De Leefstraat - experimenteren met de stad van straks

Page 1

CAHIER 1

De Leefstraat EXPERIMENTEREN MET DE STAD VAN STRAKS

1


ZIJ MAAKTEN DE OPSTART VAN LAB VAN TROJE MOGELIJK An Heyerick, Ann Manhaeve, Ann Plas, Annick De Paepe, Aveve, B-parking, Baanbrekers, Barbara Dewil, Bart Desmet, Bart Devaere, Bart Verbrugge, Bart Verhaeghe, Begga Van Cauwenberge, Ben de Troyer, Benjamin Rieder, Benjamin Van Synghel, Benny De Moor, Bert Van Daele, Bio-Planet, Bjorn Vanbelleghem, Bram Vandekerckhove, Brigitte Hantson, Cargo Vélo, Chris Roorda, Cédric Blanckaert, Colruyt,David Guilbau, De Sleutel,De Vlieger, De Wonderfluit, Dieter Cuypers, Dirk Holemans, Dirk Vervaet, Dries Gysels, Dominique Gillis, Elke De Dekker, Elke Durnez, Ellen Preckler, Els Lecompte, Els Maton, Els Van Geenhoven, Emma Tytgadt, Fleur Verborght, Fien Matthys, Filip De Rynck, Filip Joos, Filip Watteeuw, France Raulo, Francis Duyck, Frank Gelaude, Frank Van den Bulcke, Frederik Gysels, Geert Gisquière, Geert Neirynck, Gerbrand Nootens, Gert Arijs, Griet Vandenabeele, Guido Loessaert, Hanne De Voogt, Hannelore Suys, Hans De Cuyper, Hans Maes, Hendrik Van Daele, Hester Hulpia, Het Stadsbestuur en alle betrokken diensten, Hilde Vandecasteele, Indra Van Sande, Inge Vinck, Ilse Mertens, Ilse Van Wambeke, Isabelle Colbrandt, Jan Geldhof, Jan Vanhee, Jan Vilain, Jan Turf, Jasmin Lauwaert, Jeffrey Matthijs, Jeroen Mercy, Jo Moerdijk, Joeri Van Cauwenbergh, Jorim Rademaker, Joris -Jos - Wauters, Joris Van Eeckhoven, Jos Lootens, Jos Van Acker, Kaj Dillen, Katleen Straetmans, Karakters, Karel Vancoppenolle, Kersten Lauwerys, Koen Meiresonne, Koen Stuyven, Koen Van Caimere, Koen Van Cauwenbergh, Koen Van De Sompele, Kris Erauw, Kristof Devriendt, Kubis, Lauri Meeuws, Liesbeth Vlerick, Lieselot Ingelbrecht, Lieven De Meulenaere, Loesje Van Damme, Luc De Bruyne, Maaike Perneel, Maarten Soete, Maja Meirlaen, Marc Steens, Marc Verheirstraeten, Marianne Labre, Marleen Brisard, Martine De Regge, Martin Keymeulen, Mathieu De Bruyne, Mathijs Bekaert, Matroos, Meneer De Leeuw, Mieke Vanhuyse, Michiel Demey, Miguel Vertriest, NamGrass, Nick Pays, Niel Van Herck, Olivier Théry, Orotex, Patrick Debeuf, Patty Delanghe, Paul Morbee, Peltracom, Pepik Henneman, Peter Geldhof, Peter Hofman, Peter Mortier, Peter Staelens, Philippe Van Wesenbeeck, Pieter Claeys, Pieter De Vis, Pieter Deschamps, Pieter Deslé, Pieter Vanden Broecke, Pieter Van Vooren, Pieter Vercruyssen, Re-vive, Roel Van Acker, Roel Vanderbeuren, Riet Van de Velde, Sander Vandenberghe, Saskia Walters, Securex, Sidharta Gautama, Siegrid Poppe, Simon Verledens, Sint-Bavo, Sint-Lievens-College, Sofie Rédelé, Sofie Rottiers, Steven Sioen, Stefaan Claeys, Stefaan Vervaet, Stephanie Agten, Steven Vanhecke, Stijn Raemdonck, Tim Scheirs, Tinne Dons, Tinne Heyse, Tom Balthazar, Tom Palmaerts, Tomas Lootens, Tom Palmaerts, UGent, V-tax, Velo-boxx, Vic De Meester, Vincent Meerschaert, Willy Coninx, Wim De Smet, Wim L’ecluse, Wim Schuddinck, Yves De Weerdt, Yves Heuvinck. In het bijzonder danken we graag alle bewoners die de uitdaging samen met ons aangingen.


INHOUD

16 FILIP WATTEEUW & TOM BALTHAZAR

4

46

INLEIDING - OVER HET LEEFSTRAATEXPERIMENT

23

TERUGBLIK OP DE LEEFSTRAAT MET STRAATBEWONERS YVES DE WEERDT

DE VUILE TOEKOMST: DE HERSENKRONKELS / MIJMERINGEN VAN EEN FIERE ECHTGENOOT TOM PALMAERTS

32

10

60

DE SITUATIE CREËERT DE OMSTANDIGHEDEN

LEEFSTRATEN… WAT EEN ROMMELTJE?

JAN VILAIN

TIM SCHEIRS

2 EDITORIAAL 9 DE LEEFSTRAAT IN EEN SERRE 14 VERHALEN UIT DE LEEFSTRATEN 20 RE-VIVE: EEN BELIEVER VAN IN HET BEGIN 30 VERHALEN UIT DE LEEFSTRATEN 39 DE GEESTELIJKE VADER VAN DE LEEFSTRAAT - KOEN STUYVEN

SOCRATEX : SOCIAL REALITY TRANSITION EXPERIMENTS

42 VERANDERING VAN TIJDPERK JAN ROTMANS en CHRIS ROORDA 44 TROJAAN VAN HET EERSTE UUR 58 DE LEEFSTRAAT BLIJFT INSPIREREN PEPIK HENNEMAN 70 VAN FIETS VAN TROJE NAAR LAB VAN TROJE 73 M-SCORE, EEN PUBLIEKSCAMPAGNE VOOR MOBILITEITSINZICHT 75 NAWOORD - LEEFSTRATEN: EXPERIMENT OF VLUCHTHEUVEL ? - FILIP DE RYNCK


DRIES GYSELS was als procesbegeleider bij Stad Gent verantwoordelijk voor het transitietraject rond mobiliteit dat leidde tot de toekomstagenda en het vernieuwings­ netwerk Fiets van Troje. Verbonden aan www.meneerdeleeuw.nl helpt hij gemeenten en organisaties met hun duurzame maatschappelijke verandering en sociale innovatie. Dries is een van de drijvende krachten achter Lab van Troje en haar experimenten. @driesgysels

2

PIETER DESCHAMPS is de drijvende kracht achter het Leefstraatexperiment. Hij werkt voor de NMBS als expert Multimodale Mobiliteitsoplossingen en Partnerships. Vanuit die rol ontwikkelt hij oplossingen die meer mensen en bedrijven moeten aanzetten om het openbaar vervoer en andere duurzame mobiliteitsvormen te gebruiken. Als bestuurder van Lab van Troje is hij ook actief betrokken bij de andere experimenten. @p_desch


EDITORIAAL

DENKENDE DOENERS EN DOENENDE DENKERS

Beste lezer, Dit Cahier is een nieuwe stap vooruit in de groei van ons Lab. Wat begon met 25 koplopers die elkaar vonden rond de noodzaak van een duurzaam mobiliteitssysteem in Gent, is vandaag een groeiend netwerk met honderden betrokken Gentenaars. Allemaal mensen die hun nek willen uitsteken om al doende antwoorden te vinden op de stedelijke uitdagingen. Langs deze weg willen we hen ook allemaal bedanken voor hun hulp de voorbije twee jaar.

Voor u ligt het eerste Cahier van Lab van Troje. Via een reeks beschouwingen en opinies delen we graag onze ervaring. Kennis die het Lab opdeed met concrete experimenten om oplossingen te zoeken voor de stedelijke uitdagingen waarvoor we staan. Experimenten zoals de M-score, Rol het Fietsnetwerk uit en de Leefstraat. We gaan in dit Cahier dieper in op het doel van onze experimenten en de rol van Lab van Troje als netwerk van denkende doeners en doenende denkers. Deze editie focust op de Leefstraat. Met dit experiment hebben we het denken over mobiliteit en openbare ruimte opengetrokken en nieuwe inzichten rond participatie aangereikt. Niet enkel wij kropen in onze pen, ook professoren, partners uit ons netwerk, trendwatchers en andere experten delen hun Leefstraatervaringen en visie.

Dit is het eerste Cahier, maar zeker niet het laatste. Het Lab zet haar deuren wagenwijd open voor nieuwe ideeĂŤn en nieuwe partners om te experimenteren met de stad van straks. Experimenten die helpen om de versnelling richting een duurzaam Gent en omgeving in te zetten. Hopelijk kunnen we u hiermee inspireren ook aan de slag te gaan, al dan niet samen met ons. Pieter & Dries

Met ROL HET FIETSNETWERK uit wil het Lab vanuit de ervaringen van gebruikers de beste fietsroutes in en rond Gent zichtbaar maken. Dit experiment helpt de stad om sneller tot een gedragen en gekend fietsnetwerk te komen.

LAB VAN TROJE is een onafhankelijk netwerk van samenwerkende burgers, bedrijven, overheden en organisaties. Met strategisch gekozen experimenten wil het Lab van Troje concrete ervaring opdoen en tonen dat structurele veranderingen mogelijk zijn. Het vormt een creatief laboratorium dat oplossingen zoekt om versneld te komen tot een duurzame, leefbare en klimaatneutrale Gentse regio.

Via de LEEFSTRAAT konden honderden bewoners en beleidsmakers in de praktijk ervaren hoe straten en, in het verlengde daarvan, openbare ruimte anders benaderd kunnen worden. Door het doorgaand verkeer enkele maanden te weren en de straat anders in te richten, konden de bewoners echt experimenteren met hun droomstraat.

De M-SCORE drukt uit hoe duurzaam iemands persoonlijk verplaatsingsgedrag is. Samen met haar partners zal het Lab deze tool verder uitbouwen zodat bedrijven en organisaties hun projecten op het vlak van duurzame mobiliteit kunnen versterken.

3


INLEIDING

De Leefstraat is het eerste experiment van Lab van Troje. In 2013 en 2014 brachten veertien Leefstraten een nieuwe dynamiek op gang in Gent. De Leefstraten prikkelen bewoners en beleidsmakers door ze proefondervindelijk te laten ervaren hoe verschillende partners samen een straat, en daarmee ook de openbare ruimte, anders kunnen gebruiken en beleven. Het experiment is het resultaat van een co-creatief proces tussen bewoners, Lab van Troje, stadsdiensten en partnerbedrijven. Die aanpak en de zoektocht naar oplossingen om tot een duurzamer Gent te komen, verbinden hen. TEKST LAB VAN TROJE

OVER HET LEEFSTRAATEXPERIMENT Een autoluwe straat met ruimte voor ontmoeting

Meestal streeft men ernaar om een veiligere leefruimte te creëren en/of meer groen in het straatbeeld te krijgen. Deze koplopers uit de lokale gemeenschap worden geholpen door vrijwilligers uit het Lab van Troje-netwerk. De straatbewoners doorlopen een voorbereidingsproces waarbij bewoners en gebruikers samen nadenken en bouwen aan hun droomstraat. Dit proces van zelfgeorganiseerde infoavonden, ronde-tafels en huisbezoeken neemt verschillende maanden in beslag. Alle belangen worden in kaart gebracht en voor alle uitdagingen en problemen wordt een oplossing gezocht.

Een Leefstraat wordt (minstens deels) tijdelijk autovrij of autoluw gemaakt. Bewoners gaan er op zoek naar een oplossing om auto’s elders te parkeren, bijvoorbeeld in een buurtparking. Daardoor komt er ruimte vrij voor groen, ontmoeting en samenleven. Bewoners springen creatief om met het heroverde terrein en vullen het samen op een nieuwe manier in: grasmatten worden uitgerold, constructies gebouwd en tafels, stoelen en ander materiaal krijgen een plek op straat. Met de auto op afstand worden bewoners gestimuleerd om alternatieve vervoersoplossingen uit te testen: een elektrische fiets voor de woon-­ werkverplaatsing, een bakfiets om boodschappen te doen bij een lokale verkoper, autodelen, etc.

Ook in de uitvoeringsfase zijn het de bewoners die zelf aan de slag gaan. Lab van Troje en Stad Gent ondersteunen hen met materiaal en bieden een juridisch kader voor een soort vrije(re) openbare ruimte waarbinnen geëxperimenteerd mag worden. Elke straat is zowel qua inrichting als qua bewoners anders, waardoor ook de uitdagingen en knelpunten telkens verschillen. Dialoog, dynamiek en de sociale cohesie die doorheen het proces tussen de bewoners ontstaat, vormen de grootste kracht van het Leefstraatproject.

De kracht van co-creatie Een aantal enthousiaste straatbewoners leggen de kiem van hun Leefstraat. Zij treden in dialoog met de hele straat, en starten daarmee het proces. Daarbij werkt men op maat van de noden en de wensen van de buurtbewoners, en vanuit verschillende invalshoeken.

4


De dialoog en dynamiek die tussen de bewoners ontstaat, maakt dit project uniek

KOZIJNTJESSTRAAT 2014

De betrokkenheid van Stad Gent

inhoudelijk-strategische doeleinden. Zonder volledig te willen zijn, denken we hierbij bijvoorbeeld aan het Mobiliteitsbedrijf voor de signalisatieplannen en fietsenstallingen, alsook voor de vertaling van de ervaringen in nieuw beleid. De Milieudienst zorgde ervoor dat de kwetsbare eerste Leefstraateditie de nodige zorg en hulp kreeg om te kunnen doorgroeien. De dienst Gebiedsgerichte Werking nam actief deel aan de vergaderingen met de bewoners. Politie en Brandweer zorgden op hun beurt voor de focus op een veilig en toegankelijk openbaar domein. IVAGO zorgde waar nodig voor afvalpreventie en -ophaling. De Groendienst leverde een deel van de bomen en planten in de straat en de Jeugddienst stelde een ruim aanbod aan spelmateriaal ter beschikking van de bewoners. Stad Gent speelde niet enkel een belangrijke rol tijdens het experiment, maar lag ook aan de basis ervan. In 2012 brachten Milieudienst en Mobiliteitsbedrijf 25 ‘koplopers’ bijeen in een Transitie-arena rond Mobiliteit. Zij maakten een toekomstagenda getiteld De Fiets van Troje op, met daarin een hele reeks experimentideeën, waaronder De Leefstraat.

Een belangrijke partner is Stad Gent; een groot huis met vele kamers. De Leefstraat brengt dan ook verschillende beleidsdomeinen in de praktijk samen, zowel voor praktische zaken als voor eerder

TWEE EDITIES GEWEEST, DERDE OP KOMST De eerste editie van het experiment liep van 1 tot 30 juni 2013. Het traject werd enkele maanden ervoor gestart met vijf straten, waarvan er uiteindelijk twee gedurende een maand werden heringericht als Leefstraat. De tweede editie vond plaats in mei en juni 2014: twintig straten startten in een voortraject, negen straten werden gedurende twee maanden heringericht. Als uitloper van deze tweede editie ontstond in september en oktober 2014 de eerste Leefwijk, in een cluster van vier aangrenzende straten. In november 2014 werd de oproep voor een derde editie gelanceerd, waarin de lat weer een stuk hoger gelegd werd.

5


PUSSEMIERSTRAAT 2013

KAREL ANTHEUNISSTRAAT 2013

De rol van Lab van Troje

ZALMSTRAAT 2014

op middelen uit Thuis in de Stad (Vlaamse Overheid - Stedenbeleid). Ook Europa merkte de Gentse Leefstraten op. Het Leefstraatproject viel in 2014 in de prijzen binnen de Europese Do The Right Mix-campagne.

Lab van Troje positioneert zich als geleider tussen de Stad en de experimenterende straten. Hierdoor kan de stad zich concentreren op het creëren van de nodige ruimte voor en omkadering van het experiment. Een opdracht die niet altijd eenvoudig was, maar waarbij we konden rekenen op een hele reeks ambtenaren met een open geest, die samen met het Lab zochten naar manieren om het experiment (alvast niet on)mogelijk te maken.

Leefstraat als labo voor stedelijke uitdagingen De Leefstraat is duidelijk een doorlopend proces waarin tot op vandaag een nieuwe sociale en stedelijke dynamiek ontwikkeld wordt. Terugblikkend op twee edities mogen we zeggen dat alles best vlot verlopen is. Elk van de partijen vond een manier om, steeds binnen een relatie van gelijkwaardigheid, met elkaar aan de slag te gaan. Bewoners, stads­diensten, andere partners en medewerkers van het Lab toonden de openheid om, waar nodig, flexibel te zijn en samen verder te werken aan duurzame verandering.

Andere partners Het Lab ging ook op zoek naar verschillende partner­ bedrijven en organisaties. Hierdoor konden de teams van de verschillende Leefstraten rekenen op heel wat logistieke en materiële hulp en ondersteuning. Zo werd er bijvoorbeeld potgrond en ander materiaal geleverd voor geveltuintjes; of werd de Leefstraat ingekleed met parklets (tijdelijke constructies ter grootte van een parkeerplaats). De partner­bedrijven en organisaties hielpen ook bij het uitwerken van mobiliteitsoplossingen op maat van de Leefstraat, bijvoorbeeld met het ter beschikking stellen van buurtparking, bakfietsen, elektrische fietsen, elektrische auto’s, etc.

De Leefstraat laat mensen vanuit een concrete ervaring nadenken over de toekomst

Vanuit de Vlaamse Overheid tenslotte kon het Lab voor de tweede Leefstraateditie rekenen op Sociale Innovatie middelen (Vlaamse Overheid - Economie, Wetenschap en Innovatie) en voor de derde editie

6


Dat is alvast een sterke startpositie om als Lab van Troje verder co-creatief aan de slag te gaan. Doorheen het traject dat de verschillende partners samen aflegden, werden gaandeweg heel wat creatieve oplossingen ontwikkeld en uitgetest. Het Lab wil deze expertise en de positieve kracht van het Leefstratenexperiment inzetten om beleidsmakers op middellange termijn (richtdatum 2017) de nodige goede praktijken en hefbomen aan te reiken op basis waarvan duidelijke beslissingen omtrent mobiliteit en de inrichting van de stedelijke ruimte genomen kunnen worden. Leefstraat biedt hierbij inspiratie rond thema’s als duurzame mobiliteit, sociale cohesie en straatinrichting. Specifiek met betrekking tot dit laatste thema, kan de Leefstraat de kloof tussen planvorming en stadsbewoners verkleinen. Via een Leefstraat wil Lab van Troje alle betrokkenen de ervaring van het eindbeeld van een toekomstvisie geven, zonder onomkeerbare fysieke ingrepen in de bestaande situatie. Daardoor is er de mogelijkheid om vanuit een concrete ervaring na te denken over de toekomst van de eigen leefomgeving. In het SOCRATEX-­project onderzoeken we deze ervaring verder. Yves De Weerdt van VITO gaat hier verder in dit Cahier dieper op in.

ENKELE CIJFERS OVER DE TWEEDE LEEFSTRAATEDITIE Na de tweede editie hield het Lab in samenwerking met studiebureau Traject een evaluatie bij alle bewoners. Er werden 373 enquêtes op papier verspreid, in totaal namen 141 respondenten deel aan de enquête, waarvan er 139 bruikbare enquêtes waren. Deze evaluatie gebeurde om lessen te trekken met het oog op, enerzijds, volgende edities (wat was succesvol, wat niet en waarom, zouden bewoners dit project aanraden aan andere straten?) en anderzijds op de doelstellingen en organisatie (wat leren we uit de evaluatie dat de stad kan meenemen bij de definitieve heraanleg van straten rond groen, speelruimte, buurtparking?). We geven u graag enkele cijfers mee. De volledige evaluatie met verdere analyses kan gedownload worden op www.leefstraat.be.

ALGEMENE EVALUATIE IN 10 CIJFERS 84 % zou opnieuw participeren in een volgende editie 86 % zou het aanraden aan andere straten 79 % vindt dat de straat mag heraangelegd worden zoals tijdens het Leefstraatproject 79 % staat positief tegenover het project 78 % heeft meer contact door de Leefstraat 66 % denkt dat het contact behouden zal blijven 83 % voelde zich betrokken bij het project 64 % heeft andere (nieuwe) bewoners leren kennen 34 % heeft ook bewoners uit aangrenzende straten leren kennen Maar ook 28 % ondervond ook moeilijkheden tot contact

Resultaten uit het Leefstraatexperiment: een positieve ervaring Afgaande op onze observaties bij de ontmoetings­ momenten in de straten en de feedback tijdens de bevraging, blijkt het effect van het Leefstraat­ experiment op de sociale cohesie in de betreffende straten onmiskenbaar. Bewoners gaven in de eerste plaats aan dat de verbondenheid met buren en straat sterk verbeterd was dankzij de Leefstraat. Daaren­ boven zijn bewoners er ook effectief in geslaagd om hun straat op een andere manier in te richten: door parkeerruimte in te ruilen voor groen, picknick­ banken, fietskluizen, etc. Uit een voor- en nameting over het mobiliteitspatroon tijdens de eerste editie bleek duidelijk dat het autogebruik tijdens het experiment afnam. Bewoners gaven ook aan meer bereid te zijn om vervoersalternatieven te gebruiken, in het bijzonder bakfietsen. Ook was er een duidelijke verandering merkbaar in de verhouding tussen bewoners en de stad. “De stadsdiensten zijn beter bereikbaar geworden,” hoorden

7


we regelmatig. Of: “De stad heeft gezichten gekregen.” Bewoners beseffen via de Leefstraat namelijk dat ze over bepaalde problemen rechtstreeks in dialoog kunnen gaan met ambtenaren. Ze ondervonden dat het mogelijk is om samen met anderen oplossingen te zoeken voor problemen, en dat er tussen droom en daad bij het vormgeven van hun onmiddellijke omgeving ruimte is voor overleg en co-creatie. Aan de zijde van de stadsdiensten zorgden de soms “vreemde of atypische vragen” van bewoners voor een nieuwe dynamiek en nieuwe contacten tussen diensten. Soms stimulerend, soms afremmend, openden ze in elk geval ruimte voor reflectie en vernieuwing.

Wasstraat. Het hek tussen de straat en het aan­ palende park werd deels verwijderd en de bewoners knutselden er met eigen middelen een klein glij­ baantje ineen, bij gebrek aan speeltuigen voor de allerkleinsten in het park. Wat normaal het veilige park moest afscheiden van de gevaarlijke straat verloor plots haar functie. De Leefstraat zorgde duidelijk voor een nieuwe ruimte voor eigen initiatief waarbij bewoners merkten dat zélf investeren in de omgeving voldoening kan geven wanneer de Stad van haar kant ook de vrijheid kan scheppen om dat te doen. Het gele glijbaantje in de Wasstraat staat daarom voor ons symbool voor één van de kern­ elementen van de Leefstraat als transitie-experiment: stadsontwikkeling kan veel contextgevoeliger en meer participatief worden wanneer burgers de wensen voor hun omgeving in de realiteit kunnen illustreren op een open en flexibele manier.

In alle straten werd de nieuwverworven ruimte anders ingevuld, maar daarnaast werd er ook letterlijk en figuurlijk nieuwe ruimte aangesneden. Een mooi voorbeeld daarvan is het glijbaantje in de

10 6

8

3 7 4

11 9 2013

1 Karel Antheunisstraat 2 Pussemierstraat 2014 1 Karel Antheunisstraat 3 Volmolenstraat 4 Kozijntjesstraat 5 Tussen Bermen

6 Flanelstraat (Mariakerke) 7 Pieter Colpaertsteeg 8 Wasstraat 9 Zalmstraat 10 Slokkeboomstraat (St-Amandsberg) 11 De Pekelfabriek

1

8

5


INTERVIEW

DE LEEFSTRAAT IN EEN SERRE ZALMSTRAAT 2014

Jan Mertens en Stephanie Schelfhout zijn docenten Toegepaste Biowetenschappen aan de Universiteit Gent. Ze geven les over Landschaps- en Groenbeheer. Hun enthousiasme groeide gedurende de vorige Leefstraateditie en ze worden nieuwe partners voor de volgende edities. TEKST LAB VAN TROJE

STEPHANIE: “Een straat is een betonnen steen-

Leefstraten. Ze zullen uitzoeken wat de juiste keuzes zijn op het vlak van plantmateriaal, ondergrond, bemesting en bewateringssysteem. Tijdens de winter testen ze verschillende tech­ nieken uit in de serres, waar ze flora laten groeien onder zomerse omstandigheden. De bevindingen worden tijdens de volgende editie getoetst aan de wensen van de Leefstraatgebruikers. Ze hopen zo tot een plantenlijst te komen met soorten die o.a. de Groendienst van de Stad Gent voor de experimentele, en later ook voor permanente Leefstraten kan gebruiken. Ook voor de vakken Groenbeheer en Nutriëntenleer is het Leefstraatexperiment heel interessant om te volgen.”

woestijn. Die omvormen naar een groene oase is een uitdaging.” Voor Jan en Stephanie zijn de Leefstraten een nieuwe opvatting van stedelijk groen en daarom een uitgewezen proeftuin voor hun studenten. De omstandigheden om planten te kweken zijn er vrij extreem: hoge temperaturen in de zomer, droogtestress, soms lang in de schaduw, ondiepe plantenbakken,… Een ideaal onderzoeksveld dus.

JAN: “Studenten uit de afstudeerrichting Tuinbouwkunde maken hun bachelorthesis over de

9


REPORTAGE

DE SITUATIE CREËERT DE OMSTANDIGHEDEN 8 mei 2014. Dries wacht me op aan het station Gent-Dampoort. Hij is één van de drijvende krachten achter de Leefstraten en neemt me mee op stap. De wandeling brengt ons naar de Wasstraat.

zich een speelplein en een school. De school nam het initiatief om met een Leefstraat te starten en sprak de buren hierover aan.” Acht huishoudens en een school, dat moet gemakkelijk geweest zijn om tot overeenstemming te komen? Pieter: “Het gaat om meer dan dat. Als je alle gebruikers meerekent, waaronder de ouders van de schoolkinderen, de bezoekers van het park en de bewoners van de aangrenzende cités, tel je toch al gauw honderden mensen. Het is dus zoeken naar een evenwicht tussen de lusten en de lasten voor de buurt.” Het project loopt nog maar een week en het is nog afwachten, maar de eerste ervaringen in de Wasstraat zijn alvast positief. “Nu de Leefstraat er is, zien heel veel buurtbewoners de voordelen van een speelplein in een autovrije straat,” zegt Pieter. Iedereen die van de Leefstraat gebruik maakt, draagt er een stuk verantwoordelijkheid voor. Wie op straat picknickt, neemt zelf zijn afval mee zodat de straat netjes blijft. Pieter: “Mensen worden zich ervan bewust dat ze niet per definitie moeten denken dat het stadsbestuur alles wel oplost. De stad maakt het creëren van Leefstraten mogelijk, maar de verantwoordelijkheid voor het gebruik en de inrichting ligt bij de mensen.”

TEKST JAN VILAIN

B

ijna de volledige breedte van de weg is er bekleed met kunstgras. Aangezien er al groen in de straat aanwezig was, ligt de nadruk voornamelijk op de functie als speel- en ontmoetingsruimte. Het kunstgras heeft veeleer een signaalfunctie dan dat het de rol van surrogaatgroen vervult. Het groen prikkelt echter meteen de fantasie over wat je allemaal met een straat kan doen. Her en der liggen boomschijven die als stoeltjes of speelelementen kunnen dienen. Er staan grote plantenbakken en knalroze picknickbanken. “Die laatste kregen we in bruikleen van de stad,” vertelt Dries. “Tijdens de zomer staan ze in de stadsparken en in tussentijd mogen ze dienstdoen in de Leefstraten.” De stad Gent neemt geen sturende rol op zich, maar het initiatief om Leefstraten te organiseren is wel afhankelijk van de goodwill van het stadsbestuur. Zo moet de stad onder andere bereid zijn om de verkeerssignalisatie aan te passen zodat bv. keren in een éénrichtingstraat tijdelijk mogelijk is.

Parkeren op wandelafstand Nabij de Wasstraat bevinden zich twee autovrije cités. De bewoners ervan parkeren hun wagen vaak in de Wasstraat. “Door er nu een Leefstraat van te maken, zijn ze zich ervan bewust geworden dat het niet altijd netjes is om de auto voor andermans deur te parkeren terwijl ze zelf in een autovrije straat wonen,” lacht Pieter. Dries vertelt dat voor het buurtparkeren afspraken werden gemaakt met de NMBS en met een doe-het-zelf-zaak. Beide liggen op vijf

Gedeelde verantwoordelijkheid Bij het hoekhuis bellen we aan bij Pieter. “De Wasstraat is een beetje atypisch,” steekt hij van wal. “Er staan amper acht huizen en in de straat bevinden

10


minuten wandelafstand van de Wasstraat. Op de NMBS-parking mogen de bewoners tijdens het experiment permanent gratis parkeren, bij de winkel kan dat enkel buiten de openingsuren. Voor bewoners die overdag hun auto gebruiken is dat een prima oplossing. De buurt kent een mix van Turkse en Belgische bewoners. “We vreesden aanvankelijk dat het verdwijnen van de auto uit het straatbeeld gevoelig zou liggen bij de Turkse gemeenschap,” zegt Pieter. “Maar het tegendeel is waar. Het waren een paar ‘witte’ buren die bezwaar maakten om elders te parkeren. De Turkse gemeenschap maakt veel meer gebruik van de openbare ruimte en was dankbaar voor het initiatief.” Als je Pieter vraagt wat zijn ambitie voor de toekomst is, klinkt het antwoord duidelijk: “Een draagvlak creëren voor een permanente Leefstraat. Maar ook: een netwerk van Leefstraten creëren rond centrale punten zoals het park. Daarvoor moeten met het stadsbestuur afspraken worden gemaakt. De stad kan bijvoorbeeld een bemiddelende rol spelen in het

gebruik van de buurtparkings.” En is de buurt zelf al mee? Pieter: “Veel mensen zien in dat we niet tégen de auto zijn, maar dat een doodgewone straat zoveel meer mogelijkheden biedt om samen dingen te doen. Voor mij is het belangrijk dat kinderen op een veilige manier op straat kunnen leren fietsen. Een Leefstraat is daarvoor ideaal. Activiteiten organiseren hoeft niet: de situatie creëert spontaan de omstandigheden.”

Overtuigingskracht en oplossingen zoeken Een kwartiertje stappen van de Wasstraat ligt de Volmolenstraat. Ook hier is de rijweg bedekt met een groen kunstgrastapijt. Een parkeerverbod is er niet, maar de inrichting maakt duidelijk dat auto’s er niet thuishoren. De straat heeft geen eigen bomen, maar er staan grote bloempotten met jonge berken. Enkele handige bewoners hebben met palletten een zitbank in elkaar geknutseld.

We vreesden dat het verdwijnen van de auto uit het straatbeeld gevoelig zou liggen bij de Turkse gemeenschap, maar het tegendeel is waar WASSTRAAT 2014

11


VOLMOLENSTRAAT 2014

We bellen aan bij Pieter Deschamps, één van de initiatiefnemers van Fiets van Troje (nu Lab van Troje). Buurman Jorim schuift mee aan tafel en vertelt met veel enthousiasme over zijn Leefstraat. In dit geval waren het drie jonge gezinnen met kinderen die hun buren enthousiast maakten om samen een Leefstraat in te richten. En ook hier is een school gevestigd. Pieter: “Na de infoavond in januari kregen de geïnteresseerden de opdracht om in hun eigen straat een avond te organiseren. In de Volmolenstraat was de schooldirectie daarbij aanwezig.” De nieuwe directeur zag de Leefstraat als een ideale kans om de buren bij de werking van de school te betrekken, terwijl de bewoners anders vooral tegen een blinde muur aankijken. Waar de jeugd na schooltijd vroeger naar het nabijgelegen park trok, blijven ze tegenwoordig in de Leefstraat hangen om na te praten. Gingen de andere buren gemakkelijk mee in het verhaal? “Bij een aantal oudere bewoners heeft het toch veel overtuigingskracht gevraagd,” zegt Jorim.

“Zij redeneren sterk vanuit hun eigen referentiekader: als alles blijft zoals het is, is het al goed genoeg. Terwijl de jongere stadsbewoners eerder aan de toekomst denken: op termijn komen er waarschijnlijk jonge gezinnen in de huizen waar nu nog ouderen wonen. Hoe kunnen we nu al een straatbeeld ontwikkelen dat aan die toekomstige behoeften zal voldoen?” Mooi is ook het verhaal van het oudere koppel dat de meerwaarde van een Leefstraat niet meteen zag, maar de jongere generatie ook niets in de weg wilde leggen. Pieter: “We proberen samen met de sceptici eerst te peilen naar frustraties of bekommernissen om vervolgens samen naar oplossingen te zoeken. Zo bleek dat veel oudere mensen zich ergeren aan fietsers op het voetpad. Door in de Leefstraat voldoende ruimte voor fietsers te voorzien, is die ergernis op een simpele manier weggewerkt.” “Veel mensen denken ook dat de Leefstraat een project is vanuit het stadsbestuur en dus politiek geïnspireerd is. Ook hier maken we duidelijk dat dat niet zo is. Het initiatief moet vanuit de bewoners komen. Het stadsbestuur geeft hen daarvoor de ruimte, maar speelt zelf geen regisseursrol,” bevestigt Pieter.

Nu de Leefstraat er is, zien heel veel buurtbewoners de voordelen van een speelplein in een autovrije straat

Open Vraag Concrete voorbeelden van mogelijke vernieuwing prikkelen de inspiratie van de bewoners. Jorim bedacht daarvoor de ludieke ‘Wat als?’-affiches, naar het gelijknamige televisieprogramma. Wat als de Volmolenstraat door jou heringericht werd? Wat als de

12


Volmolenstraat er helemaal anders uitzag? “De redenering daarachter is eenvoudig,” zegt Jorim. ”Als je met een concreet project op de proppen komt, krijg je gegarandeerd weerstand. Maar start je met een open vraag, dan gaan mensen zelf nadenken over de mogelijkheden van hun straat.” Karel Vancoppenolle komt erbij zitten, ook actief bij Fiets van Troje: “Een Leefstraat is geen standaard ontwerpconcept maar een filosofie,” voegt hij toe. Midden in de straat bevindt zich een sporthal. De Leefstraat was een ideale aanleiding voor de bewoners van de ene kant om contact te leggen met hun buren aan de andere kant van de sporthal terwijl het gebouw vroeger voor een tweedeling zorgde. Ook komen verschillende generaties met elkaar in contact. Zelfs bewoners uit omliggende straten komen kijken. Er is wel nog wat drempelvrees. De nieuwe inrichting gaf bij sommige mensen aanvankelijk de indruk van privatisering van het openbare domein. Mensen die het concept Leefstraat niet kennen, vragen zich in het begin af of ze wel in de straat mogen komen. “Een paar dagen geleden stond hier een vrouw uit de buurt met een kindje en een krant onder haar arm,” vertelt Pieter. “Ze vroeg wat de bedoeling was. Mijn antwoord was: de bedoeling is wat jij van plan bent.”

reageren en optreden dan een stadsadministratie die een hele procedure moet doorlopen. Maar ze moeten er wel toe bereid zijn. In dat opzicht is een Leefstraat een goede aanmoediging voor burgerzin.” Zo hebben de meeste Leefstraten een afvalverantwoordelijke. Die brengt alle vuilniszakken naar de hoek van de straat waar ze worden opgehaald door de vuilniswagen. Dat soort concrete afspraken vraagt overleg en kan aanleiding geven tot discussies. Die kunnen tot een consensus leiden, maar evengoed tot botsingen. Niet in alle straten waar bewoners graag een Leefstraat hadden gewild, is er effectief één gekomen, net omdat er geen overeenstemming werd bereikt. Soms werden verrassende argumenten bovengehaald zoals de waarde van woningen. Sommige bewoners vreesden dat de waarde van hun huis zou dalen omdat er niet meer voor de deur kon worden geparkeerd terwijl anderen meer groen in de straat net als een meerwaarde zagen voor de vastgoedprijzen. Karel: “Een Leefstraat organiseren, is in de eerste plaats de belangen van de bewoners in kaart brengen. Wanneer die gekend zijn, kunnen we gaan nadenken over inrichting.” “Een Leefstraat mag niet vertrekken vanuit het eigen idee over hoe het moet zijn,” vult Pieter aan, “maar vanuit een gemeenschappelijk beeld. Dat betekent dat je eerst moet nadenken over de vraag ‘hoe zien we onze straat?’ en je daarna pas afvragen of een Leefstraat daarin iets kan betekenen.” Jorim vat tenslotte de visie op Leefstraten treffend samen: “Wanneer je iets doet waar iedereen beter van wordt, dan word je er uiteindelijk zelf ook beter van.”

Belangen in kaart brengen Jorim: “Dit experiment staat of valt met het engagement van de bewoners. Buurtbewoners kunnen sneller

JAN VILAIN is stedenbouw­ kundige en als adviseur publieke ruimte verbonden aan het Steunpunt Straten. Hij is de redactiecoördinator van het tijdschrift ‘publieke ruimte’ en bezocht begin mei 2014 enkele Leefstraten.

WASSTRAAT 2014

13


verhalen uit de

Leefstraten

“NIET DE VERANDERING OP HET VLAK VAN MOBILITEIT IS VOOR MIJ ALS BEWONER HET MEEST TASTBARE EFFECT VAN DE LEEFSTRAAT. IK GEBRUIK MIJN AUTO SOWIESO AL NIET VEEL. MAAR MIJN KINDEREN KUNNEN NU BUITEN SPELEN EN ER IS VEEL MEER SOCIAAL CONTACT. JE HEBT ECHT EEN REDEN OM JE BUREN AAN TE SPREKEN.” Jorim – Volmolenstraat

“PARKEERPLAATSEN RUILDEN WE IN VOOR WASREKJES, EN DIE ZIJN GEBLEVEN. HET IS ALTIJD LEUK OM TE RADEN WIENS ONDERBROEKEN NU WEER OP STRAAT HANGEN TE DROGEN.” Hans – Pieter Colpaertsteeg

“IK WOON HIER AL 50 JAAR, DE LEEFSTRAAT HEEFT VEEL VERANDERD. VROEGER HING HIER SOMS BLOED AAN DE GARAGEPOORTEN, NU HEERST ER EEN ONGEDWONGEN, GEZELLIGE SFEER.” Roger – Karel Antheunisstraat.

14


ZALMSTRAAT: VOOR AL UW SCHILDEREN VERHUISWERKEN

“OP EEN MIDDAG KWAMEN ER ZOVEEL KINDEREN UIT DE BUURT SPELEN IN DE SPEELSTRAAT DAT HET BIJNA EEN KAMP LEEK.” Maaike – Flanelstraat

De Zalmstraat werd deze zomer even verhuisfirma. De buurt­ bewoners schoten zo buurman Georges (80) te hulp. De man moest plotseling verhuizen. De Leefstraters vonden een nieuwe woonst in dezelfde straat, gaven het pand een opfrisbeurt én verhuisden Georges’ volledige inboedel.

“NA ÉÉN DAG LEEFSTRAAT KON ONZE KLEINSTE VAN DRIE JAAR, MET VALLEN EN OPSTAAN, FIETSEN. EEN PRIMEUR IN DE STRAAT: EEN DRIEJARIGE DIE ZELF EN ZONDER HULP RONDFIETSTE. ER WAS MAAR ÉÉN BEZOEK AAN DE SPOEDOPNAME UZ AAN VERBONDEN.”

Ergens eind de zomervakantie hing plots een briefje aan het raam van Georges, een 80-jarige alleenstaande man die al sinds mensenheugenis in de Zalmstraat woont. Dat hij moet verhuizen, stond erop te lezen. Enkele attente Leefstraters gingen bij Georges aankloppen. Ze kregen te horen dat hij het huis huurt en nu moet vertrekken. Tegen zijn zin, want hij woont graag in de Zalmstraat. Dat was hét signaal voor de verzamelde buren om de mouwen op te stropen. De buurt vond een nieuw huis voor Georges, iets verder in de Zalmstraat. Ze spraken met de eigenaar en die zette het licht op groen: Georges mocht er komen wonen. “Als tegenprestatie namen we de verfpotten en -borstels in de hand. Samen hebben we heel het huis geschilderd. Heel wat buren kwam helpen wanneer ze er even tijd voor hadden,” zegt Roland Godu, enthousiaste bewoner uit de Zalmstraat. “Ook voor de verhuis hebben we samengewerkt. Met een dozijn buurtbewoners haalden we Georges’ inboedel uit het oude huis en zetten het in zijn nieuwe woonst, verderop in de straat.” De buurt vond zo een oplossing en Georges kon in de Zalmstraat blijven. De schilder- en verhuiskrachten werden bedankt met een feestelijke receptie op Georges’ nieuwe stek. “Ik woon al heel mijn leven in deze buurt en nooit was de sfeer zo goed. Iedereen kent elkaar: niet enkel de mensen van naast de deur, ook die van 30 huizen verder,” aldus Roland. “Zonder de Leefstraat hadden we waarschijnlijk geen contact met Georges. En zou dit nooit zijn gebeurd.”

15

Tinne – Tussen Bermen

“VOOR ONZE STRAAT WERKTEN WE SAMEN MET DE SLEUTEL EN WEERWERK. HET KIPPENHOK EN DE KIPPEN ZIJN ER DANKZIJ HUN STEUN. ELKE DAG VERSE EITJES, GERAAPT DOOR DE KINDEREN UIT DE BUURT. ’T IS EENS IETS ANDERS.” Maaike – Flanelstraat


INTERVIEW

FILIP WATTEEUW & TOM BALTHAZAR OPGETEKEND DOOR LAB VAN TROJE

Op 1 januari 2013 begon Filip Watteeuw als schepen van Mobiliteit en Openbare Werken. Nog voor hij goed en wel geïnstalleerd was, stond er al een groep ‘Trojanen’ aan zijn deur, met de vraag of ze in het voorjaar enkele straten als Leefstraat mochten inrichten. Vol enthousiasme over de lancering van De Fiets van Troje twee maanden eerder, nog in aanwezigheid van de vorige schepen, hadden de Trojanen hoge verwachtingen naar de nieuwe schepen. Een kleine twee jaar verder blikken we graag met hem terug op de eerste twee Leefstraatedities.

Een opdracht bij de stad gelegd Wanneer we de schepen vragen hoe hij terugkijkt op twee jaar experimenteren met Leefstraten, zegt hij heel enthousiast te zijn, maar wel een dubbel gevoel te hebben. Enerzijds is hij als beleidsmaker enthousiast over wat hij zag gebeuren in zijn stad. “Bewoners nemen het heft in eigen handen om hun straat beter leefbaar te maken, hiervan heb ik mooie voorbeelden gezien.” Anderzijds beseft hij dat de

veertien tijdelijke Leefstraten een grote opgave vormen voor hem en zijn diensten. “Er moeten nu permanente beslissingen genomen worden.. Dit is niet vanzelfsprekend.” De schepen is zich dus duidelijk bewust van het feit dat de Leefstraten een opdracht bij de stad gelegd hebben. Als het verhaal doodbloedt is het de fout van de stad. De schepen beseft dat Lab van Troje niet jarenlang Leefstraten kan blijven organiseren zonder verandering te zien binnen de stadsmuren.

16

© Lens op Gent

FILIP WATTEEUW

Stadsdiensten blijken er niet op georganiseerd om vlug in te spelen op een dynamiek zoals de Leefstraat. “Jaren aan een stuk is het zo geweest dat planners een beeld voor de straat opmaken, dit via inspraak wat laten bijsturen en dan tot herinrichting overgaan. Altijd vertrekkende van boven en dan naar beneden. De Wasstraat is een mooi voorbeeld. die verbinding die met met de glijbaan gemaakt werd tussen school en park doet de stad twijfelen.”


Ik heb mooie voorbeelden gezien van bewoners die het heft in handen namen om hun buurt beter leefbaar te maken

Leefstraat accelereert de werking van de stad

meer details.” De Leefstraten zijn erin geslaagd de structuur van de beleidsdialoog te veranderen en daarmee ook de verhouding tussen burgers en stadsdiensten. Dit experiment toont hoe je het gesprek kan aangaan met bewoners vanuit een ander perspectief.

Het is niet erg dat de Leefstraten de stad doen twijfelen. Door concreet de vragen vanuit straten zichtbaar te maken, versnelt Lab van Troje een proces dat binnen de stadsdiensten dient te gebeuren. “De Leefstraat stelt de manier van werken van de stad duidelijk in vraag. Dat maakt de roep naar een andere aanpak luider dan wanneer deze enkel vanuit het bestuur zou komen.” De schepen maakt dit duidelijk door de link te leggen met zijn vorige job als personeelsverantwoordelijke: “Het is veel sterker wanneer voorstellen komen vanuit een groep werknemers dan vanuit de directie. Dat maakt de kans op realisatie groter, want met oog voor veel

Het zal niet eenvoudig zijn. De verschillende Leefstraten tonen aan dat een andere manier van denken en werken vanuit de administratie nodig is. “Het feit dat er Leefstraten zijn en diensten zich ertoe moeten verhouden, betekent dat er al een dialoog bezig is. Heel wat ambtenaren zijn al mee, maar om alle diensten mee te krijgen in het verhaal, is zeker een derde editie nodig.”

17


Nood aan andersgereguleerde ruimtes Het was niet eenvoudig om binnen de huidige regels de Leefstraten te organiseren. “We zitten met strenge diensten die we niet zomaar kunnen veranderen. Dat is niet enkel in Gent. We leven in een samenleving die sterk met regels georganiseerd is.” De uitdaging is dan ook uit te zoeken hoe zones zoals de Leefstraten tijdelijk anders gereguleerd kunnen worden, zodat er niet in een grijze zone gewerkt hoeft te worden. “De diensten, als dienst, zijn hier nog niet klaar voor, maar ik kan me direct enkele mensen voor de geest halen die hierrond kunnen nadenken.” De schepen legt hiervoor de bal in het kamp van Lab van Troje. Zij kunnen

initiatief nemen om een groep koplopers samen te brengen, op Gents én op Vlaams niveau, die consequent kan doordenken rond het juridisch sluitend anders reguleren van Leefstraatzones. De schepen kan alvast de mensen die er klaar voor zijn – binnen de structuren die er nog niet klaar voor zijn – de nodige ruimte en ondersteuning geven. De schepen eindigt met te herhalen dat hij een positief gevoel heeft bij de Leefstraten. Hij raadt schepenen uit andere gemeenten aan gelijkaardige initiatieven de nodige ruimte te geven, zonder precies te weten waar het zal eindigen. “Misschien komt er iets uit, misschien ook niet.” Hij geeft het Lab de tip om verder

KAREL ANTHEUNISSTRAAT 2014

experimenten op te zetten rond het fietsnetwerk en buurtparkeren. Hierdoor kan duidelijk blijken dat het Lab meer is dan enkel het project rond de Leefstraten.

TOM BALTHAZAR Tom Balthazar stond als toenmalig schepen van Milieu en Klimaat aan de wieg van de Transitiearena Mobiliteit. In de nieuwe bestuursploeg is hij betrokken bij de Leefstraat als schepen van Groen en Stedenbouw. De ideale persoon dus om even terug te blikken op het afgelegde parcours.

Wat is u de voorbije twee jaar het meest opgevallen tijdens het experiment?

ook het debat over stadsontwikkeling en reikt ideeën aan voor andere mogelijkheden voor kleinschalige vergroening. De Leefstraat kan concreet maken wat we in studies lezen, zoals hoe kleinere huisvesting met meer gemeen­schappelijke buitenleefruimte ervaren wordt.”

“Het valt op dat van bij de presentatie van de toekomst­ agenda Fiets van Troje, eind 2012, de vrijwilligers van het netwerk de besluitvorming positief prikkelden, zowel met hun langetermijnambitie als met hun concrete acties. Met het Leefstraatexperiment slagen ze erin om op een positieve, wervende manier mensen uit te dagen en uit te nodigen om er bewust voor te kiezen minder de auto te gebruiken en dit niet als een pijnlijke of vervelende opoffering. Het experiment stimuleert

Hoe kijkt u naar tijdelijke invullingen? “Tijdelijke invullingen kunnen ons meer leren over de werkelijke behoeften. Dit leidt tot meer plaatselijke verankering en samenwerking tussen mensen en organisaties. Dat is positief.

18


Het Lab van Troje is een netwerk van denkende doeners en doenende denkers. Waarvoor mogen we u uitnodigen?

De keerzijde kan wel zijn dat dit voor betrokkenen een voorafname wordt van de definitieve situatie en men dus heel teleurgesteld en zelfs boos kan zijn als de tijdelijke invulling verdwijnt. Daarom is het wat mij betreft belangrijk dat dit goed begeleid wordt.”

“Ik geloof sterk in de verbindende kracht van samen dingen doen en realiseren. Mijn handen uit de mouwen steken om parklets of palletconstructies te bouwen en die met groen in te richten, zie ik volledig zitten.”

Welke rol heeft de stad voor u bij co-creatie? “De stad wenst een gediversifieerd en innovatief participatiebeleid uit te bouwen met co-creatie als belangrijke invalshoek. Concreet motiveer ik onze diensten om verder expertise op te bouwen om praktische problemen die hierbij komen kijken, te overwinnen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld het parkje bij KTA MOBI. Hier werkten de Groendienst en Facility Management een gesofisticeerd toegangssysteem uit om deze ruimte gedeeld te laten gebruiken. Dit systeem kan ook ingezet worden om publieke lokalen te delen.”

Het Leefstraatexperiment stimuleert het debat over stadsontwikkeling en reikt criteria aan voor andere mogelijkheden voor stedelijke vergroening

Welke aandachtspunten geeft u graag mee aan Lab van Troje? “Het is een hele uitdaging om over de verschillende generaties heen samenwerking tot stand te brengen. De sterk vernieuwende aanpak mag er niet toe leiden dat sommige mensen niet betrokken worden. Specifiek denk ik dan aan aangepaste communicatievormen en een benadering op maat van de bewoners.”

PEKELFABRIEK 2014

19


INTERVIEW

RE-VIVE:

EEN BELIEVER VAN IN HET BEGIN

Een van onze partners van het eerste uur is projectontwikkelaar Re-Vive. Sofie Rédelé is er werkzaam en was reeds actief in de transitiearena die het Fiets van Troje-verhaal geschreven heeft. Hiermee lag ze mee aan de basis van het Leefstraatexperiment. Een gesprek met haar leert ons waarom Re-Vive zich reeds vanaf het prille begin verbindt aan Leefstraat. OPGETEKEND DOOR LAB VAN TROJE

20


Wat vinden jullie interessant aan Lab van Troje?

toegevoegde waarde kunnen bieden voor, in eerste instantie, de bewoners en ‘be-levers’ van onze wijken.”

“Wij volgen jullie al van in het begin. Jullie wens om de straat op de wagen te heroveren vinden wij interessant: minder auto’s ten voordele van plaats voor buurtactiviteiten en een sterker sociaal weefsel. Ook de wens om buurtbewoners alternatieve verplaatsingsmodi aan te reiken boeit ons. Jullie hebben dat sterk en zeer succesvol uitgerold in de eerste twee edities van de Leefstraten.”

Zijn er ideeën uit jullie projecten die we kunnen meenemen in het Leefstraatexperiment? “Door hun uitstekende ligging bevinden onze woonbuurten zich nooit ver van commerciële centra. Toch staat bij het zoeken van een bestemming voor onze gebouwen steeds een gezonde mix tussen commer­ ciële en residentiële functies centraal. Crèches, supermarkten, kantoren, scholen, restaurants, etc. Onze buurten vormen geen eiland. Ze zijn deel van de stad en zorgen voor de sociale dynamiek waar voorheen enkel een blinde vlek bestond. Iedereen moet er zich thuis voelen. We bouwen telkens ook een YAW®, een buurtschuur zonder specifiek doel. Het nuttig invullen van de ruimte laten we over aan de bewoners. Zij weten het best waar nood aan is: naschoolse opvang, culturele activiteiten of een wafelenbak. Het kan allemaal.”

“Wat ons vooral bijbleef van de Leefstraateditie 2014 is het weghalen van de auto uit de deelnemende straten: de straten werden niet alleen geknipt voor doorgaand verkeer, ook de eigen bewoners konden er tijdelijk niet meer parkeren. Er werden oplossingen gezocht en gevonden in de vorm van dubbel gebruik van bestaande parkings: parkings van bedrijven uit de buurt die overdag wel gebruikt werden, maar ’s avonds grotendeels leeg bleken te staan. De bewoners hebben vooral een parkeernood ’s avonds en ’s nachts en konden dus de lege plekken in die bestaande parkings opnemen.”

Waar zijn jullie bij Re-Vive zelf mee bezig?

Welke plaats geven jullie aan mobiliteit in jullie projecten?

“Re-Vive biedt als enige in België een eerlijk en duurzaam antwoord op vreugdevol wonen door uitsluitend verwaarloosde gebouwen en oude industriële sites te regenereren tot nieuwe woonbuurten. We nemen onze volle verantwoordelijkheid op maatschappelijk en ecologisch vlak en weigeren resoluut de laatste stukken groene natuur aan te snijden. We geloven niet alleen in een betere wereld en we spreken er niet alleen over, we maken er ook werk van.”

“Re-Vive kiest bij elk project voor een duurzame totaalaanpak. Een jonge generatie stedelingen ziet immers mobiliteit als een multimodale uitdaging. Het transportmiddel hangt af van de bestemming. ­Bewoners kiezen immers niet vanzelf voor fiets of bus. Er moet een infrastructuur zijn die hen ondersteunt, een omgeving die uitdaagt. De auto is geen statussymbool meer. De hoge kost voor mens en milieu doet iedereen beseffen dat je niet noodzakelijk

Dat klinkt aantrekkelijk. Maar hoe beginnen jullie daaraan? “Bij ons begint elk project zonder verkavelingsdrang. Bulldozers alles laten platwalsen, snel een paar straten aanleggen, in perceeltjes verdelen en de maximale winst uit elke vierkante meter bouwgrond halen… Niet echt onze stijl. Het pure verkavelingsmodel is voor ons volledig voorbijgestreefd. De combinatie van openbaar domein en openbaar groen, openheid versus geslotenheid, zichtlijnen en rustplekken is de ideale context om te wonen, te leven en te beleven. Wij zetten niet in op een standaardaanpak maar trachten te innoveren en zelfs te experimenteren met onder meer kangoeroewoningen en co-housing concepten. Niets moet, alles kan, zolang we een

Wij volgen jullie al van in het begin. Jullie wens om de straat op de wagen te heroveren vinden wij interessant

21


alternatieve kijk, zeker in een stedelijk gebied als Gent. Het zou fantastisch zijn mochten we de ideeën van de tekentafel in de praktijk kunnen testen, bijvoorbeeld in de Leefstraten. Jullie worden zo stilaan echte ervaringsdeskundigen. In dat opzicht stellen wij jullie graag voor aan de partners waarmee wij projecten opzetten, zodat we enkele thema’s kunnen identificeren die in de Leefstraten getest kunnen worden. Voor de Schipperskaai, een project dat ontwikkeld wordt door het consortium Re-Vive, ­Vanhaerents Development en Van Roey Vastgoed, hebben we een aantal mobiliteitsambities. Die liggen heel erg in de lijn van zaken waar het Lab mee bezig is. Daarom zou het ons wel interesseren in welk opzicht jullie voor een aantal van die ambities een soort stadslaboratorium kunnen zijn.”

mobieler bent als je met de wagen rijdt. De auto krijgt een andere plaats in de samenleving en maakt weer plaats voor de mens. In wijken waar onze doorgedreven kijk op mobiliteit wordt geïntroduceerd, zien we een duidelijke en vanzelfsprekende daling in het autogebruik. Mensen hebben niet langer de natuurlijke reflex om voor de wagen te kiezen. In veel gevallen wordt die compleet overbodig. We maken levende straten waarin iedereen zich thuis voelt. We maken Leefstraten in onze projecten. We build s­ ociety, not real estate.”

Welke opdracht geef je Lab van Troje mee om het komende jaar rond te experimenteren? “Wij zijn nieuwsgierig naar een verdere verdieping van het aspect mobiliteit, want de tijd is rijp voor een

Wij zijn nieuwsgierig naar een verdere verdieping van het aspect mobiliteit, want de tijd is rijp voor een alternatieve kijk

LAB VAN TROJE, APRIL 2014, WORKSHOP PARKLETS BOUWEN

22


ANALYSE

DE VUILE TOEKOMST DE HERSENKRONKELS / MIJMERINGEN VAN EEN FIERE ECHTGENOOT Tom Palmaerts kijkt met zijn bril van trendwatcher naar zijn eigen Flanelstraat, in mei en juni 2014 een van de negen Leefstraten. Tom is “ TRENDWATCHER OF THE YEAR 2013 ”

23


“Schat, we maken van onze straat een Leefstraat,” vertelt mijn vrouw me op een ochtend. Een wat? Met veel enthousiasme schetst ze het toekomstbeeld dat ze met enkele van onze buurvrouwen heeft bedacht. “Onze straat wordt een sociale ruimte,” droomt ze, “waar onze kinderen kunnen spelen zonder te moeten letten op auto’s. Een plek waar jong en oud elkaar leren kennen en waar we met vrienden kunnen aperitieven en kletsen.” Ik ben onder de indruk van haar plannen. Als trendwatcher probeer ik mensen al jaren duidelijk te maken dat we in een tijd van globalisering, snelheid en chaos nood hebben aan een thuis, aan stilte, aan een goed gesprek en een fijne buurt. Maar mijn straat wacht niet tot anderen overtuigd zijn, mijn straat doet het gewoon. De ondernemingszin van mijn vrouw en de buren - de trendsetters! - is dan ook perfect onderzoeksmateriaal. Waarom spreken Leefstraten zo aan? Is het iets nieuws? Wat zijn de mogelijke pijnpunten? En vooral: werkt het wel? Op dat laatste kan ik als fiere echtgenoot en trotse buurtbewoner heel kort antwoorden: het werkt! We hebben een Leefstraat gemaakt, en we wilden er eigenlijk niet meer vanaf. TEKST TOM PALMAERTS

FLANELSTRAAT 2014

FLANELSTRAAT 2014

24


Het propere scenario Hoe verklaar je een fenomeen als de Leefstraat? Het past niet helemaal in een wereld die steeds globaler en meer technologisch wordt. Als we aan de toekomst denken, doen we dat meestal in futuristische termen. Een toekomst waarin we slimme kledij dragen die past als een tweede huid en die constant in verbinding staat met onze gsm van flexibel glas. Auto’s besturen er zichzelf en loodsen ons zonder enige opstopping van het werk naar huis. Ons huis bereidt zich automatisch voor op onze komst. Het laat de robotstofzuiger dat ene vuiltje nog weghalen en zet ons favoriete muziekje op. Van zodra we de voordeur achter ons dichtslaan, is alles wit. Het keukenblad, de vloer, de muren: alles perfect wit. De koelkast: kraakhelder wit, gevuld met blinkend fruit en glanzende groenten. We lachen er altijd onze hagelwitte tanden bloot, en we zijn zielsgelukkig. Dit toekomstscenario lijkt zo perfect dat het bijna saai wordt. Waar is de rock-’n-roll? Waar zijn de toevalligheden?

OVER HET BELANG VAN PRUTSEN Delen zit in het DNA van de Leefstraat. Delen doe je er automatisch. Je deelt er tijd en vriendschappen, goede gesprekken en wilde ideeën. Maar je kan nog meer doen, nog véél meer. Zoals een swap bijvoorbeeld: vrouwen die naar hartenlust kledij, boeken – gelukkig nog net niet hun lieven – ruilen. Of een garage sale, of een weggeefschap. One man’s trash is another man’s treasure. Wij zijn blij dat we van onze oude spullen af zijn, en andere mensen zijn gelukkig met hun schat. Je ziet tal van mooie varianten op weggeven ontstaan: gratis schappen in winkels, minibibliotheken op de hoek van de straat, giveaway pleinen,... Gratis bestaat dus wel. Het mooie is dat de technologie dat mogelijk maakt op grote schaal, met mensen die we niet kennen. Op de zeer succesvolle website FreeCycle bijvoorbeeld kan je spullen en diensten aanbieden die jij niet meer nodig hebt. Er is altijd wel iemand die er gebruik van kan maken. En ook delen is gemakkelijk online. We regelen taxi’s (Uber), lenen boormachines en andere spullen (wijdelen.be) en logeren in een andere stad (Airbnb). Het is een interessante evolutie, waarin technologie ons fysiek samenbrengt.

Wat dreigt te verdwijnen, wordt waardevoller

Wat me ook fascineert is een stijgend inzicht dat kwaliteit en eerlijkheid een prijs hebben. Als we meer focussen op kwaliteit wordt het hergebruik en herstel van materialen terug belangrijker en mogelijk. Wereldwijd ontstaan er repair cafés, gaan mensen aan de slag met afval, is up-cycling mainstream geworden, en organiseren we repair parties, waar je tussen het dansen door producten herstelt of laat herstellen. Experten helpen je om je spullen te repareren, niet alleen omdat dat duur­ zamer is, maar omdat het fijn is om elkaar te helpen. Repair cafés zijn ook een zoveelste bewijs dat imperfectie opnieuw mag. We zijn blij als onze oude radio het weer doet, in plaats van hem te moeten weggooien en een gloednieuwe te gaan kopen. We mogen dan ook opnieuw prutsen. “Goed gevonden” is belangrijker dan “waar heb je dat gekocht?” Zo was onze zelfgemaakte katrol een groot succes, en weet ik van Prinzessinnengarten dat bloembakken ook gewoon vervangen kunnen worden door steenpuinzakken.

Het vuile scenario De Leefstraat is een tegenreactie op dat toekomstbeeld, en in die zin perfect normaal. Want op elke trend volgt altijd een beweging die daar tegenin gaat. Wat dreigt te verdwijnen, wordt waardevoller. Als technologie een steeds grotere invloed heeft op de maatschappij, worden authenticiteit en het organische opnieuw belangrijker. Als globalisering de wereld in zijn greep heeft, dan krijgt het lokale opnieuw een grotere waarde. Een prachtig voorbeeld is dat van Prinzessinnengarten, een groen paradijs in het stadscentrum van Berlijn. In 2009 was het nog een braakliggend terrein vlakbij het drukke Moritzplatz in Kreuzberg. Maar sinds vzw Nomadisch Grün het openstelde voor de omgeving, is het een bruisende trekpleister geworden. De omwonenden onderhouden er niet alleen de moestuinen,

25


fruit­bomen en bijenkorven, ze houden er ook een café en restaurant open. Er zijn workshops, open dagen en een winkel waar een deel van de oogst verkocht wordt. Zo ontstaat een nieuwe vorm van economie gebaseerd op een lokaal samenhorigheidsgevoel en de goesting om handen vuil te maken. Het vuile scenario dus. Leefstraten zijn natuurlijk geen Prinzessinnengarten, maar ze hebben evenveel kracht om dingen in beweging te zetten. Mensen doen de rolluiken naar omhoog en stappen naar buiten. Ze steken de handen uit de mouwen en gaan het gesprek aan. Ze organiseren samen heel organisch een buurtaperitief of voetbalavond en zetten de ontbijttafel buiten op een zomerse ochtend. Kortom: ze leven samen. KAREL ANTHEUNISSTRAAT 2014

Welk toekomstbeeld zal het halen? Gaat de wereld in de richting van het propere, witte scenario? Een wereld waarin slimme machines met elkaar communiceren om ons leven gemakkelijker te maken, is een ontzettend aantrekkelijk idee. De kennis van al die apparaten samen zorgt ervoor dat onze koelkast steeds vol is, dat onze auto zelf een parkeerplaats vindt, dat auto’s zich automatisch aanpassen aan druk verkeer, dat we gezonder en veiliger leven, etc. Of zitten we binnenkort allemaal met onze handen in de modder? Volgens het vuile scenario hebben we binnenkort allemaal een groentetuin, wonen we in Leefstraten, en sjezen we met onze fiets door de stad. Wellicht worden beide scenario’s werkelijkheid, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Technologie is er nu eenmaal, en zal in de toekomst een grote rol blijven spelen. Maar we hebben ook vuile handen nodig, en blauwe plekken. Die leren ons dat het niet zo erg is om af en toe eens vuil te zijn of op je bek te gaan. Risico’s nemen en erdoor geraken, ook dat hebben we nodig om de toekomst te overleven.

veiligheidsnormen voor speelgoed, maar dat kan niemand deren. Het hout is niet zonder risico op splinters, ondervinden een aantal kinderen en ouders. En de hele constructie staat toch wat wankel. Maar op de een of andere manier komt het toch goed. Dat is een belangrijke boodschap die ik dit jaar heb geleerd: het komt meestal wel goed. Het hoeft niet allemaal volgens de regeltjes te verlopen. Niet alles hoeft perfect glad te zijn. Het mag allemaal wat vuiler, wat ruwer. Het was een van de trends uit ons trendrapport van vorig jaar: raw culture. Wij als mens, net zoals de dingen die ons omringen, mogen wat ruwer zijn, wat weerbaarder en krachtiger. Want wij zijn als maatschappij zo ons best aan het doen om alles veiliger te maken, dat we te soft worden om de toekomst aan te kunnen. We proberen zo hard om gevaar te vermijden, en alle risico’s te voorzien. We hijsen onze kinderen in helmen en fluogele outfits, we voeren hen overal naartoe, we houden hen binnen, we houden hen op de grond. Onze bezorgdheid over wat allemaal fout kan lopen, proberen we op te lossen met steeds meer regels. Maar juist die bezorgdheid en de daaraan gekoppelde regelneverij houdt ons aan de grond genageld. Of je nu een product wil maken, een dienst wil aanbieden of een event wil organiseren, je moet al over heel veel enthousiasme en doorzettingsvermogen beschikken om het te realiseren.

De kracht van vuil Op een ochtend besluiten we om een brug te maken met houten planken. Onder de brug zouden speelgoedautootjes kunnen doorrijden, op de brug zelf willen we gras en planten laten groeien. Enkele gezinnen gaan in de gietende regen met het idee aan de slag. Twee uur later rijden de kinderen hun autootjes naar hartenlust onder de constructie door. De brug beantwoordt in de verste verte niet aan de

26


moeten leren, dan is het omgaan met onzekerheid. De toekomst is onzeker dus de kans dat we op onze bek gaan, is enorm groot. En dat is ook niet erg. Blauwe plekken horen erbij. Dat vergeten we wel eens. Het is geen toeval dat het ondernemerschap in België zo laag is want op je bek gaan, wordt als falen gezien. Hoe kunnen we onze kinderen leren om blauwe plekken te incasseren? En vooral: hoe kunnen we hen leren om daarna op zoek te gaan naar een manier om opnieuw te proberen, eventueel met een andere tactiek? Een ruwe toekomst is er één waar we kunnen incasseren, én de kracht hebben om terug te slaan. En dat begint met wilde spelletjes zoals een roetsjbaan midden in de straat, met gammele bruggen, en met een illegale straatbarbecue. Heerlijk gegeten, moet ik zeggen.

Zo vatten twee buren op woensdagavond het plan op om op vrijdag een buurtbarbecue te organiseren, omdat het die dag mooi weer zou worden. Eén van hen belt de stad met de vraag of ze twee dagen later de straat mogen afzetten? “Onmogelijk,” is het antwoord aan de andere kant van de lijn. Een dergelijke aanvraag moet minstens enkele weken voor het event ingediend worden, en moet bovendien “langs zeven instanties voor een handtekening.” Zeven! En dat terwijl je in België pas een paar uur op voorhand weet of het zal regenen. Of nog: als je een bord in de straat plaatst “opgelet, hier lopen kinderen,” ben jij aansprakelijk als iemand ertegen rijdt. Dus neem je ofwel het risico dat een kind aangereden wordt, ofwel het risico dat je mag betalen als iemand tegen je bord rijdt.

Leven is delen

Er is waarschijnlijk een logische uitleg voor al die regels, maar ik vraag me af of we hier niet te ver in gaan. Want als we onze kinderen, en onszelf, één ding

De barbecues in onze Leefstraat volgen overigens steeds hetzelfde patroon: iedereen brengt vlees of vis mee en iets (of veel) om te drinken. Na een uur weten we begot niet meer wiens wijn we nu aan het drinken zijn, en zijn we al lang blij als we een stukje vlees op ons bord krijgen. Toch zijn we allemaal content, want we delen een moment samen. En delen, dat is de toekomst.

Mensen doen de rolluiken naar omhoog en stappen naar buiten

Een stijgende groep mensen hecht minder waarde aan ‘hebben’. Zeker jonge gezinnen schuiven de klassieke statussymbolen zoals een groot huis en een blinkende auto aan de kant en stellen andere prioriteiten. ‘Zijn’ wordt belangrijker dan ‘hebben’.

TUSSEN BERMEN 2014

VOLMOLENSTRAAT 2014

27


Een auto? Een grasmachine? Of pakweg een tent? Het zijn allemaal spullen die je soms nodig hebt, maar die het overgrote deel van de tijd ongebruikt stof vergaren. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat onze auto›s maar vier procent van de tijd effectief rijden. Dat betekent dat ze 96 procent van de tijd nutteloos plaats innemen, in onze garages of op onze parkeerplaatsen. En als ik mijn auto maar vier procent van de tijd gebruik, dan durf ik er eigenlijk niet aan denken hoe vaak ik mijn graskantmaaier nodig heb.

ALLES KAN BETER Hoe fijn onze Leefstraat ook was, het was niet allemaal rozengeur en maneschijn. Vooral naar het einde van het project begon het ons op te vallen hoeveel verantwoordelijkheid je draagt als organisator. Wat als er nu een auto tegen het zelfgemaakt kartonnen bord op een stoel rijdt? Wat als een hoop jongeren die je niet kent je straat als ontmoetingsplek gebruiken? Wat als kinderen op hun fietsje aan komen rijden van verderop om mee te spelen met de kinderen in de straat en één van hen een zware val doet? Wat als je ‘s morgens opstaat en de bloembakken zijn vernield? Die verantwoordelijkheid was soms lastig om dragen. Zo hebben we op een buurtbarbecue enkele kinderen naar huis gestuurd omdat ze niet in onze straat woonden en het vervelend was om ook nog eens op hen te moeten letten. Een beetje asociaal, dat weet ik wel, maar babysit spelen voor de hele buurt is iets teveel van het goede. Wij hadden gelukkig een heel enthousiaste straat, waarin iedereen aan hetzelfde zeel trok. Dat zal vast ook niet overal zo zijn. Buren ruziën over het lawaai van spelende kinderen, over pleintjes waar jongeren hangen, over kleuterscholen en kinderopvang in de straat. Het zijn signalen van een individualistische maatschappij, waar we het lastig hebben met de ander. Ik ben er wel van overtuigd dat net hier de Leefstraat een heel goede manier zou kunnen zijn om die problemen op te lossen. Omdat ze mensen terug samenbrengen in een lokale context, en uitnodigen om elkaar te leren kennen en begrip te krijgen voor verschillen.

Een heel logische verklaring voor het succes van delen, is dan ook dat het iedereen geld uitspaart. Als je zelf geen grasmachine hoeft te kopen, of, nog beter, een auto, dan heb je meer geld voor leuke dingen. We delen dus zeker vanuit financiële overwegingen, maar er is meer. We delen vanuit een verlangen naar duurzaamheid, en meer nog vanuit een verlangen naar het collectieve. Waar de jaren tachtig, negentig en nul sterk individualistisch waren, stellen we dit decennium de groep opnieuw centraal. Als je mensen vraagt waarom ze spullen en momenten delen, dan is het antwoord meestal dat het tof is om iets te doen samen met anderen. Het denken in wij-termen groeit sinds 2008, niet toevallig het jaar waarin Facebook populair werd in België. Sociale netwerken hebben het collectief denken absoluut gestimuleerd, zelfs al lijkt het soms niet méér te zijn dan zelfverheerlijking. Je mag de rol van het netwerk niet onderschatten. ‘Ik ben wat ik deel’ heeft zich langzaamaan losgemaakt van Facebook, en is zich geleidelijk aan binnen onze samenleving aan het verspreiden. Met onze Leefstraat, en meer bepaald de buurtbarbecues en de vele flessen wijn die we samen openen, creëren we de context voor dat wij-gevoel. En het delen van ervaringen, kennis en een glimlach blijkt een pak waardevoller dan een blinkende auto voor de deur. We hadden in onze Leefstraat nog specifieke deelactiviteiten, zoals een kledingswap of fietsdelen, kunnen organiseren. Maar dat hebben we niet gedaan. Het delen van het moment, een rustpunt in de rush van ons leven, is waar we in onze straat het meest aan hebben gehad.

tachtigjarigen. Geen technologie, geen auto’s en geen espressomachines. Simpelweg de buurt aan één tafel. “Zo moet het dus vroeger geweest zijn,” zeggen we tegen elkaar. “Heerlijk toch!” Tot Paula, de oudste dame van onze straat zich luidop afvraagt hoe het komt dat ze zoiets nog nooit heeft meegemaakt in de vijftig jaar dat ze hier woont. Het is even stil terwijl het besef doordringt: dit is geen terugkeer naar de goeie oude tijd. De keuze voor het lokale, de betrokkenheid bij de buurt, het handen vuil maken… Eigenlijk is het allemaal vrij nieuw.

Forward to basics De drijvende kracht achter deze initiatieven zijn in veel gevallen vrouwen. Jonge dertigers die

Op een ochtend zitten we samen aan een lange ontbijttafel. Generaties door elkaar. Baby’s en

28


connecties te leggen, online en in real life. Die kennis en ervaring trekken ze nu door naar hun leefomgeving. Juist in deze snelle samenleving, vol drukke schema’s, is het handig om te kunnen terugvallen op een sterk netwerk. Kan iemand onze brievenbus leeghalen terwijl we weg zijn? Kan iemand een half uurtje op onze slapende kinderen letten? Kan iemand me aan wat melk helpen? Ik geef Paula volop gelijk. Dit is nieuw, het bestond daarvoor niet. Fans van de retrogedachte zullen het me niet in dank afnemen, maar vroeger was het niet beter. Denk ik. De Leefstraat mag dan een nostalgisch concept lijken, het is juist heel erg vooruitstrevend. Het gaat terug naar de basis van communicatie, een goed gesprek, en gebruikt dat als startpunt om de buurt vooruit te duwen. Het is de basis om te delen, om samen te werken, om elkaar te helpen. Forward to basics, heet dat. Dat is geen nostalgie, dat is de toekomst. In die toekomst steken we de handen uit de mouwen en diep in de grond, wordt de straat onze speeltuin en delen we geregeld een barbecue en een fles wijn. Geef toe, dat klinkt toch een pak beter dan de verhalen over een witte, transparante en cleane samenleving. De toekomst is aan de rock-’n-roll! Het was enorm verrijkend om het organisch groeien van onze Leefstraat van dichtbij mee te maken. Als trendwatcher ben ik het gewend om met mijn hoofd in de toekomst te lopen, maar deze keer werkte mijn gezin, en bij uitbreiding onze straat, voor mijn ogen aan een fijnere wereld. Ze hebben dat fantastisch gedaan. En daar ben ik fier op.

Het is geen toeval dat ook bij ons enkele jonge moeders, waaronder mijn vrouw, het voortouw namen. Deze groep vrouwen is binnen onze samenleving enorm trendsettend, zonder dat ze dat zelf beseffen ondernemingszin en ambitie uitstralen. Ze bewegen in een hypersnelle wereld, waar carrière en technologie een belangrijke rol spelen. Maar tegelijk focussen ze op hun eigen buurt en proberen ze die tot een leefbare plek te maken voor zichzelf en hun kinderen. Het is geen toeval dat ook bij ons enkele jonge moeders, waaronder mijn vrouw, het voortouw namen. Deze groep vrouwen is binnen onze samenleving enorm trendsettend zonder dat ze het zelf beseffen. Meer nog dan de vorige generaties erkennen ze de waarde van goede netwerken. Ze hebben op professioneel vlak geleerd hoe waardevol het is om

TOM PALMAERTS, trendwatcher of the year, partner van het trendbureau Trendwolves (European Youth Trend Report) en bewoner van de Flanelstraat @palmaerts

SLOKKEBOMMESTRAAT 2014

29


verhalen uit de

Leefstraten “WE WAREN VAN PLAN OM TE VERTREKKEN, MAAR NA DE PASSAGE VAN DE LEEFSTRAAT HEBBEN WE BESLOTEN OM HIER TOCH OP KOT TE BLIJVEN.” een groep studenten – Kozijntjesstraat.

“’T IS NET ONZE HUWELIJKSVERJAARDAG VANDAAG EN IEDEREEN VIERT MEE. GEZELLIG BUITEN ZITTEN, STUKJE TAART DELEN, EENTJE DRINKEN. ANDERS ZOU DAT ER NOOIT VAN GEKOMEN ZIJN. EN OVERDAG KOMT DE JUF VAN HET SCHOOLTJE HIER SOMS BUITEN LES GEVEN.” Nadine – Zalmstraat

30


KABOUTERTJES ACTIEF IN TUSSEN BERMEN “EINDELIJK BUITENRUIMTE. DE KINDEREN KRIJGEN ER EEN SPEELTUIN ÉN VRIENDJES BIJ.”

In Tussen Bermen, een doodlopend straatje aan het UZ, gebeurden deze zomer wonderen. De fietsen van de buurtbewoners hadden plotseling een nieuwe pikkel. Of stevig opgepompte banden. Of een nieuw zadel. ‘De kaboutertjes’ hadden er niets mee te maken. Een gepensioneerde buurman met een passie voor de tweewieler wél.

Pieter – Wasstraat

“Toen Tussen Bermen een Leefstraat werd kregen we fietsenstallingen. Zo moeten die fietsen niet op de stoep staan, in de weg van mensen met kinder­ wagens of in een rolstoel,” zegt Tinne Doms. “Daar kwam na een tijdje nog een extra voordeel bij. Alle fietsen kregen plotseling een klein onderhoud, zonder dat de eigenaars erom vroegen.” Naar de wilde weldoener moest Tussen Bermen niet lang zoeken. Een van de buren, een gepensioneerde man halfweg de zeventig, herstelt fietsen als hobby. Hij deed dat eerder al op vraag van enkele buren, nu ging hij zelf aan de slag. “Hij ging op inspectieronde toen de mensen uit de buurt niet thuis waren. Als hij iets kon herstellen, dan deed hij dat,” legt Tinne uit. “Ermee pronken of paraderen? Daar was hij niet mee bezig, integendeel. Hij vindt het maar normaal, fietsen horen er goed bij te staan. Dat was zijn enige antwoord. Dankbaarheid wou hij niet, maar die kreeg hij toch.”

“VANWEGE LEEFTIJDSTIJDVERSCHIL PARTICIPEREN WE NIET INTENS IN HET CONTACT MET VEEL BUREN. BOVENDIEN HEBBEN WE GEEN KINDEREN. WEL STELLEN WE VAST DAT ANDERE BUREN VEEL STRAATCONTACT HEBBEN, EN DAT VINDEN WE OOK HEEL BELANGRIJK. WE BESEFFEN DAT WE MEER CONTACT KÚNNEN HEBBEN, EN DAT IS OOK VEEL WAARD.” Dirk en Rosette – Karel Antheunisstraat

“HET GEEFT EEN NOSTALGISCH GEVOEL. VROEGER LEEFDEN WE OOK VEEL MEER OP STRAAT. NU KAN IK WEER ZOALS TOEN RUSTIG OP MIJN DORPEL ZITTEN EN PRATEN MET MENSEN UIT DE STRAAT.” Yves – Karel Antheunisstraat

31


LEEFSTRATEN… WAT EEN ROMMELTJE?

32


ANALYSE

Plan-maat is tot op heden toch vooral een auto-maat geweest. Wanneer het plan ook een mensen-maat wil worden, moet het zich nederig opstellen en durven afdalen tot de schaal waarop mensen samenleven, tot de taal van dat samenleven: een amalgaam van ideeën, vragen en dus tijdelijke rommel. Experimenteerruimte laat toe om alles om te keren en vooral te leren. Confrontatie van onderuit met bovenaf, maar toch niet er onderhands op. Wat mensen willen, dat is de Leefstraat. TEKST TIM SCHEIRS

D

wel opvallend veel beleefde reacties. Ondanks voorafgaande waarschuwingen om de Leefstraten niet puur als een alternatief straatontwerp te gaan bekijken, slaagde ik er blijkbaar toch niet zo makkelijk in om bezoekers te schetsen wat er allemaal achter zo een Leefstraat schuilt.

oor hun opvallende verschijningsvorm oefenen de Leefstraten een grote aantrekkingskracht uit op creatieve geesten, toekomstige en doorwinterde ontwerpers, verkeersspecialisten en beleidsmakers. Vele malen had ik het privilege ganse groepen enthousiast te maken voor de fantastische ervaringen van Lab van Troje en bijhorende mooie beelden. Vanop een podium met behulp van een PowerPointpresentatie met veel beelden en weinig woorden is dit niet eens zo een moeilijke klus. Een revelatie in een wereld die steeds meer af moet zijn, clean en risicoloos. Maar troon ik een groep studenten mee naar een echte Leefstraat, dan zie ik de vertwijfeling toeslaan. De meesten blijven respectvol, maar velen vinden het eigenlijk maar een ‘rommeltje’. Dat zag ik in hun ogen, dat voelde ik aan hun toch

Dit prikkelde mij om dieper over het concept na te denken. De twijfel van de Leefstraatbezoeker werd gaandeweg ook de mijne want het rommeltje past uiteraard niet in het begrippenkader van mensen die dagelijks met vormgeving van publiek domein bezig zijn. Laat staan om het gewoon aan de straatbewoners zelf over te laten. Laat staan dat het bovendien maar tijdelijk is. Mijn beschouwingen starten bij het ideaalbeeld van een klassiek ontwerpproces. Alles begint met een schitterend idee en de juiste ambitie. Nadien zorgt een briljante ontwerp(er) voor een bejubeld plan en wervende simulatiebeelden. Vervolgens geschiedt de (her)aanleg van een openbaar plein of straat dat nadien bruist van activiteit omdat de plek eindelijk een betekenis heeft gekregen waar elke gebruiker zich graag mee wil identificeren en het daarom ook netjes onderhoudt.

De taal van ‘de rommel’ bevat een boodschap; niets uit een Leefstraat is er zomaar gekomen

Ik ben telkens weer verbaasd over de ongelofelijke gretigheid waarmee elke ontwerper aan dergelijke opdrachten begint. Maar het verbaast mij evenzeer

33


geruststellen dat ik niet de pretentie heb te beweren dat de gevoerde processen rond de Leefstraten het toonvoorbeeld zijn van participatie en dus het geheime ingrediënt bevatten om het voortaan goed aan te pakken. In ieder geval kunnen we stellen dat er in de Leefstraat meer te ontdekken valt dan het schijnbare rommeltje aan grasmatten en gekke constructies. Dit inzicht kan niet los gezien worden van het voorbereidende proces dat aan een Leefstraat voorafgaat.

De Leefstraat draaide de normale gang van zaken rond omgaan met publiek domein resoluut om

De taal van rommel In dit Cahier zit een interessante bijdrage van Leefstraatbewoner en trendwatcher Tom Palmaerts, die mooi beschrijft dat de essentie van zijn Leefstraat niet lag bij een innovatief straatontwerp maar wel bij het samenleven in een publieke omgeving en de sociale cohesie die daarmee tot stand kwam. Bij de evaluatie van de andere straten komt dit ook naar voor als een sterk element. De Leefstraat draaide de hierboven beschreven normale gang van zaken rond omgaan met publiek domein resoluut om. Bewoners kregen nu immers zelf de experimenteerruimte om tijdelijk anders met hun straatomgeving om te gaan. De twee centrale ingrediënten waren om eerst de claim van verkeer en mobiliteit in oppervlakte te gaan beperken en vervolgens op een andere manier met de vrijgekomen ruimte om te gaan, en dit gedurende een beperkte periode. Hiervoor werd niet rechtstreeks bij de systeemwereld aangeklopt, maar werd het publieke domein opnieuw als medium ingeschakeld om een bepaalde boodschap over te brengen aan de bevoegde overheid, maar dan in de taal van de bewoners zelf. Deze taal bevat nu eenmaal weinig structuur (Het rommeltje, weet je wel?). De taal van de rommel - en dat is nu net de sterkte - is er niet toevallig en bevat dus telkens een boodschap: Niets uit een Leefstraat is er zomaar gekomen.

dat dit zelden tot een gestroomlijnd proces leidt zoals hierboven geschetst. Het is duidelijk dat de eerste ontwerpstap sterk voorbehouden is aan ontwerpers en de overheid; de burgers komen pas in het beste geval later aan boord. Het beginperspectief blijft sterk bepalend voor de context waarbinnen deze processen vorm krijgen. Om dat beter te begrijpen, wil ik het concept Leefstraat binnen een breder perspectief plaatsen, een perspectief dat de ruimte bestrijkt tussen het ontwerpproces en het reële publieke domein. Het ontwerpproces staat in dit verhaal symbool voor de systeemwereld. Het publiek domein is dan het medium waarmee de reële wereld wordt aangezet tot een bepaald wenselijk gedrag.

Van draagvlak naar... Vele steden en gemeenten gaan er prat op dat ze op innovatieve wijze systematisch inspraak organiseren om een ‘draagvlak te zoeken’ voor hun projecten. In het ene geval leidt dit al tot betere resultaten dan in het andere geval, maar daar gaan we hier geen uitspraak over doen. Als we eerlijk zijn, moeten we durven toegeven dat het allemaal nog één grote zoektocht is naar hoe bewoners op een zinvolle manier kunnen betrokken worden in dergelijke processen van participatie en hoe dit omgekeerd het gevoerde beleid kan en mag beïnvloeden. Voor de bewoners is het evenzeer een zoektocht, al ervaren zij dat minder omdat ze de facto al vertrekken vanuit de leefwereld en niet zozeer een boodschap hebben aan het al dan niet bestaan van een kloof tussen de ontwerpen in de systeemwereld en hun eigen wereld. Ik wil u alvast

De directe aanleiding voor deze aanpak is de theorie die aangereikt wordt vanuit het transitiedenken: de overheid creëert de openheid en biedt experimenteerruimte, en er gebeuren vanzelf interessante dingen. Het draagvlak komt dan wel vanzelf - of dat hopen we maar? De ervaringen vanuit de verschillende straten doen ons vermoeden dat deze aanpak bij de Leefstraten een totaal ander traject volgt dan bij de zoektocht naar het fameuze draagvlak. Daarom wagen we ons vanuit Lab van Troje te beginnen spreken van

34


We wagen ons vanuit Lab van Troje te beginnen spreken van een VRAAGVLAK in plaats van DRAAGVLAK

van ruimtelijke ORDENING en PLANNING. Het mobiliteitsaspect is dan vaak slechts een afgeleide, of krijgt een ondersteunende rol toebedeeld. Vanuit de dagelijkse realiteit merken we echter steeds meer problemen op wanneer er moet omgegaan worden met de toegenomen complexiteit van planning en ontwerpen. Denken we maar aan de ecologische en socio-demografische uitdagingen die vandaag van een totaal andere orde zijn dan enkele jaren geleden, de grenzen aan ons mobiliteitssysteem die zich steeds meer laten gelden, etc.

een VRAAGVLAK in plaats van DRAAGVLAK. Vraagvlak omdat de reële wereld de vrijgegeven ruimte co-creatief begint in te vullen, niet zozeer met innovatieve vormgeving, maar wél met nieuwe vragen naar de systeemwereld. Vragen die niet meteen beantwoord moeten worden, maar op zijn minst wel voor verwarring zorgen binnen het klassieke spanningsveld overheid/burger.

Aan de andere kant van het spectrum staan meer organische methodes van omgaan met openbaar domein. De Leefstraat heeft minstens de verdienste daar een veruitwendiging van te zijn. Het leert ons ook omgaan met tijdelijkheid en flexibiliteit, brengt echte noden en opportuniteiten naar boven vanuit de straten en geeft de plek weer een betekenis. In ieder geval leidt de aanpak van Leefstraten tot een multifunctioneler gebruik van de openbare ruimte op mensenmaat en een toegenomen verantwoordelijkheidsbesef van de betrokkenen voor hun eigen straat. Vandaar de LEEFSTRAAT.

… vraagvlak Interessant is dat door het voelbaar maken van vernoemd spanningsveld impliciet ook andere dimensies zichtbaar worden. Binnen de publieke ruimte leiden klassieke ontwerpen vaak tot statische gestructureerde ontwerpen. We spreken immers niet voor niets

35


Het zelfoplossend vermogen binnen een straat is in deze niet te onderschatten

PIETER COLPAERTSTEEG 2014

Reality. Het leven zoals het is: De Leefstraat

kan ook huivering oproepen bij mensen die minder openstaan voor verandering. Ook dit merkte men in elke straat op, wat in sommige gevallen zelfs leidde tot het niet doorgaan van de Leefstraatperiode. Is dit verzuring? Vermoedelijk niet, of althans niet structureel, want het absoluut meest verbazende is dat in dialoog heel wat problemen en wrevel konden worden opgelost door de bewoners zelf. Telkens op een manier waar zelfs het beste participatieproces niet tegen op kan. Het zelfoplossend vermogen binnen een straat is in deze niet te onderschatten. Hoe meer Leefstraten dit bewijzen, hoe meer beleidsmakers vertrouwen kunnen krijgen om mee te stappen in het verhaal.

Wanneer we kijken naar de reële wereld, dan zien we een speelveld waarbinnen de systeemwereld op zoek gaat naar een draagvlak voor haar eigen projecten. Daarbij anticipeert het speelveld telkens op de moeilijkst te overtuigen doelgroepen (of het publiek dat het meest lawaai maakt als er verandering op til zou zijn). Naast de grote groep die liever voor het status quo gaat – of de perceptie dat die groep groot zou zijn – zijn er in de reële wereld ook heel wat kop­ lopers die staan te springen om een ware revolutie te gaan ontketenen. Het is deze groep die wakker geschud wordt bij de oproep om nieuwe Leefstraten op te starten. Leefstraatexperimenten doen ons echter beseffen dat tussen het bewaken van het status quo en het pleiten voor de revolutie ook heel wat nuanceringen op te tekenen vallen. De koplopers - in marketingtermen innovators genoemd - zijn er nu eenmaal op uit om de early adopters zo snel mogelijk mee te krijgen en bekommeren zich niet altijd om de moeilijk te overtuigen bewoners van hun Leefstraat. Goesting is hun drive en ze genieten merkbaar van de verkregen experimenteerruimte. Uiteraard is niet iedereen innovator of early adopter. Het enthousiasme

Welkom in een nieuwe ruimte Binnen de systeemwereld zelf doemt een ander spanningsveld op: tussen de klassieke ambtelijke aanpak en al wat nu naar boven komt rond het herdenken van het ambtenarenapparaat. Dit is trouwens niet enkel van toepassing op de ambtenarij. Ook grote bedrijven of onderwijsinstellingen voelen dezelfde druk van de veranderende wereld in versneld tempo

36


op hen afkomen. Het proces van de Leefstraten zet dit spanningsveld nog meer op scherp. Enerzijds hebben we vaak sterk sectoraal en technocratisch georganiseerde organisaties die zich vooral kunnen beroepen op vakkennis en structuren. Zij zijn bijzonder bedreven in het inschatten van risico’s en vervolgens ook het vermijden ervan en van daaruit bepalen wat wel en wat niet kan. Dat is de overheid als scheidsrechter.

Aanbevelingen Op basis van onze ervaringen uit de twee eerste edities deel ik graag enkele aanbevelingen: Aan de ontwerpers en systeemwereld: Leer en durf omgaan met onzekerheden. Kijk doorheen het ‘rommeltje’ en probeer er de soms moeilijk verstaanbare boodschap uit te destilleren. Elke Leefstraat probeert je immers iets te vertellen, maar dan in de eigen taal. De experimenteerruimte is geen bedreiging maar een opportuniteit om vanuit de systeemwereld een aantal zaken te gaan onderzoeken, bv. de zin of onzin van buurtparkings of de werkbaarheid van centrale afvalverzamelpunten. Het is best legitiem om bij nakende veranderingsprocessen enkel van start te gaan met de mensen die er ook goesting in hebben.

Daartegenover staat dat de Leefstraten eerder nood bleken te hebben aan een ruimte waar nieuwe vormen van coalities kunnen ontstaan, waar dingen mogelijk gemaakt worden in plaats van onmogelijk, waarbinnen overheden ook een minder exclusieve rol gaan spelen doordat ook andere spelers zoals bedrijven, onderwijsinstellingen en winkelketens het speelveld actief durven betreden. Een ruimte die in ons geval de goesting van de koplopers kanaliseert en stimuleert richting een echte Leefstraat. Het is in dit nieuwe spanningsveld dat Lab van Troje zich onbewust en een beetje toevallig gaan positioneren is. Een zoektocht die helemaal nog niet ten einde is.

Aan het publiek domein: Leer en durf omgaan met tijdelijkheid en flexibiliteit, niet alles moet meteen voor de eeuwigheid op de juiste plaats staan. Niet iedereen begrijpt de taal van plannen en simulatiebeelden; gun mensen de tijd om aan nieuwe situaties te wennen en desnoods nog aanpassingen aan te brengen indien wenselijk. Aan de huidige wereld of al wie beweert hiermee te kunnen omgaan: Het gaat niet om een clash tussen de verzuurde conservatieveling en de enthousiaste wereld­ verbeteraar. Het zal zo overkomen en vaak zo gespeeld worden, maar dat is niet de juiste ­strategie. Geloof in de sterkte van het eigen ­probleemoplossend vermogen van straten en bewoners. Bewijs de systeemwereld dat het onmogelijke kan en toon dat er met complexiteit kan worden omgegaan op een verantwoordelijke manier. Neem en geef verantwoordelijkheid en wacht niet op een overheid die eerst aan alle andere randvoorwaarden moet voldoen. Leefstraten zijn niet van begin tot het eind één groot volksfeest en zijn ook geen terugkeer naar één of ander nostalgisch verleden toen men nog met paard en kar rond reed.

TIM SCHEIRS is als bestuurder van Lab van Troje nauw betrokken bij de organisatie van het Leefstraatexperiment @tim_scheirs

37


Leefstraten gaan over het op gang brengen van een nieuwe dynamiek in het spanningsveld overheid/burger Tot slot: Leefstraten doen ons zin krijgen in de toekomst

KAREL ANTHEUNISSTRAAT 2013

Graag besluit ik met een hypothese, en vooral hoop. Leefstraten zijn bottom-up initiatieven en komen daardoor vaak rebels over bij de systeemwereld die in het verweer gaat of er zich minstens oncomfortabel bij voelt, terwijl dit niet nodig is. Uit de essentie van mijn boodschap kan hopelijk begrepen worden dat de reële wereld eigenlijk al altijd het publieke domein als medium gebruikt heeft om boodschappen over te maken aan de systeemwereld. We zien het bij betogingen, het uit zich soms in graffiti of verkeerd gebruik van elementen in het openbaar domein zoals slapen op een bank in het park of gewoon fout parkeren. Met sociale media komt daar nog een virtueel publiek domein bij waarop de druk van onderuit geventileerd wordt. Het maakt het rommeltje of het gevoel dat het onbeheersbaar dreigt te worden alleen maar erger.

Bovendien raak ik er ook meer van overtuigd dat de aanpak van Leefstraten een interessante manier is om geladen thema’s als duurzaamheid en ecologie vanuit het dogmatische-ideologische discours te halen. Duurzaam in ecologische zin, maar ook duurzaam als het op gedragsverandering aankomt. Een Leefstraat­ periode overspant twee maanden en grijpt daardoor sterk in op onze vastgeroeste gewoontes. Gewoon even symbolisch meedoen en nadien terug business as usual is hierdoor veel moeilijker. Dit is de sterkte van op microschaal in een straat te gaan experimenteren: Patstellingen van het verleden blijken plots evidenties te worden; een boom voor de deur in plaats van een parkeerplaats is plots geen taboe meer. Als de vuilniswagen de straat niet meer in kan dan organiseren we ons zelf wel. Wanneer de plantenbakken droog dreigen te vallen knutselen we zelf wel een irrigatie­ systeem in ineen. Dat allemaal van dichtbij meemaken en de kracht ervan ervaren maakt ons net zo hoopvol.

Eens de taal van het vraagvlak goed begrepen wordt door de systeemwereld, kan volgens mij een carrousel op gang gebracht worden die de mindset van de systeem­wereld gaat beïnvloeden, maar uiteindelijk niet zal onderuit halen. Straten en pleinen zullen immers heraangelegd blijven worden en men zal daar strakke plannen voor moeten blijven opmaken en vergunningen voor moeten uitreiken. Ook zal men moeten blijven zoeken naar een draagvlak. Leefstraten gaan dus over het op gang brengen van een nieuwe dynamiek in het spanningsveld overheid/ burger. Hiervoor is een gigantische uitdaging weg­ gelegd in de zogenaamde ‘tussenruimte’ waar nieuwe coalities kunnen worden aangegaan. Dit is op dit moment nog grotendeels ongekend terrein, maar om de verkenning te kunnen starten is het verkrijgen van die experimenteerruimte van cruciaal belang.

Verrassend genoeg is dit nu net wat transitiedenkers ons bij aanvang beloofd hadden. Tegelijkertijd waren ze achteraf toch nog verwonderd dat het Gent uiteindelijk gelukt is om Leefstraten van de grond te krijgen. De grote theorieën hebben dus geïnspireerd, maar waren nooit een dogma. En zo hebben we er toch maar een wijs Gents verhaal van gemaakt! Op naar Leefstraat 3.0!

38


INTERVIEW

Het Leefstraatexperiment is een van de ideeën uit de toekomstagenda De Fiets van Troje. Een van de koplopers die mee aan de basis lag van deze agenda was Koen Stuyven, directeur van het studiebureau Vectris. Hij mag gerust de geestelijke vader van de Leefstraat genoemd worden. OPGETEKEND DOOR LAB VAN TROJE

DE GEESTELIJKE VADER VAN DE LEEFSTRAAT: KOEN STUYVEN 39


Het interesseert me erg hoe heel kleine ingrepen de publieke ruimte kunnen transformeren

VOLMOLENSTRAAT 2014

I

n het traject om tot de toekomstagenda De Fiets van Troje te komen, prikkelde Koen de leden van de transitiearena met ideeën over kindvriendelijke straten en lag zo (on)bewust aan de basis van het latere Leefstraatexperiment. Hij vertelde de groep vol overgave dat het ‘woonerf’ uitgevonden was als poging om de aan­wezigheid van auto’s te verzoenen met de verblijfsfunctie van een straat, maar dat een woonerf echter nog steeds een concept in functie van de auto is. “Het blijft onverantwoord om kinderen jonger dan acht jaar los te laten in een omgeving waar autoverkeer plaatsvindt,” stelde Koen. Hij verwees bijvoorbeeld naar Barcelona, dat geen woonerven of zone 30-straten kent, maar een strategie heeft van stedelijke huiskamers die met autovrije gangen met elkaar verbonden zijn. Hij zag dan ook een Leefstraat als concept voor de toekomst, zonder een auto in het straatbeeld. “In een Leefstraat blijft het speelgoed gewoon op straat liggen,” voorspelde hij toen en dat konden we later ook in tijdelijke Leefstraten zoals Pussemierstraat, Tussen Bermen en Kozijntjestraat in de praktijk zien.

Enkele maanden nadat de 25 mensen van de transitiearena met hun boekje De Fiets van Troje naar buiten kwamen, vonden de eerste twee Leefstraten plaats (juni 2013). Een ideale aanleiding voor Koen om nog eens van Leuven naar Gent te komen en terug te blikken op het proces dat voorafging aan die eerste twee edities Leefstraten:

Koen, waarom werkte u mee aan de toekomst­ agenda De Fiets van Troje? “Ik ben principieel geïnteresseerd in vernieuwing. Ik werk nu voor een studiebureau, maar ik werkte

40


vroeger bij de vzw Langzaam Verkeer. Ook daar trok­ ken we aan de kar met pilootprojecten zoals zone 30 en de inrichting van publieke ruimte voor meer veilig­ heid en leefbaarheid. Permanente vernieuwing is nodig in verkeer en stedenbouw. Het oppikken van leuke en interessante ideeën hoort dus bij mijn vak.”

Ik verwacht eigenlijk veel van de onderstroom die gecreëerd wordt

Wat leerde u uit het proces dat tot de creatie van De Fiets van Troje leidde? “Ik ben vooral geboeid door de niet-technocratische aanpak van de transitiearena. Als wij mobiliteitsplannen maken, dan is zo’n plan traditioneel een plan dat van bovenaf opgelegd is, een technocratisch plan. Dit transitieproces inspireert en mobiliseert mensen om onmiddellijk als burger mee op te treden, met de nodige wetenschappelijke ondersteuning. Dat is een fenomeen dat mij erg interesseert, en waarvan ik denk dat het tot een beweging kan uitgroeien die meer succes heeft dan de processen die van bovenaf gepland worden. Ik verwacht eigenlijk veel van de onderstroom die gecreëerd wordt.”

Wat zijn de sterktes van het experiment? “Het feit dat men met heel kleine ingrepen een ruimte volledig kan transformeren. Het groene tapijt dat in één van de straten uitgerold is, vond ik een heel inspirerend gebaar. Het contact met de omgeving wordt anders. Ik heb fantastische foto’s gezien van mensen die een straat stofzuigen. Het interesseert me erg hoe dat soort ingrepen de publieke ruimte kunnen veranderen.”

Wat hoopte u te leren uit de Leefstraten? Hoe ziet u de toekomst van dit experiment?

“Ik was vooral benieuwd naar de acties en tegen­ reacties van andere mensen. Bijvoorbeeld hoe er onderhandeld werd over wie met zijn auto wel ergens mag komen, de oma die nog afgehaald moet worden en daar een uitzondering voor krijgt. De concrete oplossingen die men in de straten heeft bedacht om de weerstanden die er zijn ook te kunnen opvangen, vond ik heel interessant.”

“Verder doen op de ingeslagen weg, want enkele Leefstraten leveren nog geen kritische massa om de overdraagbaarheid te garanderen. De volgende stap zal de zoektocht worden naar structurele oplossingen voor buurtparkeren. Maar ik heb eigenlijk geen tips te geven, het Lab van Troje-netwerk zal er zelf wel uit raken hoe ze dit experiment kan verderzetten.”

KOEN STUYVEN is architect en directeur van Vectris, een studieen adviesbureau voor stedenbouw en mobiliteit op verschillende schaalniveaus: van een specifieke site, over een stad of gemeente tot de schaal van een streek in duurzaam perspectief.

PUSSEMIERSTRAAT 2013

41


OPINIE

VERANDERING VAN TIJDPERK Jan Rotmans (SPREKER VAN HET JAAR 2012 EN 2014 assemblee.nl) en Chris Roorda zijn verbonden aan het Dutch Research Institute for Transitions (DRIFT). Ze zien de transitietheorie in het Leefstraatverhaal in de praktijk toegepast worden.

W

e bevinden ons in het oog van de orkaan: het lijkt alsof we met beide benen stevig op de grond staan. Maar als je een stap opzij zet, voel je de onhoudbaarheid van ons huidige systeem als windvlagen op je afbeuken. Je ervaart de kracht van de vernieuwing die in allerlei hoeken ontstaat. In Gent lijken veel verschillende mensen dit goed te beseffen.

Prof. dr. ir. JAN ROTMANS is p­ rofessor bij onderzoeksinstituut DRIFT, Erasmus Universiteit Rotterdam, auteur van o.a. ‘In het oog van de orkaan’ en het pas verschenen ‘Verandering van tijdperk: Nederland kantelt’, en zet zich als progressor op allerlei manieren in om de transitie naar een duurzame toekomst aan te jagen. @janrotmans

42

Bij DRIFT volgen wij de dynamiek in Gent dan ook met veel interesse. De Leefstraat is een heel interessant voorbeeld van een transitie-initiatief. De gedachte erachter is visionair, en de betrokken koplopers en kantelaars brengen dit terug naar haalbare stappen op korte termijn, zonder het radicale


lessen getrokken worden, variërend van institutionele aspecten, zoals de beperkingen van de huidige regelgeving, tot culturele aspecten zoals de motivatie om al dan niet te kiezen voor een autoloze straat.

karakter te verliezen. Als project is het niet alleen een voorbode van verandering, maar ook een strategische zet om die verandering te versnellen. Het denken over mobiliteit zit immers muurvast: voor veel experten lijkt de elektrische auto het summum, terwijl dit in feite de lock-in versterkt. En politici klampen zich vast aan de ‘fossiele’ status quo omdat iedereen dit immers gewend is. Het Leefstraatproject daagt uit tot groter denken: hoe kan mobiliteit aanjager zijn van een duurzame stad?

Belangrijker is echter dat het project de discussie over de toekomst van mobiliteit in Gent verlegd heeft, zowel onder bewoners als in de media. Door het onmogelijke te doen en te laten ervaren, toont het project aan dat kiezen voor een andere invulling van mobiliteit helemaal niet onmogelijk is. Zo kan een draagvlak worden opgebouwd voor grotere beslissingen, en kan wat nu nog uitzonderlijk is in de toekomst heel normaal worden.

Het Leefstraatproject kan je zien als een transitieexperiment waarin alternatieve paradigma’s en praktijken worden verkend. Hoe kunnen we fundamenteel anders aan de mobiliteitsbehoefte in de stad tegemoet komen. Op dit vlak kunnen veel

Een sterkte van het Leefstraatproject is dat de betrokkenen niet in hun eigen luchtbel blijven. Ze zoeken samenwerking met heel diverse mensen en hebben geen schrik om tegen de haren in te ­strijken. Projecten als de Leefstraat zijn in deze tijden van transitie noodzakelijk om paradigma’s en patronen op te schudden en met strategische stappen werk te maken van radicale vernieuwing. Uitdaging voor de initiatiefnemers is nu om opnieuw een stap verder te zetten, niet de Leefstraat zélf als absolute oplossing te zien, maar om op verschillende manieren te blijven prikkelen en de transitie naar een duurzaam Gent te versnellen.

Als project zijn de Leefstraten niet alleen een voorbode van verandering, maar ook een strategische zet om die verandering te versnellen

CHRIS ROORDA is adviseur en onderzoeker bij DRIFT, Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is expert op het vlak van duurzaamheidstransities op stedelijke en regionale schaal, en is vanuit verschillende opdrachten voor Stad Gent betrokken (geweest) bij de toekomst van de stad. @drifteur

43


INTERVIEW

Wim De Smet werkt voor Securex, waar hij nadenkt over duurzame mobiliteits­ oplossingen en mensbeleid. Vanuit die rol vroeg de stad Gent hem om mee te stappen in het transitietraject mobiliteit. Wim en zijn bedrijf steunen de Leefstraat, want ze vinden dat dit zo hoort voor een maatschappelijk verantwoorde onderneming. Een Trojaan in hart en nieren dus. We vragen Wim en zijn collega David Ducheyne naar hun overtuigingen.

WIM DESMET VAN SECUREX

TROJAAN VAN HET EERSTE UUR

OPGETEKEND DOOR LAB VAN TROJE

De Leefstraat past perfect in onze visie. In de Leefstraat staan de mensen centraal en gaan zij de uitdaging aan 44


In de transitiearena’s kwam naar voor dat onze leefwereld volop in beweging is, maar vooral ook dat er echte verande­ ring nodig is. Wim, hoe kijkt u hier tegenaan? “We zitten in een constant evoluerende wereld. Het tempo van veranderingen waar we nu in onze maatschappij mee te maken hebben, is ongezien. Zowel privé als op het werk kunnen en moeten we ons anders gaan organiseren. We zullen onze gewoontes op alle vlakken moeten herzien. Tegelijk zijn er veel nieuwe mogelijkheden om zaken te verwezenlijken.”

WIM DE SMET werkt bij Securex rond menselijk kapitaal, duurzame mobiliteitsoplossingen en veranderingsbeleid. Hij was van in het prille begin een actief lid van de transitiearena mobiliteit.

DAVID DUCHEYNE is Chief People Officer van Securex.

Hoe gaat uw bedrijf om met die veranderingen? “Securex probeert met het project Duurzaam Mensbeleid oplossingen te bieden voor deze uitdagingen en veranderingen, zowel voor ons personeel als voor onze ­klanten. We proberen steeds de mens centraal te stellen. We hebben dan ook veel sympathie voor personen en organisaties die met deze uitdagingen aan de slag willen gaan.”

Waarom werkt u met Securex mee aan het Leefstraatexperi­ ment? “De Leefstraat past perfect in onze visie. In de Leefstraat staan de mensen centraal en gaan zij de uitdaging aan. Het Lab van Troje en de initiatiefnemers van de Leefstraten hebben het lef om andere mensen uit te dagen om samen met hen aan de slag te gaan. Om samen, op basis van vertrouwen, experimenten op te zetten en zo de toekomst te ervaren en te beleven. En vanuit deze ervaringen opnieuw aan de slag te gaan. Fantastisch toch?

Met zo’n project gaan we dan ook graag in co-creatie. Samen sterk!”

David, wat is jullie visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen? En hoe zien jullie de link met de Leefstraten? “Wij vinden dat Lab van Troje de Leefstraten vanuit dezelfde filosofie aanpakt. Onze eco­ logische en sociale impact in de gaten houden, is belangrijk in ons beleid. We beseffen vandaag immers maar al te goed dat de grondstoffen van deze planeet eindig zijn. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan je definiëren als de verplichtingen van ondernemers om te streven naar het beleid, de beslissingen en de acties die wenselijk zijn in het kader van onze maatschappelijke waarden en doelen.” “Sommige bedrijven hebben bepaalde motieven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen: een concurrentie-

45

voordeel, reputatie, de aantrekkingskracht van het bedrijf verbeteren, de werknemers motiveren, relaties opbouwen met bepaalde doelgroepen, etc. Maar de enige goede reden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen is because it is the right thing to do. Omdat je je ecologische voetafdruk wil verminderen. Omdat je iets wil teruggeven aan de samenleving waarin je actief bent. Het is eigenlijk niet meer dan goed fatsoen. Duurzaamheid moet hierbij altijd de focus zijn. Het moet een waarde zijn voor het bedrijf en voor elke individuele werknemer, met als doel een evenwicht tussen financiële, ­sociale en ecologische overwegingen te bereiken. Maar meer nog dan duurzaamheid op ecologisch vlak, zit het verantwoord ondernemen in de kracht van werken met, én vertrekken vanuit, de mensen. Dit is iets wat Wim elke dag ervaart wanneer hij binnen het bedrijf aan verandering werkt.” “Het is ook dit vertrekken vanuit de belangen en de wensen van mensen dat Securex zo sterk vindt aan het Leefstraatexperiment. Bescheidenheid is echter het hoogste goed. Niemand verandert een bedrijf op één dag. Babystapjes zijn veel duurzamer en opbouwender dan big bangs. En let op, paradoxen zijn onvermijdelijk. Kan je ecologisch zijn en toch een wagenpark hebben? Wat met herlocalisaties van fabrieken en de bijhorende werkloosheid die je daarmee creeërt? Dit kan verlammend werken, maar elk bedrijf kan voor zijn eigen paradoxen oplossingen vinden als de wil er is.”


REPORTAGE

TERUGBLIK OP DE LEEFSTRAAT MET STRAATBEWONERS TEKST YVES DE WEERDT

46


Onderzoekssocioloog Yves De Weerdt sprak met bewoners van verschillende Leefstraten over hun ervaringen. Hij deed dit in het kader van het SOCRATEX project, een transitie­onderzoek dat de L ­ eefstraten ondersteunde en bevroeg. De gesprekken gebeurden ’s avonds, meestal aan de picknickbankjes in de Leefstraat. Het waren open gesprekken, zonder opgelegde inhoudelijke structuur, waarin de spontane indrukken van de bewoners centraal stonden. Hieronder leest u de samenvattende impressies van deze gesprekken, waar vooral de relevante leeropbrengsten vanuit transitieperspectief zijn uitgelicht.

Bij een andere bewoonster van de Kozijntjesstraat was het beeld, of beter de wens, om naar een ander soort straat te gaan al aanwezig nog voor ze van het Leefstraatinitiatief had gehoord. Ze woont al lang in de straat, en verlangt naar meer rust en groen. Ook bij haar kindje ging die droom leven. Op een bepaald moment opperde die: “Wat als we de straat nu eens afsloten met een muur, en er een wei van maken.” In het gezin werd dus wel vaker gesproken over een kalme groene straat. Uit onderzoek wisten we al dat kinderen vaak een politieke voorkeur meekrijgen van thuis, of een band met literatuur of muziek meekrijgen. Socialisatie heet dat met een dure term. Ook bepaalde dromen of wensen over de eigen leefomgeving lijken op die manier in het gezin te kunnen overgaan naar kinderen. Het was frappant dat er bij de bewoners heel verschillende invullingen bestonden van wat de Leefstraat moest betekenen. De opvatting dat de Leefstraat vooral tot een meer intensief samenleven zou moeten leiden, werd geconfronteerd met een opvatting dat een Leefstraat vooral zou moeten toelaten om meer rust in het leven te krijgen. In die confrontatie sluimerden verschillende concepties van de stad en van stedelijkheid. Wat breed werd gedeeld, is dat stedelijkheid een tegengif kan of moet zijn voor anonimiteit. Wat ook werd erkend, is dat mensen soms net omwille van een grotere anonimiteit de stad opzoeken. Je zou kunnen zeggen dat de Leefstraat op zoek is naar een evenwicht, dat je de ‘niet-dwingende collectiviteit’ zou kunnen noemen.

Leefstraat is de zoektocht naar een evenwicht dat je ‘niet dwingende collectiviteit’ zou kunnen noemen KOZIJNTJESSTRAAT Opvallend was de aanwezigheid, in beide betekenissen van het woord, van de studenten in het gesprek. De drie meisjes toonden zich heel enthousiast en betrokken bij hun Leefstraat. Ze hadden een heel bewuste keuze gemaakt voor Gent, zo bleek. Daar waren verschillende motivaties voor. Eén studente wou weg uit de anonimiteit van haar eigen dorp, waar mensen elkaar niet kenden. De Leefstraat zorgt voor een alternatief. Zo kwam het woord ‘familie­ gevoel’ bij haar naar boven. De twee andere studenten baseerden zich voor hun keuze op de verhalen die ze kenden en op het beeld dat ze van Gent hadden: een positieve en jonge uitstraling.

47


enige corridor voor doorgaande passage geworden. Vooral voor fietsers is het twijfelend een weg zoeken. Een tweede dimensie van veiligheid werpt vanuit transitieoogpunt een paar erg interessante vragen op. Er kwam ter sprake dat sommige bewoners na een tijd waardevolle spullen, als gsm en computer, buiten op tafel lieten liggen als ze even naar binnen gingen. Bewoners hadden het gevoel dat dit veilig was. Dat kan er op wijzen dat er een gedeeltelijke transformatie is ontstaan in de hoofden van de bewoners waarbij de straat van een publieke ruimte evolueerde naar een semi-private ruimte. Dat behelst ook een vorm van eigenaarschap van de Leefstraat door de bewoners. Ter illustratie: bewoners hadden het gevoel dat er ingebroken werd in hun ruimte wanneer bezoekers aan de tafels gingen zitten of wanneer kinderen uit de buurt op de speeltuigen van de Leefstraat speelden.

Het is duidelijk dat deze straat aan elkaar hangt door een ‘straatmoeder’, iemand die als smeersel voor de collectiviteit dient. Ze ontfermt zich over het collectieve leven, ze vangt vragen en problemen op en ze creëert een veilige ruimte voor het sociale leven in de straat. Het is een krachtig model voor de straat omdat de rol van straatmama ook erkend werd door de bewoners. Dat maakt de Leefstraat tegelijk ook zeer kwetsbaar omdat de vraag zich stelt hoe het dan zonder de straatmama zou lopen. Het idee van veiligheid kwam op verschillende momenten aan bod, en dit in twee contexten. Een eerste context is die van verkeersveiligheid, wat vrij evident is. Hierin blijkt de grootste uitdaging de stoep te zijn. Door de inname van de straat is dit de

Dat is een fascinerende vaststelling omdat verder in het gesprek werd ingegaan op de plaats en het statuut van een Leefstraat in de context van de stad. Als slogan voor de Leefstraat in de Kozijntjesstraat werd gekozen voor ‘Publieke Living’. De bewoners erkenden en

De Leefstraat spreekt de stadsbewoner of bezoeker aan in een vreemde taal. De codes die je normaal vertellen wat kan en niet kan, ontbreken

KOZIJNTJESSTRAAT 2014

48


benadrukten op die manier dat een Leefstraat ook een ruimere collectieve betekenis heeft, als een soort andersoortige publieke ruimte. Het openstellen naar de omgeving is bij de bewoners een expliciet gegeven. In de lijn van deze observaties kwam een ander relevant gegeven aan de orde, dat vertrok vanuit het perspectief van de bezoeker. Bewoners spraken over de onwennigheid van de bezoeker die het statuut van de Leefstraat niet altijd kan plaatsen en als gevolg daarvan terughoudend is bij het betreden of gebruiken van de infrastructuur van de Leefstraat. Erg interessant is te merken dat bewoners aangaven dat dit bij kinderen schijnbaar niet of nauwelijks speelde. Zij kwamen gewoon binnen, en namen de straat en de speeltuigen op natuurlijke wijze en zonder remmingen in.

KOZIJNTJESSTRAAT 2014

Zo komen we bij het aspect taal uit. De openbare ruimte wordt samengesteld uit een vocabularium van vormtalen, waaraan bepaalde gedragsverwachtingen gekoppeld zijn, al dan niet neergeschreven in regels of reglementen. Aan een zebrapad kan je oversteken, voor een ingang mag je niet parkeren met je fiets, op een fietspad mag je niet parkeren, als je oversteekt kijk je naar rechts, een openbaar park mag je probleemloos betreden maar de voortuin van een huis niet. Met die vormtaal en de bijhorende verwachtingen groei je op. Ze worden gesocialiseerd. Anders gezegd: ze worden deel van je bagage om je als burger in het publieke sociaal leven te begeven. Een Leefstraat heeft een andere vormtaal. Je mag als voetganger en als fietser het midden van de straat betreden, want op het voetpad staan nu banken, plantenbakken, kinderspeeltuigen, en liggen er groene matten. Je zou kunnen zeggen dat de Leefstraat de stadsbewoner of bezoeker aanspreekt in een vreemde taal. Dat zou de onwennigheid kunnen verklaren van bezoekers die niet weten of, en hoe, je gebruik kan maken van de Leefstraat. De codes die je normaal vertellen over wat kan en wat niet kan, ontbreken. Het feit dat kinderen daar duidelijk geen of minder problemen mee hebben, versterkt dat idee. Kinderen krijgen die codes pas op latere leeftijd mee. Maar het is geen totaal vreemde taal. Ze gebruikt uiteindelijk enkel bestaande elementen uit bestaande sociale en ruimtelijke vormtalen, en combineert ze op een nieuwe manier. Zowel de bewoners als de bezoekers lijken zich de vormtaal van de Leefstraat vrij snel te

kunnen toe-eigenen. In die zin lijkt het erop dat de Leefstraat snel onderdeel zou kunnen uitmaken van de stedelijke vormtaal. Er wordt gevreesd dat kinderen moeite zullen hebben met de tijdelijkheid, waardoor ze de neiging kunnen hebben om na de opheffing van de Leefstraat zomaar de straat op te lopen. Een laatste observatie in de Kozijntjesstraat is de sterke visuele identiteit. De strakke organisatie en stijl van de Parklets maakt het ongetwijfeld tot één van de meest herkenbare Leefstraten in deze generatie. Er werd aangegeven dat deze identiteit het gemeenschapsgevoel wel degelijk heeft versterkt.

PIETER COLPAERTSTEEG ‘Leefsteeg’ noemen de bewoners hier zelf hun Leefstraat. Het betreft hier immers geen echte straat, maar een steeg. Anders dan een klassieke dood­ lopende straat, zijn er aan het eind van de steeg een reeks parkeergarages. Dat houdt in dat een stuk doorgaand verkeer in de steeg niet uit te sluiten is. De benaming Leefsteeg lijkt anderzijds toch ook een rol te spelen in de identiteit die de bewoners aan hun project willen geven. Je merkt, net als in de andere Leefstraten, dat bewoners de behoefte hebben om in meer of mindere mate aan het generieke label Leefstraat, een eigen identiteit te geven. Vanuit stedelijk oogpunt is een Leefstraat een duidelijke identiteit

49


Zouden ook in andere doodlopende straten en stegen dezelfde dynamieken van een Leefstraat terug te vinden zijn?

PIETER COLPAERTSTEEG 2014

kijken of ook in andere doodlopende straten en stegen in Gent gelijkaardige dynamieken te vinden zijn als diegene die je in de Leefstraten kan vaststellen. In de geschiedenis van de steeg is er ook al een omslag geweest van bewonersparkeren naar woonerf. Dit bracht volgens de toenmalige bewoners echter geen nieuwe dynamiek in de steeg. De initiatieven konden op appreciatie rekenen van de bewoners, maar ze spraken zich destijds niet uitdrukkelijk uit Op dat vlak lijkt de Leefsteeg nu veel meer een gezamenlijk bewonersproject, zoals de straat­feesten dat ook zijn.

voor een bepaalde opvatting van hyper-lokale publieke ruimte. Vanuit de straatgemeenschap daarentegen, is het een vrij generiek en anoniem concept dat verdere invulling moet krijgen om er het eigenaarschap van te kunnen opnemen. Een ander specifiek element in de Leefsteeg is de verbinding tussen de bewoners. Al van voor Leefstraten stond een groot deel van de bewoners met elkaar in verbinding via bv. Facebook. Jaarlijkse straatfeesten zijn ook al lang een traditie in de straat. Het is duidelijk dat niet enkel de steeg maar ook de mensen die er wonen al een stuk gemeenschappelijke geschiedenis hebben. Iets wat in stegen niet uitzonderlijk is omwille van de natuurlijke autoluwheid van doodlopende ­straten en stegen. Het is een onderzoek waard om te

Er is ondertussen een duidelijke nieuwe voortrekker: Hans. Hij is veel bezig met leefbaarheid in de brede zin, en past ideeën die hij oppikt vaak onmiddellijk op kleine schaal toe in de steeg. Je zou hem in die zin een ‘droomdoener’ kunnen noemen. (Overigens misschien ook wel een passende term om de Leefstraat te omschrijven, een versmelting van dromen en doen?)

50


Een effect van de Leefstraat is een verandering in de verhouding van de bewoners ten opzichte van de stad. “De stadsdiensten zijn bereikbaarder geworden,” viel op te tekenen. De stad heeft gezichten gekregen, en de bewoners weten nu dat je over bepaalde problemen rechtstreeks in dialoog kan gaan met mensen van de stad. Anderzijds bracht dit een zicht op de werking van de stad mee dat op een aantal punten als log en bureaucratisch werd beschreven. Bovendien werd duidelijk dat de Leefstraat geen project van de volledige stad is, en dat verschillende mensen van de stad waarmee de bewoners in contact kwamen, niet altijd even doordrongen waren van wat de Leefstraat p ­ recies inhoudt of betekent.

autovrij maken van de steeg door op zijn terrein in het ontwikkelingsproject een buurtparking te integreren. Fascinerend in deze straat was de opsplitsing die Hans maakte tussen de Leefstraatactiviteiten en bewonersactiviteiten. Leefstraatactiviteiten waren activiteiten die expliciet in dat kader werden geplaatst. Hans nam enkel daarvoor de verantwoordelijkheid op en zorgde bijvoorbeeld voor bemiddeling tussen de bewoners bij lawaaioverlast. Dat is een sterk verschil met bijvoorbeeld de Kozijntjesstraat waar er van een grens tussen leven in kader van de Leefstraat en leven in het algemeen, nauwelijks sprake was. Daar volgde de straatmama meer de Leefstraat als geheel op, dan een gelabelde selectie van activiteiten. Een laatste relevante observatie is dat de Leefstraat de neiging tot en reflectie over delen sterk stimuleerde.

Eigen aan deze Leefstraat was zeker ook de band tussen de steeg en de plannen van een private ontwikkelaar waarvan het terrein onmiddellijk grenst aan de steeg. Een toegangspoort van het terrein bevindt zich in de steeg. De plek voor de poort in de steeg was de plaats van wildparkeerders die een niet betalende plek vonden om hun wagen te parkeren. Omdat op die plek geen parkeervakken voorzien zijn, dachten de bewoners eraan daar picknicktafels te zetten (wat na dit gesprek overigens gebeurde). Met de straatkas kochten de bewoners twee banken, behielden een stuk grasmat en maakten dat een stukje Leefstraat permanent kan blijven doorleven. Ook lopen er gesprekken met de ontwikkelaar van het terrein. De ontwikkelaar is het Leefstraatidee wel genegen en wil eventueel bijdragen aan het permanent

WASSTRAAT De twee voortrekkers van deze Leefstraat waren al betrokken bij de visietrajecten. Pieter heeft vanuit de transitiearena mobiliteit mee de toekomstvisie van De Fiets van Troje uitgewerkt. Hij was dus direct betrokken bij het proces dat aan de basis lag van de Leefstraat. An maakt deel uit van Velodroom, een netwerk van scholen waarbinnen nagedacht wordt over veilige schoolomgevingen. Deze twee visies zijn elkaar tegengekomen in de uiteindelijke Leefstraat in de Wasstraat. In aanloop van deze Leefstraat ontwikkelde zich ­overigens een ambitieus plan om een amfitheater te bouwen dat de straat aan één kant ook fysiek zou afsluiten. Daardoor zou het een creatieve ontmoetingsplek kunnen worden in en voor de buurt. Bij de uitwerking van dit plan werd duidelijk dat, hoewel het leefstraatconcept al zachtjes tegen sommige ­stedelijke systemen duwt, er nog steeds duidelijke grenzen aan de flexibiliteit zijn. Rotmans en Roorda spreken in hun stuk over het oog van de orkaan, waarbinnen een zekere windstille bewegingsruimte is, maar begin je je daar buiten te bewegen, wordt de tegenwind alsmaar sterker. Het idee van het ­amfitheater werd opgeborgen om de kansen voor de rest van het project niet in het gedrang te brengen en om de stadsdiensten de ruimte te geven om in het

WASSTRAAT 2014

51


transitie-experiment, dat de Leefstraat wel degelijk is, te kunnen meestappen. Dat er bij de voortrekkers van het idee toch sprake was van enige teleurstelling over het afgevoerde plan, is duidelijk. De straat kon dus van start, zij het met herziene ambitie, en een gekortwiekte visie. De setting van de Wasstraat is, zoals elke Leefstraat, erg specifiek. De straat is geknipt en het leefgedeelte is ondergebracht in de knip. Er wonen echter geen mensen ter hoogte van de knip. Daar waar er wel mensen wonen, werd de parkeergelegenheid behouden. Een aantal bewoners koos er specifiek voor om hun auto op de afgesproken buurtparking te plaatsen zodat er steeds voldoende ruimte was voor de bewoners die wel nog voor de deur wilden parkeren.

De integratie van doorgaand fietsverkeer in een Leefstraat is een uitdaging voor volgende edities

De grote meerwaarde van de Leefstraat hier ligt enerzijds op het vlak van sociale cohesie - ouders en leerkrachten die elkaar meer ontmoeten - en anderzijds op ruimtelijk vlak door de verbinding van de school met het overliggende park. Je zou kunnen stellen dat de Leefstraat een brede school gerealiseerd heeft, waar onderwijs, sociale ontmoeting en recreatie samen­ komen op een groot (school)terrein. Het terrein wordt ontsloten langs beide kanten met een doodlopend stukje straat. Na de schooluren zat de straat dikwijls vol met kinderen, ouders en buurt­bewoners die nog even bleven plakken alvorens naar huis te keren.

Door de beperkte knip werd er ook anders met mobiliteit omgegaan. In andere straten merkte je dat het aanbieden van alternatieven, zoals een bakfiets of elektrische fietsen, een sterk uitnodigend effect had. Door de aanwezigheid werden bewoners telkens geconfronteerd met het alternatief. Omdat in deze straat het parkeren in het begin en op het einde van de straat behouden werd, en daar de bewoners leefden, zijn die effecten in deze setting niet onmiddellijk terug te vinden. Enkel de bewoners, die omwille van het draagvlak bij andere bewoners, hun auto toch consequent op een buurtparking plaatsten, geven aan dat ze op een aantal punten een shift gemaakt hebben naar minder verplaatsingen met de auto. De (letterlijke) afstand tot de auto zorgt schijnbaar ook in de reflectie over mobiliteit voor een zeker mentale afstand.

De straat is duidelijk een verbindingsweg voor fietsers, en schakelt zich dus tijdens de Leefstraat in als een fietsroute, wat niet helemaal vanzelfsprekend te verzoenen is met het idee van de Leefstraat. Ook in andere straten viel op dat de integratie van doorgaand fietsverkeer in een Leefstraat niet vanzelf­ sprekend is. Dat is iets om verder over na te denken, zeker als Leefstraten het zachte verkeersnetwerk willen ondersteunen en niet belemmeren. Het feit dat er voor de huizen van de bewoners nog steeds auto’s konden parkeren, leidde al bij al toch tot een minder intensief publiek samenleven. Wie buitenkwam, had wel zicht op het leefgedeelte, maar bevond zichzelf voor het overige in een ruimte die weinig verschilde van de normale straat, behalve het ontbreken van doorgaand verkeer. Kinderen daarentegen hadden geen spontane neiging om in dat deel van de straat vrolijk en onbekommerd te spelen.

De Leefstraat liep tijdens de schoolperiode. Op dat vlak is het moeilijker dan in andere straten om te bepalen in hoeverre de Leefstraat hier een dynamiek bij de bewoners tot stand heeft gebracht. Een dynamiek die losstaat van de beweging die het school­ leven en het meer intensief gebruik van het park

52


en flexibele wijze in de realiteit te laten illustreren wat hun verwachtingen en wensen zijn ten aanzien van hun leefomgeving. De indruk bij de bevraagde bewoners is wel dat er ook bij de meer sceptische bewoners een evolutie geweest is in hun denken over de Leefstraat. Het gevoel leefde dat bij een nieuwe editie het volledig autovrij maken bespreekbaar geworden is. Het zou zeer interessant zijn om na te gaan welke verschillen in (be)leven van de Wasstraat dit zou opleveren.

SLOKKEBOOMSTRAAT In de Slokkeboomstraat is de startpositie heel bijzonder. Een doodlopende korte straat met aan het eind een school met een (te) kleine speelplaats, en toegang tot het wijkpark. De straat die amper bewoners telt, is één van de weinige plaatsen dicht bij het centrum waar nog geen betalend parkeren geldt. Wanneer kinderen worden afgezet aan de school, rijden de ouders met de auto de straat in en moeten zij aan het einde van de straat keren. Door de beperkte ruimte leidt dit doorgaans tot grote verkeerschaos. Het laatste element in de straat is een ontmoetingscentrum voor senioren dat tegenover de school ligt.

WASSTRAAT 2014

heeft meegebracht. In die zin zou deze Leefstraat bij mogelijke herhaling best een periode buiten de school­periode moeten lopen. Mogelijk wordt de meerwaarde voor de bewoners dan ook duidelijker wanneer die onderscheiden kan worden van de ­duidelijke meerwaarde voor de school en voor de schoolkinderen.

Met de Leefstraat wilden de initiatiefnemers, vooral uit de school, een aantal dingen samen aanpakken en verbeteren. Het halverwege knippen van de straat zorgde voor een de facto uitbreiding van de speelplaats. Boven­ dien werd de verkeersleefbaarheid aan de schoolpoort drastisch verbeterd en de verbinding tussen de school, het park en het seniorencentrum versterkt.

Het glijbaantje in de straat is waarschijnlijk een van de mooie symbolen van deze Leefstraat. Er werd een deel van het hek aan de rand van het belendende park verwijderd. De bewoners knutselden er met eigen middelen een klein glijbaantje omdat er in het park geen speeltuigen aanwezig zijn voor de allerkleinsten. Het zorgde duidelijk voor nieuwe ruimte voor eigen initiatief. De bewoners merkten dat zelf investeren in je omgeving voldoening kan geven als de stad van haar kant de vrijheid schept om dit te laten gebeuren. Het gele glijbaantje in de Wasstraat vormt ongetwijfeld één van de belangrijke symbolen van één van de kernelementen waar de Leefstraat als transitie-experiment voor staat. Dit is het vergroten van de contextgevoeligheid van stadsontwikkeling op niveau van de stadsbewoners door ze op een open

De opzet van de Leefstraat was onder andere de band verscherpen tussen senioren en schoolkinderen. Helaas is dit niet helemaal gelukt. Daarvoor werden verschillende redenen aangegeven door de voortrekkers van de Leefstraat. Belangrijk om mee te geven in dit kader is dat, afgaande op de gesprekken met de voortrekkers, er geen intensieve gezamenlijke visievorming gebeurde tussen de mensen van de school en de senioren. Je zou kunnen stellen dat in de visie van de voortrekkers de synergie met de senioren een element was, terwijl in de visie van de senioren in hun centrum de Leefstraat geen belangrijk element was.

53


waar auto’s normaal volledig rond kunnen rijden. Volgens bewoners gebeurde dat te vaak en te snel. De vraag van de bewoners naar de ‘Leefstraters’ was dan ook geen volledige verkeersknip, maar een halve knip, waardoor auto’s nog slechts langs één kant rond het pleintje konden rijden, waardoor ook de rijsnelheid zou dalen. Verkeersveiligheid (of verkeersleefbaarheid) was in die zin een belangrijke drijfveer om met een Leefstraat van start te gaan. Reflecteren over duurzame mobiliteit was minder aan de orde.

De Leefstraat wou hier een band scheppen tussen senioren en schoolkinderen door een ruimte te creëren die rustige ontmoeting mogelijk maakte

De bewonersgroep gaf een vrij homogene indruk. Waar je in de andere straten het gevoel kreeg van vrolijk botsende, sterk verschillende persoonlijkheden en opvattingen, zaten de mensen hier behoorlijk op dezelfde golflengte. Van een aantal mensen kreeg je de indruk dat ze elkaar ook graag zouden kennen en ontmoeten buiten de Leefstraat. Maar dan vermoedelijk niet onmiddellijk op het groene pleintje. Dat groene pleintje werd wel degelijk onder de Leefstraat een nieuwe, levendige ontmoetingsplek met zelfs een kippenhok. De afstand tot het vroegere pleintje, waar soms zelfs werd gesluikstort, werd kleiner. Het plein leek vroeger minder deel uit te maken van het leven, en daardoor was er misschien minder controle. Omdat de kinderen het plein langs één kant veiliger overstaken, werd het plein veel makkelijker toegeëigend en werd de speelfunctie van het plein versterkt.

Een markant element uit de gesprekken was verder dat de reacties op het project ook van buiten de straat kwamen. Buurtbewoners die niet betrokken waren bij de Leefstraat, maakten een punt van de verschuiving van de parkeerdruk naar de aanpalende straten. (Wat door tellingen overigens niet echt bevestigd werd.) Het toont evenwel mooi aan dat, zelfs al bouw je een beeld op binnen een geografisch duidelijk afgebakend domein, de effecten die grenzen steeds overschrijden. Ook daar raakt de Leefstraat aan de kern van een stedelijke planningsproblematiek. Ontwerpplannen worden doorgaans beperkt door een geografisch uiterst precies afgebakend gebied, en een sterke focus op de materieel fysische invulling van de ruimte om dan geconfronteerd te worden met een leven van bewoners dat veel rijker is aan perspectieven en zich nooit houdt aan de ­grenzen van een ontwerpplan.

Versterkt werden ook een aantal weifelende banden tussen sommige bewoners van het plein. Er werd vooral verwezen naar een toegenomen contact met een bejaarde man die voor de aanvang van de Leefstraat een beetje aan de rand van het sociaal gebeuren stond. Nu had hij onder impuls van het Leefstraatproject voor zichzelf een plaats gevonden in het sociale gebeuren. Eén zijde van het plein werd daarentegen niet bereikt. De wat koelere relatie met de bewoners daar ontdooide niet echt tijdens de Leefstraat. Dat werd echter door de bewoners niet als een probleem ervaren.

FLANELSTRAAT, MET HET PLEINTJE Deze Leefstraat lag wat verder van het centrum, in de deelgemeente Mariakerke. De kans dat iemand hier toevallig voorbij kwam, was klein. Dat weerspiegelde zich ook in de eerste indruk: een klein, op zichzelf gekeerd pleintje, aangenaam van sfeer, met een goed georganiseerde dynamiek. De setting van de deze Leefstraat was eveneens bijzonder. Een deel van een straat, tussen een verbindingsweg langs het kanaal en een bocht in de straat, liep rond een klein pleintje

In deze straat kwam de vraag naar verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid sterk naar voren. Dat merkten we vooral bij de speeltuigen. “Wat als wij hier een speeltuig op het plein zetten dat door andere kinderen gebruikt wordt, en er gebeurt een ongeval?” De bewoners waren er zelf niet uit in hoeverre dit effectief een probleem was, maar het toont wel aan

54


een andere wereld induiken en ’s avonds terug aankomen in hun straat. Een ‘van en naar de stad’-verhouding, veeleer dan een ‘in de stad’ inbedding. Daardoor leek er een groter gevoel van autoafhankelijkheid te leven bij een aantal inwoners, terwijl de anderen ook vooral de verhoogde verkeersveiligheid benadrukten, en ook geen sterk belang hechten aan de doelstelling om tot een grotere modal shift te komen. Niettemin stonden de bewoners er voor open om eens tijdelijk een volledige knip van de straat te ervaren door de doorgang naar het kanaal af te sluiten.

hoe de setting van een Leefstraat voor een herkadering van de verhouding van inwoners tot de publieke ruimte zorgt. Zo kwamen ze tot het besef dat door de aansprakelijkheid van zich weg te willen duwen, en hiervoor naar de stad te kijken, ze deels zelf een beperkend kader creëerden waarbinnen de stad antwoorden kan bieden op wensen van de inwoners met betrekking tot de inrichting van hun woonomgeving. Op het thema mobiliteit, of beter, duurzame mobiliteit werd er iets terughoudender gereageerd door de bewoners. Een aantal bewoners stonden nogal sterk op de mogelijkheid om met hun auto tot aan hun woning te kunnen rijden. Daar viel toch een verschillende soort verhouding tegenover de stad op. Hier kreeg je een beeld van mensen die ’s ochtends hun straat verlaten,

Een boeiende straat dus omdat ze in haar nadruk wel sterk op de sociale cohesie leunde, maar toch opmerkelijk minder de kaart van duurzame mobiliteit trok. Het doet de warmte van de bewonersgroep en de

In deze straat kwam de vraag naar verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid sterk naar voren

FLANELSTRAAT 2014

55


dynamiek rond het plein wellicht een beetje oneer aan, maar ik moest vaststellen dat het woord ­suburbia terwijl ik op de fiets naar huis reed even door mijn hoofd flitste.

Als je burgers ruimte geeft, gebeurt er vanzelf heel veel zonder dat je als stad nog moet tussenkomen. Burgers vinden zelf middelen om dingen te doen, of zoeken ze bij elkaar. Ze organiseren zich, en zoeken daarbij een vorm die hen best past. Er zijn straten waar de planning sterk aanwezig is, waar dingen georganiseerd worden. De ruimte wordt gevuld met zelfontworpen structuren. In andere straten blijft de ruimte vooral vrij om dingen te laten ontstaan, om te ontmoeten zonder richting.

Leerlessen De verhalen die u net las, tonen duidelijk hoe een rijke exploratie van het stedelijk leven, de verhouding onder burgers en van burgers met de stad in al haar facetten, mogelijk wordt doorheen de Leefstraten. De kracht van de dynamieken die ontstaan wanneer burgers de mogelijkheid krijgen om hun omgeving in handen te nemen, is indrukwekkend. De bijdrage die het experiment levert aan de ontwikkeling van een toekomstgericht, duurzaam en gezamenlijk burgerschap, is onmiskenbaar groot. De Leefstraten dagen de systemen van de stad uit, nodigen ze uit tot een dialoog op gelijke voet, en herverdelen het initiatiefrecht voor ingrepen in het stedelijk leven en de ruimtelijke ontwikkeling. Ze vraagt de mensen van de stad om anders in gesprek te treden en om hun structuren en gangbare praktijken opnieuw kritisch tegen het licht te houden. Dat maakt de Leefstraat tot een sterk transitiegerichte vorm van levensechte prototypes van stadsontwikkeling die interventies terugbrengt naar hun essentie. Ze brengt mensen bij elkaar en herinnert ze waar mogelijk aan de rijkdom van diversiteit, leeftijd, achtergrond en denkwijzen. Het spreekt inwoners aan in de volle breedte van wie ze zijn, biedt hen ruimte om in te zetten op hun sterktes en om die van anderen te ontdekken. Het leert de stad om mee te stappen in een onstopbare evolutie naar co-creatieve governance, naar het samen stad maken. Het leerproces daarrond is nog maar net begonnen.

In straten waar architecten of ontwerpers actief betrokken zijn, zie je sneller een ontwerplogica ontstaan. Er wordt ontworpen volgens het beeld van hoe het leven in de straat zou moeten zijn. Het is dan minder het leven in de straat dat de ruimtelijke invulling aanstuurt. In zo’n ontwerpbenadering zijn onderdelen van de inrichting moeilijker te wijzigen waardoor de inrichting in sterke mate ongewijzigd bleef. Zoals ook in de communicatie rond de Leefstraat te zien is, gaat van zo’n gestileerd ontwerp een communicatieve kracht uit. Deze aanpak heeft zeker zijn waarde, maar ze verkleint tegelijkertijd de ruimte voor een gezamenlijke ­verkenning van de nieuwe plek die de Leefstraat voor de bewoners is. Vanuit de SOCRATEX- gedachte zou het ontwerp veeleer moeten ontstaan vanuit een gemeenschappelijke ervaring van de herwonnen ruimte door de bewoners, dan vanuit een vooraf uitgetekend ontwerp. Leefstraat trekt mensen los van een aantal ingebakken gewoontes. Het doet hen er tijdelijk afstand van nemen waardoor ze weer overdacht kunnen worden. Dat deed sommige mensen ook permanent loskomen van gewoontes en nieuwe, duurzamere gewoontes ontwikkelen. Het besef hoe weinig contact ze vaak met hun buren hebben, is daar een voorbeeld van. Bewoners merkten dat veel problemen zoals kinderopvang vaak snel en efficiënt opgelost worden als buren ervan op de hoogte zijn en kunnen meedenken over een oplossing. Bewoners die voorheen dachten dat alles wat ze in hun buurt wilden ­veranderen van de stad moest komen, merken dat ze nu gewoon zelf initiatief kunnen nemen. Het veelgebruikte glijbaantje in de Wasstraat is een perfect voorbeeld.

Toch kan ik al enkele lessen trekken. Ik doe dit voorzichtig, want ik ben me bewust van de beperkte schaal en de nog korte ervaring. Maar toch: eigenlijk is heel dit cahier een bundeling van leerlessen. Daaruit blijkt alvast dat de waarde van de Leefstraat niet altijd even makkelijk te vatten is. Vaak lijken de dingen die ontstaan in de Leefstraat zo triviaal dat ze bijna het vermelden niet waard lijken. Maar als je na een avond samen aan tafel zitten met de bewoners in een Leefstraat weer de stad induikt, wordt toch snel duidelijk dat het iets bijzonder is. Als we uitzoomen en over de straten heen kijken, vallen er weer nieuwe dingen te leren. We lijsten ze hierna in telegramstijl op.

Mensen gebruiken zichtbare en minder zichtbare codes in de publieke ruimte om hun gedrag te bepalen. De Leefstraat doorbreekt een aantal van die codes (zoals plaats

56


YVES DE WEERDT is socioloog en onderzoekscoördinator rond het thema duurzame stedelijkheid aan de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO). Hij was in die rol nauw betrokken bij het hele proces van de eerste twee Leefstraatedities en stond mee in voor de evaluatie. @vitoloog

DE PEKELFABRIEK 2014

Kortom

op de rijbaan voor doorgaande fietsers) en vraagt dus vaak beslissingen die op het moment zelf en binnen een specifieke context worden overlegd en genomen. Dit is een vorm van autonome zelforganisatie.

Alles wel beschouwd is het duidelijk dat een Leefstraat een vertrekpunt is voor een breed en mens­ gericht leerproces waaruit nieuwe sporen van stadsontwikkeling in ruime zin kunnen voortkomen. Dat kan uitmonden in een nieuwe ruimtelijke inrichting van een straat maar even goed in een nieuw proces van dienstverlening binnen de stadsdiensten. Het doet nadenken over de rol die een lokale overheid kan of moet spelen in settings waar burgers hun stad in handen nemen, waar nieuwe verhoudingen tussen beleidssturing en actief burgerschap ontstaan, en waar andere vormen van kennis nodig zijn. Vormen die nog niet altijd standaard voorhanden zijn. Leefstraat is een ruimte waarin nieuwe coalities gesmeed worden, waarin visies geen dromen blijven, maar vertaald worden in concrete actie. Waar burgerschap niet in eerste plaats gehoorzaamheid of aanpassing betekent, maar vooral actief eigenaarschap inhoudt. Daarmee plaatsten de Leefstraten zich op korte tijd centraal in wat ongetwijfeld één van de grote uit­ dagingen is voor een duurzame toekomst van onze steden.

De aantrekkingskracht van de Leefstraat voor toevallige passanten is opvallend. De Leefstraat valt dan ook erg op in het stadsbeeld en dat op zich is een frappante vast­stelling. De visie uit de toekomstagenda “Fiets van Troje” wordt nergens rechtstreeks en onveranderd overgenomen. Ze biedt wel een ruimte waarbinnen de straatbewoners samen hun verhaal op­bouwen. Het geeft hen een basis om prioriteiten te leggen en om samen keuzes te maken. De visie engageerde zeker de voortrekkers binnen de verschillende ­Leefstraten, maar bij het uitdenken van de plannen voor de verschillende s­ traten bleek dat het opnieuw delen en eigen maken van de visie toch nodig is. Je zag ook visies ontwikkelen doorheen de ervaring van de Leefstraat. De mogelijkheden werden immers tastbaar en zichtbaar. De fysieke ruimte bleek ook een mentale ruimte om te verbeelden en ook een beetje om te dromen. De Leefstraat heeft een impact op de verhouding tussen burgers en de stad. De anderssoortige relatie die een aantal inwoners met de stad opbouwden (als een ‘samenheid’, meer dan als een ‘overheid’), maakt de stad voor hen menselijker en toegankelijker. Bewoners kwamen soms met creatieve oplossingen voor problemen waar ook stadsdiensten mee worstelden.

57


ANALYSE

DE LEEFSTRAAT BLIJFT INSPIREREN Tot tweemaal toe reisde Pepik Henneman van de Burgermeester Academie samen met een twintigtal Nederlandse professionals uit lokale en regionale overheden naar Gent om kennis te maken met de makers van de Leefstraat. In beide gevallen lieten de inventiviteit, de creativiteit en het doorzettingsvermogen van zowel de betrokken Gentse burgers als de ambtenaren, een diepe indruk na.

uitgenodigd werd om out of the box te denken over duurzame mobiliteit. De methodiek berust op transitie­ denken en co-creatie. Co-creatie betekent: samen op basis van gelijkwaardigheid iets nieuws ontwikkelen en daarbij zelf ook veranderen (Burgermeesterboek, 2012). In de praktijk van de Leefstraat blijkt de co-creatie tussen betrokken ambtenaren, politici, bestuurders en burgers te botsen met de vertrouwde manier van beleidsmatig en projectmatig werken. Toch is bij de Leefstraat ‘durven doen’ het motto bij het vernieuwen. De snelste manier om te weten te komen of iets werkt is door het uit te proberen. De beste manier om succes af te dwingen is door continu opnieuw te kijken welke mogelijkheden zich voordoen. Kortom: durf als overheid mee te experimenteren!

TEKST PEPIK HENNEMAN

I

n 2013 en 2014 bracht de Burgermeester Academie telkens een 24-uur-durend bezoek aan Gent. Tijdens deze bijeenkomsten probeerden de deelnemers door­leefde kleine antwoorden te vinden op grote maatschappelijke vragen: “Hoe kan een lokale overheid participeren in vernieuwende initiatieven en ideeën vanuit haar eigen gemeenschap?” Uit de praktijk van de Leefstraat werden tijdens de Burgermeester Academie drie duidelijke lessen getrokken:

1  Durf mee te experimenteren Bij de tweede editie van de inmiddels succesvolle Leefstraat bleek alles nog steeds spannend te zijn. De deelnemers van de Burgermeester Academie waren getuige van de race tegen de klok om de nodige toelatingen van het stadsbestuur in orde te krijgen, waardoor de opbouw van de 10 straten de volgende dag kon doorgaan. De Gentse Leefstraten zijn een uitvloeisel van een groter netwerk dat op initiatief van de stad Gent

58


2  Als ambtenaar in burger handelen Waar in Nederland het voor een ambtenaar gangbaar is een duidelijke scheiding te maken tussen het ambtenaar-zijn (tussen negen en vijf) en het burgerzijn, blijkt dat bij de Leefstraat anders te liggen: “Hadden de mannen achter Leefstraat zich niet voorgesteld, dan waren zij niet te benoemen als burger of als ambtenaar. Ze hebben hetzelfde doel”, zei een van de deelnemers. Deze vervaging van grenzen tussen ambtenaar en burger spreekt tot de verbeelding. Nieuwe en andere verbindingen lijken te ontstaan tussen de formele wereld (systeemwereld) van beleidskaders, regels en vergunningen en de organische wereld (leefwereld) van creëren en opbouwen van onderuit. Een van de voortrekkers die werkzaam was bij de stad Gent besloot zelfs onbetaald verlof te nemen om te kunnen blijven bijdragen aan de ontwikkeling van de Leefstraat.

De snelste manier om te weten te komen of iets werkt is door het uit te proberen twinkeling in de ogen… Dan weet je dat je goed zit en van waaruit je verder kan.” De bijzondere Gentse burgers die gehoor hadden gegeven aan de uitnodiging na te denken over duurzame mobiliteit nodigden op hun beurt bewoners van de stad Gent uit om mee te doen met de Leefstraat. Deze manier van op zoek gaan naar goesting of naar energie blijkt een krachtige manier te zijn om iets geheel nieuws te laten ontstaan. Flor Avelino, die promoveerde op macht in transities, verwijst naar intrinsieke motivatie. Het gebruik van intrinsieke motivatie om iets nieuws te creëren geeft macht in transities. In dit geval geeft het macht in de transitie naar een duurzamere mobiliteit in Gent.

3  Op zoek gaan naar Goesting Het woord goesting is moeilijk vertaalbaar naar het dagelijks Nederlands. Toch verklaart het voor de Burgermeester Academie deelnemers een deel van het succes van Leefstraat. “Het betekent zoiets als: op zoek gaan naar energie, naar sprankelkracht, naar

Tot slot De Leefstraat en de achterliggende co-creatieprocessen vormen een beloftevolle uitzondering in gangbare beleidsvorming en planningspraktijken. Plannen worden vaak door beleidmakers in hun werk­kamer voorgekookt. Burgers en maatschappelijke instellingen mogen daar weliswaar hun zegje over doen, maar de grenzen zijn dan al getrokken. De traditionele vorm van participatie is er niet op gericht de creativiteit en innovatiekracht van burgers aan te spreken. Beleids­ makers stellen in contact met burgers te vaak hun eigen processen centraal en houden vast aan formele procedures, beleidsplannen en organisatievormen. Nieuwe antwoorden, oplossingen en handelings­ perspectieven komen ook daardoor onvoldoende uit de reguliere ambtelijke bestuurlijke en politieke beleidsvormings­processen.

In de BURGERMEESTER ACADEMIE leer je, en ervaar je, hoe je door participatie met bijzondere burgers en ondernemers kunt innoveren binnen de overheid. Elk jaar organiseren we een leergang voor ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor participatie en co-creatie. We onderzoeken nieuwe vormen van participatie. Met de deelnemers gaan we op zoek naar nieuwe oplossingen voor de complexe vraagstukken waarvoor we in Nederland en België staan. www.burgermeesteracademie.be

PEPIK HENNEMAN is auteur van het Burgermeesterboek en directeur van www.MeneerDeLeeuw.nl. Als expert in co-creatie en transitie begeleidde hij de stad Gent om van haar transitiearena Mobiliteit een heus tijdelijk vernieuwingsnetwerk te maken, met de Leefstraat als een van de experimenten. www.screenbook.nl/­-burgermeesterboek @pepikhenneman

Geïnspireerd door het succes van de Leefstraat nodigen wij vanuit de Burgermeester Academie onze lokale bestuurders uit om hun innovatieve beleids­ makers in direct contact te brengen met innovatieve burgers. Dit is de eerste stap in de richting van een open innovatieproces.

59


ANALYSE

SOCRATEX :

SOCial ReAlity Transition Het Leefstraatproject werd sinds eind 2013 EXperiments als innovatieve, versterkt door het sociaal innovatieproject mensgerichte bruggen SOCRATEX. Dit project voorzag de Gentse tussen participatieve Leefstraten enerzijds van werkingsmiddelen duurzaamheidsvisies en om de ruimtelijke inrichting van de Leef­ de implementatie van straten mogelijk te maken en voegde visiegedreven anderzijds een onderzoeksluik toe waarin de stadsprojecten Leefstraten tegen het licht van het transitiedenken werd gehouden. In dit stuk lichten we TEKST YVES DEWEERDT, het idee achter het project toe, en gaan we na CO-AUTEURS DRIES GYSELS EN TIM SCHEIRS welke antwoorden de tweede editie van de Leefstraten opleverden op de vragen waar SOCRATEX rond draaide.

I

n 2013 begeleidde ik als transitieonderzoeker mee het stakeholdertraject rond het Gents Klimaatplan. Ik kwam er in contact met het Leefstraatproject dat toen zijn eerste kwetsbare stappen aan het zetten was. Het is boeiend om te lezen in de bijdrage van Tim Scheirs dat studenten architectuur en steden­ bouw blijkbaar vaak teleurgesteld zijn als ze een Leefstraat in het echt bezoeken. Zelf was ik onmiddellijk overtuigd van de sterke en warme kracht van het Leefstraatidee en het transitiegerichte karakter ervan. Ik geloofde erin omdat Leefstraat vanuit het leven naar de systemen kijkt en niet omgekeerd. Omdat ze het leven niet wil opleggen aan mensen, maar ervan wil vertrekken. Omdat het radicaal door beleidsschotten heen snijdt en de burgers, niet de stad, aan het stuur zet én omdat het stadsdiensten meeneemt in een nieuw soort dialoog. Bovendien raakte Leefstraat aan een worsteling die ik zelf doormaakte: over de rol van visies in transitietrajecten waarbij globale visies impliciet verondersteld worden

ook als visie te kunnen fungeren op lagere niveaus. Een stad die een klimaatvisie uitwerkt en daarop een klimaatplan baseert, gaat ervan uit dat de visie achter (of onder) het plan vanzelf doorwerkt in de implementatie van het plan. Of ze gaat er minstens van uit dat een representatieve samenstelling van de stakeholdergroep betekent dat je visie ook gedeeld wordt door alle mensen die via de stakeholdergroep vertegenwoordigd worden. Maar kan je daar wel zomaar van uitgaan? En is de visie nog relevant eens het plan dat eruit voortkomt, uitgevoerd wordt? Collectieve visievorming in transitietrajecten dienen in eerste instantie om een taal te ontwikkelen waarin de verschillende belanghebbenden met elkaar kunnen praten over de toekomst die ze wensen, op een manier die hen engageert om er ook samen werk van te maken. De langetermijnoriëntatie die dit soort visies kenmerkt, zorgt ervoor dat de uitdagingen diepgaand worden bekeken, zodat oplossingen niet weer tot nieuwe problemen op andere gebieden zorgen.

60


De langetermijnoriëntatie die dit soort visies kenmerkt, zorgt ervoor dat de uitdagingen diepgaand worden bekeken

YVES DE WEERDT OP BEZOEK IN DE SLOKKEBOOMSTRAAT 2014

Op welke manier werkt die visie door in de concrete uitvoering van het project?

Er tekende zich dan ook een mogelijke win-win af. De Milieudienst en het Mobiliteitsbedrijf van de Stad Gent zochten een weg voorwaarts om de Leefstraat verder te ontwikkelen als experimenteel laboratorium voor co-creatieve stadsontwikkeling rond mobiliteit, ruimtelijke inrichting en sociale cohesie. Zelf zag ik in de Leefstraat het potentieel van een transitie-­ experiment dat kon toelaten om in een reële setting op zoek te gaan naar antwoorden op de vragen waar ik mee zat. Ik besloot dan ook samen met stad Gent, Lab van Troje en Meneer De Leeuw een voorstel in te dienen dat de naam SOCRATEX kreeg. Daarbij stonden twee vragen centraal: (1) Welke rol speelt de taal waarin visies geformuleerd, gepresenteerd en bediscussieerd worden, in de mate waarin ze mensen kunnen engageren en in de verwachtingen die visies oproepen? Een taal kan daarbij tekst zijn maar ook tekeningen, muziek, een gedicht, etc. (2) Op welke manier gaan mensen in projecten die vertrekken vanuit een vooropgestelde visie met deze visie om?

Het zijn vragen die vooral spelen op plaatsen waar visies op een of andere manier een vertaling krijgen in de ruimte, wat in duurzame stadsprojecten vaker wel dan niet het geval is. Op zo’n momenten merk je vaak een grote afstand tussen de taal van ontwerpers (architecten, stedenbouwkundigen, verkeerskundigen) en de taal van de mensen die in de plannen moeten leven. Dat bemoeilijkt de uitbouw van een gedeelde visie zoals die in transitiedenken wordt nagestreefd, omdat die visie net wil vertrekken van een gemeenschappelijke taal en in de zoektocht ernaar ook de basis ziet van de verbinding tussen mensen waarop het project zal kunnen steunen. Om de kwestie van de (vorm)taal iets concreter te duiden, haal ik wel eens het voorbeeld aan van de Lange Wapperbrug, zoals die toen nog heette.

61


Ik herinner mij dat ik op televisie de beelden zag van het moment waarop de maquette werd onthuld van de brug die een nieuwe landmark zou worden voor de stad Antwerpen, en voor Vlaanderen. Deze zorgde voor een lichte euforie bij alle omstaanders bij het aanschouwen van de driedimensionale verbeelding van de ruimtelijke visie die de Lange Wapper was. Al snel was hier en daar wat kritiek te horen van deskundigen die er onder meer op wezen dat het geen brug was maar hooguit een viaduct, en dat het bouwwerk stopte voor het water om er dan via een tunnel onderdoor te duiken. Verdedigers wezen op de ruimtelijke kwaliteit van de oplossing, de internationale uitstraling en de noodzaak aan een snelle oplossing voor de mobiliteit. Toch barstte het maatschappelijke debat pas echt los toen inwoners van de stad in realiteit gingen kijken waar de pijlers van het bouwwerk terecht zouden komen en zich ter plekke een beeld probeerden te vormen van de reële impact van Lange Wapperbrug. Dat is wat ik zonet de ‘vertaling’ noemde van de taal waarmee de maquette sprak en de taal van het leven die de meeste inwoners van een stad spreken. Mensen die bij de maquette nog mee waren in het verhaal, schrokken toen ze de vertaling zagen van wat ze dachten gezien te hebben. Maatschappelijke problemen zoals stedelijke mobiliteit, een gezond leefmilieu in de stad en kwaliteitsvolle openbare ruimte krijgen zo vaak een ruimtelijke oplossing in een taal die schijnbaar ver verwijderd is van de realiteit waarin de oplossingen moeten functioneren.

EEN BESTENDIGD OLIFANTENPAADJE

na een paar maanden in hun heraangelegde straat merken dat ze een parkeerplaats, bloembak, lantaarnpaal, boom of zitbank liever op een andere plaats willen, wordt doorgaans snel duidelijk dat er voor de reële ervaring van een ruimtelijke ingreep en de leerlessen die daaruit voortkomen in de meeste processen nauwelijks of geen ruimte is. Een herinrichting van een straat, bouwblok of plein zal slechts uitzonderlijk op korte termijn weer aangepast worden. Waarschijnlijk zijn olifantenpaadjes (in het Engels desire lines of desire paths) de meest tastbare manier waarop inwoners aantonen hoe zij de ruimte graag hadden ingericht, en zo de ruimte tussen ontwerp en realiteit scherp illustreren. Maar ook jonge skaters bijvoorbeeld slijten soms hun sporen in nieuw aan­ gelegde pleinen, waarmee ze aan de stad een vraag formuleren die meestal met een skate­verbod wordt beantwoord. Ook de literatuur over olifantenpaadjes toont aan dat de meest gebruikelijke beleidsreflex is om ze te negeren (vaak worden het dan modderpoelen) of af te sluiten. Slechts af en toe bekijkt de overheid ze als een zuiver participatief ontwerp, en bestendigt ze het voorstel van de gebruiker.

Daarbovenop komt de sterke onomkeerbaarheid van vele ruimtelijke interventies in de stad. In vele steden zijn al belangrijke stappen gezet naar meer participatieve vormen van planning: inwoners worden steeds vaker betrokken bij de uitwerking van plannen. Alleen spelen die processen zich doorgaans af voor de uitvoeringsfase, dus in een fase waarin de ontwerp- en planningstaal nog sterk primeert. Dat betekent dat de dialoog van nature asymmetrisch is, omdat inwoners van de stad geacht worden op het zelfde niveau mee te denken als mensen die opgeleid zijn in het projecteren van 2- en 3-dimensionele abstracties van de realiteit naar de werkelijke fysieke ruimte. Gewone burgers kunnen de reële impact van die plannen pas inschatten als ze verwezenlijkt zijn, en dus in een fase waar dialoog en omkeerbaarheid van weinig of geen tel meer zijn. Wanneer mensen

Een derde belangrijke vaststelling is dat het leven in een stad altijd sneller verandert dan de fysieke stad (de gebouwen, de pleinen, de straten etc.). Het is een uitgangspunt van een nog steeds sterk aanwezige denkstroming dat een kwaliteitsvolle publieke ruimte vanzelf zal leiden tot een kwaliteitsvol openbaar leven. Of anders gezegd: dat een kwaliteitsvol gebouw vanzelf zal zorgen voor kwaliteitsvol wonen, werken en

62


AFBRAAK VOLMOLENSTRAAT 2014

recreëren. Alleen is het uitgangspunt dat wat ontwerpers als kwaliteit voor ogen hebben, ook als kwaliteit ervaren zal worden voor de ‘eindgebruikers’ een open vraag en in die zin minsten in bepaalde mate problematisch. Het is daarom minstens het onderzoeken waard of het samen opbouwen van een gedeeld begrip van wat kwaliteit is en van de oplossing die daaraan beantwoordt, geen valabel alternatief kan zijn. Dat is één van de dingen waar transitiedenken op inzet.

opgezet, met Limburg en Leuven Klimaatneutraal, en het Gents Klimaatverbond als voorbeelden. In de implementatiefase zoekt het transitiedenken nog volop naar verbeterde en sterker actiegerichte concepten en instrumenten. Daarbij moeten meerdere knelpunten (zoals de rol van macht, de financiering etc.) nog verder theoretisch aangepakt worden. Met dit project wil deze theoretische zoektocht echter een bruikbare en tastbare invulling geven: handen aan de ploeg, voeten in de modder. Meer concreet richten we ons daarbij op concrete ervaringen binnen transitietrajecten waaruit bleek dat een gedragen visie niet noodzakelijk tot gedragen projecten, of anders geformuleerd, niet noodzakelijk tot een gedragen implementatie van transitieagenda’s leidt. Er lijkt toch een afstand te bestaan tussen steun voor een visie (in de vorm van een beeld, een maquette, een tekst, …) en het materieel realiseren van deze visie in de leefomgeving van mensen.

Mind the gap Transitiedenken is geen onbekend begrip meer in Vlaanderen. Zowel bottom-up (transition towns) als top-down (Steunpunt Transities voor Duurzame Ontwikkeling, Plan C, Duwobo-arena) is er de voorbije jaren een boeiende transitiedynamiek ontstaan in Vlaanderen. Daarbij werden vooral inzichten uit de Nederlandse school (Rotmans, Loorbach, Verbong, Geels) gehanteerd als kader, en vaak getypeerd als Transitiemanagement 1.0. Dat hield in dat er een aanpak ontstond die sterk was in het samenbrengen van stakeholders in het kader van collectieve visievorming, een vorm van systeemanalyse, het uitwerken van transitiepaden en het opstellen van een transitieagenda. Dat gebeurde doorgaans in sterk participatieve (brede deelname) en co-creatieve (brede betrokkenheid) trajecten en droeg zonder twijfel bij tot een grotere gedragenheid van hoe een duurzame toekomst er zou moeten uitzien in de vele invullingsmogelijkheden van het begrip duurzaamheid. Verschillende voorbeeldtrajecten zijn daarrond

In vele steden zijn al belangrijke stappen gezet naar meer participatieve vormen van planning 63


Uit fenomenen zoals Not In My Backyard (NIMBY) weten we al welk soort weerstanden er kunnen optreden bij de implementatie van innovatieve concepten, zowel vanuit duurzaamheidsoogpunt (zoals bij windturbines) als bij ingrepen die niet direct een link met duurzaamheid hebben (zoals GSM-antennes, havenuitbreidingen etc.). Een slecht geïmplementeerd project is voor niemand goed: de mensen die er in, mee of rond leven zijn ontevreden, beleidsdoelstellingen hebben minder kans om gehaald te worden, de rendabiliteit van projecten kan aangetast worden en uitvoeringstermijnen worden steeds langer. Zeker in de context van stadsontwikkeling en transities naar duurzame stedelijkheid speelt dit fenomeen een rol omdat het hier bijna zonder uitzondering over interventies in de nabije leefomgeving van mensen gaat. Bovendien bevinden we ons in een economische context waarin het zinvol is om zoveel mogelijk draagvlak en afstemming te bereiken in de ontwerpfase en om meerkosten in de implementatie­ fase zoveel mogelijk te vermijden.

of leefbaarheid. Je tracht met andere woorden het project te herleiden tot de (functionele) essentie en het van daaruit te herdenken in een context van aanpasbaarheid (bijsturing in ontwerpfase is nog in zekere mate mogelijk) en omkeerbaarheid (indien gewenst kan de begin­situatie volledig hersteld worden).

Deze aanpak zou een reeks belangrijke voordelen kunnen hebben: De aanpasbaarheid en omkeerbaarheid laten een aanpassing in de planfase toe, waarbij (1) de kwaliteit van de interventie zal verhogen omdat ze in een tussenfase geoptimaliseerd wordt, en (2) de impact niet enkel zichtbaar is, maar ook voelbaar (fysieke ervaring, financiële impact, …) Mogelijk blijkt dat de experimentele toestand niet noodzakelijk in een permanente interventie moet omgezet worden, en dus kosten en inzet van middelen kan uitsparen; Bij het uitdenken van een SOCRATEX-project kan vanuit het herdenkproces een nieuw inno­ vatief spoor ontstaan om het gestelde probleem op te lossen. Het is in die zin ook een innovatieinstrument; Het draagvlak gecreëerd wordt op het niveau van de implementatie en niet op niveau van de visie.

Bridging the gap: socratex Met SOCRATEX willen we een experimentele aanpak onderzoeken die het draagvlak voor een bepaalde duurzaamheidsvisie kan vertalen naar een draagvlak rond concrete projecten, in dit geval gericht op duurzame stedelijke ontwikkeling. SOCRATEX staat daarbij voor ‘SOCial ReAlity Transition EXperiments’. Het idee erachter is dat je je bij de implementatie van een project waarvoor je draagvlak kreeg vanuit een visie-oefening, of via visievorming draagvlak wil creëren, je draagvlak wenst te creëren voor het eindbeeld. Maquettes en computersimulaties missen vaak de kracht van de overtuiging door hun verenging van de realiteit (met een maquette analyseer je bijvoorbeeld altijd van bovenuit) en een vorm die niet aansluit bij de leefwereld en zienswijze van eindgebruikers of inwoners (die niet de gewoonte hebben om ruimtelijk te denken). Je tracht daarom via prototypes de gewenste situatie materieel fysisch vorm te geven op basis van aanpasbare en omkeerbare ingrepen in de leefomgeving, gericht op de essentiële doelstelling die je met de interventie beoogt. In de transitie­ benadering gaat het dan steeds over maatschap­ pelijke uitdagingen zoals sociale cohesie, mobiliteit

Daarnaast zijn er een aantal wolfsklemmen en hangijzers: Bij infrastructuurwerken is de tijd tussen planningsfase en uitvoering vaak lang. SOCRATEX mag niet de bedoeling hebben de implementatie te vertragen. We moeten dus nagaan hoeveel vrijheidsgraden er op vlak van aanpasbaarheid in de planningsfase kunnen gegeven worden. De uiteindelijke situatie moet ook op langere termijn overeind blijven en dus moet naast het draagvlak ook gekeken worden naar de relevantie van de oplossing binnen te verwachten evoluties in haar omgeving (denk aan gemeenschappelijk speeltuinen in verkavelingen die gebruikt worden wanneer de kinderen in de wijk jong zijn, maar na 7 jaar geen enkele relevantie functie meer hebben binnen de wijk). SOCRATEX mag niet de bedoeling hebben enkel de belangen van de rechtstreeks betrokkenen mee te nemen in het experiment.

64


De prioritaire doelstelling van SOCRATEX is om alle stakeholders (of betrokkenen) de ervaring van het eindbeeld te geven zonder onomkeerbare (materiële of fysieke) ingrepen in de bestaande situatie. Daardoor krijg je de mogelijkheid om met mensen vanuit de concrete en tastbare (niet noodzakelijk enkel fysiek, maar ook financieel) ervaring na te denken over de toekomst van de eigen leefomgeving. In dit project was het de bedoeling om SOCRATEX als methodiek uit te proberen binnen Leefstraat. Een belangrijk onderdeel van het toekomstbeeld in dit traject is het teruggeven van de straat aan haar bewoners.

bepaalde interventie in hun woonomgeving betekent, hoe minder inspraak ze doorgaans nog kunnen uitoefenen. Daarnaast ontstaan stadsontwikkelingsprojecten, of ze nu fysiek-ruimtelijk of sociaal zijn, in vele gevallen nog vanuit een gecompartimenteerde beleidsvisie. En dat is net hoe mensen hun leven niét leiden. Mensen maken geen gebruik van het mobiliteitsbeleid van de stad om zich dan pakweg te bewegen in het kleinhandelsbeleid van de stad. Zij gaan met de fiets naar de bakker, om het even met een boutade te duiden. Omkeerbaarheid in een integraal perspectief zou kenmerkend kunnen zijn voor een beleid dat nauw aansluit bij het leven en de behoeften van mensen. In het SOCRATEX project waren we overtuigd dat de Leefstraat aanwijzingen kon aanleveren van welk soort planningspraktijken, welk soort verhouding tussen burgers en overheden (stedelijke en andere), nodig kunnen zijn om de uitdagingen waar de steden de komende decennia voor staan ten volle te kunnen aangaan.

Socratex: lessons learned Een centraal vraagstuk in SOCRATEX draaide rond tijdelijkheid en omkeerbaarheid. Kort gezegd gebeurt inspraak in planningsprocessen nog steeds vooral in de planfase, een fase met veel ontwerpgerichte taal, gesproken via plannen, ontwerpen, uitganspunten. Een taal dus die een ruime achtergrondkennis en ervaring vergt om de reële impact ervan in te schatten in de realisatiefase. Hoe dichter we komen bij het punt dat mensen echt kunnen ervaren wat een

SOCRATEX vertrok van de idee dat ruimtelijke inrichting een zeer geschikt vertrekpunt bood om aspecten als tijdelijkheid en omkeerbaarheid te onderzoeken in een setting waarin de inrichting door

Centraal in het toekomstbeeld staat het teruggeven van de straat aan haar bewoners, in een vorm die niet vooraf vaststaat

VOLMOLENSTRAAT 2014

65


KOZIJNTJESSTRAAT 2014, VOOR EN TIJDENS DE LEEFSTRAAT

ruimte aan vernieuwing, maar die ruimte wordt nog steeds begrensd door juridische structuren binnen het beleidssysteem. Zo is de inname van openbaar domein sterk gereglementeerd. Dat had tot gevolg dat er op voorhand een plan gemaakt moest worden van wat waar moest komen. Het idee van SOCRATEX dat dit plan best volledig ontstaat vanuit de ervaring van de herwonnen ruimte, werd daarmee al deels aan banden gelegd. Daarnaast waren er voorschriften voor afvalophaling die regelmatig botsten met de plannen van de Leefstraters. De brandweer legde voorwaarden op voor de toegang tot de straat. Dit is op zich een duidelijk teken dat de Leefstraat zich kenmerkt als een transitie-experiment, aangezien het de gevestigde systemen en culturen kritisch bevraagt. Zeggen dat er met deze editie van de Leefstraat stedelijke systemen fundamenteel werden omgegooid, zou sterk overdreven zijn. Maar enkele eerste tekenen van een dialoog van verandering waren er wel. Zeker rond afvalophaling zag je openingen waarin innovatieve praktijken door bewoners

burgers kon uitgedacht, ervaren, overlegd en bediscussieerd worden. SOCRATEX gaf inwoners de mogelijkheid om met inrichtingselementen aan de slag te gaan. Elementen die konden worden verplaatst en gewisseld voor andere. Dit gebeurde uiteindelijk slechts beperkt. Dat had enerzijds te maken met het feit dat het herwinnen van leefruimte op wat normaal autoruimte was, in eerste instantie het samenleven tussen de inwoners drastisch veranderde. En het duurt duidelijk een tijd vooraleer dat nieuwe samenleven zich stabiliseert. Een deel van dat samenleven speelt zich af rond en met een aantal ruimtelijke elementen: de grasmatten, de picknickbanken, een barbecue etc. waar hier en daar wel mee geschoven werd. Een tweede reden waarom dit echt drastisch herdenken van de ruimte die de Leefstraatbewoners kregen er in de loop van de Leefstraat niet kwam, is te vinden in wat Tim Scheirs de wereld van de systemen noemt. Experimenten als de Leefstraat geven wel

66


PUSSEMIERSTRAAT 2013, VOOR EN TIJDENS DE LEEFSTRAAT

waar nog maar weinig onderzoek naar werd gedaan, maar het zou een belangrijk element kunnen worden om te vermijden dat transitie-experimenten in de fase van het experiment blijven hangen. Zoals gezegd is het transitie-experiment als praktijkinstrument in het transitiedenken nog te jong om het ten gronde te evalueren, maar het is al wel duidelijk dat de stap van experiment naar systeemverandering een gewichtige stap is, waar de transitiepraktijk nog in haar kinderschoenen staat.

werden ontwikkeld. Ik denk hierbij aan de Vol­ molenstraat, waar een systeem met stickers werd uitgewerkt om zonder problemen het afval centraal (op de hoek van de straat) te kunnen ophalen. Overigens is het nooit de ambitie van een transitieexperiment om een systeem in één beweging fundamenteel te veranderen. Dat is ook niet realistisch. Het wil wel drempels en opportuniteiten scherper in beeld krijgen, en dat is gebeurd. De stadsdiensten gaven duidelijk aan dat zij in een juridisch onzekere zone belanden als zij de bestaande reglementen opzij schuiven. Op zich betekent dit niet dat er geen bereidheid was bij sommige diensten om mee te denken en zelfs mee te handelen, maar dat er geen alternatief kader bestond waarbinnen ze veilig zouden kunnen werken. Vanuit SOCRATEX kunnen we dus zeker een behoefte formuleren aan anders gereguleerde zones. Er is dus behoefte aan een kader dat innovatieve en geïntegreerde ideeën toelaat, maar anderzijds veiligheid biedt aan de mensen die uit hun gewone kaders moeten stappen. Het is een onderwerp

Met SOCRATEX wilden we vanuit transitiedenken ook naar systemen kijken. Daarbij kunnen we stellen dat de Leefstraat alvast het verschil tussen doel en middel bij planningsprocessen scherp stelt. Doorheen het proces beseften de initiatiefnemers opnieuw dat mobiliteit - of de claim ervan op het openbaar domein drastisch inperken - geen doel is, maar een middel. Een middel om tot gezelligheid en samenleven in de stad te komen. Daarmee begint ook de toekomstvisie van Fiets van Troje. Dit inzicht, dat voor een deel

67


Het glijbaantje in de Wasstraat, door bewoners zelf in elkaar geknutseld, is inmiddels concept proof

boven), en (2) de impact niet enkel zichtbaar is, maar ook voelbaar (fysieke ervaring en financiële impact), waardoor de impact van de interventie in haar ware en volle breedte kan ingeschat worden en geïntegreerd in het planningsproces. De kracht van de koppeling van SOCRATEX als theoretisch transitieconcept aan de Leefstraat is dat we al aanwijzingen kunnen geven dat dit werkt. Zo had men in de Wasstraat nooit durven dromen dat er een draagvlak zou zijn voor een verbinding tussen school en park in zo’n dichtbevolkte buurt. Door te tonen en te laten ervaren dat zo’n verbinding meer betekent dan louter een ruimtelijke verbinding, is het draagvlak zelfs een vraagvlak geworden. Van de negen bewoners is er niemand die het idee niet aanraadt aan andere straten of niet in een volgende editie verder wil experimenteren. Het glijbaantje in de Wasstraat,

ook het resultaat is van het natuurlijk integraal karakter van transitieprojecten, was in die mate sterk dat het woord Fiets uit de naam van de vzw gesneuveld is om te voorkomen dat enkel van de fiets of mobiliteit vertrokken wordt. Dit is een interessante vaststelling, omdat veel plannen wél vertrekken van het middel eerder dan van het doel. SOCRATEX tracht daar een ander model tegenover te plaatsen. Door aanpasbaarheid en omkeerbaarheid als ontwerpcriteria te omarmen, worden aanpassingen in de planfase verdiept naar de reële ervaring en verbreed naar een experimentele implementatie, waarbij (1) de kwaliteit van de interventie zal verhogen omdat ze tot veel dichter bij de finale implementatie geoptimaliseerd wordt (als implementatie überhaupt nog nodig blijkt te zijn, want mogelijk komt er een bruikbaarder, goedkoper, meer integraal alternatief naar

68


Zowel een beweging naar meer tijdelijkheid als naar meer per­ manentie zijn mogelijk. Voor verschillende straten volstaan twee deftige hekkens en fietsenstallingen. In sommige straten in zeer slechte staat (bv. Karel Antheunisstraat) wordt gehoopt op een grondige herinrichting (waarin dan meteen hun knip en leefruimtes meegenomen zouden worden). In andere straten stelde men vast dat men ook los van de overheid met weinig middelen veel kan bereiken.

WASSTRAAT 2014

door bewoners zelf in elkaar geknutseld, is inmiddels concept proof en houdt dus naar implementatie nauwelijks nog risico in voor de lokale overheid. Het zijn de inwoners die de ingreep bedachten, uitwerkten, betaalden en uitprobeerden. Een eerste glimp van co-creatieve governance? Evengoed had kunnen blijken dat het glijbaantje niet meteen geschikt was voor een permanente interventie en dus dat kosten en inzet van middelen bespaard konden worden. Omkeerbaarheid werkt dus wel degelijk in twee richtingen.

Wat de tijdelijkheid betreft; gaven we eerder aan dat een looptijd van twee maanden eigenlijk te kort is om een aantal dimensies van systemisch onderzoek rond co-creatieve planningsprocessen vanuit een transitie-oogpunt ten gronde te voeren. Een eerste langlopende Leefstraat dringt zich op. Een suggestie kan zijn om volgend jaar Leefstraten te lanceren die twee jaar duren. Onder een anders gereguleerde ruimte, als een nieuwe juridische vorm die een experimenteel flexibel planningsproces kan doorlopen? Tot slot is er nog de vraag naar de overdraagbaarheid van visies. Het idee van de Leefstraat is als project een rechtstreekse uitloper van de visie die in Fiets van Troje werd uitgewerkt. Het integrale karakter van deze visie werd vertaald naar de drie dimensies (mobiliteit, sociale cohesie en ruimtelijk inrichting) die aan de Leefstraters werd meegegeven en mee als selectiecriterium voor ondersteuning werd gehanteerd. De Leefstraten zouden er nooit gekomen zijn zonder het collectief engagement van de voortrekkers

69

dat ontstond vanuit het collectieve visieproces bij Fiets van Troje. Maar de visievorming in de Leefstraat is geen kleinschalige doorvertaling, noch een zwak doorslagje van deze visie. In de Leefstraten ontstaan visies vanuit (het nadenken over) implemen­ tatie. De visies komen nooit helemaal los van de oorspronkelijke visie, maar inwoners kunnen zich perfect deel voelen van hun straat-gebonden visie, zonder affiniteit te hebben met de visie van de Fiets van Troje. Een, weliswaar tentatieve, conclusie lijkt dus te zijn dat de werkende kracht van visies sterk bevestigd wordt, maar dat de rechtstreekse overdraagbaarheid ervan beperkt lijkt te zijn. De uitdagingen voor de Leef­ straten zijn in volgende edities legio. Een volgende stap maken in het herwerken van systemen bijvoorbeeld. De blik verruimen naar een grotere context dan enkel de stad Gent. En de link leggen naar hoe Leefstraten zich kunnen verhouden tot de grote financiële en technologische uitdagingen die onze steden te wachten staan. Een rijk gevulde agenda dus. Ik kijk alvast reik­ halzend uit naar een nieuwe editie!

PS Ik wil hier uitdrukkelijk Dries Gysels en Tim Scheirs danken. Betere sparring partners in een schrijfproces kan je niet wensen, open van geest, kritisch, en immer constructief. Delen van de tekst zijn dan ook meer hun eigendom als de mijne. Van mij mogen ze gerust als co-auteurs van dit artikel vernoemd worden.


REPORTAGE

VAN FIETS VAN TROJE NAAR LAB VAN TROJE Op 7 november 2014 werd het Lab van Troje officieel opgericht. Dit was een ­logische volgende stap in een proces dat dag op dag twee jaar eerder startte, op de avond dat vijfentwintig koplopers een eerste keer naar buiten kwamen met hun toekomstvisie voor een ­duurzaam Gent, toen als Fiets van Troje.

de nichespelers (de mensen die bezig zijn met allerlei vernieuwende initiatieven), ambtenaren van de stad en koplopers uit het bedrijfsleven. De personen werden gekozen op basis van hun beschikbaarheid en hun zin om een half jaar ondergronds aan de slag te gaan. De eerste vraag voor de groep was of er wel een mobiliteitsprobleem is in Gent. In Café Parking in de kanaalgemeente Sint-Kruis-Winkel – nagenoeg enkel bereikbaar met de wagen want ver weg van het stadscentrum – werd de groep doordrongen van de noodzaak tot verandering. De rode draad is dat de Gentse verwevenheid onder druk staat. De stad is nu een bruisende mix van functies; geen enkele functie overheerst. In Gent ervaar je nog de gezelligheid van een dorp. Gent is niet te groot en niet te klein.

TEKST LAB VAN TROJE

G

ent wordt vaak geroemd om zijn mobiliteitsbeleid. Tegelijkertijd botst het beleid op grenzen: de mobiliteitsbehoefte groeit, de infrastructuur is verzadigd. De uitweg ligt in de omslag naar een duurzaam mobiliteitssysteem. Begin 2012 sloegen de Milieudienst en het Mobiliteitsbe­ drijf van de Stad Gent – binnen het Interreg. IVB project MUSIC – daarom de handen in elkaar. De ambitie om Gent klimaatneutraal te maken tegen 2050 en de zoektocht naar een vernieuwde insteek voor het Mobiliteitsplan, brachten beide diensten bij elkaar. De Stad besefte dat ze deze uitdaging niet alleen aankon. Daarom verzamelde ze koplopers (mensen die hun nek durven uitsteken) uit de mobiliteitswereld, bewonersgroepen en bedrijfsleven in een zogenaamde transitiearena.

Die verwevenheid en nabijheid zijn echter geen ­verworvenheden. In de kanaaldorpen zijn ze al

Die transitiearena kun je zien als een denk- en doe-tank, een kopgroep van vijfentwintig mensen die denken over de Gentse mobiliteit in 2050 en die ook hun schouders kunnen zetten onder projecten die uit dat denkproces voortvloeien. In die arena waren koplopers uit drie niveaus vertegenwoordigd:

JANUARI 2014, HET LAB EXPERIMENTEERT MET DE GARAGE VAN DE TOEKOMST

70


JANUARI 2014, HET LAB EXPERIMENTEERT MET DE GARAGE VAN DE TOEKOMST

Rondom de toekomstagenda “Fiets van Troje” ontstond een dynamisch netwerk

verdwenen, elders verschralen ze of is het niet vanzelfsprekend dat ze blijven bestaan. De leefomgeving wordt almaar meer verkaveld in monofunctionele ruimtes: we wonen in de woonwijk, we lopen school op de scholencampus, we werken in de kantoren aan de stadsrand, we winkelen in grote winkelzones, we rijden naar het sportcentrum om ons te ontspannen. Om dit systeem in stand te houden is er veel verkeersinfrastructuur gebouwd, gericht op de auto. Het mobiliteitsbeleid van de stad is dan ook een beheerssysteem geworden dat vooral probeert de negatieve effecten van de huidige mobiliteit te beperken. Onze toolkit is te beperkt om echt in te grijpen, om in 2050 tot een duurzaam mobiliteitsbeleid te komen.

Het verhaal van de arena werd gebundeld in een ­toekomstagenda voor duurzame mobiliteit in Gent en omgeving, getiteld De Fiets van Troje. Op 7 november 2012 stelden de leden van de transitiearena – na een half jaar ondergronds werken – deze toekomstagenda voor aan honderd genodigden. Die avond was de start van een verbreding die tot op vandaag niet gestopt is. De toekomstagenda Fiets van Troje vond haar weg in verschillende beleids­ documenten maar vuurde vooral de concrete actie aan, en leidde zo tot de start van een reeks experimenten rond duurzame mobiliteit (Leefstraat, Rol het fietsnetwerk uit, Bereken je M-score, …).

Het besef dat het anders moet, werd door de groep vertaald in drie toekomstbeelden en vijf harde keuzes voor een nieuwe Gentse verwevenheid. De drie toekomstbeelden zijn de Leefstraat, Leve(n)de wijk en Verbonden Stad. De arenaleden somden verschillende harde keuzes op die de stad moet maken om versneld de toekomstbeelden te realiseren. De arenaleden beseften dat het voor beleidsmakers nu nog te vroeg is om deze keuzes te maken. Eerst moeten we experimenteren: projecten opzetten die vooruitblikken hoe de stad er in 2050 zal uitzien. We moeten experimenteren tot we de projecten en alle voorwaarden volledig in de vingers hebben. Dan kan het beleid harde keuzes maken en bijvoorbeeld van de Leefstraat de nieuwe standaard maken. Dan zitten we echt op een keerpunt.

Rondom de toekomstagenda “Fiets van Troje” en deze experimenten ontstond een dynamisch netwerk van Gentenaars die onder andere het kader voor het eerste experiment uitwerkten (Leefstraat 1) en daarvoor samen met straatbewoners aan de slag gingen. De Milieudienst van Stad Gent ging op zoek naar een nieuwe rol voor zichzelf in dit transitietraject, en begeleidde de groep rond de Fiets van Troje richting zelfstandigheid. In december 2013 zag daarom een

71


vzw het licht die het hele transitieproces verder aan moest jagen. ‘Vehikel 2017’ had als belangrijkste doel tot eind 2017 een creatief laboratorium aan te bieden om strategische experimenten op te zetten. Die experimenten moeten het mogelijk maken om concrete ervaring op te doen over, en draagvlak te creëren voor, de (harde) keuzes die essentieel zijn in het bereiken van een versnellingsmoment richting de uitgetekende toekomstbeelden. Ook moeten de experimenten het gedachtengoed van de transitieagenda van Fiets van Troje in praktijk omzetten en de verbeeldingskracht van anderen rondom deze transitieagenda aanwakkeren.

Lab van Troje vertrekt vanuit de goesting, de intrinsieke motivatie van burgers, bewoners en koplopers burgers, bewoners en koplopers. Of zoals Pepik Henneman het in zijn artikel omschrijft “vanuit de burgeRmeesters van onze gemeenschap”. Bovendien valt deze goesting niet in een hokje te steken.

Dit alles in Gent en omgeving, waar de vzw lokale overheden wil inspireren om samen het verschil te maken. Daar waar de Stad tijdens de arenabijeenkomsten nog een sterk trekkende en aanjagende rol had, is deze rol (na oprichting van de vzw) meer en meer verschoven naar het ondersteunen en mogelijk (of in ieder geval niet onmogelijk) maken van de experimenten.

De theorie uit het transitiemanagement blijft de rode draad van het Lab. Via strategisch gekozen experimenten wil Lab van Troje concrete ervaring opdoen en tonen dat structurele veranderingen mogelijk zijn. Het Lab zal de komende jaren een creatief laboratorium vormen dat oplossingen aanreikt om versneld te komen tot een duurzame, leefbare en klimaat­ neutrale Gentse regio. De samenwerking tussen burgers, bedrijven, overheden en organisaties zal hierin cruciaal zijn. Binnen elk van deze groepen zal het Lab op zoek gaan naar koplopers die hun nek willen uitsteken met een vernieuwend experiment, naar kantelaars die hun organisatie of bedrijf door de experimenten in een duurzame richting doen opschuiven, en naar ‘verbinders’ die zorgen dat al deze mensen elkaar vinden. En om de dynamiek erin te houden, doen we dat alles met de nodige druk op de ketel: op 31/12/2017 ontbindt de vzw Lab van Troje zich automatisch volgens haar statuten. Drie jaar volop experimenteren dus, en dan blikken we graag samen met u terug op de veranderingen die we (hopelijk) in gang hebben gezet. We voelen dat er heel wat goesting is in Gent en omgeving om het leven anders en duurzamer te organiseren. Op die goesting haken wij in om tot een snellere omslag te komen.

Niet alleen in de toekomstvisie van Fiets van Troje, maar ook tijdens de experimenten, blijkt mobiliteit een sleutel te zijn om een duurzame, leefbare en klimaatneutrale stad dichterbij te brengen. Maar het is zeker niet de enige sleutel. Ook energie-efficiëntie, sociale cohesie, lokale economie en groen in de stad spelen een belangrijke rol. Als de vzw zich enkel tot mobiliteit zou beperken, zou ze in dezelfde verkokerde logica denken die ze regimespelers zelf verwijt. Twee jaar nadat de toekomstagenda werd voorgesteld aan 100 genodigden is het netwerk gegroeid tot honderden betrokken ­Gentenaars. De energie die de experimenten opwekt bij bewoners, bedrijven en overheidsdiensten biedt enorme kansen. Het is die goesting en aanpak die hen allen bindt. In november 2014 bleek de tijd dan ook rijp om een stap verder te gaan. Fiets van Troje werd een heus Lab van Troje. Zo werd de deur wagenwijd opengezet voor nieuwe ideeën en nieuwe partners om te experimenteren met de stad van straks. Door het Lab veel breder in te vullen dan enkel rond het thema mobiliteit, erkennen we ook dat verandering vertrekt vanuit de goesting, de intrinsieke motivatie van

72


CAMPAGNE

M-SCORE,

EEN PUBLIEKSCAMPAGNE VOOR MOBILITEITSINZICHT De M-score is het tweede experiment van Lab van Troje dat na de Leefstraat het levenslicht zag. Beweging.net Gent-Eeklo, Universiteit Gent en het Lab sloegen de handen in elkaar om een heuse mobiliteitsscore uit te werken. TEKST SIDHARTA GAUTAMA EN DOMINIQUE GILLIS

D

e mobiliteitsscore is een methodologie ontwikkeld aan de Universiteit Gent in samenwerking met verschillende partners binnen de schoot van Lab van Troje. Deze score drukt uit hoe duurzaam je persoonlijk verplaatsingsgedrag is, en is te vergelijken met een epc-score of een ecologische voetafdruk, maar dan voor mobiliteit. De berekening gebeurt aan de hand van een reeks eenvoudige vragen. Hierbij ligt de nadruk op twee aspecten: (1) je verplaatsingsgedrag, m.a.w. hoe vaak en op welke wijze je je verplaatst; en (2) je attitude over je persoonlijke mobiliteit, m.a.w. waarom maak je bepaalde keuzes. In het verplaatsingsgedrag wordt gekeken naar het aantal afgelegde kilometers met een wegingsfactor in functie van

de gebruikte vervoerswijze. ­Daarnaast bekijkt de score de modal split van een gebruiker, waarbij onder meer de verhouding van het autogebruik ten opzichte van de meer duurzame transportmodes wordt doorgerekend. In verplaatsingsattitude wordt de duurzaamheid van je huidige verplaatsingsgedrag en de bereidheid tot gedragsverandering in kaart gebracht en doorgerekend. Met deze componenten wordt een totaalscore berekend. Hoe hoger deze score, hoe zwaarder je impact op het milieu. De totaalscore werd gekalibreerd en afgesteld op basis van resultaten van testpersonen, onder meer via Lab van Troje. Daarnaast werden de onderzoeksresultaten uit het Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG) Vlaanderen en Gent gebruikt om de mobiliteitsscore te valideren en de sensitiviteit van de score in te schatten. Voor verschillende doelgroepen werden

73

indicatieve grenswaarden vastgelegd voor duurzaam en nietduurzaam verplaatsingsgedrag. De ontwikkelde score wordt nu ingezet als bewustmakingscampagne voor duurzame mobiliteit. Samen met de Universiteit Gent, Stad Gent, Lab van Troje, en met steun van de Vlaamse Gemeenschap (Departement Leefmilieu, Natuur en Energie), ontwikkelde Beweging.net Gent-Eeklo een campagne rond de M-score. Dit is een campagne en een instrument dat de onderliggende mobiliteitsscore aanbiedt op een publieksvriendelijke manier. In een eerste fase werd een website ontwikkeld waarop de deelnemer zijn of haar mobiliteitsscore kan laten berekenen via een locatie-gebaseerde enquĂŞte. De berekende persoonlijke score wordt vergeleken met de


scores van deelnemers met een gelijkaardige profiel en ten opzichte van de doelstellingen van de Stad Gent inzake mobiliteit en milieu. Bedoeling is om de deelnemers inzicht te geven in de milieu-impact van hun persoonlijke mobiliteit en om hun eigen mobiliteits­ gewoontes te herbekijken binnen een groter geheel. In een tweede fase zullen de stad en de regio lokaal ingekleurd worden met de mobiliteitsscore van hun bewoners. Een deelnemer gaat hierbij zijn of haar persoonlijke score geplaatst zien binnen het gemiddeld gedrag van de wijk waarin hij of zij woont. Dit zorgt ervoor dat nagedacht wordt over alternatieve vervoerswijzen, indien de gemiddelde score beter is dan je eigen persoonlijke score. Of het doet nadenken over het ontbreken van bepaalde

f­ uncties in de wijk, indien blijkt dat er consistent slecht gescoord wordt op wijkniveau. De toon is gezet met ­www.M-score.be en bijhorende startcampagne. De uitdaging voor de partners van het Lab is nu de tool verder uit te bouwen tot een instrument dat bedrijven en organisaties kunnen gebruiken om hun projecten gericht op het bevorderen van duurzame mobiliteit te vereenvoudigen en te versnellen. Dit gaan we doen door

Prof. SIDHARTA GAUTAMA is coördinator i-KNOW UGent innovatiecentrum en lid van het Instituut Duurzame Mobiliteit UGent

DOMINIQUE GILLIS is onder­ zoeker rond de toepasbaarheid van crowd sourcing op het vlak van mobiliteit

74

de M-score nog toegankelijker en leesbaarder te maken. Daarnaast levert de M-score heel wat cijfermateriaal op voor overheden om gericht op wijkniveau initiatief te nemen. De M-score leert hen bijvoorbeeld welke buurten hun inkopen lokaal doen, en waar er daarentegen nood is aan extra impulsen voor de lokale economie. Op hun beurt zien ­burgers hoe hun score zich verhoudt ten opzichte van de doelstellingen van de overheid en op welke vlakken er ruimte is voor persoonlijke verbetering. De score op zich is geen duurzame mobiliteits­oplossing of toekomstbeeld – zoals Leefstraat wel is – maar moet voor ons een ­versneller worden in andere mobiliteitsprojecten. M-score helpt om de doelstellingen naar een betere mobiliteit verstaanbaar en persoonlijk te communiceren.


NAWOORD

LEEFSTRATEN: EXPERIMENT OF VLUCHTHEUVEL?

V

In het concept en de uitwerking van de Leefstraten en van de Fiets (nu het Lab) van Troje zit echt àlles vervat dat op de agenda van moderne stadsontwikkeling staat: de stad en de publieke ruimte als plaats voor sociaal experiment, het experiment als opstap naar veranderingen of ­transities van maatschappelijke systemen richting duurzaamheid, het belang van ­sociaal kapitaal, sociale cohesie en burger­ initiatief, de zoektocht naar nieuwe verbindingen tussen burger­initiatief en de overheid (gevat onder de algemene noemer governance), de druk op bureaucratische systemen om zich f­lexibeler op te stellen voor initiatief dat van onderuit groeit en sociale, bestuurlijke en democratische ­vernieuwing. Geen wonder dat Gent het toneel is van dit soort acties. Elke stad, en al zeker een stad met een ­burgemeester die tot de beste ter wereld hoort, profileert zich graag met een ­dergelijke agenda. Het is ondertussen wereldwijd een deel van nieuwe stadsmarketing.

oor het schrijven van deze bijdrage kon ik alle andere bijdragen lezen. Dat geeft de mogelijkheid tot kritische reflecties. Die kritische afstand hoort ook bij een initiatief dat zich profileert als een belangrijk experiment. We starten met de sociale aspecten van de Leefstraten en met de omgang met de publieke ruimte. Dat vloeit over in bedenkingen over burgerparticipatie. In het laatste deel gaan we in op de waarde van dit experiment in het kader van duurzaamheidstransities, en we eindigen met de bestuurlijke en politieke agenda. De Leefstraten zijn op de eerste plaats een boeiend sociaal experiment. Dat is de grondtoon van veel commentaren in dit cahier. Het gaat om enthou­ siasme, om de kracht van samenwerking, om de

TEKST FILIP DE RYNCK

75


betrokkenheid de buurtbewoners in hun identiteit ten opzichte van anderen versterkt. “Hier wonen wij en nu is die straat echt van ons.” Passanten worden bezoekers, gasten in onze straat en het voelt vreemd wanneer die zich ongevraagd en onuitgenodigd bijzetten aan de tafels en stoelen die we ondertussen tot onze buurttafel hebben gedoopt. Omdat de straat meer een deel van onze private ruimte is, lijkt het alsof gebruikers van de straat onze leefruimte binnen­dringen. De morfologie van sommige straten draagt daar ook wel toe bij: doodlopende straten of kleine beperkt bewoonde straten die fysiek ook gemakkelijker af te sluiten zijn, dragen sneller bij tot dat ‘dit is van ons’-gevoel. Dat zou bijvoorbeeld in de Kortrijksesteenweg iets moeilijker zijn. De Leefstraten zijn maar één soort en maar één voorbeeld van de vele burgerinitiatieven die we in onze steden zien. Ten overvloede blijkt dat burgers samen veel kunnen en dat de bundeling van vrijwillige inzet, kennis en expertise een autonome kracht in de samenleving kan zijn. Het is een perspectief dat we lang kwijt zijn, mede omdat de overheid in ons systeem veel regelt, overal aanwezig is en burgers als individuele klant benadert. Het zijn te dure woorden, maar de modieuze begrippen co-creatie of coproductie zijn goed toepasbaar op de Leefstraten. Burgers kunnen als groep mee vormgeven aan een klein stuk van de polis, hier de polis van de straat. Burgers ondergaan niet alleen politiek en staan niet alleen als kiezers en klanten in verhouding tot de politiek. ­Burgers maken politiek. Daarom is de Leefstraat een interessant experiment voor het participatiedebat. Participatie gaat over burgerschap en over de manier waarop elk van ons zich verhoudt tot de andere en daardoor tot de gemeenschap. De kern van participatie, maar net ook datgene wat in veel participatie-initiatieven weinig gebeurt, is dat burgers met elkaar in debat gaan en dat zij elkaar bevragen. Participatie is niet beleefd zitten luisteren naar wat het bestuur te vertellen heeft en reageren als het bestuur teken doet dat het mag. Participatie gaat in eerste instantie over de eigen verantwoordelijkheid en hoe burgers met elkaar afspraken kunnen maken voor het beheer van het gemene, het gemeenschappelijke. Elke Leefstraat is dus ook een gemeente. Het meest interessante aan het experiment is dat burgers zichzelf en anderen bevragen over de manier waarop ze zich verplaatsen, de auto gebruiken, hun parkeerpatroon veranderen. Ze zijn dus

goesting die van burgerinitiatief uitgaat. The food of feeling is action, klinkt het in de literatuur. Samen met mensen ondernemen, hoe kleinschalig en beperkt ook, geeft een intens gevoel van geluk dat aansluit bij de basisbehoefte van elk van ons. Dat is het emotionele deel van dit cahier: de mooie ontroerende verhalen over gewoon menselijk contact en wat die teweeg kunnen brengen. Het is ook mooi omdat het onvoorspelbaar en onvoorstelbaar is: wat klein start, groeit uit. Niemand kon zich voorstellen dat de eerste aarzelende contacten een kettingreactie zouden veroorzaken. En plots kijkt iedereen anders naar elkaar en naar de straat. Probleemloos gaat dat niet, en soms is bemiddeling nodig, maar het is die mix van warmte en regeling onder elkaar die we met dure woorden sociaal kapitaal of sociale cohesie noemen. Dat is waar een samenleving begint: burgers die elkaar vertrouwen. Daar start politiek en democratie. De Leefstraat experimenteert met de publieke ruimte en met onze kijk op die ruimte. In de normale toestand, zoals we die in onze conventies geleerd hebben, is ons huis in de straat privaat en de voordeur markeert de scheiding tussen privaat en publiek. Eens we die deur dichttrekken, verandert onze houding. De Leefstraat heft die scheiding tussen privaat en publiek niet volledig op maar ze maakt de overgang wel poreuzer. Voordeuren blijven open, onze leefruimte en de straat vloeien in elkaar over. Buren kijken binnen en komen over de vloer. Het gedrag in de publieke ruimte lijkt meer op het gedrag in de ­private ruimte. De straat leeft, krijgt een nieuw publiek leven en is meer een deel van het private leven. Opvallend is ook hoe kinderen daar niet alleen meer probleemloos mee omgaan (ze kennen de ­conventies nog niet), maar ook hoe kinderen het ­volwassenen gemakkelijker maken om zich in die poreusheid te gedragen. Kinderen nemen volwassenen bij de hand. De Leefstraat maakt de publieke ruimte weer openbaar: mensen praten met elkaar over die publieke ruimte. Door dat te doen, verandert die ruimte. De publieke ruimte die normaal een functionele ruimte is (een ruimte die we gebruiken, bijvoorbeeld, om ons te verplaatsen), krijgt het karakter van een gemeenschappelijke ruimte, een agora, een deel van de democratische ruimte die de stad is. Democratie sluit in maar sluit daardoor ook altijd uit. Het is interessant te lezen dat de verhoogde

76


De Leefstraten zijn op de eerste plaats een boeiend sociaal experiment

DECEMBER 2014, LEEFSTRAAT-INITIATIEFNEMERS DELEN HUN ERVARINGEN

ook op een andere manier verantwoordelijk in en voor de gemeenschap. Participatie over mobiliteit begint net daar. Niet bij het rustig achterover leunend inspreken over mobiliteitsplannen van het stadsbestuur terwijl het eigen gedrag gemakshalve buiten de discussie lijkt te staan en niet ter d ­ iscussie mag staan. Dat comfort biedt de Leefstraat niet.

Leefstraten van Gent woont is niet de gemiddelde Vlaming. Het scherpe debat over mobiliteit en eigen gedrag is daardoor al getemperd. Het is in deze ­straten dus zeker gemakkelijker om een consensus te bereiken. Het participatiedebat in de slaapstraten rond Gent of in de hoofdsteenwegen zou wellicht wat scherper verlopen. De Leefstraat is een experiment, of een niche, dat zich ondertussen welig rond transitie heeft verstrengeld. Een niche groeit, in de beste der werelden, uit tot een verandering van het regime, hier inzake mobiliteit. We hebben enerzijds de sterktes en de waarde van het experiment hierboven aangegeven maar anderzijds ook al enkele beperkingen geschetst: de Leefstraten zijn overwegend, met alle verschuldigde respect, ‘achterafstraatjes’ van een beperkte omvang (ook qua bewonersaantallen) en met een beperkte functie in de verkeers- en vervoersstromen van de stad. Het afsluiten van deze straten heeft weinig drastische gevolgen voor het ruimere Gentse vervoerssysteem. Het gaat wellicht dus ook om een combinatie van soorten stedelingen die vatbaar zijn voor deze agenda. Het blijft een boeiend experiment, maar enkele variabelen maken het iets minder experimenteel ingrijpend. Het gewijzigde gedrag van burgers van de Leefstraten is interessant maar de maatschappelijke weerslag is beperkt. Het doorgroeien van deze niche tot een regime-omslag ligt dus niet zo voor de hand. Hoe moeten we ons dat doorgroeien voorstellen? Moet er wel groei zijn? Moeten er per definitie meer Leefstraten komen om van een succes te spreken? Moeten er meer Leefstraten komen in moeilijke straten met een veel zwaardere functie in het verkeers- en

Bijzonder interessant is dat het blijkbaar vaak ­vrouwen zijn die in dit soort burgerinitiatief actief zijn. Onderzoek bevestigt dat. Terwijl in klassieke en vaak versleten inspraakvormen (adviesraden, hoorzittingen) vaak blanke middenklasse mannen van middelbare leeftijd domineren, is dat bij burger­ initiatieven, waar het ‘doen’ centraal staat, helemaal anders: die bereiken een meer divers publiek, een jonger publiek en een meer vrouwelijk publiek. Zo bekeken zijn burgerinitiatieven veel representatiever voor de algemene diversiteit. Ook hier zien we echter de beperkingen van de Leefstraten: het type straat en het type bewoner is, zo schatten we toch, niet meteen het type gezin met twee auto’s op de oprit. Een oprit is er in die straten meestal al niet, ruimte voor twee auto’s al evenmin. Een deel burgers die er wonen heeft dus al bepaalde keuzes gemaakt inzake het ­stedelijke leven die niet beantwoorden aan het type van de ‘verkavelingsvlaming’. Wie bewust voor de stad kiest, kijkt anders naar auto’s en verplaatsingsgedrag. Andere mensen hebben noodgedwongen hun leven aangepast aan beperkte levensmiddelen die weinig keuze laten inzake mobiliteitsgedrag. Wie zich geen auto kan veroorloven, heeft ook geen last van parkeerproblemen. De gemiddelde stedeling die in de

77


vervoerssysteem van Gent? Als dit een experiment is, dan is het minder duidelijk tot welke fase dat experiment een opstap is, als er al een nieuwe fase moet zijn. Dat krijgt in dit cahier geen antwoord. Wellicht is dat antwoord er niet of nog niet, maar het cahier draagt wel de verwachting in zich dat Leefstraten een fase zijn. De vraag blijft echter: een fase van wat? En naar wat?

politici betrokken die door wat ze doen en hoe ze werken de relaties leggen, de Leefstraten mogelijk maken, zorgen voor verbindingen met diensten. Er is dus geen scherpe scheiding tussen enerzijds burgerinitiatieven en de leefwereld en anderzijds de overheid en de systeemwereld. De tussenruimte geeft dat goed aan: in een stad met de ambities en de cultuur van Gent zien we hoe deze verfijnde bedrading vorm geeft aan de Leefstraten.

Ondertussen zijn de groeicijfers inzake verkeer ook voor Gent niet bepaald indicaties van een ingrijpende transitie. In sombere momenten, die we uiteraard zorgvuldig moeten doseren, lijken de Leefstraten een stedelijke maar ook dorpse idylle van gezelligheid en warm nabuurschap te cultiveren, terwijl de ruimere systemen de stad steeds minder tot een leefruimte maken. Dan zijn Leefstraten niet zozeer experimenten van een omslag in het denken en vooral in het doen inzake mobiliteit, maar eerder vluchtheuvels middenin een dolgedraaid vervoerssysteem. Radicale keuzes dringen zich op, maar zelfs een optelling van honderd Leefstraten leidt nog niet tot die radicale keuzes. De stap van niche naar regimeverandering mag dan logisch klinken in het transitiejargon, de omzetting naar de praktijk roept voorlopig nog vooral vragen op.

Maar we zien ook de moeilijkheden: diensten die vanuit hun systeem blijven werken, de systeemwereld die het moeilijk heeft met het onvoorspelbare en met het geflirt met regels en procedures, die het lastig heeft om snel in te spelen op opportuniteiten, en die vanuit de eigen sector of dienstenwereld van binnen naar buiten denkt en te weinig van buiten naar binnen. Maar ook hoe andere sleutelpersonen proberen om te bemiddelen en om nieuwe verbindingen te leggen. Soms zijn dat ambtenaren die in de straat of de buurt wonen, soms zijn het buurtbewoners die zich als every day makers opwerpen en hun contacten en

“

De Leefstraten tonen op een boeiende manier de interactie tussen burgerinitiatieven en de systeemwereld van het stadsbestuur, en ruimer van de overheid. Het is overigens typerend dat in dit cahier vooral sprake is van het stadsbestuur. Dat is logisch omdat het object van de Leefstraten (lokaal verkeer, verkeersreglement en inrichting van de publieke ruimte) beperkt is tot bevoegdheden van het stadsbestuur zelf. Dat is minder logisch als de focus valt op het hele verkeers- en vervoerssysteem omdat dan pas de volle complexiteit van de overheid tot uiting komt: de Lijn, de NMBS, de verschillende Vlaamse en zelfs nog federale diensten. Bovendien komt dan de hele lobby- en belangenstructuur boven die in onze samenleving vertakt zit in. Voor Leefstraten is de stad dus wel het eerste aanspreekpunt. De genese van de Leefstraten is interessant omdat het goed aangeeft dat in een stad sprake is van intense interacties tussen systeemwereld en leefwereld. In de literatuur noemen we dat de tussenruimte: de plaats waar de echte verwevenheid tot stand komt. De Leefstraten zijn mede vanuit het stadsbestuur gestimuleerd en gegroeid en bij het initiatief zijn ambtenaren en

De Leefstraat maakt de publieke ruimte weer openbaar: mensen praten met elkaar

PIETER COLPAERTSTEEG 2014

78


expertise gebruiken om een netwerk op te bouwen. In de grijze zone tussen systeemwereld en leefwereld, in de tussenruimte waarin de twee met elkaar zijn verweven, daar krijgt een initiatief als de Leefstraten kleur. Het initiatief van de Leefstraten is voor de tussenruimte tussen burgerinitiatief en systeemwereld zeker een interessant experiment: waar hinderen regels burgerinitiatief? Of even goed: welke nieuwe regels zijn er nodig om burgerinitiatief beter te onderbouwen? Hoe bouwen we een betere interface uit tussen burgerinitiatief en systeemwereld zodat de relaties met verschillende diensten constructiever kunnen zijn? Moeten er dan wel nog zoveel verschillende diensten zijn? Kan de front office van ambtenaren die met burgers werken niet meer ruimte krijgen en betere ondersteuning van de back office van technische diensten? Moeten we als overheid wel zoveel regels maken en dan gedwongen zijn om die regels op te volgen? Kunnen we het niet met minder doen? Kunnen we burgerinitiatieven niet beter meer eigen verantwoordelijkheid geven? Moeten we ons als overheid niet beperken tot een meer regulerende rol in

plaats van veel zelf te willen doen? Die laatste ­houding is zeker typisch voor de vele ambities die de stad Gent ontwikkelt en de alomtegenwoordigheid die het stadsbestuur wil nastreven. Alleen al voor dit pakket van vragen over organisatie, inrichting en werking van de overheid in haar relatie met burgerinitiatieven, is de Leefstraat een interessant experiment. De Fiets van Troje heet nu het Lab van Troje en het netwerk is gevat in de structuur van een vzw die zichzelf als tijdelijk vehikel in 2017 wil opheffen. Ik vind dat een intelligente stap en een boeiend perspectief. Het geeft aan dat de stad het niet alléén wil doen en belang hecht aan het progressieve netwerk dat zich rond mobiliteit in de stad ontwikkelt. Dit in de stad houden of naar de stad willen toetrekken, zou geen goede keuze zijn geweest. Tezelfdertijd is het stadsbestuur op verschillende manieren en vanuit verschillende rollen bij de vzw betrokken. Het spel van op afstand plaatsen, autonomie geven, mee ­verbonden blijven en partnerschappen opbouwen, is interessant. Tenminste voor wie daar de mentale en intellectuele soepelheid en creativiteit kan voor opbrengen. Het spreidt verantwoordelijkheden en dat is voor de transitie naar een meer duurzaam verkeers- en vervoerssysteem noodzakelijk. Het Lab van Troje bundelt dat tijdelijk en laat dat in 2017 misschien weer los of zoekt dan een beter geschikte vorm. In een lab ontwikkelen zich experimenten en die kunnen lukken of mislukken. Soms blijkt een mislukt experiment tot onverwachte inzichten te leiden en tot onvoorziene paden van innovatie die succesvoller zijn dan de zogenaamde gelukte experimenten. Het Lab van Troje is voor de transitie naar een duurzamere mobiliteit wellicht een ingrijpender experiment dan de Leefstraten. Over die effecten en over die verhoopte transitie, hoop ik dan te schrijven in het volgende cahier.

FILIP DE RYNCK is hoogleraar bestuurskunde aan de Hogeschool Gent. Hij onderzoekt lokale besturen, parti­ cipatie, netwerken, organisatie van binnenlands bestuur, e-government, steden en stedelijk beleid.

79


COLOFON copyright volgens creative commons: http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/2.0/nl/ Redactie: Dries Gysels Vormgeving: Karakters, Gent Werkten mee aan dit nummer: Bart Desmet, Benjamin Van Synghel, Bert Van Daele, Chris Roorda, David Ducheyne, Dieter Cuypers, Dominique Gillis, Dries Gysels, Emma Tytgadt, Filip De Rynck, Jan Rotmans, Jan Vilain, Jorim Rademaker, Karel Vancoppenolle, Mieke Vanhuyse, Olivier Théry, Pepik Henneman, Pieter Deschamps, Sidharta Gautama, Sofie Rédelé, Tim Scheirs, Tom Palmaerts, Wim Desmet, Yves De Weerdt Foto’s: Barbara Dewil, Bart Devaere, Erasmus Universiteit Rotterdam, Gert Arijs, Jorim Rademaker, Kris Erauw, Lab van Troje, Lauri Meeuws, Lens op Gent, Niel Van Herck, Universiteit Gent, Peter Van Hecke, Pieter Vanden Broecke, Stad Gent, Stijn Raemdonck, TInne Dons, Tom Palmaerts

grafisch ontwerp en communicati e

VU: Pieter Deschamps, Volmolenstraat 15, 9000 Gent

Onderzoek in dit project kwam tot stand in samen­ werking met het Vlaams Instituut voor Technologische Ontwikkeling (VITO) en werd mede gefinancierd door de Vlaamse Overheid – Departement Economie, Wetenschap en Innovatie in het kader van de oproep Sociale Innovatie.


KOZIJNTJESSTRAAT 2014



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.