitoren te plaatsen

School, 20 gulden

en onderzoek te doen naar een permanente voorzie-

– Gelte Hindriks, wees in het Rode Weeshuis, 15 gulden

ning. Begin juli 1837 lag er een rapportage ter bespre-

– Hindrik Hindriks, wees in het Groene Weeshuis, 10 gulden

king van de hand van de hoogleraar J.W. Ermerins

– Pieter Spier, kasteleinsknecht, 10 gulden

(1798-1869). Het leek hem onnodig om op de toren

– Antoni Carel Pagani, bediende in een drogistwinkel, 10 gulden

een aparte opvangstang te plaatsen om de volgende

– Jan Tjakkes, oud 14 jaren, 5 gulden

redenen. Het paard boven op de toren zou naar zijn

– Tjaard Siegers, oud 13 jaren, 5 gulden

mening zeker dezelfde functie kunnen vervullen als een apart aan te brengen stang. Aangezien het paard een grote massa had, zou het zeker niet eerder smel-

88

Martinitoren


duim, die geplaatst was in een put waarin altijd genoeg water stond. Deze put kon naar het oordeel van de hoogleraar met gemak gegraven worden aan de noordzijde van de toren achter de muur die tussen de toren en de kerk stond. Alle uitwendige metalen gedeeltes van de toren, zoals loden platen, de wijzerplaten en de zonnewijzer dienden ook met koper met de bliksemafleider verbonden te worden. Eén en ander was door professor Ermerins ook al ter plekke met de stadsarchitect gedetailleerd bekeken en besproken. Het stadsbestuur besloot op het voorstel in te gaan. Zo werd dus in 1837 eindelijk de bliksemafleider op de Martinitoren gemonteerd, waarbij ook nog een aantal andere werkzaamheden werden verricht. Voor 848 gulden werden koperen bladen aange Portret van professor Jan Willem Ermerins. Gravure J.P. de Lange naar origineel van Buys.

schaft bij de firma Mooy van Spaan & Rocquette. W. Wilkens leverde ruim 1500 koperen nagels en J. Woldring een ijzeren zinkstuk dat gebruikt werd

ten bij een blikseminslag dan een aparte stang. De

voor de zinkput waarvoor W. Kamerlingh de beno-

wijze waarop het paard verbonden was met de stijl

digde steen leverde. Verder werd er nog hardsteen

waarop het ronddraait was nauw genoeg om een

vervangen en leverde A. Kamerlingh het hout voor

goede geleiding van elektriciteit te garanderen.

de te bouwen steigers. Daarnaast werd er touw

Vanaf de stijl waarop het paard ronddraaide zou

besteld, alsmede takels en ontving de heer J.E. van

een aparte koperen leiding moeten worden aange-

Slochteren een bedrag van veertig gulden voor het

bracht, die losstond van overige delen van de toren

vergulden van het paard boven op de Martinitoren.

waardoor geleiding zou kunnen plaatsvinden.

Woldring was ook de leverancier voor de stang

Voor het deel van de toren dat een bekleding van

of makelaar waar het paard op rustte. De kosten

metalen heeft, zou de breedte van een (hand)palm voldoende zijn. Echter voor de stenen gedeelten was een breedte van vijftien Nederlandse duimen vereist. Op het bovenste deel zou de koperen leiding langs één der kromhouten aan de noordzijde van de pijnappel naar beneden lopen. De leiding moest overal op het metaal worden vastgeklonken, inclusief krommingen en bochten, zodat de leiding met het gehele metalen oppervlakte verbonden was. Vanaf het punt waar het steen begon (van boven af gerekend) zou men de leiding vlak op de steen moeten nagelen ‘en de steenen lijsten en hoeken die zich op haren weg bevinden zoo afhakken’ dat zij zo min mogelijk blootgesteld zou zijn aan de inwerking van regen en wind. Vlakbij de grond zou de leiding verbonden moeten worden met een vierkante ijzeren stang met een dikte van vier

Inscriptie op het zilveren presenteerblad dat professor J.W. Ermerins in 1845 ontving, vergelijkbaar met het presenteerblad dat hij in 1838 ontving.

Periode 1800 – 1900

89


Eerst in 1843 schijnt de bliksemafleider van Ermerins de toren voor onheil behoed te hebben. Bij een hevig onweer op zondagavond 8 januari, wederom tijdens de kerkdienst, trof de bliksem de toren. De pijnappel met kroon, stang en windwijzer baadden eventjes in elektrisch licht, waarna de stroom zich verder langs de toren naar beneden verspreidde. Het verhaal trok ook de aandacht in het buitenland. ‘The Newcastle Courant’ maakte er in ronkende bewoordingen melding van: ‘At this hour during a storm, a burst of thunder of extraordinary violence was heard, and a ball of fire was seen to fall upon the tower of the church, De Martinitoren in 1850. Voor de internationale markt vervaardigde gravure van L. Rohbock.

which instantaneously appeared to be in one vast

voor de bliksemafleider bedroegen bij elkaar 1326

flame from top to bottom. The fire alarm was given,

gulden. Andere werkzaamheden, zoals het ver-

and every preparation made to stop the disastrous

vangen van hardsteen en het omhoog takelen van

consequences. Evening service was being performed

het paard bedroegen 671 gulden. Op 14 september

at the time, but was interrupted by the general panic,

1837 was de bliksemafleider gereed. In 1837 bleek de

and the congregation fled in terror. The appearance

bliksemafleider conform de plannen van professor

lasted for about seven minutes, and then gradually

Ermerins te zijn voltooid en was daarvan door hem

died away, without having done any damage to the

ook een uitgebreid verslag gepresenteerd. Uit er-

tower or church or causing injury to a single person.

kentelijkheid werd besloten voor de hoogleraar een

On examination into the cause of this phenomenon, it

zilveren presenteerblad te laten maken en daarop

was afterwards ascertained that the electric fluid had

het stadswapen te graveren, alsmede een herden-

been attracted by the lighting conductor, and carried

kingstekst. Medio september 1838 was dit geschenk

safely down by the chain: the long continuance of the

gereed en werd het voorzien van een briefje aan

appearance being occasioned by the excessive quan-

professor Ermerins toegezonden  .

tity of the fluid’ 10.

9

90

Martinitoren


Vernieuwingen

de oostzijde, met de begane grond, met een aftakking naar een kamer op de tweede verdieping in de torenwachterswoning aan de zuidzijde van de

Een oud gebruik werd op 1 november 1852 opgehe-

toren. Hiertoe moest een buis worden aangelegd

ven. Besloten werd om niet meer apart een klok op

met twee mondstukken en waarschuwingsfluitjes.

de Martinitoren te luiden ten teken van het vertrek

De spreekbuis moest afsluitbaar zijn met kranen,

van de boot naar Winschoten, omdat het vertrek

waar de sleutels van bewaard zouden worden

daarvan inmiddels samenviel met het laatste regu-

door de politie. Voor de vervaardiging van de buis,

liere klokgelui van de Martinitoren.

die gemaakt zou worden van guttapercha (taaie,

In het midden van de negentiende eeuw was er

leerachtige stof) werd een bedrag geraamd van 245

sprake van een ‘reorganisatie van de dienst der

gulden. De buis werd daadwerkelijk aangebracht 12.

ambtenaren tot den Martinitoren behoorende’. Of

In 1860 werd tot nieuwe torenwachter David

hier veel van terecht is gekomen is onduidelijk. Wel

Benjamin Weckenhagen benoemd, waarbij het

werd de huur van de torenwachterswoning door de

traktement verhoogd werd van 375 naar 475 gulden

voogden van de Martinikerk weer eens opgezegd,

in verband met de voorgenomen verbeterde dienst-

was er sprake van het aankopen van twee andere

regeling op de Martinitoren. Voor Weckenhagen

huizen in de buurt van de toren en het aanleggen

werd een nieuwe dienstwoning gecreëerd door

van een spreekbuis. Daarna werd in 1855 de besluit-

het door hem gebruikte wachthuisje uit te breiden

vorming vooruit geschoven  .

met een naastgelegen lokaal met twee verdiepin-

Over de spreekbuis werd in oktober 1853 een nota

gen van het Burgerweeshuis, dat daartoe aange-

ingediend. Hieruit bleek dat de spreekbuis gebruikt

kocht werd voor duizend gulden. De aanbesteding

werd voor communicatie tussen de wachtruimte

hiervan vond plaats in 1861. Een jaar later vonden

en zitplaats van de torenwachter op de toren aan

herstellingen aan de toren plaats. Het betrof het

11

De Martinitoren in 1857. Litho van de noordzijde van de Grote Markt door Samuel Berghuis.

vernieuwen van de beide bovenste houten balus-

91


trades en het vernieuwen van de tweede houten kroonlijst, enige loopplanken bij de klokken van het carillon en enige luiken en deuren. Daarnaast het vernieuwen van enige ankers en het herstellen van loden bekledingen. Aannemer werd Menso Diemer uit Groningen. Bentheimer zandsteen moest ook vernieuwd worden en werd in 1862 geleverd en bewerkt door steenhouwer Klaas Everards. Tenslotte werd de toren in 1864 ook nog opgemeten door N.W. Lit, opzichter bij de gemeentewerken te Groningen. Hoogstwaarschijnlijk de eerste keer dat de Martinitoren elektrisch verlicht werd, was in 1864 toen bij de viering van het 250-jarig bestaan van de universiteit op de toren elektrische verlichting werd aangebracht. Op de aan de vier zijden van de van de toren geplaatste wijzerplaat van het uurwerk werd in 1866 een minuutwijzer aangebracht, dit tot groot genoegen van de bevolking, die de tijd nu met aanmerkelijk grotere nauwkeurigheid kon waarnemen 13. Aan een bijzondere carrière kwam een einde in 1877, toen de beiaardier Petrus van Oeckelen vanuit Glimmen waar hij woonachtig was, om eervol ontslag vroeg alsmede de toekenning en vaststelling De Martinitoren in 1872. Gravure van het Martinikerkhof van de hand van Willem Hekking jr (1825-1904).

van een pensioen. Van Oeckelen was inmiddels 85 jaar oud en gedurende 67 dienstjaren klokkenist van het speelwerk van de Martinitoren geweest. Hij vond dat het welletjes was geweest en dat hij zijn functie niet meer naar behoren kon vervullen. Zijn verantwoordelijkheid moest maar eens in jeugdige handen overgaan. De gemeenteraad van Groningen vond het verzoek alleszins redelijk, verleende het gewenste ontslag en kende een jaarlijks pensioen van vierhonderd gulden toe. In 1877 werd door beiaardier Johannes Worp, eerder beiaardier van het Paleis op de Dam, in overeenstemming met de uurwerker Hendrik Deutgen een voorstel gedaan om het speelwerk van de Martinitoren te verbeteren, zodat ‘compositien van meer omvang en beteekenis’ op het carillon ten gehore konden worden gebracht. Er werd een studiereis naar Maastricht ondernomen om zich op de hoogte te stellen van de aangebrachte veranderingen die aldaar tot volle tevredenheid waren geëffectueerd.

Ca. 1874. Eerste foto van de oude hoofdwacht en een deel van de Martinitoren door Fr. Jul. von Kolkow.

92

Martinitoren

Voor een bedrag van circa 1.500 gulden zouden


Ca. 1877. Foto van de Martinitoren vanuit de Oosterstraat door Fr. Jul. von Kolkow.

Ca. 1880. Eerste foto van de gehele Martinitoren door Fr. Jul. von Kolkow.

deze ook in Groningen ingevoerd kunnen worden. De gemeenteraad besloot bij wijze van proef het nieuwe systeem te laten toepassen door de uurwerker Deutgen op één der klokken van het speelwerk. Toen in juli 1878 bleek dat de proef een succes was, werd definitief voorgesteld het hele speelwerk aan te passen en daarvoor een bedrag van 3.000 gulden te reserveren 14.

Restauratie In 1876 verbaasden burgemeester en wethouders van Groningen zich nog over de luttele bedragen die besteed werden aan het onderhoud van de Martinitoren. De bouwmeester Z.J.G. Van Beusekom liet hierop weten dat steenhouw- en metselwerken aan Ca. 1885. Foto van Johannes Worp (1821-1891), beiaardier op de Martinitoren van 1877-1890.

de toren nog in voldoende goede staat verkeerden,

Periode 1800 – 1900

93


Ca. 1885. Martinitoren en noordzijde van de Grote Markt.

omdat er in 1872 nog herstel had plaatsgevonden..

ding worden aangebracht van zandsteen. Voor de

Anno 1876 klopte dit misschien nog wel, maar dit

kwaliteit van de drie andere zijden werd gevreesd.

zou weldra veranderen.

Bij onderzoek van de inwendige toestand bleek na-

Aan het einde van de zomer van 1884 kwamen

dat de muren waren ontbloot, dat het houten gestel

er aanmerkelijke stukken van het zandsteen

dat diende tot ondersteuning van drie van de vijf

van de Martinitoren naar beneden gevallen. De

klokken die in de toren hangen in zodanig slechte

torenwachter H. Spanjer werd in oktober 1884 een

staat verkeerde dat de directeur van de gemeente-

schadevergoeding toegewezen vanwege het feit

werken er op aan drong de klokken weg te halen.

dat in de avond van de 10 augustus van de weste-

B en W stelden in november 1884 voor de klokken

lijke gevelmuur van de toren stukken gehouwen

tijdelijk weg te halen en het houten gestel te ver-

hardsteen hadden losgelaten en op de woning van

vangen door een ijzeren gestel en voorts nader on-

de torenwachter waren neergekomen. Niet alleen

derzoek te doen naar de uitwendige toestand van

de woning had hierdoor schade opgelopen, maar

de toren. In de raadsvergadering van 8 november

ook de huisraad van de torenwachter.

werd duidelijk dat de grote klokken al tien jaar niet

Het zou zeven weken duren voordat er tot (proviso-

meer geluid hadden en dat er raadsleden waren die

risch) herstel werd overgegaan. Daarna kwam de

voor verkoop van de klokken waren. Ook waren er

kwestie in de gemeenteraad waar besloten moest

raadsleden die de Martinitoren niet tegen elke prijs

worden of er onderzoek zou worden gedaan naar

wensten te restaureren en desnoods bereid waren

de toestand van de toren en verder herstel te doen

de toren af te breken, zoals de raadsleden W.J. Quin-

plaatsvinden als dat noodzakelijk bleek. De uitwen-

tus en H.C.A. Thieme 15.

dige toestand van de toren bleek er veel ernstiger

In januari 1885 volgde de rapportage van een (ex-

aan toe te zijn dan gedacht. Aan de westzijde moest

terne) commissie over de toestand van de Martini-

tot aan de eerste trans een geheel nieuwe bekle-

toren. Deze bestond uit A. Schram de Jong, direc-

e

94

Martinitoren


teur gemeentewerken, P.J.H. Cuypers (1827-1921), architect van het Rijksmuseum en L.C. Hezenmans (1841-1909), architect te ’s-Hertogenbosch. De heren kwamen tot de conclusie dat de toren in zijn geheel zeer solide was. De bekleding van natuursteen achtten zij zorgwekkend en aanbevolen werd direct een steiger om de toren te plaatsen. Ten aanzien van de klokkenstoel adviseerden zij eveneens de vijf grote klokken tijdelijk uit de toren te verwijderen en daarna de houten klokkenstoel te vervangen door een ijzeren exemplaar. In februari gingen de beraadslagingen verder, waarbij besloten werd de steiger om de Martinitoren aan te brengen. Hierdoor kon verder onderzoek worden verricht en eventueel losgeraakt gesteente worden opgevangen. In maart werd besloten de klokken in eigen beheer tijdelijk uit de Martinitoren te verwijderen met behulp van een dubbele lier. De kosten hiervoor bedroegen 2500 gulden en de werkzaamheden werden verricht door J.D. Hermsen uit Den Bosch 16. In 1885 werd in verband met de restauratie van het onderste deel van de Martinitoren besloten nog een

26 juni 1885. De Salvatorklok is met een lier naar beneden gehaald in verband met de restauratie van de Martinitoren. Beiaardier Johannes Worp heeft zijn hand liefdevol op de klok gelegd.

aantal klokken in eigen beheer tijdelijk te verwijderen totdat over hun lot beslist werd. Ze werden

Nadat de steiger om de toren was aangebracht

opgeborgen in de bergplaats voor brandspuiten die

werd de eerder geïnstalleerde commissie weer aan

zich in de toren bevond . In het voorjaar van 1894

het werk gezet om de buitenkant van de toren te in-

werden de klokken weer in de toren opgehangen

specteren. Voorgesteld werd om van de westelijke,

en op deze heugelijke dag gedurende enige uren be-

zuidelijke en noordelijke vlakken van de toren tot

speeld. De bouwkundige toestand van de Martini-

de eerste trans tekeningen te maken. Vervolgens

toren verhinderde overigens niet dat de toren door

aan te geven waar herstel nodig was. De restaura-

het publiek bezichtigd kon worden. Bij de viering

tiekosten werden geraamd op ongeveer 100.000

van Groningens Ontzet op 28 augustus 1885 van 9

gulden, wat goedkoper zou kunnen uitvallen als

uur ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds voor een speciaal

een deel van de afgenomen zandsteen opnieuw ge-

tarief. Op andere dagen, zoals bleek uit de adver-

bruikt kon worden. Een bedrag van 25.000 gulden

tentie in de Leeuwarder Courant, voor het gewone

als rijkssteun voor het herstel leek ook haalbaar.

tarief van 25 cent  .

In februari 1887 werd besloten een tekenaar aan

17

te stellen om de genoemde tekeningen te vervaardigen. Temidden van al deze restauratieperikelen moest natuurlijk ook het uurwerk van de toren nog wel eens worden onderhouden. Dat was het geval in maart 1888 toen B en W in de krant openbaar maakten, dat wegens noodzakelijk herstel aan het uurwerk, dit van maandag 26 maart 6 uur ´s morgens gedurende minstens drie dagen stil zou Advertentie voor de openingstijden van de Martinitoren op 28 augustus 1885 in de Leeuwarder Courant.

staan 18.

Periode 1800 – 1900

95


uitgaven), waarom in het verleden geen geld voor onderhoud op de begroting had gestaan, of herstel van de toren van belang voor het nageslacht was en ga zo maar door. Daarbij werd een brief van de directie van gemeentewerken uit 1876 boven water gehaald, waarin desgevraagd door B en W werd opgemerkt dat de toren zich in een zeer solide staat bevond. Het raadslid Thieme achtte uitgaven voor herstel van de toren improductief, omdat zij ‘hoegenaamd geene vruchten’ opleverde en het de vraag was of latere generaties deze uitgaven voor het herstel wel zouden billijken. Raadslid N. Rost vatte de dilemma’s aardig samen: ‘De torenquaes Portret van raadslid en wethouder Nico Rost (1829-1918) van Groningen, in 1907 geschilderd door H. Bogaerts.

tie is een zeer lastige quaestie. Wil men den toren afbreken, dan gaat er geschreeuw op; wil men den steiger afbreken, dan gaat er eveneens geschreeuw

Echt snel ging het niet met het herstel van de toren.

op; wil men misschien f 100.000 uitgeven om den

Een voorstel van het gemeentebestuur om twee-

toren te herstellen, dan gaat er ook geschreeuw

honderd gulden uit te trekken om de steiger tot de

op’. Het moge duidelijk zijn dat op deze zittingsdag

eerste trans door het aanbrengen van een teerlaag

geen besluiten over de Martinitoren werden geno-

te onderhouden lokte een eindeloze discussie

men. Misschien om de stemming er in te houden

uit. Hoeveel geld uiteindelijk aan de restauratie

werd het nieuwe jaar op 1 januari 1889 vanaf de

besteed zou worden, onder welke begrotingspost

Martinitoren met bazuingeschal begroet en was

dit dan zou vallen (gewone of buitengewone

deze vrolijkheid ook bedoeld om de aanstaande

1890. Hoofdwacht en Martinitoren in de steigers op een marktdag ten tijde van de restauratie.

96

Martinitoren


restauratie, die op 20 juni 1889 daadwerkelijk werd aangevangen, toe te juichen. Het duurde nog tot april 1889 voordat het gemeentebestuur aan de raad de voordracht kon doen voor de bestekken voor de levering van de vereiste bouwmaterialen voor het herstel van de Martinitoren. Besloten was namelijk het herstel van de zandsteen en de bewerking van de nieuwe steen in eigen beheer uit te voeren. Het ging hierbij om Bentheimer zandsteen, 50.000 stuks miskleurige hardgrauwe waalsteen of miskleurige hardgrauwe provinciale baksteen. Er werd nog wel een beetje gesteggeld over de wijze waarop zou worden aanbesteed, maar er leek in ieder geval schot in te komen 19. Inmiddels waren de werkzaamheden begonnen, maar nu doemde er weer een nieuw probleem op. Aangezien de restauratie in eigen beheer werd verricht, was de gemeente als opdrachtgever hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk voor eventuele ongelukken van het personeel tijdens het werk. Voorgesteld werd om het gemeentebestuur te machtigen ‘gelijk te Amsterdam is geschied ten aanzien van de

1889. Rekening van de firma Arthur Koppel uit Berlijn voor de aanleg van een spoorbaantje ten behoeve van de restauratie van de Martinitoren.

werklieden, belast met het voegen en schoonmaken, uit- en inwendig, van de vier topgevels der Westerkerk, den opzichter en het overige bovengenoemde personeel’ namens de gemeente verzekeren. De hiermee gemoeid gaande bedragen werden betaald uit het fonds voor de restauratie van de toren. Het op zichzelf sociale voorstel van B en W kon echter geen genade vinden in de ogen van de meerderheid van de gemeenteraad. Vele raadsleden (sommigen waren zelf een kijkje gaan nemen bij de werkzaamheden) vonden de risico’s behoorlijk meevallen. De steiger was zo solide ‘als nog nooit een steiger in Groningen gebouwd is’. Het kabeltouw waarmee de stenen omhoog werden getrokken was naar het oordeel van deze spreker, dhr. Quintus, tienmaal dikker dan bij vergelijkbare werkzaamheden aan de A-toren. Ook de opzichter liep weinig gevaar, mede door die o zo solide steiger. ‘Een opzichter bij den aanbouw van een huis van twee of drie verdiepingen

Wagon uit de catalogus van Arthur Koppel uit 1889 die waarschijnlijk werd gebruikt bij het afvoeren van puin bij de restauratie van de Martinitoren.

kan eerder aanspraak maken op verzekering’. Met dit

De firma Arthur Koppel, ‘Fabrik von Schmalspur-

soort uitspraken werd de stemming bepaald en het

bahnen’, aan de Berlijnse Friedrichstrasse ontving in

voorstel tot verzekering der werknemers werd dan

1889 een bedrag van 584 marken voor het aanleggen

ook verworpen met twaalf tegen negen stemmen.

van een spoorbaantje met wagons om het afval van

Periode 1800 – 1900

97


H. Tjaden vroeg er 7.500 gulden voor, de firma Schwitters & Terpstra 8.649, J. Holschergen 6.720 en P.H. Korst 6.499, 94 gulden. Allen waren afkomstig uit Groningen. De steenhouwer Pieter Hendrik Korst werd dientengevolge de opdracht verleend. Een tweede bestek in 1891 werd gegenereerd door de firma Schwitters en Terpstra voor 4.747 gulden. Ook werd er drie gulden per week uitgekeerd aan K. Reitsema vanwege de hinder en schade die hij aan zijn woning ondervond door de bouw van een steiger rond de Martinitoren in 1885. De voerman Yme Kuipers ontving vergoedingen voor het vervoer van bouwafval naar het Noorderplantsoen, zoals in juni 1893 toen hij zestig keer ‘ballast’ van de Martinitoren afvoerde 20. In de gemeenteraad werd in 1890 voor het eerst verslag uitgebracht van de restauratie. Nadat in Nota uit 1890 van architect P.J.H. Cuypers in verband met advisering over de restauratie van de Martinitoren.

het voorjaar van 1889 de werkplaatsen en loodsen voor het bewerken en bewaren van steen op het

de toren te kunnen afvoeren. Deze firma Koppel was in zijn tijd geen kleine jongen. Het in 1876 opgerichte bedrijf heette aanvankelijk ‘Orenstein & Koppel OHG’ en bouwde zogenaamde ‘Feldbahnen’. Dat waren doorgaans smalspoorlijnen waarvoor het spoor en de wagons werden geleverd. Sinds 1885 ging Arthur Koppel (1851-1908) alleen verder met de exportkant van het bedrijf. Dit leidde onder andere tot aanleg van spoorwegen in Mexico en ZuidAfrika. Daar had Groningen dus een goede keus mee gemaakt. Architect P.J.H. Cuypers ontving op 5 mei 1890 een bedrag van vijftig gulden voor reis- en verblijfkosten en voor werkzaamheden verricht in de commissie die een onderzoek instelde naar de toestand van de Martinitoren. De levering van 50.000 stuks miskleurige hardgrauwe waalsteen werd aanbesteed. Er werd een eerste bestek opgesteld door de gemeente Groningen in 1890 voor het leveren van Bentheimer steen voor de herstelling van de Martinitoren onder bijlevering van alle daartoe benodigde bouwstoffen, arbeidsloon, transporten etcetera. Het ging hierbij om ongeveer 140 m2 natuursteen in gespecificeerde stukken van verschillende afmetingen. Er waren vier inschrijvers op dit bestek.

98

Martinitoren

1893. De gerestaureerde eerste trans van de Martinitoren.


Martinikerkhof waren opgericht, werd op de 20e juni een begin gemaakt met het verwijderen der bouwvallige bekleding met Bentheimer zandsteen van de toren. Bij de verwijdering bleek op het westelijke torenvlak dat de bekleding tussen de 25 en 30 centimeter was afgescheurd van het zich daar achter bevindende metselwerk. Door jarenlange inwatering was dit muurwerk vergruisd en verteerd en had het alle samenhang verloren. De verweerde toestand maakte het noodzakelijk het met de grootste omzichtigheid uit te breken, tegelijk met het verwijderen van de zandsteen en alles opnieuw op te metselen teneinde de hoger gelegen delen, die vast waren gebleven voldoende steun te geven. Bij de verwijdering van de zandstenen bekleding werden verder belangrijke scheuren aan de verschillende boogopeningen ontdekt, die, hoewel ze geen onmiddellijk gevaar opleverden, met het oog op de verwaterde toestand van het metselwerk, bijgewerkt en hersteld moesten worden. Door de aanwezigheid van de robuuste steiger die vrij veel beschutting bood, kon met het wegruimen van de bouwvallige torendelen min of meer worden doorgegaan tot begin januari 1890. De bekleding was op dat moment verwijderd tot de hoogte van de woningen van de torenwachter en de zojuist weduwe geworden mevrouw Reitsema. Het verder afbreken werd toen gestaakt omdat het jaargetijde niet toeliet de achter daken en muren verborgen delen van de toren te ontbloten. Hiermee werd verder gegaan in het voorjaar. In de tweede helft van 1889 werd tachtig vierkante meter ruwe zandsteen aangeleverd. Deze werd in de daarvoor bestemde loods bewerkt, evenals de bij de afbraak vrijgekomen zandsteen, zodat er pasklare steen beschikbaar was om bij de wederopbouw van de toren te gebruiken. Toen met de opbouw begonnen werd was er voldoende voorraad gehouwen steen om geregeld

1893. Martinitoren met de nieuwe wijzerplaten die werden aangebracht ter afronding van de restauratie.

te kunnen verder werken. In oktober 1890 was

En ook aan de bogen zelf, die enorm hadden gele-

de zandstenen bekleding in haar oorspronkelijke

den door inwatering.

toestand hersteld tot een hoogte van twaalf meter.

In de loop van 1890 werd weer een grote hoe-

Gedurende deze werkzaamheden werden tevens de

veelheid ruwe zandsteen aangevoerd, circa 140

metselwerken van de noorder- en zuidergevelvlak-

vierkante meter. Aan deze steen werd regelmatig

ken, onmiddellijk boven en aan weerszijden van de

gewerkt door zes steenhouwers, die ook in de

beide boogopeningen van de toren aangevangen.

winter van 1890-1891 bleven doorwerken, zodat bij

Periode 1800 – 1900

99


aanvang van de verdere opbouw in het voorjaar

Van 1 januari 1890 tot maart 1891 bedroeg het aan

van 1891 er voldoende steen beschikbaar zou zijn.

de restauratie uitgegeven bedrag 19.957 gulden,

De werkzaamheden stonden onder leiding van de

waarbij onder andere geld werd uitgegeven aan

ambtenaar J. van Gendt en geschiedden zonder dat

steigertouw, blokken met touwwerk, bergkrijt, sili-

er enig ongeval plaatsvond.

caat, lijnolie, een duimstok, gemalen klei en herstel

Het opmeten en uitslaan van de voor de opbouw

van het behang in de kamer van de torenwachter.

gereed te maken stukken steen geschiedde met

Ook de hierboven genoemde 50.000 waalstenen

de meeste zorg. Hierbij moest men buitengewoon

waren in dit bedrag verdisconteerd. Tussen januari

nauwlettend te werk gaan, omdat de toren over

1891 en mei 1892 werd 15.994 gulden uitgegeven

zijn gehele hoogte in noordwestelijke richting

voor stukadoorswerk, wiggen, vuurpotjes, iepen-

nagenoeg 1.20 meter uit de loodlijn staat. Bij elk

hout, een slot op een deur, koperen knoppen, een

te verwerken en te plaatsen stuk steen moest met

gieter, metseldraad, garen, stokken voor houten

deze afwijking van de normale stand rekening

hamers, herstel van breekijzers, kalkhouwers,

worden gehouden.

snoeischaren, plantenstekers, zwartsel, gele

Van de verwijderde steen kon nog ongeveer 86

okerverf, ‘amerikaansche schrobbers’, stoffers en

vierkante meter worden gebruikt. Eind 1890 was

puinmanden.

306 vierkante meter zandsteen beschikbaar voor de

In de periode januari 1892 tot maart 1893 ging er

wederopbouw. In de loop van 1891 en 1892 zou ech-

nog eens 15.993 gulden doorheen voor hout voor

ter nog meer ruwe zandsteen aangevoerd worden.

palen, vlierhout, rivierzand, nog eens 30.000 stuks

Onvoorziene omstandigheden daargelaten kon

miskleurige hardgrauwe waalsteen en provinciale

jaarlijks qua hoogte tien à twaalf meter nieuwe

baksteen, zwarte verf, draadnagels, vegers, bezems,

bekleding worden aangebracht, zodat de werk-

kwastjes en een boender.

zaamheden eind 1893 gereed zouden moeten kun-

Tenslotte werd er in de periode 1 januari 1893 tot en

nen zijn. Tot 1 oktober 1890 was aan de restauratie

met juni 1894 nog eens 22.817 gulden afgerekend

46.585 gulden uitgegeven, als volgt te specificeren:

voor opzicht, beitels, houvasten, transport, schroeven, zink, lood, soldeer, Engelse rode menie, touw, haken, kophamers, verfwerk, Portland cement,

Kosten deskundigen

250 gulden

kalk, grauwe gevelsteen, cokes, koperdraad, teer, ta-

Vervaardigen tekeningen

510 gulden

kelblokken, tras, klei, smidswerk, olie, grenen hout,

Steiger en hulpsteiger Loods Martinikerkhof Bentheimer steen

6.936 gulden

vuren hout, touw voor het ophijsen der klokken,

1.418 gulden

glas, dakpannen, loodlijm, zaagvijlen, krammen,

10.571 gulden

eikenhout, ijzer, kniestukken en profielstenen voor

50.000 Waalstenen

1.539 gulden

het gewelf onder de toren.

Steen, kalk, enz.

1.599 gulden

Het geeft een idee van wat er bij zo’n restauratie

Hout

1.936 gulden

allemaal aan te pas kwam. Al met al zal de gehele

Touw etc.

558 gulden

IJzerwerk en smidswerken

1.345 gulden

operatie bij benadering circa 110.000 gulden gekost hebben.

701 gulden

De werkzaamheden aan de toren werden in 1893

Verfwerk

131 gulden

afgerond toen in oktober de steiger en de werklood-

Loodgieterswerk

162 gulden

sen werden afgebroken en het daarbij vrijkomende

362 gulden

bouwmateriaal in het openbaar kon worden

Werktuigen en gereedschap

Vervoer Arbeidsloon

15.912 gulden

verkocht 21. Naast deze restauratiewerkzaamheden

Opzicht

1.800 gulden

werd ook nog geld bestemd voor verbetering van

790 gulden

het toestel voor de bespeling van het klokkenspel

Schadevergoedingen Diversen

59 gulden

100

Martinitoren

op de Martinitoren. Het onderhoud hieraan was


Foto uit 1969 van het beeld van Maria aan de zuidzijde van de Martinitoren dat werd aangebracht na afronding van de restauratie in 1893.

Foto uit 1969 van het beeld van Jozef aan de zuidzijde van de Martinitoren dat werd aangebracht na afronding van de restauratie in 1893.

in voorgaande jaren aanmerkelijk geweest zodat

meende men enigszins voor een raadsel te staan.

in 1892 het college van B & W voorstelde 350 à 400

De aanvangsstukken en vertandingen in het

gulden uit te geven om het speelwerk zodanig te

metselwerk van de Martinitoren toonden aan dat

veranderen dat in de toekomst minder aan onder-

de overwelving in ieder geval voorzien was door de

houd hoefde te worden uitgegeven (in 1887 en 1891

oorspronkelijke bouwmeester van de Martinitoren.

was hier in totaal bijna 450 gulden aan uitgege-

In 1893 wist men echter niet of deze overwelving

ven).

er ooit wel in had gezeten, dan wel in vroeger

De restauratie van de Martinitoren leek in oktober

tijden was verwijderd. Er moest hiervoor een kleine

1893 te zijn afgerond met de plaatsing van een raam

steiger gebouwd worden, waarvoor het hout van de

van glas in lood in een boog boven de torenwach-

veel grotere steiger die om de toren heen stond van

terswoning, zoals dat daar vroeger ook te zien was.

1885 tot 1893 gebruikt werd. Formeel werd de res-

Wat echter ontbrak was de overwelving van de

tauratie afgerond op 25 april 1894. Ter herinnering

onderkant van de eerste torenzolder en het terug-

aan de restauratie werd in de zuidelijke voet van

plaatsen van drie klokken die in 1885 uit de toren

de toren een gedenksteen aangebracht met de tekst

waren gehaald met het oog op de restauratie. Voor

‘Renovata Anno Domini 1886-1893’, die zich daar nu

het terugplaatsen van de klokken werden nieuwe

niet meer bevindt. Daarnaast werden naast de zui-

houten klokkenstoelen vervaardigd. De door archi-

delijke ingang van de toren twee beelden in reliëf

tect Cuypers gesuggereerde ijzeren klokkenstoelen

aangebracht. Ter linkerzijde een Maria met kind en

waren de gemeente te duur. Wat de overwelving

ter rechterzijde de heilige Jozef met een lelie 22.

van de onderdoorgang van de Martinitoren betreft

Periode 1800 – 1900

101


Koninklijk bezoek in 1892 Modern voor zijn tijd was het verzoek dat in juni 1892 werd behandeld in de Groningse gemeenteraad. De heren H.H. van Baarlen en A. Haakma Vos hadden namens het ‘centraal comité voor de verlichting en versiering der stad tijdens het verblijf van H.H.M.M. de Koningin en de Koningin-Regentes’ een leuk plan bedacht. Zij wilden een proef nemen met gasverlichting van de pijnappel van de Martinitoren. Als deze proef slaagde wilde men tijdens het bezoek van de leden van het koningshuis de Martinitoren vanaf de eerste trans illumineren met gas (er was ook een werktekening gemaakt) in 2000 à 2500 witte matglazen ballons. B en W zagen er na consultatie van de directeur van gemeentewerken niet veel kwaads in, maar de gemeenteraad dacht daar anders over. Men achtte de voorbereidingstijd (circa veertien dagen) veel te kort en zag veel problemen bij het aanbrengen van gasbuizen en het onder controle houden van de brandveiligheid. Het voorstel werd dan ook verworpen met 21 tegen 8 stemmen. Een ander onderwerp dat verband hield met het aanstaande koninklijk bezoek had ook te kampen met een korte voorbereidingstijd. Er was in 1892 namelijk ook een comité dat zich bezighield om bij het bezoek van de koninginnen Wilhelmina en Emma bij hun aanstaande bezoek aan stad en provincie een geschenk aan te bieden. Het geschenk moest een ‘oorspronkelijk Groningsch karakter’ dragen. Het idee was een gouden schaalmodel (1: 250) met een functionerend uurwerk te laten maken. Voor deze toren dacht men 5.000 gulden nodig te hebben. Ook na een herhaalde oproep in de kranten en na inschakeling van de Groninger boekverkopers werd dit bedrag bij lange na niet ingezameld, terwijl ook de inkomsten uit de ondersteunende verkoop van gouden, zilveren en bronzen gedenkpenningen achterbleven. Daarop werd besloten de toren in zilver uit te voeren. De Groninger zilversmid L. Spaanstra bleek be-

102

Martinitoren

De zilveren Martinitoren die in 1892 aan koningin Wilhelmina werd aangeboden namens de Groningse bevolking.


reid dit voor 1.800 gulden te doen. De constructietekening werd gemaakt door J. van Gendt (dezelfde die opzichter was bij de restauratie van de echte Martinitoren), terwijl het uurwerk van de hand van A. Rentjes was. Overigens bleef het comité nog met een tekort van 172 gulden zitten dat in 1893 door de leden uit eigen zak moest worden aangevuld. Onder de Groninger bevolking was inmiddels twijfel gerezen omtrent het tijdig gereedkomen en de uitvoering van het geschenk. Om dit te logenstraffen werd ‘de pendule in de vorm van den St. Maartenstoren’ tentoongesteld in het Concerthuis in de Poelestraat op 19 en 20 juni 1892. Na betaling van tien cent entree kon de bevolking zich overtuigen van de kwaliteit van het geschenk, dat op 21 juni ’s avonds tijdens het diner werd aangeboden door J.A. Feith, die daarbij de Martinitoren omschreef als ‘het middeleeuwsch kunstwerk waarop Groningen roem draagt’. De Martinitoren zelf was tijdens het koninklijk bezoek open voor het publiek. Hiervoor werd geadverteerd in het Stads en provinciaal Groninger advertentieblad. Ook tijdens de koninginnefeesten zou de toren dagelijks te bezichtigen zijn, waarvoor men zich diende te vervoegen bij de torenwachter 23.

Rijksdriehoeksmeting

De Martinitoren aan het einde van de 19e eeuw met de oostzijde van de Grote Markt.

Aan het einde van de negentiende eeuw kreeg de Martinitoren een functie binnen het landelijke sys-

gebracht in 1898, Vanaf één van deze pijlers, waar

teem van driehoeksmeting dat door de rijkscom-

een steiger bij aangebracht moest worden, zouden

missie voor graadmeting en waterpassing ook in

gedurende zes weken sterrenkundige plaatsbepa-

de noordelijke provincies werd ingevoerd. Daarvoor

lingen verricht worden. Een houten kast moest het

was het nodig dat er twee pijlers van baksteen

benodigde instrument bedekken.

werden gebouwd, te plaatsen op de uitspringende

In 1899 of 1900 zouden dan gedurende acht weken

delen van het muurwerk van de toren, daar waar –

landmeetkundige waarnemingen gedaan worden

even boven de tweede trans – de vierkante door-

vanaf beide pijlers, waarvoor bij beide peilers stei-

snede in een achtkant overgaat en elk te omringen

gers nodig waren. Op de uren dat de waarnemin-

met steigerwerk. Eén pijler moest komen op de

gen gedaan werden, moesten op de steigers zeilen

zuidoosthoek en de andere op de noordwestelijke

worden uitgespannen. In één van de volgende jaren

hoek. De gemetselde pijlers moesten worden aan-

zouden op beide pijlers gedurende zes weken dan

Periode 1800 – 1900

103


nog waarnemingen gedaan worden voor de zogenaamde secundaire driehoeksmeting. Tussentijds zouden dan ook nog enige lokale opmetingen op de toren uitgevoerd worden en de hulpinstrumenten (heliotropen) zouden op de Martinitoren geplaatst worden ten behoeve van de waarnemingen op de omliggende driehoekspunten. De gemeente Groningen meende een vergunning hiervoor niet te kunnen weigeren, maar stelde wel als voorwaarde dat alle werkzaamheden verricht moesten worden in overleg met de directeur gemeentewerken en dat de kosten, ook voor het weer weghalen van de waarnemingspijlers door de rijkscommissie zouden worden voldaan. Aan de afronding van het project werd een maximale termijn gesteld van tien jaar. Eind september 1898 vonden de voorgenomen werkzaamheden plaats. In de pers verschenen berichten waaruit bleek dat de Martinitoren ‘gedurende den nacht niet gehoord zal worden’. Vanaf de voor de graadmeting aangebrachte observatiepost aan de toren werden astronomische waarnemingen gedaan die niet door ook maar de minste beweging verstoord mochten worden. Het Ca. 1895. Martinitoren vanuit het zuidwesten met de oude Hoofdwacht.

slag- en speelwerk op de toren werd stilgelegd en ook de torenwachter mocht zijn hoorn niet meer gebruiken. Als hij iets verdachts opmerkte moest hij via de spreekbuis de politie daarvan in kennis stellen. De toren zweeg van zes uur ’s avonds tot zes uur ’s morgens. Voor sommige inwoners van Groningen was dat wellicht een zegen, gezien de problematiek die door hen in de volgende eeuw zou

worden aangesneden 24.

a. 1900. Martinitoren vanuit C de Nieuwe Ebbingestraat.

104

Martinitoren


1904. Martinitoren met aanduiding van de plaats van de hulpmiddelen voor de Rijksdriehoeksmeting. Periode 1800 – 1900

105


6


PERIODE 1900 HEDEN

Een opera in Stettin Op de grote tentoonstelling van nijverheid en kunstindustrie die in Groningen in 1903 werd georganiseerd was veel bijzonders te zien. Opvallende objecten waren er bij voorbeeld van de hand van torenwachter Jan Koop Sjoerts, die op de hoogste plek van de stad Groningen waren gemaakt. Geëxposeerd werd door hem op de Martinitoren gemaakt houtsnijwerk, ’s nachts vervaardigd tussen de keren door, dat hij slapend Groningen moest laten horen dat alles veilig was in de stad. Om het kwartier dus. Verder waren er van hem schilderijen te zien. Op het expositieterrein dat zich uitstrekte van het Boterdiep tot op het huidige CIBOGAterrein stond ook een reclamezuil die de Martinitoren voorstelde. Deze was gemaakt en ingebracht voor de expositie door H.K. van der Klei. Ook elders in Europa werd de Martinitoren dat jaar gekopieerd. In de toen Duitse stad Stettin werd in december 1903 een opera uitgevoerd met als titel ‘Der Glockenguss zu Groningen’. Hoewel het verhaal gesitueerd was in het jaar 1400, was het decor toch voorzien van een sierlijke en getrouwe afbeelding van de Martinitoren en de Martinikerk. De beroemde stad-Groninger fotograaf Fr.Jul. von Kolkow had namelijk op verzoek van toneeldirecteur F.E. Gluth de nodige foto’s naar Stettin gestuurd. De opera begon met een tableau vivant op de Groningse Grote Markt met Martinitoren: ‘Beim Aufgehen des Vorhanges erschallt von der Höhe des Glockenturmes der Kathedrale harmonisches Glockengeläute’. Een indrukwekkend begin van wat volgens tijdgenoten nogal een griezelig verhaal was. In één van de laatste tonelen wierp één van de klokkengieters op raad van een tovenaar zijn geliefde wederhelft in de kokende klokspijs, opdat hij door dit offer de hoofdprijs in een wedstrijd voor klokgieters zou winnen. De gerechte wraak des hemels bleef natuurlijk niet uit. Onweer en bliksem

1915. Bebouwing rond de voet van de Martinitoren. Periode 1900 – heden

107


1903. Replica van de Martinitoren op het terrein van de tentoonstelling voor nijverheid en kunstindustrie.

verschenen in de laatste scène ten tonele, waardoor het hemelvuur de door de wrede klokkengieter gebouwde toren in brand zette en deze onder don 1903. Omslag van het programmaboek van de opera ‘Der Glockenguss zu Groningen’, die werd uitgevoerd in Stettin.

derend geraas ineenstortte. Jammer genoeg is deze opera in Groningen nooit opgevoerd 1.

1903. Plattegrond van het tentoonstellingsterrein met de plaats van de nagemaakte Martinitoren.

108

Martinitoren


Problemen met uurwerk en carillon

der klokken en dit kompt als dat men op uw klavier te laag moet slagen om ze te doen aanklappen. Met mijn geperfectioneerde stelsel hangen de klepels bijna tegen de klokken om er te kunnen afspelen gelijk op eene piano’. Ondanks deze conclusies werd verder geen actie ondernomen om het carillon te moderniseren.

Nadat in 1908 de bliksemafleider hersteld was,

De situatie van het carillon bleef de gemeente

waren er in 1912 problemen met het luiden van de

wel zorgen baren. In 1919 vroeg de directeur van

grote klok in de Martinitoren. Deze bleek in het

gemeentewerken toestemming om het carillon te

geheel niet meer geluid te kunnen worden. Met

herstellen, omdat er toenemende problemen waren

vooruitziende blik stelde het College van B & W

in het functioneren. Dit werd veroorzaakt doordat

voor om in de begroting van 1913 hieromtrent een

de trommel waaraan de gewichten hingen, tegen

voorziening op te nemen voor reparatie, omdat de

het ondersteuningsframe zakte. Een deel van deze

grote klok in 1914 bij de viering van het 300-jarig

problemen zal opgelost zijn door het mechanisch

bestaan van de universiteit zeker gebruikt zou

opwindmechanisme dat in 1920 voor een bedrag

moeten kunnen worden. Kennelijk was dit niet

van 835 gulden werd aangebracht door de firma

het enige probleem. Er werd in 1913 ook gecorres-

Noorderlicht N.V. In februari 1925 werden wederom

pondeerd met een firma die gespecialiseerd was in

problemen gesignaleerd met het functioneren van

uurwerken uit Mechelen, Désiré Somers, die na een

het uur- en speelwerk in de Martinitoren. IJze-

onderzoek met de gemeentelijke toezichthouder

ren transmissie-assen en overbrengraderen naar

G.G. Reitsma concludeerde dat ‘het klavierspel een

de wijzers bleken vooral in het vochtige seizoen

oud stelsel is waar men niets goeds op kan uitvoe-

aan roest onderhevig. Een aanvankelijke raming

ren; de klepels uwer klokken hangen in de middel

wees uit dat voor een bedrag van 900 gulden de

Ca. 1908. Herstel van de bliksemafleider van de Martinitoren.

Ca. 1908. Vernieuwing van de windvaan van de Martinitoren. Periode 1900 – heden

109


onderdelen vervangen konden worden door bronzen exemplaren. Hiervoor zou het uur- en speelwerk dan zes weken stil moeten staan. Dit geschiedde bij voorkeur in de periode rondom Pasen, omdat men jaarlijks dan toch altijd het uurwerk schoonmaakte. Na een degelijk onderzoek naar de staat van het carillon, bleek de verbetering een kleine 6.000 gulden te gaan kosten, waarbij de firma Eijsbouts uit Asten als mogelijke reparateur werd aangemerkt. Nadat in 1925 diverse problemen in het functioneren van het uur- en speelwerk aan het licht waren gekomen en hiervoor oplossingen waren aangedragen, onderzocht men in 1926 de mogelijkheid om de wijzerplaten van de Martinitoren te verlichten. De cijfers moesten dan op een andere, dan de gebruikelijke blauwkleurige wijzerplaat worden aangebracht. De directeur van gemeentewerken was van mening dat wijzerplaten en wijzers dan overgebracht moesten worden naar de derde trans, waardoor zij van grotere afstand zichtbaar zouden zijn. De cijfers zouden dan worden uitgevoerd in roodkoper en een lengte krijgen van 58 centimeter. De totale kosten van het aanbrengen Ca. 1910. Martinitoren met de vernieuwde Hoofdwacht.

van verlichting zouden 4.900 gulden bedragen en dat werd aanvankelijk toch als een overbodige luxe gezien. De firma Eijsbouts voerde de reparaties aan het uuren speelwerk en de verplaatsing van wijzers en wijzerplaten in 1926 uit voor een bedrag van 4.725 gulden, waarbij vanaf 16 september het klokkenspel tijdelijk buiten werking werd gesteld. De verlichting van de wijzerplaten kwam er natuurlijk alsnog in 1927 en wel vanaf 14 januari. Aanvankelijk was de verlichting ingeschakeld tot middernacht, maar vanaf 1930 in de wintermaanden ook de hele nacht 2.

Ca. 1920. Hendrik Pieter Steenhuis (1859-1934), die van 1890-1928 beiaardier was op de Martinitoren.

110

Martinitoren


De laatste torenwachter De stadstrompetter was in de negentiende en de twintigste eeuw weer uitsluitend torenwachter geworden. Musiceren vanaf de toren tot vermaak en stichting van de burgerij deed hij niet meer. Het korte signaal, dat ’s nachts om het kwartier vanuit de toren over de slapende stad klonk, was nog zijn enige muzikale prestatie. Zijn telefonische verbinding met brandweer en politie had de brandhoorn en de seinlantaarn overbodig gemaakt. Aan een eeuwenoude traditie op de Martinitoren kwam in 1921 dan ook een einde toen de vermoe-

1912. Torenwachter Jan Koop Sjoerts met een door hemzelf gemaakt modelvliegtuig.

delijk nog enige torenwachter in Nederland, Jan Koop Sjoerts, in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd om pensionering verzocht. Per 1 november werd hem het ontslag eervol verleend uit het dienstverband dat in 1890 was begonnen. In verband hiermee vroeg het gemeentebestuur zich af of het nog wel nodig was een torenwachter op de Martinitoren te hebben. Zijn belangrijkste functie was het waarschuwen van de brandweer als er ergens in de stad brand werd waargenomen. Het gemeentebestuur stelde vast dat door de komst van telefoon en de brandweertelegraaf de functie van de torenwachter in dit opzicht zijn betekenis verloren had. De betrekking van torenwachter werd dan ook opgeheven. De laatste torenwachter was een

Ca. 1912. Torenwachter Jan Koop Sjoerts op de Martinitoren.

markante figuur in de stad, getooid met een lange baard, woonachtig aan de Turfstraat nummer 4.

mende des nachts onmiddellijk de brandweerkazerne

Sjoerts zou in 1941 overlijden en was als figuur toch

waarschuwde. Van des avonds 10 uur tot zonsopgang

interessant genoeg voor een stukje in de Haagse

weerklonk om het kwartier zijn trompetgeschal om te

krant ‘Het Vaderland’ bij zijn overlijden:

bewijzen, dat alles te Groningen en omgeving veilig was. Sjoerts was begiftigd met de zilveren medaille

‘Wachter van de Martini te Groningen overleden.

verbonden aan de orde van Oranje Nassau.

Hij was al jaren met pensioen. In den ouderdom van

De begrafenis vindt Woensdag op de Zuiderbegraaf-

86 jaar is te Groningen J.K. Sjoerts overleden, oud-to-

plaats te Groningen plaats’.

renwachter van den Martinitoren. De overledene, die bij oud en jong een groote populariteit genoot, was

Nog steeds was er natuurlijk wel behoefte aan

ruim veertig jaar lang torenwachter van den Marti-

toezicht op de toren. De directie van gemeentewer-

nitoren, in welke kwaliteit hij, toen het brandwezen

ken stelde in november 1921 voor om – in overleg

nog niet zo functioneerde als thans, bij alle voorko-

met de kerkvoogdij – de koster van de Martinikerk,

Periode 1900 – heden

111


Meyer een schadevergoeding van honderd gulden uitgekeerd. Het herstel van het stijlwerk onder de pijnappel kwam in dit jaar half november gereed en had ruim vierduizend gulden gekost. In deze jaren was door de hoogte van de toren deze nog steeds een belangrijk baken. Garnizoenscommandant te Groningen, luitenant-kolonel J.N. Bruyn, verzocht in juli 1923 toestemming om de toren te gebruiken voor seinoefeningen door het leger. Zijns inziens bestond er door een ingesteld rookverbod en het gebruik van elektrische lampen tijdens de oefening geen brandgevaar. Na overleg met de brandverzekering verleende de gemeente de gevraagde vergunning 3.

Het graf van de laatste torenwachter op de Zuiderbegraafplaats.

Op en om de toren

A.T. Meyer jr. met het dagelijks toezicht te belasten.

In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 14 mei

De vergoeding van de heer Meyer zou bestaan uit

1918 stond een curieus berichtje:

fooien van de kant van bezoekers van de Martinitoren. De bezichtiging werd toegestaan als hij zelf

‘B. en W. van Groningen stellen den gemeenteraad

mee ging naar boven, dan wel een ander gekwalifi-

voor, voor f. 47.000 aan te koopen het koffiehuis

ceerd persoon. De toegang zou vijftig cent bedra-

Reitsma, aan de Groote Markt, aan den voet van den

gen voor drie personen en daarboven 25 cent per

Martinitoren, met de bedoeling in het perceel een

persoon extra. Er was toegang tot het watervat en

gemeentebureau te vestigen en de mogelijkheid te

het speel- en uurwerk. Er mocht geen open vuur

openen tot ontmanteling van den Martinitoren kan

gebruikt worden op de toren, er mochten geen

worden verwezenlijkt’.

opschriften op de muren worden aangebracht en er mocht niets naar beneden gegooid worden door

Wat hier nu precies mee bedoeld werd lijkt obscuur,

de bezoekers. Op feestdagen en andere bijzondere

maar vermoedelijk ging het om de mogelijkheid

dagen zou het toezicht op de toren verricht worden

alle tegen de toren staande bebouwing (met uitzon-

door agenten 4 klasse van de politie die Meyer

dering van de Martinikerk) te kunnen slopen.

zelf moest betalen. Eén hiervan werd geposteerd

Ook in de twintigste eeuw was de Rijkscommissie

op de eerste trans, één bij de ruimte waar zich het

voor graadmeting en waterpassing te Delft nog

uurwerk bevond, één op de tweede trans, één op

werkzaam. In juli 1920 verzocht deze de gemeente

de derde trans en één bij het carillon. Het bovenste

Groningen om een vergunning voor het opstellen

deel van de toren bleef op deze dagen afgesloten.

en afbreken van een stellage op de Martinitoren

Op 28 augustus 1922 bleef de toren evenwel

om metingen te kunnen verrichten. Eén en ander

gesloten om te voorkomen dat de aangebrachte

viel samen met herstelling van leien en loodbedek-

verlichting beschadigd zou raken. Om de derving

king van het stijlwerk onder de pijnappel, waar-

van inkomsten te compenseren werd aan de heer

bij grote aantastingen van het stijlwerk werden

e

112

Martinitoren


Ca. 1920. Martinitoren gezien vanaf het Winschoterdiep.

geconstateerd op het deel van de toren dat bij de

funèbre’ van Fryderyk Chopin, hetgeen een grote

laatste restauratie niet aangepakt was.

indruk moet hebben gehad op de mensenmenigte

Zeer indrukwekkend moet de atmosfeer zijn

die in groten getale en in complete stilte aansloot

geweest in de Groningse binnenstad op 22 januari

bij de begrafenisstoet.

1929. Daar trok toen een dramatische begrafenis-

Een voorloper van de GSM-telefonie lijken we wel

stoet door de stad van de Kerklaan via de Grote

tegen te komen in juli 1929 in bijgaand krantenbe-

Markt naar de begraafplaats Esserveld. Begraven

richt: ‘Geruimen tijd geleden besloot het gemeen-

werden twee rijksveldwachters, J. Werkman en

tebestuur van Groningen tot aanschaffing van een

H.H. Hoving, die het slachtoffer waren geworden

toestel, waarmee de politiedokter, voor het geval

van de beruchte anarchist IJe Wijkstra uit Groote-

hij per auto was uitgereden, langs radiografischen

gast. Bij de arrestatie van zijn geliefde Aaltje vier

weg zou kunnen worden gewaarschuwd. Proef-

dagen eerder, had hij vier veldwachters met de

nemingen zouden evenwel de bruikbaarheid van

karabijn opgewacht en gedood. Twee van deze veld-

het toestel moeten bewijzen. Die proefnemingen

wachters werden in Groningen begraven. Langs

hebben thans goede resultaten opgeleverd. Het

de route van de lijkstoet stond het zwart van de

toestel is berekend tot een afstand tot en met 60

mensen. Hoewel in de 19 eeuw door het Gronin-

K.M. Een ontvangtoestel is op de auto van den poli-

ger stadsbestuur was besloten dat de klokken niet

tiedokter S.B. Nathans aangebracht, terwijl bij het

meer geluid mochten worden bij begrafenissen,

verlaten van de auto voor een bezoek bijvoorbeeld,

was er nu kennelijk een uitzondering gemaakt. Van

op de claxon wordt overgeschakeld zoodat de heer

het carillon van de Martinitoren klonk de ‘Marche

Nathans binnen minimalen tijd in alle omstandig-

e

Periode 1900 – heden

113


1920. Paardenkeuring op de Grote Markt op 28 augustus. Schilderij van Otto Eerelman.

heden wordt bereikt. Bij het ‘zendstation’ doet de

onderaan de luchtballon. De beroemdste hiervan

Martinitoren dienst als antennemast’  4.

was de ‘Graf von Zeppelin’ die in augustus 1929

Een novum in de luchtvaart was de komst van

om de wereld was gevlogen. Op 13 oktober deed hij

de zogenaamde zeppelin, een grote horizontale

ook Groningen aan. Dit veroorzaakte natuurlijk

cilindervormige luchtballon gevuld met waterstof,

sensatie. ’s Ochtends tussen zeven en half acht zou

die aangedreven kon worden door een luchtschroef.

de Zeppelin boven de stad komen. Wie in de stad

Hij was voorzien van een gesloten passagierscabine

een plat dak had, installeerde zich daar voor een

114

Martinitoren


1 920. Allegorie op Groningen, waar toen nog rook uit fabriekspijpen kwam, door Otto Eerelman.

vroeg kopje thee. Voor de tweede keer dit jaar was er een grote mensenmenigte op de Grote Markt die al vanaf zes uur was samengestroomd. De Nieuwe Rotterdamsche Courant berichtte er als volgt over: ‘En van het Oosten kwam ook inderdaad het lichtende gevaarte. Te zes minuten over zeven werd het, schitterend in de morgenzon, zichtbaar.

1 920. Detail van de Allegorie op Groningen, door Otto Eerelman.

Periode 1900 – heden

115


D e Buick van politiedokter Samuel Benjamin Nathans (1881-1941) gefotografeerd in 1930, voorzien van een zendinstallatie die functioneerde via een antenne op de Martinitoren.

Langzaam varend, op minder dan 100 m. hoogte, zoemde het langs de noordzijde van de Martinitoren, toegejuicht en toegewuifd door de talrijke menigte, enthousiast over het fraaie schouwspel. Het dreef dadelijk naar het Zuiden op, maar enkele ogenblikken later keerde het terug en nu was de geestdrift van de menigte ongewoon groot. Uit het luchtschip werden de toejuichingen beantwoord. De Zeppelin vloog over het stadhuis, koerste toen naar het Zuiden en was tegen kwart over zeven aan het oog onttrokken’. De ‘Graf von Zeppelin’ zou tot in 1940 een geregelde luchtdienst onderhouden tussen Europa, de Verenigde Staten en Brazilië. De Martinitoren kon kennelijk zelf door de gemeente aangelicht worden. De Algemene Nederlandsche Pharmaceutische Studenten-Vereeniging hield in 1931 zijn congres in Groningen. Op de openingsdag zou het gezelschap in Groningen aankomen en het leek de vereniging wel feestelijk als op 6 mei 1931 de Martinitoren dan verlicht zou zijn van 21.30 tot 22.30 uur. De gemeente had hier geen bezwaar tegen en bracht voor het eerste uur vijftien gulden in rekening. Elk volgend uur zou tien gulden kosten. Bespeling van het carillon kon ook, op afroep als het ware. Behoudens de vaste wekelijkse carillonbespeling en die op feestdagen als de viering van Groningens Ontzet op 28 augustus, konden er ook andere goede aanleidingen voor zijn. Het Gronings 1 922. De Martinitoren verlicht ter gelegenheid van de viering van 250 jaar Groningens Ontzet.

116

Martinitoren

studentencorps ‘Vindicat atque Polit’, toen nog


1929. Het luchtschip de ‘Graf von Zeppelin’ bij de Martinitoren.

1929. Het publiek staat vol verwachting op de Grote Markt te wachten op de overkomst van de zeppelin.

Periode 1900 – heden

117


gevestigd aan de noordzijde van de Grote Markt, verzocht het gemeentebestuur om extra bespeling van het carillon van de Martinitoren op 2 juli 1934 omstreeks 11.30 uur. Dit vanwege de viering door het corps van het 64e lustrum van de universiteit 5.

Anti-lawaai acties In 1926 werd het carillon om ons onbekende redenen tijdelijk stilgelegd. Het laat zich alleen maar raden, maar mogelijk bestond er een verband met een zaak die enkele jaren later speelde inzake geluids-

1 930. Beiaardier Jacob Everts bespeelt het carillon.

overlast. Pachter J.K. Struvé van hotel De Doelen had in 1930 met het gemeentebestuur hierover gecorrespondeerd omdat hij vond dat het carillon van de Martinitoren ’s nachts stil moest zijn. Het college van B en W was het niet met hem eens, omdat het klokkenspel in hun ogen een historische betekenis had. Daarop wendde Struvé zich in 1932 tot de gemeenteraad met het verzoek het carillon ’s nacht stil te zetten, omdat zijn gasten klaagden over verstoorde nachtrust. Verder wees hij er op dat in gemeentes als Zwolle, Amersfoort, Middelburg, Winschoten, Arnhem, Almelo en Tilburg de carillons ’s nachts al waren stilgezet. Ook sloot hij een lijst van adhesiebetuigingen van zijn logeergasten bij. Het college leek nu toch wel overtuigd van de noodzaak actie te ondernemen en legde in oktober 1932 een voorstel ter beraadslaging voor in de gemeenteraad om het carilllon te voorzien van een a. 1930. Martinitoren en kermis met stoomcarrousel. C Merkwaardig genoeg werd nooit geklaagd over het lawaai van dit fenomeen.

118

Martinitoren

elektrische aandrijving, zodat het ’s nacht makkelijk stilgezet zou kunnen worden. Hierover ont-


1 935. Martinitoren met bouw van lichttoren op de Grote Markt ter gelegenheid van de tentoonstelling Noorderlicht die gehouden werd van 12/21 september 1935. De derde trans van de Martintoren was reeds omgeven door een steiger.

1935. Stadsuurwerker Barteld Veenhoff bij de speeltrommel van Jurriaen Spraeckel uit 1668. Enige foto van dit unieke instrument dat in de Tweede Wereldoorlog werd weggegooid.

stond in de gemeenteraad een enorme discussie. De

Martinitoren bleven ’s nachts de uren slaan.

één zette vraagtekens bij de technische wenselijk-

Het getob rond de veronderstelde nachtrustversto-

heid om iets te veranderen aan het aandrijfsysteem

ring door het carillon van de Martinitoren leek in

van het speelwerk. Anderen vonden dat er sprake

1932 beslecht te zijn, maar in 1938 kwam het pro-

was van selectieve verontwaardiging omdat het

bleem in alle hevigheid terug. Nu waren het de VVV,

gemeentebestuur niet met voorstellen kwam om

de afdeling Groningen van de Horecaf, de buurtver-

de overlast van het geluid van radio’s door open

eniging Grote Markt en de afdeling Groningen van

ramen in bepaalde buurten aan te pakken. Ook wa-

de Nederlandse Maatschappij tot bevordering van

ren er raadsleden die dachten dat patiënten in het

de Geneeskunst die met een ‘adres’ verzochten het

Academisch Ziekenhuis last hadden van het nach-

speel- en slagwerk van de Martinitoren ’s nachts stil

telijk klokgelui van de Martinitoren. Daarnaast

te zetten. Uit adhesiebetuigingen van particulieren

was het geld (de aanpassing kostte 975 gulden) een

uit deze tijd blijkt zelfs dat er sprake was van een

probleem. Een poging van het College om de angel

heus Anti-lawaai Comité. Dat dit comité succesvol

uit het debat te halen door een eenvoudiger oplos-

was blijkt uit het feit dat in maart 1940 het raadslid

sing voor te stellen, die 370 gulden kostte, mocht

G. Assink vragen stelde aan het College van B & W

niet baten. Het voorstel van B en W werd met een

over het feit dat het carillon ‘s nachts buiten wer-

grote meerderheid verworpen en de klokken van de

king was gesteld 6.

Periode 1900 – heden

119


Windwijzer en bliksemafleider Van een andere orde was het verzoek van de politie van Groningen om een politiepost in te richten in het voormalig verblijf van de torenwachter op de Martinitoren. Onder verantwoordelijkheid van de majoor der politie J.K. Sjoerts zou hier dan controle kunnen worden uitgeoefend op het doven van licht tijdens de avondoefening van de luchtbescherming op 4 april 1938. In mei 1938 vond er onderhoud plaats aan de windwijzer van de Martinitoren waarbij de reparateur 50% meer salaris vroeg in verband met de risico’s van het werk. De firma J.J. Swaagman rapporteerde daarna over de bliksemafleider op de Martinitoren, waarbij de heer Swaagman zich letterlijk met een Zeiss-kijker naar de pijnappel van de toren begaf, maar geen gevolgen van blikseminslag kon vaststellen. De firma Haghe Film verzocht in dezelfde 1937. Martinitoren in het floodlight ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernard.

tijd om toestemming om opnamen te maken van de Martinitoren waar de vlaggen waren uitgestoken ter gelegenheid van het heuglijk feit dat prinses Beatrix geboren was. Deze opnames zouden verwerkt worden in de film ‘Veertig jaren’. De zoon van de stadsuurwerkmaker B.F. Veenhoff werd op 31 oktober 1938 een maand lang de toegang tot de toren ontzegd omdat hij daar was aangetroffen met een brandende sigaar. En de ‘bliksemexpert’ Swaagman liet nog een keer van zich horen. Omdat voor de restauratie van de toren een tijdelijke lift naast de toren was gebouwd, diende uit veiligheidsoverwegingen het ijzerwerk met de bliksemafleider verbonden te worden. En op 30 augustus 1939 was de oorlogsdreiging kennelijk zo serieus geworden, dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken besloot op de Martinitoren een uitkijkpost voor het leger in te richten.

Ca. 1938. Martinitoren vanaf de Turfsingel.

120

Martinitoren


Aanvang grote restauratie

cie was van de voet van de toren afgevallen en het onderliggende metselwerk verbrokkeld. Duidelijk was dat een grootscheepse restauratie noodzakelijk was en men vroeg zich in Groningen af of een rijkssubsidie ook tot de mogelijkheid zou behoren.

Het voorspel van de laatste grote restauratie van de

In 1932 werden talrijke foto’s genomen, waaruit

Martinitoren begon in 1929. Bij een inspectie van

ondubbelzinnig bleek dat restauratie vereist was.

de toren was gebleken dat het ‘basement’ op ver-

Bij een eerste onderzoek in 1933 door de Rijkscom-

schillende punten gebreken vertoonde. Pleisterspe-

missie voor de Monumentenzorg onder leiding van architect A.L. Oger bleek dat het onderling verband tussen de vier opgaande pilaren verloren was gegaan en dat dit mogelijk instorting van de toren tot gevolg kon hebben 7. Het duurde tot 1936 tot B & W met een voordracht konden komen betreffende de restauratie van de Martinitoren. Aanvankelijk waren vooral de gebreken op de voorgrond getreden ontstaan door verwering van de natuurstenen bekleding aan de buitenzijde van de toren. Bij later onderzoek werden in verschillende delen van de toren ernstige scheuringen in het muurwerk waargenomen, terwijl ook werd geconstateerd dat de toren uit het lood stond. Indien de vloerbalken en ijzeren verankeringen zouden (zijn) vergaan en aan de voet van de toren in toenemende mate trillingen zouden ontstaan door zwaar (vracht-) verkeer, moest instorting van de toren niet denkbeeldig geacht worden. Deze conclusies werden nog eens onderschreven door een onderzoeksteam onder leiding van Dr. ir. G.W. van Heukelom (1870-1952). Deze had eerder de restauratie van de Domtoren in

Utrecht geleid. Doorsnede van de Martinitoren uit 1926. Periode 1900 – heden

121


Subsidie voor de restauratie van de kant van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bleek onmogelijk omdat op de begroting van dit departement al te veel kostbare restauraties drukten. Wel kon er een beroep worden gedaan op het zogenaamde Werkfonds van het rijk, zonder dat daaruit overigens het grootste deel van de restauratiekosten gehaald kon worden. Met Van Heukelom werd een plan gemaakt dat direct dreigend gevaar moest voorkomen alsmede zorg droeg voor de meest dringende herstelwerkzaamheden. Volgens het plan zouden in de toren op verschillende hoogtes een viertal ringen van zwaar gewapend beton aangebracht worden en tevens op andere plaatsen muurwerken aan elkaar gekoppeld worden. Verder zou er onderzoek worden ingesteld naar de fundering van de toren en ook daar eventueel nodig geachte versterkingen worden aangebracht. Bovendien moest de houtconstructie in het inwendige van het eerste vierkant door een betonconstructie vervangen worden. Uiteraard zou om de toren een grote steiger moeten worden aangebracht. Een raming van de voorlopige kosten kwam uit op 308.000 gulden (exclusief loonkosten). De inkomsten van de eerste restauratie kwamen voor 100.000 gulden uit het Werkfonds, terwijl de gemeente Groningen er een lening van 200.000 gulden voor afsloot, waarvan de provincie Groningen voor 50.000 gulden de rente en aflossingen voor haar rekening nam. De uitvoering van de restauratie kwam in handen van een commissie bestaande uit Dr.ir. van Heukelom, Prof.ir. J.A.G. van der Steur uit Oosterbeek in zijn kwaliteit als voorzitter van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg en de directeur van Gemeentewerken in Groningen, H.P.J. Schut. Deze commissie werd op 15 september 1936 ge誰nstalleerd door de burgemeester van Groningen, P.W.J.H. Cort van der Linden. De begroting van de restauratie voorzag in het aanbrengen in de toren van 803.000 kilo ijzerwerk, het aanbrengen van 950 m3 beton, 35 m3 graniet, 130 m3 baksteenbekleding, vervanging van 80 m3 natuursteen, het afnemen en opbergen van de balustraden en het vervaardigen van een grotendeels 1932. Impressie van de slechte toestand van de Martinitoren.

122

Martinitoren

ijzeren steiger met een lift. En uiteraard het weer


1932. Impressie van de slechte toestand van de Martinitoren.

herstellen van de balustraden op 39 meter, 55,5

bepaalde Centrum. De restauratiecommissie was

meter en 68,5 meter hoogte  .

in deze gegevens natuurlijk danig geïnteresseerd,

Nadat alles door de autoriteiten goedgekeurd was,

maar voor de Bijhoudingsdienst was in oktober het

moest er tot actie worden overgegaan. De beide aan

meetseizoen beëindigd. Men was wel bereid een

de gemeente toebehorende panden Grote Markt 22

extra reis met de instrumentenwagen te onderne-

en 23 moesten worden afgebroken. Een schoolge-

men, maar liever wachtte men tot april 1937. Hoe

bouw aan de Agricolastraat moest worden geschikt

dit is afgelopen is onbekend. Wel werd in februari

gemaakt voor de huisvesting van de afdeling

1937 een offerte uitgebracht door de N.V. Schokin-

Burgerlijke Stand, Bevolking en Militaire Zaken der

dustrie in Zwijndrecht voor advies over gebruik en

gemeentesecretarie en van het bureau van de tech-

levering van circa 1500 vierkante heipaaltjes voor

nisch directeur der Stadsbezittingen, die tot dan

de nieuwe fundering van de Martinitoren. Verder

toe aan de voet van de Martinitoren waren gehuis-

ontving de gemeente het verheugende bericht

vest. Het in de doorgang onder de toren aanwezige

dat bij de restauratie arbeiders konden worden

toiletgebouwtje moest worden afgebroken om on-

ingezet die meer dan een jaar werkloos waren. De

derzoek te doen naar de toestand van de fundering

gemeente kon hiervoor een bijdrage uit het natio-

van de toren. De kerkvoogdij van de Martinikerk

nale Werkfonds ontvangen tot een maximum van

moest toestemming verlenen voor het plaatsen van

300.000 gulden. In maart 1937 bleek dat de afbraak

een directiekeet en opslagruimte voor materialen

van de gebouwen aan de voet van de toren nog

op het Martinikerkhof. En er moest geantwoord

steeds niet geregeld was en dat hierin ook nog de

worden op een brief van de Bijhoudingsdienst der

VVV en de taxicentrale gehuisvest waren. De af-

Rijksdriehoekmeting die in 1903 bronzen bouten

braak werd verder gerechtvaardigd omdat het ging

in de Martinitoren plaatste van waaruit de stand

om oude, minder hechte gebouwen en omdat na

ten opzichte van het Centrum nauwkeurig bepaald

afbraak daarvan de toren veel beter tot zijn recht

was. Nieuwe metingen vanuit deze bouten zou-

zou komen. Over dit punt werd in de gemeenteraad

den tot op millimeters nauwkeurig aan het licht

in mei 1937 nog eens stevig gediscussieerd, maar na

kunnen brengen of de onderlinge afstand veran-

de uitvoerige beraadslagingen werd het voorstel

derd was, dan wel die ten opzichte van het in 1903

van B en W tot sloop van de bewuste panden toch

8

Periode 1900 – heden

123


palen. Eén en ander moest plaatsvinden in overleg met de heer W. van Zwieteren die in 1937 belast was met het dagelijkse opzicht op de restauratie. Een andere hindernis die genomen moest worden was die van de aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de Martinikerk door de werkzaamheden. Op 17 augustus werd een deurwaardersexploit behandeld op verzoek van de Nederlands Hervormde Gemeente. De provincie Groningen, de Staat 1937. Scheuren in de oorspronkelijke fundering.

der Nederlanden, de Commissie tot restauratie

George Willem van Heukelom, de leider van de restauratie van de Martinitoren.

met een grote meerderheid aangenomen 9.

der Martinitoren

Naast de sloop van twee panden moesten ook gas-

(dus de gemeente

en waterleidingen bij de voet van de Martinitoren

Groningen) en de aannemer van de heiwerken,

worden verwijderd voordat kon worden overge-

E. Leemburg, verklaarden ieder voor zich en geza-

gaan tot bodemverdichting met behulp van hei-

menlijk aansprakelijk te zijn voor schade door de werkzaamheden aan de Martinikerk en de kosterswoning. Inmiddels waren ook diverse foto’s van de restauratie gemaakt, die verschenen in het Nieuwsblad van het Noorden van 8 juni 1937. Een selectie daarvan werd opgestuurd naar het Werkfonds, dat in oktober bedankte voor de ontvangen

1938. Zuidzijde van de Martinitoren op 42 meter en 54 meter hoogte.

124

Martinitoren

interessante foto’s.


Interessant is ook dat er kennelijk maquettes van de Martinitoren werden vervaardigd. Dit geschiedde door de heer F.E. Werumeus Buning te Hengelo (Ov.) die met het oog hierop in november 1937 tekeningen van de toren werden opgestuurd. In maart 1938 rapporteerde het College van B en W aan de gemeenteraad over de restauratie van de Martinitoren. Uit onderzoek was komen vast te staan dat de fundering van de toren maximaal 2.80 meter diep was en op sommige plaatsen zelfs maar 2.40 meter, hetgeen voor een bouwwerk van deze omvang zeer gering werd geacht. Het gevolg hiervan was geweest dat de vier pijlers van de toren op een te dunne ringfundering waren geplaatst, die aan de druk van de pijlers geen weerstand meer had kunnen bieden. Gebleken was dat

1937. Nieuwe fundering met ruim 1500 heipaaltjes voor de Martinitoren.

de pijlers waren gezakt, zonder dat de verbindingsstukken waren meegegaan. Duidelijk was dat de fundering versterkt moest worden door verbreding van de torenvoet tot ongeveer vier meter uit de omtrek van de toren. Deze verbetering moest bereikt worden door het met lichte slagen inheien van een grote hoeveelheid korte palen van gewapend beton. Het werd echter raadzaam geacht eerst de toren zelf te versterken voordat met het heien zou worden begonnen – ook al ging dat met weinig trilling gepaard. Het versterken van de toren geschiedde door op circa zestien meter hoogte (direct boven de bogen van de torendoorgangen) een zeer zwaar gewapende betonvulling aan te brengen die als het ware zou werken als krammen die de pijlers bij elkaar hielden. Daarna werden de houten gebinten die ernstig verteerd waren vervangen door gebinten van gewapend beton, die op hun beurt de koppe-

1937. Versterking van de nieuwe fundering met oude spoorstaven.

ling van de pijlers verstevigden. Tenslotte werden ijzeren banden om de toren aangebracht ter plaatse

boveneinden van de palen zijn opgenomen. Over

van de eerste en de tweede trans. Deze banden

deze vloer werd een nieuwe gestort, die gewapend

zouden later vervangen worden door banden van

was met spoorstaven. Aldus werd een zeer sterke

gewapend beton, die in het metselwerk vervat

ringvloer rond de toren gemaakt, die met kruis-

werden, zodat ze later onzichtbaar zouden worden.

balken werd verbonden met de vloer in het open

Voor de bodemverdichting werden in totaal 1515

middenvak van de toren. Op dit stelsel van vloeren

betonpaaltjes, grotendeels van drie meter lengte,

en kruisbalken kwamen manchetachtige plinten

in de grond geheid. Over deze paaltjes is vervolgens

van gewapend beton tot een hoogte van circa vier

een vloer van gewapend beton gestort, waarin de

meter boven het straatpeil. Inclusief de bekledende

Periode 1900 – heden

125


dend zand. Op ongelijke diepte werd leem aangeboord, aan de zuidzijde van de toren reeds op 1.50 meter en aan de noordzijde op 3.50 meter, waar zich ook een keilaag bevond. Verder onderzoek in het als vrij pappig omschreven zand werd veiligheidshalve nagelaten. De oostelijke pijlers schijnen in de bodem meer weerstand te hebben gevonden, wellicht omdat deze grond de belasting van de vorige Martinitoren had gedragen en de aansluitende kerkbouw met zijn fundamenten 1938. Wapening van de betonnen manchetten die om de pijlers werden aangebracht.

grondbeweging had tegengegaan. De versterking van de voet van de toren was niet geheel onproblematisch. De betonpaaltjes ondervonden bij het inheien met de handhei vrij grote weerstand, die sterk vermeerderde naarmate de bestaande fundering werd genaderd. Voortdurend moest gecontroleerd worden of in het bestaande fundament generlei trilling of beweging ontstond. Op één van deze ‘heidagen’ bleek plotseling dat een deel van de buitenversnijding van de noordwestelijke pijler zich opwaarts verplaatste, en los kwam van de kern van het fundament. Dit was even een kritisch moment, maar met behulp van stutten werd verdere beweging

1938. Een betonnen manchet om één van de pijlers.

voorkomen. De kosten van de restauratie werden

steen werd de toren hierdoor tussen de 50 en 85

in mei 1938 inmiddels geraamd op 750.000 gulden,

centimeter dikker ten opzichte van de oorspronke-

mede omdat onvermijdelijk uit te voeren voorzie-

lijke torenwand. Het College liet weten dat inclusief

ningen in de jaren 1938-1940 al werden begroot

de herhuisvesting van de gemeentelijke dienst

op 366.000 gulden. Onderdeel hiervan was de

inmiddels bijna 165.000 gulden aan de restauratie

leverantie van Bentheimer zandsteen uit de groeve

was besteed  .

in Gildehaus door bemiddeling van leverancier J.

Bij de ontgraving van de fundamenten was

Holsbergen aan de Damstersingel 11.

gebleken dat de noordwestelijke pijler het meest

Een ander akkefietje dat in 1938 nog geregeld

verzakt was en in zijn fundament er slechter aan

moest worden was de tijdelijke verplaatsing van

toe was dan het fundament van de zuidwestelijke

de blaasbalg van het orgel van de Martinikerk, die

pijler. Vandaar de scheefstand van de toren in deze

zich bevond in de Martinitoren. In verband met de

richting. De ondergrond bestond uit fijn leemhou-

restauratie moest deze blaasbalg tijdelijk verwij-

10

126

Martinitoren


1939. 10 september. Steigers ten behoeve van de restauratie om de tweede en de derde trans.

derd worden. Daartoe werd een contract opge-

ruimte waarin de blaasbalg zich bevond of op de to-

steld en ondertekend door de kerkvoogdij van de

ren in zijn geheel en de gemeente Groningen in het

‘Nederduitsch Hervormde Gemeente’ te Groningen

contract deze rechten niet wenste te erkennen.

en door de burgemeester van Groningen. Hierin

In de zomer van 1938 is het betonwerk aan de

werd verder bepaald dat de Hervormde Gemeente

torenvoet en aan de pijlers voltooid. Daarna kon

ook tijdens de restauratie ongehinderde toegang

worden overgegaan tot de versterking van het

tot de toren zou hebben, althans om bij het orgel

torenlichaam boven de pijlers. Van een hoogte van

te kunnen om het te bespelen. Curieus was dat de

ongeveer zeventien meter tot de bovenkant van de

kerkvoogdij in het contract geen afstand wilde

tweede trans bestond de torenbouw in hoofdzaak

doen van rechten die zij meende te hebben op de

uit hoekpijlers. Aan de voet waren deze gekoppeld

Periode 1900 – heden

127


door een borstwering, die echter

ven tot en met februari 1940 waren opgelopen tot

door uitgespaarde gangen ver-

323.000 gulden. In de periode tot en met september

zwakt was. Bij de aanvang van de

1940 liep dit bedrag op tot 391.000 gulden en tot en

restauratie werd deze door gewa-

met april 1941 was het totaal 450.000 gulden.

pend beton en metselwerkvulling

Nadat de steiger was aangebracht werd ernstige

aanzienlijk versterkt.

verwering van het zandsteen vastgesteld. Veel

Ontworpen werd een skelet van

zandsteen was onbruikbaar geworden en diende te

gewapend beton. In de neggen (te-

worden vervangen. In de eerste plaats de Benthei-

rugspringende kant van een muur) van de nissen

mer zandsteen. De Obernkirchener zandsteen had

tussen de hoekpijlers konden kozijnen worden ge-

zich beter gehouden. De balustrade van de tweede

plaatst met een spitsvormige bovenkant. Daarmee

trans diende geheel vernieuwd te worden en er

ondersteunden zij de metselwerken van de boven-

werden hiervoor grote hoeveelheden zandsteen

kant van het tweede vierkant en de borstwering en

aangevoerd. Op het gewapende beton dat de nieu-

de pijlers van het achtkant. De kozijnen konden nog

we basis van de toren vormde werd een zandstenen

versterkt worden door de kozijnstijlen onderling

bekleding aangebracht. Een tweede betonring

te verbinden, hetgeen geschiedde door horizontale

werd ter hoogte van zestig meter om de voet van

raamwerken op een onderlinge afstand van 5.50

het achtkant en onder de vloer van de tweede trans

meter. De kozijnstijlen werden aan de onderkant

gelegd. In 1939 en in de eerste maanden van 1940

verenigd door middel van kolommen van gewa-

kwam de nieuwe onderbouw van de toren geheel

pend beton ter hoogte van zeventien meter.

gereed. De restauratie van het natuursteen aan de

De uitvoering van het skelet was niet eenvoudig,

bovenzijde van het tweede vierkant was in volle

door de aanwezigheid van de oorspronkelijke eiken

gang en er waren ongeveer veertig man aan het

koppelbalken en eikenhouten klokkenstoel. Deze

werk. Zo was de situatie op 10 mei 1940 toen de

delen moesten behouden worden. Eind januari

Duitsers ons land binnenvielen 13.

1939 kwam het skelet gereed en intussen konden

Hoewel de invloed van de Tweede Wereldoorlog

de aangetroffen scheuren in de opgaande muren

nauwelijks merkbaar lijkt te zijn geweest bij de

worden opengehakt, volgegoten en vol gemetseld.

restauratie van de Martinitoren, was het natuurlijk

Ook konden de torenwanden in hun geheel, wat

wel zo, dat de toren een voor de Duitsers belangrijk

betreft voegwerk en vroegere onoordeelkundige

strategisch object was. Eind juni 1940 werd dan

herstellingen worden herzien. Op de hoogte van de

ook bevolen om de lift, die aan de buitenzijde was

eerste trans kon nu een zware band van gewapend

aangebracht voor de herstelwerkzaamheden, gedu-

beton aangebracht worden die de voet van het met-

rende het gehele etmaal ter beschikking te stellen

selwerk van het tweede vierkant omknelde. Eind

van de Duitsers wanneer die het noodzakelijk acht-

maart 1939 was de betonring gereed. De verster-

ten ten behoeve van de luchtwachtdienst de toren

king van de toren was nu aanmerkelijk gevorderd,

op te gaan. Gemeentewerken moest ervoor zorgen

zodat met de eigenlijke restauratie van de buiten-

dat er permanent iemand aanwezig was om de lift

zijde van de toren kon worden begonnen. Daarvoor

hiervoor te bedienen. Ook de Nederlandse lucht-

was het aanbrengen van steigers noodzakelijk, wat

beschermingsdienst maakte gebruik van de lift,

nu ook kon omdat de toren in de samenstelling van

alsmede de gemeentepolitie. Het gemeentebestuur

de beide vierkanten weer hecht was geworden 12.

bracht voor de dienstverlening aan deze Neder-

Het benodigde vurenhout voor de restauratie werd

landse instanties een bedrag van 16,80 gulden in

in 1939 geleverd door houthandel Eindhoven en

rekening. De politie weigerde natuurlijk te betalen,

zoon te Zwolle voor een bedrag van 1.998 gulden.

waarop deze kosten ten laste werden gebracht van

Bij de restauratie aan de toren waren in 1939-1940

de rekening van de restauratie van de toren.

circa 36 werklieden betrokken, terwijl de uitga-

128

Martinitoren


In 1940 waren bij de restauratie van de Martinitoren de volgende personen werkzaam:

vaardigd op de Natte Brug in Helpman, de beelden

H.P.J. Schut, directeur gemeentewerken

hij sinds 1921 aan de Groningse Academie Minerva

G.W. van Heukelom, architect

verbonden als docent boetseren en beeldhouwen.

J.G.W. Bolomey en C. Voogd, ingenieur gemeente-

Valk vervaardigde uit natuursteen de zogenaamde

werken

spuwers voor de verschillende transen en had de

A.L. van Wissen, adjunct directeur gemeente-

opdracht gekregen en aanvaard om een drietal

werken

beelden te maken voor de Martinitoren. In oktober

W. van Zwieteren, opzichter

1939 had hij van de directeur van gemeentewer-

J. Hoogbruin, opzichter B

ken, H.P.J. Schut, een brief ontvangen waarin deze

J.E. Huisman technisch ambtenaar 2e klas van

de beeldhouwer de opdracht verleende ‘tot het

gemeentewerken

maken van beeldhouwwerken ten behoeven van

J. Meijer, H.A.C. Basstra, G. Slichter, S. de Jong,

den restauratie van den Martinitoren. Genoemd

A. Jans, M. Leydsman, J. van der Leij, K. Everards,

beeldhouwwerk zal bestaan uit het maken van een

onder meer de stad-Groninger wapenschilden verop de Kijk in ’t Jatbrug en de buste van Carl Rabenhaupt bij de noordzijde van het stadhuis . Ook was

A. Lesterhuis, J. Efdé en B. van Dam, steenhouwer

drietal figuren – in reliëf uit te hakken in Gilde-

W.L. Grümmer, beeldhouwer

hauser zandsteen, aangebracht in den Westgevel

M. Hielkema, H. Pekelder, P.W. Walstra, J. Boonstra

van den toren. Deze figuren zullen voorstellen de

en M. Hoekstra, metselaars

dichter-zanger Bernlef, voorts Sint Maarten en

J. van Dalen, P. Zijlstra, K. Kruizinga, H. Kampen,

ten slotte Agricola’. De keuze voor de beelden was

G. Hilboesen, G. Geerlings en J. Biel, timmerman

mede ingegeven door de kunstzinnig ingestelde

J. de Vries, W.R. Gol, A. Gnodde, J. Gelsema,

kerkhistoricus prof.dr. J. Lindeboom, verbonden

G.P. Walekamp, T. Huizinga, H. Rup, W. Makken,

aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het beeld van

J. van der Kaap, J. Kamstra, Th. Gort en

Sint Maarten, de heilige en schutspatroon van de

M. Bauman, opperman

kerk en de stad Groningen kwam in het midden

H. Heidstra, steenhouwersleerling

hoog boven de ingangsboog te staan. Links van

N. Zielstra, voeger

hem kwam het beeld van mythische blinde dichter

R.M. Veenhoff jr., liftbediening  14.

Bernlef, die van de eerste bisschop van Münster en prediker Liudger het licht in zijn ogen zou hebben terugontvangen. Rechts kwam het beeld van Agricola, de in 1443 in Baflo geboren humanist Roelof

Nieuwe beelden aan de toren

Huisman, die gold als Erasmus van het Noorden. Valk moest de figuren eerst in klei boetseren om ze door de restauratiecommissie te laten keuren. Eind juni 1940 kwamen de beelden gereed en kon Valk het honorarium van zeshonderd gulden per figuur incasseren. De inmiddels opgerichte stichting Het Martinifonds nam op zich om de drie beelden aan te bieden. De stichting had ten doel om particulie-

Niet op bovenstaande lijst genoemd, maar wel bij

ren gelegenheid te geven om door schenkingen bij

de restauratie betrokken was de in Voorschoten

te dragen aan de restauratie. Daartoe moest zij in

geboren en in Eelderwolde woonachtige beeldhou-

het eerste oorlogsjaar geld inzamelen onder de Gro-

wer Willem Valk (1898-1977), die lid was (geweest)

ningse bevolking. Op 10 oktober 1941 was het zover.

van het kunstenaarsgezelschap ‘De Ploeg’. Hij had

Ruim een jaar na de voltooiing van de beelden,

Periode 1900 – heden

129


werden deze als een geschenk van de stichting door het gemeentebestuur aanvaard 15. Overigens kan het aanbrengen van de drie beelden van Willem Valk ook gezien worden als een vorm van restauratie. Volgens een beschrijving van de Martinitoren uit 1845 hadden zich aan de westzijde heiligenbeelden bevonden, wat af te leiden viel uit de aanwezigheid van voet- en dekstukken. Ook aan de weerszijden van de zuidelijke boog bevonden zich nissen, waarvan in de westelijke nog sporen waren van een beeld in zittende houding met de rechter arm hoog, een scepter vasthoudende.

Bericht uit het Nieuwsblad van het Noorden van 14 april 1960 over de beeldhouwer W.L.GrĂźmmer.

Verdere restauratie tijdens de Tweede Wereldoorlog Het metselwerk van het tweede vierkant vereiste ingrijpende herstelling. Tal van scheuren, vooral aan de bovenzijde van dit torenblok in bogen en uitkragingen moesten diep uitgebroken en op grondige wijze gedicht worden. Het stergewelf aan de top van het tweede vierkant verkeerde in zeer slechte staat. Vele ribben misten delen, andere waren gebroken. Boven het gewelf werd een brandvloer van gewapend beton gestort, een zware plaat door kruiselings ontworpen balken ondersteund. Dit werd de scheiding tussen de onderblokken van de toren en het brandbare torendeel met de spits. Na het herstellen van de muren aan de bovenzijde van het tweede vierkant werd het stergewelf volkomen afgebroken en weer opnieuw opgebouwd. Intussen waren de werkzaamheden aan het 1940. Modellen van de nieuwe beelden voor de Martinitoren geboetseerd door beeldhouwer Willem Valk.

130

Martinitoren

achtkant en de spits aangevangen. Het metselwerk van de pijlers en de borstweringen was zeer slecht.


Vernieuwing carillon De aankomende wereldoorlog wierp in 1939 zijn schaduwen vooruit en er was zo waar sprake van een overheid die vooruit keek. Op 13 april 1939 stuurde het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een brief aan de gemeentes om de aldaar aanwezige klokken te inventariseren, omdat deze in oorlogstijd wel eens geroofd zouden kunnen worden. Men maakte de inventarisatie om de mooiste klokken eventueel te kunnen behouden. Uit de Martinitoren werden vier luidklokken 1941. Schutting om de Martinitoren met o.a. een NSB-affiche.

opgegeven met een diameter van 225, 290, 170 en 90 centimeter. Dit waren de drie klokken van Hen-

Het opgaande werk van de pijlers was van de kern

drik van Trier uit 1577/1578 en de klok van Johannes

afgescheurd, evenals bij de koppelbogen. Van de

Borchard uit 1764. Als gevolg van de restauratie

balustrade op de derde trans verkeerden alle delen

bevond het Hemony-carillon zich op dat moment al

in verregaande staat van verwering en sloop was onvermijdelijk. De bevloering van de derde trans was slecht en had diepe inwatering veroorzaakt, zodat het metselwerk ter plaatse geheel moest worden afgebroken. Evenals onder de vloeren van de eerste en de tweede trans werd ook aan de voet van de achtkante bovenborstwering een band met gewapend beton gelegd, afgedekt door vloerzerken en opgaande natuursteenbekleding. De borstwering onder de spits moest grotendeels worden afgebroken en nieuw opgetrokken. Het houtwerk van de spits was slecht. Tal van eiken delen, hoofdbalken en stijlen moesten vervangen worden. Toen de koper- en loodbekledingen werden verwijderd traden tal van gebreken aan de dag. Door verstikking, inwatering en verrotting waren balklagen, ringbalken, het windverband, de schoren en de beschietingen vergaan. In de loodsen vorderde de bewerking van de natuursteen, waar steenhouwers en een beeldhouwer aan werkten. Metselaars verzorgden het herstel van het binnenwerk der beide torenblokken. Om de bovenzijde van de spits werd een schotwerk aangebracht om de arbeiders te beschutten tegen rukwinden. Dit schotwerk had de vorm van een lampenkap 16.

1943. De moederklok van het nieuwe uurwerk.

Periode 1900 – heden

131


Heiligerlee. Klokkengieterij Van Bergen verving dus drie Hemony-klokken en voegde vijf nieuwe discantklokjes toe, waardoor de tonenreeks uitgebreid leek te worden. Anderzijds werden de drie klokken van Hendrik van Trier afgekoppeld, zodat het klokkenspel toch niet verder kwam dan 3,5 octaaf, hetgeen de beiaard een stuk van zijn klankvolume ontnam. Onder toezicht van de adviescommissie van de Nederlandse Klokkenspelvereniging werd het carillon vervolgens verder gerestaureerd. Allereerst verdween de prachtige speeltrommel van Spraeckel uit 1668. Deze werd vervangen door een moderne met een motor aangedreven trommel met schuifnoten, hetgeen alvast een muzikale verbetering met zich meebracht. De speelklokken werden in een nieuw gebouwde klokkenstoel opgehangen volgens de opvattingen van de beiaardier Jef Denijn uit Mechelen. Bovendien werden de draadverbindingen volgens het tuimelaarstelsel uitgevoerd. De restauratie en 1943. Vernieuwde carillon op 75 meter hoogte.

vernieuwing van uurwerk en klokkenspel werd afgerond door de firma Eijsbouts uit Asten in 1944 17.

niet meer in de toren en was elders opgeslagen. In 1940 werd uiteindelijk besloten een nieuw carillon in de Martinitoren te hangen, of althans tot ingrijpende vernieuwing of restauratie van het carillon over te gaan. De firma´s Van Bergen uit Heiligerlee en Eijsbouts uit Asten waren hiervoor in de running. De race was nog lang niet gelopen.

Curieus incident in 1941

Vanuit Heiligerlee werd benadrukt dat het zeer

Temidden van al deze werkzaamheden deed zich

voor de hand zou liggen en een grote eer zou zijn

in december 1941 een curieus ‘incident’ voor. De

als een Groningse firma de opdracht zou krijgen.

heer J.H. de Vries, woonachtig aan Grote Markt 21

Voorts claimden zij het zogenaamde ´Hemony-

schreef een enigszins verbouwereerde brief aan de

timbre´ van de klokken van de Martinitoren goed

ingenieur van Gemeentewerken, ir. J.G.W. Bolomey.

te kunnen namaken. Ook de firma Eijsbouts was

De Vries had vanuit zijn woning zicht op de res-

in staat om een stevige lobby te organiseren. Van

tauratie en had zijn zinnen gezet op een mooi stuk

beide kanten werden diverse rapporten in de strijd

natuursteen uit het afval dat dagelijks werd kapot

geworpen. Ook de Nederlandse Klokkenspelver-

geslagen en afgevoerd. Op een gegeven moment

eniging bestookte het Groningse gemeentebestuur

zag hij een mooi stuk en vroeg hij aan de arbeiders

met al dan niet gevraagde informatie.

of hij dit kon krijgen. Dat durfden de werklieden

Tot 1940 vormden veertig klokken de beiaard van

niet aan en de opzichter moest er bij komen. Die

de Martinitoren. In februari 1941 werden sommige

bevond zich op de toren. Eenmaal beneden wei-

afgekeurde klokken uit de Martinitoren overge-

gerde deze om het stuk steen af te staan en verwees

bracht naar het terrein van de firma Van Bergen in

hij voor toestemming naar ir. Bolomey, die door De

132

Martinitoren


geweest en verzocht nogmaals om een mooi stuk zandsteen van de Martinitoren. Uit de (gemeentelijke) aantekening met potlood op de brief van De Vries kan afgeleid worden dat deze alsnog een mooi stukje zandsteen van de Martinitoren kreeg, maar….. dat het begeerde stuk terecht tot gruis was geslagen! De gemeente had natuurlijk altijd gelijk 18.

Verbod en doorstart restauratie Op 1 juli 1942 verboden de Duitsers de verdere restauratie van de Martinitoren. Dr.ir. J.A. Ringers, Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw, was bereid het werk voort te laten gaan, maar de Duitsers dachten daar anders over. Er werd onmiddellijke stopzetting bevolen en alleen enkele arbeiders mochten nog met ‘opruimingswerkzaamheden’ worden belast. Dr. Ringers wist echter, naar 1943. Verticale scheur in de Martinitoren met werker aan de restauratie.

zou blijken niet voor de laatste keer, de gemoederen te bedaren en er mocht worden doorgewerkt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd aan de res-

Vries werd opgebeld. Ook deze kon of wilde geen

tauratie van de Martinitoren gestaag doorgewerkt,

toestemming geven, maar adviseerde te wach-

hoewel in een lager tempo en met inachtneming

ten tot de wagen met het fel begeerde stuk steen

van de maatregelen die de Duitse bezetter uitvaar-

buiten de schutting van de bouwplaats was, zodat

digde. Dit wordt aardig weergegeven in het verslag

alleen de aannemer en niet de gemeente verant-

van de werkzaamheden over het tweede halfjaar

woordelijk was. Zo gezegd, zo gedaan. De Vries ging

van 1942:

weer naar buiten, maar tot zijn ontzetting gaf de opzichter net op dat moment de opdracht aan de

‘Een gedeelte van de zandstenen buitenbekleeding

werklieden om dit mooie stuk steen in stukken te

van het tweede vierkant bleek in de loop der jaren

slaan. Desgevraagd liet de opzichter weten dat hij

te zijn uitgeleefd en verteerd. Ook door het inwate-

geen bezwaar had gehad tegen het afstaan van de

ren, door vorst en door roesten van stalen ankers

steen, waardoor sterk de indruk ontstond dat het

was de zandsteenbekleding op de bovengenoemde

de directeur van Gemeentewerken was, die voor de

hoogte van de baksteenen kern losgescheurd. Met

obstructie had gezorgd.

gebruikmaking van zooveel mogelijk nog bruikbare

De Vries riep in zijn brief in herinnering dat hij bij

en met toevoeging van nieuwe stukken werd deel na

de plaatsing van de eerste schuttingen voor het

deel verwijderd en wederom gesteld, aangewerkt en

bouwterrein bij zijn woning zeer coöperatief was

gevoegd. De nieuwe zandsteenen balustrade met de

Periode 1900 – heden

133


tijd gemoeid. Inmiddels is zij verleend en zijn de toestellen verplaatst, zoodat binnenkort het gerestaureerde gedeelte met de beide balustraden in het gezicht zal komen. Door de steenhouwers werd voortgewerkt met het behakken van oude en nieuwe natuursteen voor het tweede vierkant. Een eiken balklaag in de spits, gelegen op een hoogte van 76 m + de straat, was aan de uiteinden gelascht en totaal vergaan. Nadat er de noodige hulpstijlen waren aangebracht om de bovenspits te stempelen is deze balklaag geheel vernieuwd. Eveneens zijn de vergane eiken ringbalken, schoren, geprofileerde windverbanden, de omtimmering der stijlen enz. vervangen door nieuwe, eveneens in eikenhout, en wel zooveel mogelijk in afkomend oud eikenhout. Door de firma Eijsbouts is de nieuwe carillonstoel met 1944. Martinitoren in restauratie tijdens de Tweede Wereldoorlog.

de oude klokken gesteld en het nieuwe klavier

pinakels van den 3en trans werd gesteld, verankerd,

aangebracht. Het nieuwe uurwerk en het automati-

aangewerkt en gevoegd. Eveneens is de nieuwe zand-

sche speelwerk zijn gereed. De plaatsing ervan kan

steenen balustrade van den 2en trans zoo behan-

binnenkort tegemoet worden gezien. Daar sinds

deld. Hierop zijn echter nog niet de pinakels gesteld

Augustus 1942 het aantal werklieden door voorschrif-

daar hiertoe eerst de steiger moest zijn verwijderd.

ten van bezettende autoriteiten sterk moest worden

Daartoe was echter toestemming noodig om toestel-

verminderd kon aan de werkzaamheden niet die

len van de Duitsche weermacht te verplaatsen; met

voortgang worden gegeven welke in het belang van

de verkrijging van deze toestemming was geruime

den toren noodzakelijk werd geacht’.

134

Martinitoren


De voorschriften van de bezettende autoriteiten hadden vooral betrekking op werknemers die opgeroepen werden voor de arbeidsdienst in Duitsland. In oktober 1942 was er weer sprake van dat de werkzaamheden aan de Martinitoren helemaal zouden zijn stopgezet, maar de ‘Bevollmächtigte für die Bauwirtschaft’ verleende toch toestemming om voort te gaan met de restauratie met het oog op de openbare veiligheid. Op grond hiervan konden ook werklieden, althans tijdelijk, buiten de aanwijzing voor uitzending naar Duitsland gehouden worden. Eén daarvan was de loodgieter B. Wesseling, werkzaam bij de firma J.A. de Ridder uit de Nieuwe Bleekerstraat, die een deel van de werkzaamheden aan de Martinitoren had aangenomen. Toen Wesseling in september werd opgeroepen om naar Duitsland te gaan, werd geprobeerd een

1944. Vermolmd hout in de torenspits.

vervanger te zoeken, die zijn taak naar behoren kon uitvoeren. Dat lukte niet waarop voor Wesseling ontheffing werd gevraagd en verkregen, zodat hij beschikbaar bleef om zijn werkzaamheden op de toren af te maken. Dit alles met de motivatie dat anders de veiligheid op en om de toren in gevaar gebracht zou worden. Overigens was er kennelijk wel sprake van een enigszins kritieke fase in de voortgang van de restauratie van de Martinitoren. Met de eerder genoemde ‘Bevollmächtigte für die Bauwirtschaft’, de ‘Diplom-ingenieur’ Werckshagen, had in september een gesprek plaatsgevonden over de restauratie van de Martinitoren met de ‘Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid’, dr.ir. J.A. Ringers. Dit natuurlijk allemaal in Den Haag. Werckshagen had daarbij toegestaan dat ‘diese Restaurationsarbeiten während 3-4 Monaten mit 15 Arbeitskräften fortgesetzt werden. Es werde dabei nur die nötigsten Massnahmen getroffen werden, um zu verhüten, dass der vorderste Teil des Turms noch weiter der Verwitterung preisgegeven wird. Hierzu wird der unterste, achteckige Teil vorläufig so weit verstärkt, dass mit der endgültigen Restauration der Spitze noch gewartet werden kann. In derselben Zeit können dann die nötigen Arbeiten am Mauer- und Bildhauwerk gemacht werden, sodass 1944. Houtwerk van de pijnappel van de Martinitoren. Periode 1900 – heden

135


dann also am Ende des Jahres Spitze, achteckiger und viereckiger Teil des Turms soweit instandgesetzt sind, dass weitere Restauration abgewartet werden kann’. (‘deze restauratie mag gedurende 3 à 4 maanden worden voortgezet met 15 arbeiders. Daarbij mogen alleen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat het voorste deel van de toren aan de invloeden van verwering werd prijsgegeven. Daartoe moest het onderste achtkant voorlopig zozeer versterkt worden, dat met de uiteindelijke restauratie van de spits gewacht kan worden. Tegelijkertijd kan het noodzakelijke werk gedaan worden aan muren en beelden, zodat aan het eind van het jaar spits, achtkanten en vierkante delen van de toren zo solide zijn dat verdere restauratie kan wachten’.) Wellicht was dit het oordeel van de Duitse autoriteit die bezocht was door Van Heukelom met een pleidooi om de restauratie niet stil te zetten. Volgens de weduwe van Van Heukelom betrof het een zenuwachtige Duitser die er eigenlijk niets van begreep en chocoladefabrikant bleek te zijn. 1944. Martinitoren met met de lift en de wijzerplaten op de steigers.

136

Martinitoren


Deze riep ‘Wir bauen nichts, Sie sollen auch nicht

aanwezigheid van de militairen vereiste enige

bauen’. Hoe dan ook, naar aanleiding van deze

voorzorgen bij het vervoer van materialen, beno-

besprekingen stelde dr.ir. Ringers, dr.ir. Van Heu-

digd voor niet uit te stellen bekledingen in lood

kelom in zijn villa ‘Woudzang’ aan de Schubert-

en koper aan de spits. Voorts bleek dat zich in de

laan in Bilthoven, er van in kennis dat de res-

barak benzine en springstof bevond. Eiken balkla-

tauratie van de Martinitoren voorshands kon

gen en andere bouwwerken nabij de barak werden

voortgaan met gemiddeld twintig werklieden,

na deze ontdekking zoveel mogelijk verwijderd.

totdat Werckshagen zelf de werkzaamheden aan

Uit preventieve overwegingen werd op een lager

de Martinitoren zou hebben geïnspecteerd. Dit

gelegen vloer een laag van dertig centimeter zand

reisje was voorzien voor medio december 1942,

gestort, afgedekt met ijzeren platen. In april 1943

maar werd door Ringers doorgeschoven naar eind

werd de Martinitoren getroffen door granaatvuur.

januari 1943. Het probleem met de voortgang van

Ten gevolge hiervan werd een gedeelte van de

de restauratie leek hiermee althans voorlopig

vernieuwde houten spits beschadigd en moest

goed opgelost te zijn. Nieuwe problemen leken te

koperen bekleding vernieuwd worden.

ontstaan na de arrestatie van Ringers, maar de

In augustus 1944 was er sprake van door het

‘Beauftragte’ voor Groningen (Duitse zaakgelas-

College van B en W aangeboden fotoalbums ter

tigde) dr. H. Conring droeg de restauratie van de

herinnering van een bezoek aan de Martinitoren.

Martinitoren een goed hart toe. Deze was afkom-

Het waren albums met foto’s uit de periode 1937-

stig uit Weener, had Groningse familie en was een

1943 waarvan de bijschriften in het Duits vertaald

rigide nazi die belangstelling had voor de Friese

waren 20.

cultuur in het Duitse Rijk, waartoe Groningen natuurlijk ook werd gerekend. Hij voorkwam de tewerkstelling in Duitsland van opzichter Van Zwieteren. Nadat het carillon in 1944 gereed was gekomen stelde hij Van Heukelom voor om het carillon eens te laten bespelen. Deze weigerde dat met de mededeling dat men in oorlogstijd geen carillonmuziek over de Grote Markt kon laten klinken. Voor dit standpunt kon Conring kennelijk respect opbrengen. Van de restauratie bestaan maandverslagen van de hand van de Rijkscommissie Monumentenzorg, die een goed inzicht geven in de gang van zaken bij de restauratie. In februari 1944 was men volgens deze verslaggeving met de restauratie gevorderd tot een hoogte van 55 meter 19. Geheel ongecompliceerd was de verhouding met de Duitsers niet. Kort na de bezetting lieten de Duitsers in de toren op een hoogte van 55 meter een barak inrichten voor bewaking tegen dreigingen vanuit de lucht en op de steiger werden voor waarnemingen luisterapparaten geplaatst. De

1944. Voorzijde vervaardigde fotoalbums van de restauratie met Duitse tekst. Periode 1900 – heden

137


Explosiegevaar en bevrijding

en oordeelde dat er in een oorlog wel ergere dingen voorkwamen. De politie liet het verhaal bevestigen in het Scholtenshuis aan de oostzijde van de Grote Markt, waar het Duitse gezag resideerde. Daar werd bij hoog en laag ontkend dat er zich explosieve

Enige weken voor de komst van de Canadese be-

stoffen in, op of onder de Martinitoren bevonden.

vrijders liet de Duitse commanderende Feldwebel

Bij de toren zelf bleef men waakzaam, omdat men

op de Martinitoren zich er over uit dat hij de op de

daar beter wist. Alles werd in het werk gesteld om

toren aanwezige motor met bijbehorend benzi-

de Feldwebel te vermurwen en hem van zijn voor-

nevat van tweehonderd liter met handgranaten

nemen af te brengen. Er werden hem voorhamers

tot ontploffing zou brengen en benzine over de

verstrekt om de apparatuur te kunnen vernietigen

vloer zou uitstorten. Dit om te voorkomen dat de

en hij werd er op gewezen dat een explosie een

Geallieerden de op de toren aanwezige communi-

groot gevaar voor de toren opleverde. Ook werden represailles door Geallieerden in het vooruitzicht gesteld en Nederlandse burgerkleding aangeboden, zodat de Duitsers bij de bevrijding ongezien konden ontsnappen aan het anders onvermijdelijke krijgsgevangenschap. Men vroeg aan de Duitsers om alles naar beneden te mogen brengen, om te beginnen het vat benzine. Uiteindelijk kreeg men toestemming een uit de toren stekende steiger te maken,

April 1945. Martinitoren zonder pijnappel direct na de bevrijding vanuit de Oude Ebbingestraat.

vanwaar men het vat door middel van een

catieapparatuur in handen zouden krijgen. In geval

katrol zou kunnen laten zakken. De motor zou men

van explosie zou de benzine naar de tweede trans

dan zodra de Duitsers dat nodig achtten van die

stromen en door de spuwers wegvloeien over de

steiger naar beneden gooien. Om de schok daarvan

steiger en aangrenzende panden, waaronder het

op te vangen, liet men een zandlaag van ĂŠĂŠn meter

politiebureau. De catastrofale gevolgen lieten zich

dikte aan de voet van de toren aanbrengen op de

raden. Opzichter Van Zwieteren stelde de toenma-

plek waar de motor zou neervallen. Bij de aantocht

lige N.S.B.-burgemeester van Groningen, P.F. Tam-

van de Canadezen op vrijdagavond 13 april 1945

mens, en de politie hiervan op de hoogte. De bur-

werd de opzichter om 19.00 uur bij de Feldwebel

gemeester stuurde hem met een kluitje in het riet

ontboden en kreeg hij toestemming het vat ben-

138

Martinitoren


April 1945. Martinitoren direct na de bevrijding zonder pijnappel.

September 1945. Martinitoren met lift omgeven door puin.

zine te laten zakken. Hij riep de medewerking in

De lont van de explosieve trotyllading, die langs de

van de arbeider die over de liftbediening ging. Het

buitenzijde van de toren omlaag hing tot vlak bij de

vat kwam veilig op de begane grond, waarna het

grond, staken zij gelukkig niet aan, zodat Gronin-

ook nog lukte een groot deel van de inhoud te laten

gen en de Martinitoren bewaard bleven voor een

weglopen in het riool. Toen de daarop volgende

ramp 21.

zondag de toestand op de Grote Markt precair werd,

Bij de strijd in Groningen van 13 tot 17 april 1945

hebben de vijf Duitsers tegen hun opdracht in de

die voorafging aan de bevrijding van de Duitse

motor naar beneden geworpen. Daarna werd de

bezetters werd de Martinitoren beschadigd door de

communicatieapparatuur met de lift naar beneden

beschietingen van de Geallieeerde strijdkrachten.

gebracht en met handgranaten vernietigd.

Gezien de totale verwoesting van de noordzijde en de oostzijde van de Grote Markt viel de schade aan de toren nog wel mee, waarbij het feit dat hij nog grotendeels omsteigerd was, wellicht van positieve invloed is geweest. In 1948 werd opgave gedaan van de oorlogsschade aan de Martinitoren. In de hals van de pijnappel waren een stijl en een schoor, alsmede een deel van de ronding van de

Granaatinslag in de Martinitoren.

pijnappel en een deel van de vloer door granaatscherven vernield.

Periode 1900 – heden

139


Op de vijfde trans werd de trap naar de pijnappel vernield, alsmede een slofstuk onder een stijl, een schoor en een stijl. De houten vloer met loodbekleding werd gedeeltelijk vernield. Van de balustrade werden vier balusters en een houten pinakel vernield. Op de vierde trans, ter hoogte van het carillon, werden een schoor en de houten vloer met loodbekleding vernield. Om de vernieuwde stijlen en schoren van de vierde en vijfde trans werd de koperen bekleding dusdanig beschadigd, dat tot algehele vernieuwing zou moeten worden overgegaan. Voorts waren er scherfgaten in het overige koperwerk die moesten worden hersteld. In het torengedeelte tussen de eerste en de tweede trans waren grote stukken natuursteen zodanig beschadigd, dat deze vervangen moesten worden. De zuidelijke entree werd bijna geheel vernield, waarbij ook de gemetselde spil en ander muurwerk van het trappenhuis was weggeschoten. De nieuw aangebrachte betonnen ringband, boven de eerste trans aan de westzijde, werd eveneens beschadigd. Het geprofileerde gedeelte van de westelijke toegang onder de toren was aan de noordzijde grotendeels weggeschoten. Ook verschillende vlakke stukken natuursteen waren ernstig beschadigd en moesten door nieuw natuursteen worden vervangen.Tenslotte werd het houtwerk aan de steiger op enkele plaatsen vernield 22.

Afronding restauratie In 1946, 1947 en in 1948 kon zonder stoornis worden doorgewerkt. Tijdige bestelling en levering van benodigde materialen, natuursteen, hout en ijzer garandeerden een regelmatige uitvoering van de restauratie. De oorlogsomstandigheden hadden per saldo toch ook niet veel belemmering gegenereerd. Alleen de loodgieterswerkzaamheden, de uitvoering van de voornaamste bekledingen in lood en koper en de vernieuwing van de uit

140

Martinitoren

1947. Oorlogsschade aan de Martinitoren.


koperen delen samengestelde zonnewijzer moesten wachten en werden aan het einde van de restauratie voltooid. Er was 568.000 kilo betonijzer verwerkt en 165.000 kilo aan oude spoorstaven. Aan zandsteen 385 m3, waarvan 82 m3 uit Gildehaus en na sluiting van de groeven aldaar eind 1939, nog 300 m3 Obernkirchener zandsteen, een materiaal dat duurder was in aankoop en bewerking dan de Bentheimer zandsteen, maar wel een langere levensduur bezat. Beide soorten steen waren ook in vroeger eeuwen al in de toren verwerkt. Ongeveer 135.000 oude en nieuwe bakstenen werden voor de restauratie aangeschaft. Het werk werd in eigen beheer uitgevoerd door gemeentewerken, waarbij W. van Zwieteren het opzicht had. Bijzondere medewerkers waren behalve de eerder genoemde beeldhouwer Willem Valk de beeldhouwer N.J. van der Schaft van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg en de jeugdige R. Meyer te Groningen. Valk en Van der Schaft hebben door hun knappe ontwerpen voor pinakels,

Inschrijving van Dr.ir. G.W. Van Heukelom in het Gulden Boek van de stad Groningen in 1948.

spuwers, draagkorven en pylonen bijzondere dien-

jaar geduurd en 900.000 gulden gekost 23.

sten bewezen.

Midden 1948 mocht het werk als voltooid be-

In 1948 werd er dus op beperkte schaal opnieuw

schouwd worden. Onder de toren was een vloer in

gerestaureerd om de oorlogsschade te herstellen.

natuur- en baksteen aangebracht, die aansloot aan

Hierbij waren werkzaam de timmermannen J. van

een nieuwe oplossing voor het straatwerk om de

Dalen en K. Kruizinga, de metselaars M. Hoekstra

toren. Loodsen, schuttingen en bouwketen op het

en W. Hagen, de voeger P. Tap, de oppermannen S.

Martinikerkhof werden verwijderd en op 17 sep-

Plas, J. Kamstra en H. Rump, de steenhouwers J. de

tember 1948 werd de restauratie formeel afgesloten

Groot, J. Efdé en O. Ilsen, de arbeiders G.E. Slichter

met een bijeenkomst in de Martinikerk.

en A. Jans, de stratemakers J. Louwes, O.G. Siemons

Bij deze gelegenheid werd door de burgemeester

en N. Gaasendam, de bestuurder W. de Wolf en de

van Groningen een lange rede gehouden, waarbij

kantonnier 1e klasse H. Goedhart. Op 17 september

de gehele restauratie en haar voorgeschiedenis

1948 vond de plechtige overdracht plaats van de

nog eens de revue passeerden. Hieruit bleek dat

gerestaureerde Martinitoren aan de gemeente Gro-

het totale restauratiebudget was opgebracht door

ningen. De werkzaamheden hadden meer dan tien

het Rijk (340.000 gulden), de provincie Groningen

Periode 1900 – heden

141


(150.000 gulden) en de stad Groningen ( 410.000 gulden). Ir. van Heukelom’s naam werd bijgeschreven in het Gulden Boek van de stad, waarbij hij ook een legpenning ontving. Namens het bestuur van de stichting Martinifonds ontving hij een zilveren replica van de Martinitoren, vervaardigd door de edelsmid H.Oving, die aan de Grote Markt was gevestigd en dus wel ‘zicht’ had op de toren. Ook de opzichter Van Zwieteren werd geprezen om zijn inzet, vooral in die laatste weken voorafgaand aan de bevrijding. Hij kreeg als cadeau een boekwerk. Tenslotte werden de arbeiders geëerd en voorzover deze niet meer leefden, hun weduwen, alsmede de leveranciers J.A. de Ridder en F.K. Dijk. De burgemeester sloot af met trotse bewoordingen over de Martinitoren als ‘het juiste symbool voor deze oude trotse stad’ en de wens dat de stad aan haar voet tot grotere bloei zou komen 24.

Beiaard Van de drie Hemony-klokken die vervangen waren, belandde er één in de gemeente Haren. Uit het programma van de opening van de Groninger Buitenschool in het natuurgebied Appèlbergen op 5 november 1954 werd duidelijk dat de klok die bij deze school was aangebracht afkomstig was van de Martinitoren. Deze luidklok met het opschrift ‘Me fecit Hemony’ (Hemony heeft mij gemaakt) had naar verluidde een te lange nagalm en was daardoor ongeschikt (geworden) voor de Martinitoren, maar zeer geschikt voor deze school. De restauratie van het carillon werd naderhand niet als succesvol beschouwd, zoals bleek in 1979 toen stadsbeiaardier Dirk Donker in het openbaar klaagde dat het nagenoeg onmogelijk was het carillon te bespelen. Bedreigend was ook het plan uit omstreeks 1962 om het bovendeel van het Hemonycarillon als een automatisch carillon in de toren van het Academiegebouw te hangen en de Martinibeiaard te voorzien van een krachtig klinkende discant. In 1981 werd de speeltrommel buiten werking gesteld omwille van de slechte toestand waarin Elementen die zijn aangebracht tijdens de restauratie.

142

Martinitoren


deze verkeerde. De toestand van het carillon zelf was nauwelijks beter te noemen. Het comité ‘Geef onze Martini zijn stem terug’ werd opgericht met het doel gelden bijeen te brengen voor een vernieuwd klokkenspel. Gelukkig werd dit niet een geheel nieuw klokkenspel, maar kon in 1984 begonnen worden met een degelijke restauratie. Deze werd uitgevoerd door de firma Eijsbouts uit Asten op basis van een plan van Jaap van den Ende. Zoveel mogelijk werd daarbij teruggekeerd naar de opstelling van vóór 1940, zij het dat het tuimelaarsysteem gehandhaafd bleef. Bovendien werd gestreefd naar een homogene klokkenreeks door de Van Bergen-klokken te verwijderen, de in 1940 buiten gebruik gestelde Hemony´s te laten terugkeren en de aanvullingen in de oorspronkelijke stijl bij te gieten. De onbruikbare klokken vonden vervolgens een veilige haven in het Klokkengieterijmuseum in Heiligerlee. Op 23

1954: De senaat van studentencorps Vindicat atque Polit bekijkt de nieuwe speeltrommel op de Martinitoren.

augustus 1984 werd de herstelde beiaard feestelijk in gebruik genomen met een bespeling door Dirk Donker. Het vernieuwde carillon werd als geschenk van de burgerij aan het gemeentebestuur overgedragen. Het comité had een kleine 400.000 gulden bijeengebracht. Er hingen toen, buiten de luidklokken, 49 carillonklokken in de toren. In 1985 werden nog twee klokken uit de gieterij van Eijsbouts toegevoegd met respectievelijk een gewicht van 2625 en 1065 kilogram. Aldus ontstond een indrukwekkende bij de Martinitoren passende beiaard. Deze twee klokken kregen dan ook als opschrift: ‘September 1985 kreeg de Martini zijn stem terug’. Deze klokken fungeren nu als slagklokken voor de hele en halve uren. Naast deze geheel gerestaureerde beiaard bevinden zich momenteel in het achtkant nog de drie door Hendrik van Trier gegoten klokken en de klok die in 1764 werd gegoten door Johan Borchard, met een gewicht van circa 500 kilogram. Het is de van oudsher zogenoemde Ruimstraatklok die de overgang van dag naar nacht moest aangeven, het moment dat niet alleen de kroegen sloten, maar ook de stadspoorten. Het klokje werd dan ook wel het bierklokje genoemd. De in 1764 in Enkhuizen gegoten Ruimstraatklok. Periode 1900 – heden

143


Ca. 1960. Bespeling beiaard Martinitoren door Jacob Evers met speeltrommel.

Werkzaamheden aan de wijzers van de Martinitoren.

In 1994 kon de stichting ‘Martini Beiaard Groningen’ dankzij een gift van de stichting ‘Groningen 950’ de firma Eijsbouts opdracht geven nog een zogenaamde Gis-klok te gieten. De klok kreeg de naam ‘Kromstaart’ (naar een 16e-eeuwse munt) en heeft een doorsnede van 198 centimeter met een gewicht van circa 5000 kilo. Deze klok is bedoeld voor zowel het carillon als voor het gelui. Hij werd op 13 december (samen met drie luidklokken van het inmiddels afgebroken ‘nieuwe stadhuis’, gegoten in 1962 door Van Bergen) in de toren gehangen en op 22 december plechtig door de stichting ‘Martini Beiaard Groningen’ aan het stadsbestuur aangeboden. De vier klokken uit het afgebroken deel van het stadhuis kregen de namen Johannes, Odger, Werkman en Agnus. Op de Kromstaart-klok staat de volgende tekst: ‘Kromstaart mag men mij noemen, de Groningers zal ik roemen, want volk van Stad en Land, schonk mij met milde hand, 1982. Leden van de ‘Grunneger Sproak’ verkopen artikelen op 19 oktober ten behoeve de vernieuwing van het carillon van de Martinitoren.

144

Martinitoren

1040-1990 Groningen 950 jaar stad’.


Door gezamenlijke inspanning van de gemeente, de provincie en het Scholtensfonds werden op 17 april 1995 nog vier door Eijsbouts gegoten luidklokken aan het gelui toegevoegd. Deze kregen de namen Martinus, Walburg, Bernlef en Ludger Het geheel bestaat nu uit 49 carillonklokken en 13 luidklokken (inclusief de Ruimstraatklok). Van de luidklokken zijn er drie ook op het carillon aangesloten. Op de ‘Martinus’-klok werd een strofe aangebracht uit het gedicht ‘Het carillon’ dat Ida Gerhardt in 1941 schreef: `Dit sprakeloze samenkomen en Hollands licht over de stad Nooit heb ik wat ons werd ontnomen 1984: De nieuwe klokken voor het carillon van de Martinitoren worden in februari omhoog getakeld.

Zo bitter, bitter lief gehad`.

De ‘Martinus’-klok met het gedicht van Ida Gerhardt. Periode 1900 – heden

145


Nieuwe klokken van de firma Eijsbouts uit Asten.

De ‘Bernlef’- klok.

Het nieuwe gelui wordt bediend door het Groninger Klokkenluidersgilde dat sinds 1982 op initiatief van de heer J. Damminga zorgdraagt voor de wekelijkse luidingen van één of meer klokken. Daarnaast worden de klokken geluid op bijzondere dagen zoals koninginnedag, 4 en 5 mei (dodenherdenking en viering bevrijding Tweede Wereldoorlog), 28 augustus (viering Groningens Ontzet 1672), 11 november (Sint Maarten) en voorafgaand aan de jaarlijkse Van der Leeuw-lezing in de Martinikerk 25.

1984. Feestelijkheden in augustus op de Grote Markt ter gelegenheid van de vernieuwing van het carillon van de Martinitoren. Vooraan de stoet loopt burgemeester Harm Buiter.

146

Martinitoren


Berichten uit het laatste deel van de 20 e eeuw Ondanks de uitgebreide restauratie van de toren deed zich in 1969 al weer een voorval voor waaruit blijkt dat de toren toch altijd kwetsbaar bleef. Gezien de grote hoeveelheid reparaties en restauraties in het verleden overigens natuurlijk geen vreemde zaak. Bij een novemberstorm met orkaankracht werd een 2.60 meter hoge pinakel van de tweede trans afgerukt, waarbij ook een stuk van de borstwering werd meegenomen. De vele honderden kilo’s steen sloegen door het dak van de Martinikerk heen, maar de val

Aanbrengen van een nieuwe bliksemafleider op de Martinitoren.

werd gebroken door een kapspant, waardoor het natuursteen niet verder kwam dan

de Arbeid) van de Martinitoren hebben gewapperd.

de bovenkant van het gewelf van de kerk. Geheel

Een verzoek hiertoe was door deze partijen inge-

losstaand hiervan werd in 1977 een moderne brand-

diend bij het College van B en W. Dezen zagen daar

blusinstallatie op de toren aangebracht 26.

echter geen aanleiding toe, omdat er immers ook

De berichtgeving over de Martinitoren komt van

op het stadhuis geen Rode Vlag zou wapperen en

deze tijd steeds meer in vlagen tot ons en gaat voor-

voor de Martinitoren hetzelfde protocol gold. Even-

namelijk over incidenten of evenementen waarbij

eens van politieke signatuur was de ‘stunt’ van een

de toren een rol speelde, soms ook met politieke

vijftiental anti-militaristische activisten die met de

lading. Dit was een nieuw element in de geschiede-

toeristen op 30 september de toren opwandelden.

nis van de toren, maar niet geheel verwonderlijk,

Eenmaal op de eerste trans ontrolden zij spandoe-

want sinds het einde van de zestiger jaren is er in

ken met het pacifisme-symbool en de tekst ‘totaal

Nederland een protestcultuur ontstaan.

weigeraars vrij’. Leden van de actiegroep ‘Onkruit’

Als het aan de linkse partijen in de Groninger ge-

wilden hiermee zeventien dienstweigeraars die in

meenteraad had gelegen, zou op 1 mei 1980 de Rode

Nederlandse gevangenissen in hongerstaking wa-

Vlag (als symbool van de viering van de Dag van

ren gegaan, steunen. Anders dan in Leeuwarden,

Periode 1900 – heden

147


waar een soortgelijke actie werd gehouden op de

16 en 17 oktober 1982 was deze maquette te zien in ’t

Oldehove, greep de politie hier niet in 27.

Vinkhuys 28.

Kort hierna nam na bijna vijftig jaar trouwe dienst

Andersoortige muziek, maar dan weer uit de echte

op 13 oktober 1980 J.G. Everts afscheid als beheerder

Martinitoren, werd op 18 september 1986 in de

van de Martinitoren. Van die bijna vijftig jaar deed

vorm van een ’levend carillon’ van vierhonderd

hij het de laatste tien met zijn vrouw en daarvoor

zingende studenten op de transen onder leiding

als assistent van neef Jacob Everts, die veertig jaar

van Chris Verhoog, directeur van het Stedelijk

torenbeheerder en stadsbeiaardier was geweest.

Conservatorium, ten gehore gebracht. Het evene-

Everts had al die jaren de kaartjes verkocht aan

ment hield verband met de jaarlijkse introductie-

de voet van de Martinitoren en rondleidingen

week voor leden van het Groninger studentencorps

georganiseerd voor groepen toeristen. Voor één

Vindicat atque Polit.

van zijn opvolgers, Henk Sietsema, werd in 1981 een

In 1986 werd de zonnewijzer aan de zuidkant van

gesloten tv-circuit op de Martinitoren aangebracht,

de toren gerenoveerd en met goud verguld door

zodat de torenbeheerder beter in de gaten kon hou-

schildersbedrijf Bos.

den wat er zich op de toren afspeelde.

Ronduit dramatisch was de manier waarop een

Bijzonder was de maquette van de Grote Markt die

jonge vrouw in september 1987 haar leven in eigen

T.J. Wielenga uit Vinkhuizen gedurende acht jaar

hand nam door van de noordzijde van de Marti-

bouwde, met een echt spelende Martinitoren. Op

nitoren te springen. In oktober 1986 was dit ook al door een man gedaan. Beiden waren op slag dood. Het leidde tot een discussie in Groningen – ook toen al – over het al dan niet aanbrengen van hekken op de transen, die er overigens toen niet kwamen 29. In mei 1988 werden er voor het eerst sinds de restauratie van 1936-1948 weer steigers aangebracht om de Martinitoren. Er verrezen vijftien meter hoge steigers aan de zuidwestzijde van de tweede trans. Reden was een grote onderhoudsbeurt omdat weer en wind het voeg- en metselwerk van de toren flink hadden aangetast. Het specialistische werk kon alleen verricht worden in de maanden mei, juni en juli en zou in 1989 herhaald worden, zodat de toren klaar zou zijn in 1990 bij de viering van 950 jaar stad Groningen 30.

Ca. 1958. Grote Markt noordzijde met draaiorgel.

148

Martinitoren


ter gelegenheid van de viering van 950 jaar stad Groningen 31. In januari 1993 zwabberde één van de pinakels op de tweede trans tijdens een storm volgens de torenbeheerder gevaarlijk heen en weer. Politie en brandweer werden opgetrommeld, het torenterrein bij de Kreupelstraat afgezet en de ruim vierhonderd kilo wegende pinakel met een touw vastgebonden. Uiteindelijk was het een storm in een glas water. Volgens een woordvoerder van de gemeente hoorde de pinakel een beetje los te zitten, omdat hij anders eerder zou kunnen afbreken. Bovendien was de pinakel zeer diep in de toren veran 1958. Martinitoren met achtbaan op de kermis.

kerd. Een steenhouwer controleerde vervolgens

In de protestsfeer lag de actie die de in heel Neder-

de hele toren, die volledig in orde werd bevonden 32.

land opererende pater Koopman eind december

Een onverwachte bedreiging voor de toren was de

1989 ondernam, toen hij de Martinitoren met

grote hoeveelheid wildplassers – met name onder

enige medestanders bezette en tussen de middag

het nachtelijk uitgaanspubliek in de binnenstad

gedurende een uur de aloude Salvatorklok luidde.

van Groningen – waarvan door de inwerking van

Hiermee zocht hij publiciteit en aandacht voor

de zure urine de Bentheimer zandsteen zwaar te

zijn protest tegen de praktijk van het aborteren in

lijden had. Als remedie werd in december 1993 ver-

Nederland. Wellicht was Groningen bewust geko-

lichting onder de toren aangebracht die aanfloepte

zen voor het protest omdat zich hier in die dagen

als een wildplasser zijn daad wilde plegen. Tijdens

een abortuskliniek bevond aan de Radesingel, die

het plassen stond je dan in een zee van licht. Men

vooral veel vrouwen uit Duitsland trok. Tijdens de

was er van overtuigd dat dit een probaat middel

bezetting van de toren raakten enige toeristen in

zou zijn, maar dagblad Trouw vroeg zich af of het

de klem. Ze konden gedurende meer dan een uur

in de zomer ook effectief zou zijn 33. Later zou toch

niet van de toren af.

gekozen worden voor een oplossing waarbij het ge-

Een opvallende decoratie aan de Martinitoren (en

deelte onder de toren afgesloten werd met hekken

de A-toren) waren de felgekleurde strikken, ont-

van aluminium spijlen, die alleen geopend worden

worpen door Bart Huysman, die de torens sierden

als de toren open is voor bezichtiging.

Periode 1900 – heden

149


In 1994 trok de Martinitoren 49.000 bezoekers tegen 67.000 in het jaar 1993. Torenbeheerders Jan Woning (die dit al tien jaar deed) en Robin Dijkema dachten dat dit kwam door het ongunstige weer (koud en nat in het voorjaar, heet in de zomer), door concurrentie met het nieuwe Groninger Museum en doordat de toren een tijdje gesloten was geweest in verband met de plaatsing van nieuwe klokken. De beheerders ergerden zich nog steeds aan de wildplassers en aan de toenemend aangebrachte graffiti, met name op de derde trans. Men overwoog dan ook deze te sluiten voor het publiek. Later in 1995 werden naast Johan Woning ook Martin Veenstra en Pien Koopman aangesteld als torenbeheerders 34. Een curieus berichtje in het Algemeen Dagblad gaf antwoord op de vraag of en zo ja, hoe ver de Martinitoren uit het lood stond. In eerdere tijden was al geconstateerd dat de toren 1.20 meter uit het lood stond en dat men getracht had door bij de bouw van hogere transen dit te compenseren. Wellicht was de gedachte dat de toren na de laatste grote restauratie

vanaf 1948 weer recht zou

Martinitoren met naoorlogse wederopbouw aan de noordzijde van de Grote Markt.

150

Martinitoren


staan. Onderzoekingen in 1995 wezen uit dat de toren zestig centimeter uit het lood stond. De uitkomst van het onderzoek zal te maken hebben gehad met een onderzoekje dat werd verricht naar de risico’s van het weer hoger maken van de toren. Rond de viering in 1995 van de bevrijding van Groningen in april 1945 wilde de marketingclub Groningen City Promotie op de Martinitoren tijdelijk of definitief een kegel plaatsen van zestien meter hoogte. Daarmee zou de Martinitoren ongeveer haar oorspronkelijk gedachte hoogte terug hebben en hoger zijn dan de Domtoren in Utrecht. Het plan was bedacht door directeur J. Gejas van kraanbedrijf Lommerts KSM die toevallig net een kraan met een giekhoogte van 127 meter in gebruik had genomen. De directeur in kwestie had ook historisch onderzoek gedaan en claimde ontdekt te hebben dat de bisschop van Utrecht bij de bouw van de Martinitoren verboden had dat deze hoger zou worden dan de Domtoren. Dat voor de huidige hoogte van de Martinitoren juist gekozen

Martinitoren vanaf de Vismarkt.

was in 1627, toen de bisschop van Utrecht hier al lang niets meer te vertellen had, was hem bij zijn ‘onderzoek’ kennelijk ontgaan. Het plan sneuvelde korte tijd daarna, nadat de risico’s en de (on)wenselijkheid er van waren onderzocht 35. Daarna was het weer tijd voor actievoeren. In september 1995 bezetten twintig studenten de Martinitoren. De actiegroep die zich ‘De laatste generatie’ noemde, protesteerde onder het motto ‘Ritzen blaast te hoog van de toren’ tegen de voorgestelde bezuinigingen op het hoger onderwijs door toenmalig minister van onderwijs Jo Ritzen. De actie, waarbij torenbeheerder Jan Woning tijdelijk uit ‘zijn’ toren werd gezet, trok de nodige aandacht in de landelijke pers en was in dat opzicht succesvol 36. In deze tijd werd door Eugène Roebroeck uit Haren het plan ontvouwd om naast de in 1986 gerestaureerde grote zonnewijzer van de Martinitoren ook een tweede kleine zonnewijzer op de eerste trans te realiseren. Het ging hierbij om een zogenaamde namiddagwijzer, die in vroeger tijden werd geraadpleegd als de grote zonnewijzer zich al in de schaduw bevond. Deze moest aan de westzijde van

Zicht op de Martinitoren vanuit de nieuwe V & D over het nieuwe Kwinkenplein.

Periode 1900 – heden

151


Noordzijde Grote Markt in de zestiger jaren met trolleybussen.

1960. Gezicht op de Martinitoren vanuit de St. Janstraat.

152

Martinitoren

Martinitoren in 1961. Foto met op de voorgrond boomtakken op het Martinikerkhof was de basis van een beroemd en populair affiche dat jarenlang het beeld van Groningen en de Martinitoren bepaalde.

1990. Martinitoren weer in de steigers.


de toren komen op de richel van de eerste trans. Het duurde even, maar het kwam er uiteindelijk van. Op 20 september 1996 werd de wijzer geplaatst en ze werd ‘gedoopt’ op 13 juni 1997. Daarbij waren ook leerlingen van het Praediniusgymnasium betrokken, die daar les hadden van Roebroeck. Op de wijzer staat gegraveerd ‘Met Moet ende Eere’ als verwijzing naar de totstandkoming 37. Curieus waren de rondleidingen voor groepen van maximaal acht personen van torenbeheerder Dennis de Graaf, waarbij hij aandacht vroeg voor inscripties uit vroeger tijden, zoals ‘Evert Hindr’, ‘Briezenka’,’J.A. Elsenga’, ‘Ysse Jans’. Evenals de op het lood boven op de toren wel aangebrachte namen, zal hier sprake zijn geweest van oude vormen van graffiti 38 Een laatste bericht uit de twintigste eeuw was weer van alle tijden. Besloten was de Martinitoren weer op te knappen. Bezoekers zouden in het vervolg niet hoger kunnen komen dan de tweede trans. Na de opknapbeurt zou men dan weer veel hoger in de toren kunnen komen. Ondanks alle beloftes toen en later is dat tot op de dag van vandaag nog steeds niet het geval 39.

1990. De Martinitoren getooid met een feeststrik door Bart Huysman ter gelegenheid van de viering van 950 jaar Groningen.

O ude vormen van ‘graffiti’.

Periode 1900 – heden

153


De toren in de 21 e eeuw

de gedachte was dat de eerste trans de val gebroken zou moeten hebben. Ondanks een bekentenis bleek de zaak echter gecompliceerder dan gedacht en eindigde exact twee jaar later met vrijspraak voor de vriendin. Voor de gemeente Groningen was het

Bijna ongemerkt zijn we met de geschiedenis van

aanleiding om een onderzoek in te stellen naar het

de toren aangekomen in de 21 eeuw. De eerste

aanbrengen van hekken op de transen van de toren,

gebeurtenis die landelijk aandacht trok was de val

zodat er geen mensen meer af kunnen springen

van een jongeman uit Assen op 6 april 2004 van de

of vallen 40. Op de eerste trans werden in juni 2007

tweede trans van de toren, waar hij plaats had ge-

tijdelijke hekken geplaatst, waarna de toren tot

nomen op de balustrade. Aanvankelijk ging justitie

die hoogte weer open werd gesteld voor publiek.

uit van een ongeluk, maar later werd zijn vriendin

In september 2008 werden op proef spijlenhekken

aangehouden omdat zij er van verdacht werd hem

geplaatst op de eerste trans van de Martinitoren. Op

van de toren afgeduwd te hebben. De achterliggen-

27 mei 2009 besloot de Groningse gemeenteraad om

e

over te gaan tot definitieve beveiliging van de gehele eerste trans van de Martinitoren in de vorm van grijs gekleurd gebogen hek 41. Ronduit romantisch kan het huwelijksaanzoek genoemd worden dat Michelle Hesselink eind september 2005 deed met een groot vanaf de tweede trans uitgerold spandoek aan Luit Wegeman. De bruidegom in spe snelde voor het eerst van zijn leven naar de tweede trans en zei volmondig ja tegen zijn aanstaande bruid, die voor deze gelegenheid werd bijgestaan door haar vader. De belofte werd bezegeld met een stevige vrijpartij onder het oog van het publiek dat zich op de toren bevond. Althans zo luidde de interpretatie van het Dagblad van het Noorden van het gebeuren 42. Iets wat in het verleden ook wel gebeurde, namelijk het stelen van lood en koper van de toren is in het begin van de 21e eeuw ook teruggekeerd. Dagblad Trouw berichtte in juni 2006 dat van maar liefst vier van de zeven bliksemsafleiders van de Martinitoren koperen delen waren ontvreemd. Hierdoor was voor duizenden euro’s schade ontstaan, zo meldde torenbeheerder André Tervoort. Betere surveillance door de politie zou vol 2001. Affiche van het comité Geen Gat in de Grote Markt tegen de bouw van een parkeergarage onder de Grote Markt waarbij ten onrechte werd gesuggereerd dat de Martinitoren hierdoor zou omvallen. Het demagogisch effect werkte wel: de parkeergarage kwam er niet en de discussie hierover ging voor decennia op slot.

154

Martinitoren

gens het krantenbericht potentiële dieven in het vervolg moeten afschrikken 43. In juli 2008 werd het jaarlijkse congres van de World Carillon Federation in Groningen


gehouden, waarbij het Hemony-carillon een belangrijke rol speelde. Een saillanter nieuwsfeit uit dit jaar met betrekking tot de Martinitoren betrof het plan van het Groninger Museum om ter gelegenheid van de manifestatie ‘Go China’ de Martinitoren vol te hangen met 80.000 lampionnen. Deze lampionnen werden door het Groninger Museum aangeschaft in China en verscheept naar Nederland terwijl er nog geen vergunning verleend was voor het ophangen aan de Martinitoren. Aanvankelijk wilde het gemeentebestuur hieraan wel meewerken. Medio juni moet er in het College van B en W iets gebeurd zijn waardoor er plotseling geen steun meer was voor het project. Het museum tekende aanvankelijk beroep aan tegen deze beslissing. Geheel

I mpressie van het niet uitgevoerde project van Wenda Gu om Chinese lampions aan de Martinitoren te hangen.

niet ondenkbaar is dat vanuit het stadhuis op het hoogste niveau druk is uitgeoe-

Hij begeleidde in deze kwaliteit diverse (kleine)

fend op het museum om dit beroep in te trekken. In

restauraties aan de Martinitoren in het laatste

ieder geval is dat wat er gebeurde. De hele affaire

kwartaal van de twintigste eeuw 45.

plaatste de Martinitoren nog eens in de aandacht van de landelijke pers, evenals het op proef aanbrengen van hekken op de eerste trans. De toren kan nu, na bij de VVV een kaartje te hebben gekocht, via een elektronisch tourniquet ‘vrij’ beklommen worden tot in de derde trans. Het bezoeken van de hogere gedeeltes kan alleen onder de leiding van een gids. Vroeger zou gezegd zijn: onder begeleiding van de torenwachter. Niets nieuws onder de zon dus 44. Niet onvermeld mag tenslotte blijven dat op 16 maart 2009 Arie Kil overleed, een groot kenner van natuursteen. Arie Kil werkte van 1975 tot 2004 bij een aannemer die gespecialiseerd is in restauraties.

De naam van A. Kil vereeuwigd in steen op de Martinitoren. Periode 1900 – heden

155


7


DE ‘OLLE GRIEZE’ IN WOORD EN GESCHRIFT

Als je de geschiedenis van de Martinitoren in ogenschouw neemt is het niet vreemd dat de toren eeuwenlang het icoon van de stad Groningen is geweest en daarmee ook het symbool voor de Groningse identiteit. Zo ook in 1932, toen in Haarlem een tentoonstelling werd georganiseerd over ‘De twaalf provinciën’ (de twaalfde provincie was hier de zojuist ingepolderde Wieringermeer). Groningen werd vertegenwoordigd door een Martinitoren. Helaas is onbekend of het hier om een replica of een foto ging. Terwijl de wit-groen-witte Groninger vlag wapperde van de koepel van het Kurhaus in Scheveningen, had daar eind mei 1933 een bijeenkomst plaats van de Groninger verenigingen uit Noord- en ZuidHolland. De animo was groot, want 140 Groningers ‘in den vreemde’ namen deel aan de lunch, terwijl de matinee door ruim 350 leden werd bezocht. Op het programma stonden voordrachten en liedjes. In deze laatste categorie vertolkte de heer Harmanni uit Rotterdam onder andere het liedje ‘de Martinitoren’ 1. Het zal één van de vele liedjes of rijmpjes zijn geweest die in dit genre bestonden en waar van het volgende ook een voorbeeld is: ‘Veur joaren, dou de stad ’n vesting was, Dou wörren ’s oavens de stadspoorten sloten, En wel d’r noa tied deur wol, klain of grooten, Betoalen dan twei stuvers an de kas. Ain vent op peerd wol d ´r overspringen, jong, Moar wat gebeurt, ´t peerd nemt te groode sprong, Hai valt ´r of en ´t peerd, zo stait geschreven, Is op Metini-toren zitten bleven’ 2 . Om aandacht te trekken voor je eigen opvattingen was de Martinitoren ook een dankbaar middel. Bij de in de Zwanestraat woonachtige boekhandelaar Piet van Zweeden verscheen in Groningen in 1868 een politiek schotschrift met als titel ‘De Provinciale Groninger Schuiftrompet, geblazen uit den pijnappel van den St. Maartens toren’. Het betrof hier volgens de schrijver een ‘ kolossaal-aristocra Gezicht op de windwijzer vanuit de pijnappel op de top van de Martinitoren. De ‘Olle Grieze’ in woord en geschrift

157


tische-liberale brochure’ die overigens niets met de

’Daar aan de kimme ligt Groningen, onze laffe,

Martinitoren te maken had. De titel was wel leuk

lamme, verdwaasde stad, waar het kleine heerst in

bedacht  .

plaats van het grote. Koopmansbelangen verduist’ren

De bekende schrijver en dichter Willem de Merode

er ’t levenslicht, de vrijheid smoort er in een poel

(1887-1939) liet zich door de Martinitoren inspireren

van kleine venijnige twisten en lafhartig gedoe. Die

tot het maken van een gedicht dat in 1924 ver-

stad…. Omhóóg moet ze, omhóóg! Evenals haar inge-

scheen in de bundel ‘Nalezing V’:

vallen toren!’

‘Rondom zijn voet een rosse schijn,

De geus Entens ziet in het toneelstuk de Martini-

Waardoor de regendruppels stoven

toren bij uitstek als het symbool van de kracht van

En zwaar en traag daarboven

de stad, wanneer hij ten overstaan van zijn geliefde

Het zwart geheim

Martha het volgende verzucht:

3

Der stijging in de donkerten verloren Tot waar, een vuren knop,

‘Voor jou zal ik trachten de stad te heroveren, voor

De lichte top

jou de Sint Maartenstoren herbouwen!’.

Dreef op de hooge duisternis, Ontzaglijk in zijn vreemde luister is

Het toneelspel werd gepubliceerd in de Martinito-

Het wezen van den nachtelijken toren’ 4.

ren-serie van uitgeverij ‘De Torenlaan’ uit Assen, die in deze reeks meer Groningse volksliteratuur

De Groningse schrijver Nico Rost hield in het con-

uitgaf 6.

centratiekamp Dachau een dagboek bij, waarin hij op 3 maart 1945 ’s avonds laat het volgende noteerde over de Martinitoren: ‘Of de Martinitoren er nog staat? … voor mij betekent ze: Groningen geboortestad en jeugd, het steeds vertrouwde gevoel van zich thuis voelen, van weer thuis zijn. En het carillon! Ook haar klanken zal ik node missen. Haar muziek geeft me méér, dan ooit een ander klokkenspel, waar ook ter wereld, me geven kan. Ik begin hier waarachtig naar de Martinitoren te verlangen’ 5. Jaap Bouwman publiceerde in 1949 een toneelspel onder de titel ‘Sint Maartens Toren’ dat zich afspeelt ten tijde van het zogenaamde ‘Verraad van Rennenberg’ in 1580. Hoewel het toneelstuk zich verder in het geheel niet op de Martinitoren concentreert, komt de toren in sommige passages voor, waar onder de volgende waarin de (water)geus Bartolt Entens (1539-1580) de volgende kwalificaties ten beste geeft over de in 1577 uitgebrande toren:

19e eeuws portret van Bartold Entens.

158

Martinitoren


De beroemde Groninger dichter Hendrik de Vries

Eén van de bekendste vaderlandse dichters van

wijdde in 1958 een enorm gedicht aan het beleg

progressief katholieke signatuur en voormalig stu-

van Groningen in 1672, waarbij hij begint met de

dentenpastor Huub Oosterhuis publiceerde in 1962

herinneringen aan het afsteken van vuurwerk op

in de serie ‘De windroos’ een bundel gedichten.

de Grote Markt, zoals dat vroeger gebruikelijk was,

Hierin bevindt zich ook een zeer lang gedicht over

om het ontzet van de stad te vieren:

Groningen, waarin vanzelfsprekend de Martinitoren aan bod komt:

‘En meer: dat hij nóg niet naar bed hoefde gaan, Want er werd naar de zolder geklommen.

‘Wie is de Martinitoren

‘Bij die toren, daar steken ze ’t vuurwerk aan.’

die hoge boom? Hij vangt

‘Hoor, hoor, dat zijn Berends bommen.’

stemmen op in zijn oren, er strijkt een windvlaag woorden

Die geweldige torens, die ene vooral,

over zijn tinnen heen.

Naast geweldige kerkedaken!

hij ademt met de mensen

Die reus, die Martini, vlak bij dat geknal,

mee, gestadig, hij leeft.

Had er vast heel veel mee te maken.

hij kan troosten omdat hij

………………………………………….

oud is, en soms komt er

De toren, die toch wel in brand had gestaan,

uit zijn mond klokgelui

Eertijds, door een roekeloos vuurwerk,

als een hoos wereldwijsheid.

Zag alles omhoog onbeweeglijk aan.

hoe bemoedigend klinkt dat,

Soms waarschuwde even zijn uurwerk.

oude vader, jij weet van alle ommelanden

De trouwe Martini, hij bleef zo pal

dood leven lief en leed.

Op wacht bij zulk feestgebeuren,

De toren is de dichter

Bij zoveel gedaver, gesnerp en geknal,

die de tekenen verstaat,

Zo´n fluitende val van kleuren.

de gelovige, roepend in de woestijn der stad.

Gij middelpunt van ons eigen heelal,

hij heeft te veel gezien

Van Groningen, o Martini!

om nog ooit blind te worden

Wiens betekenis niemand vertolken zal:

hij zag eeuwen verstrijken

Zelfs geen taalmuziek-Paganini! .

en nieuw leven ontstaan

7

hij ziet de bloem der bomen als een hart opengaan. hij ziet mij ook, de zwarte weemoed die mij bedreigt. hij heeft te veel geleden maar houdt het nog, en zwijgt. Mens zijn hier, dat is naar hem opzien, en rechtop staan waar men staat, hardnekkig luisteren, naar wie of wat. op wacht staan , weer of geen weer, in het hart van deze stad’ 8.

De ‘Olle Grieze’ in woord en geschrift

159


Auteur Gerrit Krol liet zich in 1965 in zijn in Caracas

Niet rechtstreeks betrekking hebbend op de hui-

geschreven novelle ‘De zoon van de levende stad’

dige Martinitoren zijn de passages in de roman

verleiden tot een beschrijving van de Martinitoren,

waarmee Willem Frederik Hermans afrekende

opgetekend op het moment dat de hoofdpersoon op

met zijn Groningse periode, ‘Onder professoren’,

een eenzame zondagmiddag op het bordes van het

die hij in 1975 in Parijs voltooide. Grappig zijn deze

stadhuis stond:

passages wel, omdat Hermans hier reeds kritisch inging op de obsessie van sommige Groningse

‘Toen zag ik, bijna recht tegenover mij, met zijn vier

stadsbestuurders en ambtenaren van de Dienst

poten op de grond, reikend omhoog tot diep in de

RO/EZ met grote gebouwen en architecten uit den

blauwe lucht – de Martinitoren. Ik schrok. Nog nooit

vreemde. In ‘Onder professoren’ laat hij de gothi-

had ik hem daar zo gezien, opeens zo zijn aanwezig-

sche toren aan de Grote Markt uit 1467 aan het eind

heid ondergaan. Het was alsof mijn vader daar stond

van de negentiende eeuw door de bliksem treffen

en mij zag staan. Hij, de eeuwig onbeweeglijke, met

en volledig instorten. Het stadsbestuur besluit

zijn transen en geledingen die oprijzen als drievou-

daarna een nieuwe toren te laten bouwen in neo-

dige scheuten uit de aarde – daar stond hij, voor het

gothische stijl. Uiteraard zijn er in het Nederland

eerst. Ik stond rechtop en keek hem aan. Zijn klokken

van architect Cuypers geen gotische bouwmeesters

hingen stil, het was bijna drie uur. Ik was alleen,

meer te vinden en de Spaanse architect Antonio

geweldig alleen, maar wat ben ik tegenover hem,

Gaudí wordt overgehaald om een nieuwe toren in

dacht ik toen. Hij die daar eeuwen en eeuwen staat,

Groningen te bouwen. De bouw gaat sneller dan

over de stad heerst en over het land daar omheen, de

die van de Sagrada Familia in Barcelona, want de

mensen richting geeft in hun wandel en hun geloof –

Barabarossatoren wordt gebouwd in de periode

hoe klein, dacht ik, hoe klein en vergeefs steken mijn

1895-1903. Volgens Hermans een toren in de vorm

fietstochtjes daar tegen af!’ .

van een Saturnusraket met menselijke gedaante,

9

die aanvankelijk kan rekenen op veel afschuw. In De in 1906 in Veendam geboren schrijfster van

1962 wordt voorgesteld om de toren af te breken ten

Nederlands en Gronings toneel, alsmede van korte

faveure van een parkeerterrein, maar vijf jaar later

verhalen in Gronings dialect, Duut van Goor, pu-

komt de Barbarossatoren op de monumentenlijst

bliceerde in 1970 het korte verhaal ‘De Olle Grieze’.

en trekt vanaf dat moment hordes toeristen. Over

Daarin is de Martinitoren plotseling verdwenen

het hoe en waarom en de fantastische vorm van de

en er wordt nagedacht om hem te vervangen door

toren leze men verder bij Hermans. Met de huidige

een nieuwe geprefabriceerde toren. Uiteindelijk

Martinitoren heeft het niet veel van doen, hoewel

wordt de dief gesnapt in de Rotterdamse haven in

de inspiratie onmiskenbaar is 11.

het bezit van een koffer van tien meter breed en 96

Ook fantasie, maar van een andere orde, is het

meter lang! 10.

sprookje over de man die het uurwerk in de Martinitoren uitgedacht en aangebracht had. Het was een kunstwerk: iedere keer als de klok sloeg waren de beelden van de vier evangelisten te zien. Om te voorkomen dat hij elders net zo’n kunstwerk zou kunnen maken, werden hem door de stad letterlijk de ogen uitgestoken. Hierop verzocht de maker nog één keer de Martinitoren te mogen betreden, voorwendende dat hij iets bij het uurwerk vergeten was. Op zijn beurt vernielde hij zijn eigen kunstwerk 12.

160

Martinitoren


Van alweer wat oudere datum is wellicht de ‘Ode

Eigentijds is in ieder geval ook het korte verhaal

aan de Martinitoren’ van Hero Gert Bleeker, die als

‘Heimweeplacemat’ van Daniël Dee, dat in de Gro-

‘Grunneger Laidje’ sinds 2006 te vinden is op inter-

ningse Universiteitskrant verscheen. In dit verhaal

net en recht doet aan de Groningse benaming van

gaat de schrijver op bezoek bij zijn zussen in Rotter-

de Martinitoren, de ‘Olle Grieze’ :

dam om daar te gaan eten en dan gebeurt het:

’Dei òlle, grieze toren,

‘Ik schoof aan in de keuken van de twee zussen en ik

Doar aan dat òlle plain,

zag mijn placemat. En daar, op die placemat, prijkte

Dei blift in ale tieden

een afbeelding van de Martinitoren. De Martinito-

Mit onze stad doar ain,

ren zonder logo van Dé bank, maar gewoon met het

Wat of d’r maag gebeuren

paard van Ome Loeks. Ik kreeg stantepede heimwee

Wat of d’r ken vergoan,

naar die parel in de provinciale woestenij. En zo is er

Dei òlle, grieze toren,

altijd wat.’ 13.

Blift altied doar bestoan. Het voorgaande is een greep uit een ongetwijfeld Doar aan dat òlle maarkplein,

veel grotere hoeveelheid literatuur en volkscultuur

Woar vin je ziens geliek!

waarin de Martinitoren een inspiratiebron is. Dat

Doar stait dei òlle toren,

dat niet alleen zo is in woord en geschrift blijkt uit

Net as een held geliek,

het volgende hoofdstuk.

Dei dailde mit de stad doae, Heur raampen en gevoar. En toch stait d’òlle toren, Nog even stoatig doar. Is men ais joaren wegwest, En zai je weer joen stad. ’t Is net, of je dei toren, Den nooit verloren had. Aal ’t òlle is verdwenen, De weemoud gript joe aan. Ain vrund is joe doar bleven, Dei toren blikt joe aan. O òlle, grieze toren, Doar aan dat òlle plain. O, blief doar altied prieken Doe bist mit stad ja ain. O, òlle trouwe wachter, Blief altied doar bestoan! Loat lang dien woakend oog toch, Over d’òlle stad nog goan!’

De ‘Olle Grieze’ in woord en geschrift

161


8


De Martinitoren is ongetwijfeld het meest verbeelde gebouw in Groningen en zal dat ook nog lang blijven. Hoewel er in de loop der eeuwen veel aan gerestaureerd is, is de toren in essentie nog steeds dezelfde als in 1627, toen hij zijn huidige vorm kreeg. Het beeld van de toren is dus bijna vierhonderd jaar onveranderd geweest en heeft in alle tijden grote indruk gemaakt. Daarmee is de Martinitoren nog steeds bij uitstek het icoon van de stad, te meer daar de skyline van de stad er nog steeds in hoge mate door bepaald wordt. Voor veel Groningers is de Martinitoren een emotioneel symbool voor de trots die men bij het aanwezig zijn in en het afkomstig zijn uit de stad voelt, zoals blijkt uit overlijdensadvertenties in de krant waarbij de Martinitoren wordt afgebeeld. Ook buiten Groningen wordt dit zo gevoeld. Zeg Groningen en je zegt Martinitoren, met als goede tweede en derde natuurlijk de voetbalclub en het museum. Wie in Groningen wil bouwen (en vooral hoog wil bouwen) moet weten dat de plannen worden getoetst aan de zichtlijnen naar de Martinitoren. Op 19 april 2009 riep de landelijke krant De Tele-

DE MARTINITOREN VERBEELD

graaf Groningen uit tot de beste gemeente van het jaar en plaatste daar als meest prominente illustratie een grote foto van de Martinitoren bij. Zoals in dit boek zichtbaar is gemaakt, heeft de toren altijd kunstenaars geïnspireerd. Het stadsbestuur van Groningen liet in 1654 al een tekening van de Martinitoren inlijsten. De tekeningen van Jacobus Stellingwerf en Gerard van Huessen uit het begin van de 18e eeuw zijn de eerste die toren en kerk als onderwerp los van hun omgeving gekozen hebben. Vanaf het einde van de 18e eeuw tot nu toe is de toren voor veel kunstenaars een dankbaar object geweest om te verbeelden. We doen een vrij willekeurige chronologische greep uit schilderijen, etsen, litho’s en aquarellen, waartoe ook de ongedateerde etsen behoren van bekende kunstenaars als Riekele Prins (1905-1954), Marius Johannes Janssen (1885-1957), Anton van Hemert (1883-1944), Jan Sirks 1885-1938) en Simon de Heer (1885-1970):

Ca. 1925. Daken met gezicht op Martinitoren. Olieverf op linnen door Johan Dijkstra.

De Martinitoren verbeeld

163


1920: ets Henri Geertsen (1892-1969) 1922: tekening Arend Hendriks (1901-1951) 1925: ets Willem van Leusden (1886-1974) 1925: aquarellen Johan Dijkstra (1896-1978) 1928: houtsnede H.J. Gorter (1915-1944) 1930: Houtskooltekening J.C. van Hulten 1935: schilderij Carl August Streefkerk (1884-1968) 1936: schilderij Cornelis Vreedenburgh (1880-1946) 1940: tekening in de stijl van Anton Pieck (1895-1987) 1942: prentbriefkaart Jan Pieterse (1900-1958) 1943: litho Jan Altink (1885-1971) 1943: ets Hendrikus Elias Roodenburg (1895-1987) 1945: aquarel Jan Jordens (1883-1962) 1948: prentbriefkaart Riekele Prins (1905-1954) 1957: ansichtkaart ‘Voor het kind’ drukkerij Senefelder 1967: aquarel Leen Molendijk 2003: schilderij en giclée Frouke Louwes (geb. 1946) 2004: schilderij Adrian Card (San Francisco) 2007: schilderij Jeroen Hermkens (geb. 1960)

Ca. 1925. Martinitoren tijdens een marktdag. Ets van W. van Leusden.

164

Martinitoren

1922. Tekening van de verlichte Martinitoren door Arend Hendriks.

Ca. 1930. Houtskooltekening van de Martinitoren vanuit de Turfsingel door J.C. van Hulten.


1925. Grote Markt en Martinitoren bij avond. Aquarel van Johan Dijkstra.

De Martinitoren verbeeld

165


Cornelis Vreedenburgh, ‘De Grote Markt, Groningen’. Olie op doek. 51,3 x 53,2 cm., gesigneerd rechtsonder en gedateerd 1936.

166

Martinitoren


1957. Ansichtkaart met Martinitoren ten behoeve van de actie ‘Voor het kind’, uitgegeven door drukkerij Senefelder. Ca. 1939. Tekening van de onderdoorgang van de Martinitoren in de stijl van Anton Pieck.

1948. Wenskaart vervaardigd door Riekele Prins.

1945. Kaart uitgegeven ter herdenking van de bevrijding van Groningen door de Canadezen. De Martinitoren verbeeld

167


2003. Schilderij en giclée, genaamd ‘Martinitoren op de top’ van Frouke Louwes.

168

Martinitoren


Een replica van de Martinitoren sierde het decor dat hoorde bij de opvoering van de operette ‘De Lindenbörg’. Deze was geschreven door Hero Gert Bleeker en werd tijdens de viering van Groningens Ontzet in 1956 uitgevoerd in de muziekkoepel van het Sterrebos. Ook werden er meerdere zilveren Martinitorens vervaardigd. Een tweetal hiervan bevinden zich in de collecties van het Koninklijk Huis in paleis Noordeinde in Den Haag. Het kleinere exemplaar, waarvan de herkomst onbekend is, stond vroeger op de studeerkamer van koningin Juliana. Het grotere exemplaar werd in 1892 aangeboden aan koningin Wilhelmina bij haar bezoek in gezelschap van koningin Emma aan Groningen. Aanvankelijk had dit een gouden toren moeten zijn, maar de inzameling van het geld hiervoor onder de Groningse bevolking vlotte niet, waardoor er te weinig werd opgehaald. Goud- en zilversmid Lomme Spaanstra (1863-1913) had de opdracht ontvangen om de Detail met Martinitoren.

gouden toren te maken. Inmiddels was er veel tijd verstreken en net genoeg geld verzameld om een zilveren toren te vervaardigen. Spaanstra vroeg de bij hem werkzame Bauke Dijkstra (1862-1932) om deze met de grootste spoed te vervaardigen. Zonder enige gêne zette Spaanstra daarna zijn eigen meesterteken er op, waardoor in de literatuur sindsdien

2004. Schilderij van een koolmees met de Martinitoren in de achtergrond door Adrian Card uit San Francisco, wiens voorouders Gronings zijn.

geschreven is dat Spaanstra de vervaardiger was. Een toevallige samenloop van omstandigheden heeft zo’n tien jaar geleden de waarheid aan het licht gebracht, waardoor de oplossing van het mysterie over de werkelijke vervaardiger van deze

De Martinitoren kwam uiteraard ook voor op

zilveren Martinitoren nu openbaar gemaakt kan

de omslag van Groningse periodieken, zoals het

worden.

Maandblad ‘Groningen’ dat tussen 1918 en 1949

Een andere zilveren replica van de Martinitoren

werd uitgegeven door drukkerij N.V. Erven B. van

werd in 1956 vervaardigd door een duo zilversme-

der Kamp. Een fraaie houtsnede van kunstenaar

den, namelijk Dirk Schut (overleden 1975) en Berent

Abe J. Kuipers (geboren 1918), met daarop de Mar-

Rento Mulder, beiden werkzaam voor de firma

tinitoren, sierde de omslag van het eerste en enige

Frans Brugsma in de Herestraat. Deze zaak was

nummer dat in 1945 verscheen van ‘Groninger Vrije

in bezit van A.J.W. Bouman en de zilveren Mar-

Kunst. Maandblad van de Groninger kunstenaars’.

tinitoren trok jarenlang op 28 augustus en soms

En het was uiteraard de Martinitoren die Gronin-

in de kersttijd in de etalage de aandacht van het

gen symboliseerde op een speciale Canadese kaart,

publiek. In 2003 werd deze zilveren Martinitoren

uitgegeven ter gelegenheid van de bevrijding van

aangekocht door het Groninger Museum en geres-

Groningen in april 1945.

taureerd door het Groningse atelier Cees Wolf. Een

De Martinitoren verbeeld

169


begrijpelijke keus, omdat Wolf nog als leerling ge-

of koekkistjes. Ook op aardewerk werd de Marti-

werkt had bij de firma Brugsma. Een andere zilveren

nitoren graag afgebeeld, evenals op een traditi-

Martinitoren werd vermoedelijk in 1949 vervaar-

onele kraantjespot of op alle vier de hoeken van

digd door edelsmid H. Oving, die in 1948 hiermee al

een damasten tafelkleed uit 1920. Voor puzzels,

ervaring had opgedaan bij het vervaardigen van een

drinkglazen, flessen, kruiken, ballpoints, borduur-

zilveren Martinitoren als geschenk voor dr. ir. G.W.

werk, theelepeltjes en stropdassen, sigarenbandjes,

van Heukelom. De tweede zilveren replica van zijn

suikerzakjes, verpakking van tabak en drop koos

hand werd gemaakt in opdracht van de Koninklijke

men ook gaarne de Martinitoren uit. Een hele

Vereeniging van Volksvermaken, de organisator

bijzondere 19e-eeuwse staande klok in het stadhuis

van de viering van ‘Groningens Ontzet’ en daarmee

van Delfzijl heeft een wijzerplaat met een tableau

van het jaarlijkse Concours Hippique. Deze zilveren

waarop de Martinitoren is afgebeeld. Het is een

Martinitoren wordt jaarlijks als wisselprijs uitge-

klok van Groningse makelij met een hoogte van

reikt aan de winnaar van het concours. Door het jaar

ongeveer 2.50 meter, een uurwerk uit het Zwarte

heen kan het 35 centimeter hoge torentje sinds 2000

Woud en slagwerk, voorzien van een zogenaamd

bewonderd worden in het Nationaal Rijtuigmuseum

Flötenuhr. Dit is een orgelgedeelte met 43 pijpen en

te Leek.

een cylinder die apart van het uurwerk een achttal

Eveneens van zilver zijn de avondmaalsbekers waar-

melodieën kan spelen. Het orgelgedeelte is in 1990

op de Martinitoren afgebeeld stond als symbool van

gerestaureerd waarbij de houten orgelpijpen zijn

Groningen.

vervangen door metalen en er nieuwe melodieën

Een bijzondere prestatie was ook de Martinikerk en

op de cilinder zijn gezet.

-toren die omstreeks 1970 van 25.000 lucifers werd

Als souvenir wordt de Martinitoren verkocht als

vervaardigd. Dit model werd in april 1970 geëxpo-

presse-papier, badhanddoek en wat al niet. Tenslot-

seerd op de hobby- en huisvlijttentoonstelling van

te was en is de toren ook nog eetbaar: bonbonatelier

de Gavioliclub in de Julianaschool in Leeuwarden.

Schlaman aan de Brugstraat in Groningen vervaar-

Een tweede exemplaar van veel grotere omvang

digt nog steeds ambachtelijk replica’s in chocolade

moet in het midden van de jaren zeventig vervaar-

van de Martinitoren en de firma Borgman vervaar-

digd zijn en werd geëxposeerd op een hobbybeurs in

digt onder leiding van Cor van Wijngaarden cacao-

de Martinihal. Iets minder groot was het model van

schilderijen (in taartvorm) van de toren.

de Martinikerk en -toren dat werd vervaardigd tussen december 1981 en februari 1985 door Geert Nijhof uit Hengelo, waarbij in circa 2500 uur 73.158 lucifers en 36 tubes lijm werden gebruikt. Het werd in 1990 overgedragen aan de Stichting Schip Martinikerk en is nog steeds te bewonderen in de Martinikerk. De eerste Nederlandse postzegel met daarop de Martinitoren, verscheen curieus genoeg pas in 2007. Naast al deze ‘beelden’ van de Martinitoren zijn er ook nog de talloze gebruiksvoorwerpen waarop de Martinitoren staat afgebeeld of voorbeeld is gebruikt, zoals bij een trucagefoto uit 1930, gemaakt voor de zogenaamde ‘lichtweek’. Natuurlijk ook op de verpakking van het beroemdste stad Groninger product: koek. Verreweg de meeste Groninger koekproducenten kozen voor het afbeelden van de Martinitoren op hun koekdozen, koektrommels

170

Martinitoren

1956. Nagemaakte Martinitoren bij de uitvoering van de operette ‘de Lindenbörg’ op 28 augustus in de muziekkoepel in het Sterrebos.


1956. Zilveren Martinitoren van de firma Frans Brugsma uit de Herestraat in Groningen, vervaardigd door Dirk Schut. Zilveren model van de Martinitoren, afkomstig uit de studeerkamer van koningin Juliana.

2003. De zilveren Martinitoren van de firma Brugsma na restauratie door het atelier Cees Wolf in Groningen.

De Martinitoren verbeeld

171


Drie zilveren of verzilverde theelepels met de Martinitoren van de firma H.H. Hooijkaas (ca. 1946), PAKO-Rhenen (ca. 1950) en een onbekende vervaardiger.

Zilveren avondmaalsbeker van de Martinikerk uit het jaar 1658, vervaardigd door Hindrick Muntinck.

172

Martinitoren

Zilveren avondmaalsbeker van de Martinikerk uit het jaar 1772, vervaardigd door Jan van Giffen.


Foto uit 1973 van de door burgemeester Jan Buiskool in 1937 aan de gemeente Delfzijl ter gelegenheid van de opening van het gemeentehuis aan het Johan van den Kornputplein geschonken staande klok met afbeelding van Grote Markt en Martinitoren. De Martinitoren verbeeld

173


Ca. 1975. Van lucifers vervaardigd model van de Martinitoren, gepresenteerd op een jaarbeurs en hobbytentoonstelling in de Martinihal.

1930: Trucagefoto. Martinitoren als olielamp ter gelegenheid van de ‘Lichtweek’, gehouden van 29 september tot 4 oktober ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Groningsche Winkeliersvereeniging.

In 2007 uitgegeven vel postzegels met onder andere de Martinitoren.

174

Martinitoren


Groninger koekblik van de firma A. Tj. de Vries.

Koekjestrommels met afbeelding van de Martinitoren.

De Martinitoren verbeeld

175


Compilatiefoto van dozen voor diverse merken Groninger koek.

Aardewerken tegel met afbeelding van de Martinitoren, vervaardigd door pottenbakker Gerardus Klinkerberg (1885-1961) uit Zeist.

176

Martinitoren

Ronde aardewerken schaal met beroemde afbeelding van Martinitoren met lantarenpaal op de Grote Markt, uitgegeven door Wicher Wichers.


Porseleinen souvenirbordje met de Martini toren, uitgegeven door de zaak ‘De Stad Maastricht’ in de Groningse Poelestraat.

Twee tegels met afbeelding van de Martinitoren van de firma’s Westraven te Utrecht en de Porceleine Fles te Delft.

De Martinitoren verbeeld

177


Hartvormige snoepdoos met Martinitoren.

Kruik van aardewerk met een afbeelding van de Martinitoren van de firma Buchan te Portobello bij Edinburgh.

Porseleinen beker met Martinitoren.

178

Martinitoren

Drinkglas vervaardigd ter gelegenheid van de restauratie van de Martinikerk.


Doos van een puzzel met de Martinitoren.

Puzzel met de Martinitoren uit deze doos.

Fles limonadegazeuse van de firma Vonder met beeltenis van de Martinitoren.

De Martinitoren verbeeld

179


Verpakking van ´Olle Griezen´ drop.

2005. Weerbericht in de krant ‘Spits’ met de Martinitoren als beeldmerk van Groningen.

Suikerzakjes met afbeeldingen van de Martinitoren.

Wikkel van Groninger torentabak van de firma Franciscus Lieftinck.

180

Martinitoren


‘Kleurplaat’ van de Martinitoren

Martinitoren-stropdassen uit de fameuze collectie van Bert Postma, die jarenlang het betreden van het Provinciehuis van Groningen tot een aangename ervaring maakte.

Sigarenbandje met afbeelding van de Martinitoren. De Martinitoren verbeeld

181


betekenisvolle beelden uit kerk en toren uit en verwerkte deze tot een nieuw visueel vocabulaire voor het magistrale bouwwerk. Het was de bedoeling dit project op 28 augustus 2006 uit te voeren, maar realisatie hiervan was afhankelijk van voldoende financiële middelen en vond niet plaats. 3-D Scans van de Martinitoren werden vervaardigd in 2008 ter voorbereiding van het lampionnenproject van de Chinese kunstenares Wenda Gu. Deze scans werden voor het landmeetkundig bedrijf Azimuth Geodetic uit Groningen in februari 2008 vervaardigd door Mirja Olchewski. Hierbij moest onder andere worden vastgesteld hoe de constructie Hoes van de single ‘Martinitoren’ die de uit Onnen afkomstige zanger Bob Vrieling opnam voor het platenmerk Telstar.

waaraan de lampionnen werden bevestigd zou kunnen worden aangebracht zonder dat er in

Eerder zagen we reeds dat liedjes over de Marti-

de Martinitoren geboord hoefde te worden en de

nitoren in zwang waren. Bij voorbeeld: de zanger

spuwers niet beschadigd zouden worden. De met

Bob Vrieling uit Onnen, die een mooie carrière

moderne technieken gemaakte scans stellen ons

zou maken binnen het genre van het Nederlandse

ook in staat om de toren driedimensionaal in beeld

levenslied, bracht in de zeventiger jaren bij het

te brengen en bij voorbeeld van beneden helemaal

platenmerk Telstar een single uit met de titel ‘Mar-

naar boven te kijken op een manier die M.C. Escher

tinitoren’. Ook in film speelde de toren één keer een

(1898-1972) zeker zou hebben bekoord (zie pagina

hoofdrol: Seth Shostak maakte in de jaren tachtig

185). Azimuth Geodetic stelde vast dat de hoogte

een korte trucfilm waarin de Martinitoren werd

van het bouwvlak onder de Martinitoren gemid-

opgeblazen. Zo ver is het er in het echt gelukkig

deld 6.80 meter boven Normaal Amsterdams Peil

nooit van gekomen.

bedraagt. Gerekend vanuit deze Nederlandse stan-

In 2006 studeerde de Chinese student Xinjian Lu

daard bevindt de top van de Martinitoren zich dus

af aan het Frank Mohr Instituut met een expositie

meer dan 103 meter boven de zeespiegel!

van tekeningen en computerconstructies van zijn beeld van de Martinitoren. Van zijn project over de historische betekenis van de Martinitoren maakte hij een 3-D VR voorstelling in de Zernikeborg in het Centrum voor High Performance Computing & Visualization van de Rijksuniversiteit Groningen. Het project behelsde verlichting van de Martinitoren door middel van een interactieve serie historische en symbolische beelden. Hij koos tien

182

Martinitoren


Beelden uit de film ‘Blow-up Martinitoren’ van Seth Shostak. De Martinitoren verbeeld

183


2 008. Scan vervaardigd door Azimuth Geodetic van de Martinitoren. Deze techniek maakt het mogelijk de toren frontaal (vanuit het westen) af te beelden.

184

Martinitoren


2008. Scan vervaardigd door Azimuth Geodetic met zicht door de hele Martinitoren vanaf de grond tot in de pijnappel.

De Martinitoren verbeeld

185


Vanuit een hijskraan door Frans Le Roux vervaardigde tekening van Martinitoren en Grote Markt.

186

Martinitoren


Bijlagen Torenwachters in vaste en incidentele dienst op de Martinitoren 1526

Berent Schroer

1598-1622

Joris Martens

1527

Claes

1622-1633

Tonnis Philipps

1535

Henricus Discanter

1633-1639

Lucas Lucassen

1535

Johannes Discanter

1639-1642 Michel Vinck

1535

Laurens Jansen

1642-1648 Michel Caspers

1535

Dirck Krane

1648-1658 Egbert Hendrix

1535

Pavel, de studentbode uit Keulen

1651-1658

Hendrick Egberts

1535

Reiner Goltsmyt

1658-1676

Christiaan Pott

1535

Jurjen Neuenhaus

1661

Berent Geerts

1535

Jurjen van Emlichheim

1676-1683 Hindrick Vreborg

1535-1536

Harmen Luchtemaker

1683-1696 Jannes Hermans van Ulffen

1536

Hinrick Trummeter

1690

Anthoni Philips

1536

Thomas Hinricks

1696-1747

Ivan van Ulffen

1536-1542

Ewolt Klockenspoeler

1747-1762

Derk Bruins

1541

Pauwel van Vuren

1762-1808

Cornelis Auwerda

1541-1543

Urbaan Emul

1808-1811

Petrus Hofman Auwerda

1547-1566

Maurits van Munster

1814-1826

Petrus Hofman Auwerda

1566-1569 Hans Liommeter van Erfurth

1826

Kasper Wegman

1569-1570

Christopher Daems

1826-1827

Johan Christof Weckenhagen

1570-1577

Johan Schoeninck

1827-1829

Johan Carl Weckenhagen

1578-1581

Arent Everts

1860-1878 David Benjamin Weckenhagen

1581-1582

Hindrich Hindrichs

1878-1889 Hindrik Spanjer

1582-1589

Bartelt Jansen

1890-1921

1584-1587

Peter Philips

1589

Albert Frericks

1589

Eppe Hessels

1589-1598

Derck Jacobs van Hannover

1593

Harmen Wener

1598

Johan Torner

Jan Koop Sjoerts

Bijlagen

187


Lijst uurwerkers en uurwerkreparateurs Martinitoren

Beiaardiers* en klokkenluiders Martinitoren

1548-1573

Albert Uurwarcker

1525

Jacob Klockenspeler*

1573

Johan van Zuerich

1535-1536

Johannes Klockenspeler*

1574

Arent Dercks

1535-1548

Ewolt Klockenspeler *

1575

Hillebrant Wijthiezoon

1560-1565

Geert, koster Martinikerk

1578-1580

Laurens Snema

1560-1581

Hindrick Hindricks

1579

Johan van Zuerich

1568-1599

Johan Coeninck

1581-1598

Bartold Jansen

1581-1606

Bartold Jansen*

1591

Jan van Emden

1599-1602 Arent Henricks

1598-1622

Jorijs Martens

1606

Frerick Levinck*

1609-1613

Mathias Peters

1607-1621

Lambert Levinck*

1623-1626

Jan Willems

1607-1614

Arent Jansen

1628-1634

Tonnis Philips

1619-1624

Johan van Munster

1638

Lucas Lucassen

1622-1670

Michel Vinck*

1639-1642 Michel Vinck

1626-1637

Keer Keersen

1642-1664 Michel Caspers

1638-1657

Jan van Munster

1664-1669 Cornelis Carst de Jonge

1659-1663 Jan Kroeger*

1668-1674 Jurriaen Spraeckel

1659-1690 Willem Jelis

1669-1689 Jan Tonnis Holman

1664

1674

1665-1694 Cornelis de Jonge*

Willem Spraeckel

Hendrik Jansen*

1686-1693 RenĂŠ Grillet

1687

1693-1694 Petrus Havinga

1694-1695 Popko Hendricks Veendijk

1694-1702 Willem Vermeer

1695-1705

Willem Vermeer*

1701

Charles Henou

1702-1726

Popko van Bolhuis

1702-1711

Meindert Hindricks Berends

1705-1729

Lucas Wolters*

1707

Lucas Wolters

1729-1734

Wolter Wolters*

1709

Meindert Waarma

1734-1750

Gosen Wolters*

1711-1745

Johan Caspool

1748

Tialling Smedes

1734

Wolter Wolters

1750

Berent Klein

1735-1748

Gosen Wolters

1750-1759

Eltie Wolters*

1745-1780

Jannes Nieborg

1759-1809 Johan Tammen*

1750

Berent Klein

1762-1768

Heino Blankenstein

1751-1759

Eltie Wolters

1782-1796

Jan Barelts Schuiling

1760-1809 Johan Tammen

1795-1813

Johan Jurrien Langbeek

1780-1817

1796-1802 Stephen Wieringa

Jacob Woltjer

Pieter Gerrets Nijman

1786-1796 Carel Christopher TappĂŠ

1809

Jacob Woltjer*

1796-1809 Klaas (C.) Bakker

1810-1877

Petrus van Oeckelen*

1800-1807 Jan Kroonma

1877-1890 Johannes Worp*

1804-1818

Piet Ensink

1890-1928 Hendrik Steenhuis*

1818-1825

Jan Woltjer

1929-1968 Jacob Everts*

1825-1844

Willem Klaassens Houtschilt

1968-2002 Dirk Donker*

1845-1877

Hendrik Deutgen

2002-

Adolph Rots*

1935-1943

Barteld Frederik Veenhoff

2002-

Auke de Boer*

188

Martinitoren


Reglement op de klokkenspeler of campanist, 15 juli 1686

Reglement op de kloksteller of horlogeur, 15 juli 1686

De klokkenspeler zal er goed op toe zien dat het

De kloksteller zal het uurwerk en alles wat daar bij

speelwerk altijd gereed en goed werkend is.

hoort goed schoon houden, tijdig opwinden en de tijd naar de stand van de zon afstellen.

Hiertoe zal hij beschikken over de sleutels van alle relevante ingangen. Deze mogen niet gebruikt

Hij zal de speeltrommel met alle toebehoren blank

worden om toegang te geven aan bezoekers van de

schuren en alle ijzeren draden die bij het speelwerk

toren die hiervoor geen toestemming hebben. De

horen goed oliën en vrijwaren van roest.

klokkenspeler moet drie gulden boete betalen voor iedere bezoeker die hij zonder toestemming op de

Hij zal elk onderdeel dat niet meer vervangen kan

toren toelaat.

worden, onmiddellijk vernieuwen, zodat de oorspronkelijke staat hersteld wordt.

Hij zal op de gewone dagen op de gewoonlijke uren keurig moeten spelen, zonder verzuim en zelf zorg-

Elke keer als de melodie van het speelwerk veran-

dragend voor eventuele vervanging.

derd wordt zal hij de gaten in de trommel en de gebruikte noten goed schoonschuren. De gebruikte

In buitengewone gevallen speelt hij zo vaak en op

noten van de vorige melodie moet hij losschroe-

de wijze die wordt nodig geacht door het stadsbe-

ven, eruit halen en goed bewaren. De noten voor

stuur, zoals hem dat wordt opgedragen.

de nieuwe melodie die de klokkenspeler gestoken heeft zal hij zelf vastschroeven of laten vastschroe-

In geval van ziekte of andere noodzakelijk geachte

ven.

absentie zorgt hij ervoor dat iemand anders zijn taken bekwaam waarneemt.

Omdat hij voortdurend toezicht moet uitoefenen zal hij evenals de klokkenspeler over de relevante

Hij zal de wijsjes en melodieën op het uurwerk

sleutels beschikken, met uitzondering van die van

viermaal per jaar om 12.00 uur moeten verstel-

de speelkamer van de campanist. Hier mag hij

len en wel met Pasen, de 1e juli, de 1e oktober en op

alleen komen als de klokkenspeler hem vraagt het

midwinter. Eventueel ook op ander data als hem

draadwerk te repareren of te vernieuwen.

dat gelast wordt. Zonder toestemming van het stadsbestuur mag hij Bij het veranderen van de melodieën is hij gehou-

geen kijkers mee naar boven nemen. Overtreding

den zelf de noten uit de composities in de trom op

hiervan wordt bestraft met een boete van drie

de juiste wijze in te stellen.

gulden per persoon.

Verder moet hij alles doen wat van een getrouwe

Hiernaast geldt ook hetgeen is bepaald in de aan-

klokkenspeler verwacht mag worden, wat hem bij

stelling van 21 januari van dit jaar.

kracht van andere resolutiën is opgedragen of nog opgedragen zal worden.

Bijlagen

189


Reglement op de stadstrompetter of torenwachter, 15 juli 1686

Instructie voor de stadts trompetter van Groningen 17 januari 1728

De torenwachter zal zich strikt houden aan zijn

De torenwachter zal elke nacht in eigen persoon op

instructie van 7 november 1682

de toren aanwezig zijn

En wel in het bijzonder artikel 8: hij zal nergens

Hij zal elk uur, zelfs een uur nadat de ruimstraat-

anders op de toren mogen komen, dan wel iemand

klok geluid heeft, beginnende in de winter om

meenemen, anders dan op de twee onderste tran-

negen uur en ’s zomers om tien uur uit alle vier de

sen en zijn torenwachterskamer

vensters met de trompet blazen en daarnaast als er enige brand in de stad is.

Hij mag geen beschikking hebben over andere sleutels dan voor de hiervoor genoemde ruimtes.

Als hij een brand waarneemt zal hij die met de gebruikelijke brandhoorn bekendmaken en een vaan

Hij heeft geen toegang tot de ruimtes waar zich het

uitsteken als het overdag is en een lantaren met de

uurwerk en het speelwerk bevinden en van alle

brandende kaars ’s nachts, aan de kant van de toren

gedeeltes van de toren boven de tweede trans.

waar de brand zich bevindt.

Hetzelfde geldt voor de zolder waar de klokken-

Hij zal ’s morgens als de stadspoorten geopend

touwen hangen, behalve als de klokkenluider hem

worden uit alle vier de vensters van de toren enige

opdraagt om vuilnis te verwijderen.

geestelijke liederen met zijn trompet blazen.

De uitoefenaars van de bovengenoemde beroe-

Hij zal op de dag van de verkiezing van Burgemees-

pen wordt opgedragen zich strikt aan de regels te

ters en Raad, alsmede op de dag van de triomf en

houden en hun diensten goed uit te oefenen onder

andere vergelijkbare feestelijke dagen uit alle vier

dreiging van schorsing of ontslag bij niet goed

vensters blazen en de vaandels uitsteken.

functioneren. Hij zal geen burgemeester, inwoner of vreemde luiden op de toren toelaten, behalve met toestemming of voorkennis van de presiderende burgemeesters op straffe van een boete van drie gulden per persoon en vergoeding van de eventueel ontstane schade. Verder is hij verantwoordelijk voor de afsluiting van de deuren van de toren en in geval van een defect hieraan dat onmiddellijk te melden aan de gecommitteerden van de Martinikerk. Hij zal de personen die zich op de toren begeven zelf naar boven brengen en begeleiden en daarbij blijven tot zij weer naar beneden gaan Bij het bestijgen van de toren moet hij hun waarschuwen dat zij geen schade aan de toren mogen aanbrengen door snijden en graven in het lood of op andere plekken. Hij moet er mede voor zorgdragen dat er geen vuilnis of leien tot beschadiging of ander nadeel van de

190

Martinitoren


om de toren gelegen huizen naar beneden vallen

Hij zal goede toeverzigt houden dat de kloksteller,

en de personen die de toren bestijgen er op wijzen

in alles wat het klok- en speelwerk betreft, zijnen

dat zij hiervoor moeten waken, bij overtreding op

pligt betragte.

straffe van de eerder genoemde boete. Dezelve zal ’s wekelijks des dingsdags en vrijdags Niemand mag met stoven of vuur de toren op. Ook

voordemiddags van 10.30 tot elf uuren op de klok-

mag niet toegestaan worden dat er tabak wordt

ken spelen, als mede bij andere gelegenheden, of

geconsumeerd, noch dat wijn of bier de toren op

zoo dikwijls hem zulks door of namens den burge-

meegenomen wordt. De torenwachter mag met een

meester wordt gelast.

brandende kaars ’s ochtends of ’s avonds alleen op de toren zijn als deze in een lantaren geborgd is.

Bij onpasselijkheid of noodzakelijke afwezigheid, zal dezelve zorgen, dat iemand daartoe bekwaam,

De torenwachter is gehouden alle vuilnis zowel

met voorkennis en toestemming van den burge-

binnen als op de transen van de toren op de on-

meester, zijn plaats vervulle.

derste zolder te brengen, vanwaar de voogden van de Martinikerk het zullen laten afhalen door de

Hij zal het spelend uurwerk dirigeren, en alle twee

ratelvangers.

maanden of zoo dikwijls hem zulks van de burgemeester wordt gelast, een nieuw musiekstuk op

Opdat de torenwachter de uitoefening van zijn

hetzelve stellen; zal dit musiekstuk vooraf aan de

beroep beter zal kunnen doen, moet hij zich laten

burgemeester ter approbatie voorstellen; zullende

fêteren met maaltijden en bij bruiloften of op an-

verpligt zijn, bij ’t veranderen van de musiekstuk-

dere partijen door te blazen of te spelen.

ken, zelve de nooten in de trom te steken.

Verder moet hij zich gedragen en er uit zien zoals

Hij zal, zoo dikwijls hem defecten aan het speel-

een goed torenwachter betaamt.

werk voorkomen, daarvan schriftelijk aan de burgemeester kennis geven; als mede van andere

Voor bovengenoemde diensten ontvangt hij per

defecten op de tooren, of slegte bediening der arbei-

jaar behalve vrije inwoning en de aan het ambt

ders op dezelve; voorts alles verrigten, wat hem in

verbonden emolumenten een salaris van 300

zijn betrekking als campanist door den burgemees-

gulden.

ter worde bevolen.

Instructie voor den campanist van de Martini-tooren, in de stad Groningen 22 maart 1810.

Hij zal tot een jaarlijksch tractement genieten de som van 500 guldens, in vier quartalen te betalen. De aanstelling van de campanist zal op revocatie zijn.

De campanist zal in alles, wat het spelend uurwerk betreft, voor zoo veel hem aangaat, naauwkeurig

De burgemeester en wethouderen reserveeren aan

agt geven, dat hetzelve in een goede order , klaar en

zich deze instructie te altereren en te amplièren.

veerdig is. Gearresteerd bij dispositie van burgemeester en Hij zal ten dien einde de sleutels hebben van alle

wethouderen der stad Groningen, van den 22sten

toegangen tot hetzelve, zonder echter die te ge-

van lentemaand 1810 no. 3.

bruiken, om toegang te geven aan die geene die de tooren willen bezien, bij de breuke van 3 guldens.

Bijlagen

191


In 1810 werd een nieuwe instructie voor de campanist gemaakt, die in 1811 werd uitgebreid.

Instructie voor den kloksteller van Martinitoren 5 maart 1818

Op de eerste dag van de maanden februari, april,

een onbesproken gedrag, actief sterk en beneden de

juni, augustus, oktober en december nieuwe

veertig jaren oud.

De kloksteller van Martinitoren zal moeten zijn van

muziekstukken voor het volle en halve uur ook de veranderingen voor het kwartier en voor en slagen

Hij zal het uur- en speelwerk dagelijks opwinden en

met vooraf vervaardigd en op papier gebracht op

alles net en schoonhouden.

het werk stellen tenzij hem door den maire de herhaling van een vorig stuk bevolen of toegestaan is.

Hij zal zorgen dat hetzelve bestendig, in goede orde

Hij zal acht dagen voor de eerste van ieder der

en aan den gang blijft.

opgemelde maanden een afschrift van de muziekstukken in het voorgaande artikel bedoeld met zijn

Hij zal de klok van tijd tot tijd naar de zon stellen.

naam ondertekend bij de maire indienen. Ook om opgemelde redenen tot het bespelen der

Hij zal de draden en trekkers van het uur- en speel-

klokken van tijd tot tijd nieuwe muziekstukken

werk in eene complete orde houden en als daaraan

gebruiken en van dezelve daartoe vooraf ingerigt

iets breekt terstond wederom in order brengen.

en op het papier gebracht een afschrift met zijne naam vertekend bij den maire indienen.

Hij zal zoo dikwijls de klokkenist op het carrillion

Ter betere uitwerking zullen in de muziekstukken

speelt op de toren moeten tegenwoordig zijn en des

in vorige articulen bedoeld zoo veel mogelijk de

zelfs bevelen respecteren.

gedurige herhalingen van dezelve passages vermijd en hun accompagnement op de harmonie zoo

Bij het stellen van een nieuw muziekstuk op het

volkomen gemaakt worden als de inrigting van het

speelwerk zal hij den klokkenist in het op en af-

werk mede brangt en toelaat.

schroeven der noten behulpzaam zijn, zorgende dat

De muziekstukken op de klokken te spelen of daar

voor en aleer de noten er wederom worden opgezet

op te stellen zullen niet mogen genomen worden

de speeltrommel noten en klavieren, behoorlijk

uit zang of andere stukken welke eenige aanstoot

worden schoongemaakt en glad gepolijst.

zoude kunnen geven. Hij zal op de eerste januari en de eerste juli bij den

Hij zal het uur- en speelwerk van tijd tot tijd van

maire indienen met verklaring dat hij vooraf het

het oude vuile en taaije smeer zuiveren en op

gehele werk met den aankleve in eigen persoon

nieuw smeren , naauwkeurig, toeziende dat alle

heeft opgenomen en bezigtigd een schriftelijke en

wrijvingen en beletselen werden voorgekomen.

met zijn naam vertekende opgave van den staat van het uur en klokken werk met alles wat daartoe

Wanneer de touwen van het uurwerk of speelwerk

behoort en onder zijne dienst staat of hem bij art.

moeten vernieuwd worden zal hij daarbij tegen-

7 van de opgemelde instructie is aanbevolen en

woordig moeten zijn en daartoe de behulpzame

daarbij zo veel mogelijk de kosten opgeven die tot

hand bieden.

de verbeteringe welke noodzakelijk mogten wezen benodigd zijn, ook in die opgave voordragen zooda-

Hij zal gehouden zijn wanneer het uur- of speel-

nige andere noodzakelijke verbeteringen wele aan

werk om moverende redenen zal moeten stilstaan

het voorschreven werk zouden kunnen gemaakt

daarvan kennis te geven aan den presiderende

worden.

burgemeester.

192

Martinitoren


Hij zal van alle gebreken welke hij hetzij aan het speel- of uurwerk hetzij aan de toren ontdekt dadelijk kennis geven aan den stadsbouwmeester.

Instructie voor de klokkenist van den Martinitoren 28 september 1859 De klokkenist van den Martinitoren in de ge-

Hij zal de Martinitoren van onderen tot boven

meente Groningen zal toezien, dat het speelwerk

schoonhouden, en op alles gelijk ook op het

in goede orde is, en deswege de noodige bevelen

werkvolk ’t welk op de toren mogt werken een goed

aan den Kloksteller geven, terwijl hij zorgt, dat

toeverzigt houden.

deze zijnen plicht betracht; bij gebreke van dien, zal hij daarvan kennis geven aan Burgemeester en

Wanneer er brand bij nachts mogt ontstaan zal

Wethouders.

hij zich met een brandende lantaarn voorzien, terstond naar de Martinitoren begeven en de

Hij zal wekelijks des Dinsdags en Vrijdags voormid-

torenwachter tot het uitbrengen des lantaarns de

dags van half elf tot elf uur het carrillon bespelen,

behulpzame hand bieden.

alsmede bij andere gelegenheden, zooals hem dit door of namens Burgemeester en Wethouders

Hij zal naauwkeurig toezien dat door niemand

wordt gelast.

eenige schade aan de toren worde toegebragt en in het bijzonder zorgdragen dat de toren op het uur- en

Hij regelt het speelwerk en zal tweemaal in het

speelwerk niet worde beschadigd door degenen

jaar of zoo dikwijls hem dit door Burgemeester en

welke de toren bezichtigen.

Wethouders wordt gelast, een nieuw muziekstuk op het speelwerk stellen en de noten daartoe zelf in

Hij zal een jaarlijks tractement genieten van vier

den speeltrommel zetten.

honderd gulden, ’t welk hem op mandaat uit de stadskas bij kwartalen zal worden betaald.

Als hij eenige gebreken aan den toren ontdekt of ontwaart, dat de werklieden op den toren hun

Hij zal in handen van de presiderende burgemees-

plicht niet doen, zal hij daarvan schriftelijk kennis

ter de navolgende eed of verklaring afleggen.

geven aan den Bouwmeester.

Ik betoog en zweer den mij opgedragen post van

Indien hij wegens afwezigheid of ongesteldheid

kloksteller van de Martinitoren. Met allen ijver en

verhinderd wordt zijne betrekking waar te nemen,

getrouwheid te zullen waarnemen op den toren

zal hij zorgen, dat iemand, daartoe bekwaam, met

benevens het uur- en speelwerk een naauwkeurig

goedkeuring van de Bouwmeester, zijne plaats

toeverzigt te zullen houden, zooveel mij mogelijk is

vervulle, en, indien die ongesteldheid of afwezig-

te zullen zorgen dat daaraan door niemand eenige

heid langer dan acht dagen aanhoudt, zal hij die

schade worde toegebracht, voorts mij in alles stip-

goedkeuring schriftelijk moeten vragen van Burge-

telijk te zullen gedragen naar den inhoud mijner

meester en Wethouders.

instructie mij nu dezen ter hand gesteld. Dit belove ik opregtelijk!

Burgemeester en Wethouders behouden zich het recht voor deze instructie ten allen tijde zoodanig te veranderen, als zij zullen vermeenen te behooren

Bijlagen

193


Instructie voor de klokluider van Martinitoren 28 september 1859

Hij zal de tonnen van de drie groote klokken na elk

De klokluider van Martinitoren zal onder de orders

op de daar toe bestemde krukken ter hoogte van de

van den bouwmeester der gemeente het toezigt

laag balken op den zolder; hij zal de daartoe aan-

houden over de drie groote klokken en den brand-

wezige ladder terstond weder bergen achter den in

klok en den Martinitoren met derzelven touwen

den muur bevindende ijzeren beugel, welke met

en verder toebehooren. Hij is mede belast met de

een hoed hangslot is voorzien.

gebruik van die klokken weder op de eerste zolder ophangen en behoorlijk opgerold zijnde, die hangen

zorg voor het luiden en doen luiden der klokken en het kleppen van den brandklok, wanneer dit wordt

Indien hij ontdekt dat er brand is ontstaan zal hij

vereischt, dit laatste overeenkomstig art. 52 van het

behalve zijn verpligting betreffende het luiden van

brandreglement dd. 28 febr. 1855.

de brandklok, mede werken om den toornwachter dat spoedig te doen weten, en mede toezigt houden

Hij is verpligt te zorgen dat de klokken ten allen

op den toorn en van alle respecten dadelik kennis

tijde in bruikbaren staat zijn en onderzaakt ten

geven aan den torenwachter en den stedebouw-

dien einde van tijd tot tijd het daartoe behoorende

meester.

touw-, leder-, hout- en ijzerwerk, de klepels enz. en bijzonder ook telkenmale examineren en v贸贸r dat er geluid moet worden met een of meer der drie groote klokken en geeft bij bevinding van gebreken daarvan terstond kennis aan den bouwmeester, die voor het maken of herstellen der gebreken en voor het aanvullen van het een of ander t welk mogt ontbreken, zorgt. Hij bewaart een sleutel van de zolder, alwaar den klokken hangen, eene van de zolder daar beneden alwaar de tonnen worden geborgen en eene van den beugel voor de bergers van nagenoemde ladders.

194

Martinitoren


Literatuur, bronnen en internetsites Boeken zijn vermeld met volledige boektitel. Artikelen staan tussen aanhalingstekens, gevolgd door de publicatie waarin deze zijn verschenen.

Literatuur en gedrukte bronnen

Algemeen Dagblad Alma, R.H. en W.G. Doornbos, Zestiende-eeuwse bevolkingslijsten van de stad Groningen 1535-1542 (Groningen 1994). Bakker, F. J., ‘Roeloff Huusman, Secretarius der Stadt Groningen 1479/80-1484, in: Rodolphus Agricola Phrisius 1444-1485, red. F. Akkerman en A.J. Vanderjagt (Leiden/New York/København/Köln 1988) 99-111. Bartelds, T., ‘Groninger Martinitoren bestaat vijfhonderd jaar’, in: Kijk op het Noorden, vol. 14, nr. 65 (1982) 30-31. Bizot, P. Medalische historie der Republiek van Holland (Amsterdam, 1690) Bloemink, J.W. en H.A.J. Roetert Steenbruggen, ‘De Noordenbergtoren’, in: Deventer Jaarboek (Deventer 1991) 35-55. Boer, M.G. de, ‘Een bezoek aan Groningen in ’t begin van de vorige eeuw’, in: Groningsche Volksalmanak (1895) 44-55. Boer, L. de, Middeleeuwse steenhouwerstekens in en aan de Martinitoren en de Martinikerk (Groningen 1988). Bom, J.A.L., ‘Natuursteen bij historische bouwwerken’, in: Bulletin & nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 6e serie, jrg. 3 (1950) 161-176. Boonstra, H., ‘De Martinitoren 500 jaar’, in: Groningen Toen (1982) 6-27. Bos, P.G., ‘De bouw van den Martinitoren’, in: Groningsche Volksalmanak (1907) 220-221 Bouwman, J., Sint Maartens Toren: een drama in vijf bedrijven (Assen 1949). Broek, J.F.J. van den, ‘Groningen als Hafenstadt’ in: Niederlande und Nordwestdeutschland, red. W. Ehbrecht en H. Schilling (Köln/Wien 1983) 245-260. Cittert-Eymers, J.G. van en M.J. Hagen, Zonnewijzers in Nederland (Zutphen 1984). Coppens, J. De geschiedenis van de Martinitoren (Groningen 1986). Deest, R.H. van, De stem die nimmer zweeg: 300 jaar Hervormde Kerk in Veendam (1962). Diarium van Egbert Alting 1553-1594, eds. W.J. Formsma en R. van Roijen (’s-Gravenhage 1964). Doornbos, W.G., ‘De redders van de Martinitoren’, in: HuppelDePup: afdelingsorgaan Nederlandsche Genealogische Vereniging, afdeling Groningen en Noord-Drenthe, vol. 6, nr. 2 (1999) 50-52. Doornbos, W.G., Elema, P.J.C. en D.F. Kuiken, Lidmatenboek van de gereformeerde kerk van de stad Groningen 1594-1660 (Groningen 2001). Dorgelo, A., ‘De klokkengieters Van Trier en hun werk’, in: Gelre. Bijdragen en mededelingen, LX (Arnhem 1961) 1-90. DvhN: Dagblad van het Noorden. Dijkstra, C.E., ‘Onze Martinitoren’, in: Pronkjewail, vol. 8, nr. 11 (1970) 7-8. Ellmers, D., ‘Wege und Transport: Wasser’, in: Stadt im Wandel. Kunst und Kultur des Bürgertums in Norddeutschland 11501650, red. C. Meckseper (Stuttgart-Bad Canstatt 1985) 243-256. Emmius, U., Frisische Geschichte, (Rerum Frisicarum Historia, Leiden 1596-1616) vertaling E. von Reeken (Emden 1980). Emmius, U., Tussen Eems en Lauwers. Stad en Lande omstreeks 1600, (De agro Frisiae, Groningen 1646) vertaling P. Schoonbeeg, red. F.R.H. Smit en F. Westra met een bijdrage van E.H. Waterbolk (Groningen 1989). F., ‘Groningen in de opera’, in: Groningsche Volksalmanak (1911) 184-187. Fehrmann, De Kamper klokgieters (Kampen 1967). Feith, H.O., ‘Klokkenspel in de Martini- en Aa Torens’, in: Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde inzonderheid van de provincie Groningen, 4 (Groningen 1867) 162-166. Feith, J.A., Register archief Groningen (Groningen 1853). Feith, J.A., ‘Wandelingen door het oude Groningen. V. Uithangteekens van herbergen, brouwerijen, enz.’, in: Groningsche Volksalmanak (1894) 1-32. Feith, J.A., ‘De vice-admiraal Rudolph Coenders’, in: Groningsche Volksalmanak (1900) 1-27. Feith, J.A., ‘De ‘Grunsinck’’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 5e reeks, deel 1 (’s-Gravenhage 1913) 193-212. Freisenhausen, E., Die Grafschaft Ostfriesland und ihr Verhältnis zum Stifte Münsters in der zweite Hälfte des 15. Jahrhunderts (Hildesheim 1912). Friederich, K., Die Steinbearbeitung in ihrer Entwicklung vom 11. bis zum 18. Jahrhundert (Augsburg 1932). ‘Genealogie Sprakel’, in: Verslagen en mededeelingen van de vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis, 32 (Deventer 1916). Goor, D. van, ´De Olle Grieze´, in: Knivveltoons (Haren 1970) 7-10. Graaf, D. de, ‘Bernlef, Sint Maarten en Agricola’, in: Stad en Lande. Cultuur-historisch tijdschrift voor Groningen, jaargang 7, nr. 2 (Groningen 1998) 17-21. Haan, T.W.R. de (red.), Volksverhalen uit Groningen (Utrecht/Antwerpen 1979). Hagedorn, B. Ostfrieslands Handel und Schiffahrt im 16. Jahrhundert (Berlin 1910). Hagels, H., ‘Die Ausfuhr Bentheimer Steine nach Friesland im 16. und 17. Jahrhundert’, in: Jahrbuch des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim (Nordhorn 1969) 114-118. Hebel, G. von en H. van der Veen, De luidklokken van de Martinitoren te Groningen (Groningen 1995). Te raadplegen via: www.klokkenluidersgilde.nl. Heil, G., ‘Einkauffung, Abfuhr und Verhandtlung der Bückeburger Rauh- und Hawensteine. Gewinnung, Transport und Handel von Obernkirchener Sandstein 1528-1640’, in: Die Weser, Einfluss in Europa, red. N. Bulst, J. Kastler en H. Rüthing (Lemgo 2001).

Literatuur, bronnen en internetsites

195


Hel en hemel. De middeleeuwen in het Noorden, red. E. Knol, J.M.M. Hermans en M. Driebergen (Groningen 2001). Hermans, W.F., Onder professoren, 8e druk (Amsterdam 1985). Heukelom, G.W. van, ‘De restauratie van de Martini-toren te Groningen, in: Bulletin & nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 6e serie, jrg. 3 (1950) 111-127. Heukelom-Van den Brandeler, H. van, Dr. Ir. G.W. van Heukelom, De ingenieur – De bouwmeester – de mens (Utrecht 1953). Hoefer, F.A., Aanteekeningen betreffende de kerk van Hattem (Arnhem 1900). Hofkamp, W.C.A., De toren ‘de Oldehove’ te Leeuwarden (Leeuwarden 1911). Huitenga, A. en F. Westra, Het Concerthuis. Geschiedenis van een patriciërshuis en kleurrijk volkspaleis in de Poelestraat, 13252002 (Groningen 2002). Iterson, W. van, ‘De Cuneratoren te Rhenen’, in: Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ (Utrecht 1964) 25-44. J.G., ‘Meester Evert, architect te Zutphen plusminus 1500’, Bijdragen en mededeelingen. Gelre, XXVII (Arnhem 1924) 128. Janse, H., Natuursteen in monumenten (Zeist 1977). Janse, H. en D. de Vries, Werk en merk van de steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800 (Zwolle/ Zeist 1991). Jansen, H.P.H., Kalendarium. Geschiedenis van de lage landen in jaartallen (Utrecht/Antwerpen 1971). Jappe Alberts, W., ‘De economische betrekkingen van Overijssel met de aangrenzende territoria in de 14e en 15e eeuw’, in: Verslagen en mededeelingen van de vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 71 (Deventer 1956) 27-37. Jappe Alberts, W., ‘De leveranties van steen uit het Rijnland voor de dombouw te Utrecht en tolheffing op de Rijn’, in: Nederrijnse studien XIIIe-XVe eeuw, red. W. Jappe Alberts en F. Ketner (Groningen/Djakarta 1954) 1-48. Kan, P. de, Gids voor de Martinitoren (Groningen 2001). Keldermans, een architectonisch netwerk in de Nederlanden, red. H. Janse, R. Meischke, J.H, van Mosselveld en F. van Tyghem (’s-Gravenhage 1987). Kirchenratsprokolle der reformierten Gemeinde Emden, ed. H. Schilling, vol. I (Köln/Wien 1989). ‘Korte kroniek van provincie en stad Groningen 1889’, in: Groningsche Volksalmanak (1890) XI-XII. ‘Korte kroniek van provincie en stad Groningen 1894’, in: Groningsche Volksalmanak (1895) XI-XII. Krol, G., ‘De zoon van de levende stad’, in: Halte opgeheven en andere verhalen (Amsterdam 1976) 115-168. Kroniek van Abel Eppens tho Equart, de, J.A. Feith en H. Brugmans eds. (Amsterdam 1911). Kroniek van Sicke Benninge, de, J.A. Feith, ed. (Utrecht 1887). Kuile, E.H. ter, De houten torenbekroningen in de noordelijke Nederlanden (Leiden 1929). Kuske, B., Wirtschaftsgeschichte Westfalens in Leistung und Verflechtung mit den Nachbarländern (Münster 1949). Leeuw, G. de, Drentse Doopvonten van Bentheimer zandsteen (Assen 1977). Leeuwarder Courant Lehr, A., Van paardebel tot speelklok. De geschiedenis van de klokgietkunst in de Lage Landen (Zaltbommel 1971). Lehr, A. en J.W.C. Besemer, Zingende torens. Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel (Zutphen 1994). Lehr, A., Een klokkengieter schrijft zijn opdrachtgever (Asten 2004). Lennep, J. van en J. ter Gouw, De uithangteekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (Leiden 1867). Lonsain, B., ‘De torenwachter op den Martini-toren te Groningen’, in: Groningsche Volksalmanak (1915) 90-98. Lonsain, B., ‘Na den torenbrand in 1577’, in: Groningsche Volksalmanak (1934) 175-187. Loonstra, M., Uit koninklijk bezit. Honderd jaar Koninklijk Huisarchief: de verzamelingen van de Oranjes (Zwolle 1991). Lupi, E. de en A. Bellotti, Der Glockenguss zu Groningen (Stettin 1903). Maandrekening van Zwolle 1441, eds. F.C. Berkenvelder en W.A. Huijsmans (Zwolle 1991). Meischke, R., De gothische bouwtraditie. Studies over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Nederlanden (Amersfoort 1988). Mekking, A., Het spel met toren en kapel. Bouwen pro en contra Bourgondië van Groningen tot Maastricht (Zutphen 1992). Mekking, A., De grote of Lebuïnuskerk te Deventer (Zutphen 1992) Melling, A.-I., Lettres de Hollande et des villes Anséatiques, ed. C. Boschma (Paris/Zwolle 1997). Metro, dagblad. Nauta, G.A., ‘De torenbrand van 1577’, in: Groningsche Volksalmanak (1926) 134-138. Newcastle Courant, The. Noorden in Woord en Beeld, Het NRC: Nieuwe Rotterdamse Courant (www.kb.nl). NvhN: Nieuwsblad van het Noorden (www.dvhn.nl). Nijhoffs geschiedenislexicon Nederland en België, ed. H.W.J. Volmuller (’s-Gravenhage/Antwerpen 1981). Oosterhuis, H., Groningen en andere gedichten (Amsterdam 1962). Parool, Het. Pathuis, A., Groninger gedenkwaardigheden. Teksten, wapens en huismerken van 1298-1814 (Assen/Amsterdam 1977). Pathuis, A. en M.A. de Visser, Beredeneerde lijst van torenklokken in de provincie Groningen (Groningen 1945). Peters, C.H., ‘De Sint-Maartenstoren te Groningen’, in: Groningsche Volksalmanak (1904) 1-67 Peters, C.H., Oud-Groningen (’s-Gravenhage 1907). Post, R.R., Geert Grootes tractaat Contra Turrim Traiectensem teruggevonden (’s-Gravenhage 1967). De Provinciale Groninger Schuiftrompet, geblazen uit den pijnappel van den St. Maartens toren; kolossaal-aristocratischeliberale brochure (Groningen 1868). ‘Rede door de Burgemeester van Groningen uitgesproken bij de overdracht van de gerestaureerde Martinitoren aan de gemeente Groningen op 17 September 1948’, in: Groningse Volksalmanak (1948) 12-29 Reinke, U., Spätgotische Kirchen am Niederrhein im Gebiet von Rur, Maas und Issel zwischen 1340 und 1540 (Münster 1975). Rekeningen der stad Groningen uit de 16de eeuw, P.J. Blok ed. (’s-Gravenhage 1896). Rhijn, C.H. van, Register van het archief der kerkvoogdij van de Nederd. Hervormde Gemeente te Groningen (Groningen 1905). Rhijn, C.H. van, Templa Groningana. De Martinikerk, de Akerk, de Nieuwe Kerk en het beheer van de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Groningen (Groningen 1910). Robles atlassen, de, M. Schroor en Ch. Van den Heuvel eds., (Leeuwarden 1998). Rosenberg, H.P.R., ‘De Sint Eusebiuskerk te Arnhem’, in: Bulletin & Nieuws-bulletin Koninklijke Nederlandse oudheidkundige

196

Martinitoren


Bond, zesde serie, jrg. 15 (1962) 189-212. Rutgers, C.P.L., ‘De klokken in de Martinitoren te Groningen’, in: Groningsche Volksalmanak (1895) 167-182 Sahner, W., Die Architektur Deutschlands und der Niederlande in ihren Wechselbeziehungen (Gelsenkirchen 1955) Schuitema Meijer, A.T., De kerkgebouwen en andere kerkelijke goederen in de stad Groningen: historisch-juridisch onderzoek (Groningen 1950). Slinger, A, H. Janse en G. Berends, Natuursteen in monumenten (Zeist/Baarn 1980). Soenke, J., Jörg Unkair. Baumeister und Bildhauer der frühen Weserrenaissance (Minden 1958). Stratingh, G.A., ‘De Martini Kerk en Toren’, in: GroningscheVolksalmanak (1844) 164-192 Stratingh, G.A., ‘De Martini Kerk en Toren’, in: Groningsche Volksalmanak (1845) 50-72 Tel, T., ‘De bouwstenen van de Martinitoren’, in: Hervonden stad: Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen (2002) 105-113. Tel, T. en H. Wierts, Chronologisch overzicht Martinitoren (Groningen 2007, niet gepubliceerd). Telegraaf, De. Tentoonstelling van nijverheid en kunst-industrie te Groningen 15 juni – 15 augustus 1903 (Groningen 1903). Tresling, T.P., ‘Sint Martini Toren’, in: GroningscheVolksalmanak (1841) 55-62. Trouw Tyghem, F. van, Op en om de Middeleeuwse bouwwerf (Brussel 1966). Uffenbach, Z.C. von, Merkwürdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und Engelland, II (Ulm 1753). Vaderland, Het (www.kb.nl). Versfelt, H.J. en M. Schroor, De Franse kaarten van Drenthe en de noordelijke kust 1811-1813 (Groningen 2001). Voort, H., ‘Die gräflich bentheimschen Bergmeister’, in: Jahrbuch des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim (Nordhorn 1968) 87-106. Voort, ‘Die holländische Steinhandelsgesellschaften in den Grafschaft Bentheim’, in: Verslagen en Mededeelingen van de vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 85 (1970) 164-185. Vries, D.J. de, ‘Soe dattet ewych werck mach bliven; de bouw van de Onze Lieve Vrouwetoren of Peperbus te Zwolle’, in: Jaarboek Monumentenzorg (Zwolle/Zeist 1992) 71-89. Vries, D.J. de, Bouwen in de late Middeleeuwen. Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht ( Utrecht 1994) Vries, H. de, Groninger symphonie (Assen 1958). Waard, R. de, ‘Het carillon van de Martinitoren;, in: Pronkjewail, vol. 5, nr. 6 (1967) 12-17. Werff, E.O. van der, De Martini: kerk en toren in hartje stad (Groningen 1991). Werff, E.O. van der, ‘De toren van de St.-Maartenskerk te Groningen’, in: Groninger Kerken, jrg. 15-4 (Groningen 1998) 141-144. Werff, E.O. van der, Martinikerk: kerk en toren (Groningen 2003)

Internetsites

www.auwerda.nl www.dideldom.com www.harmolthof.nl www.klokkenluidersgilde.nl www.martinikerk.nl www.martinicarillon.nl www.nmld.nl www.uk.rug.nl/archief/jaargang 31/10/20b.htm www.willemdemerode.nl

Onuitgegeven bronnen en archivalia

Alle gebruikte archivalia berusten, tenzij anders vermeld, in de Groninger Archieven. De gebruikte codes bestaan uit het toegangnummer in het archief, gevolgd door het inventarisnummer in de betreffende toegang. Voor stadsrekeningen en resolutiën van Burgemeesters en Raad, alsmede verslagen van de gemeenteraad, zijn geen toegangs- en inventarisnummers gebruikt, maar is de datum van de betreffende handelingen vermeld.

Groninger Archieven (GrA)

Gemeenteraadsverslagen met bijlagen (Gemeenteraad) Groninger Courant Groninger Gezinsbode Nieuwe Provinciale Groninger Courant Rechterlijk archief IIIa Rechterlijk archief IIIii Register Feith Rekesten Resolutiën Burgemeesters en Raad (Res. B & R.) Rood voor Reductie Stadsrekeningen en Bijlagen stadsrekeningen Stads en Provinciaal Groninger Advertentieblad Toegangen 252, 818, 827, 1032, 1288, 1399, 1441, 1501, 1502, 1518, 1536, 1539, 1605, 1692, 1611, 1769, 1774, 1776, 1785, 1798, 1841, 1902, 1986, 1987, 1990, 2092, 2139, 2248, 7816 Weeskamer

Stadtarchiv Emden Toegang ER I-477

Literatuur, bronnen en internetsites

197


Noten Woord vooraf

1 Huitenga/Westra, Het Concerthuis; Nieuwe Provinciale Groninger Courant, 29.08.1945. 2 Bibliotheek Groninger Archieven. 3 Lehr, Van paardebel tot luidklok, 100; Groninger Gezinsbode, 27.04.2005.

Ten geleide

1 GrA, 1399-8065. 2 GrA, 1611-553. 3 GrA, 1774-3379.

De middeleeuwen (periode tot 1500)

1 Reinke, Spätgotische Kirchen am Niederrhein, 75-80. 2 De Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen, 337; Post, Geert Grootes tractaat, 25-27. 3 De Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen, 338, 342. 4 Bakker, ‘Roeloff Huusman’, 99,100, 107. 5 De Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen, 359-360. 6 Van den Broek, ‘Groningen als Hafenstadt’, 252-253. 7 Kroniek van Sicke Benninge, 131-132, 144; Peters, ‘De Sint-Maartenstoren’ 5. 8 Feith, ‘De Grunsinck’, 194. 9 Hel en Hemel, 53. 10 Kroniek van Sicke Benninge, 144. 11 Ter Kuile, Houten torenbekroningen, 15. 12 Mekking, Spel met toren en kapel, 14. 13 Mekking, Grote of Lebuïnuskerk, 49, 94. 14 Rosenberg, ‘Eusebiuskerk’, 198-200. 15 Sahner, Architektur Deutschlands und der Niederlande, 12. 16 Bloemink, ‘Noordenbergtoren’, 43-48. 17 Hoefer, Aanteekeningen kerk Hattem, 198-199. 18 Meischke, Gothische bouwtraditie, 74-75. 19 De Vries, ‘Soe dattet ewych werck’, 72-73. 20 Iterson, ‘Cuneratoren’, 38-42. 21 Keldermans, architectonisch netwerk, 177. 22 J.G., ‘Meester Evert’, 128. 23 Hofkamp, De toren ‘de Oldehove’, 9-10. 24 Meischke, Gothische bouwtraditie, 50-51; Feith, Register archief Groningen, 204. 25 Van Rhijn, Register archief kerkvoogdij, 28. 26 GrA, 1539-33, f. 2v.-4v, 10v.-16v. 27 Feith, Register archief Groningen, 247. 28 GrA, Stadsrekening 1559, f. 180. 29 Bloemink, ‘Noordenbergtoren’, 51. 30 Voort, ‘Gräflich bentheimschen Bergmeister’, 90-91, 95. 31 Voort, ‘Holländische Steinhandelsgesellschaften’, 164-165. 32 Jappe Alberts, ‘De economische betrekkingen van Overijssel’, 41. 33 Jappe Alberts, ‘Leveranties van steen uit het Rijnland’, 35. 34 De Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen, 23. 35 Maandrekening Zwolle 1441, 85. 36 Kuske, Wirtschaftsgeschichte Westfalens, 165. 37 Ellmers, ‘Wege und Transport’, 246. 38 Hagels, ‘Ausfuhr Bentheimer Steine’, 118. 39 Janse, Natuursteen in monumenten, 71. 40 Leeuw, de, Drentse doopvonten, 20. 41 Soenke, Jörg Unkair, 32. 42 Heil, ‘Einkauffung, Abfuhr Bückeburger Rauh’, 165. 43 Bom, ‘Natuursteen bij historische bouwwerken’, 168. 44 Janse, Natuursteen in monumenten, 114. 45 Janse/de Vries,Werk, merk steenhouwer, 107, 133, 135. 46 Tel, ‘Bouwstenen van de Martinitoren’, 107-112. 47 Tel, ‘Bouwstenen van de Martinitoren’, 106-107, 113-114. 48 Tel en Wierts, Chronologisch overzicht; Emmis, Frisische Geschichte, 442.

Periode 1500-1600

1 Tel/Wierts, Chronologisch overzicht; GrA, Stadsrekening 1526/1527, f. 82. 2 Freisenhausen, Die Grafschaft Ostfriesland und ihr Verhältnis zum Stifte Münster, 84.

198

Martinitoren


3 Hagedorn, Ostfrieslands Handel und Schiffahrt, 49, 66; Stadtarchiv Emden, Akten über Differenten mit den Stadt Groningen und Emder Vorbeifahrt und Stapelrecht, ER I – 477 (1486) 1549-1608); Alma, Zestiende-eeuwse bevolkingslijsten, 69. 4 Rekeningen stad Groningen, 264-265. 5 Janse, Werk en merk steenhouwer, 16, 20. 6 GrA, Rood voor Reductie, 925.11. 7 GrA, Rood voor Reductie, 28, f. 194 en Rood voor Reductie, 785; Fehrmann, Kamper klokgieters, 79-80, 115, 117-119, 125, 131-132. 8 Kroniek Abel Eppens, I, 116-117. 9 De Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen, 365. 10 Ter Kuile, Houten torenbekroningen,18-22; www.martinicarillon.nl; Robles-atlassen, kaart 50; Emmius, Tussen Eems en Lauwers, 50. 11 Bos, ‘De bouw van den Martinitoren’, 220-221. 12 GrA, Stadsrekening 1549, f. 190, 290; GrA, Stadsrekening 1561, f. 259; Emmius, Frisische Geschichte, 396. 13 Van Lennep/ter Gouw, Uithangteekens, 38; Kirchenratsprotokolle Emden 1557-1574, 2 en 6. 14 Lonsain, ‘Torenwachter’, 91. 15 Rekeningen stad Groningen, 68, 69, 82. 16 GrA, Stadsrekening 1541, f. 368 en 411. 17 GrA, Stadsrekening 1548, f. 231 en 269; www.martinicarrillon.nl. 18 Rekeningen stad Groningen, 377, 390. 19 Diarium Alting, 100-101. 20 GrA: Stadsrekening 1563, f. 410; Stadsrekening 1568, f. 436 en 460; Stadsrekening 1572, f. 430; Stadsrekening 1573, f. 417; Stadsrekening 1574, f. 437. 21 Diarium Alting, 253. 22 GrA, Stadsrekening 1573, f. 421; Diarium Alting 319; GrA, Stadsrekening 1576, f. 386, 388. 23 Diarium Alting, 373-376. 24 T resling, ‘Sint Martini Toren’, 58. 25 www.martinicarillon.nl. 26 Diarium Alting, 376; GrA, 1539-090/870*. 27 GrA, 1518-1861. 28 Dorgelo, ‘Klokkengieters Van Trier’, 21. 29 Diarium Alting, 395; GrA, Stadsrekening 1578, f. 527. 30 GrA: Stadsrekening 1583, f. 427; Stadsrekening 1603. 31 Diarium Alting, 439. 32 Deest, van, 300 jaar Hervormde kerk in Veendam, 30-32. 33 GrA, Rood voor Reductie, 1080.45. 34 GrA, Stadsrekening 1578, f. 528. 35 GrA, Rood voor Reductie, 16.3, f. 123-123v. 36 GrA, Stadsrekening 1579, f. 220, 240, 472. 37 GrA, Rood voor Reductie, 1342; Diarium Alting, 608. 38 GrA, Stadsrekening 1591, f. 374, 378 en 385; Diarium Alting, 858, 874; GrA, Stadsrekening 1592, f. 524. 39 Feith, ‘De Grunsinck’, 193-194, 203-206. 40 GrA, Stadsrekening 1586, f. 541; Diarium Alting, 659; GrA, R.a. IIIa, 21.11.1611. 41 Diarium Alting, 409, 532-533, 563, 752, 776, 815 en 829. 42 GrA, 2092-622; www.martinicarillon.nl. 43 GrA, 1032-663. 44 GrA, Rood voor Reductie, 17.2 (27 mei 1596); GrA, Register Feith, 1596-60. 45 GrA, Stadsrekening 1598; Doornbos, Lidmatenboek, 208; Feith, ‘Wandelingen’, 28 en 32.

Periode 1600-1700

1 GrA, Stadsrekening 1602, 1603, 1604, 1605 ; Doornbos, Lidmatenboek, 162 ; GrA, Res. B & R. 05.07.1605. 2 GrA, Stadsrekening 1613, f. 309. 3 GrA, Res. B & R, 12.08.1611 ; Res. B & R.18.12.1619 ; www.martinicarillon.nl; GrA, 2092-622; Tresling, ‘Sint Martini Toren’, 59. 4 GrA, 2092-622, brief H.P.Coster. 5 www.martinicarillon.nl; GrA, Res. B & R. 05.04.1639 ; GrA, 2092-622. 6 GrA: Stadsrekening 1607, f. 436; Stadsrekening 1610, f. 420; Stadsrekening 1611, f. 423; Stadsrekening 1612, f. 397. 7 GrA, Stadsrekening 1613, f. 309 en 321; www.martinicarillon.nl. 8 GrA: Stadsrekening 1629, f. 343; Stadsrekening 1630, f. 340; Stadsrekening 1631; Stadsrekening 1632, f. 345; Stadsrekening 1633, f. 327; Stadsrekening 1635, f. 353; Stadsrekening 1636, f. 362; Stadsrekening 1637, f. 394; Stadsrekening 1638, f. 400; Stadsrekening 1639, f. 396; Stadsrekening 1640, f. 402; Stadsrekening 1641, f. 400; Stadsrekening 1644, f. 413v-414; Stadsrekening 1645, f. 411v.; Stadsrekening 1648, f. 438v. 9 GrA : Res. B & R. 19.12.1934 ; Res. B & R. 02.09.1657. 10 Doornbos, Lidmatenboek, 371; GrA, Rechterlijk archief IIIa, 10.04.1624 en 12.04.1624. 11 GrA, Res. B & R. 21.03.1629; GrA, Res. B & R. 06.12.1630; Doornbos, Lidmatenboek, 302. 12 GrA: Rechterlijk archief IIIa, 02.02.1632, 11.10.1632,13.03.1633, 11.04.1633, 08.06.1633, 11.10.1633. Rechterlijk archief IIIii 2, f. 65 13 GrA : Res. B & R. 21.04.1638 ; Res. B & R. 29.07.1639; Rechterlijk archief IIIa, 07.10.1641; Res. B & R. 26.01.1642 ; Doornbos, Lidmatenboek, 283, 302 en 308. 14 Lonsain, ‘Torenwachter’, 92-93.

Noten

199


15 Doornbos, Lidmatenboek, 103, 198 en 251; GrA, Rechterlijk archief IIIa 13.11.1648 en 22.03.1651; Lonsain, ‘Torenwachter, 95’; GrA: Rechterlijk archief IIIa 29.03.1656; Rechterlijk archief IIIii 1, 02.01.1658; Res. B & R. 28.09.1661; Stadsrekening 1668, f. 380; Res. B & R. 25.01.1668. 16 Doornbos, Lidmatenboek, 101; GrA: Stadsrekening 1660, f. 388v; Res. B & R. 13.02.1661; 18.02.1661; 26.04.1662; 08.10.1664. 17 GrA: Res. B & R. 23.01.1664; 11.10.1664; 05.11.1664. 18 ‘Genealogie Sprakel’ , 252-255; Lehr, Een klokkengieter schrijft; 2092-622. 19 GrA: Res. B & R. 05.12.1665; 28.06.1666. 20 GrA: Res. B & R. 13.10.1666; 15.12.1666; 12.12.1666; 20.12.1666 ; Stadsrekening 1667, f. 181v. 21 GrA: Res. B & R. 03.04.1667 ; Stadsrekening 1668, f. 378, 379; Res. B & R. 18.01.1668. 22 GrA: Res. B & R. 02.12.1675; 18.01.1676. 23 GrA: Res. B & R. 26.05.1666; Stadsrekening 1668, 382v. – 385v. 24 GrA: Res. B & R. 14.03.1668; Stadsrekening 1669, f. 356, 377-377v.; Stadsrekening 1674, f. 364; GrA, 2092-299. 25 GrA, Stadsrekening 1674, f. 364. 26 GrA: Res. B & R. 02.05.1671 en 03.05.1671; Schuitema Meijer, Kerkgebouwen, 79-80. 27 GrA: Res. B & R. 16.09.1671 en 29.03.1672. 28 www.martinicarillon.nl; GrA, Res. B & R. 22.06.1674; GrA, Register Feith 1675-32; GrA, 2092-622. 29 GrA, Res. B & R. 26.06.1673. 30 GrA : Res. B & R. 05.06.1676; 29.06.1676; Rekesten, 13.03.1676; 1605-528, f. 1, 8-12, 15, 17, 20, 23, 63, 141, 153, 177, 179, 183. 31 GrA: 1605-528, f. 197-198, 199-205, 227. 32 GrA: Rekesten 09.03.1682 en 10.03.1684. 33 GrA: Res. B & R. 12.11.1684 en 17.12.1685. 34 GrA: 1605-491r; Res. B & R. 07.09.1692. 35 Lonsain, ‘Torenwachter’, 94-96; GrA: Res. B & R. 15.07.1686;Weeskamer 1621 – 1690/43. 36 GrA: Res. B & R. 24.01.1694 en 25.01.1694. 37 GrA: Res. B & R. 08.04.1694; 15.04.1694;16.05.1694; Rekesten, 02.09.1695 en 09.03.1696 38 GrA: Rekesten, 02.11.1696; Res. B & R. 20.01.1696. 39 GrA: Res. B & R. 18.09.1696 ; Bijlagen stadsrekening 1698, f. 393v.; Stadsrekening 1698, f. 393v.-394. 40 GrA: Stadsrekening 1699, f. 392; Res. B & R. 23.02.1699; Bijlagen stadsrekening 1699.

Periode 1700-1800

1 GrA: Res. B & R. 22.01.1700; Stadsrekening 1703, f. 366v; Res. B & R. 03.02.1702 ; Stadsrekening 1709, f. 356v; Stadsrekening 1710, f. 382v. 2 De Boer, ‘Bezoek aan Groningen’, 53-54; Uffenbach, Merkwürdige Reisen, II, 257. 3 GrA: Res. B & R. 05.05.1710 ; Bijlagen stadsrekening 05.05.1710; Stadsrekening 1710, f. 386v.-387v; Bijlagen stadsrekening 2, 4, 10, 15, 16 september en 22 november 1710. 4 GrA: Stadsrekening 1711, f. 370v.-372v; Bijlagen stadsrekening 25.04.1711-04.08.1711 en oktober 1711. 5 GrA: Stadsrekening 1712, f. 372-374v; Bijlagen stadsrekening 1712; Stadsrekening 1713, f. 376. 6 GrA, Stadsrekening 1716, f. 356v. 7 GrA: Stadsrekening 1715, f. 338; Stadsrekening 1727, f. 338v; Res. B & R. 21.04.1727; Res. B & R. 26.04.1727; Res. B & R. 23.04.1727. 8 Tresling, ‘Sint Martini Toren’, 59. 9 GrA: Stadsrekening 1745, f. 309v.-311.; Res. B & R. 14.05.1745; Stadsrekening 1746, f. 310v.-311v; Res. B & R. 01.05.1747; Van Cittert-Eymers, Zonnewijzers, 44-45; GrA, Stadsrekening 1748, f. 295. 10 GrA: Res. B & R. 09.06.1753 en 02.08.1753. 11 GrA: Res. B. & R. 30.06.1750; Stadsrekening 1748, f. 304v; Res. B & R. 20.03.1753 , 09.06.1753, 19.07.1753, 16.08.1753. 12 GrA, Stadsrekening 1754, f. 317v; Pathuis, Beredeneerde lijst, 24; GrA, Stadsrekening 1764, f. 323v. 13 GrA, Stadsrekening 1760, f. 31. 14 GrA: Stadsrekening 1735, f. 286v; Res. B & R. 12.10.1736; Rekesten 08.06.1747. 15 GrA, Rekesten 07.06.1762; www.auwerda.nl; www.groningerarchieven.nl – Hofmans vertellingen; GrA: Rekesten 14.09.1764; Res. B. & R. 04.07.1767. 16 GrA, Res. B. & R. 26.09.1767 ; www.auwerda.nl; GrA: Res. B. & R. 18.02.1768 ; Rekesten 29.10.1771; Rekesten 20.08.1772; Rekesten 13.06.1776. 17 GrA: Res. B & R. 13.10.1781; 24.10.1781; 27.05.1782. 18 GrA: Res. B & R. 17.06.1782 en 04.07.1782; Rekesten, 03.12.1787; Res. B & R. 19.07.1783. 19 GrA: Rekesten 18.04.1796; Rekesten 31.07.1797. 20 GrA: Res. B & R. 20.07.1786 en 17.08.1786. 21 GrA: Res. B & R. 03.10.1786, 10.10.1786 en 17.10.1786. 22 GrA: Res. B & R. 31.01.1788; 24.11.1788; 05.12.1788 ; Pathuis, Beredeneerde lijst, 24-28. 23 GrA: Res. B & R. 12.01.1788; 03.03.1789; 17.03.1789; 22.06.1789; 29.06.1789. 24 GrA, Res. B & R. 22.06.1787. 25 GrA: Res. B & R. 25.03.1779; Stadsrekening 1787, f. 345v.; Stadsrekening1788, f. 353; Stadsrekening 1798, f. 381. 26 Handschrift in privé-bezit van Willem Doornbos. 27 GrA: Res. B & R. 17.02.1790 en 01.05.1790. 28 GrA: Res. B & R. 17.12.1790; Stadsrekening 1793, f. 357; Res. B & R. 27.06.1793. 29 GrA: Stadsrekening 1786, f. 331; Stadsrekening 1792, f. 353; Stadsrekening 1795, f. 368v.; Stadsrekening 1796, f. 379; Stadsrekening 1799, f. 381v. 30 GrA, Res. B & R. 22.04.1796 ; www.harmolthof.nl/trapman/chronologie; Van Rhijn, Templa Groningana, 165.

200

Martinitoren


Periode 1800-1900

1 GrA: Res B & R. 18.02.1803;13.08.1804, 27.08.1804 en 28.09.1804; 20.06.1811. 2 GrA: 2092-622; Res. B & R. 31.12.1811 en 25.05.1812. 3 GrA: Res. B & R. 13.11.1811; 01.02.1812; 27.02.1812; 01.02.1814; www.auwerda.nl. 4 Schroor/Versfelt, Franse kaarten, 33; Melling, Lettres de Hollande, 329, 485. 5 GrA: Res. B & R. 15.07.1816; 09.03.1818; 18.12.1819; 28.10.1819 ; www.martinicarillon.nl; www.auwerda.nl; Tel/Wierts, Chronologisch overzicht; GrA: Res. B & R. 13.11.1826; 16.11.1826; 29.01.1827; 20.12.1827. 6 GrA, 1501-314; Groninger Courant, 12.03.1822. 7 GrA: Res. B & R. 16.03.1822; 03.04.1822; Groninger Courant 26.04.1822; GrA,1399-4509. 8 Groninger Courant 16.02.1836; GrA, Res. B & R.17.03.1836; Tel/Wierts, Chronologisch overzicht. 9 GrA: Res. B & R. 23.09.1822; 02.02.1837 en 05.07.1837;19.05.1838 en 15.09.1838. 10 Stratingh, ‘Martini Kerk en Toren’,188; The Newcastle Courant, 27.01.1843. 11 GrA: Res. B & R. 17.09.1853; 09.03.1854; 10.04.1854; 25.01.1855; 06.12.1855; 08.12.1855. 12 GrA, 1399-3917. 13 GrA: Res. B & R. 30.01.1860; 26.05.1860; 10.11.1860 ; Tel/Wierts, Chronologisch overzicht; Leeuwarder Courant, 09.09.1864 ; Feith, ‘Klokkenspel Martini- en Aa Torens’, 165. 14 GrA: Gemeenteraad 16.06.1877; 13.10.1877; 27.10.1877; 15.07.1877; 27.07.1878. 15 Tel/Wierts, Chronologisch overzicht; GrA: Gemeenteraad 11.10.1884; 13.09.1884; 25.10.1884; 08.11.1884. 16 GrA: Gemeenteraad 31.01.1885; 14.02.1885; 28.03.1885; GrA, 1399-4272. 17 GrA: Gemeenteraad 11.04.1885; Rutgers, ‘Klokken Martinitoren’, 168; Leeuwarder Courant, 20.08.1885. 18 GrA, Gemeenteraad 26.02.1887, 12.03.1887; Stads en Provinciaal Groninger Advertentieblad 24.03.1888. 19 GrA, Gemeenteraad 27.10.1888; ‘Korte kroniek 1889’, XI; GrA, Gemeenteraad 27.04.1889; 11.05.1889. 20 GrA: Gemeenteraad 03.08.1889;17.08.1889;10.05.1890; www.nmld.nl; GrA, 1399-4272. 21 GrA: Gemeenteraad 22.11.1890; GrA, 1399-4272; Gemeenteraad 26.10.1893. 22 GrA: Gemeenteraad 27.02.1892; 26.10.1893; ‘Korte kroniek’ 1894, XII; Rutgers, ‘Klokken Martinitoren’, 168; Tel/Wierts, Chronologisch overzicht; Van der Werff, Martinikerk, 58. 23 GrA: Gemeenteraad 08.06.1892; GrA, 1288-inleiding; Loonstra, Uit Koninklijk Bezit, 138; GrA, Stads en Provinciaal Groninger Advertentieblad 18.06.1892. 24 GrA, Gemeenteraad 02.10.1897; Leeuwarder Courant, 26.09.1898.

Periode 1900-heden

1 Leeuwarder Courant, 17.06.1903; Tentoonstelling 1903; F., ‘Groningen in de opera’, 184-187; Lupi/Bellotti, Der Glockenguss, 1. 2 GrA, 1611-218; GrA, 1841-1109. 3 Lonsain, ‘Torenwachter’, 97; Gemeenteraad, bijlagen, 27.08.1921; Het Vaderland 15.02.1941; GrA, 1611-345. 4 NRC, 24.05.1918; GrA, 1611-346; NRC, 22.01.1929; 24.07.1929. 5 NRC 14.10.1929; GrA, 1902-600. 6 GrA: Gemeenteraad 18.03.1932; 24.10.1932; 17.01.1938; 07.02.1938; 18.03.1940. 7 GrA: 1611-538; GrA, 1611-543; GrA, 2092-622. 8 GrA: Gemeenteraad 17.08.1936; Gemeenteraad, bijlagen 25.07.1936; 1611-544. 9 GrA: Gemeenteraad 17.08.1936; 1611-544; Gemeenteraad 24.05.1937. 10 GrA: 1441-603; 1611-545; Gemeenteraad, bijlagen 28.03.1938. 11 Van Heukelom, ‘Restauratie’, 117, 119-120; 1611-546. 12 GrA, 252 (1518)-1869; Van Heukelom, ‘Restauratie’, 120-121. 13 GrA: 1611-550; 1611-551; Van Heukelom, ‘Restauratie’, 121-122. 14 GrA: 1692-804; 1611-539. 15 De Graaf, ‘Bernlef, Sint Maarten en Agricola’; Heukelom-Van den Brandeler, Dr.Ir. G.W. van Heukelom, 114. 16 Stratingh, ‘Martini Kerk en Toren’, 52; Van Heukelom, ‘Restauratie’, 123-124. 17 GrA: 1611-536; 1841-1109; Lehr, Zingende torens, 55; GrA: 1611-553; 2092-622. 18 GrA, 1611-551. 19 Van Heukelom, ‘Restauratie’, 124; GrA, 1611-546; 1611-541; Heukelom-Van den Brandeler, Dr.ir. G.W. van Heukelom, 115-116. 20 Van Heukelom, ‘Restauratie’, 125; Coppens, Martinitoren; 1611-552. 21 ‘Rede door de Burgemeester van Groningen’, 25-27. 22 GrA, 1798-97. 23 Van Heukelom, ‘Restauratie’, 127; GrA: 1776-7356; 2092-622. 24 Van Heukelom, ‘Restauratie’, 127; Van Heukelom-Van den Brandeler, Dr.ir. G.W. van Heukelom, 119; ‘Rede Burgemeester van Groningen’, 29. 25 1841-719; Lehr, Zingende torens, 53, 55-56; www.martinicarillon.nl; www.klokkenluidersgilde.nl . 26 NvhN, 13.11.1969; www.martinicarillon.nl. 27 NvhN, 12.04.1980; NvhN, 10.01.1980 28 NvhN, 14.10.1980; 24.07.1981; GrA, 1769-17750; NvhN, 12.09.1986; Tel/Wierts, Chronologisch overzicht. 29 NvhN, 02.09.1987 en 11.09.1987. 30 Groninger Gezinsbode, 02.05.1988. 31 NvhN, 29.12.1989; 28.05.1990. 32 Groninger Gezinsbode, 25.01.1993. 33 Trouw, 17.12.1993. 34 Groninger Gezinsbode, 13.01.1995 en 26.05.1995. 35 Algemeen Dagblad, 25.03.1995; NvhN, 11.03.1995.

Noten

201


36 Parool, 21.09.1995; NvhN, 20.09.1995; Tel/Wierts, Chronologisch overzicht. 37 NvhN, 11.08.1995; documentatie in privé-bezit E.L.H. Roebroeck (Haren). 38 NvhN, 22.12.1997; Pathuis, Groninger Gedenkwaardigheden, 309. 39 Trouw, 17.11.1999. 40 DvhN, 17.03.2006; 24.10.2006. 41 Groninger Gezinsbode, 06.06.2007, 10.09.2008 en 10.06.2009. 42 DvhN, 26.09.2005. 43 Trouw, 09.09.2006. 44 DvhN, 14.02.2008 en 19.06.2008; Metro, 19.06.20; De Telegraaf, 16.09.2008. 45 DvhN, 02.03.2009

De ‘Olle grieze’ in woord en geschrift

1 Het Vaderland, 25.10.1932 en 26.05.1933 2 GrA, 1502-96. 3 Provinciale Groninger Schuiftrompet. 4 www.willemdemerode.nl. 5 www.martinicarillon. 6 Bouwman, Sint Maartens Toren, 39, 89. 7 De Vries, Groninger Symphonie, 5, 6-7. 8 Oosterhuis, Groningen en andere gedichten, 14. 9 Krol, Halte opgeheven, 154. 10 Van Goor, ‘de Olle Grieze’, 10. 11 Hermans, Onder professoren, 75-78. 12 Haan, de, Volksverhalen uit Groningen. 13 www.dideldom.com. 14 www.uk.rug.nl/archief/jaargang31/10/20b.htm

202

Martinitoren


Dank Gaarne bedank ik de volgende instellingen en personen voor alle opmerkingen, suggesties, aanvullingen, steun, hulp, creativiteit, medewerking en kritiek die ik heb mogen ontvangen bij de totstandkoming van dit boek. Azimuth Geodetic Gemeente Delfzijl Gemeente Groningen, Beheer Zuiderbegraafplaats Gemeente Groningen, Bestuursdienst Gemeente Groningen, RO/EZ, Monumenten Gemeente Groningen, RO/EZ, Stadsbeheer Groninger Museum Gronings AudioVisueel Archief Nationaal Rijtuigmuseum RHC Groninger Archieven Stadtarchiv Emden Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau Stichting Johan Dijkstra Stichting Martinikerk Groningen TNT Nederland Universiteits bibliotheek Groningen Ruurd de Boer Marcel Bos Jan van der Broek Adrian Card Roos Custers Willem Doornbos René Duursma Corrie Dijkstra-Grümmer Luc Eekhout Michael Hermse Jessica Hoekstra-Hendriks Beno Hofman Gerda Huisman André Huitenga Gert Kortekaas Sandro Kortekaas Egge Knol Wim Koops Akira Le Frans Le Roux M. Loonstra Frouke Louwes Tonnis Musschenga H.B. Niemeijer Harry Perton Bert Postma Henny Prohl Harry Romijn Herman Sandman Anton Scheepstra Corné Sparidaens Hilje Spijkerman Taco Tel André Tervoort A.R.A. Ubbens Anne van der Velde Han Vos Otto Wassenaar Cees Wolf Bijzondere dank gaat uit naar de medewerkers van de leeszaal van de Groninger Archieven, die gedurende drie jaar bereid waren mij te helpen bij de zoektocht naar antwoorden op soms lastige vragen.

Dank

203


Illustratieverantwoording Afkortingen: GAVA: collectie Gronings AudioVisueel Archief GM: collectie Groninger Museum GrA: RHC Groninger Archieven UB: Universiteitsbibliotheek Algemene detailfoto’s Martinitoren 2009: Corné Sparidaens Omslag voorzijde en flap: Ruurd de Boer; Corné Sparidaens Flap binnenzijde voor: tekening: Frans Le Roux Omslag achterzijde en flap: Ruurd de Boer; luchtfoto: collectie Azimuth Geodetic, Groningen; Kunsthandel Han Vos, Groningen; collectie Frans Westra, foto: Hilje Spijkerman p. 6 GrA, 1605-314R8 folio 106) p. 7 Uit: Groningsche Volksalmanak, 1904 p. 8 foto: H.B. Niemeijer p. 10 uit: Peters, Oud-Groningen p. 11 rechts foto: Ruurd de Boer p. 12 foto: Corné Sparidaens p. 15 linksonder GrA, 1536-4068 p. 15 rechtsonder GrA, 818-22628 p. 16 Uit: Het Noorden in Woord en Beeld, 1929 p. 19 kaartmateriaal: Joppe van der Spoel p. 21 foto: Corné Sparidaens p. 22 linksboven Uit: L. de Boer, Steenhouwersmerken p. 22 rechtsboven Uit: T. Tel, ‘Bouwstenen van de Martinitoren’ p. 23 foto: Corné Sparidaens p. 24 GrA, 2139-200/102 p. 25 boven tekening: Jouke Nijman p. 25 foto’s: Corné Sparidaens p. 26-27 GrA, 1536-5225 p. 29 GrA, 1536-3181 p. 30 Tresoar, Leeuwarden p. 31 GrA, 2100-7.3, folio 368 p. 32 GrA, 1536-3679 p. 33 GrA, 1785-5195, foto: P. Kramer p. 34 GrA, 1032-663 p. 38 boven Stadhuis Groningen, foto: Ruurd de Boer p. 38 onder Uit: P. Bizot, Medalische Historie, UB Groningen, foto: Dirk Fennema p. 39 boven GrA, 1536-4581 p. 39 onder Uit: Groningsche Volksalmanak, 1894 p. 40-41 Stadhuis Groningen p. 42 boven collectie Frans Westra p. 42 onder GrA, 1536-6886 p. 43 linksboven GrA, 1785-7730, foto: J. Blankenstein p. 43 rechtsboven GrA, 1536-3458 p. 44 Catalogus veilinghuis The Romantic Agony, Brussel, no. 30 - 2006 p. 45 collectie Frans Westra p. 46 Uit: Groningsche Volksalmanak, 1838 p. 48 GrA, 1536-1755 p. 49 GrA, 818-23436 p. 50 GrA, 1605-1370 p. 51 GrA, 2139-210/361 p. 53 GrA, 818-22632 p. 54 Stadhuis Groningen, foto: Ruurd de Boer p. 55 GrA, 1536-2766 p. 56 GrA, 1536-3443 p. 57 GM, 0000.3526kz., 0000.3868kz, 0000.3881vz en 3526, foto’s: Marten de Leeuw p. 58 GM, 0000.2281, foto: Marten de Leeuw p. 60-61 GM, 1964.0252, foto: Marten de Leeuw

204

Martinitoren

p. 62 boven GrA, 1536-1365 p. 62 o nder Uit: Z.C. von Uffenbach, Merkwürdige Reisen, UB Groningen, foto: Dirk Fennema p. 64 collectie: Frans Westra p. 65 GrA, 1536-3647 p. 66 UB Groningen, foto: Dirk Fennema p. 67 GM, 1937.1048, foto: Marten de Leeuw p. 67 foto: Ruurd de Boer p. 69 GM, 1964.0258, foto: Marten de Leeuw p. 70-71 collectie Frans Westra p. 74 GrA, 1536-3698 p. 76-77 GrA, zonder nummer. p. 78-79 GrA, 1987-46 p. 80 boven GM, 1964.0277, foto: Marten de Leeuw p. 80 onder GrA, 1536-2883 p. 82 boven GrA, 1536-3421 p. 82 onder GrA, 1536-3591 p. 83 boven GrA, 1536-3141 p. 83 onder foto: Corné Sparidaens p. 84 GrA, 1536-3091 p. 85 tekening: Jouke Nijman p. 86 GrA, 1785-16378, foto: RHC GrA p. 87 GrA, 1399-4509 p. 89 boven GrA, 1536-2917 p. 89 onder GM 1975.0283, foto: Marten de Leeuw p. 90 collectie Frans Westra p. 91 GrA, 1536-2713 p. 92 boven collectie Frans Westra p. 92 onder GrA, 1785-7558, foto: Fr. Jul. von Kolkow p. 93 linksboven GrA, 1990-316v, foto: Fr. Jul. Von Kolkow p. 93 rechtsboven GrA, 1990-226v, foto: Fr. Jul. Von Kolkow p. 93 linksonder GrA, 2139-1, foto: J.H. Egenberger p. 94 GrA, 1987-26, foto: B. Mulder p. 95 boven GrA, 1785-5063 p. 95, linksonder Leeuwarder Courant p. 96 boven GrA, 818-23697 p. 96 onder GrA, 1785-9494 p. 97 boven GrA, 1399-4272 p. 97 onder collectie Frans Westra p. 98 boven GrA, 1399-4272 p. 98 onder GrA, 1785-14886 p. 99 GrA, 1785-7816 p. 101 links GrA, 1785-29308, foto: H.G. Schaap p. 101 rechts GrA, 1785-29309, foto: H.G. Schaap p. 102 c ollectie Stichting historische Verzameling van het Huis Oranje-Nassau, Den Haag p. 103 GrA, 1785-18121 p. 104 boven GrA, 1785-19181 p. 104 onder GrA, 1785-24506 p. 105 GrA, 1611-544 p. 106-107 GrA, 1785-7721 p. 108 linksboven UB Groningen p. 108 rechtsboven GrA, 1785-24428 p. 108 o nder Uit: Tentoonstelling van nijverheid en kunstindustrie, UB Groningen p. 109 linksonder GrA, 1785-5221 p. 109 rechtsonder GrA, 1785-5216 p. 110 boven GrA, 1986-1336 p. 110 onder GrA, 1785-16300, foto: P. Kramer p. 111 boven GrA, 1785-16297, foto: P. Kramer p. 111 onder GrA, 1785-16299, foto: P. Kramer p. 112 foto: Frans Westra p. 113 GrA, 1785-14096 p. 114-115 Stadhuis Groningen p. 115 rechts Stadhuis Groningen, foto: Ruurd de Boer


p. 116 links GrA,1785-5034, foto: L. Houttuin p. 116 rechts GrA, 1785-17389, foto: P. Kramer p. 117 boven GrA, 1785-5819 p. 117 onder Uit: Het Noorden in Woord en Beeld, 1929 p. 118 links GrA, 1173-66 p. 118 rechts GrA, 1785-15114, foto: E. Theijssen Czn. p. 119 links GrA, 1785-4825, foto: P. Kramer p. 119 rechts GrA, 1785-26107 p. 120 boven GrA, 1785-208, foto: M.M. Offerhaus p. 120 onder GrA, 1785-2345, foto: P. Kramer p. 121 GrA, 1841-1109 p. 122 en 123 GrA, 1611-542 p. 124 linksboven GrA, 1785-12809 p. 124 rechtsboven Uit: H. Heukelom-van den Brandeler, Dr.ir. G.W. van Heukelom p. 124 linksonder GrA, 2139-198/67 p. 124 rechtsonder GrA, 2139-198/52 p. 125 boven GrA, 1785-12810 p. 125 onder GrA, 1785-12812 p. 126 boven GrA, 1785-12815 p. 126 onder GrA, 1785-12807 p. 127 GrA, 1785-7625, foto: P. Kramer p. 130 GrA, 1785-18493 p. 131 boven collectie mevr. Dijkstra-Grümmer p. 131 onder GrA, 2139-208/322 p. 132 GrA, 2139-210/363 p. 133 GrA, 2139-212/458 p. 134 GrA, 818-6154. foto: Schoenmaker p. 135 boven GrA, 2139-208/357 p. 135 onder GrA, 2139-212/443 p. 136 GrA, 2139-208vz p. 137 GrA, 2139-95 p. 138 GrA, 1785-990, foto: P. Kramer p. 139 linksboven GrA, 818-20427 p. 139 rechtsboven GrA, 1785-18781 p. 139 onder foto: Corné Sparidaens p. 140 GrA, 1516-97 p. 141 GrA, 1785-20067 p. 142 foto’s: Corné Sparidaens p. 143 boven GrA, 2248-24712, foto: Piet Boonstra p. 143 onder foto: Corné Sparidaens p. 144 linksboven GrA, 818-6205 p. 144 rechtsboven GrA, 2248-14567, foto: Piet Boonstra p. 144 l inksonder GrA, 1785-19022, foto: Nieuwsblad van het Noorden p. 145 b oven GrA, 1785-21663, foto: Nieuwsblad van het Noorden p. 145 onder foto: Corné Sparidaens p. 146 linksboven foto: Corné Sparidaens p. 146 rechtsboven foto: Corné Sparidaens p. 146 onder GrA, 1785-21695, foto: Nieuwsblad van het Noorden p. 147 GrA, 2248-5569, foto: Piet Boonstra p. 148 GrA, 2248-66025, foto: Piet Boonstra p. 149 GrA, 2248-43750, foto: Piet Boonstra p. 150 GrA, 2248-7163, foto: Piet Boonstra p. 151 boven GrA, 2248-5227, foto: Piet Boonstra p. 151 onder GrA, 2248-12334, foto: Piet Boonstra p. 152 linksboven GrA, 1986-1496 p. 152 linksonder GrA, 1785-7719, foto: Steenmeijer p. 152 rechtsboven GrA, 1785-12675, foto: Pieter van der Wielen p. 152 rechtsonder GrA, 1785-24781, foto: K.A. Gaasendam p. 153 boven GrA, 1986-6924 p. 153 onder foto’s: Corné Sparidaens p. 154 GrA, 1774-4996, ontwerp: Sandro Kortekaas p. 155 boven foto: GM p. 155 onder foto: Corné Sparidaens p. 156-157 foto: Corné Sparidaens p. 158 Uit: Groningsche Volksalmanak, 1838

p. 162-163 c ollectie Stichting Johan Dijkstra, nr. 1022b, opname: John Stoel p. 164, rechtsboven GrA,1536-3191 p. 164, linksonder GrA, 1536-3818 p. 164 rechtsonder GrA, 1536-3974 p. 165 c ollectie Stichting Johan Dijkstra, nr. 3091, opname: Peter de Jong, Art Revisited p. 166 collectie Simonis & Buunk Kunsthandel, Ede p. 167 linksboven GrA, 1986-1394, uitgeefmaatschappij ‘Rembrandt’ N.V. p. 167 linksonder GrA, 1986-7167 p. 167 rechtsonder collectie Riekele Prins p. 167 rechtsboven GrA, 1986-7351 p. 168-169 collection Adrian Card, San Francisco p. 168 onder giclée Peter de Jong, Art Revisited p. 170 GrA, 1785-27885 p. 171 linksboven GrA, 2248-7749, foto: Piet Boonstra p. 171 rechts GM, 2003.0031, bruikleen Gemeente Groningen p. 171 l inksonder collectie Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, Den Haag p. 172 b oven GM, 2008.0347, 2009.0011, 2009.0122, foto’s: Marten de Leeuw p. 172 l inksonder GM, 1970.0060, bruikleen College Kerkrentmeesters Protestantse Gemeente Groningen, foto: Marten de Leeuw p. 172 r echtsonder GM, 1970.0061, bruikleen College Kerkrentmeesters Protestantse Gemeente Groningen, foto: Marten de Leeuw p. 173 GrA, 818-1985, foto: M.A. Douma p. 174 linksboven GrA, 1785-8351, foto: D. van der Veen p. 174 rechtsboven GrA, 1785-17509 p. 174 onder ontwerp: bureau Overburen, Joost Overbeek p. 175 links GM, 2008.0063, foto: Marten de Leeuw p. 175 rechts GM, 2008.0305, foto: Marten de Leeuw p. 176 boven GM, foto: Marten de Leeuw p. 176 linksonder GM, 2008.0354, foto: Marten de Leeuw p. 176 rechtsonder GM, 2009.0117, foto: Marten de Leeuw p. 177 boven GM, 2008.0341, foto: Marten de Leeuw p. 177 o nder GM, 2009.0144 en 2009.145, foto’s: Marten de Leeuw p. 178 linksboven collectie Frans Westra, foto: Ruurd de Boer p. 178 rechtsboven GM, 2008.0119, foto: Marten de Leeuw p. 178 linksonder GM, 2008.0004, foto: Marten de Leeuw p. 178 rechtsonder GM, 2008.0315, foto: Marten de Leeuw p. 179 linksboven GM, 2009.0123a, foto: Marten de Leeuw p. 179 linksonder GM, 2009.0123b, foto: Marten de Leeuw p. 179 rechts GM, 2009.0120, foto: Marten de Leeuw p. 180 linksboven collectie Frans Westra p. 180 rechtsboven collectie Frans Westra p. 180 m idden en linksonder http://www.xs4all.nl/~colly/suikerzakjes/index.htm p. 180 rechtsonder GrA, 1536-7624 p. 181 linksboven collectie Bert Postma, foto: Anton Scheepstra p. 181 linksonder GrA, 1536-7625 p. 181 rechts GrA, 1785-25538 p. 182 GAVA p. 183 GAVA, beeldkeuze: Akira Le p. 184 collectie Azimuth Geodetic, Groningen p. 185 collectie Azimuth Geodetic, Groningen p. 186 tekening: Frans Le Roux p. 187 GrA, 1785-14913, foto: P. Kramer p. 202 foto: Corné Sparidaens

Illustratieverantwoording

205


Register A

Agricola, Rudolf 15, 129 Aken, Jacob van 18 Akkerman, Willem 86, 88 Alberda, Duyrt 36 Alberts, Arend 68 Albert, touwslager 27 Aldringa, Gerhard 35 Alting, Egbert 16, 32 Alting, Joachim 38 Altink, Jan 164 Assink, G. 119 Auwerda, Cornelis 68, 69, 70, 71, 72, 74, 75, 76, 79 Auwerda, Petrus 72, 81, 83

B

Baarlen, H.H. van 102 Backerweerd, Willem 17 Bakker, C. 79 Bakker, F. 73 Bakker, Klaas 79 Balli, Willem Maria 86, 88 Barbeer, Gheert 18 Baringa, politiemeester 74 Basstra, H.A.C. 129 Bauman, M. 129 Benninge, Sicke 16 Bentheim, Everwijn van 20 Bentheim, Johan van 19 Bentheim, Otto van 20 Berchem, Anna van 56 Berchem, Hector van 63 Bernardus, transporteur 27 Bernlef, zanger 129, 145 Beusekom, J.G. van 94 Biel, J. 129 Bijholt, D. 64 Bijlevelts, weduwe 64 Blaauw, apotheker 85 Bleeker, Hero Gert 160, 169 Boelens, Casper 86, 88 Bolomey, J.G.W. 129, 132 Bolten, Jacob 66 Bolten, Jan 66 Bontekoe, Geert 85, 86 Boonstra, J. 129 Borchard, Johannes 68, 131, 143 Borne, Harmen ter 30 Bouman, A.J.W. 169 Bourgondië, David van 14, 20 Bouwkamp, Teunis Hanssens 88 Bouwman, Jaap 158 Bronsema, Douwe Bouwes 74 Bruins, Derk 69 Bruyn, J.N. 112

C

Campen, Andries van 17 Card, Adrian 164 Carels, Carel 51 Carlos Lorenzo, zoon van Filips II 32 Caspers, Michel 46

206

Martinitoren

Caspool, Johan 63, 64, 65 Chopin, Fryderyk 113 Christiaans, Hindrick 63 Claes, torenwachter 30 Clasen, Jannes 63 Clockenspoeler, Ewolt 31 Cluivinghe, Hendrik 47 Coenders, Ludolf 50 Coenders, Rudolph 53 Colenbergh, Jan van 64 Coninck, Johan 19 Conring, dr. H. 137 Coppens, Jeroen 6 Cort van der Linden, P.W.J.H. 122 Covelens, Berent van 17 Cramer, koperslager 63 Cremer, Gerrit 67 Cuijper, Gideon 63 Cuypers, P.J.H. 95, 98, 101, 160

D

Dagelet, Franciscus 88 Dalen, J. van 129, 141 Dam, B. van 129 Dam, Johannes 86 Damminga, J. 146 Dee, Daniel 161 Deest, Johan van 35, 36 Denijn, Jef 132 Deutgen, Hendrik 92, 93 Dieden, Willem van 66 Diemer, Menso 92 Dijk, F.K. 142 Dijkstra, Bauke 169 Dijkstra, Johan 164 Dirk, koperslager 36 Donker, Dirk 142, 143 Doornbos, Willem 200 Dronrijp, Cyprianus 36, 37

E

Edzens, Eijlcke 36 Eeck, Johan 50, 53 Efdé, J. 129, 141 Egberts, Gese 47 Egberts, Hendrick 47 Egmond, Maximiliaan van 29 Elfrinck, Lammert 59 Elsenga, J.A. 153 Eman, J.H. 67 Emma, koningin 102, 169 Emmius, Samuel 47, 50, 53 Emmius, Ubbo 25, 30 Ende, Jaap van den 143 Engelberts, weduwe 30 Entens, Bartolt 158 Enting, P. 79 Epailly, d’ 81 Eppens, Abel 29 Erasmus, Desiderius 129 Ermerins, J.W. 88, 89, 90 Ernst Casimir, stadhouder 44 Escher, Maurits Cornelis 182 Everards, K. 129 Everards, Klaas 92 Everts, Arend 37 Everts, Jacob 148 Everts, meester 18, 57

F

Feith, J.A. 103 Fopma, Hector 66 Frederik Hendrik, prins 44 Frederiks, Willem 15

G

Gaasendam, N. 141 Galen, Bernard van 54 Garwer, glaswerker 42 Gaudí, Antonio 160 Geelkercken, Nicolaas 29 Geerlings, G. 129 Geertsen, Henri 164 Geerts, Willemien 69 Gejas, J. 151 Gelsema, J. 129 Gendt, J. van 100, 103 Gerhardt, Ida 145 Gerrits, Klaas 86, 88 Geseringh, Lambert 56 Gheyn, Andreas Josephus van den 73 Gloeijsteen, Jan 73 Gluth, F.E. 107 Gnodde, A. 129 Gockinga, Scato 47, 49 Goedhart, H. 141 Gol, W.R. 129 Goor, Duut van 160 Goor, Harmen van 41, 42 Gorter, H.J. 164 Gort, Th. 129 Goude, Clemens van der 17, 18 Goutum, Wybrant van 35 Graaf, Dennis de 153 Gregorius XIII, paus 36 Grümmer, W.L. 129 Groeneveld, Willem Heikes 86, 88 Groot, Heine Hommes de 88 Groot, J. de 141 Grote, Geert 14 Gruijs, Hillebrant 35, 50

H

Haakma Vos, A. 102 Hagen, W. 141 Hagius, Menso 51 Hansen, Hartman 58 Hansen, Hendrick 56 Hansen, Jannes 57, 61, 64 Harmanni, dhr. 157 Harmens, Jan 56 Hartgers, Geerdt 31 Harthouwer, Berent 28 Havinga, Hendrik Hodses 86, 88 Havinga, Petrus 64 Heeck, Johan Viglius van 63 Heer, Simon de 163 Heidstra, H. 129 Heijmans, Ghoert 18 Helman, Jan Tonnijs 58 Hemert, Anton van 163 Hemony, Franciscus 49, 50 Hemony, Petrus 51 Hendricks, Hille 47 Hendrik Casimir, stadhouder 45 Hendriks, Arend 164 Hermans, Willem Frederik 160 Hermens, Geert 56


Hermens, Gerlof 56 Hermkens, Jeroen 164 Hermsen, J.D. 95 Hesselink, Michelle 154 Heukelom, dr.ir. G.W. van 121, 122, 129, 136, 137, 142, 170 Hezenmans, L.C. 95 Hielkema, M. 129 Hilboesen, G. 129 Hilbrandus, Jacob 18 Hindrick, klokkenspeler 31 Hindricks, Egbert 47 Hindricks, Evert 32 Hindriks, Gelte 88 Hindriks, Hindrik 88 Hoekstra, M. 129, 141 Holman, Jan 56 Holsbergen, J. 98 ,126 Hoogbruin, J. 129 Hoogstraten, Peter van 18 Horenken, Johan 28 Horenken, Lodewijk 41 Hoving, H.H. 113 Huessen, Gerard (H.F.) van 163 Huisman, J.E. 129 Huisman, Roelof 129, zie ook Agricola Huizinga, T. 129 Hulten, J.C. van 164 Huynge, Luyrdt 34 Huysman, Bart 149

I

Iddekinge, J.F. 86 Ilsen, O. 141

J

Jans, A. 129, 141 Jans, Arent 80 Jansen, Arent 43 Jansen, Bartolt 37, 38 Jansen van Medemblik, Cornelis 56 Jans, Jan 68 Janssen, Marius Johannes 163 Jans, Ysse 153 Joesten, Henrick 44 Johan, meester 17 Jonge, Cornelis de 50, 58 Jong, S. de 129 Jordens, Jan 164 Juliana, koningin 169 Julsing, Johan 16 Jurjens, Jan 63

K

Kaap, J. van der 129 Kamerlingh, W. 89 Kampen, H. 129 Kampinga, Jan Gosens 86, 88 Kamstra, J. 129, 141 Karel V, keizer 29 Kator, Jacob 41 Keerts, Kees 44, 45 Keldermans, Anthonis 18 Keldermans, Rombout 18 Kil, Arie 155 Kistemaker, Gerrit 33 Klei, H.K. van der 107 Klein, Berent 68

Koeninck, Johan 31 Koerts, Pieter 86, 88 Koler, Derck 59 Kolkow, Friedrich Julius von 107 Koopman, pater 149 Koopman, Pien 150 Koppel, Arthur 98 Korst, Pieter Hendrik 98 Kraus, J. 86 Kraus, Johannes 85, 86 Kremer van den Gildenhuys, Herman 19 Kroeger, Johannes 47 Krol, Gerrit 160 Kruizinga, K. 129, 141 Kuipers, Abe J. 169 Kuipers, G. 74, 76 Kuipers, Yme 98

L

Lambrechts, Reyner 18 Laurens, meester 35 Leemburg, E. 124 Leij, J. van der 129 Leiner, Heinrich 37 Lemego, Johan van 16 Le Roux, Frans 11 Lesterhuis, A. 129 Leusden, Willem van 163, 164 Leydsman, M. 129 Ligne, Jean de 31 Lindeboom, prof.dr. J. 129 Lingbeek 85 Lit, N.W. 92 Liudger, prediker 129 Lollema, J. 71 Lootholt, Albert 63 Louis XIV, koning 44 Louwes, Frouke 164 Louwes, J. 141 Lucassen, Lucas 46 Luijtens, Berent 64 Lunts, Olof weduwe 63

M

Maarten, Sint, heilige 129, 146 Makken, W. 129 Maler, Arent 36 Maler, Johan Lubberts 36 Martens, Joris 39 Martens, Sara 39 Maurits, prins 38 Maurits, torenwachter 31 Meijer, Albert 59 Meijer, Allert 63 Meijer, J. 129 Meijer, K. 87 Mekking, Aart 17 Melchers, Jan 68 Melling, Antoine-Ignace 81 Menolts, Johan 35 Merode, Willem de 158 Meyer, A.T. 112 Meyer, R. 141 Michaels, Johan 19 Modderman, Jan 66 Molendijk, Leen 164 Molenkamp, Hartlief 34 Mulder, Berent Rento 169

N

Nassau, Hendrik van 32 Nassau, Lodewijk van 32 Nathans, S.B. 113 Nevels, Jan 86, 88 Nieborg, Jannes 67, 79 Nijeveen, Arend van 47, 50 Nijhof, Geert 170 Nitrinck, Evert 41 Nitrinck, Geert van 41 Nitrinck, Johan 41

O

Oeckelen, Petrus van 83, 92 Oger, A.L. 121 Olchewski, Mirja 182 Olyslager, Wolter 18 Oostenrijk, Maximiliaan van 20 Oosterhuis, Huub 159 Orsel, Harm Pieter 88 Orsel, H. Pieter 86 Oving, H. 142, 170

P

Pagani, Antoni Carel 88 Peerlcamp, Roelina 69 Pekelder, H. 129 Peters, C.H. 7 Peters, Garwer 43 Philips, Anthony 58 Philips, Janneke 45 Philips, Tonnis 45 Pieck, Anton 164 Pieterse, Jan 164 Plas, S. 141 Poelman, J. 86 Poeyt, Johan 18 Portman, Jan 88 Pothoff, mejuffrouw 87 Pott, Christiaan 47, 56 Pott, raadsheer 58 Prins, Riekele 163, 164 Pruisen, Wilhelmina van 69, 76

Q

Quintus, W.J. 95, 98

R

Rabenhaupt, Carl 129 Ravens, Christiaan 72 Reitsema, K. 98 Reitsema, weduwe 99 Reitsma, G.G. 109 Rentjes, A. 103 Ridder, Frederick 18 Ridder, J.A. de 142 Ringers, dr.ir. J.A. 133, 135, 136, 137 Ritzen, Jo 151 Roebroeck, Eugène 151, 153 Roelefs, Evert 47 Roelofs, Feeke 66 Roloffs, Hinrick 36, 37 Roodenburg, Hendrikus Elias 164 Rost, Nico 158 Rump, H. 141 Rup, H. 129

Register

207


S

Schaft, N.J. van der 141 Schilthuis, Jan 87 Schoeninck, Johan 33 Schram de Jong, A. 95 Schroer, Berent 30 Schut, Dirk 169 Schut, H.P.J. 122, 129 Sevenstern, familie 85 Shostak, Seth 182 Siegers, Tjaard 88 Siemons, O.G. 141 Sietsema, Henk 148 Sijgers, Harmen 44 Sijmens, Evert 33, 35 Sirks, Jan 163 Sitter, Rudolf de 84, 85, 86, 88 Sjoerts, Jan Koop, torenwachter 107, 111 Sjoerts, J.K. majoor politie 120 Slichter, G. 129 Slichter, G.E. 141 Smit, J.L. 79 Sneyd, Robert 8 Soesman, Johannes 83 Somers, Désiré 109 Spaanstra, L. 102, 169 Spanjer, H. 94 Spier, Pieter 88 Spraeckel, Jurriaen 47, 48, 49, 51, 52, 132 Spraeckel, Willem 51 Stellingwerf, Jacobus 163 Steur, prof.ir. J.A.G. van der 122 Steylaert, Adriaan 33 Stijpel, Johan 35 Stokkelaar, J. 83 Stoter, Hendrik 15 Stoute, Karel de 15, 17 Straatman, Jan 87 Streefkerk, Carl August 164 Struvé, J.K. 118 Stuyrman, Johan 28 Suiderbaan, Claas 66 Swaagman, J.J. 120 Swarte, Gerhard 47 Swinderen, Johan van 50

U

Uffenbach, Zacharias Conrad von 61, 62 Ulffen, Jannes Hermans van 59 Ulphen, Ivan van 68 Upkena, Egbertus 33 Uurwarcker, Albert 31, 32 Uytvinck, Johan 41

V

Valk, Willem 129, 130, 141 Valois, Elisabeth van 31 van Slochteren, J.E. van 89 Veenhoff, B.F. 120 Veenhoff, R.M. jr. 129 Veenstra, Martin 150 Veldtman, W. 66 Velthuis, Eggo 86, 88 Verburg, Anthonie 64 Verburgh, Aldert 65, 66 Verhoog, Chris 148 Vermeer, Willem 58, 59 Verschuir 84 Vinck, Michel 45, 46, 47, 50 Visscher, Jan 86 Visser, Jan 88 Voogd, C. 129 Vos, Reynier 59 Vreburgh, Hendrick 58 Vreedenburgh, Cornelis 164 Vrieling, Bob 182 Vries, Hendrik de 159 Vries, J. de 129 Vries, J.H. de 132, 133 Vuren, Pauwel van 31

W

T

Takens, Willem 56 Tammen, Johan 50, 71, 74, 75 Tammens, P.F. 138 Tap, P. 141 Tappé, Carel Christopher 72, 73, 74 Tel, Taco 23 Tervoort, André 154 Theda, gravin van Oostfriesland 27 Thieme, H.C.A. 95, 96 Tiddens, Egbert 66 Tideman, Arnoldus 59

208

Tijmmerman, Jellijs 35 Tjaden, H. 98 Tjakkes, Jan 88 Tonckens, Jappe 68 Tonkes, Luppe 66, 67 Trapman, Willem 77 Trier, Hendrik van 33, 34, 35, 36, 131, 132, 143 Trip, notaris 85

Martinitoren

Waarma, Meindert 61 Wael, Cornelis de 18 Walekamp, G.P. 129 Walstra, P.W. 129 Warffum, Berent van 56 Wartum, P.R. van 85, 86 Weckenhagen, D.B. 91 Weckenhagen, J.C. 83 Weerd, Frederik de 86, 88 Wegeman, Luit 154 Wenda, Gu 182

Werckshagen, ir. 135, 137 Werkman, J. 113 Wernink, weduwe 67 Werumeus Buning, F.E. 125 Wesseling, B. 135 Westerbaan, Jelte 56 Westerbaan, Jurrich 63 Westerbaan, vaandrig 73 Westerhuis, Aart 88 Westerhuis, W. 86 Westfrisius, Hendrick 49 Wicheringe, Willem 30 Wichers, mevrouw 85 Wielenga, T.J. 148 Wijck, Haro van der 86, 88 Wijfferinck, Johan 32 Wijkstra, IJe 113 Wijngaarden, Cor van 170 Wijthiezoon, Hillebrant 32, 36 Wilhelmina, koningin 102, 169 Wilkens, H. 75 Wilkens, W. 89 Willem, bouwmeester 50 Willem II, prins 45 Willem I, koning 83 Willem IV, stadhouder 68 Willem Lodewijk, graaf 38 Willem V, stadhouder 68, 69, 76 Wilts, Harmen Clasen 57 Wissen, A.L. van 129 Witten, Christoffer 31, 37 Woldring, J. 89 Wolf, Cees 169 Wolf, W. de 141 Wolter, Roelef 44 Wolters, Wolter 68 Wolthers, Herman 71 Wolthers, Lucas 64 Woltjer, Jacob 74, 75, 79 Woltjer, Jan 83, 86, 88 Woning, Jan 150, 151 Worp, Johannes 92 Wou, Geert van 17, 28, 35

X

Xinjian, Lu 182

Z

Zanoni, P.J. 87 Zantman, Jannes 63 Zielstra, N. 129 Zijlstra, P. 129 Zorn, Bartholomeus 51 Zuerich, Johan van 32, 36 Zweeden, Piet van 157 Zwieteren, W. van 124, 129, 137, 138, 141, 142


Over de Auteur Frans Westra (Culemborg, 1955), hier gefotografeerd in 1978 op de Martinitoren, groeide op in Twente en studeerde van 1974 tot 1981 geschiedenis aan de Rijksuniversteit Groningen, waar hij afstudeerde met een biografie van de landmeter/ingenieur Johan Sems. Promoveerde in 1992 op een proefschrift over Nederlandse militaire ingenieurs en fortificatiewerken in de Tachtigjarige Oorlog. Was in 1980 co-auteur van een boek over de geschiedenis van de bioscopen in Groningen en publiceerde sinds 1988 regelmatig over de geschiedenis van het dorp Noordwelle in Zeeland. Was daarnaast auteur van diverse historische artikelen, onder andere over een bijzondere Engelse kaart van het beleg van Groningen in 1594 en de stichting van Nieuw Amsterdam (het huidige New York) in 1625. Was co-auteur van een biografie over de eerste directeur van het Filmfestival Rotterdam, Huub Bals (1996) en van een geschiedenis van het Concerthuis in de Poelestraat in Groningen (2002).


De Martinitoren is al eeuwen lang het meest beeldbepalende gebouw in Groningen. Dit boek behandelt de geschiedenis van de toren vanaf de aanvang van de bouw in het jaar 1469 tot in de huidige tijd. Voor het eerst is op nauwkeurige wijze gedocumenteerd hoe in de loop der eeuwen aan deze toren gebouwd en gerestaureerd is. Ook de diverse branden en andere rampspoed waaraan de toren ontsnapte komen aan de orde. Voorts bevat dit boek wetenswaardigheden over de klokken en het carillon. Dankzij uitgebreid archiefonderzoek komen ook de mensen die in de loop der eeuwen op de toren gewerkt hebben ter sprake. Lees in dit boek de opmerkelijke verhalen van de bouwers, restaurateurs, klokkenluiders, torenwachters, brandbestrijders, stadjers en bezoekers. Volg hoe de toren gebouwd is, gedeeltelijk verwoest en weer opgebouwd. En verbaas je over de grote inspiratiebron die dit icoon van de stad Groningen vormde en vormt. Nooit eerder zijn er zoveel feiten en curieuze anekdotes over de Martinitoren verzameld. Daar komen nog de bijzondere illustraties bij. Dit alles maakt de lezer vertrouwd met de geschiedenis van en de gebeurtenissen in en rondom de toren.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.