De Ingenieur maart 2018

Page 1

T EC H N I E K M A A K T J E W E R E L D

DE INGENIEUR nummer 3 | jaargang 130 | maart 2018

Digitaal dokteren

Hoe e-health de zorg kan veranderen


21 MAART

2018 Op woensdag 21 maart 2018 organiseert het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI) de Dag van de Ingenieur. Met deze dag wil KIVI zichtbaar maken welke meerwaarde ingenieurs hebben voor de maatschappij. Tijdens deze dag wordt de Prins Friso Ingenieursprijs uitgereikt aan de Ingenieur van het Jaar. Naast deze prijs wordt ook de KIVI Academic Society Award uitgereikt aan prof.dr.ir. Kitty Nijmeijer, hoogleraar Membraantechnologie aan de Technische Universiteit Eindhoven. Meer informatie: www.kivi.nl/dagvandeingenieur


foto Nictiz

12 ZORG OP AFSTAND Dankzij e-health-toepassingen hoeven patiënten minder lang in het ziekenhuis te verblijven en kan de zorg goedkoper. Toch omarmt Nederland deze technologie nog niet massaal. Dat komt niet alleen doordat de zorg een behoudende sector is, maar ook doordat de ­samenwerking tussen artsen en ingenieurs niet optimaal is.

22 SLEPENDE KWESTIE Op 21 maart kunnen we in een referendum onze mening geven over de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, beter bekend als de sleepwet. De Ingenieur zet op een rij wat ­onder deze wet nu wel en niet is toegestaan.

32 START-UP-STIMULATOR De gemiddelde Koreaanse afgestudeerde droomt van een baan bij een megabedrijf als Samsung. Maar van zulke banen zijn er bij lange na niet genoeg. Vandaar dat Zuid-Korea steeds meer inzet op kleine en middelgrote bedrijven.

46 ORKAANTITAAN In de VS ondersteunde Henk Ovink de wederopbouw nadat ­orkaan Sandy er had huisgehouden. Is de methode die hij daar toepaste ook relevant voor ons eigen land?

T EC H N I E K M A A K T J E W E R E L D

DE INGENIEUR nummer 3 | jaargang 130 | maart 2018

Lees het laatste technieknieuws op www.deingenieur.nl facebook.com/deingenieur.nl @de_ingenieur DeIngenieur

Digitaal dokteren

Hoe e-health de zorg kan veranderen

40 MOSMUURTJE In verschillende Europese steden is ­in­middels een CityTree te vinden: een muurtje gevuld met mossen om de lucht te zui­veren. Ook in Eureka: een vishaak die vogels ­ontziet, een hightech stoel die de jeugd aan het schaaten moet krijgen en meer.

foto Shutterstock

EUREKA

jaargang 130 nummer 3 maart 2018

Hoe steekt de Nederlandse energievoorziening in 2050 in ­elkaar? Een KIVI-team stelde een plan op met een sleutelrol voor zon en wind.

illustratie Peter Welleman

INHOUD

26 DUURZAME TOEKOMST

2 Geknipt 3 Punt 4 Focus 5 Giesen 12 E-health 21 Möring 22 Sleepwet 26 Energieplan 2050 31 Podium 31 Inbox 32 Koreaanse start-ups 36 Quote 39 To do 40 Eureka 45 Rolf zag een ding 46 Henk Ovink 50 Energy harvesting 54 Media 58 Voorwaarts 60 Kopstuk 62 Het nieuwe werken 64 Passie


COLOFON

GEKNIPT

ABONNEMENTEN Leden van het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI) ontvangen De Ingenieur uit hoofde van hun lidmaatschap. Abonnement voor niet-leden (inclusief btw): • magazine € 128,50 per jaar • digitaal € 69,- per jaar • losse nummers € 15,- (inclusief verzending) Abonnementen worden tot wederopzegging aangegaan en ten minste voor de vermelde periode. Het abonnement kan na deze periode per maand worden opgezegd. U kunt uw opzegging het beste via onze website doorgeven: www.deingenieur.nl/lezersservice ABONNEESERVICE DE INGENIEUR Ga voor (cadeau)abonnementen, adreswijzigingen en het laten nazenden van niet ontvangen nummers naar het webformulier op de site, te vinden onder het kopje ‘Abonneeservice’. www.deingenieur.nl adres Postbus 30424, 2500 GK Den Haag e-mail abonneeservice@ingenieur.nl tel. 070 39 19 850 (bereikbaar op maandag, ­dinsdag, donderdag en vrijdag van 9 tot 14 uur)

DE INGENIEUR ALS PDF Abonnees die De Ingenieur willen downloaden als pdf-bestand, ­kunnen daarvoor terecht op de website: www.deingenieur.nl/pdf

REDACTIE ir. Frank Biesboer (hoofdredacteur), ir. Jim Heirbaut, drs. Jean-Paul Keulen (eindredacteur), Maaike Lambers BSc ­(stagiaire), Marc Seijlhouwer MSc VORMGEVING Hannie van den Berg Grafische Vormgeving & DTP, Houten

ADVERTENTIES KIVI Barbara Gemen tel. 070 391 9875 e-mail barbara.gemen@kivi.nl Delia Appelman, tel. 070 391 9851 e-mail delia.appelman@kivi.nl

REDACTIEADRES Prinsessegracht 23 2514 AP Den Haag Postbus 30424 2500 GK Den Haag tel. 070 391 9885 e-mail redactie@ingenieur.nl website www.deingenieur.nl

DRUK Bariet Ten Brink, Meppel

De Ingenieur verschijnt 12 maal per jaar. © Copyright 2018 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Niet in alle gevallen is na te gaan of er op de illustraties in dit nummer nog copyright rust. Waar er nog verplichtingen zijn tot het betalen van auteursrecht is de uitgever bereid daar alsnog aan te voldoen. ISSN 0020-1146

LIDMAATSCHAP KONINKLIJK INSTITUUT VAN INGENIEURS Het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI) is de beroepsvereniging voor hoger opgeleide technici in Nederland. Iedereen die hoger technisch onderwijs volgt, heeft gevolgd of een sterke affiniteit heeft met techniek, kan lid worden van KIVI. Leden ontvangen vanuit het lidmaatschap technologietijdschrift De Ingenieur. Kijk voor meer lidmaatschapsvoordeel op www.kivi.nl/lidmaatschap. CONTRIBUTIE 2018 Regulier lidmaatschap: € 137,50 Afgestudeerd in 2017/2018: € 69,Studentlidmaatschap: € 44,Seniorlidmaatschap: € 108,De contributie voor leden in het buitenland is gelijk aan die voor leden woonachtig in Nederland. Een lidmaatschapsjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december. Bij lidmaatschappen die in de loop van het jaar ingaan, wordt de ­contributie naar rato berekend. Aanmelden voor het lidmaatschap kan via www.kivi.nl/lidworden. OPZEGGEN LIDMAATSCHAP Het lidmaatschap wordt jaarlijks automatisch verlengd. Beëindiging van het lidmaatschap kan per het einde van het kalenderjaar. Er geldt een opzegtermijn van ten minste één maand; een schriftelijke opzegging per brief of e-mail dient uiterlijk 1 december in ons bezit te zijn. Na ontvangst van de opzegging en eventueel verschuldigde contributie verstuurt de ledenadministratie een bevestiging. CORRESPONDENTIEADRES Koninklijk Instituut Van Ingenieurs t.a.v. Ledenadministratie Postbus 30424 2500 GK Den Haag tel 070 391 98 80 ledenadministratie@kivi.nl

­

‘Het blijkt dat auto’s produceren geen rocket science is – maar nog veel moeilijker.’ Wired-journalist Jack Stewart reageert op het gegeven dat Elon Musk wel een Tesla Roadster kon lanceren met zijn Falcon Heavy-raket, maar er nog steeds allerlei problemen zijn rond de productie van de Tesla Model 3 (Wired).

‘De overheid zet vandaag hele legers aan ambtenaren aan het werk voor de btw-administratie, de inning van belastingen en de douane. Waarom zouden die dan geen CO2-belasting ­kunnen innen?’ Wim Soetaert, hoogleraar industriële biotechnologie aan de Universiteit Gent, spreekt het idee tegen dat een systeem waarbij alle producten ­worden belast op hun CO2-uitstoot onhaalbaar zou zijn (Petrochem).

‘Robots zijn niet van zichzelf slecht. Een foute robot heeft een foute leraar.’ Pieter Jonker, tot voor kort hoogleraar robotica aan de TU Delft, reageert op het imagoprobleem dat robots lijken te hebben (de Volkskrant).

‘De kritiek die er nu nog is op de Vinex komt vooral van allerlei intellectuele VPRO-stadskabouters.’ De Delftse emeritus hoogleraar gebiedsontwikkeling Friso de Zeeuw neemt het op voor de Nederlandse nieuwbouwwijken (Algemeen Dagblad).

‘In Noord-Brabant, met de TU Eindhoven, kiest zo’n 20 procent van de jongeren voor een technische studie. In Noord-Holland en Flevoland – zonder TU – respectievelijk 10 en 8 procent. Als we weten dat afstand de doorstroom naar een opleiding ­beperkt, waarom hebben we dan niet in elke regio technische ­opleidingen?’ Bart Noordam, vicepresident Development & Engineering van ASML, ziet wel wat in bijvoorbeeld een dependance van de TU/e in Amsterdam (e52.nl).

‘Een zelflerend algoritme loopt een café binnen. De barman vraag: ‘Wat wil je drinken?’ Het algoritme antwoordt: ‘Wat heeft de rest?’’ Deborah Kay, oprichter van het bedrijf Digital Discovery en zelfverklaard AI-enthousiasteling (Twitter).

‘Ik denk zeker dat het feit dat de industrie zo wordt gedomineerd door mannen, in het bijzonder oudere blanke mannen, de energietransitie vertraagt.’ Volgens Catherine Mitchell, hoogleraar energiebeleid aan de University of Exeter, staat de industrie als mannenbolwerk minder open voor nieuwe ideeën, met name rond de overgang naar een koolstofarme toekomst (Guardian).


Het referendum over de ‘sleepwet’ is een strijd tussen twee kampen geworden. Erkenning dat het gaat om een gemeenschappelijk probleem zou ons echter een stuk verder kunnen brengen, zegt hoogleraar cybersecurity Jan van den Berg.

‘STEL EEN SOCIAAL CYBERCONTRACT OP’

Prof.dr.ir. Jan van den Berg is hoogleraar cybersecurity aan de TU Delft en de Universiteit Leiden, en wetenschappelijk directeur van de Cyber Security Academy The Hague.

illustratie Joost Stokhof

PUNT

Terwijl tegenstanders van de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten (Wiv) privacy neerzetten als een fundamenteel, onwrikbaar grondrecht, benadrukken de voorstanders dat de nationale veiligheid in het geding is en dat er allerlei strenge waarborgen zijn ingebouwd in de nieuwe wetgeving om misbreuk van privacy te voorkomen. Helaas worden hierbij weinig pogingen gedaan om elkaar beter te begrijpen binnen de precieze context van cyber­ risico’s, noch om deze als een gemeenschappelijk probleem te zien. Integendeel: burgers en overheid staan tegenover elkaar, waarbij de legitimiteit van het gezag van de staat over het individu sterk in twijfel wordt getrokken. Met andere woorden: het ‘sociaal contract’ is in het geding. Basisidee van dat sociaal contract is dat individuen bereid zijn (impliciet dan wel expliciet) om een deel van hun vrijheden en rechten over te dragen aan ‘de magistraat’ in ruil voor bescherming van hun overige vrijheden en rechten. Zo betalen we belasting in ruil voor goed onderwijs en goede

gezondheidszorg, en hebben we het monopolie van het gebruik van geweld overgedragen aan politie en leger in ruil voor bescherming van ons grondgebied en beveiliging van onze leefomgeving. Het hernieuwd invullen van het sociaal contract voor cyberspace kan een goede manier zijn om het dilemma van veiligheid versus privacy op te lossen. Zijn de cyberrisico’s groot, dan moeten we bereid zijn meer rechten c.q. privacy in te leveren. Wat te denken van concrete aanwijzingen voor een terroristische aanslag, dan wel van illegale activiteiten op het dark web of verstoring van de verkiezingen op 21 maart? Mocht je buurman ervan worden verdacht betrokken te zijn bij zulke activiteiten, dan lijkt het gerechtvaardigd om zijn computer te hacken en zijn communicatie met collega’s te onderscheppen. Dit is te vergelijken met de uitgifte van een huiszoekingsbevel. Wel hoort de overheid op transparante wijze verantwoording af te leggen van haar afluisterpraktijken. Helaas schiet die doorgaans in een kramp als het om cybersecurity gaat: omwille van de veiligheid kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan, behalve binnen de ‘commissie stiekem’ van de Tweede ­Kamer. Een overheid die zijn communicatie met de burger serieus neemt, wacht echter niet af tot er artikelen in de kranten staan over inlichtingenwerk rond Russische hackers, maar probeert duidelijk te maken volgens welke prin­cipes inlichtingendiensten hun werk doen. En bij uitbreiding van de bevoegdheden van dergelijke diensten zoals voorgesteld in de nieuwe Wiv maakt zo’n overheid in detail duidelijk bij ­welke (­ cyber)risico’s welke soorten inlichtingenwerk gerechtvaardigd zijn, mede in het licht van privacyschendingen. Het op deze manier invulling ­geven aan een hernieuwd sociaal contract in de context van cyberspace zou de discussie tussen voor- en tegenstanders van de nieuwe wet uit het slop kunnen trekken, als startpunt voor adequate ­wetgeving. maart 2018 | de ingenieur 3 | 3


Anti-dronemaatregelen

Damwand op de proef gesteld

foto Dutch Space/Sander Koenen

Het satelliet­instrument Tropomi werd mede ontwikkeld door kennisinstituut TNO, dat nu extra geld krijgt om onderzoek te doen waar vanuit de markt nog geen vraag naar is.

FOCUS

Lees het laatste ­technieknieuws op www.deingenieur.nl

Scheepshendel geeft feedback

EXTRA GELD VOOR INSTITUTEN Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat trekt 75 miljoen euro extra uit om toegepast onderzoek te stimuleren. 42 miljoen hiervan komt terecht bij de ­zogenoemde TO2-instituten. Daarmee wordt volgens de instituten een belangrijke eerste stap gezet richting de versterking van hun toekomstgericht onderzoek.

onder redactie van Marc Seijlhouwer MSc redactie@ingenieur.nl m.m.v. ir. Frank Biesboer, Roel van der Heijden MSc, ir. Jim Heirbaut, Maaike Lambers BSc en Judith Stalpers

4 | de ingenieur 3 | maart 2018

Staatssecretaris mr.drs. Mona Keijzer kondigde de extra sub­ sidie eind februari aan in een brief aan de Tweede Kamer. ­Instituten zoals MARIN, Deltares en TNO mogen het geld gebruiken voor onderzoek om de basiskennis die nodig is voor de maatschappelijke uitdagingen van de toekomst te vergroten. De subsidie is in ­zekere zin een correctie voor bezuinigingen gedurende het ­afgelopen decennium. Sinds 2010 nam de ­subsidie af van 480 naar 360 miljoen euro. ‘Marktgedreven onderzoek levert mooie dingen op, maar geeft ons geen ruimte om grote toekomstvragen te onderzoeken’, ­reageert ir. Bas Buchner, directeur van het marine onderzoeks­ instituut MARIN. ‘Hoe bouw je volledig emissieloze of zelf­ varende schepen? Daar zijn technieken voor nodig die nog niet ver genoeg zijn ontwikkeld om door de markt te worden gefinancierd. Maar het is wel belangrijke kennis om over tien jaar nog schonere en veiligere schepen te kunnen bouwen.’ Hij is daarom verguld met het extra geld. ‘Het is een positief signaal dat laat zien dat het kabinet de waarde van toegepast onderzoek inziet.’ Ir. Maarten Smits MBA, directeur van Deltares, is het met Buchner eens. ‘Het is een erkenning van onze rol in maatschappelijke kwesties’, zegt hij. ‘Met dit geld kunnen we kijken naar het onderzoek van morgen.’ In het geval van Deltares gaat het dan bijvoorbeeld om vragen over klimaatverandering en verstede-

lijking, en de gevolgen voor de Nederlandse waterhuishouding. TNO wil zijn Strategisch Plan voor 2018 tot 2021 ­versnellen en verdiepen. Raad van ­Bestuur-voorzitter Paul de Krom noemt de kapitaalinjectie in een tweet een ­‘prima investering voor Nederland, ik ben er blij mee!’ Kritieke grens­ Nu bestaat 9 % van de omzet van ­Deltares uit overheidssubsidie. ‘En dat is echt te weinig’, aldus Smits. Met de ­verhoogde overheidsbijdrage komt dat percentage voor alle instellingen op ­minimaal 15 %. Buchner noemt dat getal een kritieke grens: ‘Het is het minste wat je nodig hebt om toekomstgericht onderzoek te doen. In Duitsland krijgen ­sommige instituten meer dan de helft van hun omzet aan subsidie. Dat zijn ­onze internationale concurrenten. Die ­extra miljoenen zijn dus ­belangrijk voor TO2 als geheel.’ Naast de 42 miljoen voor TO2 gaat er 15 miljoen naar publiek-private samenwerkingen. De overgebleven 18 miljoen is bedoeld voor het midden- en kleinbedrijf. Volgens het regeerakkoord verhoogt het kabinet de 75 miljoen de komende jaren naar 150 miljoen per jaar. (MS)


APPARAAT MAAKT WATER IN WOESTIJN DC03, hier in Mali, is een apparaat dat water uit de lucht kan halen.

met de SunGlacier Challenge. Deze wedstrijd daagt internationale studententeams uit om het ontwerp van de DC03 te verbeteren. Meerdere kegels Een team van Hogeschool Windesheim doet mee aan de wedstrijd. De studenten baseerden het ontwerp van hun apparaat, The Brewer genaamd, op de DC03, maar koppelden meerdere apparaten aan elkaar. The Brewer bestaat uit eenheden met elk twee rijen Peltier-elementen en een aluminium kegel. ‘Het is moeilijk om één grote kegel te koelen; daarom hebben we gekozen voor meerdere kleine kegels’,

GEEN GEOTHERMIE UIT ULTRADIEPE BRON

zegt projectleider Max Ewalt. Om warmtestraling van de grond zoveel mogelijk te vermijden, staat het apparaat op een standaard. Het geheel is zo’n 60 cm hoog. Hoeveel water The Brewer in de woestijn opvangt, is nog onbekend. ‘Het is lastig om het Omaanse klimaat te simuleren’, zegt Ewalt. De studenten hopen op een opbrengst van 200 ml water per zes uur. De wedstrijd vindt plaats van 20 tot en met 25 maart. Binnen deze periode valt overigens ook World Water Day, een initiatief van de Verenigde Naties om het belang van schoon drinkwater in ontwikkelingslanden onder de aandacht te brengen. (ML)

GIESEN illustratie Matthias Giesen

In de woestijn is water een beperkende factor. Daarom startte de Nederlandse ontwerper Ap Verheggen in 2010 het ­project SunGlacier. Dat leidde tot het apparaat DC03, dat zonne-energie ge­­­­bruikt om water uit de lucht te vangen. Twee hoofdonderdelen van de DC03 zijn Peltier-elementen en een aluminium kegel. De Peltier-elementen gebruiken elektrische stroom afkomstig van een zonnepaneel om warmte te verplaatsen en zo de kegel te koelen. Doordat de warme woestijnlucht vochtig is, condenseert er water op het oppervlak van de kegel. Deze druppels glijden naar beneden en worden opgevangen. Op die manier verzamelt het apparaat ongeveer 150 ml water per zes uur. Om deze opbrengst te verhogen, begon de Nederlandse stichting Wetskills dit jaar

foto SunGlacier

Nederlandse studenten doen mee aan de SunGlacier Challenge, een wedstrijd die eind maart in Oman plaatsvindt. Hierbij ontwerpen teams een apparaat dat zonlicht gebruikt om in de woestijn water uit de lucht te halen.

Een ambitieus geothermieproject van Trias Westland in Naaldwijk kan zijn aardwarmte niet halen van de beoogde 4 km diepte. Het gesteente is daar niet ­poreus genoeg om water doorheen te pompen, zo is gebleken uit een boring. Ook zaten er sporen van aardgas, wat een test met het verpompen van water lastig maakte. In plaats daarvan gaan de partners nu een zandsteenlaag op 2,3 km diepte gebruiken. Trias Westland, een samenwerkingsverband van Westlandse tuinbouwbedrijven, hoopte water van maar liefst 140 °C te kunnen oppompen op 4 km diepte (zie ook De Ingenieur nummer 6 van 2017). Op 2,3 km diepte moet het waarschijnlijk genoegen ­nemen met water van 85-90 °C en een vermogen van 19-22 MW. Dat is voldoende om twee derde van de deelnemende bedrijven – dat zijn er ongeveer dertig – van warmte te voorzien. De diepe boring ging eind vorig jaar van start en was het eerste ultradiepe geothermieproject in ­Nederland. (JH) maart 2018 | de ingenieur 3 | 5


Forse prijsdaling zonne-energie Wereldwijd zijn de kosten van het opwekken van duurzame elektriciteit het spectaculairst gedaald voor zonne-energie. De meeste duurzame bronnen, namelijk biomassa, geothermie, waterkracht, zon-pv en wind, kunnen inmiddels concurreren met de prijs van elektriciteit op basis van fossiele bronnen. De prijsgegevens zijn afkomstig van IRENA*, het internationale agentschap voor duurzame energie dat beschikt over een database van de kosten van 15 000 projecten wereldwijd met een totaal vermogen van rond 1000 GW, ongeveer de helft van het totaal. Bij die projecten gaat het zowel om zonnepanelen op het dak van een woning als om stuwdammen.

Prijs duurzame energie 2010 en 2017

Leercurve zon en wind 2010-2020

De prijs van zonne-energie daalt het spectaculairst, met 73 % voor zonnepanelen en 33 % voor zonnecentrales. Voor wind is de daling minder groot: 25 % voor wind op land en 18 % voor wind op zee.

Voor zonnecentrales is de procentuele prijsdaling bij elke verdubbeling van het totaal geĂŻnstalleerd vermogen 23 %, bij zon-pv 35 %, bij wind op land 21 % en bij wind op zee 14 %. wind op zee

d op

lan

0,40

nd

0,30

0.3 elektriciteitsprijs â‚Ź/kWh

0,20 0,15

0.2

0,10 0,07

0.1

bandbreedte prijs fossiel 0.0

0,04

De diameter van de cirkels is een maat voor het vermogen van het project, met in het midden de kostprijs. De lijnen gaan tussen het wereldwijde gewogen gemiddelde in 2010 en in 2017.

0,03

vermogen (MW)

wind op land

wi

ind

op

ze e

tra le w

zo n

ne

zo

zon-pv

elektriciteitsprijs â‚Ź/kWh

ce n

pv n-

t kra ch

ie

wa te r

rm ot he

ge

bio

m

as sa

zonnecentrale

>1

100

200

1 000 10 000 cumulatief vermogen (MW)

voorspelling

100 000

1 000 000

>300

Capaciteitsfactor voor zon en wind 2010-2017 De capaciteitsfactor van zon neemt gaandeweg licht toe, die van wind blijft min of meer constant.

zonnecentrale

zon-pv

0.6

wind op land

wind op zee

Het opgegeven vermogen van zon- en windinstallaties is wat ze maximaal kunnen leveren. Maar zon en wind zijn er niet altijd, dus in de praktijk wordt slechts een deel van dat vermogen benut. Een capaciteitsfactor van 0,1 betekent dat de installatie gedurende het jaar gemiddeld een tiende van zijn maximale vermogen daadwerkelijk heeft geproduceerd.

0.4 0.2 0.0

*IRENA rekent met de zogeheten levelised cost of electricity. Dit zijn de kosten van de elektriciteitsproductie gedurende de hele levensduur van de installatie, inclusief financieringskosten met een rente van 7,5 %.

6 | de ingenieur 3 | maart 2018

illustratie Ymke Pas

FOCUS


FOCUS

DRONES BETER UIT TE SCHAKELEN

tekst Roel van der Heijden MSc

In augustus 2017 scheppen gedetineerden van de gevangenis in het Zuid-­Franse Valence een luchtje. Over de hoge gevangenismuur komt plots een drone vliegen met daaraan een pakketje. De drone ontwijkt het speciale anti-helikopternet en landt. Voordat cipiers kunnen ingrijpen, vertrekt de drone en is de inhoud van het pakketje verspreid onder de gevan­ genen. Afgelopen jaren zijn er met drones talloze van dit soort leveringen gedaan op luchtplaatsen van gevangenissen. Autoriteiten stonden er meestal bij en keken ernaar. Gevangenissen spannen nu netten; een lowtech oplossing voor een hightech probleem. Maar om drones te weren van plekken waar ze niet zijn toegestaan, zoals in de buurt van vliegvelden of boven bebouwing, is zo’n net niet praktisch. Een groeiende industrie richt zich daarom op anti-dronemaatregelen. Een aantal van die bedrijven was aanwezig op de eerste editie van DroneClash, die afgelopen februari werd gehouden in een hangar bij Katwijk. De kern van het evenement was een competitie tussen (studenten)teams met als opdracht zo snel mogelijk de drones van de tegenstander uit de lucht halen. Daaromheen verzamelde zich een bonte stoet van ­professionele dronebestrijders die hun systemen presenteerden. Futuristisch wapen De mogelijkheden om drones te bestrijden, zijn divers. Je kunt bijvoorbeeld proberen de piloot te vinden aan de hand van de radiocommunicatie tussen bestuurder en drone. Het bedrijf Apollo­ Shield ontwikkelt zo’n systeem. Ook kan

het systeem de drone het commando ‘terugkeren naar thuisbasis’ geven. Dat is een oplossing, als je er tenminste van uitgaat dat die thuisbasis goed is ingesteld. Een andere optie is het ‘jammen’ van de communicatie naar de drone. Dat kan ­bijvoorbeeld met de Drone Killer, een ­apparaat dat eruitziet als een groot, futuristisch wapen. Het vuurt geen projectielen af, maar radiosignalen die de dronecommunicatie verstoren. De drone is dan niet meer te besturen. Enige nadeel: het jammen van radiocommunicatie is vooralsnog verboden in Nederland. Iets wat volgens Kevin van Hecke MSc, een van de organisatoren van DroneClash, binnen bepaalde grenzen wél ­legaal is, is het hacken van een drone en het overnemen van de besturing. Een van de competitieteams van DroneClash hackte vijandelijke drones en liet ze ­crashen. Deze methode is alleen nog niet commercieel verkrijgbaar als anti-dronemaatregel. Draaibaar kanon Tot slot kan het bedrijf Delft Dynamics een drone letterlijk vangen. De Drone­ Catcher is een fors uitgevoerde drone met vier grote rotors aan de bovenkant

en een draaibaar ‘kanon’ aan de onderkant. Dat kanon schiet een net af over een drone, zodat die kan worden mee­ gesleept naar een veilige locatie om hem daar aan een parachute te laten ­dalen. Naar verluidt is het systeem trefzeker tot op een afstand van 15 m. Een aantal aanwezigen heeft zijn bedenkingen bij de DroneCatcher. ‘Die gaat nooit de snelle racedrones vangen die hiernaast vliegen’, is het commentaar. Arnout de Jong MSc, een van de oprichters van Delft Dynamics, beaamt dat. ‘We kunnen inderdaad niet alles vangen’, zegt hij. ‘Maar we komen van een situatie waarin je vrijwel niets kon doen. Dat is nu anders. Bovendien kun je ook snellere drones uitrusten met een schietnet.’ Een ‘klassieke’ wapenwedloop dus? ­Eigenlijk wel, zegt De Jong. Maar hij denkt dat snelheid in de meeste gevallen niet eens relevant is. ‘Het merendeel van de incidenten gebeurt door onwetendheid’, zegt hij. ‘Bijvoorbeeld wanneer hobbyisten met een drone boven een mensenmassa mooie beelden proberen te m ­ aken van een concert. Of in de buurt van een vliegveld vliegen. Hier kun je nu tegen optreden.’

foto Delft Dynamics

Drones zijn de afgelopen tien jaar gemeengoed geworden. Maar wat doe je als er een ongewenste drone boven een mensenmassa vliegt? Of als een exemplaar illegaal een pakketje aflevert in een gevangenis? In februari bracht het evenement DroneClash bedrijven samen die oplossingen bieden tegen ongewenste drones.

De DroneCatcher gebruikt een net om ongewenste drones te vangen en naar een veilige locatie te slepen.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 7


FOCUS

HOUTEN HOOGBOUW Wolkenkrabbers roepen normaal gesproken vooral associaties op met staal en beton, maar het Japanse bouwbedrijf ­Sumitomo Forestry heeft een ander idee: dat wil in 2041 een flatgebouw opleveren dat 180 000 m3 hout bevat. Met een hoogte van 350 m moet dit het hoogste gebouw van het land en het hoogste houten gebouw ter wereld worden. De toren bestaat overigens niet alleen uit hout. Om het geheel wind- en aard­ bevingsbestendig te maken, wordt het verstevigd met diagonale stalen balken. Het raamwerk zal waarschijnlijk bestaan uit gelijmde, gelamineerde pijlers en b ­ alken. De houten wolkenkrabber, waarvan de kosten op 4,5 miljard euro worden geschat, is niet zomaar een gimmick; hij moet een uithangbord voor Japans hout worden. Het Aziatische land is vooral ­bekend vanwege zijn betonrijke mega­ steden, maar 85 % van Japan bestaat uit bos. Vanwege de lage importprijzen worden deze bossen nauwelijks economisch ingezet, waardoor veel ervan slecht ­onderhouden zijn. Daar wil Sumitomo ­Forestry, een van de grootste eigenaren van bosgrond in Japan, verandering in brengen door van het hout uit deze ­bossen een wolkenkrabber te bouwen. De bouw moet bovendien CO2-arm zijn: het lokaal gerooide hout is na zijn leven als hoogbouw in te zetten voor andere bouwprojecten en kan na het doorlopen van enkele bouwcycli tot slot dienstdoen als biomassa. Hoe de toren precies stevig genoeg zal zijn om de extreme omstandigheden op grote hoogte aan te kunnen, is niet bekend. Sowieso moet er nog heel wat ­onderzoek plaats vinden voordat de bouw daadwerkelijk kan beginnen. In Nederland zijn overigens ook plannen voor houten hoogbouw. Aan de Amstel komt een 73 m hoog gebouw van hout, dat in 2019 af moet zijn.

tekst Judith Stalpers illustratie Sumitomo Forestry Co.

8 | de ingenieur 3 | maart 2018


FOCUS

maart 2018 | de ingenieur 3 | 9


FOCUS

SCHEEPSHENDEL DUWT TERUG Delftse onderzoekers hebben de eerste besturingshendels voor op schepen gebouwd die haptische feedback geven, oftewel: die de bestuurder laten voelen wat er met het schip gebeurt. De hendels zijn verbonden met een scheepssimulator en geven de stuurman informatie door middel van krachten wanneer de situatie van het schip daarom vraagt. Zo kunnen stuurlieden gemakkelijker ­navigeren in complexe situaties. De twee identieke besturingshendels zijn ontworpen met de roerpropellers van een sleepboot in gedachten; dit zijn de aandrijvingen die onder de boot uitsteken en die om een verticale as draaien. Een stuurman kan een van deze roerpropellers laten draaien door de bijbehorende hendel te roteren. Ook kan hij gas geven door een hendel naar achteren te duwen. De hendels werken samen met een scheepssimulator, een softwarepakket van het Nederlandse bedrijf VSTEP dat het besturen van een schip simuleert. ‘Je kunt naar wens varen met een sleepboot of op de brug van een olietanker plaatsnemen’, vertelt dr.ir. Arthur Vrijdag van de TU Delft-afdeling Maritime and Transport Technology. Hij is initiatiefnemer van

de proefopstelling, samen met prof.dr.ir. David ­Abbink van de afdeling Cognitive Robotics. De haptische feedback is op drie manieren in te zetten. Ten eerste met een korte trilling, die dient als waarschuwing aan de stuurman. Ten tweede met een mechanische terugkoppeling van hoe het schip zich gedraagt. Heeft de roerpropeller nog niet de ­opgegeven positie bereikt? Dan voelt de stuurman dat aan de hendel. Ten derde kan haptische feedback dienen om de stuurman actief te helpen bij een moeilijk klusje. Als die bijvoorbeeld het schip in de haven moet aanmeren en daarbij te snel naar de ­kademuur vaart, dan geeft de hendel tegenkracht. Autonome schepen De hendel is ook in te zetten bij toekomstige autonome schepen, die alleen nog in de gaten worden gehouden door mensen in een controlekamer op de wal. ‘Als een stuurman niet meer echt op het schip zit, mist hij de geluiden, trillingen en bewegingen die hij aan boord ervaart. Met haptische feedback kun je die informatie gedeeltelijk teruggeven en zelfs verbeterde informatie aanbieden’, aldus Vrijdag, die eerder stuurman was bij de Koninklijke Marine.

Deze twee hendels geven stuurlieden voelbare feedback. Ze kunnen bijvoorbeeld trillen bij wijze van waarschuwing.

PROEF MEET STERKTE DAMWAND IN DIJK Soms worden lange stalen damwanden in een dijk geplaatst om die voldoende te versterken. Dat gebeurt waar de dijk niet voldoet en er geen ruimte is om hem te verbreden of steunbermen aan te brengen. Het gebruik van zo’n damwand blijkt te voldoen, maar dat komt mede

foto De Ingenieur

Rijkswaterstaat heeft een proef uit­gevoerd om de sterkte van een ­damwand in een dijk te bepalen. Dat gebeurde op werkelijke schaal bij een speciaal daarvoor opgebouwde proefdijk bij het Noord-Hollandse Eemdijk.

Voorbereidingen voor het omvertrekken van een in de grond geslagen damwand in het kader van een proef bij Eemdijk.

10 | de ingenieur 3 | maart 2018

doordat er extra dikke stalen planken worden toegepast. ‘Eigenlijk weten we niet goed hoe de interactie tussen de grond en de damwand verloopt’, zegt ing. Goaitske de Vries, coördinator van de proef. ‘Misschien gebruiken we nu wel 20 tot 30 procent meer staal dan nodig is.’ De proef moet uitwijzen of het met minder staal ook veilig kan, wat een ­besparing van tientallen miljoenen euro’s kan opleveren. Slap veen De uiteindelijke test vindt plaats op het moment dat dit blad verschijnt: een dijk met een 60 m lange damwand wordt dusdanig met hoogwater belast dat hij zal bezwijken. ‘Dat leert ons welke krachten de damwand kan weerstaan.’ Om die meting goed te kunnen doen, bestond de proef uit verschillende onderdelen. Eerst werd bij het dorp Eemdijk een proefdijk in de vorm van een arena gebouwd. ‘Een ondergrond van slap veen, een dijk met een kern van zand en


FOCUS

foto Monique van Zeijl

PRIJS VOOR KITTY NIJMEIJER Prof.dr.ir. Kitty Nijmeijer ontvangt de Academic Society Award van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. De prijs is bestemd voor hoogleraren die onderzoek doen met een grote maatschappelijke betekenis en die zich inzetten voor discussie met de ­samenleving. Nijmeijer is hoogleraar membraantechnologie aan de Technische Universiteit Eindhoven. Haar onderzoek werd in de praktijk gebracht bij

DRONE TELT AUTO’S

Momenteel krijgen de Delftse onderzoekers bedrijven van over de hele wereld over de vloer die de opstelling willen uitproberen. ‘De volgende stap is om met onze besturingshendels in concrete cases te gaan testen hoe ze een stuurman kunnen helpen en hoe die erop reageert.’ (JH)

Een drone is prima te gebruiken voor verkeerstellingen, zo blijkt uit een pilot van Antea Group en ViNotion. De bedrijven schatten dat een drone het werk van minstens vier menselijke tellers kan doen. Het tellen van auto’s, motoren en fietsers in het verkeer geeft de overheid en bedrijven inzicht in verkeersstromen. Hoeveel voertuigen komen er langs, hoe veranderen die intensiteiten over de dag en waar stropt het te snel? Vandaag de dag worden hiervoor nog vaak menselijke verkeerstellers ingezet. Dat moet slimmer kunnen, dachten medewerkers van Antea Group. Samen met ViNotion deed het bedrijf op de A1 bij Muiden een proef waarbij een drone met een videocamera aan boord voertuigen telde. De drone wist met een nauwkeurigheid van 97 % het aantal passerende voertuigen te tellen. Dat is vergelijkbaar met een handmatige telling, maar daarvoor zijn wel meerdere mensen nodig. De drone heeft aan één piloot genoeg. De drone maakt videobeelden van een hoogte van 30 tot 90 m, waarbij hij zich een meter of 25 van de weg af bevindt. (Recht boven de weg mag in Nederland niet, uit veiligheidsoverwegingen.) Filmen vanuit de lucht heeft als grote voordeel dat meerdere rijstroken tegelijk in beeld zijn. Daardoor mist de camera van de drone zelden een auto doordat die achter een vrachtwagen verdwijnt. Dat is op de grond wel een probleem. Opvallend is verder dat de drone aan een kabel hangt. ‘Zo krijgt hij zijn stroom’, zegt Roel Brandt BASc, projectmanager Smart Mobility bij Antea Group. ‘De meeste drones hebben een accuduur van 30 tot 45 minuten en dat is voor een verkeerstelling vaak te kort.’ (JH)

foto Antea Group

een bekleding van klei komt goed overeen met de meeste rivierdijken.’ Een deel van de proefdijk werd met water verzadigd, waardoor de buitenkant van de dijk afschoof en omlaag stortte. ‘Dat gebrek aan stabiliteit is precies een van de problemen die we bij dijkversterking moeten aanpakken. Door dat na te bootsen, weten we wat de sterkte van dijk is zonder de damwand.’ Voor een volgende proef zijn er drie damwanden in de grond getrild, die vervolgens met een hydraulische cilinder omver worden getrokken (zie foto). ‘Zo leren we meer over de interactie tussen de damwand en de grond, en de wijze waarop de damwand gaat knikken.’ Bij de uiteindelijke test met de 60 m lange damwand komt de binnenkant van de ‘dijkarena’ vol met water te staan. ‘Op die manier bootsen we een hoge rivierwaterstand na.’ Bovendien wordt er van onderaf water in de dijk gebracht, zodat die gaandeweg steeds meer met water verzadigd raakt. (FB)

de proefcentrale op de Afsluitdijk, waar uit de menging van zout en zoet water energie wordt gewonnen. Membranen spelen daarnaast een rol bij waterzuivering en vormen een alternatief voor scheidings­processen waar nu nog veel energie voor nodig is. Eerder werd de titel verleend aan de hoogleraren prof.dr.ir. Maarten Steinbuch, prof.dr. Vanessa Evers en prof.dr. Ben Feringa.

Beeld gemaakt door een auto’s tellende drone, vliegend boven snelweg A1 bij Muiden.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 11


foto ggk tech

E-HEALTH

12 | de ingenieur 3 | maart 2018


E-HEALTH

E-HEALTH BELOOFT VEEL, MAAR BREEKT NOG NIET DOOR

DE DATADOKTER

De digitalisering van de gezondheidszorg brengt een boel voordelen met zich mee voor patiÍnten en leidt tot kostenbesparing. Ziekenhuizen kunnen zelfs met veel minder bedden toe als e-health ­massaal wordt omarmd. Toch schiet de invoering ervan nog niet erg op in Nederland. tekst ir. Jim Heirbaut

maart 2018 | de ingenieur 3 | 13


E-HEALTH

M

eneer De Vries (68) schrok zich een ongeluk toen hij een paar weken terug de diagnose ‘hartfalen’ kreeg van zijn dokter. Hij voelde zich al een tijdje niet lekker, was futloos en had weinig energie, maar dit had hij niet verwacht. Een deel van zijn hartspierweefsel was afgestorven, vertelde zijn arts, waardoor zijn hart het bloed minder goed rondgepompt kreeg. Dat klonk heftig, maar het verklaarde wel waarom hij zich de laatste maanden zo lamlendig had gevoeld. Echt genezen zou hij niet meer, maar met trainen en gezonder leven zou hij wel zijn conditie kunnen verbeteren, had zijn arts gezegd. Vorige week hadden ze in het ziekenhuis de diagnose gesteld en nu zat hij aan de keukentafel, met een gloednieuwe smartphone, een bloeddruk­ meter en een hartslagband. De jongen van het ziekenhuis die de spullen was komen brengen, was net vertrokken. Eens kijken, hoe had hij ook alweer gezegd dat dit kastje werkte? Deze band moest om zijn arm, dan stevig aantrekken ... En dan dat stekkertje daarin stoppen ...? 14 | de ingenieur 3 | maart 2018

foto HC@xxx

Een patiënt krijgt thuis uitleg over een bloeddrukmeter die hij gaat gebruiken.

Steeds meer mensen mogen, net als de fictieve meneer De Vries, na een ziekenhuisopname of diagnose thuis herstellen of werken aan een betere conditie. De meetapparaatjes die ze meekrijgen, staan in contact met het ziekenhuis en geven hun data door aan het verplegend personeel daar. Dit heet telemonitoring, een voorbeeld van e-health: de verzamelnaam voor digitale hulpmiddelen voor zorg op afstand. De redenering achter e-health-toepassingen is dat een verblijf in het ziekenhuis duur is en niet per se het beste voor de patiënt. Het ziekenhuis is onbekend terrein, het kan er lawaaierig zijn en het is ook vaak een bron van vreemde bacteriën. ‘Als je niet echt in een ziekenhuis móét zijn, kun je er beter wegblijven. Elke dag daar brengt extra risico met zich mee’, zegt dr. Ed de Kluiver, bestuurlijk voorzitter van het Hartcentrum van Isala, een groot ziekenhuis in Zwolle. ‘Mensen zijn thuis ook veel actiever. In het ziekenhuis is het vaak: pyjama aan, kopje koffie, pilletje en achteroverleunen. Terwijl we weten hoe belangrijk beweging is, voor gezonde én zieke mensen.’

Tsunami aan data De Kluiver is in Nederland een van de wegbereiders van telemonitoring. Al in de jaren negentig deed Isala de eerste proeven met zorg op afstand. Bij hartpatiënten werden een paar belangrijke waarden, zoals zuurstofgehalte, CO2 en bloeddruk, thuis gemeten en vanuit het ziekenhuis ge­ monitord. Isala ontwikkelde deze technieken en procedures door en in


E-HEALTH

ACHTER JE PC JE VERSLAVING TE LIJF

Iemand komt meestal via de huisarts bij Jellinek terecht om te worden behandeld voor een alcoholverslaving. Dan krijgt hij meteen een inlogcode voor Karify, waar informatie klaarstaat over de zorgverlener, zodat de patiënt die alvast leert kennen. De patiënt vult een intakeformulier in, zodat dat allemaal niet meer hoeft bij de eerste live-­ afspraak. In Karify vindt de patiënt een paar belangrijke tabbladen. In de ‘Bibliotheek’ staan documenten met informatie over de aandoening en uitlegvideo’s. Door op ‘Berichten’ te klikken, kan de gebruiker mails sturen naar zijn zorgverlener. Belangrijk is ‘Mijn Dossier’, waar feedback op opdrachten wordt verzameld. Onder ‘Healthstream’ kan de gebruiker informatie delen met naasten. De digitale omgeving maakt het ook mogelijk om op ­persoonsniveau dingen te meten. Een voorbeeld is een stemmingsmeter, waarmee de patiënt gedurende het ­behandeltraject dagelijks aangeeft hoe hij zich voelt. Zo

2005 startte een grote proef om mensen met hartfalen thuis op te nemen. In 2009 was de proef afgerond en sindsdien gebruikt het Isala Hartcentrum thuismonitoring voor deze groep naar tevredenheid. ‘We hebben over de jaren inmiddels zo’n vijfduizend mensen thuis opgenomen.’

‘Bijna iedereen heeft een smartphone, maar de digitalisering van de zorg blijft achter’

ontstaat in de loop van de week een grafiek waaruit voor de zorgverlener duidelijk wordt wanneer het humeur van de cliënt een dip vertoonde. Vervolgens kan die met de ­cliënt bespreken waar dat aan lag. Verder vindt iemand die midden in zijn behandeling voor alcoholisme zit het waarschijnlijk lastig om weer eens naar een feestje te gaan waar van alle kanten alcohol wordt aan­geboden. ‘In Karify kun je eenvoudig een lijstje met tips opzoeken dat je vertelt wat je kunt doen om niet in de ­verleiding te komen’, zegt Joris Moolenaar, CEO van Karify. ‘Zo kun je met technologie en de juiste prikkels echt gedrag beïnvloeden; dat vind ik prachtig.’

illustratie Karify

Karify is een website waarmee behandelaars in de geestelijke gezondheidszorg mensen helpen te werken aan hun probleem. Onder meer de in verslaving gespecialiseerde instelling Jellinek maakt er gebruik van. Hoe gaat dat in zijn werk?

voor kostenbesparingen. Het lijkt dus onvermijdelijk dat e-health in de komende jaren breder wordt ingezet. Daarbij komt een tsunami aan persoonlijke gezondheidsdata vrij, waar we op een verantwoorde manier mee zullen moeten omgaan. Maar dan lijken de mogelijkheden ook onbegrensd, want met kunstmatige intelligentie gaan we in die databerg veel eerder aankomende ziektes herkennen. Daardoor kunnen behandelaars veel effectiever ingrijpen, zodat de patiënt een betere kans heeft op genezing.

Rompslomp En dus mocht meneer De Vries na de diagnose hartfalen vrijwel ­meteen naar huis. Hij meet regelmatig zelf zijn bloeddruk en hartslag tijdens een inspanning op een hometrainer. Die metingen verschijnen meteen op zijn smartphone, maar gaan ook door naar een portal waar patiënt en zorgverleners bij kunnen. De meetwaarden moeten binnen bepaalde marges blijven; als dat niet het geval is, krijgt een verpleegkundig specialist direct een seintje. Die neemt dan contact op met meneer De Vries om te vragen hoe het gaat. Op basis van dat gesprek wordt dan bijvoorbeeld de medicatie of de trainingsinspanning een beetje aangepast, of wordt hij teruggeroepen naar het ziekenhuis voor een afspraak met een arts. Dit voorbeeld laat zien welke belofte e-health in zich draagt. Digitale hulpmiddelen gaan mensen betere zorg bieden en zorgen tegelijkertijd

Maar hoe staat het momenteel in Nederland met e-health? ‘We vinden het anno 2018 volstrekt normaal dat bijna iedereen een smartphone op zak heeft. Maar tegelijk zien we dat de digitalisering in de gezondheidszorg achterblijft’, zegt Myrah Wouters MSc van Nictiz, het Nederlandse expertisecentrum voor e-health. Wouters is ­programmaleider van de eHealth-monitor, een jaarlijks rapport van Nictiz en NIVEL over het onderwerp. Uit onderzoek van Nictiz blijkt dat in 2017 maar 5 % van alle zorggebruikers thuis gezondheidswaarden bepaalden zoals bloeddruk of bloedsuikerwaarden met een apparaatje dat die gegevens vervolgens naar het ziekenhuis stuurde. ‘Er zijn allerlei kleine initiatieven om maart 2018 | de ingenieur 3 | 15


foto’s Isala

E-HEALTH

met digitale middelen de zorg te verbeteren, maar het aanbod is vele malen groter dan het gebruik.’ Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is de zorg een conservatieve sector waar nieuwe bedrijven met een slim idee maar lastig tussen komen. Een digitale vernieuwing wordt pas in gebruik genomen als die een duidelijke meerwaarde heeft. Ten tweede zijn er best ingenieurs of kleine bedrijven in Nederland die iets slims lanceren, maar die vergeten vaak om artsen en patiënten te betrekken bij het ontwikkelen ervan. Daardoor schiet de werking van het eindproduct tekort en is er weinig draagvlak onder patiënten en zorgverleners om het te gebruiken. Ten derde is e-health niet voor iedere patiënt even nuttig. ‘De zorg kent een nogal breed scala aan afnemers’, zegt Wouters. ‘De een is chronisch ziek en moet elke dag medicijnen slikken; daarvoor is e-health erg geschikt. Maar de ander is kerngezond en gaat maar een keer per jaar bij de huisarts langs met een kleine klacht; dan is e-health veel minder zinvol.’ Ook het onderwijs aan de artsen in spe werkt niet mee, constateert Martine Breteler MSc. Ze werkt voor het bedrijf FocusCura, doet promotieonderzoek bij het UMC Utrecht naar telemonitoring en denkt met andere jonge artsen en zorgprofessionals in de werkgroep Zorg 2025 na over de toekomst van de zorg. ‘In de artsenopleiding is nauwelijks aandacht voor e-health’, stelt Breteler. ‘Daarnaast krijgen artsen in opleiding bijna geen tools mee voor innovatie. En wat is dan de realiteit? Dat een jonge, net beginnende arts al snel zo 16 | de ingenieur 3 | maart 2018

vol zit met spreekuren, overleg en administratieve rompslomp, dat innovatie, zoals het inzetten van een e-health-toepassing, er helemaal niet meer van komt.’

Minder ritjes Dat is een gemiste kans, want ‘de zorg is nu vaak een eenheidsworst’, weet Breteler. ‘Oftewel: dezelfde aanpak voor alle patiënten. In de praktijk leidt dat ertoe dat de ene patiënt voor een controle naar het ziekenhuis gaat terwijl er niets aan de hand is, terwijl je bij de ander te laat bent omdat je drie weken daarvoor niet zag aankomen dat de conditie verslechterde en hij had moeten worden opgenomen in het ziekenhuis.’ Hoe het wel zou moeten, laat FocusCura zien met het programma COPD InBeeld. COPD is een chronische longziekte waarbij de longen

CHATTEN MET EEN DOKTER-BOT Met de grote hoeveelheden data uit de gezondheidszorg is een hoop te doen. Wel is kunstmatige intelligentie nodig om wijs te worden uit de enorme bergen gegevens. Data gaan een steeds belangrijker rol spelen in de gezondheidszorg. Uit die grote datastromen is veel nuttige informatie te halen, zoals trends of zich herhalende patronen en afwijkingen daarvan. Dankzij de data uit e-health en telemonitoring wordt de diagnose beter, zijn gezondheids­ problemen van mensen eerder te signaleren en kan er vroeger worden ingegrepen. Dit betekent een betere behandeling voor de patiënt en minder kosten voor de maatschappij. Extra inzichten komen bovendrijven door de data van veel verschillende patiënten samen te rapen. Neem het identificeren van huidkanker door een computer; hoe meer foto’s van verdachte vlekjes er beschikbaar zijn,


E-HEALTH

foto Karify

Terwijl hij op een hometrainer fietst, vertelt een verpleegkundig specialist een patiënt van het Isala Hartcentrum hoe hij zijn smart­ phone moet gebruiken. Daar gaat hij ook thuis metingen mee doen tijdens inspanning. Daarnaast een close-up van de telefoon met zichtbare resultaten van de activiteit, zoals hartslag.

De persoonlijke Karify-omgeving, die wordt gebruikt binnen de geestelijke gezondheidszorg, is ook toegankelijk op een mobiele telefoon.

over hun schouder meekijkt, geeft een geruststellend gevoel. Ook hoeven ze niet zo vaak meer de belastende ritjes naar het ziekenhuis te maken.’

Leercurve zijn beschadigd. Hierdoor hebben patiënten een tekort aan zuurstof, waardoor ze veel minder energie hebben voor simpele, alledaagse ­dingen. Bij COPD InBeeld krijgt de patiënt van het ziekenhuis een iPad mee naar huis, met daarop apps voor monitoring. Ook kan hij ermee beeldbellen met de zorgverlener. Regelmatig vult de patiënt een ­vragenlijst in met dezelfde vragen. Wijken die metingen af, dan krijgt het team in het ziekenhuis een melding en neemt een verpleegkundige contact op met de patiënt, via beeldbellen. ‘Die kan dan doorvragen, en dankzij de beeldverbinding is ook echt te zien of iemand heel kort­ademig is.’ De zorgverlener kan vervolgens direct de medicatie aanpassen of een andere behandeling voorstellen. En bij dit soort dingen geldt altijd: hoe eerder je iets weet, hoe eerder je kunt ingrijpen, met een hogere kwaliteit van leven voor de patiënt tot gevolg. ‘De bijdrage van COPD InBeeld voor patiënten is enorm; het feit dat iemand

hoe beter algoritmes zijn te trainen in het herkennen van de kwaadaardige moedervlekken. Veranderend beroep Die groeiende datastroom stelt wel behoorlijke eisen aan het verwerken van de data, want met een grote berg ongefilterde data kunnen artsen niets. Hierbij wordt kunstmatige intelligentie onmisbaar. Het bekendste voorbeeld daarvan is Watson van IBM. Supercomputers als deze zijn veel beter dan mensen in staat om grote hoeveelheden informatie door te pluizen om de juiste diagnose te kunnen stellen. De rekenkracht van Watson is nog niet beschikbaar voor consumenten, maar in de toekomst zal dat anders zijn, denkt Ed de Kluiver van het Isala Hartcentrum. Voel je je dan niet lekker, dan

De sector die het verste is met het gebruik van digitale hulpmiddelen is de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Neem Karify, een digitaal platform waar zo’n 100 000 cliënten van GGZ-instellingen in heel Nederland gebruik van hebben gemaakt (zie ook ‘Achter je pc je verslaving te lijf’ op pagina 15). Deze mensen worden behandeld voor allerlei problemen, van depressie tot pleinvrees. Ze loggen in op een website en vinden daar verschillende onderdelen voor hun behandeling: achtergrondinformatie over hun probleem, een berichtenmodule voor contact met de zorgverlener (vaak een psycholoog), een dagboek en de mogelijkheid tot beeldbellen. De patiënt krijgt via deze site ook opdrachten om thuis uit te voeren

praat of chat je eerst even met een stuk software; een ­‘dokter-bot’. Hierachter zit een stevig computersysteem à la Watson dat decennia aan medische literatuur doorspit of al heeft gedaan, net zoals de zoekmachine Google voort­ durend websites indexeert. ‘De bot stelt gerichte vragen, waardoor hij op de juiste manier kan doorverwijzen naar een bepaalde zorgverlener.’ Hierdoor gaat het beroep van arts veranderen. De Kluiver ziet twee types ontstaan. Aan de ene kant de arts die luistert, ­relativeert, troost biedt én de uitslag van de bot duidt; de huisarts bijvoorbeeld. Aan de andere kant staan de technische superspecialisten, die opereren met een robot of die met hightech apparaten scherpe beelden maken of tumoren behandelen.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 17


E-HEALTH

Deze patiënt van het Isala Hartcentrum meet thuis zijn bloeddruk. De waarden gaan draadloos via de smartphone naar het ziekenhuis.

In het ziekenhuis bekijkt een verpleegkundige specialist de doorgestuurde meet­ waarden van de patiënt.

de behandeling plaatsvindt op een digitaal platform, is te meten hoe snel en op welke manier iemand werkt. ‘Zo zie je gaandeweg de leercurve van deze specifieke persoon’, zegt Moolenaar. ‘Daarmee kun je de behandeling nog beter afstemmen op de cliënt. De een vindt het prima om veel opdrachten in het digitale domein te doen, terwijl de behandelaar hem of haar op afstand volgt. De ander heeft juist baat bij meer face-to-face-afspraken met de behandelaar.’

foto’s Isala

Digitaal complimentje

en ontvangt daar feedback op van zijn behandelaar. Om de zoveel tijd zien patiënt en behandelaar elkaar in levenden lijve. Toen Karify tien jaar geleden begon, was er ­twijfel vanuit het veld. ‘Mensen zeiden: ‘Bij ­geestelijke gezondheidszorg hoort toch geen computer?’’, herinnert oprichter en CEO Joris Moolenaar MSc zich. Inmiddels heeft het bedrijf het tegendeel bewezen. Tientallen wetenschappelijke publicaties over behandelingen met Karify tonen aan dat online gedragstherapie een positief effect heeft op de behandeling. De cliënt heeft alle informatie die hij nodig heeft bij elkaar staan en doordat een flink deel van 18 | de ingenieur 3 | maart 2018

Het digitale contact – wat soms onpersoonlijk wordt genoemd – heeft ook het voordeel dat de drempel om iets heel persoonlijks te vertellen voor sommige mensen lager is, doordat ze dat bijvoorbeeld via een chatberichtje kunnen doen. En het klinkt misschien paradoxaal, maar zo’n digitale omgeving kan ook de betrokkenheid van de zorgverlener bij de cliënt verhogen, zegt GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut drs. Judith van de Blokenhoeve. ‘Neem cognitieve gedragstherapie. Daarbij moet de cliënt regelmatig huiswerk doen en onze ervaring is dat veel mensen het moeilijk vinden om dat vol te houden. In Karify volg ik de voortgang van mijn cliënten en geef ik ze steeds een kleine aanmoediging of een complimentje. Dat zorgt ervoor dat ze het langer volhouden en dat maakt het effect van de behandeling sterker.’ Van de Blokenhoeve is aangesloten bij Stichting 1nP, een landelijke netwerkorganisatie voor GGZ-professionals die alle volwassen cliënten een Karify-account aanbiedt. Hiermee hebben ze inzage in hun eigen dossier en kunnen ze gebruikmaken van alle mogelijkheden die Karify biedt. Nog een sterk punt van Karify, vindt Van de Blokenhoeve, is het beeldbellen, dat draait binnen een beveiligde omgeving. ‘Zit een cliënt een keertje in het buitenland, dan kan de behandeling


E-HEALTH

VAN WIE ZIJN DE DATA? Grote bedrijven als Amazon, Apple en Google krijgen straks toegang tot heel wat van onze gezondheidsdata. Daar ligt een taak voor de overheid, maar de consument moet ook leren zijn data niet zomaar vrij te geven. Er zit een vloedgolf aan gezondheidsdata aan te komen. Met apps op onze smartphone kunnen we al bewegingen vastleggen, hoe we hebben geslapen en hoeveel kilometers we hebben hardgelopen. En op internet zijn al testjes te bestellen om je DNA uit te lezen, de bacteriebevolking in je darmen te bepalen of je bloed te analyseren. De doorbraak van e-health betekent dat steeds meer apparaatjes thuis onze gezondheid in de gaten gaan houden. Dat heeft veel voordelen voor patiënt en maatschappij (zie ‘Chatten met een dokter-bot’ op pagina 16), maar roept ook vragen op over de datavloedgolf. Wie gaat die beheren? Wie mag er gebruik van maken? Hoe wordt hij beveiligd? Als er meer data van patiënten wordt geanalyseerd en gedeeld in the cloud, dan neemt het risico op hacken of misbruik navenant toe. En waar komt al die data over onze gezondheid – het meest persoonlijke dat we hebben – allemaal terecht? Amazon, een van de machtigste bedrijven ter wereld, kondigde onlangs aan dat het zich op de gezondheidszorg gaat storten. Apple biedt sinds een paar weken op iPhones in de VS de app Health Records aan, waarmee gebruikers in hun eigen patiëntendossier kunnen kijken. En Google’s moeder-

toch gewoon doorgaan.’ Voorheen lag de behandeling in zo’n geval een paar weken stil. Op die manier kan een digitaal platform er zelfs voor zorgen dat een behandeling korter duurt dan voorheen. Dat leidt er ook toe dat steeds meer digitale geestelijke gezondheidszorg wordt vergoed door de zorgverzekeraars. Zo draagt een digitaal hulpmiddel bij aan het betaalbaar houden van de zorg. Toch zal een computer nooit de persoonlijke zorg kunnen vervangen, van een arts die live met een patiënt praat, diens lichaamstaal leest en een arm op de schouder legt. ‘De kracht van een persoonlijk gesprek moet je niet weg-appen’, benadrukt Moolenaar van Karify. Psycholoog Van de Blokenhoeve onderschrijft dit. ‘Echt live contact is natuurlijk door niets te vervangen. Tijdens een behandeltraject gaat de digitale aanpak daarom altijd hand in hand met face-to-face-gesprekken.’

Minder bedden Zoals we al zagen, werkt telemonitoring prima bij aandoeningen als COPD, hartfalen en diabetes type 2. ‘De overeenkomst van die aan­ doeningen is dat er iets moet worden gemeten dat de patiënt goed zelf kan doen’, zegt Wouters van Nictiz. ‘Maar bij veel ziektes is dat anders. Dan zijn er metingen nodig met specialistische apparatuur. Die kunnen patiënten nog niet zelf uitvoeren.’

bedrijf Alphabet wil samen met Cityblock Health gerichte zorg – want gebaseerd op data – aanbieden aan de laagste inkomensgroepen in de VS. Gaan die megabedrijven straks met onze persoonlijke gezondheidsdata aan de haal? De consument heeft hierbij ook zijn eigen verantwoordelijkheid. Steeds meer mensen bestellen online een genetische test van bedrijven als 23andMe (dat je op basis van DNA-analyse vertelt of je een verhoogde kans hebt op bepaalde aandoeningen) en gaan dan vaak akkoord met de voorwaarden zonder ze te lezen. Daarmee doen zij afstand van hun alleenrecht op hun eigen genetische vingerafdruk, zo liet de website Gizmodo onlangs zien. Proces van bewustwording ‘Enerzijds moet wetgeving voorkomen dat deze grote ­bedrijven persoon­lijke gegevens over je gezondheid ­binnenhalen en opslaan’, zegt Myrah Wouters van Nictiz. ‘Anderzijds moet het voor mensen ook een proces van ­bewustwording zijn. Net zoals we ook hebben moeten wennen aan sociale media en dat het misschien niet altijd handig is om daar privéfoto’s op te plaatsen.’ Op dit vlak kunnen we nog wat leren van digitale weg­ bereider Estland. Daar is de patiënt de baas over zijn eigen medische informatie: hij bepaalt zelf welke zorgverlener wat mag zien. Dus je kunt bijvoorbeeld je geschiedenis van geestelijke gezondheidszorg afschermen of je nieuwe huisarts pas toegang geven tot je data nadat je goed hebt ­kennisgemaakt.

Daar komt echter snel verandering in. Er komen steeds meer wearables aan; draagbare meet­ apparaatjes die niet alleen bewegingen meten, maar zelfs met micronaaldjes bloed kunnen prikken zonder dat de gebruiker er veel last van heeft. Over pakweg vijf jaar zitten er wellicht meetapparaatjes verwerkt in een pleister of een contactlens die informatie halen uit zweet of ­oogvocht; daar werken ingenieurs op universi­ teiten nu al aan. E-health bevindt zich dus pas in de beginfase, maar de opkomst van digitale technologie gaat er waarschijnlijk voor zorgen dat de zorg over tien, vijftien jaar behoorlijk anders is georganiseerd. De Kluiver: ‘Een ziekenhuis heeft dan veel minder bedden staan en is vooral ingericht op het bieden van de complexe, dure zorg. De ingewikkelde ingrepen worden er gedaan; er is nog een intensive-care­afdeling. Maar de rest is zoveel mogelijk verplaatst naar de leefomgeving van de patiënt.’ Ook poli­klinieken zullen kleiner worden, omdat er minder vaak patiënten op bezoek ­hoeven te komen voor een controle. maart 2018 | de ingenieur 3 | 19


E-HEALTH

foto E-Estonia

Een patiënt in Estland logt met een persoonlijke pas in op zijn eigen elektronische dossier. In het kleine Baltische land is de patiënt de baas over zijn eigen medische informatie; hij bepaalt zelf welke zorgverlener wat mag zien.

De trend is dat de patiënt meer dan voorheen centraal komt te staan bij zijn eigen behandeling. Dat zien we nu al een beetje: we googelen op onze symptomen voordat we naar de huisarts gaan, er is een app die verdachte moedervlekken beoordeelt op huidkanker, en bij het UMC Utrecht kunnen patiënten via hun smartphone hun eigen CT- of MRIscans bekijken.

Onjuistheden Maar het gaat verder: in 2020 moet elke patiënt zijn eigen digitale medische dossier kunnen inzien. Dat lijkt niet alleen een logische stap, het heeft ook concrete voordelen, zegt Wouters van Nictiz. ‘Uit onderzoek onder mensen met een chronische ziekte blijkt dat ze zich beter

voorbereid voelden op afspraken wanneer ze inzage hadden in hun eigen dossier. Ook gaf het ze de mogelijkheid hun dossier te controleren. Hiermee zijn potentiële onjuistheden, bijvoorbeeld in het gebruik van medicatie, tijdig te ontdekken en aan te passen.’ Of neem de anekdote die een spreker opdiepte op een congres van NRC Live: ‘Een patiënt in mijn ziekenhuis stond erop om mee te kijken op de CT-scans. Die ontdekte een knobbeltje dat de arts over het hoofd had gezien; het bleek een tumor te zijn. Zo wordt de patiënt steeds meer onderdeel van de oplossing. De arts is ook maar een mens.’ De e-health-aanpak, gecombineerd met het centraal stellen van de patiënt, is dus goed voor de zorg voor zieke mensen en bespaart de maatschappij ook nog eens kosten. Als beleidsmakers, zorgverzekeraars en ziekenhuismanagers dit steeds meer gaan inzien, kan het niet anders dan dat e-healthtechnologie de komende jaren breed gaat doorbreken. |

ADVERTENTIE

RIJSWIJKBUITEN ZET DE TOON MET NUL-OP-DE-METER Hoe breng je Nul-op-de-Meter nieuwbouw grootschalig aan de man en maak je deze aantrekkelijk voor woningkopers die liever niet willen bijbetalen voor duurzaamheid? Door jarenlange ervaringen met de bouw van energiezuinige woningen, een in eigen huis ontwikkeld bouwconcept en te werken met vaste partners en slimme financieringsconstructies. Dura Vermeer bracht alles samen in RijswijkBuiten, één van de meest energiezuinige woningbouwlocaties in ons land. Midden in de crisis won Dura Vermeer de aanbesteding om tussen Delft en Rijswijk de meest energiezuinige woningbouwlocatie te ontwikkelen. Aan de gemeente Rijswijk werd de ambitieuze doelstelling van grootschalige Nul-op-de-Meter beloofd. De duurzame technieken waren natuurlijk al beschikbaar. Maar om die in zo’n grootschalige setting toe te passen (in RijswijkBuiten komen 3000 woningen), met daarnaast de opgave om een marktconforme grondwaarde te genereren, was wel een uitdaging.

Vereniging Eigen Huis samengesteld. Daarmee is een evenwichtig belang voor consument en producent gewaarborgd.

Daarnaast weten we dat kopers als ze een vergelijkbare keuze hebben, niet bereid zijn om tussen de tien en twintigduizend euro’s bij te betalen voor duurzaamheid. In RijswijkBuiten heeft Dura Vermeer daarom een deel van de investeringskosten van de energiesystemen in een aparte exploitatiemaatschappij gestopt. De bewoners huren daar de hele installatie van, voor circa 100 euro per maand. De maatschappij verzorgt 25 jaar lang het beheer en onderhoud. Dat huurcontract is met de

Met de toegevoegde warmtepompinstallatie, een vraaggestuurd ventilatiesysteem, verhoogde isolatiewaarde, extra zonnepanelen en driedubbel glas moet de energierekening van een huishouden in RijswijkBuiten op nul uitkomen. Dura Vermeer heeft veel geleerd van eerdere generaties van het concept. Zo werd bij de eerste generatie woningen te weinig gedaan aan voorlichting van de bediening van de installaties, terwijl dat een belangrijke factor is in het succes.

5304_FIG_38009_DV_Advertorial_Rijswijk_DEF2.indd 1

Mede op basis van jarenlange ervaringen afficheert Dura Vermeer zich als koploper op het gebied van Nul-op-de-Meter zoals het nu ook aan de slag gaat in de wijk Westergouwe in Gouda. Maar de productie van deze woningen is nog lang niet gewoon. Op dit moment gaat slechts een geschatte vijf tot tien procent van de bouwproductie richting Nul-op-de-Meter. Dura Vermeer hecht belang aan grootschalige uitrol. Dat bereik je door zelf meer te bestellen, maar ook als steeds meer bouwende partijen bezig gaan met Nul-op-de-Meterconcepten. “Uiteindelijk willen we allemaal naar een meter die aan het eind van het jaar dezelfde stand aangeeft als aan het begin.” Dat wij duurzame woonwijken kunnen ontwikkelen, dat weten we wel.

Maar wat

kan jij?

Ontdek Dura Vermeer op maarwatkanjij.nl 28-02-18 16:26


REANIMATIE

D

MÖRING

e dichter T.S. Elliot schreef ‘April is the c­ ruellest month’, maar volgens mij bedoelde hij januari. Terwijl buiten de grauwe dagen zich aaneenregen en iedereen de griep kreeg (ik niet; in een bos wonen is blijkbaar een goede vorm van quarantaine), belde mijn zoon met de mede­deling dat zijn computer de geest had gegeven. En hij zat net midden in het essay dat hij voor zijn master schrijft. ‘Gelukkig heb je een back-up’, zei ik, want ik heb mijn kinderen niet alleen met mes en vork leren eten, maar ook digitale hygiëne onderwezen. ‘Nou ...’, zei hij. Een paar dagen eerder had hij twee weken bij mij gelogeerd om aan dat essay te werken en om de een of andere reden had hij zijn externe harde schijf niet meegenomen. Je kunt ze voor van alles en nog wat waarschuwen – kijk uit bij het oversteken, is die jongen/dat meisje wel betrouwbaar? – maar in het echte leven moeten ze het zelf doen en de fouten maken die jij ook hebt gemaakt. We spraken af dat hij na het weekeinde langs zou komen. Dan zou ik proberen de computer tot leven te wekken. Ondertussen bestelde ik een nieuwe. Ik heb veel vertrouwen in mijn vermogen, qua IT, om daar te gaan waar de meesten zich niet wagen, maar sleutelen aan een MacBook Air kon weleens een brug te ver zijn. Die dingen zijn de anorexialijders ­onder de laptops en vereisen specialistisch neuro­ logisch gereedschap, dat ik ook maar had besteld. Dat die laptop zijn laatste adem had uitgeblazen, kon niemand worden verweten. Vijf jaar lang studentenleven en intensief dagelijks gebruik is niet mis. Rugzak in, rugzak uit, de hele dag muziek draaien, gamen, HD-films bekijken op een groot extern scherm en het gehossebos in de trein, op de fiets of vakantie: ga er maar aan staan.

Marcel Möring is schrijver, bekend van romans als In Babylon (1997), Dis (2006), Louteringsberg (2011) en Eden (2017).

Er wordt geklaagd over de wegwerpmaatschappij, maar veel apparaten hebben een levensduur die je niet verwacht als je in aanmerking neemt hoe gecompliceerd ze zijn. De personal computer, zoals die vroeger heette, is nog geen veertig jaar oud en in die tijd is hij veranderd van een zoemend, blazend, kwetsbaar bakbeest met de rekenkracht van een fruitvliegje in een flinterdun apparaatje dat het langer volhoudt dan flatpack-meubilair en een raket naar Mars kan sturen. Ik kreeg de laptop niet meer aan de praat en de ­externe behuizing voor de solid state drive, die ik ook

nog had besteld, bleek niet te passen. We moesten ons er bij neerleggen dat hij twee weken werk kwijt was. Een harde les. Ik zei nog dat ik ooit een verhaal, dat ik rond mijn twintigste had weggegegeven, op basis van niets dan mijn herinnering had herschreven en daarvoor ook nog een prijs had gekregen, maar dat was geen troost. Bij fictie maakt het niet zoveel uit of je je alles herinnert, maar wetenschappelijk onderzoek stoelt op bronnen en citaten en dat is andere kost. Die moet je allemaal weer opzoeken en verifiëren.

Ik realiseerde mij dat ik, ­misschien wel voor het laatst, nog een keer de vader was die alles kon

Mijn zoon ging die dag met een gloednieuwe MacBook Air terug naar huis. Ik stond ’s avonds naar de dode oude te kijken. Hij zag er nog perfect uit: een en al matglanzend aluminium. Ik dacht: een mooi lijk. Te mooi om weg te gooien. Ik schroefde ’m nog een keer uit elkaar, trok lintkabels los, verwijderde de solid state drive, blies stof en haren weg en ging naar bed. Het was meer een soort laatste eer bewijzen dan een serieuze poging tot reani­matie. De dagen daarna stond het onttakelde karkas van de computer op een tafel, tot ik een uurtje over had en de losse kabels weer aansloot, de solid state drive terugzette en de bodemplaat vastschroefde. Ik wilde me net omdraaien om de teraardebestelling te regelen, toen het karakteristieke opstart­geluid van een Mac klonk: bonggggg. Ik heb mijn zoon zijn verloren gewaande werk gestuurd en daarna alles gewist en opnieuw geïnstalleerd. ‘Hoe heb je dat gedaan?’, zei mijn zoon. ‘Dat is geheim’, zei ik. Hij gromde iets onverstaanbaars en ik realiseerde mij dat ik, misschien wel voor het laatst, nog een keer de vader was die alles kon. maart 2018 | de ingenieur 3 | 21


Op 21 maart mogen we in een referendum onze mening geven over de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in de volksmond de sleepwet. Tegenstanders zeggen dat de geheime diensten straks ongestoord al ons internetverkeer kunnen aftappen. Klopt dat wel? En hoe gaat dat aftappen in zijn werk? tekst Marc Seijlhouwer MSc

HOE KWALIJK IS DE NIEUWE WETTEKST?

De sleepwet voor referendummies

21

maart mag het volk zijn stem laten horen over de toekomst van internetvrijheid. De nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de Wiv, is onderwerp van een referendum dat samenvalt met de gemeenteraadsverkiezingen. Tegenstanders hebben het over de sleepwet, omdat een van de passages in de wet geheime diensten de macht geeft om een tap op een internet­ verbinding te zetten. Daarmee halen ze alle informatie die langskomt in één keer binnen, waarbij het overgrote deel van dat internetverkeer van niet-verdachte burgers is. Al die data komen dus in handen van veiligheidsdiensten. Het referendum tegen de nieuwe Wiv ontstond op initiatief van een aantal studenten van de Universiteit van Amsterdam. Volgens hen is een tap op de kabel een fundamentele inbreuk op de vrijheid. ‘Het internet is

22 | de ingenieur 3 | maart 2018

niet zoiets als de straat. Op straat, daar zeg je niet alles en zoek je niet alles op. In je privésfeer, online, doe je dat wel’, vertelde een van hen aan het NRC Handelsblad. Oftewel: het internet is geen publieke ruimte, maar een plek waar veel mensen heel persoonlijke dingen over liefde, gezondheid, geld of gevoelens opzoeken. Als dergelijke informatie in handen valt van een geheime dienst, geeft dat die de mogelijkheid om complete profielen van burgers samen te stellen.

veel te veel data binnen om die op microniveau te analyseren. Er zijn ­speciale apparaten te koop die orde scheppen in de chaos van afgetapte bytes.’ Deze zogenoemde flow exporters bestaan al lang. Aanvankelijk gebruikte de accountingwereld ze om te controleren hoe vaak iemand gebruikmaakte

Berichten inzien Los van de vraag of internet inderdaad niet tot de publieke ruimte behoort, lijkt het onwaarschijnlijk dat het ­internetgedrag van onschuldige burgers ­letterlijk zal worden opgevangen. Internetverkeer onderscheppen en analyseren gaat namelijk bijna altijd op metaniveau, weet prof.dr.ir. Aiko Pras van de Universiteit Twente. ‘Als je een tap op de kabel zet, komen er

Wordt Nederland door deze nieuwe wet een surveillancestaat?


foto S.J. de Waard

Het hoofdkantoor van de AIVD. Hier zullen straks de mensen zitten die het internetverkeer onderscheppen en analyseren.

van een dienst, om die daar een rekening voor te kunnen sturen. Nu is de cybersecuritywereld er gek van. ‘Met dit soort apparaten kun je inkomend en uitgaand gedrag op je server controleren. Gebeurt er iets ongewoons, dan kun je dat opmerken door de opgevangen data slim te analyseren. Op die manier ontdek je bijvoorbeeld of je bent gehackt, of dat er malware op je servers rondwaart die computervermogen vreet.’ De flow exporters moeten hun data krijgen via de kabel. ‘Maar je kunt niet zomaar een splitter, een apparaatje dat de glasvezel in tweeën splijt, inbouwen in een glasvezelkabel die in Nederland aan land komt. Dan moet je al het dataverkeer onderbreken en dat kan voor een boel problemen zorgen’, vertelt Pras. Logischer is het om bij nieuwe glasvezelverbindingen meteen een splitter aan te brengen die de info naar de flow exporters van de AIVD stuurt. De AIVD zelf zegt, als de wet ingaat op 1 mei, op één plek te beginnen met het aftappen van de kabel, door een kopie van het signaal in de glasvezelkabel te maken. Waar die plek ligt, dat is geheim. Een andere methode gaat via een router of switch bij een internetprovider. Aan zo’n provider vraagt de veiligheidsdienst dan om een kopie van alle data die daar langsstromen. Op die manier kan de veiligheidsdienst individuen afluisteren op eenzelfde manier als nu gebeurt bij het aftappen van een telefoon. De AIVD zegt, in aanvulling tot wat Pras beschrijft, dat het wel degelijk mogelijk is om de inhoud van berichten in te zien. Hoe de dienst dat precies kan is, opnieuw, geheim. De AIVD benadrukt echter zoiets alleen te doen als er geen andere mogelijkheid is om iemand te

observeren. Bij iemand aanbellen, in de om­geving mensen vragen stellen of iemand schaduwen zijn effectievere tactieken die bovendien minder toestemmingsmomenten vereisen. Die toestemmingsmomenten verwijzen naar de controle van de inlichtingendiensten. In de nieuwe Wiv moeten zowel de minister als een nieuwe commissie een fiat geven voordat de AIVD een van de nieuwe digitale opsporingstechnieken mag gebruiken. Die nieuwe commissie bestaat uit twee juridische mensen en een met technische expertise.

Geen vangnet Precies die commissie krijgt echter de meeste ­kritiek van tegenstanders van de nieuwe Wiv. Want de technische man in de raad wordt Ronald Prins MSc, een ex-AIVD’er. Die zal niet kritisch genoeg kijken naar de verzoeken van de veiligheidsdiensten, zo luidt een veelgehoord bezwaar. Verder zegt David Korteweg LLM van privacyorganisatie Bits of Freedom: ‘Zo’n commissie is niet waterdicht. Ook is het de vraag hoe streng de controle op de diensten zal zijn. Het is slechts een marginale toets die wordt uitgevoerd. maart 2018 | de ingenieur 3 | 23


foto Fabienne Serriere

Kabels op de Amsterdam Internet Exchange, een van de grootste internetknooppunten ter wereld. Omdat hier een boel dataverkeer doorheen komt, is het mogelijk een interessante plek om de kabel af te tappen.

En durven de commissieleden nee te zeggen, ook als een verzoek heel dringend lijkt? Hoe dit voorafgaand toezicht uitpakt, moeten we nog bezien.’ Pras is het ermee eens dat de nieuwe wet knelt op het gebied van toezicht. Bits of Freedom formuleerde vijf bezwaren en adviseert mensen om ‘nee’ te stemmen bij het referendum. De bezwaren zijn vooral juridisch van aard: het gaat over de waarborgen in de wet die moeten regelen dat de mogelijkheden om internetverkeer te controleren niet te groot worden. Twee van de punten zijn ook technisch interessant. Ten eerste merkt Bits of Freedom op dat het inwinnen van informatie via informanten, iets dat nu al mag, straks ook mogelijk is door direct toegang te krijgen tot databestanden bij de informanten zelf. ‘Denk bijvoorbeeld aan een medewerker van een cloud provider die bereid is om de geheime diensten toegang te geven tot de servers van de provider’, zegt Korteweg. ‘Door het verlenen van toegang zullen er onherroepelijk ook veel gegevens van onschuldige burgers in handen komen van de geheime diensten.’ Dat betekent bijvoorbeeld dat als de AIVD een informant heeft in een Nederlands datacentrum, 24 | de ingenieur 3 | maart 2018

iemands cloudbestanden, zoals bitcoinrekeningen of fotogallerijen, zomaar in handen van de veiligheidsdiensten kunnen komen. ­Bovendien valt dit onder de reguliere bevoegdheden, waardoor toetsing door de minister en de commissie niet nodig is. Het lijkt misschien een vergezochte methode om informatie van het internet te halen, maar dat het mogelijk en makkelijk is om zoiets te doen, is volgens Bits of Freedom een groot bezwaar. Ook is het volgens deze organisatie een probleem dat de veiligheidsdiensten opgevangen data mogen delen met diensten uit andere landen, voordat ze de gegevens hebben geëvalueerd. Op deze manier kan onbedoeld gevoelige informatie over burgers terechtkomen in het buitenland. Ten tweede keert de organisatie zich principieel tegen het massaal en stelselmatig onderscheppen van communicatie. De AIVD ontkent echter dat dit gaat gebeuren. ‘We doen altijd pas iets als er een aanleiding voor is. Er is geen sprake van een ‘vangnet’ dat we constant open hebben staan en waarbij we na afloop pas kijken wat nuttige data is en wat niet’, aldus de woordvoerder. Toch is dat waar veel mensen bezwaar tegen maken. En als de minister en de commissie toestemming geven, is het straks technisch mogelijk om zo’n net te maken, ook al denken de diensten zelf niet dat ze het ooit gaan gebruiken.

Cyberaanvallen Zelfs als de geheime diensten zo’n sleepnet zouden installeren, vinden we dat misschien niet zo’n probleem als daarmee aanslagen of andere ellende kan worden voorkomen. Helaas lijkt de effectiviteit van massa­ surveillance tegen te vallen. Een onderzoek uit de Verenigde Staten liet zien dat slechts 17 van de 225 opgepakte terrorismeverdachten in 2016 via massasurveillance in het vizier van de opsporingsdiensten


PRIVACY-VRIENDELIJK NETWERKEN ANALYSEREN Een van de dingen waarvoor grootschalige surveillance van (meta)data ontegenzeggelijk nuttig kan zijn, is netwerkanalyse. Dat is een techniek waarbij iemands netwerk verraadt of hij malafide ideeën heeft. Appt iemand in de buurt van personen die veiligheidsdiensten al in de gaten houden? Grote kans dat hij of zij dan zelf ook verdachte dingen doet. Dat soort analyses is goedkoper dan echte massa­surveillance en volgens de voorstanders werken ze ook veel beter. Bovendien gaat het om meta-­analyses, waardoor onschuldige burgers in principe geen inbreuk op hun privacy ervaren. De methode is onder andere afkomstig van twee oud-NSA-medewerkers, die het programma ThinThread bedachten. Dit algoritme filtert automatisch verdachte relaties uit enorme datastromen, zonder dat er een mens naar kijkt. Alleen het pakketje potentieel verdachte zaken wordt vervolgens door een medewerker b ­ eoordeeld. Daardoor is er veel minder collateral damage dan bij massa­ surveillance. De NSA besloot deze methode uiteindelijk niet te gebruiken. En hebben de Nederlandse veiligheidsdiensten interesse in dit soort computertechniek? De AIVD wil niet zeggen of de dienst zoiets gaat gebruiken als de nieuwe Wiv ingaat, maar spreekt het ook niet tegen.

­ wamen. Gezien de impact die de maatregel heeft op de rest van de k in­woners van een land, is het de vraag of het dan wel de moeite waard is. Waar een bredere internettap wel handig voor kan zijn, is het ontdekken van cyberaanvallen. Als een ander land een energiecentrale ­ of bank aanvalt, kunnen de nieuwe technische mogelijkheden van veiligheidsdiensten helpen om eerder te ontdekken welk land de boosdoener was. Het is echter de vraag of landen niet slim genoeg zullen zijn om de afzender van de aanval te verhullen. ‘Veel verkeer komt niet van de plek die je in de metadata achterhaalt’, zegt Pras. ‘Dat maakt het opsporen van de bron van buitenlands internetverkeer ingewikkeld.’ De nieuwe wet zal volgens Pras veel nuttiger zijn om bijvoorbeeld terroristen binnen Nederland op te sporen. ‘Bij binnenlands verkeer weet je beter hoe berichten zich door het netwerk bewegen en kun je iemand dus makkelijker opsporen of in de gaten houden.’ Maar de AIVD geeft aan dat de dienst juist voor het afluisteren van individuen veel lichtere en eigenlijk effectievere maatregelen heeft.

De nieuwe wet is met opzet ruim geformuleerd. De opstellers hopen dat hij daardoor langer bruikbaar is Ook is onduidelijk hoeveel data precies bruikbaar zullen zijn. Een groot deel van de communicatie gaat tegenwoordig via diensten als WhatsApp en Telegram die berichten end-to-end versleutelen. Tenzij de veiligheidsdiensten een manier hebben gevonden om die versleuteling te kraken, zal de inhoud van die berichten geheim blijven. De metadata kunnen wél interessant zijn, omdat die aangeven wie wanneer met wie communiceert. Daarmee kan de AIVD bijvoorbeeld een terroristisch netwerk in kaart brengen. Maar Pras voorziet daar in de toekomst een probleem: ‘Steeds vaker zie je dat ook de metadata vaag wordt. Google is bijvoorbeeld zo ingericht dat een mailtje van het ene naar het andere Gmail-account alleen nog maar via Google gaat, en niet meer van netwerkpunt A naar netwerkpunt B. Als je het onderschept, zie je dus niets. Volgens het bedrijf maakt dat de diensten sneller, maar boze tongen beweren dat het vooral is om werkwijzen

geheim te houden voor concurrenten.’ Een onverwacht bijeffect is dat geheime diensten hiermee nog minder hebben aan onderschepte data.

Razendsnelle ontwikkeling De nieuwe wet is met opzet ruim geformuleerd. De opstellers hopen dat hij daardoor langer bruikbaar blijft en dat ook technieken die in de toekomst nuttig kunnen zijn een wettelijk kader krijgen. Mede daarom moet er een technische toezichthouder zijn die de nieuwste ontwikkelingen in de cybersecurity kent. Denk bijvoorbeeld aan big-data-analyse of het gebruik van kunstmatige intelligentie om een eerste schifting te maken tussen nutteloze en belangrijke gegevens. Daar komen echter weer andere problemen bij kijken: denk aan onbedoeld bevooroordeelde algoritmes of een kafkaëske situatie waarin een foutje in de AI ervoor zorgt dat iemand onterecht als verdacht wordt aangemerkt en daar de rest van zijn leven last van heeft. Voorlopig is dat hypothetisch. Maar de ontwikkelingen in de techwereld gaan razendsnel. Dat er een update van de oude Wiv uit 2002 nodig is, daar lijkt iedereen het wel over eens. De inhoud van de wet is voor partijen als Bits of Freedom echter reden tot zorg, vanwege laks ­toezicht en te veel vrijheden voor geheime ­diensten om data te delen met andere landen. Of uit het referendum een ‘ja’ of een ‘nee’ voorkomt, maakt voor het aannemen van de wet misschien niet veel uit. Eerder gaf Sybrand Buma van coalitiepartner CDA al toe niets te willen doen met de uitslag, hoewel het kabinet officieel de stem van het volk in overweging zal nemen. Maar wat er ook gebeurt: het lijkt onvermijdelijk dat de geheime diensten meer mogelijkheden krijgen om ook op het internet hun werk te doen. Of ze daarbij genoeg gecontroleerd worden door de overheid: daar kan de uitslag van het referendum misschien wel nog indirect invloed op ­uit­oefenen. | maart 2018 | de ingenieur 3 | 25


‘EEN TYPISCH INGENIEURSPLAN’ Ir. Frans Rooijers, directeur milieu- en duurzaamheidsbureau CE Delft, reageert op EnergyNL2050: ‘Het plan schetst een mogelijk scenario voor onze energievoorziening, niet het enige mogelijke. De KIVI-ingenieurs proberen vooral op nationaal niveau te optimaliseren, maar er zijn ook scenario’s waarbij je dat ook op lokaal of internationaal niveau kunt doen. Wat de opstellers zeggen over die optimalisering klopt technisch wel; hun doorrekening zit goed in elkaar. Maar de afgelopen dertig jaar is wat technisch mogelijk is niet gedaan. Waarom niet? Omdat de samenleving en de economie niet alleen naar de techniek kijken, maar ook naar andere waarden. In die zin is het een typisch ingenieursplan. Er is weinig oog voor die andere waarden. Dat wreekt zich bijvoorbeeld bij de back-up die ze noemen van zo’n 20 GW. Je moet heel veel investeringen doen voor installaties die maar beperkte tijd draaien. Daar gaat het economisch echt wringen en dat kun je niet onbesproken laten. Een belangrijke omissie is de aandacht voor de infrastructuur. Met die 68 GW aan zonvermogen die het plan noemt, heb je een enorme impact op het netwerk. Er is weliswaar de dagopvang met batterijen, maar die zitten in de zomer snel vol en dan moet de stroom naar de installaties die er waterstof van maken. Je hebt dus wel een infrastructuur nodig die dat mogelijk maakt.’

26 | de ingenieur 3 | maart 2018


Met wind en zon komen we ver Onze energievoorziening in 2050 baseren op voornamelijk wind en zon: dat is mogelijk als we die combineren met grootschalige dagopslag en een fors volume aan waterstof als buffer. Dat is de kern van het energieplan dat is opgesteld door het KIVI-research­team EnergyNL2050. tekst ir. Frank Biesboer

T

oekomstprojecties over de energievoorziening van Nederland in 2050 zijn er in vele soorten en maten, waarin wind en zon een meer of minder prominente rol spelen. Wat het KIVI Energy2050-plan onderscheidt, is dat het zich nadrukkelijk bezighoudt met grillig aanbod en laat zien hoe dat is op te vangen: met grootschalige dagopslag, bijvoorbeeld in de accu’s van de elektrische auto’s, en met een flinke waterstofbuffer, die toch al nodig is voor zwaar transport en industriële processen. Het KIVI-plan gaat dan ook niet alleen over het duurzaam opwekken van de elektriciteit nodig voor licht en apparaten, maar over ál ons energiegebruik, dus inclusief transport en de warmte voor woningen, gebouwen en industriële processen. Het energieplan is samengesteld door dr.ir. Eric Persoon, ir. Loek Boonstra, ing. Paul van Moerkerken en dr.ir. Steven Luitjes. Dit research­team baseert zijn plan op een lange reeks lezingen die het organiseerde en waar deskundigen spraken uit de energiewereld, zowel van onderzoeksinstituten en universiteiten als van bedrijven. Eerder hadden ze al ideeën uitgewerkt voor alleen de elektriciteitsvoorziening, nu is er een duurzaam alternatief voor het complete ­energiesysteem.

Energiebesparing Een belangrijk uitgangspunt voor 2050 is verregaande elektrificatie van het energiegebruik. Dat past niet alleen het beste bij windturbines en zonnepanelen, maar biedt ook belangrijke voordelen. Zo rijdt een auto op elektriciteit veel efficiënter dan op fossiele brandstof. Iets soortgelijks geldt voor industriële processen. Elektrificatie leidt tot aanzienlijke energiebesparing. Verder koos het KIVI-team het aanbod van wind- en zonne-energie zo dat er zo min mogelijk seizoensopslag nodig is. Dat betekent dat er met wind vier keer meer elektriciteit wordt geproduceerd dan met zon.

De Noordzee wordt zo onze belangrijkste ­energiecentrale. In hun plan leggen de samenstellers zich ook tal van beperkingen op. Zo gebruiken ze geen biomassa voor energie; die reserveren ze als grondstof voor biochemie. Opslag van het broeikasgas CO2 in de bodem, waar het huidige kabinet zwaar op inzet, zien ze hooguit als een tijdelijke maat­regel. Geothermie kan bijdragen aan het leveren van warmte, maar is waarschijnlijk bij lange na niet voldoende om de totale warmtevraag te ­dekken.

Niet goedkoop Het KIVI-energieplan kent ook zijn tekort­ komingen. Zo is het niet doorgerekend in energiemodellen waar bijvoorbeeld het energieonderzoekscentrum ECN over beschikt. Wel is er flink gebruikgemaakt van ECN-studies. Ook is er geen financiële doorrekening, terwijl de energie met al die dagopslag en waterstofinstallaties zeker niet goedkoop zal zijn. Daar staat tegenover dat het plan laat zien dat we met wind- en zonne-energie ver kunnen komen, ook als het gaat om energie voor transport en industrie. Op de volgende pagina’s kijken we daarom hoe we die toekomstige zon- en windeconomie voor elkaar gaan krijgen en laten we drie deskun­digen reageren op het plan. Op www.kivi.nl/energieplan is het volledige ­energieplan te vinden.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 27

foto Kenueone/CC0

KIVI-TEAM SCHETST ENERGIETOEKOMST


ELEKTRIFICATIE LEIDT TOT ENERGIEBESPARING Wat in het KIVI-energieplan het meest opzien baart, is de halvering van het energiegebruik in 2050. Dat is te danken aan de ommekeer die grootschalige elektrificatie teweeg gaat brengen. Die ommekeer zit niet zozeer in wat we nu al met elektriciteit doen (verlichting, internet, ­apparaten enzovoorts) als wel in de opwekking van die elektriciteit. Elektriciteitscentrales werken nu met het verbranden van fossiele brandstoffen of biomassa en dat heeft een rendement van op zijn best 50 %; de rest is warmte. Met zon en wind is het rendement al gauw 90 %. Dat levert dus direct een besparing van 40 %. Zo geldt dat ook voor transport: een auto op benzine of diesel haalt met moeite een tank-to-wheel-efficiency van zo’n 25 %, bij elektrische aandrijving is dat maar

liefst 80 %. En voor een vracht­wagen die rijdt op waterstof en een brandstofcel is de efficiency nog altijd meer dan 45 %. Voor het verwarmen van woningen en het maken van heet tapwater is er een soortgelijke redenering. Warmtepompen gebruiken de warmte die ruimschoots aanwezig is in de lucht of de bodem en hebben minder energie nodig om de woning of het tapwater op de gewenste temperatuur te brengen. Dan is er de industrie die voor zijn processen warmte nodig heeft van meer dan 100 °C en daar nu vooral aardgas voor gebruikt. Inzet van warmtepompen, maar dan de industriële variant, verlaagt het energie­ verbruik. Voor hogere temperaturen gaat duurzaam geproduceerde ­waterstof zorgen. Aardolie hoeft niet meer te worden geraffineerd; dat scheelt flink wat energie. Op warmte gebaseerde distillatieprocessen in de chemie zijn te vervangen door het gebruik van membranen. Kunststoffen worden grotendeels

‘WEL EEN ROL VOOR BIOMASSA’ Prof.dr. Kornelis Blok, hoogleraar Energy Systems Analysis aan de TU Delft, reageert op EnergyNL2050: ‘Het plan volgt grosso modo gedachten die ik ook wel eens heb geschetst. Bedenk daarbij wel dat het perspectief over een paar jaar weer heel anders kan zijn. Zon en wind komen nu zo prominent naar voren doordat de prijzen daarvan enorm zijn gedaald; vooral bij wind veel meer dan we eerder hadden verwacht. Die ontwikkeling heeft het perspectief enorm gekanteld; grootschalige elektrificatie is nu een goede route. In tegenstelling tot de opstellers zie ik zelf wel een duidelijke rol voor biomassa, alleen al gezien de hoeveelheden vergistbaar afval waar we in Nederland over beschikken. Het grote voordeel van biomassa is dat die ook een bufferfunctie heeft, die je dan niet elektrisch hoeft op te lossen. Daarnaast zou ik meer nadruk leggen op verbindingen binnen Europa die goed kunnen helpen om fluctuaties op te vangen. Daar wordt ook hard aan gewerkt. En ik kan me voorstellen dat je in een deel van het back-upsysteem kunt voorzien met auto’s die rijden op waterstof. In het luxesegment zullen die er zeker komen en ze zijn er al voor het zwaardere transport. Als je die auto’s met brandstofcellen toch hebt, waarom zou je die dan niet gebruiken?

28 | de ingenieur 3 | maart 2018


‘MEER EEN ENERGIEBALANS’

geproduceerd uit gerecycled materiaal en uit biomassa, en dat gebeurt dan vrijwel energieneutraal. De totale energiebesparing is een inschatting op basis van de nu beschik­ bare analyses. Los van de precieze uitkomst staat wel vast dat elektrificatie gaat leiden tot flinke energiebesparing. Daar staat tegenover dat er flink wat elektriciteit nodig is – een kwart van het totaal – om de waterstof te produceren voor hogetemperatuurwarmte, zwaar transport en bijvoorbeeld ook als grondstof voor duurzaam geproduceerde a­ mmoniak en staal.

Dr. Marcel Weeda, senior onderzoeker energiecentrum ECN, reageert op EnergyNL2050: ‘Het is belangrijk om goed na te denken over de getallen die bij de energievoorziening een rol spelen en een gevoel te krijgen voor de grootte van de opgave waar we voor staan. Dat is veel mensen nog niet duidelijk. De exercitie van de KIVIingenieurs is daarvoor heel waardevol; ze laten zien dat er nogal wat bij komt kijken om ons energiesysteem CO2-arm te maken. Dat staat los van mijn oordeel dat ze hier en daar wel erg optimistisch zijn over wat er mogelijk is en hun persoonlijke voorkeur voor bepaalde energie-opties doorklinkt in hun conclusies. Aan de andere kant: zaken als elektrisch rijden, waterstof voor zwaar transport en synthetische brandstof voor de luchtvaart komen er, dus daar mag je best mee rekenen. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld warmte­ pompen en warmtenetten. Een plan zou ik het alleen niet noemen. Het is meer een energiebalans; er wordt nagedacht over wat voor bronnen voorhanden zijn en hoe ver we daarmee kunnen komen. Maar in een plan moet er ook aandacht zijn voor de kosten en het tempo waarin die omschakeling mogelijk is. Het ‘wat’ is goed toegelicht, maar het ‘hoe’ ontbreekt.’

DE IDEALE MIX VAN ZON EN WIND Wind en zon leveren in het plan 85 % van de totale hoeveelheid energie. Voor de rest komt 10 % van duurzame import, bijvoorbeeld in de vorm van waterstof uit landen die een overschot aan elektriciteit hebben. 5 % komt van andere bronnen zoals geothermie en getijdencentrales. Nu produceren winturbines en zonnepanelen niet continu. Hoe gaan we daarmee om? Om te beginnen verschilt de gemiddelde opbrengst van zon en wind per seizoen. De zon produceert in de winter nog niet de helft van de zomeropbrengst. Bij wind is het omgekeerd, zij het niet zo drastisch. Verder heeft de vraag naar energie een duidelijke seizoensafhankelijkheid, vooral vanwege het verwarmen van woningen en gebouwen in de winter. De ideale mix van wind en zon is dan 4:1. Alle windturbines moeten dus jaarrond vier keer meer energie produceren dan alle zonnepanelen. Die verhouding zorgt ervoor dat de extra productie van windenergie in de winter voldoende is om aan de extra wintervraag te voldoen en te compenseren voor de lagere opbrengst van de zonnepanelen. Het voordeel van de ideale mix is dat de noodzaak tot seizoensopslag – het opslaan van het overschot gedurende het ene halfjaar voor gebruik in het andere – wordt geminimaliseerd. En juist die seizoensopslag is lastig, want het gaat dan om grote hoeveelheden energie. Al met al voorziet het energieplan dat er 78 GW aan zonnevermogen nodig is; effectief leveren zonnecellen 10 % van de tijd op vol vermo-

gen. Ruimte voor de panelen is er op daken van ­woningen en bedrijfsgebouwen, langs (spoor) wegen en in zonneparken op land of water. Aan windvermogen is er 69 GW nodig; effectief levert de wind 45 % van de tijd op vol vermogen. Daarvan komt 6 GW op land te staan, de doelstelling van het huidige energieakkoord. Meer windturbines op land is gezien de ruimtelijke impact niet haalbaar. Het overgrote deel komt op de Noordzee. Door gebruik van windturbines met een vermogen van 10 tot 15 MW, duidelijk meer dan van de turbines die er nu staan, is een windparkdichtheid van 7 MW/km2 haalbaar. De windturbines hebben dan een oppervlak van 9000 km2 nodig en leggen beslag op een zesde van de Nederlandse Noordzee. Het energieplan rekent met gemiddelde opbrengsten van wind en zon, terwijl die in de praktijk in het ene jaar hoger zullen zijn en het andere lager. Volgens de bestaande statistiek ligt de opbrengst in een ‘slecht’ jaar zo’n 6 % onder het gemiddelde. Doet dat zich voor, dan moet import soelaas bieden.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 29


DAGOPSLAG IN ACCU’S Vooral in de zomer leveren de geplande 78 GW aan zonnepanelen (zie ‘De ideale mix van zon en wind’ op pagina 29) op zonnige ­dagen een hoge piekproductie. Die zal het elektriciteitsnet niet kunnen verwerken. Het energieplan voorziet dan ook in groot­ schalige dagopvang in batterijen, met een totale opslagcapaciteit van 115 GWh: de opbrengst die de panelen op een piekdag gedurende zo’n drie uur produceren. Deze opslag helpt zo die piek op te vangen. Het opslagsysteem heeft nog een ander belangrijk voordeel: het compenseert snelle, kortdurende fluctuaties in de elektriciteitsproductie van wind en zon. Om een idee te krijgen van hoe groot die opslagcapaciteit is, vergelijken we hem met de accu van een elektrische auto. Er zijn dan een kleine 3 miljoen voertuigen nodig met een batterij van ­ 40 kWh, zoals die is te vinden in de nieuwe generatie elektrische auto’s. Ondenkbaar is dat aantal overigens niet wanneer na 2030 het rijden op fossiele brandstoffen is uitgebannen.

GROOTSCHALIG BACK-UPSYSTEEM Hoe om te gaan met de langer durende fluctuaties, bijvoorbeeld wanneer er een maand lang nauwelijks opbrengst is van wind en zon? Om het effect van dat soort fluctuaties in te schatten, gebruikt het energie­plan de opbrengststatistiek van wind en zon. Die geeft aan hoeveel uur er per jaar maximaal wordt geproduceerd, hoeveel gemiddeld en hoeveel weinig tot haast niets. Daaruit blijkt dat wind en zon gedurende 5000 uur een overschot ­leveren en ruim 3600 uur een tekort. In het energieplan wordt dat overschot gebruikt om extra waterstof te produceren, dus bovenop ­ odig is om te voorzien in de waterstofvraag van industrie en wat n zwaar vervoer. In de periode dat er een tekort is, is er in eerste instantie nog wel voldoende stroom voor de directe elektriciteitsvraag, maar onvoldoende om in de waterstofvraag te voorzien. De opgebouwde waterstofreserve springt dan bij. Daarvoor is ongeveer de helft van dat overschot nodig. Daarnaast zal er een kleine 1000 uur per jaar ook een tekort zijn voor de directe elektriciteitsvraag. De rest van het waterstofoverschot wordt dan gebruikt om met brandstofcellen elektriciteit te ­produceren. De trits elektriciteit-waterstof-elektriciteit gaat wel

30 | de ingenieur 3 | maart 2018

­ epaard met flinke omzettingsverliezen; in g ­totaal zo’n 55 %. Die brandstofcellen vormen dus het back-up­ systeem dat stand-by staat wanneer zon en wind het gedurende een langere periode laten afweten. Het zal niet bestaan uit enkele grote centrales met brandstofcellen, maar eerder uit vele kleinere installaties verspreid over het land, zodat de warmte die bij de elektriciteits­ productie vrijkomt optimaal is te b ­ enutten. Uiteindelijk moet dit back-upsysteem voorzien in 4 % van de jaarlijkse totale energieproductie. Wel moet het een flink vermogen kunnen leveren: ruim 20 GW. Met het verminderen van de vraag naar stroom in tijden van gebrek aan ­vermogen door windstilte of weinig zon, bijvoorbeeld door grootverbruikers, is in het plan overigens geen rekening gehouden. Dit zou het back-upprobleem aanzienlijk verminderen. |


PETER-PAUL VERBEEK

CARLO VAN DE WEIJER

VANESSA EVERS

FELIENNE HERMANS

PODIUM

DE ECHTE INGENIEUR, DAT IS EEN MAN

Dr.ir. Felienne Hermans is universitair docent aan de TU Delft, waar ze onderzoek doet naar end-user programming.

Genderongelijkheid. Ik kan niet zeggen dat ik dat nou het allerleukste onderwerp vind om mijn eerste column aan te wijden. Liever had ik het gehad over mijn missie om programmeeronderwijs naar alle basisscholen in Nederland te brengen, over spannend nieuw TU Delft-­ onderzoek naar welke cognitieve processen precies komen kijken bij programmeren, of over de geschatte duizend (!) eerstejaars informatica die in september bij ons komen studeren. Helaas blijft het ook in 2018 nog steeds nodig om over genderongelijkheid te praten, want we hebben nog een heel lange weg te gaan, ook bij onze mooie vereniging. Want spijtig genoeg heeft KIVI voor het twee jaar op een rij drie mannen genomineerd voor de Prins Friso Ingenieurs­prijs en dat is een gemiste kans. Nu hoor ik de criticasters al: ‘Ja, maar het gaat om de kwaliteit! En niet om geslacht! Alsof vrouwen die prijs willen omdat ze een vrouw zijn!’ Ik begrijp dat, want ik heb zelf ook lang geloofd dat we van gender gewoon geen issue moeten maken. We zijn toch allemaal gelijk? Vrouwen mogen studeren, ingenieur en hoogleraar worden. Als ze dat niet doen, dan zullen ze dat wel niet willen. Waarom moeten we daar wat aan doen? Nou, omdat vrouwen sterk worden benadeeld in technische beroepen. Het begint natuurlijk al op jonge leeftijd. En dan heb ik het niet eens over de Bart Smit-maffia die meiden aan de roze nagellak wil en jongens aan de leuke bouwsets. Nee, op jonge leeftijd worden meiden al flink benadeeld. In 2002 deden drie Israëlische weten-

schappers een onderzoek onder drieduizend studenten van 11 tot 18 jaar. Al hun proefwerken werden twee keer ­beoordeeld; de eerste keer door hun eigen leraren, de tweede keer door een andere leraar, die een anonieme versie nakeek. En de resultaten waren schokkend. Meisjes haalden hogere cijfers voor wiskunde in de tweede, anonieme examens, maar de jongens waren beter toen ze werden beoordeeld door hun eigen leraren, die natuurlijk op de hoogte waren van hun naam en geslacht. Die beoordeling had een langdurig effect en verlaagde ook de kans dat de meisjes op latere leeftijd wiskundevakken kozen. En dit effect verdwijnt natuurlijk niet op magische wijze wanneer meisjes de middelbare school en de universiteit verlaten. In een andere studie stuurden onderzoekers exact hetzelfde cv 120 keer in op vacatures, de helft met een vrouwelijke en de andere helft met een mannelijke naam. Het resultaat? De kandidaten achter de ‘vrouwelijke cv’s’ werden als 25 % minder competent beoordeeld. Op basis van precies hetzelfde cv! Ik zou de rest van dit tijdschrift kunnen vullen met ­cijfers en onderzoeken die kraakhelder laten zien dat vrouwen nog geen gelijke kansen hebben, maar het ­plaatje is duidelijk. KIVI moet dus zorgen dat er een vrouw bij de laatste drie ingenieurs zit, en wel om twee redenen. Eén: omdat, gezien bovenstaande resultaten, ook de jury­ leden hoogstwaarschijnlijk niet in staat zijn om neutraal te oordelen. En twee: om actief deze vooroordelen tegen te gaan.

INBOX Wartaal In het februarinummer van De Ingenieur trok het kader ‘Vermoeide metalen’ op pagina 23 mijn aandacht, omdat het een onderwerp is waar ik beroepsmatig zeer veel aandacht aan heb besteed. Tot mijn spijt moet ik melden dat ik nog nooit een artikel over vermoeiing in metalen heb gelezen met zoveel onbegrip en absurde wartaal. Het vermoeiings­ verschijnsel in metalen wordt niet onderzocht met röntgenstralen. Er treedt geen brosse breuk op; het verschijnsel treedt op als gevolg van een langdurige wisselende belasting. En het proces wordt wel degelijk goed begrepen. Een goede beschrijving is dat het vermoei-

ingsproces begint met het ontstaan van een zeer kleine microscheur die verder doorgroeit tot een macroscheur. Tenslotte bezwijkt het geheel met een quasi-statische breuk van de nog niet gescheurde restdoorsnede. Die breuk is in het algemeen niet een brosse breuk, maar een taaie restbreuk bij goede ­constructiematerialen. Em.prof.dr.ir. Jaap Schijve Naschrift redactie: Het is juist dat het mechanisme van breuk ten gevolge van wisselende belasting, zoals Jaap Schijve aangeeft, in algemene termen bekend is en

dat dit formeel geen brosse breuk is. Maar er zal wel degelijk geavanceerde röntgenanalyse worden toegepast om kennis op te doen over het ontstaan van breuken in metalen; meer precies over de microstructuur en interne spanningen aan het oppervlak en in de bulk van m ­ etalen die een rol spelen in de ­aanloop naar de breuk. Correctie Bij de foto bij het bericht ‘Stillere scheepsschroef’ in het januarinummer van De Ingenieur stond als beeldcredit ‘TU Delft’ vermeld. Dat had moeten zijn: ‘MARIN/Project GreenProp’.

Wilt u reageren op een artikel in De Ingenieur? U kunt uw brief, bij voorkeur niet langer dan driehonderd woorden, mailen naar redactie@ingenieur.nl of sturen naar De Ingenieur, Postbus 30424, 2500 GK Den Haag. De redactie behoudt zich het recht voor brieven in te korten en te redigeren of te weigeren.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 31


VAN GROTE CONGLOMERATEN NAAR MINIBEDRIJFJES

100 000 start-ups Een plek bij een groot bedrijf is het hoogste goed in Zuid-Korea. Maar zo’n baan is slechts weggelegd voor een klein deel van de afgestudeerden. Daarom, en om meer innovatie te genereren, stimuleert het Aziatische land jongeren om een eigen bedrijf te beginnen. Alleen al in Seoul zijn meer dan honderd incubators waar ze terechtkunnen. tekst dr.ir. Christian Jongeneel

D

foto Start-up Hub

e begane grond van de Seoul Start-up Hub is een grote open ruimte met zitjes en whiteboards. Een expositieruimte toont 3D-producten uit de makerspace. Een brede trap leidt naar een verdieping vol werkplekken, variërend van conventionele lange tafels tot loungestoelen en cabines voor

werk dat veel concentratie vergt. Ook is er een uitgebreide bibliotheek. Op de verdieping daarboven zijn meer werkplekken te vinden, alsmede de kantine. Die wordt gerund door food-start-ups die hun menu’s en concepten willen testen bij een kritisch publiek. Daarna gaat het nog zeven verdiepingen verder omhoog met

start-ups die de fase van een eigen werkruimte hebben bereikt. ‘Iedereen kan hier binnenlopen om te komen werken, maar ook om ondersteuning te vragen’, vertelt Nicole Kim van het Start-up Incubation Team, een agentschap van de stad Seoul (waar overigens meer mensen wonen dan in heel Nederland). ‘Wie een idee heeft, kan een gesprek aanvragen met een expert. We hebben 120 consultants gespecialiseerd in zaken als eigendomsrecht, financiering, juridische zaken of benodigde arbeid. Er houden ook vijftien bedrijven die startkapitaal verschaffen kantoor in dit gebouw. Wie meedoet aan ons pre-incubatieprogramma wordt twee maanden intensief begeleid. Daarna ga je een traject in naar een prototype en een marktverkenning. Daarvoor krijg je een kantoor en een jaarlijkse financiering van 10 miljoen won (bijna 8000 euro – red.). Als je drie jaar bestaat en

Een 3D-geprint frame in de makerspace van de Seoul Start-up Hub.

32 | de ingenieur 3 | maart 2018


foto Start-up Hub

De Seoul Start-up Hub, een van de 24 gemeentelijke locaties voor start-ups.

Al jaren staat Zuid-Korea bovenaan Bloombergs prestigieuze lijst van de meest innovatieve economieën ter wereld. Nu het land volop in de belangstelling staat vanwege de Olympische Winterspelen van ­Pyeongchang ging De Ingenieur op reportage. Dit is het laatste deel in een serie van drie artikelen.

zeven à acht mensen in dienst hebt, mag je nog twee jaar blijven. Na afloop moet je op eigen benen staan.’ Jaarlijks nemen zo’n driehonderd bedrijven deel aan het pre­incubatieprogramma. Tweederde daarvan stoomt door. Een van de succesverhalen is Davio, een bedrijf dat kaarten maakt met behulp van kunstmatige intelligentie, zodat die continu up to date blijven. Het jonge bedrijf haalde enkele miljoenen euro’s aan financiering ­binnen en heeft inmiddels twintig mensen in dienst.

Slijtende houding De Seoul Start-up Hub is indrukwekkend, maar is slechts het topje van de ijsberg. ‘Van hieruit coördineren we 23 locaties elders in de stad’, vertelt dr. Jaigeun Lim, vicedirecteur van de stedelijke divisie Digital Business & Start-up Incubation. ‘Ieder van die vestigingen heeft een eigen specialisatie: voeding, Internet of Things, nanotechnologie,

kunstmatige intelligentie, biotechnologie enzovoorts. Er zat veel overlap in de begeleiding. Die concentreren we nu op één plek. Dat geeft ons ook de gelegenheid om de begeleiders te trainen. Bovendien hebben we nu een beter overzicht van wat er op die 23 locaties allemaal gebeurt. Zo krijgen we meer inzicht in wat we voor services moeten ontwikkelen.’ Naast de 24 locaties van de gemeentelijke overheid hebben ook alle 65 universiteiten van Seoul eigen start-up-incubators. Kim en Lim schatten dat er in totaal meer dan honderd zijn. Samen bieden die plek aan zo’n 100 000 start-ups, variërend van improviserende eenpitters tot bedrijven met enkele tientallen werknemers die feitelijk op eigen benen staan. Het lijkt veel, maar dat is betrekkelijk, zegt Lim: ‘Jaarlijks studeren er 650 000 goed opgeleide jongeren af. De meesten willen liefst aan de slag bij een van de grote bedrijven, maar die kunnen per jaar slechts 20 000 mensen plaatsen. Het grootste deel van het werk zit bij kleine en middelgrote bedrijven. Het onderwijssysteem zou daar meer op gericht moeten zijn.’ Lim doelt met die opmerking op het prestatiegerichte onderwijs. Het ideale pad van een Koreaanse leerling begint bij de beste kleuterschool, die voorbereidt op de beste basisschool en zo vermaart 2018 | de ingenieur 3 | 33


Als Zuid-Korea één naam heeft die staat voor succesvol een start-up neerzetten, is het Beom-su Kim. Zijn eerste bedrijf groeide uit tot Naver, de dominante zoekmachine en spelletjesportal van Zuid-Korea. Na zijn vertrek daar richtte Kim in 2010 Kakao op. KakaoTalk is dé ­berichtenapp van Korea. Hij vormt de kern van een hele reeks aan Kakao-apps waarmee gebruikers ook spelletjes kunnen spelen, een taxi bestellen, met korting shoppen, gokken, muziek afspelen en meer. De ­berichtenapp is gratis, maar de services eromheen zijn dat niet. Kims vermogen wordt geschat op 2,5 miljard dollar. Niet slecht voor een arbeidersjongen die zijn baan bij Samsung opgaf om zijn geluk te beproeven met online spelletjes. Toen hij de eerste smartphone zag, bedacht hij de berichtenapp. Binnen een paar maanden had die in Korea miljoenen gebruikers. Anderen zagen de potentie. Naver pakte snel de Japanse markt met Line, Tencent veroverde de Chinese markt met WeChat, en WhatsApp nam de rest van de wereld voor zijn rekening. Kim had het nakijken. Maar op zijn thuismarkt blijft hij de man die Facebook aftroeft.

foto Yolk Solar

DE KOREAANSE ZUCKERBERG

De Koreaanse start-up Yolk maakt ultradunne zonnepanelen die in een agenda passen.

der, tot hij of zij een baan heeft verworven bij een van de grote conglomeraten. Wie bij een kleiner bedrijf belandt, is niet helemaal geslaagd en wie voor zichzelf moet beginnen, is eigenlijk mislukt. Het is een houding die aan het slijten is, zeker onder de jongste generatie, maar die nog altijd drukkend aanwezig is. Een van de manieren om die houding te veranderen, is de eigen succes­ verhalen van de Seoul Start-up Hub uit te venten en lessen uit het bewonderde buitenland te trekken. ‘We hebben in onze samenleving meer interna­tionale talenten nodig’, zegt Lim. ‘Daarom werken we ook aan uitwisselingsprogramma’s.’

Robotvogels De K-Start-up Grand Challenge is een wedstrijd waarbij start-ups van over de hele wereld worden uitgenodigd om zich, met subsidie, in Korea te vestigen om daar de markt te verkennen. Tegelijkertijd is het een manier om de uitwisseling van talent en ideeën te bevorderen. Van de vele inschrijvers wordt een beperkt aantal uitgenodigd om hun plan ter plekke te komen pitchen. Een Nederlandse start-up die de sprong waagde, is Clear Flight Solutions, dat robotvogels maakt die met flapperende vleugels vliegen – een technologie die het Nederlandse bedrijf als enige ter wereld daadwerkelijk beheerst. ‘Van de veertig start-ups die drie maanden in Korea mochten komen om een pitch voor te bereiden, heeft de helft de mogelijkheid gekregen om hier langer te blijven met het doel een busi34 | de ingenieur 3 | maart 2018

ness op te zetten. We hebben ontzettend veel geluk gehad dat we daarbij horen’, vertelt Maira Groot Kormelink BBA van Clear Flight. Ze studeerde in Rotterdam trade management met het oog op Aziatische markten en zag zelf de mogelijkheden voor een innovatief bedrijf als Clear Flight in Korea, dat zich heeft voorgenomen om tot de top te gaan behoren op het gebied van drones. Groot Kormelink heeft, om haar te ondersteunen bij het leggen van contacten, Eugene Chung BSc aangenomen, een voorbeeld van de

’Je hebt geen senior meer boven je; dat maakt je creatief’ nieuwe generatie Koreanen die niet zo nodig meer voor een conglomeraat hoeven te werken. Hij studeerde in het Verenigd Koninkrijk, begon terug in Korea een café, en doet nu dus de marketing van een buitenlandse start-up. ‘Ik heb meer vrienden die grote bedrijven verlaten om voor zichzelf te beginnen’, zegt Chung. ‘Je hebt geen senior meer boven je die je vertelt wat je moet doen. Dat maakt je ­creatief.’

Mislukkingen en succesnummers Uitwisseling werkt ook de andere kant op. Sungmin Cho MPP kreeg na een competitie tussen tien teams de gelegenheid om het in Silicon Valley te gaan proberen met zijn start-up Glance. Die maakte software die automatisch nieuwsberichten kan samenvatten. ‘Drie teams kregen de gelegenheid naar Amerika te gaan’, vertelt hij. ‘Van die drie kreeg wij uiteindelijk als enigen de kans om ons met een investering verder te ontwikkelen. We lanceerden onze app, maar kregen niet genoeg


foto Start-up Hub

De Seoul Start-up Hub beschikt over de nodige ontmoetingspleinen.

Het Koreaanse systeem brengt dan ook genoeg succesnummers voort. Viva Republica kreeg voor zijn betaalapp Toss begin 2017 bijna 50 miljoen dollar aan investeringsgeld van PayPal. Maaltijdservice Woowa Brothers heeft de Koreaanse markt veroverd voor een ander dat deed. Ook op het gebied van hardware zijn er initiatieven die aanslaan. Yolk Solar Paper is een ultradun zonnepaneel dat in je agenda past. Je haalt hem eruit om je mobieltje op te laden. Uvify produceert drones die 160 km/h halen. Zikto maakt wearables die niet alleen je stappen tellen, maar je ook waarschuwen als je loophouding verkeerd is. En Looxid Labs komt met een virtual-reality-­ helm die hersengolven en oogbewegingen meet om reacties van gebruikers te peilen.

Deze drone van Uvify kan met zijn verwisselbare batterijeenheid 160 km ver vliegen.

foto Uvify

Springplank

gebruikers. Toen zijn we een project begonnen om content te bewerken voor sociale media. Daarmee kwamen we ook niet ver. Nu maken we een wekelijkse nieuwsbrief. Dat gaat wel goed, al zijn we nog op zoek naar een verdienmodel.’ Dat overheid en bedrijfsleven volop incubators oprichten, is volgens Cho een zegen. Zelf heeft hij in Silicon Valley zijn bedrijf vanuit een café gerund, maar de faciliteiten van plekken als de Seoul Start-up Hub en zijn eigen thuishonk D-Camp bieden toch meerwaarde.

De successen tot nu toe zijn geen reden om op de lauweren te rusten, waarschuwt Lim van de gemeente Seoul: ‘Veel van de start-ups hier zitten op het applicatieniveau. Wat we nodig hebben, zijn start-ups met diepere kennis die zich meer in de R&D begeven. Daar hebben we er gelukkig ook een aantal van, bijvoorbeeld eentje met een nieuwe technologie om genomen in kaart te brengen. Maar we hebben er meer nodig.’ Daar komt bij dat de binnenlandse markt te beperkt is om schaalvoordelen te halen. Willen de start-ups van nu echt doorgroeien, dan zullen ze internationaler moeten leren denken. Dat betekent zelf over de grens kijken, maar ook buiten­landers ­binnenhalen. Vergeleken met andere landen in de regio staat Zuid-Korea meer open voor buitenlandse invloeden, maar echt eraan toegeven blijft moeilijk. ‘De Koreaanse samenleving is nog niet heel vriendelijk voor buitenlanders die hier wonen’, zegt Lim. ‘Daar werken we als stad hard aan, mede om de economie een oppepper te geven.’ De hoop is ook gevestigd op de nieuwe generatie, die van jongs af aan gewend is aan de westerse cultuur en deels ook in Europa of de Verenigde Staten heeft gestudeerd. Kim van de Seoul Start-up Hub is optimistisch: ‘We willen proberen uit te groeien tot dé Aziatische start-up-hub. Seoul is een goede test­ locatie voor de hele Aziatische markt, Korea is een springplank naar Japan en China. We hebben talentvolle mensen, een goede infrastructuur en consumenten die open staan voor nieuwe dingen. Hier krijg je betere feedback op je product of dienst dan elders.’ | maart 2018 | de ingenieur 3 | 35


PSYCHOLOOG GIJSBERT STOET ONDERZOCHT STUDIEKEUZES

‘Accepteer dat meiden Meiden die leven in een maatschappij waar sprake is van grote seksegelijkheid kiezen minder voor een bètastudie dan in landen met meer ongelijkheid. Die paradox legde psycholoog Gijsbert Stoet bloot

QUOTE

met zijn analyse van leerlingendata.

tekst ir. Frank Biesboer foto Leeds Beckett University

36 | de ingenieur 3 | maart 2018

D

e Gender-Equality Paradox: zo omschrijft prof.dr. Gijsbert Stoet van de Britse Leeds ­Beckett University de uitkomst van zijn recente onderzoek. Oftewel: in landen waar de gelijkheid tussen de seksen het grootst is, kiezen relatief de minste meiden voor een bètastudie. En omgekeerd: waar de ongelijkheid groot is ten nadele van vrouwen, kiezen relatief meer van hen voor een exacte studie. Stoet: ‘Dit resultaat staat haaks op ­onze intuïtie; op het idee dat emancipatie goed is voor de zelfontplooiing van vrouwen en zal leiden tot het slechten van de drempels voor het kiezen voor een bètastudie.’ Stoet is een van oorsprong Nederlandse psycholoog, opgeleid aan de Rijksuniversiteit Groningen, die al langer onderzoek doet naar sekseverschillen bij de deelname aan bètastudies. Voor de opmerkelijke uitkomst van zijn nieuwste ­onderzoek maakten hij en zijn collega-psycholoog David C. Geary van de Amerikaanse University of Missouri gebruik van ­PISA, het driejaarlijkse onderzoek naar de schoolprestaties van leerlingen van 15 tot 16 jaar in tientallen landen. Alleen al in ­Nederland doen hier ruim vijfduizend leerlingen aan mee. PISA verschafte Stoet het materiaal waarmee hij kon kijken naar combinaties van de verschillende vaardigheden van een leerling, welke vakken ze leuk vinden en wat hun schoolprestaties zijn. ‘Het gebruik van die persoonlijke profielen van leerlingen maakt ons onderzoek uniek. We konden daarmee

voor het eerst op basis van data van heel veel ­landen een relatie leggen tussen de studiekeuze van leerlingen, hoe goed ze de exacte vakken beheersen en over welk vak ze enthousiast zijn. Daarnaast ­gebruikten we gegevens van het Global Gender Gap Report van het World Economic Forum voor de mate van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in ­landen.’ Hoe verklaart u de Gender-Equality Paradox? ‘Een echte verklaring hebben we niet. Kennelijk is dit wat meiden willen. Neem mijn eigen praktijk van schooladvies. Ik druk leerlingen altijd op het hart: doe waar je goed in bent en wat je leuk vindt. Ik verwacht dat dit in Nederland niet anders is. Die ­paradox is dus het resultaat van keuzes die meiden maken.’


niet voor bèta kiezen’ niet voor bèta kiezen. De vraag waar ik steeds maar weer tegenaan loop is: moeten we dat problematiseren? Waarom heerst het idee dat meiden hun keuze laten bepalen door seksisme of discriminatie? Het belang van onze analyse is dat discriminatie en ­seksisme waarschijnlijk helemaal geen factoren van ­belang zijn. Want als dat wel het geval was, dan zou je precies het omgekeerde resultaat verwachten. De mensen die deze discriminatiehypothese expliciet of impliciet hanteren, zullen dus met een andere ­verklaring moeten komen.’

‘Als je hier geld wilt verdienen, moet je geen bètastudie kiezen’

Waarom kiezen meiden in landen met grotere ongelijkheid tussen de seksen dan wel vaker voor een bètastudie? ‘Hier zit een deel van de verklaring van de paradox die ik op grond van de studie niet met grote stelligheid kan poneren; het is een best guess op ­basis van een statistisch model. Een van de redenen om een bètavak te kiezen, is uitzicht op een sociaaleconomisch stabiele toekomst. In een land waar de welvaart minder hoog is, zijn meiden meer geïnteresseerd in en gemotiveerd voor banen waarvan je verwacht dat ze die zekerheid bieden en bètabanen doen dat. Omgekeerd is de welvaart in Nederland en bijvoorbeeld de Scandinavische landen hoger. De druk om vooral voor een ­zeker inkomen te kiezen, speelt dan een minder grote rol. Daar geven ­meiden andere factoren de doorslag bij hun studiekeuze.’ Bijzonder is dat meiden soms beter zijn in exacte vakken dan jongens, maar daar dan toch niet in verder gaan. Hoe kan dat? ‘Omdat ze in andere vakken zoals taal en maatschappijleer nóg beter zijn. Dus vanuit het idee ‘kies waar je goed in bent’ is het dan logisch dat ze

In Nederland wordt gezegd dat een diverse samenstelling van ingenieursteams belangrijk is en dat het daarom een probleem is dat niet meer meiden voor bèta kiezen. ‘Het is inderdaad een van de argumenten die overblijven nu die discriminatie-hypothese niet valide blijkt. Maar recent publiceerde organisatiepsycholoog Katherine Klein van de University of Pennsylvania een groot overzicht van studies naar dat verband. Daaruit blijkt dat de prestaties van bedrijven niet of verwaarloosbaar afhangen van de al dan niet diverse samenstelling van het management. Dat geldt ook voor de prestaties van teams. Een ander argument dat wordt gebruikt om te ­pleiten voor meiden in de techniek is dat het bij de studiekeuze draait om geld verdienen en daarmee om financiële onafhankelijkheid. In landen met minder welvaart speelt dat dus zeker een rol. Maar als je hier in het Verenigd Koninkrijk geld wilt verdienen, en in Nederland zal dat niet anders zijn, moet je een juridische of financiële opleiding volgen en geen ­bètastudie. Dus ook dat argument valt af. ­Bovendien: de jongens die wel voor bèta kiezen, zouden die dat vooral voor het geld doen? Het eerste wat ouders tegen hun zoon zeggen is toch: doe wat je leuk vindt?’ maart 2018 | de ingenieur 3 | 37


QUOTE

foto Timon Jacob/TechniekBeeldbank.nu

Gastles met een lasersnijder.

Een ander argument is dat er nu eenmaal een tekort is aan bètastudenten en dat meiden daarom hard nodig zijn. ‘Los van de vraag hoe het met dat tekort zit, is het frappante dat zowel bij dat diversiteitsargument als bij het tekort-aan-bèta’s-argument de interesse van de meiden zelf geen rol speelt. Het individu heeft aan beide geen boodschap; het is hooguit een algemeen belang of een werkgeversbelang. Alleen dat geld­ argument zou voor een individu kunnen spelen, maar we hebben al gezien dat dat niet doorslaggevend is. Daarnaast: als beleidmakers het echt nodig vinden dat er meer bètastudenten komen, dan zou ik me richten op de groep met de meeste kans op succes, en dat zijn jongens.’

roepen waar ze bezig zijn met dingen, machines en computers, en vrouwen aan beroepen waar ze te maken hebben met mensen en sociale interactie. Uiteraard gaat het om statistische gemiddelden; er zijn genoeg vrouwen die ook iets met dingen willen. Maar in grote lijnen is dat verschil er nu eenmaal. In onze samenleving hebben we alleen blijkbaar moeite om dat te erkennen, omdat we zo graag willen dat mannen en vrouwen gelijk zijn. Maar zolang iedereen gelijke kansen heeft en een goede levens­kwaliteit, waarom is het dan zo erg dat er weinig vrouwen in de bèta-­industrie werken? Ik kan me voorstellen dat mensen zich druk maken als er sprake is van achterstelling, maar er gaan nu meer meiden dan ooit naar de universiteit en daar doen ze het heel goed. Ze hebben het recht daar trots op te zijn en moeten niet het verwijt krijgen dat ze beter bèta hadden kunnen kiezen. Het is eigenlijk heel stigmatiserend om over de hoofden van die meiden heen een beeld uit te dragen dat ze hun talenten verspillen als ze geen programmeur of iets dergelijks worden.’

In een uitzending van BBC NewsNight werd naar aanleiding van uw onderzoek gezegd dat vrouwen in het Westen decennialang op achterstand zijn gezet: ze moesten het huis­ houden doen en kinderen baren. Dat is een culturele last die nog altijd een rol zou spelen. ‘Dat is weer zo’n gezocht argument dat door onze studie echt van tafel wordt geveegd. Neem Europa. Je hebt landen als Bulgarije en Roemenië met minder gendergelijkheid, waar relatief veel meer vrouwen voor bètavakken kiezen. Of Turkije. Dat is een patriarchaal, traditioneel land en toch kiezen daar veel meisjes voor bètavakken. Het lijkt wel of er voortdurend naar dit soort verklaringen wordt gezocht om maar niet te hoeven erkennen dat jongens en meiden nu eenmaal verschillende keuzes maken. Daar is veel onderzoek naar gedaan en dat onderzoek leert dat mannen de voorkeur geven aan be-

Hoeven we dan helemaal niks meer te doen om meiden voor bèta te laten kiezen? ‘Als je iets met meiden wilt, richt je dan op degenen die uitblinken in de exacte vakken en dat ook leuk vinden, maar toch niet voor een bètastudie kiezen. Nederland is daarvoor een interessante case, zo blijkt uit ons onderzoek: er is een groot aantal meisjes dat aan alle voorwaarden voldoet om een bètastudie te kiezen, maar dat toch niet doet. Voor een deel kan dat ermee te maken hebben dat voor richtingen als medicijnen en psychologie wiskunde een vereiste is. Er is dan weliswaar een potentieel bèta­ profiel, maar niet vanuit een bètamotivatie. Maar er zijn ook meiden die wel die bètamotivatie hebben en er uiteindelijk toch niet voor kiezen. Richt je op hen, zou ik adviseren. Tegelijkertijd herhaal ik nog maar eens: als we het een beginsel van humanisme vinden dat mensen hun eigen keuzes maken, dan moeten we ook accepteren dat meiden en jongens andere ­studierichtingen volgen. Ik zou wel eens een nationaal debat willen over de vraag waarom het erg is dat meiden eerder medicijnen en psychologie kiezen en jongens bètavakken terwijl ze dat leuk vinden, ze zich daar zeker bij voelen en er goed in zijn.’ |

38 | de ingenieur 3 | maart 2018


TO DO

foto Spike Walker

LOFAR EN SKA | 26 maart

foto LOFAR/ASTRON/CC BY 3.0

Het lijkt bijna een Van Gogh, maar het is een microscoopopname van een geel­ gerande watertor. Als een waar kunstwerk hangt de foto aan de muur van het ­Stedelijk Museum Breda tijdens de tentoonstelling True Beauty. ‘Onderzoekers kunnen steeds meer zichtbaar maken’, zegt museumdirecteur Dingeman Kuilman. ‘Ze visualiseren data en daarbij maken ze eigenlijk artistieke keuzes.’ Zo doet het ­microscoopbeeld hierboven door de kleurkeuzes denken aan een expressionistisch schilderij. In werkelijkheid is het een opname van de zuignapjes op de voorpoten van een mannelijke tor, die zich daarmee tijdens het paren vastklemt aan het schild van het vrouwtje. Die uitleg ontbreekt in de expositieruimte, maar staat wel in een gidsje dat bezoekers krijgen. Een bewuste keuze, verklaart Kuilman. ‘Het is een beeldexpositie in een museum voor beeldende kunst en geen wetenschaps­ tentoonstelling.’ De visualisaties van internationale toponderzoekers hangen dan ook gebroederlijk naast het werk van kunstenaars die zich laten inspireren door de wetenschap. ‘De grens tussen kunst en wetenschap vervaagt. Deze tentoonstelling toont het nieuwe tussengebied.’ Tentoonstelling True Beauty, Stedelijk Museum Breda, t/m zo 19 augustus.

We schreven het al in het coververhaal van ons januarinummer: de Square Kilometre Array (SKA) komt eraan, een ‘telescoop’ die onder meer bestaat uit ruim 130 000 antennes in de Australische outback. Nederland speelt een grote rol in de totstand­ koming van dit gedeelte van SKA vanwege LOFAR, een vergelijkbare verzameling antennes die zich grotendeels op ons grondgebied bevindt. De Groninger Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde organiseert een symposium over beide projecten, waarbij er niet alleen aandacht is voor de techniek, maar ook voor de sterrenkundige waarnemingen die mogelijk zijn dankzij ­LOFAR, en die mogelijk zullen worden ­dankzij SKA. Symposium Grensverleggend astronomisch onderzoek met LOFAR en SKA, ’t Vinkhuys, Groningen, za 24 maart, 12.25-17.00 u. Inschrijven via www.gvws.info/symposium.html

WEERBAAR TEGEN HET WATER | 29 maart Afgelopen zomer was het goed raak. Orkaan Harvey bracht Houston in vijf dagen tijd 1 tot 1,4 m regen, waardoor een gebied van vele vierkante kilometers onder water liep. En orkaan Irma richtte een ravage aan op Sint Maarten. Waarom waren beide gebieden niet berekend op een dergelijke ramp? En is dat in de toekomst beter te doen? Die vragen staan centraal tijdens het symposium Resilience en risicobeheer,

­ ede georganiseerd door de KIVI-afdelinm gen Bouw- en Waterbouwkunde en RisicoBeheer en Techniek. Prof.dr.ir. Bas Jonkman verzorgt de aftrap: hij bezocht Houston met een multidisciplinair team en maakte een studie van het waterbouwkundig verloop van de overstroming. Mr.ing. John van der Puil behandelt vervolgens de nieuwe internationale norm ISO 22316, die aangeeft over welke eigenschappen een organisatie – of dat nu een bedrijf is of een heel eiland als Sint Maarten – moet beschikken om weerbaar te zijn in een complexe en veranderende omgeving, bijvoorbeeld tijdens een watersnood. Dr. Tina Comes spreekt over het verschil tussen Nederland en de VS. Want waar wij na de Watersnoodramp van 1953 besloten om ons land zo goed mogelijk tegen de zee

te verdedigen, wacht men in de VS na de overstroming van Houston gewoon de volgende orkaan af. Waar komt dat verschil in houding vandaan? Matthijs Bos MSc vertelt over een waterbouwkundige studie die Royal Haskoning­ DHV in opdracht van het Rotterdamse ­Havenbedrijf deed naar de waterveiligheid van de Botlek, het buitendijkse industrie­ gebied bij de haven van Rotterdam. Tot slot behandelt klinisch psycholoog drs. Natasha Dodonova hoe het kan dat er in de techniek zoveel menselijke fouten worden gemaakt, bijvoorbeeld bij de strijd tegen het water, en wat daartegen is te doen. Symposium Resilience en risicobeheer, De Bouwcampus, TU Delft, do 29 maart, 16.00-20.00 uur. Inschrijven via www.kivi.nl/resilience

tekst drs. Jean-Paul Keulen en ir. Judith RobbeOomen

maart 2018 | de ingenieur 3 | 39


foto’s GACW

EUREKA

DE PRODUCTONTWERPEN VAN MORGEN

LUCHTLOZE BAND

tekst ir. Jeroen Akkermans en ing. Paul Schilperoord

40 | de ingenieur 3 | maart 2018

Luchtbanden zijn al meer dan een eeuw gemeengoed op allerlei soorten wegvoertuigen. Wel kampen ze met een aantal duidelijke tekortkomingen: ze kunnen lek of beschadigd raken, zijn aan slijtage onderhevig en zorgen jaarlijks wereldwijd voor een gigantische afvalberg. Dr. Zoltan Kemeny, ­oprichter van het Amerikaanse bedrijf Global Air Cylinder Wheels (GACW), ontwikkelde daarom een alternatief: het Air Suspension Wheel (ASW). In het gepatenteerde ASW zijn de wielnaaf en de velg losse delen die worden verbonden door een aantal pneumatische cilinders. De cilinders zijn niet precies in het midden van het wiel bevestigd, maar rondom de wielnaaf. Deze cilinders zijn gevuld met stikstof en verstelbaar in hoe hard of zacht ze in- en uitveren. Als de motor van het voertuig koppel op de wielnaaf overbrengt, duikt deze iets naar voren en naar beneden, waardoor de naaf het wiel als het ware meetrekt. Hierdoor zou volgens GACW de rolweerstand tot zo’n 30 % lager zijn vergeleken met een conven­ tioneel wiel met luchtband. In los zand is het ­effect nog groter; daar kan het voertuiggewicht theoretisch gezien de rolweerstand zelfs opheffen. Dit betekent minder energieverbruik, terwijl ook de tractie en stabiliteit verbeteren en er geen kans meer is op lekke of klapbanden. Het ASW is in allerlei groottes toepasbaar op alle soorten voertuigen, variërend van fietsen en rolstoelen tot vrachtwagens en dumptrucks. Afhankelijk van de uitvoering krijgt het wiel bijvoorbeeld zes of twaalf cilinders. Bij de grotere uitvoeringen wordt het profiel van het ASW in losse elementen van kunststof of staal met bouten aan de velg

­ evestigd. Zo is het profiel volledig op maat te b ­ontwerpen voor specifieke toepassingen. De ­binnenkant van het wiel, waar de cilinders zitten, kan volledig worden afgesloten en beschermd ­tegen modder, stof, water, extreme hitte, sabotage of zelfs ­kogels. GACW ontwikkelde namelijk ook een uitvoering van het ASW die dankzij extra pantser­beplating door kan gaan voor ’s werelds eerste echt kogelbestendige wiel. Vooral voor de zware industrie, waaronder de ­mijnbouw, wegen de voordelen van het ASW zwaar doordat er een flinke kostenbesparing mee is te ­realiseren. Een set ASW’s voor een dumptruck of wiellader kost meer dan een set off-the-road-lucht­ banden, maar de ASW’s hebben een levensduur van zo’n twintig jaar – vergelijkbaar met de levensduur van de truck zelf. Na vier tot zes jaar is het alleen nodig om de profielelementen te vervangen. Dat bespaart potentieel tonnen aan bandenkosten en het levert ook nog eens een verhoogde productiviteit op, doordat lekke of beschadigde banden tot het verleden behoren. (PS)


foto’s KPN/FROLIC studio

SCHAATSSTOEL Als de kleuter zijn evenwicht verliest en met stoel en al om­ kiepert, klinkt uit een luidsprekertje de geruststellende stem van Sven Kramer. ‘Heb je je pijn gedaan? Zet hem maar weer rechtop.’ Het kleintje krabbelt overeind en probeert aangemoedigd door de topschaatser zijn taak te voltooien: rechtuit schaatsen, langs de laserlijnen die de stoel op het ijs projecteert. ‘Zeg nou zelf, zo leren schaatsen is toch leuker dan achter de klassieke stoel?’, zegt Mark Versteegen, sponsordirecteur van KPN, dat de hightech schaatsstoel samen met industrieel ontwerpbureau FROLIC studio ontwikkelde. ‘De kinderen vinden zo’n pratende stoel met laserlicht prachtig.’ De schaatsstoel, die sinds half januari wordt getest op de Coolste Baan van Nederland in het Olympisch Stadion in Amsterdam, moet het leren schaatsen op kunstijs aantrekkelijker en gemakkelijker maken. De achterliggende gedachte: door de milde winters en het gebrek aan natuurijs lijkt de kans op een opvolger van Sven Kramer licht geslonken. Uit onderzoek van KPN blijkt dat vier op de vijf ouders zich overeind weten te houden op het ijs, terwijl dat slechts twee op de drie kinderen tussen vier en twaalf jaar lukt. ‘We hopen dat de schaatsstoel aanslaat en meer kinderen het kunstijs opgaan’, aldus Versteegen. De schaatsstoel onderwijst kinderen met sensoren als versnellings- en snelheidsmeters, en algoritmes die op het juiste moment Sven Kramer inschakelen. Zo bevatten de groene hand­ grepen drukgevoelige sensoren waaruit is af te leiden of het kind in balans is. Als het te veel naar één kant leunt, wijst Kramer daarop. ‘De boodschap hangt af van hoe scheef het kind schaatst en varieert van ‘ietsje naar links’ tot ‘ga even door je knieën’.’

Ook helpen de laserstralen om rechtuit te blijven schaatsen. ‘De intensiteit verandert bijvoorbeeld als het kind niet op koers blijft. De stoel houdt verder bij hoe het kind presteert. Na het voltooien van de taken is een oorkonde met resultaten te downloaden.’ KPN en FROLIC studio bekijken deze winter aan de hand van feedback van kinderen of er nog verbeterpunten zijn. ‘Als de stoelen aanslaan, zijn er volgende winter tientallen exemplaren beschikbaar op de circa zestig IJSTIJD!-banen van de KNSB in ons land.’ (JA) maart 2018 | de ingenieur 3 | 41


EUREKA

ZESHOEKJESHOES

foto’s Boex

Door toenemende milieuproblemen omtrent plastics neemt de druk toe om milieuvriendelijker alternatieven te vinden. Vooral eenmalig gebruik van verpakkingsmiddelen zorgt voor enorme hoeveelheden afval. De tweelingbroers en fanatieke surfers Sam en Will Boex van ontwerpstudio Boex ontwikkelden daarom een lichtgewicht kartonnen verpakking die een goede bescherming biedt en volledig recyclebaar is: de FlexiHex. Deze module bestaat uit een compact opgevouwen ­honingraatstructuur die zich ontvouwt als hij over een ­product heen wordt getrokken. De eerste toepassingen van Flexi-Hex is het verpakken van alle modellen surfboards, skateboards en snowboards. De

42 | de ingenieur 3 | maart 2018

daarvoor ontworpen Flexi-Hex-module is in opgevouwen toestand 35 mm breed en 30 mm hoog. Hij heeft een standaardlengte van 115 cm en kan met een stevige schaar op maat worden geknipt. De honingraatstructuur is verlijmd tussen twee stevige kartonnen zijkanten en is op te rekken tot 35 keer de opgevouwen breedte. Tijdens het aanbrengen volgt de module vanzelf de contouren van het product. Normaliter wordt een surfboard verpakt in een flink stuk ­noppenfolie. Niet alleen levert dat een aanzienlijke hoeveelheid plastic afval op, ook is de verpakker daar al snel een kwartier mee bezig. Hetzelfde surfboard verpakken met FlexiHex duurt slechts twee minuten. Hiervoor worden twee Flexi-Hex-modules over het surfboard geschoven en halverwege met papiertape aan elkaar bevestigd. Door vervolgens beide uiteinden met een stukje tape vast te zetten, is de ­verpakking klaar. Sam en Will Boex willen volgend jaar het toepassingsgebied van Flexi-Hex uitbreiden en modules ontwikkelen voor bijvoorbeeld het verpakken van wijn- en bierflessen, keramiek en lijsten. (PS)


EUREKA

Als de vleugels van een vliegtuig tijdens de vlucht van vorm kunnen veranderen, wordt het toestel daar efficiënter en ­beter bestuurbaar van. Dit idee is niet nieuw, maar in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. De actuatoren die vormverandering ­mogelijk maken, worden namelijk aangestuurd door elektro­ motoren of hydraulische systemen, en die zijn zwaar en ­nemen relatief veel plaats in. Een projectgroep van NASA, vliegtuig­ fabrikant Boeing en vliegtuigonderhoudsbedrijf ­Aera-I Inc. heeft een nieuw type vleugel ontwikkeld met ­opklapbare ­uiteinden: de Spanwise Adaptive Wing (SAW). In de SAW stuurt een nieuw ontwikkeld, lichtgewicht geheugenmetaal de actuatoren aan. Dit metaal vervormt wanneer het wordt gekoeld en keert bij verhitting terug naar zijn oorspronkelijke vorm. De SAW-projectgroep verwerkte dit materiaal in buizen die de actuatoren voor de vleugeluiteinden en de vleugelkleppen bedienen. Bij koeling ontstaat er torsiewerking in de buis, waardoor het vleugeluiteinde of de klep gaat draaien. Bij verhitting draait de buis terug. Dit systeem kan tot 80 % gewichtsbesparing opleveren in vergelijking met een hydraulisch bedieningssysteem. Bovendien is het veel compacter en makkelijker in een vliegtuigvleugel te ­verwerken. Commerciële lijntoestellen worden door SAW beter bestuurbaar. Daarnaast kunnen de piloten de vleugels tijdens de vlucht aanpassen aan wisselende omstandigheden. Door de verbeterde aerodynamica en een lager gewicht daalt

beeld NASA/Boeing/Aera-I Inc.

VARIABELE VLEUGEL

­ ovendien het brandstofverbruik. Ook zijn er voordelen op de b grond: nieuwe, grotere toestellen met lange vleugels kunnen zo makkelijker terecht op bestaande vliegvelden. Door de vleugeluiteinden naar beneden te vouwen, zouden supersonische toestellen bovendien optimaler gebruik kunnen maken van de luchtgolf, waardoor de weerstand flink omlaag gaat. Dat moet supersonisch vliegen efficiënter maken. NASA testte onlangs een schaalvliegtuig waarvan de vleugel­ uiteinden zo vanuit de neutraalstand onder een hoek van 70° omhoog en omlaag kunnen bewegen. Komende zomer staan meer testvluchten gepland. Door verbeteringen moet het ­systeem vooral sneller en vloeiender gaan functioneren. ­Daarnaast werken inge­nieurs aan een volwaardige uitvoering van de actuatoren met geheugenmetaal voor toepassing in een Boeing F-18. (PS)

Jaarlijks komen honderdduizenden ­zeevogels om die op net uitgeworpen vis­lijnen af duiken. De vishaak met aas die ze uit de lucht of het water plukken, wordt ze vaak fataal. Met name grote ­albatrossen komen vaak zo aan hun ­einde: jaarlijks sterven er zo’n honderdduizend van deze vogels door een haak in hun bek. Diverse maatregelen hier­tegen, zoals verzwaarde en daardoor snel zinkende vishaken of vogelwerende lijnen rondom het schip, werken vaak niet omdat ze te complex of onpraktisch zijn. Het Engelse Hookpod komt binnenkort met een praktischere en eenvoudigere oplossing: een cilindrische huls die automatisch openklapt op 10 m diepte. Als de haak met het aas pas zó ver ­onder de waterspiegel vrijkomt, kan er geen ­vogel meer bij, zegt de directeur van Hookpod, Rebecca Ingham MSc. Voordat de haak wordt uitgeworpen,

foto Hookpod

VOGELREDDENDE VISHAAK

drukken de vissers hem in de open­ geklapte cilinder, waarna ze die dicht­ klikken. Na het uitgooien doet de toe­ nemende waterdruk zijn werk. In de cilinder zit aan de zijkant een zuigertje dat door de drukverhoging langzaam in een waterdichte kamer met lucht schuift. Hierbij wordt er nog wat tegendruk gegeven door een veer. Op een diepte van

10 m is de zuiger zo ver opgeschoven dat hij een aantal palletjes indrukt. De cilinder klapt dan open, waardoor de haak met het aas vrijkomt. ‘Het is een volstrekt mechanische ­constructie’, zegt Ingham. ‘Hoewel er on­gelooflijk veel ingenieurswerk in het mechanisme zit, is het resultaat een ­robuuste en goedkope technologie waar een visser geen omkijken naar heeft.’ De Hookpod is de afgelopen jaren uit­ gebreid getest in de wateren van Zuid-­ Afrika, Brazilië en Australië. Een recente studie concludeert dat er per 100 000 Hookpods slechts vier vogels sneuvelen, tegen tachtig vogels per 100 000 ‘on­ beschermde’ vishaken. ‘Verder blijkt dat de Hookpod geen enkele invloed heeft op de hoeveelheid gevangen vis’, aldus Ingham. ‘Dat maakt hem, naast het feit dat hij idiot proof is, volgens ons tot hét antwoord op de zeevogelsterfte.’ (JA) maart 2018 | de ingenieur 3 | 43


foto’s Nuro

EUREKA

AUTONOME AFLEVERAAR Het arsenaal aan bezorgrobots groeit. Naast vliegende drones om pakjes en pizza’s te bezorgen, verschijnen er ook autonome bestelwagentjes die gebruikmaken van trottoirs en fietspaden. Een interessante nieuwkomer is de autonome bestelwagen van het Amerikaanse bedrijf Nuro, die gewoon over de ­openbare weg rijdt.

44 | de ingenieur 3 | maart 2018

Nuro haalde 92 miljoen dollar aan ­investeringen op om ‘de voordelen van robotica in het dagelijks leven’ sneller toegankelijk te maken. Het bedrijf heeft zichzelf bovendien tot doel gesteld om van de autonome bestelwagen een van de veiligste weggebruikers te maken. Het voertuig is ontwikkeld door een team specialisten afkomstig van onder meer Google, Apple, Uber, Tesla en ­General Motors. De bestelwagen van Nuro is specifiek ontworpen om binnen lokale gemeenschappen goederen te vervoeren tussen bedrijven o ­ nderling en tussen bedrijven en consumenten. Het compacte, autonoom rijdende voertuig moet de kosten van lokaal transport drastisch verminderen. De bestelwagen kan bijvoorbeeld boodschappen afleveren, maaltijden ­bezorgen en kleding van de stomerij ­afleveren. Over de specificaties laat Nuro nog maar weinig los. Bekend is alleen

dat het voertuig is opgebouwd uit lichtgewicht materialen en dat het ongeveer half zo breed is als een personenauto. Aan de ­zijkant zitten twee vleugeldeuren met daarachter twee gescheiden laadruimtes voor boodschappen en pakketjes. Tussen de vleugeldeuren zit een toetsenbordje waarmee gebruikers met een unieke ­code een of beide deuren kunnen openen om toegang te krijgen tot voor hen bestemde boodschappen of pakketjes. De techniek voor autonoom rijden lijkt sterk gebaseerd te zijn op het systeem van Google’s zelfrijdende autoproject Waymo, waar de twee oprichters van Nuro eerder aan werkten. Net als bij de Waymo zit op het dak van Nuro’s voertuig een roterend LiDAR-radarsysteem dat de omgeving driedimensionaal in kaart brengt. Daarnaast zijn er rondom camera’s aan het voertuig ­bevestigd. (PS)


Hij dook het afgelopen jaar in verschillende Europese steden op: de CityTree, een 3 m breed en 4 m hoog muurtje met mossen die stadslucht zouden reinigen en een zitbankje. Verschillende gemeentes, waaronder Amsterdam, hebben ­recent exemplaren laten plaatsen. Ondertussen betwisten experts het nut van de CityTree, een vondst van de Duitse start-up Green City Solutions. Met ­name de claim dat een enkel muurtje net zoveel vuile stoffen uit de lucht haalt als 275 bomen van de soort robinia wordt niet echt onderbouwd. De goede resultaten in het lab waar de start-up mee schermt zijn niet rechtstreeks te vertalen naar de praktijk, bijvoorbeeld omdat de wind sterk varieert, ­menen onafhankelijke onderzoekers. Dat de CityTree is volgestouwd met mossen, stuit niet op kritiek. De mossen zijn in staat om relatief grote hoeveelheden fijnstof vast te houden als de lucht langs ze blaast. De opgevangen stofdeeltjes worden geïntegreerd in de planten­ cellen. De zuiverende werking is volgens de ontwerpers te vergroten door de stadslucht aan te zuigen met een ventilator, iets waar momenteel aan wordt gewerkt. Het muurtje is verder voorzien van ­diverse sensoren die de luchtkwaliteit meten én waken over de behoefte van de mossen. De sensoren regelen bijvoorbeeld de toevoer van water en voedingstoffen uit een ingebouwde tank. De energie hiervoor is afkomstig van zonne­panelen. De CityTree is volgens de makers nog niet perfect. De start-up doet momenteel onderzoek om de efficiëntie ervan op te schroeven. (JA)

Een capuchon met kijkraampjes aan de zijkant en een ­vertaalmachine voor dierengedachten. In haar stripcolumn in de NRC beschreef Renske de Greef aan het begin van dit jaar de zeven uitvindingen waarvan ze hoopt dat die in 2018 worden gedaan. De uitvinding die mijn aandacht trok: een plantreddende sensor die de vochtigheid van ­potgrond meet en geluid maakt als de grond te droog is. En niet zomaar geluid, maar niet te negeren stemmen van bekende Nederlanders die je waarschuwen dat je plant nu toch echt water nodig heeft. Toen ik dat las, dacht ik: ‘Dat kan iedereen toch ­eenvoudig zelf maken?’ Ik heb de afgelopen jaren veel gewerkt met de Arduino: een klein, goedkoop computertje waar je makkelijk ­elektrische onderdelen op aansluit. Rond de Arduino is een heel ecosysteem ontstaan van bedrijven die varianten en ­uitbreidingen op de minicomputer maken. Twee van de uitbreidingen in dit ecosysteem zijn de ­bodemvochtsensor van Sparkfun en het Music Maker MP3 Shield van Adafruit. In feite zijn dat alle onderdelen die Renske voor haar uitvinding nodig heeft. Vooral om aan mezelf te bewijzen dat mijn gevoel klopt dat ‘je zoiets zelf makkelijk kunt maken’, vis ik een Arduino, een sensor en een MP3 Shield uit mijn onderdelen­ voorraad en ga ik aan de slag. Stap 1: sluit de bodemvochtsensor aan op de Arduino en stuur over usb een meting naar mijn computer. Werkt in vijf minuten. Stap 2: laat de Arduino een signaal naar het MP3 Shield sturen om een mp3 af te spelen. Werkt in één minuut. Stap 3: integreer stappen 1 en 2. Ik laat de Arduino elke minuut een mp3 afspelen wanneer de bodemvocht meting te laag is en een andere mp3 wanneer deze te hoog is. ­Totale tijd: minder dan tien minuten. Bekijk een video met een demonstratie van de pratende vochtigheidsmeter op rolfhut.nl/praatplant. Als ingenieur vergeet ik nog weleens dat wat voor mij ­appeltje-eitje is voor anderen klinkt als toekomstmuziek. Ik vind het deel van onze verantwoordelijkheid als ingenieurs om te laten zien wat er allemaal mogelijk is met de nieuwste wetenschap en techniek. Het mooiste is het wanneer dat, zoals hier, kan met een werkend prototype. Dus: Renske, de pratende vochtigheidsmeter is klaar. Mail je me je adres? Moet je wel even zelf Bram Moszkowicz overhalen om ‘het gebrek aan water vandaag is abject en infaam’ in te spreken.

ROLF ZAG EEN DING

foto Green City Solutions

ZUIVERMUUR

SCHREEUWSENSOR

Dr.ir. Rolf Hut is universitair docent aan de TU Delft, maker, spreker en schrij­ver. In zijn column kijkt hij naar dingen die misschien geen hoogwaardig inge­nieurs­werk uitstralen, maar wel getuigen van denken als een ingenieur.

maart 2018 | de ingenieur 3 | 45


De Nederlandse ere-ingenieur en topambtenaar Henk Ovink verwierf een unieke positie. Hij maakte deel uit van de Presidentiële Task Force die aan de slag moest met het herstel van het gebied rond New York na de verwoestende uitwerking van orkaan Sandy. Hoe kreeg hij alle betrokkenen mee? tekst ir. Frank Biesboer

HENK OVINK OVER OMGAAN MET GROTE FYSIEKE INGREPEN

‘Omarm de complexiteit’ H

foto Evert van de Worp

et is een van de typerende anekdotes in het boek Too big, dat ir. Henk Ovink samen met Jelte Boeijenga MSc schreef over zijn avontuur in de Verenigde Staten. Een projectmanager van het US Army Corps of Engineers, vergelijkbaar met de Nederlandse Rijkswaterstaat, stelt voor de doorgebroken dijken van Coney Island, het zuidelijke puntje van Brooklyn, in ere te herstel-

len. Helemaal fout, denkt Ovink. We hebben te maken met klimaatverandering, er zullen vaker stormen zoals Sandy op ons afkomen, dus zorg dat het gebied daar beter op is voorbereid. Nu ligt er een pakket aan maatregelen dat ook voorziet in waterberging en -afvoer, en bovendien het ziekenhuis beschermt zodat het niet nogmaals hoeft te worden geëvacueerd. ‘We zullen onze cultuur moeten veranderen, buiten bestaande kaders moeten denken en handelen’, zo plaatst Ovink die anekdote in breder verband. Vraagstukken van klimaatverandering, economie, sociale om­­ standig­heden en ecologie zijn zo sterk ver­weven, je ontkomt er niet aan die com­­­plexiteit te omarmen. Dat klinkt mooi, maar maakt hij het onderwerp daarmee niet onnodig breed en dus ­lastig om mee om te gaan?

Watergezant Henk Ovink: ‘Als je onderdeel bent van het probleem, kun je ook onderdeel zijn van de oplossing.’

46 | de ingenieur 3 | maart 2018

‘Een gemakkelijke weg is er niet’, zegt Ovink. ‘Tenminste, als je duurzame resultaten wilt die zorgen dat we goed zijn voorbereid op de toekomst en waar we echt beter van worden. Onderschat niet hoe moeilijk het is om dat te bereiken; hoe groot de drang is om vanwege de politieke context of bestaande belangen te kiezen voor een snelle fix. Maar durf je het aan, dan is die complexe, inclusieve en integrale aanpak fantastisch. Want die levert voor alles en iedereen meerwaarde. Dan krijg je de mensen mee en maak je het ook aantrekkelijk.’

Samen analyseren Het was dit pleidooi voor durf waarmee Ovink zich een plek wist te veroveren in de Sandy Rebuilding Task Force die door president Obama werd ingesteld na de verwoestende uitwerking van de orkaan in 2012. Die had 186 doden, 65 000 beschadigde gebouwen en een herstelpost van 65 miljard dollar tot gevolg. Een van de meest iconische steden en meest dichtbevolkte


illustratie Bjarke Ingels Group

Ontwerp van het beschermingssysteem Big U, dat moet voorkomen dat Manhattan bij een orkaan opnieuw overstroomt.

gebieden ter wereld bleek uiterst kwetsbaar. Ovink, op dat moment waarnemend directeur-generaal Ruimte & Water op het ministerie van Infrastructuur en Milieu, werd aangewezen om Shaun Donovan, de voorzitter van de Task Force, te introduceren in de Nederlandse waterbouw. Dat bezoek werd niet alleen een rondreis door Laag Holland en het Rivierengebied, maar vooral een gesprek over de weder­ opbouw na Sandy als een unieke kans voor een nieuw begin en een andere aanpak. Ovink: ‘We waren er beide van overtuigd dat het ging om verandering van de manier waarop de overheid omgaat met weerbaarheid, om het slechten van bureaucratische verkokering en het veranderen van de cultuur waarmee we op de grote maatschappelijke uitdagingen reageren.’ Die cultuur waar Ovink op doelt, is deels typisch Amerikaans. ­‘Collectiviteit is per definitie verdacht, ook al kun je aantonen dat de business case daarvan meerwaarde oplevert. Als het gaat over de vraag ‘bescherm je je huis of bescherm je de gemeenschap?’, dan pakt het antwoord altijd ten voordele van het huis uit.’ Daarnaast zijn er, en dat speelt ook in Nederland, bestaande belangen van organisaties, overheidsdiensten en anderen. De organisatie die is belast met de rampenbestrijding is niet primair geïnteresseerd in het voorkomen van een ramp, want dat zou de eigen positie alleen maar ondermijnen. Om dat soort patronen te doorbreken, legde Ovink keer op keer de nadruk op betrokkenheid van de stakeholders. ‘Maak ze onderdeel van de verandering. Vraag hen dus niet wat ze van dit of dat plan vinden, maar analyseer samen: wat is hier de problematiek? Waar zitten de onderlinge verbanden en waar liggen de kansen om onze situatie te

verbeteren? Als je onderdeel bent van het ­probleem, kun je ook onderdeel zijn van de ­oplossing.’

Nieuwe aanpak Het gebruik van het juiste ontwerpgereedschap is ­daarbij cruciaal, zo wist Ovink. Het opbouwprogramma heette dan ook niet toevallig Rebuild by Design. ‘Bij fysieke ingrepen in de omgeving is het dé manier om mensen rond de tafel te krijgen. Ontwerpen zijn heel geschikt om zowel de problematiek met al zijn samenhang letterlijk in kaart te brengen als de kansen te laten zien om vooruit te komen. Ontwerpen maken inzichtelijk en doen een beroep op verbeeldingskracht.’ Daarnaast, en minstens zo belangrijk, zegt Ovink, is ontwerpen een proces. ‘Je zorgt dat mensen met al die verschillende belangen en vanuit al die verschillende kokers er samen mee bezig zijn. Zo’n ontwerpproces roept op dat mensen zich eerder gelijkwaardig opstellen dan vanuit machtsposities of deskundigheid. Het proces is heel open en uitnodigend; het waarborgt dat mensen beseffen dat ieders ­bijdrage er toe doet. En gaandeweg kom je tot nieuwe inzichten.’ Dat klinkt haast te mooi en gladjes. ‘Het bleek in de praktijk soms ook heel ingewikkeld. Het maart 2018 | de ingenieur 3 | 47



illustratie MIT CAU

Het ontwerp voor de aanpak van Meadowlands, het gebied aan weerszijden van de Hudsonrivier.

vereiste keihard werken om voor elkaar te krijgen; om wantrouwen het hoofd te bieden. Stap voor stap ging het soms, in kleine groepjes, via de kinderen op school, met hulp van eerste vertrouwelingen. ­Realiseer je dat sommige mensen alles kwijt waren: hun directe naasten, hun huis ... En dan komt een of andere Task Force langs voor een gesprek over wat klimaatverandering kan betekenen voor de woonomgeving. Uiteindelijk is het ons toch gelukt door zorgvuldigheid en het tonen van waardigheid.’ Ovink noemt van de projecten die uiteindelijk de eindstreep haalden Meadowlands als voorbeeld, het gebied aan weerszijden van de Hudsonrivier. ‘Dat is eigenlijk een moerasgebied dat helemaal over-

‘De vloedgolf betekende zowel een sociale als een milieuramp’ stroomde, tot tientallen kilometers diep landinwaarts. De analyse liet zien dat waar de vloedgolf de meeste schade toebracht ook de meest kwetsbare mensen woonden en dat het water in het sterk geïndustrialiseerde gebied vervuiling meenam. Bovendien lag het merendeel van de kritieke infrastructuur in het overstroomde gebied. De vloedgolf betekende zowel een sociale als een milieuramp en leidde tot verregaande ontwrichting. Dan snap je dat je alleen verder komt als je die vraagstukken in hun samenhang neemt.’ Uiteindelijk bracht het ontwerpproces een voor het gebied nieuwe aanpak, zoals ecologisch herstel van de nog overgebleven verwaarloosde moerasgebieden rond de rivieren. Die moeten nu gaan functioneren als een enorme waterspons, gecombineerd met een systeem van lagere en hogere dijken. Dat geheel moet ook zorgen voor de afvoer van zware regenval. Het ontwerp biedt daarnaast mogelijk­ heden voor huisvesting met zicht op een prachtige rivierenlandschap.

Ook is er plek voor een nieuw systeem van ­busvervoer dat het gebied beter verbindt en zo nieuwe mogelijkheden voor economische ­ontwikkeling creëert’, vervolgt Ovink. ‘Het ­domino-effect van de ellende wisten we zo om te keren tot een keten van mogelijkheden. Let wel, dit was een project van het Center for Advanced Urbanism van het Amerikaanse MIT, samen met de architecten­bureaus ZUS en Urbanisten en met ondersteuning van Deltares, Volker Infra Design en het mediabedrijf 75 – allemaal uit Nederland.’

Van voren af aan En kunnen wij hier in Nederland zelf ook nog iets leren van Rebuild by Design, bijvoorbeeld bij omstreden projecten rond de Markermeerdijken of de rivierverruiming van de Waal bij Varik-­ Heesselt? ‘Ik ben blij dat je die vraag stelt’, zegt Ovink, die nu de eerste officiële watergezant van Nederland is en onlangs werd benoemd tot erelid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. ‘Het lijkt wel of iedereen heel snel vergeet dat je die aanpak niet vanzelf krijgt; dat je daar veel aandacht aan moet geven. Het risico voor Nederland is dat we denken: ‘We doen het wel even.’ Dan gaat het gelijk mis. Bij elk groot project moet je iedere keer weer van voren af aan beginnen. Dat is lastig, zeker. Maar het is ook fantastisch, want ­pre­­cies daar zit de kracht en de kans op meerwaarde. Rebuild by Design laat zien dat het de enige manier is waarop je echt innovatief kunt zijn. En waar die innovatie ook werkelijke meerwaarde biedt: voor veiligheid en kwaliteit, voor mens en planeet.’ | maart 2018 | de ingenieur 3 | 49


Deze Bluetooth-tracker van Tryst heeft maar heel weinig zonne-­energie nodig.

HOE DRAADLOZE APPARAATJES AAN ENERGIE KOMEN

Stroom uit de lucht

Het Internet of Things kan pas echt goed van de grond komen als miljarden apparaatjes in gebouwen, wegen, auto’s, huizen, oren en kleding draadloos én batterijloos worden. Dat kan door energie te oogsten uit de omgeving, maar dan moet wel de betrouwbaarheid daarvan omhoog. tekst drs. Amanda Verdonk

S

tel dat u zich nooit druk hoeft te maken over de batterij van uw smartphone, simpelweg omdat hij er geen heeft. Het klinkt misschien als een first world problem, maar toch zal de hele wereld een zucht van verlichting slaken als deze ergernis van de moderne tijd is opgelost. Bovendien zou zo’n oplossing heel veel – al dan niet duurzaam opgewekte – stroom besparen. Onderzoekers van de University of Washington deden afgelopen zomer al een eerste duit in het zakje. Zij demonstreerden een apparaatje, niet meer dan een printplaatje met druktoetsen

50 | de ingenieur 3 | maart 2018

erop, dat met behulp van een basis­ station een paar meter verderop een verbinding via Skype tot stand bracht. Door een toets in te drukken, kon de beller spreken. Het ‘telefoontje’ haalde zijn stroom uit radiogolven en lichtdeeltjes uit de omgeving. Nu is er nog een lange weg te gaan van een printplaatje naar een volwaardige smartphone met zijn grote, energieverslindende beeldscherm. Maar er zijn miljarden andere draadloze apparaatjes in ontwikkeling die aan het internet zijn gekoppeld, behorend tot het Internet of Things. Denk aan een sensor die aangeeft waar je

sleutels liggen of dat de melk zuur begint te worden, maar bijvoorbeeld ook aan temperatuursensoren in de weg die waarschuwen voor gladheid, minuscule gehoorapparaten, stappentellers voor koeien, of sensoren in individuele gewassen die hyperlokaal de temperatuur, de luchtvochtigheid en de zuurgraad van de grond meten. Volgens onderzoeksbureau Gartner waren er in 2017 al 8 miljard apparaten online en zal dat aantal in 2020 zijn gegroeid tot 20 miljard. De energievoorziening is echter een struikelblok, want het aantal benodigde batterijen zou de spuigaten uit lopen. Daar komt


foto TWTG

dan nog bij dat ze op een gegeven moment moeten worden vervangen. Bovendien zijn batterijen schadelijk voor het milieu; ze bevatten giftige zware metalen en de productie ervan kost energie. Een oplossing is om de benodigde stroom uit ‘de lucht’ te halen, bijvoorbeeld uit zonne-energie, warmte, vibratie of radiosignalen (van radio, tv, wifi of mobiele telefonie). En het mooie is dat de componenten in al die apparaatjes, zoals de microprocessoren, steeds kleiner worden en steeds minder energie nodig hebben.

Plug and forget Technieken om energie uit de omgeving te oogsten – energy harvesting in het Engels – bestaan al. Denk bijvoorbeeld aan een zonnecel, een thermo-elektrische generator die gebruikmaakt van warmte, een ­magneet die vibratie omzet in stroom of een antenne die radiosignalen opvangt (zie ‘Keuzestress’ op pagina 53). Deze technieken passen bovendien op chips van enkele centimeters.

Zo zijn er al kinetische horloges en lichtschakelaars op de markt die beweging of vibratie benutten. Een belangrijke kanttekening is overigens wel dat energie-­autonome apparaatjes eigenlijk niet echt batterijloos zijn. Ze beschikken over een oplaadbare batterij, bijvoorbeeld van lithium-ion, of een zogeheten super- of ultracondensator die heel snel kan opladen en ontladen. In zo’n condensator vinden geen chemische reacties plaats en ze bevatten geen zware metalen; de opslag gebeurt elektrostatisch. ‘Dit is een mooie tijd om met sensoren aan de slag te gaan, want alle technieken zijn er inmiddels. Je kunt het zo gek niet bedenken of er is wel een oplossing’, zegt ing. John Tillema, Chief Technology Officer van het Rotterdamse technologiemaart 2018 | de ingenieur 3 | 51


illustratie Yole Développement/De Ingenieur

LEGO VOOR GEVORDERDEN Een chip in een energie-autonoom apparaat bestaat doorgaans uit vier modules: • Een energieopslagmodule met een energy harvester: een zonnecel, een radiozender, een thermo-elektrische generator, een trillingsgevoelige magneet of een piëzo-element. • Een energiemanagementmodule die beschikt over een oplaadbare batterij of super­condensator en een processor of micro-­ controller die het energiegebruik regelt. • Een communicatiemodule die het contact met de buitenwereld verzorgt. Dat kan via b ­ estaande technologieën als wifi of Bluetooth, of speciaal voor het Internet of Things ontwikkelde, energie­zuinige netwerken als LoRa, Zigbee en Narrowband IoT. Een module met sensoren die bijvoorbeeld de versnelling, de • temperatuur of de ­samenstelling van een gas of vloeistof meten.

bedrijf TWTG. Hij vond bijvoorbeeld online een heel gevoelige zonnecel ter grootte van een postzegel, die iedereen zo kan bestellen. Aan 200 lux heeft deze zonnecel voldoende om de gehele sensor te laten functioneren; die hoeveelheid licht is onder een bureautafel al voorhanden. ‘We konden alleen geen chip vinden die de zonne-energie efficiënt benut bij lage lichtopbrengst. Nou, dan heb je mij beet, want dan mis je dus maar één bouwblokje.’ De ingenieurs van TWTG gingen aan de slag om die chipmodule te maken. Onder de naam Tryst voeren ze nu een pilot uit voor een postbedrijf, waar ze rolcontainers voorzien van een Bluetooth-tracker die werkt op zonne-energie. En dat is mooi, want het postbedrijf heeft honderdduizenden van deze containers met een levensduur van dertig jaar. Na een paar jaar alle batterijen vervangen is dus praktisch uitgesloten. 52 | de ingenieur 3 | maart 2018

Ruim 10 km verderop, op de campus van de TU Delft, werkt de start-up Nowi onder andere aan batterijloze temperatuursensoren die hun energie halen uit de aanwezige radiosignalen en een seintje geven als een weg of perron mogelijk glad wordt. ‘Ons doel is om plug-and-forget-sensoren te maken’, aldus CEO Simon van der Jagt MSc. ‘Ze moeten langer meegaan dan de toepassing vraagt, want wegbeheerders kunnen on­­ mogelijk om de haverklap een snelweg afsluiten om die sensoren te vervangen. Dat betekent een levensduur van minstens twaalf jaar.’

Stoflaag Ook op plekken die in principe wel goed toegankelijk zijn, heeft een energie-autonome ­sensor soms grote voordelen. ‘Stel je een petrochemisch complex voor waar iemand de temperatuur moet meten’, zegt Tillema van TWTG. ‘Die moet worden aangemeld en gecertificeerd, hij heeft een bus nodig, hij moet veiligheidskleding aan en hij begeeft zich in een gevaarlijke om­­geving. Dan is een sensor met een zonnecel een koopje. Deze investering verdient zich in een jaar terug.’ Ook zijn er gevallen waarin een batterij niet wenselijk is omdat hij vanwege de hoge energiedichtheid en chemische reacties een explosiegevaar kan vormen. De uitdaging is nog wel om de betrouwbaarheid van een gewone batterij te overtreffen, want die doet het gedurende zijn levensduur altijd en overal. Zonnecellen werken een stuk minder efficiënt als ze onder een stoflaag komen te zitten, al


KEUZESTRESS

bron Cymbet

De voornaamste bronnen voor energy harvesting, het winnen van energie uit de omgeving, zijn licht, vibratie, warmte en radiogolven. Inductie en stromend water behoren ook tot de mogelijkheden. Welke energiebron het beste is, hangt sterk af van de toepassing. In het algemeen is zonne-­energie de beste keuze, meent Przemyslaw Pawelczak van de TU Delft. ‘Licht is overal, je kunt het makkelijk verzamelen, de energieconversie is het efficiëntst, het is goedkoop en het heeft de hoogste energiedichtheid.’ Simon van der Jagt, van de start-up Nowi, ziet het meeste in radiosignalen. ‘We pinnen ons er niet op vast, maar vaak komen die toch als beste optie uit de bus. De dichtheid van het netwerk van telecomtorens in Nederland is verbazingwekkend; er staan er duizenden in de stad.’ Vibratie kan een goede oplossing zijn voor bewegende apparaten, zoals motoren. Tot slot kan een sensor ook energie halen uit temperatuurverschillen. Dat kan bijvoorbeeld bij een open parkeerterrein, waar de temperatuur van de grond en de lucht er vlak boven van elkaar verschillen. Energiebron

Uitdaging

Opbrengst

Licht

beperkt oppervlak beschikbaar

10 µW tot 15 mW (binnen minder dan 500 µW, buiten 0,15 tot 15 mW)

Vibratie

trillingsfrequentie varieert sterk

1 µW tot 20 mW

Warmte

temperatuurverschillen meestal klein

0,5 tot 10 mW per 20 °C temperatuurverschil

Radiosignalen en inductie

omzetten in gelijkstroom

heel variabel

helpt een stofafwerende silicium coating daar wel tegen. En radio­ signalen zijn mogelijk niet op elke locatie beschikbaar.

Data versleutelen Verder vergt het een uitgekiende balansoefening en veel slim ontwikkelwerk om zo’n sensor zo energiezuinig mogelijk te maken. Dat kan bijvoorbeeld door de sensor zo te programmeren dat hij op basis van historische data en actuele omstandigheden zelf berekent of hij nog kan meten of zenden, en hoe vaak hij dat nog kan met de aanwezige interne en externe energie. Als het bijvoorbeeld donker is, dan past de sensor zijn ritme aan. Ook kun je ervoor kiezen om de processor niet continu te laten ‘luisteren’ naar de sensor, wat nu eenmaal energie kost. In plaats daarvan geeft de sensor pas een signaal door als een drempelwaarde is bereikt, bijvoorbeeld een bepaalde temperatuur. Nu is het doorgeven van een waarde nog een simpele actie, maar sensoren moeten ook ingewikkeldere berekeningen kunnen maken, bijvoorbeeld als ze hun data versleuteld (en dus veilig) moeten verzenden. Bij bedrijfsgevoelige data of persoonlijke medische gegevens is dat geen overbodige luxe. Of neem een slim deurslot dat werkt op basis van gezichtsherkenning: het is sneller en veiliger als de noodzakelijke berekening op het apparaatje zelf plaatsvindt. ‘Hoe je dat zo efficiënt mogelijk doet, is nog steeds een open vraag’, aldus dr.ir. Przemyslaw Pawelczak, docent en onderzoeker bij de Embedded Software-groep van de TU Delft en een van de voorlopers in Nederland op het gebied

van energy harvesting. Wat het nog lastiger maakt, is dat de energie­-efficiëntie van energy harvesters zeer beperkt is: van alle om­gevingsenergie wordt doorgaans slechts 1 % benut. ‘De betrouwbaarheid is de grootste uitdaging’, vindt Pawelczak. ‘De meeste systemen op batterijen hebben een betrouwbaarheid van 99 %. Ik ken geen energy harvester die dat evenaart. Maar er zijn ook voorbeelden waarbij een lagere betrouwbaarheid volstaat. Neem de slimme meter die automatisch de meterstand naar de energiemaatschappij verstuurt. Als de leverancier van de 365 metingen per jaar er tien niet heeft ontvangen, dan heeft hij nog steeds voldoende data om jouw energieverbruik te weten.’

‘Met kleine, goedkope sensoren die geen onderhoud nodig hebben, worden we alleen beperkt door onze verbeeldingskracht’ Ondanks alle uitdagingen is Pawelczak optimistisch. ‘De efficiëntie van energy harvesters wordt elk jaar beter en ook het energieverbruik van de elektronische componenten gaat steeds verder omlaag.’ Nowi-CEO Van der Jagt deelt het optimisme van Pawelczak: ‘Als een sensor superklein en supergoedkoop is en nul onderhoud nodig heeft, dan worden heel andere toepassingen mogelijk. We worden dan alleen nog beperkt door onze verbeeldingskracht.’ Pawelczak noemt zelfs de batterijloze, energieautonome smartphone geen utopie, ook al heeft een simpele gsm-telefoon een piekvermogen van 1 W, terwijl de meest geavanceerde gps-tracker die volledig op energy harvesting werkt maximaal 100 mW mag verbruiken. Er valt dus nog het nodige te doen. | maart 2018 | de ingenieur 3 | 53


SNELLE ENERGIETRANSITIE KAN WÉL

MEDIA

In het boek Low Carbon Energy Transitions bestudeert Kathleen Araújo, een onderzoeker gespecialiseerd in energiesystemen aan het Brookhaven National Laboratory, vier transities die de afgelopen decennia behoorlijk snel verliepen, in IJsland, Brazilië, Frankrijk en Denemarken. Het laatstgenoemde land wist tussen 2009 en 2015 het windvermogen uit te bouwen van 16 % naar 42 % van de totale elektrische opwekking. Frankrijk deed dat met kernenergie van 8 % naar 70 % tussen 1976 en 1986. Brazilië krikte het aandeel biobrandstof op van 1 % naar 51 % tussen 1976 en 1988. En IJsland bracht het aandeel geothermie voor woningverwarming tussen 1970 en 1984 van 43 % naar 83 %. Hoe kon dat zo snel? Wat de vier landen gemeen hebben, is dat de om­­ schakeling volgde op de oliecrisis van begin jaren zeventig. Landen die tot dan toe sterk afhankelijk waren van de import van olie en andere fossiele brandstoffen, beseften dat het voor hun economie van doorslaggevend belang was dat ze de energievoorziening in eigen hand konden nemen. Zo heeft IJsland zijn aardwarmte, beschikt Brazilië over gunstige omstandigheden om suikerriet te telen en is er in Denemarken veel wind op en rond het land. Frankrijk importeert weliswaar het voor kernenergie benodigde uranium van elders, maar de technische basis

onder redactie van ir. Frank Biesboer m.m.v. Marc Seijlhouwer MSc

54 | de ingenieur 3 | maart 2018

van opwerking, benutting en verwerking van het radioactieve materiaal gebeurt volledig met eigen middelen. In zelfvoorziening spant Denemarken inmiddels de kroon met meer dan 95 %, inclusief olie en gas van de Noordzee. IJsland is een goede tweede met 90 %, Brazilië is derde met 85 %, inclusief olie en kernenergie, en Frankrijk is voor 55 % zelfvoorzienend. Grote weerstand Tegelijkertijd benadrukt Araújo: de beschikking over gunstige lokale omstandigheden gaf niet de doorslag. IJsland en Brazilië hadden hun geothermische bronnen en suikerrietplantages immers veel eerder kunnen benutten. Ook kosten speelden geen doorslag­ gevende rol: wind, biobrandstof en kernenergie waren in het begin veel duurder dan fossiele brandstoffen, al gold dat niet voor de IJslandse aardwarmte. Het is interessant om te lezen hoe in Frankrijk en Denemarken de trigger van de oliecrisis een vervolg kreeg, vooral omdat beide landen een heel verschillend pad kozen. Dat had onder andere te maken met de economische structuur: Frankrijk heeft een traditie van sterke, door de staat gesteunde industriële complexen, in Denemarken spelen lokale productie­ gemeenschappen een veel grotere rol. De aanwezigheid van een bestaande nichemarkt is ook belangrijk. Als kernmogendheid beschikte Frankrijk al over de nodige nucleaire kennis. Het staatsenergiebedrijf EDF en het nucleaire staatsbedrijf Framatome konden zo leiding geven aan het nucle-

De Franse kerncentrale van Civaux heeft een vermogen van 2900 MW en werd gebouwd tussen 1981 en 1999.

foto Didier Marc/EDF

De gangbare opvatting is dat de transformatie naar een duurzaam energiesysteem al gauw vijftig tot honderd jaar in beslag neemt. Maar dat hoeft helemaal niet, laat Kathleen Araújo zien.


aire programma. In de jaren zeventig investeerde de Franse overheid bovendien fors in nucleair onderzoek. En in Denemarken werd al met windenergie geëxperimenteerd; vooral lokale energiecorporaties en boeren zorgden voor financiering en ontwikkeling van de technologie. De overheid leverde steun en zorgde voor integratie in het elektriciteitsnet, wat de uitbouw van windenergie mede mogelijk maakte. Hoe ziet het toekomstperspectief er voor beide landen uit? Het Franse EDF is nog steeds wereldwijd de grootste exploitant van kernenergie en levert de minste uitstoot van het broeikasgas CO2. Het bedrijf heeft zo’n 30 % van de mondiale uraniummarkt in handen. Tegelijkertijd staat de Franse nucleaire industrie onder druk: er zijn nieuwe spelers op de internationale markt, met name uit Rusland en Aziatische landen. Wat de nucleaire industrie bijzonder maakt, is dat kosten per opgewekte hoeveelheid elektriciteit niet dalen, maar juist stijgen. Daaraan liggen technische complexiteit en een afwijkend innovatieregime ten grondslag. Die laatste wordt niet zozeer gedreven door leercurves van de industrie zelf, maar moet vooral komen van formele, geïnstitutionaliseerde onderzoeksprogramma’s. Daarnaast drukken kernongelukken een zware stempel op de innovaties. In Denemarken volgen de kosten van windenergie wel de gebruikelijke leercurve: bij elke verdubbeling van het opgestelde vermogen nemen de kosten van de stroom af. De Deense windbedrijven behoren met Vestas en Siemens Wind Power, ondanks de opkomst van concurrenten, nog steeds tot de wereldtop. Niet voorzien Welke lessen trekt de auteur? Soms doen zich zogeheten ­windows of opportunity voor: de oliecrisis maakte snelle energie­transities mogelijk doordat conflicterende belangen zich achter hetzelfde doel schaarden. Wellicht levert in Nederland de crisis rond de Groningse aardgaswinning zo’n kans. Verder blijkt dat kosten- en batenanalyses alleen niet geschikt zijn als richtsnoer voor de energiepolitiek van een land. Langetermijnoverwegingen zijn minstens zo belangrijk, ook al leiden die aanvankelijk tot hogere kosten. In het algemeen geldt dat de overheid een grote rol heeft. En belangrijk is dat in geen van de vier landen was voorzien waar ze nu staan met hun energievoorziening. Energiepolitiek vereist dus ook flexibiliteit, experimenteren, leren en het accepteren van onzekerheid. (FB)

De serie Electric Dreams laat met wisselend succes zien hoe techniek ons leven in de toekomst zal verpesten. Wie een keer een headset op heeft gehad, weet dat virtual reality de toekomst is. Met een hightech helm verliest de drager zich binnen een paar minuten in een onechte we­reld. Behoorlijk verslavend. Maar wat nou als de vir­ tuele werkelijkheid zo overtuigend is dat je vergeet wat echt is en wat niet? En als de simulatie ook nog eens helemaal op je persoonlijke profiel is afgestemd, via deep learning, big data of wat dan ook? Dit is het scenario van de eerste aflevering van Electric Dreams, in Nederland te zien via Amazon Video. Een serie van tien op zichzelf staande afleveringen met elke keer een ander tijdperk, andere acteurs en een ander aspect van technologie dat een verkeerde wending neemt: virtual reality, een surveillancestaat via geavanceerde smartphones en zelfs een op hol geslagen, autonome fabriek die verdacht veel weg heeft van web­ winkel Amazon zelf. De scenario’s zijn gebaseerd op korte ver­ha­len van sciencefictionschrijver Phillip K. Dick. Zijn verhalen maakten eerder al furore in films als Blade Runner en I, Robot. In de relatief korte afleveringen van Electric Dreams krijgen de grootse filosofische ideeën van de schrijver echter weinig tijd om te ademen. Soms is dat geen probleem, zoals in de aflevering over VR, maar andere afleveringen wekken de indruk dat de makers ook niet precies wisten wat ze ermee wilden zeggen. Bovendien komen schokkende onthullingen af en toe te plotseling om de hoek kijken of ligt de twist er juist te dik bo­venop. Daar staat tegenover dat Electric Dreams de kijker tijdens zijn beste momenten een ongemakkelijk gevoel weet te bezorgen, bijvoorbeeld wanneer de serie toont hoe smartphones zijn te gebruiken om mensen te manipuleren of hoe een door robots gecontroleerde maatschappij snel onleefbaar wordt. Voor de liefhebbers van grimmige toekomstbeelden is de serie dus zeker de moeite waard, in ieder geval totdat de Britse concurrenten van Black Mirror hun nieuwe seizoen af hebben. (MS) ELECTRIC DREAMS | via primevideo.com

beeld Amazon

foto Solar Magazine

Windturbines in Denemarken. Het Scandinavische land wist in zes jaar tijd zijn windvermogen te verhogen van 16 % naar 42 % van de totale elektrische opwekking.

NACHTMERRIES

LOW CARBON ENERGY TRANSITIONS | 400 Blz. | € 31,18 (e-book € 20,90)

maart 2018 | de ingenieur 3 | 55


MEDIA

VAN HOLOLENS TOT HOVERBOARD Kom kijken in de wereld van fascinerende ­technieken en zie hoe ze werken. Hoe werkt dat? is een lokkertje voor jongeren in de hoogste groepen van het basisonderwijs. Met een buitenkant die lijkt op een laptop en een overdaad aan beeldmateriaal heeft Hoe werkt dat? zeker de juiste uitstraling om moderne techniek toegankelijk te maken voor een jong publiek. Heel ge­­ordend gepresenteerd op twee pagina’s komen de HoloLens, het hoverboard, de tunnelboor­ machine, robot Baxter, de e-reader en nog 170 andere onderwerpen aan bod. Een beter alternatief voor de doelgroep is zo een, twee, drie niet voorhanden. Toch valt er wel wat af te dingen op het boek. Bij de HoloLens is bijvoorbeeld een mooie, grote foto te zien van iemand die met deze mixed-reality-bril Minecraft speelt in zijn woonkamer, zodat de tafel, de zitbank en het dressoir het decor vormen waarin hij zijn 3D-vormen bouwt. De begeleidende tekst is dan als volgt: ‘De HoloLens kan elke omgeving voor iedere activiteit geschikt maken, bijvoorbeeld voor het spelen van een game. De bril ziet de vorm van alle objecten in de buurt en voegt daar als je ernaar kijkt interactieve holografische beelden aan toe.’ Strikt genomen klopt het, maar is een 10-jarige daarmee te boeien? Stofzuiger Af en toe wreekt het zich dat het boek sterk Amerikaans is georiënteerd. Zo wordt het nut van een

56 | de ingenieur 3 | maart 2018

RFID-identificatietag uitgelegd aan de hand van American Football. En om in Nederland de elektrische fiets uit te legen met het door het MIT bedachte Copenhagen Wheel, de fiets die in zijn achterwiel een elektromotor heeft? Het boek bevat twee Nederlandse onderwerpen: The Ocean Cleanup van Boyan Slat, die het plastic uit de oceanen moet gaan opruimen, en Phonebloks, een modulair opgebouwde smartphone met makkelijk verwisselbare onderdelen. Jammer alleen dat Phonebloks een zachte dood is gestorven, terwijl het vergelijkbare, in Nederland wel de flink aan de weg timmerende Fairphone onbesproken blijft. Een misser is dat het boek de hyperloop omschrijft als een soort stofzuiger die voorin lucht binnenzuigt om die vervolgens aan de achterkant weer uit te ­blazen. Ooit circuleerde dat concept inderdaad, maar inmiddels werken alle hyperloopadepten aan ­magneetvoortstuwing in een vacuümbuis. Aan het eind doet het boek een aantal toekomstvoorspellingen. Tot de categorie fantasie horen satellieten die in de ruimte zonlicht opvangen om de verzamelde energie naar de aarde te sturen en de menselijke geest die naar een supercomputer wordt geüpload. Uiteraard zijn er ook meer realistische voorspellingen. Los van deze kritische noten: de eerste aanblik van het boek is zo uitnodigend dat je er gewoon in wilt kijken en lezen. En dan is een goed gesprek over het feit dat sommige dingen in het echt toch net iets anders werken alleen maar winst. (FB) HOE WERKT DAT? | 190 Blz. | € 20,-


MEDIA

TOEKOMSTTERUGBLIK foto Devin Kho/Freeimages.com

In 1969 voorzag de Stichting Toekomst­beeld der Techniek dat groeiend autogebruik zou leiden tot verkeers­ opstoppingen, parkeer­ problemen en lucht­ verontreiniging.

Ten gevolge van de kernramp van Fukushima vielen er welgeteld nul stralingsdoden. Toch overleden er wel degelijk mensen ten gevolge van de ramp. Hoe dat zit, beschrijft kunstenares en schrijfster TINKEBEL. in dit boek. HET GEVAAR VAN ANGST | 192 Blz. | € 19,99 (e-book € 9,99)

De Stichting Toekomstbeeld der Techniek doet al vijftig jaar aan technologische verkenningen. Het jubileumboek Voortschrijdende inzichten markeert deze mijlpaal. Laat directeuren, projectleiders en voor­ zitters terugblikken op de tijd dat ze voor de Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT) bezig waren en het levert een bloem­­­­­­lezing op van anekdotes en lovende woorden. Die herinneringen van oudgedienden vastleggen kan best waardevol zijn, maar voor de buitenwacht telt toch vooral wat de STT gedurende een halve eeuw heeft gepresteerd. Een aantal verkenningen wordt inderdaad becommentarieerd door mensen die nu met het onderwerp bezig zijn. Bijvoorbeeld De overgangsprocedure in het verkeer (1969). Die titel slaat op wat tegenwoordig multimodaal vervoer heet: de overgang van personen en goederen van het ene transportmiddel naar het andere. Vooral in stedelijk gebied voorzag de ­verkenning dat groeiend autogebruik zou leiden tot opstopping, parkeerproblemen en luchtverontreiniging. Taxi’s zouden ­uitkomst moeten bieden. Andere opties waren de elektrische stadsauto, lucht­ kussenvoertuigen en de automatisch bestuurde railvoertuigen van het Individueel Openbaar Vervoernet. Het energiegebruik van transport was toen nog geen item; vandaar de misser van dat lucht­ kussenvoertuig. En het automatische railsysteem blijkt niet goed te passen bij de dynamiek van de mobiliteitsbehoefte in de stad.

Het nadeel van deze manier van terugblikken is dat het vooral draait om de vraag: kloppen de voorspellingen? Een alternatief is om te bekijken in hoeverre de verkenningen daadwerkelijk invloed hebben gehad op de technische ontwikkelingen en de wijze waarop de maatschappij die vorm geeft. Weliswaar is dat lastig te bepalen – STT heeft geen monopolie op de meningsvorming over technologie – maar het zou een terugblik als deze wel interessanter maken. Een voorbeeld waarbij dat wel enigszins aan bod komt, is de verkenning nanotechnologie die de toenmalige directeur Herman de Cock begin jaren negentig wilde laten uitvoeren, ‘maar de tijd was er toen niet rijp voor’. Later, in 1998, kwam deze verkenning er toch; vervolgens droeg die er mede toe bij dat de maatschappelijke effecten van nanotechnologie bij stimuleringsprogramma’s van de overheid een duidelijke plaats kregen. Wat verder in de interviews opvalt, is het onwrikbare vertrouwen in de aanpak die de STT kiest bij zijn toekomstverkenningen: zorg voor een jonge, slimme projectleider en breng die in contact met des­ kundigen die met het onderwerp bezig zijn. Anders dan bij futurologen of trendwatchers die zichzelf als dé bron van ­wijsheid beschouwen, bevatten de toekomstverkenningen het beste oordeel van des­­­­kundigen. Wat STT bijzonder goed lukt, is daarvoor elke keer weer een uit­ gebreid netwerk aan te boren, zo maakt het jubileumboek duidelijk. (FB) VOORTSCHRIJDENDE INZICHTEN | 160 Blz. |

Wie van spectaculaire experimenten houdt, kan zijn lol op met de Discoveryserie Street Science. Kevin Delaney gaat in de weer met vuur­ ballen, krachtige magneten en meer, terwijl collega Darren Dyke alles in slow motion vastlegt. STREET SCIENCE | Discovery | vanaf 22 maart, 8.30 uur

Energie hoeft niet per se uit een stopcontact of batterij te komen: we kunnen er ook ons eigen lichaam voor gebruiken. Wetenschapsjournalist Rijkert Knoppers zet in De siddermens de mogelijkheden op een rij. DE SIDDERMENS | 132 Blz. | € 14,95

In het jaar 2384 zijn menselijke herinneringen op een schijfje te zetten, dat vervolgens is aan te sluiten op een synthetisch of menselijk lichaam. Dat is de premissie van de Netflix-serie Altered Carbon. ALTERED CARBON | Netflix

Nieuwe producten hebben we niet zozeer te danken aan briljante uitvinders, als wel aan een proces dat lijkt op evolutie. Dat betogen prof.dr.ir. Arthur Eger en dr.ir. Huub Ehlhardt in dit Engelstalige boek. ON THE ORIGIN OF PRODUCTS | 380 Blz. | circa € 80,- (hardcover) of € 34,- (paperback)

pdf op www.stt.nl

maart 2018 | de ingenieur 3 | 57


VOORWAARTS

PHILIPS-PAVILJOEN KONDIGDE CULTURELE REVOLUTIE AAN

Poëzie in beeld en geluid Het Philips-paviljoen op de Brusselse wereldtentoonstelling van 1958 maakte diepe indruk op de Nederlandse dagbladjournalisten. Die hadden haarscherp in de gaten dat het vertoonde ‘elektronisch gedicht’ een voorbode was van een toekomstige samensmelting van kunst en techniek. tekst Fanta Voogd

W

ie zich al lezend, luisterend en kijkend onderdompelt in de sfeer van de wereldtentoonstelling van 1958, verbaast zich over het contrast tussen de achterhaalde en de innovatieve bijdragen. De beelden van een traditioneel Afrikaans dorpje met Congolezen die figureerden als bewoners weerspiegelen de gewoonte uit de negentiende eeuw en daarvoor om niet-westerse mensen als bezienswaardigheid tentoon te stellen. Het Philips-Paviljoen waar men het Poème Électronique (het ‘elektronisch gedicht’) kon ondergaan, gaf daarentegen in verschillende opzichten een voorproefje van de toekomstige architectuur, techniek, muziek- en kunstbeleving. Toen Louis Kalff (1897-1976), art director en ontwerper van het

Technologische voorspellingen uit het ­ver­leden zijn soms griezelig accuraat; een andere keer slaan ze de plank op vermakelijke wijze mis. De rubriek Voorwaarts ­verdiept zich in de geschiedenis van de toekomst.

58 | de ingenieur 3 | maart 2018

­ hilips-beeldmerk, opdracht kreeg P een plan te maken voor de Philips-­ bijdrage aan de wereldtentoonstelling, had hij net foto’s gezien van de zojuist voltooide Notre Dame du Haut (1955), een door Le Corbusier ontworpen kapel in de Vogezen. Zijn enthousiasme over het interieur en de licht­inval deden hem besluiten de Zwitsers-Franse architect te vragen het Philips-paviljoen te ontwerpen. Le Corbusier nam de opdracht aan, maar had zijn handen vol aan de enige stad die volledig naar zijn ontwerp tot stand zou komen: Chandigarh in Noord-India. Hoewel Le Corbusier wel supervisie hield over het Philips­project, liet hij het ontwerp over aan de Grieks-Franse architect Iannis Xenakis. Voor de muziek schakelde hij Edgard Varèse in, een avantgardistische Frans-Amerikaanse componist, waarmee hij Kalffs voorkeur voor de traditionelere Benjamin Britten overtroefde. Le Corbusier droeg nog wel zorg voor de projectiebeelden, een associatieve verbeelding van de wereldgeschiedenis. Het drietal Le Corbusier, Xenakis en Varèse zou, met de ondersteuning

van Philips-technici, een visionair Gesamtkunstwerk realiseren. Op 22 april 1958, vijf dagen na de opening van de Expo, werd het ‘elektronisch gedicht’ vertoond aan de pers. Dagblad De Tijd sprak daags na de persvoorstelling over ‘een mengeling van merendeels gruwelijke geluiden’ en ‘waarschijnlijk de meest schokkende ervaring op de Expo’. Het Vrije Volk achtte de voorstelling ongeschikt voor kinderen: ‘Alle psychiaters van de wereld zullen de schatten na deze acht minuten niet meer kunnen genezen.’ Toch waren de meeste kranten en­­ thousiast en doordrongen van het toekomstige belang van de voorstelling. Volgens de Volkskrant had Philips op de Expo ‘de nieuwe uitdrukkings­ middelen gebracht van een komende generatie, die een zekere synthese van kunst en techniek zoekt’.

Surround sound Hoe ‘verbijsterend modern’ (De Telegraaf) het Philips-paviljoen ook werd bevonden, het project kwam niet uit de lucht vallen. Philips-Frankrijk was vanaf 1952 nauw betrokken geweest


VOORWAARTS

D

e voorstelling, die door 500 mensen tegelijkertijd kan worden bijgewoond, duurt in het geheel acht minuten, maar deze tijd volstaat om iets in zich op te nemen, dat zelfs, als men het verwerkt, stof tot nadenken biedt, vooral als men bedenkt, dat naar de opvattingen van hen, die dit gedicht mogelijk hebben gemaakt, dit de vorm is waarin in de toekomst kunstmanifestaties op de massa zullen worden overgebracht.

‘Het Parool’ over het Philips-paviljoen op de ­Brusselse Expo 58 (23 april 1958). Het Philips-paviljoen op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel was een voorproefje van de toekomstige architectuur, techniek, muziek- en kunstbeleving.

bij een nieuw soort evenement: son et lumière, geluids- en lichtspektakels rond historische locaties als kastelen. Philips deed bij die shows ervaring op met de automatisering van de bediening die later van pas kwam bij het Poème Électronique. Voor de synchronisatie van beeld, licht en geluid werd in de controle­ kamer van het paviljoen gebruik­ gemaakt van ponsband: geperforeerde tape die signalen stuurden naar de versterkers, lampen en projectoren. Ook geluidstechnisch was het project zijn tijd ver vooruit. Met 325 luidsprekers, ingebouwd in de schots-en-scheve muren, nam Philips-geluidstechnicus Willem Tak een voorschot op surround sound. Vanuit artistiek oogpunt was het Philips-paviljoen in verschillende opzichten baanbrekend. Het bouwkundig ontwerp van Iannis Xenakis wordt wel beschouwd als het eerste voorbeeld van zogeheten blobarchitectuur. De mogelijkheden van CAD (computer-aided design) zouden pas in de jaren negentig een veelheid aan der­ gelijk organische, amoebevormige

gebouwen voortbrengen, met het ­Guggenheim-museum in Bilbao (1997) als bekendste voorbeeld. Het Parool meldde dat volgens de makers zelf het Poème Électronique ‘de vorm is waarin in de toekomst kunstmanifestaties op de massa zullen worden overgebracht’. Profetische woorden. Allereerst liep het project vooruit op het verschijnsel van de installatieen multimediakunst. Het muziekstuk van Varèse is bovendien een onmiskenbare mijlpaal in de geschiedenis van de elektronische muziek.

Stoute fantasieën Op aanwijzing van de bejaarde Varèse (‘nasaler!’, ‘bijtender!’, ‘meer raspend!’) fabriceerden de Philips-geluidstechnici met behulp van oscillatoren elektronische geluiden. Die werden bewaard op kleine stukjes tape, om uiteindelijk te worden samengevoegd op een 35mm-­ geluidsband met drie sporen. Overigens vormde het puur elektronische geluidspalet slechts een deel van het muziekstuk. Er klonk ook klokken­ gebeier, een straaljager, een piepende deur en de stem van de destijds nog

onbekende conservatoriumstudente Cristina ­Deutekom. Uiteindelijk heeft elektronica de populaire muziek onherkenbaar veranderd. Helemaal als je de elektronische vervorming van conventionele muziekinstrumenten en stemgeluid meerekent. Het samenspel van licht, beeld en geluid is bovendien niet meer weg te denken uit de populaire cultuur. Er loopt een evolutionaire lijn van het paviljoen van Philips, via de kleurstofdia’s uit de jaren zestig, naar elk willekeurig grootschalig pop­evenement in onze tijd. Ook in de theaterzalen – van de musical Soldaat van Oranje tot het Holland Dance ­Festival – wordt volop gebruikgemaakt van wat in 1958 werd aangekondigd als ‘stoutste fantasieën die thans reeds bij Philips’ technici leven ten aanzien van de taak die de electronica in de toekomst wacht op het gebied van licht, geluid en automatie’. Het Philips-paviljoen werd op 2 februari 1959 opgeblazen. Nu en dan klinkt de roep om het bouwwerk op het voormalige Philips-bedrijfsterrein Strijp-S in Eindhoven te reconstrueren. Tot dusver tevergeefs. | maart 2018 | de ingenieur 3 | 59


KOPSTUK

Als kersverse minister van Economische Zaken en Klimaat komt Eric Wiebes voor duivelse dilemma’s te staan. Zijn ingenieurskwaliteiten helpen hem echter die het hoofd te bieden. Een geboren probleemoplosser, die geen tijd verspilt aan uiterlijk vertoon. tekst drs. Desiree Hoving

illustratie Marcel Groenen

Betweter met hu N

a de zwaarste aardbeving in Groningen in vijf jaar wil ir. Eric Wiebes, sinds oktober 2017 minister van Economische Zaken en Klimaat, de gaswinning zoveel mogelijk terugschroeven. De Gasunie roept echter dat er daardoor niet meer genoeg gas zal zijn voor alle huishoudens en bedrijven. Daarmee staat de kersverse minister voor een duivels dilemma, kopte RTL Nieuws. ‘Eric neemt veel risico’, reageert drs. Pieter Hilhorst, die van 2010 tot 2014 met Wiebes samenwerkte in de Amsterdamse gemeenteraad. Wiebes was in die tijd wethouder Verkeer en Vervoer voor de VVD. ‘Zijn voorgangers bij het ministerie waren allemaal op de hand van Shell en de Gasunie, terwijl Eric zegt dat de gaswinning terug moet en dat de overheid ertussen gaat zitten als het gaat om schadeafhandeling. Ik vind het dapper dat hij dat doet, omdat de meeste politici vaak risicomijdend zijn. Zijn voorstel kan immers ook mislukken.’

Broodjes kopen De manier waarop hij orde op zaken stelt in Groningen lijkt exemplarisch voor zijn non-conformistische manier van werken. ‘Eric presenteert zich als ingenieur die van buiten komt. Dat onderscheidt hem van andere politici’, zegt Hilhorst. ‘Zijn motto is met minder geld meer doen en hij kijkt naar wat de meest rationele oplossing is voor een maatschappelijk probleem.’ De oud-wethouder herinnert zich nog zijn eerste ontmoeting met Wiebes. Toen kreeg hij te horen: als je niet goed bent in Canasta, dan moet je geen Canasta spelen. ‘Eric bedoelde: ik ben niet goed in politieke spelletjes spelen, dus dat ga ik ook niet doen. Maar zeggen dat je geen spelletjes speelt, is juist bij uitstek een politiek spel.’ Ook twee oud-collega’s van consultancybureau OC&C (het huidige EY-Parthenon) zien de ingenieurskwaliteiten van Wiebes, die afstudeerde in de werktuigbouwkunde, terug in zijn werk. ‘Eric is een schoolvoorbeeld van een exact geschoold denker die altijd met een ingenieurs­oplossing komt’, zegt drs. Irvin Faneyte. ‘Hij haalt een probleem los van de meningen van mensen en kijkt naar wat het mechanisme achter iets is.’ Ir. Marc van der Goot noemt hem zelfs een geboren 60 | de ingenieur 3 | maart 2018

Naam Eric Wiebes | Leeftijd 54 | Titel ir. | ­Opleiding werktuigbouwkunde, afstudeerrichting energievoorziening, TU Delft | Functie minister van Economische Zaken en Klimaat

probleem­oplosser. ‘Ingenieurs hebben een vrij harde opleiding, waarbij er onderbouwing met ­getallen en ­logica moet zijn. Dat is Eric ten voeten uit. Hij weet een probleem vaak ongelooflijk simpel te maken. En hij is niet alleen buitengewoon slim, maar ook heel praktisch.’ Als voorbeeld noemt Faneyte een project dat ze samen deden bij een industriële bakkerij, waarbij ze voor de kick-offmeeting nog even een gevoel wilden krijgen van de marge per product. ‘Eric sprong vlak voor de vergadering op, rende naar een supermarkt en kocht witte en bruine broodjes. Zo hadden we tenminste een idee.’ Iets vergelijkbaars deed Wiebes om het parkeerprobleem in Amsterdam op te lossen. Hij reed op zijn fietsje naar het parkeerterrein buiten de stad om te tellen hoeveel lege plaatsen er waren. Op basis van de informatie die hij zo verzamelde, reduceerde hij het parkeerbudget met ruim 80 % en verviervoudigde hij het aantal parkeerplaatsen rond de stad, becijferde Het Parool in 2012.

Eten is tijdverspilling Grappig, authentiek, opgewekt, optimistisch en apart, zo noemde de Volkskrant hem in een profiel in 2014, toen hij staatssecretaris van Financiën was. Dat hij grappig is, bevestigen zijn oud-collega’s. Van der Goot: ‘Hij vindt het belangrijk om het


ERIC WIEBES

mor luchtig en lollig te houden en kan buitengewoon hard en markant lachen.’ Hilhorst herinnert zich dat Wiebes een keer een pastiche schreef op de Ombudsman. ‘Diens steevaste kritiek luidt dat de doelstellingen niet helder zijn gekwantificeerd, waardoor hij niet kan beoordelen of het beleid het gewenste ­effect heeft. Eric schreef dat hij niet kon vaststellen of het gemeentelijk groenbeleid het gewenste effect had, omdat de gewenste lengte van een grasspriet nooit was vastgesteld.’ Tegelijkertijd staat Wiebes erom bekend zaken altijd zelf na te rekenen. ‘Hij is een betweter met genoeg humor om te voorkomen dat het irritant wordt’, zei zijn oude vriend Oswald Schwirtz in Het ­Parool. Diezelfde krant meldt dat Wiebes haast heeft met de wereld verbeteren, omdat hij zich opgejaagd voelt door de veel te vroege dood van zijn vader, die kernfysicus was. Eric was toen negen jaar. Logisch dus dat de minister zijn tijd graag besteedt aan dingen die hij zinnig vindt, aldus Van der Goot. ‘Eten vindt hij tijdverspilling. Daar is hij vrij uitzonderlijk in. De meeste mensen ­vinden het leuk om de afsluiting van een goed project te vieren met een etentje. Eric ging wel mee, maar bestelde dan het liefst voor- en hoofdgerecht, toetje en drankje ineens, en vroeg gelijk de rekening erbij. Met lang doen over eten heeft hij helemaal niets.’

De rubriek Kopstuk presenteert een portret van een ingenieur die bijzondere prestaties op zijn of haar naam heeft staan.

‘Ook aan uiterlijk vertoon besteedt hij geen tijd’, vult Faneyte aan. ‘De enige die tijdens het kerstdiner nooit in een smoking verscheen, was Eric. Hij droeg altijd een grijs pak met een das. ‘Het kan me niet schelen; ik vind het onzin’, antwoordde hij toen iemand hem vroeg waarom. We grapten altijd dat Eric de sjiekste man van kantoor is, omdat hij elke dag in smoking loopt.’ | maart 2018 | de ingenieur 3 | 61


HOE GROOT WORDT DE ROL VAN DIGITALE ACTEURS?

Ze stonden er weer fraai bij: de verzamelde acteurs en actrices bij de uitreiking van de Academy Awards. Maar hoe lang is dat nog zo? Digitale technieken zijn inmiddels zo goed dat overleden acteurs weer in films opduiken en oudere sterren decennia jonger gemaakt worden. Zullen films het dan op een gegeven moment ­helemaal ­zonder mensen kunnen stellen?

tekst Marc Seijlhouwer MSc

62 | de ingenieur 3 | maart 2018

Wars-film Rogue One verscheen het personage Grand Moff Tarkin, gespeeld door Peter Cushing. Hij liep rond, hij sprak, hij bewoog zijn gezicht. Terwijl Cushing al twintig jaar dood is. En in het nieuwste deel van de Pirates of the Caribbean-­ reeks speelt acteur Johnny Depp een dertig of veertig jaar jongere versie van zichzelf. Wie niet weet dat hier een digitaal effect voor verantwoordelijk is, zou zweren dat de makers een jonge lookalike van de Amerikaanse acteur ­hebben gevonden. Het omgekeerde is ook mogelijk. In de laatste Planet of the Apes-film leidt de hyperintelligente aap Caesar een leger. Deze aap komt niet 100 % ­ uit de computer, maar is via de techniek motion capture gebaseerd op de bewegingen en gezichtsuitdrukkingen van acteur Andy Serkis. Eerder gaf

ROBOTISERINGSKANS Hoe groot is de kans dat een beroep binnen twintig jaar wordt geautomatiseerd? Onderzoekers van de Britse University of Oxford kwamen tot deze cijfers: Acteur

Actrice Robin Wright wordt in de film The Congress door tientallen camera’s tegelijk gefotografeerd om een digitale kopie van haar uiterlijk te kunnen maken.

37 %

Model Producent of regisseur Muzikant

98 % 2,2 % 7,4 % 0

20

40

60

80 100 %

bron The Future of Employment

I

n de film The Congress (2013) speelt Robin Wright een ouder wordende actrice die steeds minder rollen krijgt aangeboden. Om toch geld te hebben voor haar zieke zoon stemt ze toe met een digitalisering van haar ­verschijning. In een steriele, hightech halve bol wordt haar lichaam door tientallen camera’s gefotografeerd. Ze moet zich boos, blij, huilend en gelukkig tonen, zodat de hele breedte aan menselijke emoties kan worden opgenomen. Als ze klaar is, hoeft ze nooit meer zelf op een filmset te verschijnen: haar levensechte digitale dubbelganger zal al het werk doen. Vier jaar geleden leek dit nog een wat surrealistisch, griezelig sciencefictionfenomeen. Maar slechts twee jaar later bleek hoe realistisch een digitale, levensechte acteur eigenlijk is. In de Star

foto Pandora Filmproduktion

HET NIEUWE WERKEN

Zoek op het witte doek


foto Industrial Light and Magic

De overleden acteur Peter Cushing kon dankzij geavanceerde digitale techniek terugkeren als Grand Moff Tarkin in de Star Wars-film Rogue One. De special-effectskunstenaars maakten een digitale replica van Cushing’s gezicht (links).

hij al leven aan het schepsel Gollum in de Lord of the Rings-films. Hier is het dus juist de mens die digitale technieken ondersteunt.

Virtuele popsterren Hoe lang het gaat duren voordat slimmere algoritmes mensachtige creaties kunnen maken zonder hulp van motion capture? Opvallend genoeg schatten onderzoekers van de University of Oxford de robotiseringskans van acteurs relatief hoog in: 37 %. Aanzienlijk hoger dan de kans dat musici of regisseurs worden vervangen, maar veel lager dan de kans dat fotomodellen digitaal worden. Waarom de robotiseringsgraad zo hoog is, zegt het onderzoek niet, maar de almaar voortschrijdende CGI-technieken (computer generated imagery) helpt de acteurs ongetwijfeld niet. De industrie zelf lijkt er vooralsnog weinig last van te hebben. Twee acteursvakbonden hadden geen tijd om te reageren, maar een medewerker van een Nederlands castingbureau laat weten niets te merken van een eventuele robotisering van acteurs. ‘De vraag neemt niet af. Ik denk dat mensen toch altijd voor ‘echt’ zullen gaan; voor mensen in films, series of reclames.’ Als mensen kijken we immers graag naar andere mensen. Als we echter in aanmerking nemen hoeveel beter de digitale namaaktechniek is geworden in de afgelopen twintig jaar, is het goed mogelijk dat we over nog eens twintig jaar toch zullen kijken naar digitale creaties. Virtuele popsterren zijn al populair, vooral in Japan, waar ze als hologram

In Het nieuwe werken beantwoordt De Inge­nieur elke maand voor een andere beroepsgroep de vraag: moet je bang zijn dat een robot je baan afpakt?

optreden voor uitverkochte zalen. Het wachten is op de eerste virtuele acteur ­­die – al dan niet met de stem van een goedkope stemacteur – de harten van het publiek kan winnen. Doordat hij of zij digitaal is, hoeven film­makers niet de miljoenen te betalen die ze nu kwijt zijn aan de ­populairste filmsterren. Aan de andere kant: CGI is tijdrovend en ook niet goedkoop. Voor onbekendere acteurs of kleinere films is het in­­ huren van een minder bekende menselijke acteur dan toch voordeliger.

Acteren met een robot Dan is er nog het theater. Het lijkt onwaarschijnlijk dat daar snel ­vir­tuele of robotacteurs zullen optreden, zeker in Nederland. Toneel is immers kleinschaliger, goedkoper en vooral intenser. De intimiteit van een toneelstuk maakt het voor de liefhebbers de moeite waard. Of robots ook zo’n connectie met het publiek aan kunnen gaan? Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar in Groot-Brittannië probeerde ­theatergroep Pipeline Theatre het vorig jaar toch uit. Van robotmakers Engineered Arts kregen ze een humanoïde robot, die er desalniettemin erg kunstmatig uitzag: een wit, glad gezicht en duidelijk metalen ledematen. De robot voerde samen met een menselijke actrice het toneelstuk Spillikin op, waarbij de twee hoofdrolspelers veel met elkaar ­praten. Alle tekst en bewegingen van de robot waren voorgeprogrammeerd; hij reageerde dus niet echt op zijn tegenspeler. In die zin was dit robottheater behoorlijk lowtech. Toch had het – in ieder geval voor de actrice die met de robot speelde – een heel menselijk effect: ‘Als hij naar me kijkt, en ik weet dat dit raar klinkt, mag ik hem echt heel graag’, vertelde ze aan de Britse krant The Daily Mirror. De robot was echter meer een experimentele gimmick dan een serieus te nemen innovatie in het theater. Sinds de uitvoering van het toneelstuk staan er in elk geval niet massaal robots op de planken. Nee, digitale acteurs lijken vooral bij de grote blockbusters een kans te maken. De daarvoor verantwoordelijke studio’s hebben voldoende budget om realistische mensen te creëren. Aan de andere kant trekt vaak juist de naam van een ­(menselijke) acteur bezoekers. Will Smith, Meryl Streep, Robert Downey Jr., Tom Cruise – het zijn de mensen waarvoor veel bezoekers naar de bios gaan, niet de digitale effecten. En wint een digitaal gemaakte acteur ooit een Oscar? Dat lijkt on­­ waarschijnlijk: de conservatieve Academy (die de prijswinnaars bepaalt) heeft zelfs Andy Serkis, die via motion capture al talloze bekende rollen perfect heeft vervuld, nog nooit beloond met zelfs maar een nominatie. | maart 2018 | de ingenieur 3 | 63


PASSIE

H

enk van Heezick (53) heeft een bedrijfje in zonnepanelen, maar zijn passie gaat uit naar het maken van papieren maquettes, liefst van niet gebouwde gebouwen. De ­hobby ontstond toen hij zich ging verdiepen in de Amsterdamse School, een bouwstijl die wordt gekenmerkt door expressieve vormen. ‘Die stroming heeft geleid tot een aantal fantastische gebouwen, maar ook tot veel ontwerpen van fantastische ge­ bouwen die jammer genoeg nooit zijn gebouwd. Dat ben ik dus maar gaan doen.’ Aan de keukentafel in zijn woning in Amstelveen maakte Van Heezick ongeveer tweehonderd maquettes (schaal 1:1200). Op een dag vond hij het jammer dat die maquettes voor het grote publiek onzichtbaar bleven. ‘Ook raakte het thuis heel vol. Overal stonden gebouwen. Er werd druk op mij uitgeoefend om vooral kleinere gebouwen te ‘behandelen’. Nou, toen ben ik op een mooie dag naar Arcam, het architectuurmuseum in Amsterdam, gefietst met een tas vol maquettes. Ik werd met open armen ontvangen; de medewerkers wilden ze meteen tentoonstellen. Ik blij. Ik dacht ook: ik kan thuis weer even verder, er wordt weer ruimte gemaakt.’ Een medewerkster van het museum zei later, toen Van Heezick al weg was: ‘Henk is hier inderdaad zomaar komen aanfietsen; een aparte man met een drive. Het was inderdaad bijzonder materiaal. Zoals Henk zijn er niet veel. Misschien is dat wel jammer.’ 64 | de ingenieur 3 | maart 2018

Van Heezick zei van zichzelf dat hij obsessief bezig is met het bouwen van maquettes en legde uitvoerig uit hoeveel research er bij de reconstructie van bijvoorbeeld een nooit gebouwd hotel op de Dam komt kijken. ‘Ik teken alles op de computer, dan uitprinten, uitsnijden met een stanleymes en lijmen.’ In gedachten was hij al bezig met zijn volgende grote project: het op schaal nabouwen van het Amsterdam van 1672. ‘Dat zou dan af moeten zijn als de stad straks 750 jaar oud is.’ Een ambitieus plan. Het zou betekenen dat hij ruim 14 000 gebouwen moet nabouwen. ‘Ik zal dag en nacht moeten werken, misschien wel samen met anderen die deze passie delen. Een groot probleem wordt ook het vinden van een geschikte tentoonstellingsruimte. Ik denk voorzichtig aan de RAI.’ En dan is er ook nog een allesverzengende liefde voor de brutalistische architectuur die in de jaren zestig ontstond. ­‘Gebouwen die we massaal lelijk zijn gaan vinden en die nu een voor een worden afgebroken. Ik wil ze juist weer opbouwen; ze behouden. Nadeel is dat ik het thuisfront al hoor klagen dat het vaak grote gebouwen zijn. Ach, we zien wel.’ |

tekst Marcel van Roosmalen foto Elmer van der Marel


DE ONLINE PROFESSIONAL DEVELOPMENT TOOL Met trots introduceert KIVI de Online Professional Development (OPD) tool. Met deze tool krijgen KIVI-leden de mogelijkheid om op eenvoudige wijze hun professionele ontwikkeling bij te houden. De OPD-tool biedt een flexibel framework, geschikt voor ingenieurs in alle fasen van hun loopbaan. Je kan de tool op verschillende manieren gebruiken. Het geeft handvatten of het nu gaat om projectplanning, het plannen van een carrièrestap, om je professionele ontwikkeling vast te leggen of wanneer je aan de slag gaat met je Chartership kwalificatie. De mogelijkheid om competenties te benoemen helpt je om gebieden waar je sterk in bent te identificeren, en ook de gebieden die wellicht meer ontwikkeling nodig hebben. De tool geeft inzicht en voorbeelden over hoe je jezelf professioneel verder kunt ontwikkelen. Ook kan je ermee je werk naar anderen toe zichtbaar maken. Je kunt eenvoudig naar eigen smaak diverse rapportages maken, voor jezelf of voor anderen. Tenslotte biedt de OPD-tool een ideale oplossing om alles op één plek te bewaren.

Kijk nu op www.kivi.nl/ opd

Engineer your career • Improve our society Stel doelen

Presenteer je werk

Helpt bij je strategie voor persoonlijke- en bedrijfsdoelstellingen.

Chartership

Een krachtig hulpmiddel om anderen de waarde van je werk en prestaties te tonen.

Hou je vooruitgang bij

Geïntegreerd met het Chartershipproces in alle fasen: IPD, aanvraag en CPD.

Maakt het gemakkelijk om jouw voortgang bij te houden en te evalueren.

De OPD-tool is geschikt voor alle carrièrefasen en -paden

charteredengineer.nl

BELANGRIJKSTE VOORDELEN Professionele planning CV-ontwikkeling Portfolio-ontwikkeling Rapportages voor jezelf, klanten of werkgever Chartershipproces Bijhouden van je continue professionele ontwikkeling


ENGINEER YOUR CAREER KIVI helpt je verder in je carrière. Als beroepsvereniging van ingenieurs biedt KIVI carrièreservices. Leden kunnen onder meer gratis gebruikmaken van een cv-check, sollicitatietraining en loopbaancoaching. Ook brengt KIVI aantrekkelijke vacatures onder de aandacht.

ZAANDIJK

GORINCHEM, FULLTIME

PROCESS ENGINEER FOOD

ADVISEUR GEVELS

International engineering position - ambitious company AAK is the world’s leading producer of specialty vegetable fats with more than 3000 employees and 20 production facilities in more than 25 countries. The culture at AAK is based on ­pioneering, innovation and improvement which results in a solid growth and an ambitious and supportive working environment. As Process Engineer, based in Zaandijk, you will be part of the Process Technology Systems Team. The team is responsible for ensuring and improving the efficient use of process technologies in existing and new production facilities, mainly in Europe but also globally. Divers projects, lager greenfield projects as well as modifications on existing installations. Minimum of 5 years extended experience in process plant design, commissioning and optimisation. Offer: you can be part of a growing company in an international challenging position. Competitive salary and benefits, training and development. More information: www.buildingcareers.nl / Sanna Willebrands / 06 4241 1612 BuildingCareers werving en selectie voor ingenieurs in de industrie.

LANDELIJK

YOUNG – SENIOR PROFESSIONALS Verbeter leven. Begin bij jezelf! Arcadis biedt uitdagend werk voor mensen die het verschil willen maken. Van klimaatverandering tot razendsnelle verstedelijking. Onze ­wereld wordt steeds complexer. De ruimte in steden moet optimaal worden benut en onontgonnen land moet bewoonbaar ­worden gemaakt. Juist op deze terreinen creëren wij buiten­ge­ wone en duurzame oplossingen. Onze mensen werken gezamenlijk aan het creëren van meerwaarde door gebouwde en natuurlijke elementen naadloos in te passen in hun omgeving. Arcadis. Improving quality of life. Kijk voor informatie én vacatures op www.werkenbijarcadis.nl

Ons bedrijfsonderdeel Kiwa BDA Dak- en Geveladvies in ­Gorinchem zoekt een ervaren Adviseur Gevels, fulltime. Waar draait het om? Kiwa BDA geldt als dé autoriteit op het gebied van gevels en daken en onderscheidt zich door haar onafhankelijke positie. Wij adviseren onze opdrachtgevers over kwaliteit, veiligheid, onderhoud en duurzaamheid van gevels en daken. Daarnaast verzorgen wij inspecties en keuringen bij nieuwbouw en renovatie en verrichten schadeonderzoeken voor rechtsbijstandverzekeringen en rechtbanken. Als adviseur ga jij werken bij Kiwa BDA Geveladvies, onderdeel van Kiwa BDA Dak- en Geveladvies B.V. dat deel uitmaakt van de serviceline Information van Kiwa N.V. Binnen de inge­ nieursbureaus is een twintigtal dak- en gevelexperts, adviseurs en inspecteurs werkzaam. Wat ga je als Adviseur precies doen? • Schadeonderzoek en het opstellen van rapportages hieromtrent; • Beoordeling nieuwbouwconcepten; • Opstellen van renovatie- en onderhoudsadviezen; • Begeleiding van de uitvoering middels inspecties Waarom werken bij Kiwa? Kiwa Information is onderdeel van Kiwa. Maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen we daarin heel serieus. We werken met z’n allen hard om de wereld elke dag duurzamer en veiliger te maken. En omdat wij continu inspelen op veranderingen in de markt, werk je binnen een organisatie die heel dynamisch is en waar je alle ruimte hebt om steeds alles uit jezelf te halen. Enthousiast? Beschik jij over een afgeronde HBO-opleiding en ten minste vijf jaar ervaring in de gevelbranche? Wil jij werken bij één van de marktleiders op het gebied van advies, testen, inspectie en onderzoek? Bij een organisatie die internationaal kwaliteit en veiligheid in een groot aantal branches en op heel diverse gebieden transparant maakt? En waar je elke dag een concrete bijdrage levert aan een duurzame en veiligere ­wereld? Solliciteer dan nu bij Kiwa via www.werkenbijkiwa.nl!

Ook uw vacature op deze pagina? Neem contact op met Delia Appelman via 070 391 9851 of delia.appelman@kivi.nl of met Barbara Gemen via 070 391 9875 of barbara.gemen@kivi.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.